Marijke Schermer Noodweer

Download Report

Transcript Marijke Schermer Noodweer

Marijke Schermer
Noodweer
Uitgeverij Van Oorschot
Amsterdam
1
‘Nemen we jouw auto?’
‘We zijn veel te laat.’
Haar man komt uit de keuken. Hij is lang, mager en zijn gezicht is uitgesproken knap. Hij heeft een zwierig pak aan. De
pan in zijn handen en de theedoek over zijn schouder verraden toewijding. Hij zet de pan op tafel, werpt de lap terug in
de richting van het aanrecht dat hij net niet haalt. Leo lacht
met een hoog en helder stemmetje. Alicia, het buurmeisje dat
oppast, knoopt Osip een slabbetje om. Ze is in een paar weken tijd van een androgyn kind in een kermisattractie veranderd. Haar wangen en lippen zijn rood geverfd, ze draagt idiote, veel te blote kleren. Emilia moet zich bedwingen haar
niet ook over haar bol te aaien. Ze kussen de kinderen gedag.
‘Jij rijdt. We gaan het halen.’
Ze scheurt de oprijlaan af en draait de weg op. Het eerste
deel van de rit voert over de dijk, door de glooiende rivierdelta, over een smalle tweebaansweg tussen de populieren. Er is
een zakkend zomers zonnetje met weinig kracht en er staat
een flinke wind. In de weilanden rechts van hen staan schapen.
Even later, op de snelweg, kan ze echt hard rijden, iets wat ze
graag doet. Ze praten niet veel. Door het raam waait een herinnering binnen aan lange tochten naar het zuiden, blote benen uit het raam, zingend. Vlak voor Amsterdam voeren ze
een korte discussie over de beste route naar het Leidseplein.
‘Waarschijnlijk heb jij gelijk,’ zegt ze terwijl ze haar eigen
idee ten uitvoer brengt. Ze gokt op een vrije plek, gokt goed en
parkeert vlak bij het theater. Ze besluiten dat betalen precies
de tijd kost die ze niet meer hebben. Ze rennen, steken over,
5
worden rakelings gepasseerd door een fietser. Bruch roept dat
ze de volgende keer een hotel moeten nemen; even worden ze
gegrepen door de wens te worden opgeslokt door het leven in
de stad, in plaats van straks en ongetwijfeld weer met haast,
terug te moeten keren naar de stilte.
Ze rennen de schouwburg in, de trap op naar de zaal, waar
zij als laatsten arriveren voor de deuren rondom sluiten. Hij
vouwt hun jassen in elkaar onder zijn stoel en knijpt haar in
haar zij.
Na het applaus, bij het verlaten van de zaal, raken ze elkaar
kwijt. Emilia zoekt een tijdje. Bruch staat niet bij een deur
of boven aan de trap op haar te wachten. Ze dwaalt door de
gangen. Ze kijkt op haar telefoon. Geen berichten. Ze veronderstelt dat Bruch Vincent heeft gevonden, regisseur van de
voorstelling en vriend van hem van vroeger. Ze bestelt een
glas bier in de foyer. De actrice die Blanche speelde had de
hele tuttige enscenering goed gemaakt. Ze liet alle zinnen van
Tennessee Williams woord voor woord horen. Je leek me zo
zacht, zo lief, als een holte in de rots die de wereld is waarin ik me
kon verbergen. Ze liet de wanhoop als een niet te breken golf
in zich uitbarsten. Emilia had ergens in een kier van de avond
de leegte gevoeld die zij met diepe betekenis associeert. Daar
is ze melancholisch van geworden.
Ze gaat het Ajaxbalkon op. Het is er leeg en verlaten waardoor ze zich afvraagt of het eigenlijk wel is toegestaan dat zij
daar is. Er staan opgestapelde kratten en twee scheef gewaaide parasols. Het heeft geregend. In haar tas zoekt ze naar sigaretten die ze niet kan vinden. Ze gaapt. En dan grijpt iemand
haar plotseling van achteren vast. Een stevige greep vat haar
schouder. Een grote warme vaag naar komijn ruikende hand
vouwt zich over haar gezicht, drukt haar ogen dicht, vingers
6
schuin over haar lippen, vingertoppen waarop haar huid het
eelt kan onderscheiden. Haar rug raakt een massief lijf. Achter haar ogen vindt een ontploffing plaats. Een vlam panische
angst. Onmiddellijk daarna verdwijnt alle kracht en alle vorm
uit haar lichaam en glijdt ze, zonder een spoor van een vluchtof vechtreflex, volkomen slap, uit zijn greep op de grote harde
natgeregende cementtegels.
‘Hé, Emilia! wat doe je?’ Vertraagd breekt de stem door de
suizende stilte. Het is Frank, vaak genoeg aan hun eettafel gezeten. Lolbroek, zonder meer, met terugwerkende kracht ook
inderdaad bezitter van die komijnachtige lichaamsgeur, ze
had hem daaraan kunnen herkennen.
‘Maak je nou een grap?’ roept hij van boven. Er verstrijken zeker twintig seconden waarin het vocht uit de tegels in
de stof van haar kleren trekt, waarin ze zich afvraagt of ze
haar reactie met een opmerking ongedaan zou kunnen maken. Dan pas hervindt Emilia haar spieren en botten en komt
ze overeind.
‘Ik wilde je niet laten schrikken.’ Hij stamelt nog meer, dat
hij een grapje maakte, dat hij wilde dat ze zou raden wie hij
was, dat kent ze toch wel? Zijn piekerige zwarte wenkbrauwen geven hem een verwilderde aanblik. Hij zegt dat het een
impuls was, dat hij de ongepastheid ervan pas in de gaten had
toen het te laat was. Ze neemt een sigaret van hem aan, neemt
vuur in ontvangst, inhaleert. Ze roken en kijken naar het plein
beneden, naar het uitgaanspubliek dat tussen de trams door
zwalkt. Ze huivert in haar dunne bloes.
‘Het lijkt me doodeng,’ zegt ze, ‘om zulke impulsen te hebben.’
Hij zegt opnieuw dat het hem spijt.
Als je dat nog een keer zegt, denkt Emilia, dan sla ik je.
7
In de spiegel ziet ze hoe bleek ze is. Ze steunt op de wasbak.
In haar strottenhoofd kruipt de herinnering aan een zomeravond omhoog, een herinnering die ze met succes in een
uithoek van haar systeem in sluimerstand gebracht en opgeborgen had. De deur achter haar gaat open en kwetterend
komen ze binnen, meisjes. Ze gaat een wc in, sluit behoedzaam de deur. Binnen laat ze haar tas vallen, zoekt lucht,
streelt haar hals. Legt dan haar handen plat tegen de koude
muurtegels. Ze ademt weer, maar te hoog, te snel. Ze denkt
dat ze moet overgeven. Ze gaat zitten. Je gaat niet dood, het
is de adem zelf die je in deze benauwde staat brengt, het is
nu, je bent veilig. Aan de andere kant van de deur buigen
de meisjes zich over de vraag wel of niet nog naar een feest
te gaan. Hun stemmen zijn helder en melodieus. Terwijl ze
naar hen luistert krijgt ze haar adem langzaam onder controle. Ze slaat het bloed terug in haar wangen. Pas als de
toiletruimte leeg is verlaat ze de wc. Ze loopt terug door de
halfronde gang met acteursportretten, gaat de zacht beklede trap af naar beneden, passeert halverwege Frank, die met
iemand staat te praten en met zijn beide handen zijn stropdas vasthoudt, als een lifeline. Hij knipoogt naar haar, alsof
ze een geheim delen. In de ronde hal beneden draait iemand
plaatjes. Dansmuziek, maar niemand danst. Ze bestelt bier.
Bruch komt naast haar staan en legt een hand onder haar
blouse tegen haar blote rug.
‘Ben je hier? De hele tijd al? Ik zocht je.’
‘Hier ben ik Bruch. Hier ben ik al de hele tijd.’
‘Laten we gaan, voordat iemand Brando gaat nadoen.’ Hij
geeft haar jas, zij drinkt haar glas leeg, ze lopen naar buiten.
Het regent weer.
‘Er zijn twee soorten mensen,’ zegt Bruch onder de luifel.
‘Mensen die Marlon Brando kunnen weerstaan als hij Stel8
la roept, en mensen die dat niet kunnen.’ Ze slaan de hoek
om. Hij stopt voor de deur van een kroeg. Ze hebben eerder
in dat café gezeten. Ze weet nog dat hij een groen overhemd
droeg. Ze weet nog dat zij haar haren die dag had geknipt
want ze raakte de hele tijd haar hoofd aan om te voelen hoe
kort het was. Ze weet nog hoe duidelijk ze kon voelen dat ze
van hem hield. Ze weet nog dat ze een glas wijn dronk voor
ze de zwangerschapstest waar ze vlak daarvoor overheen had
geplast onder het servet vandaan haalde. En dat Bruch moest
huilen. Van ontroering. Ze had op het punt gestaan hem alles
te vertellen.
Het café is veranderd, al zou ze niet precies kunnen zeggen
hoe, maar de wand met hertengeweien en koekoeksklokken,
waarop zij toen ook uitzicht had, is er nog steeds. Ze bestellen wijn en gaan naast elkaar op de bank zitten.
‘Wat vond je ervan?’ vraagt ze.
‘Ik vond het vreselijk. En jij?’
‘Het is zo’n ongelooflijk mooi stuk...’
‘Precies! Daarom!’
‘Ik hou gewoon zo ongelofelijk veel van dat stuk.’
‘Ja, dat zei je al.’
‘Mag ik dat maar één keer zeggen?’
‘Nee, maar na één keer weet ik het.’
‘Ja.’
‘Dus het hoeft niet.’
‘Trouwens, de eerste keer zei ik dat het mooi was. En de
tweede keer zei ik dat ik ervan hield.’
‘Nuanceverschil.’
‘Wezenlijk anders. Ik hou niet van alles wat mooi is.’
‘Nee maar jij vindt wel alles waarvan je houdt mooi.’
‘Is dat zo?’
‘Is dat niet zo?’
9
‘Ik weet het niet. Wat is mooi?’ Ze hoopt dat hij niet zegt: jij
bent mooi. Hij zegt niets. Ze denkt aan het spel dat ze vroeger
speelden in cafés. Bij iedereen een leven fantaseren. Waarom
zijn ze daarmee opgehouden?
‘Weet je nog dat we hier zaten? Dat we er hier achter kwamen dat ik zwanger was van Leo?’
‘Dat was niet hier.’
‘Dat was wel hier.’
‘Nee hoor. Dat was niet hier. Dat was absoluut niet hier.’
Hij kijkt achterdochtig, alsof zij deze herinnering stiekem de
avond in probeert te smokkelen.
‘Waar was dat dan?’
‘Ik weet het niet.’
‘Hoe weet je dan dat het niet hier was.’
‘Gewoon. Dat kan toch? Hé, kijk nou, Vincent. Vin!’ Bruch
steekt zijn arm omhoog. Vincent loopt op hen af. Hij gooit
zijn jas en zijn tassen en bossen bloemen op een stoel terwijl
hij neervalt alsof ze een afspraak hebben en hij er eindelijk is.
Op zijn onverbeterlijke manier, als een variatie op vertrouwelijkheid, buigt hij voorover.
‘Ik ben gevlucht. Er is toch niets meer aan te doen. Het is
wat het is. Daar verander je niks meer aan. Ik ken mezelf. Ik
ga alle onbegrepen momenten alsnog aan iedereen lopen uitleggen. Ik krijg morgen in de krant hoe dan ook op mijn lazer. Ik snap niet dat ik het nog doe. Eerst is het mijn idee, dan
wordt het mijn verantwoordelijkheid en uiteindelijk is het
mijn schuld. Tenzij iedereen het goed vindt natuurlijk, dan is
het allemaal hun verdienste. Acteurs. Onbetrouwbaar volk.
Ik snap niet dat ik niet gewoon dokter ben geworden of zoiets respectabels, zoals jij Bruch. Dokter! Prachtig! Zinnig!
Jezus! Dat doet me eraan denken, over dokters gesproken,
ik ga Tsjechov doen, in Den Haag. Maar jongens! Hé! Wat
10
is het lang geleden! Wat vonden jullie ervan? Ach nee, laat
maar, zeg maar niets. Tenzij het iets aardigs is. Doe maar wat
zij drinken, doe maar een fles. Ik heb dat stuk echt begrepen,
geloof me, ik heb Blanche en Mitch en Stella en Stanley hier,’
hij slaat hard met zijn vuist op zijn borst, ‘in mijn hart. Ik bén
ze. Ik begrijp ze. Uiteindelijk willen ze allemaal voelen dat
ze ertoe doen. Uiteindelijk is het allemaal een zoektocht naar
liefde die hen drijft. Die ons allemaal drijft. Die mij drijft.
Die jullie ook drijft.’ Emilia vermijdt het om Bruch aan te kijken. Hij legt zijn hand onder de tafel op haar been.
‘Het was heel bijzonder Vin. Heel bijzonder.’
‘Ja, hè, ja, dat was het, het was echt bijzonder. Ik heb dingen
in dat stuk ontdekt waarvan het totaal onbegrijpelijk is dat ik
die eerder niet zag, dingen die anderen er dus ook altijd onvoldoende uit hebben gehaald. Als je het eenmaal weet is het glashelder. Als je iets eenmaal weet, dan snap je niet hoe het ooit
buiten je blikveld heeft kunnen blijven. Emilia, schat. Hoe
gaat het met jou? Hoe vond jij het?’ Bruch knijpt in haar been.
‘Blanche was goed.’
‘Christine, ja, Christine was goed. Ze heeft me het bloed
onder de nagels vandaan gehaald, die vrouw speelt alleen als
er publiek is, in de repetitie doet ze nooit iets, maar vanavond
gaf ze alles, dat is zo, vanavond was ze goed. Christine is misschien wel daarom zo goed omdat ze zich in eenzelfde soort
penibele positie bevindt als Blanche. Haar man heeft haar
verlaten en ze is alleen, en ze is te oud, net te oud, en ze weet
het. Proost. Leuk om jullie weer eens te spreken. Eindelijk
mensen die iets zinnigs zeggen.’
‘Te oud voor wat?’
‘Te oud voor een mooie nieuwe jonge liefde. Een vrouw
moet na haar vijfenveertigste drie keer nadenken voordat ze
overboord zet wat ze heeft.’
11
‘Maar hij heeft háár toch overboord gegooid, als ik het
goed begrijp?’
‘Laat maar, ik zal jullie het hele verhaal besparen.’ Hij
knijpt zijn ogen dicht en vervolgt op een toon die moet suggereren dat hij schertst: ‘En ik heb geen zin in een discussie over
de vraag of ik nu net iets vrouwonvriendelijks heb gezegd.
Wat mij betreft is het een observatie zonder oordeel. Ik kan
het niet helpen, het zeggen is niet het veroorzaken. Het einde!
Wat vonden jullie van het einde?’ Hij schenkt de glazen vol.
Ze proosten. Bruch zegt een paar welwillende algemeenheden over dat einde die Vincent allemaal in zijn voordeel uitlegt
terwijl hij in rap tempo van de wijn drinkt. Emilia en Bruch
staan uiteindelijk op, wachten tot Vincent ophoudt met praten, wat hij niet doet. Emilia betaalt de rekening. Bruch valt
hem in de rede om gedag te zeggen. Bij de deur roept hij hen
achterna dat hij gauw langskomt als hij eens een keer een dag
vrij heeft wat hij godverdomme nooit heeft, want altijd roept
dat verdomde toneel hem weer naar de arena.
Ze lopen zwijgend naar de auto. In een andere bui zou Emilia Vincent nadoen. Maar het was te treurigstemmend die alleenspraak, de karikatuur die hij opvoerde. Bruch gaat achter
het stuur zitten en start al voor zij het portier gesloten heeft.
Hij heeft te veel gedronken om te rijden. In de stilte van de
auto, over wegen die steeds leger worden, denkt ze aan haar
confrontatie met Frank. Ze vraagt zich af of Bruch hem heeft
gezien. Ze vraagt zich af waar hij was toen zij op de wc was.
Ze vraagt zich af waar hij aan denkt. Hij slaat af naar hun huis
en zet de motor af. Omdat de weg naar beneden loopt houden
ze vaart. Het duurt nog bijna een minuut voordat ze stilstaan.
De stilte zakt de auto in.
‘Vincent deed alsof die hele verkrachtingsscène een uitvinding van hem was. Een nieuw inzicht of zo.’
12
‘En eigenlijk was het niet eens een verkrachting.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Dat hij het ensceneerde als iets min of meer plezierigs.’
‘Ja?’
‘Dat vond ik het ergste.’
‘Ik dacht dat je het mooi vond.’
‘Ik zei dat ik het stuk mooi vond.’
‘O.’
‘Het stuk. Van Williams.’
‘Ja ja ja, ik weet van wie dat stuk is.’
Als ze de voordeur opent, slaat de deur naar de keuken met
een enorme klap dicht. De kachel staat te loeien en de lampen
branden allemaal. Op het aanrecht staat een aangebroken fles
single malt uit haar geboortejaar en er ligt een restje ijsklonten te smelten in hun vorm. De tuindeuren staan open en het
gordijn waait als een zeil naar buiten. De theedoek die Bruch
eerder op de avond naar het aanrecht gooide ligt nog op dezelfde plek op de grond. Alicia is nergens te bekennen. Emilia
roept haar. Er komt geen antwoord.
Deze keuken is in haast en ongepland verlaten. De lucht
stolt in haar keel en paniek breekt als kippenvel uit op haar
huid. Ze laat haar tas en haar jas op de keukenvloer vallen en
rent de trap op. Ze rukt de deur van Osips kamer open en in
de streep licht die daardoor in zijn kamer valt, ziet ze meteen
dat hij in zijn bed ligt. Ze legt een hand tegen zijn hoofdje om
te voelen of hij leeft. Hij maakt een geluidje. Warm, slapend,
heel, concludeert ze terwijl ze zacht zijn deur sluit en die van
Leo opent. De strakke witte rechthoek van zijn bed licht op in
de donkere kamer. Geen deken, geen knuffels, geen Leo. Ze
slaat met haar vuist op de lichtschakelaar, en het licht maakt
de aanblik van de lege rommelige kamer voor een moment
extreem alledaags. Speelgoed verspreid over de vloer, stiften
13
met de doppen ernaast op de kleine tafel. Uit de houten klerenkast hangen kleren. Op het bankje ligt een onthoofde pop.
Werktuigelijk speurt ze een kort moment naar het hoofd, dat
ze niet vindt. Een verzameling stenen en schelpen en takjes
ligt hoog opgetast op de vensterbank. Het gordijn is open, het
raam staat op een kier. In de weerspiegeling ziet ze zichzelf,
een vlek. Ze moet roepen denkt ze, terwijl ze zonder geluid de
kamer uitloopt en Bruch de trap op ziet komen.
‘Wat is er allemaal aan de hand? Wat doe je?’
‘Leo is weg,’ zegt ze.
‘Hoe bedoel je weg? Waar heb je het over?’ vraagt hij als
ze hem passeert op de trap, terug naar beneden. Ze loopt de
keuken in en laat zich op haar knieën vallen bij haar jas en tas
en zoekt haar telefoon. Bij kidnapping telt elke seconde, elk
uur dat iemand niet gevonden wordt halveert de kans op een
goede afloop. Waarom rent Bruch niet door de deur de tuin
in, waarom roept hij niet, doet hij niet iets? Ze ziet voor zich
hoe Leo, in zijn dekbed gerold, over een schouder weggedragen wordt. Ze ziet voor zich hoe hij geslagen, gepijnigd, misbruikt wordt. Ze ziet verschillende manieren voor zich waarop hij vermoord wordt. Ze ziet voor zich hoe zijn lichaam in
de rivier, in een gat in de grond, in vuilniszakken wordt gestopt. Door de openstaande deuren waarin het gordijn heen
en weer gesmeten wordt, zijn bladeren naar binnen gewaaid.
Ze schudt haar tas leeg – zakdoeken, tampons, snoep, potloden, een broodkorst, een usb-stick, haarspelden, schriften,
een krant, playmobilpoppetjes, geld, losse pasjes, sigaretten,
mascara en een speen.
Waarom wonen ze hier? Zo godvergeten afgelegen.
14