Commentaar op de reactie van Gedeputeerde Staten op - rb

Download Report

Transcript Commentaar op de reactie van Gedeputeerde Staten op - rb

Commentaar op de reactie van Gedeputeerde Staten op de zienswijze van
het Bewonersplatform VOOR DE WIND West-Brabant
Aan:
Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant
Van:
Bewonersplatform VOOR DE WIND West-Brabant
Contactpersoon: Zie aan het einde van de notitie
Datum:
18 januari 2017
1 Inleiding
De provincie Noord-Brabant heeft het plan om in 2020 langs de A16 30 tot 50 windturbines te
plaatsen. Daartoe heeft zij in juli 2016 de concept Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD)
gepubliceerd, waarop instellingen en bewoners hun zienswijze konden geven. Vervolgens
heeft de provincie in december 2016 de Nota van Zienswijzen (NvZ) gepubliceerd, waarin zij
op overzichtelijk wijze en met precisie haar reactie geeft op de ingezonden zienswijzen.
De onderhavige notitie becommentarieert de NvZ, voor zover deze nota een reactie geeft op
de zienswijze van het Bewonersplatform VOOR DE WIND West-Brabant. Dit commentaar
bevat tevens andere provinciale reacties op de zienswijze van het bewonersplatform.
2 Woon- en leefklimaat
De NRD vermeldt op p. 5 (alinea onder de gemarkeerde tekst): “Naast het milieubelang weegt
de provincie Noord-Brabant het belang van ruimtelijke aspecten, de landschaps- en
energievisie, de maatschappelijke meerwaarde, aansluiting op elektriciteitsnet etc. mee in de
besluitvorming.” Het bewonersplatform miste in deze opsomming het facet woon- en
leefklimaat. In de NvZ (§ A5) wordt daarop aldus gereageerd: “Het woon- en leefklimaat
wordt in het MER (milieueffectrapport) vertaald naar de milieuaspecten die getoetst worden,
met name: geluid, slagschaduw, veiligheid, gezondheid en landschap.” Het zijn inderdaad
deze gevolgen van de windturbines, die van grote invloed zijn op het woon- en leefklimaat
van de bewoners. De NvZ geeft ons aanleiding om niet alleen het geluid, de slagschaduw, de
horizonvervuiling en het landschap maar ook de sociale participatie, de maatschappelijke
afweging en de planning van het windturbineplan in beschouwing te nemen.
3 Geluidsnormen en afstanden
Het bewonersplatform bepleit in zijn zienswijze (p. 2) een minimaal aan te houden afstand
van 1000 m tussen de windturbines en de woningen. Deze afstand vloeit voort uit de
berekeningen, die Nieuwenhuizen & Köhl (2015) op basis van de Duitse en Deense
geluidsnormen ten behoeve van de International EuroNoise 2015 Conference te Maastricht
hebben gemaakt. Deze berekeningen zijn gebaseerd op een lijn van vijf windturbines met een
tiphoogte van 148 m. Mocht de afstand van 1000 m in de A16-zone niet haalbaar zijn, dan
zien wij twee mogelijkheden: een verruiming van het onderzoeksgebied of het volgen van de
geluidsnormen van Vlaanderen, dat dichter bevolkt is dan Nederland. De laatstgenoemde
mogelijkheid komt neer op een afstand van 850 m bij dezelfde uitgangspunten als voor
Duitsland en Denemarken is aangehouden. Het bewonersplatform beschouwt de afstand van
850 m als een absoluut minimum.
2
De NvZ (§ F5) reageert op deze gedachtegang aldus: “Er is in Nederland geen algemene norm
voor de afstand tussen windmolens en woningen. Vaste afstanden hebben het nadeel dat dit
geen bescherming geeft tegen geluidsbelasting. Immers, er zijn veel verschillende
windturbines met verschillende geluidsproducties.”
Het bewonersplatform bepleit geenszins het hanteren van vaste afstanden. De wettelijke
geluidsnormen alsmede de opstelling en de tiphoogte van de windturbines en de grondsituatie
zijn bepalend voor de minimale afstand tussen de windturbines en de woningen. Daarom
hebben wij in onze zienswijze duidelijk de uitgangspunten voor onze stellingname
aangegeven. De uit de Duitse, Deense en Vlaamse geluidsnormen afgeleide afstanden van
1000 en 850 m zijn gebaseerd op een lijnopstelling van vijf windturbines met een tiphoogte
van 148 m in een bebouwd gebied. Zou de tiphoogte bijvoorbeeld 196 m zijn onder overig
gelijkblijvende omstandigheden, dan zouden de afstanden 1500 en 1275 m bedragen. Het
bewonersplatform vraagt slechts minimale afstanden aan te houden, gegeven de opstelling en
de hoogte van de windturbines en de grondsituatie. Uiteraard dient men zich aan de
Nederlandse geluidsnormen te houden. Wij kunnen aantonen, dat dit het geval zal zijn bij de
door ons bepleite afstanden.
Zoals wij in onze zienswijze (p. 2) hebben aangegeven, heeft de Nederlandse geluidsnorm van
47 dB Lden het grote bezwaar, dat het op een jaargemiddelde is gebaseerd. Dit betekent
bijvoorbeeld, dat de windturbines in een periode met veel wind geluid van meer dan 47 dB
Lden mogen genereren, zolang dat in een andere periode met weinig wind gecompenseerd
wordt met geluid van minder dan 47dB Lden. Dit bezwaar wordt nog vergroot door de
mededeling van het Kennisbericht Windturbines (2015) van het Ministerie van Infrastructuur
en Milieu, dat om ernstige geluidshinder en slaapverstoring te voorkomen de geluidsnorm
ongeveer 40 dB Lden moet zijn. De norm van 47 dB Lden kent nog een extra geluidsnorm voor
de nacht, namelijk 41 dB Lnight gemiddeld per jaar. Deze extra norm lijkt extra bescherming te
bieden, maar dat is slechts schijn, omdat een overschrijding van deze nachtnorm met een
overschrijding van 47 dB Lden gepaard gaat. De bewoners kunnen dus door de Nederlandse
normstelling langdurig aan ernstige geluidsoverlast bloot worden gesteld.
De NvZ (§ F5) acht (vaste) afstanden een nadeel voor de bescherming van de bewoners, maar
het bewonersplatform acht daarentegen juist de Nederlandse geluidsnormen een nadeel voor
de bescherming van de bewoners. Het is in dit verband opvallend, dat de Duitse, Deense en
Vlaamse geluidsnormen geen jaargemiddelden zijn maar harde grenswaarden, die niet
overschreden mogen worden, zodat zij de bewoners ook uit dien hoofde een betere
bescherming bieden.
Op de bijeenkomst over de NvZ op 14 december 2016 werd van provinciale zijde de juistheid
van de afstanden in twijfel getrokken, zoals zij door Nieuwenhuizen & Köhl voor Duitsland,
Denemarken en Vlaanderen berekend zijn. Daarbij werd verwezen naar het Kennisbericht
Windturbines (2015) van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, dat ook de steun van de
Nederlandse Vereniging Omwonenden Windturbines (NLVOW) zou hebben. Minister Schultz
schreef namelijk op grond van dit kennisbericht aan de Tweede Kamer in juli 2015, dat de
Nederlandse geluidsnorm “niet duidelijk afwijkend is van normen in andere Europese
landen” en dat die “geen wijzigingen behoeft” (NRC van 7 september 2015). Deze
mededeling gaf de NRC aanleiding om het Ministerie met de afwijkende conclusies in het
artikel van Nieuwenhuizen & Köhl te confronteren. De woordvoerster van het Ministerie
reageerde daarop door te stellen, dat de berekeningen van Nieuwenhuizen & Köhl over de
3
afstand van windmolens tot woningen “bij het vaststellen van het kennisbericht nog niet
gereed” waren en dus niet zijn meegenomen.
Het Kennisbericht Windturbines vermeldt, dat de NLVOW hieraan heeft meegewerkt. De
NLVOW heeft ons echter laten weten, dat zij zich uit de organisatie van het kennisbericht
heeft teruggetrokken, omdat het Ministerie weigerde de geluidsnormen in de Europese landen
uit te werken. Een correcte uitwerking zou onder meer de bevindingen van Nieuwenhuizen &
Köhl hebben opgeleverd.
De afhoudende houding van het Ministerie heeft ons aanleiding gegeven om hier meer
inhoudelijk op de kwestie in te gaan. Het Kennisbericht Windturbines deelt mede: “Er is in
Europese landen een grote variatie aan welk geluidniveau wordt beoordeeld en waar de
grenswaarden liggen, maar meestal liggen deze ’s nachts op ongeveer 35 tot 45 dB(A).”
Hieruit volgt geenszins, dat de Nederlandse geluidsnorm “niet duidelijk afwijkend is van
normen in andere Europese landen”, zoals minister Schultz stelt. Het maak wel degelijk uit, of
de geluidsnorm een harde grenswaarde (Duitsland, Denemarken en Vlaanderen) is dan wel
een jaargemiddelde (Nederland). De range van 35 tot 45 dB(A) duidt op grote verschillen in
grenswaarde, waarbij bedacht moet worden, dat een verhoging van 3 dB(A) een verdubbeling
van de geluidsenergie impliceert.
Volledigheidshalve zij opgemerkt, dat de samenvatting van het kennisbericht stelt: “De
Nederlandse norm is niet duidelijk afwijkend van normen elders in Europa.” In de paragraaf
“Grenswaarden elders in Europa” wordt deze conclusie terecht niet getrokken. De
samenvatting dekt derhalve niet de eigenlijke tekst van het kennisbericht.
Het kennisbericht stelt terecht, dat voor een goede vergelijking van de geluidsnormen niet
alleen de grenswaarden maar ook de rekenmethode in beschouwing moet worden genomen.
Het kennisbericht geeft echter over de rekenmethode geen informatie; daarvoor kan men wel
terecht bij het artikel van Nieuwenhuizen & Köhl (een Nederlandse en een Duitse akoesticus).
Bovendien geeft dit artikel een preciezer inzicht in de geluidsnormering dan het kennisbericht.
De fractie Lokaal Brabant van Provinciale Staten van Noord-Brabant heeft in de
Statenvergadering van 16 december 2016 een motie ingediend, waarin Gedeputeerde Staten
verzocht wordt om:
 in de MER Windenergie A16-zone als minimaal afstandscriterium de waarde van 850
m op te nemen indien de tiphoogte van de te plaatsen windmolens 150 m is;
 in de MER Windenergie A16-zone als minimaal afstandscriterium de waarde van
1275 m op te nemen indien de tiphoogte van de te plaatsen windmolens 200 m is;
 de variant zoals aangedragen door de centrale commissie MER op de te nemen in de
MER studie.
De vermelde afstanden zijn gebaseerd op de genoemde studie van Nieuwenhuizen & Köhl.
Gedeputeerde Van Merrienboer (PvdA) ontraadde de motie, omdat de normen voor de afstand
uit de MER-studie zouden volgen en daarmee situatiespecifiek zouden zijn. Het
bewonersplatform is het met de zienswijze van de gedeputeerde niet eens. De MER-studie
levert afstanden op, maar er zijn normen nodig om ze op hun aanvaardbaarheid te kunnen
beoordelen. Later heeft de gedeputeerde zich ook op deze wijze tegenover het
bewonersplatform geuit.
4
De wettelijke geluidsnorm is een jaargemiddelde van 47 dB Lden en daarmee kan de
aanvaardbaarheid van de afstanden worden beoordeeld. Zoals is opgemerkt, geeft deze norm
onvoldoende bescherming. Daarom vraagt het bewonersplatform om daarnaast minimale
afstanden aan te houden op basis van de Duitse, Deense en Vlaamse geluidsnormen, rekening
houdend met de opstelling en de hoogte van de windturbines en de grondsituatie. Dit
verwoordt de toelichting op de motie van Lokaal Brabant. Indiener heeft de motie
aangehouden.
Het bovenstaande samenvattend stelt het bewonersplatform vast, dat de Nederlandse
geluidsnormen weliswaar ten volle gerespecteerd dienen te worden, maar dat binnen deze
wetgeving het gewenst en mogelijk is minimale afstanden als aanvullende normen aan te
houden. De minimale afstanden zijn geen vaste afstanden maar afhankelijk van de opstelling
en de tiphoogte van de windturbines en de grondsituatie. Het bewonersplatform fundeert
kwantitatief de minimaal aan te houden afstanden op de studie van Nieuwenhuizen & Köhl
(2015) ten behoeve van International EuroNoise 2015 Conference te Maastricht.
4 Cumulatie van geluid
De NvZ (§ F1) concludeert: “Cumulatie van windturbinegeluid met andere geluidsbronnen
wordt voor alle te onderzoeken alternatieven inzichtelijk gemaakt in het MER.” Het
bewonersplatform kan zich geheel in deze conclusie vinden. Terecht deelt de NvZ (§ F1)
mede, dat de Nederlandse wetgeving geen specifieke normen kent voor de gecumuleerde
geluidsbelasting van verschillende geluidsbronnen. De wet- en regelgeving van de overheid
voorziet echter wel in kwalificaties van de cumulatieve geluidsbelasting ter beoordeling van
de aanvaardbaarheid; zie onderstaande tabel.
Beoordeling van de cumulatieve geluidsbelasting
Geluidsbelasting (etmaalwaarde)
Kwalificatie
< 50 dB(A)
Goed
50 – 55 dB(A)
Redelijk
55 – 60 dB(A)
Matig
60 – 65 dB(A)
Tamelijk slecht
65 – 70 dB(A)
Slecht
> 70 dB(A)
Zeer slecht
In de A16-zone doen zich drie geluidsbronnen voor: A16 (geluidsnorm 50 dB Lden gemiddeld
per jaar), de HSL (geluidsnorm 55 dB Lden gemiddeld per jaar) en de windturbines
(geluidsnorm 47 dB Lden gemiddeld per jaar). Zou de werkelijke geluidsbelasting precies met
de geluidsnormen overeenkomen, dan zou de cumulatieve geluidsbelasting tussen 55 en 60
dB(A) uitkomen en dus de kwalificatie “matig” worden toegekend.
Gezien de huidige overschrijding van de geluidsnorm door de HSL op 72 locaties in WestBrabant (Movares, 2014) en gezien de kwalificaties “tamelijk slecht”, “slecht” en “zeer
slecht” van de cumulatieve geluidsbelasting van 152 woningen in de gemeente Breda ten
gevolge van de A16 en de HSL (Akoestisch rapport, 1998), is de berekening van de
cumulatieve geluidsbelasting van de A16, de HSL en de windturbines alleszins
gerechtvaardigd. De vraag stelt zich, op welke wijze de provincie beleidsmatige conclusies
zal trekken uit de berekende cumulatieve geluidsbelasting van diverse locaties.
5
5 Geluidsmeting en handhaving
De NvZ (§ F1) stelt: “Indien in de praktijk blijkt dat de gerealiseerde windmolens niet aan de
normen voldoen kan een handhavingstraject worden opgestart en zullen maatregelen moeten
worden getroffen om alsnog te voldoen aan de wettelijk vastgestelde normen.” Het
bewonersplatform is van oordeel, dat na het in werking treden van de windturbines de
provincie geluidsmetingen moet laten verrichten. Dit is nodig, omdat de bewoners zelf niet
kunnen controleren, of de geluidsnormen daadwerkelijk gerespecteerd worden. Zou uit
metingen blijken, dat de geluidsnormen worden overschreden, dan dient tot handhaving te
worden overgegaan.
Indien minimale afstanden tussen de windturbines en de woningen worden aangehouden,
zoals het bewonersplatform voorstaat, kunnen de bewoners de afstanden zelf controleren. Dit
geeft een betrouwbare indicatie, of de geluidsnormen worden gerespecteerd.
6 Slagschaduw, horizonvervuiling en landschap
De afstand tussen de windturbines en de woningen is van wezenlijke invloed op het ervaren
van slagschaduw en horizonvervuiling. Immers een grotere afstand betekent minder
slagschaduw bij de woningen en verzacht de horizonvervuiling voor de bewoners. Uit dien
hoofde is het van groot belang, dat de door het bewonersplatform bepleite afstanden worden
aangehouden.
De NvZ (§ F6) stelt: “In de Verordening Ruimte 2014 geeft de provincie Noord-Brabant aan
dat zij het bouwen van windmolens in de kleinschalige cultuurlandschappen van Brabant niet
wenselijk acht en uitsluit. In de grootschalige landschappen zijn windmolens wel passend.”
Het bewonersplatform merkt in dit verband op, dat de A16-zone in hoge mate kleinschalig
van karakter is, zodat op grond van de stellingname van de provincie daar nauwelijks
windturbines geplaatst kunnen worden. Daar komt nog bij, dat het negatieve effect van
windturbines op vogels en vleermuizen zich vooral in kleinschalige landschappen voordoet.
De NvZ (§ H) stelt: “In het stedelijke gebied zorgt de bebouwing er voor dat slechts op
bepaalde plekken zicht is op de windmolens en zelden het gehele windpark in beeld is.” Het
bewonersplatform vreest, dat deze verwachting een geflatteerde weergave van de toekomstige
werkelijkheid geeft, omdat de windturbines met tiphoogtes van 150 tot 200 m ver boven de
bebouwing uitkomen en dientengevolge een allesoverheersend beeld zullen geven.
7 Sociale participatie en maatschappelijke afweging
De NvZ (§ E1) stelt: “De provincie en de 4 gemeenten zijn van mening dat ‘sociale
participatie’ niet alleen “idealisten” aanspreekt, maar veel grotere groepen omwonenden en
inwoners, omdat bij de organisatie van de stichting en de uitvoering van projecten de lokale
gemeenschap per definitie betrokken is.” Het bewonersplatform is van oordeel, dat de sociale
participatie enkel de omwonenden moet betreffen, omdat zij de lasten van de windturbines
dragen. Het is voor andere bewoners aantrekkelijk de voordelen in ontvangst te nemen zonder
de lasten te dragen. Het aanbieden van voordelen aan een lokale gemeenschap, waarvan het
merendeel van de inwoners de lasten van de windturbines niet ondervindt, kan ontaarden in
6
het omkopen van deze gemeenschap. Dat kan de sociale cohesie van de gemeenschap ernstig
aantasten.
Het bewonersplatform bepleit in zijn zienswijze (p. 5) het opstellen van een maatschappelijke
kosten-batenanalyse (MKBA). Het gaat immers om een groot project met hoge
maatschappelijke kosten, niet alleen in financiële zin, maar ook in termen van geluid,
slagschaduw, veiligheid, gezondheid en landschap. Daar staan maatschappelijke baten
tegenover, zoals financiële opbrengsten. Het voordeel van windenergie is, dat de kostenpost “
CO2-uitstoot” niet van toepassing is, zoals bij elektriciteitscentrales op steenkool of gas. Een
complicatie van windenergie is de benodigde reservecapaciteit van centrales op steenkool of
gas, die bij lage windsnelheden moet worden ingezet om in de elektriciteitsbehoefte te
voorzien. Dit gaat gepaard met CO2-uitstoot. Een andere mogelijkheid is de import van
duurzaam opgewekte elektriciteit uit het buitenland.
Een MKBA heeft op de toekomst betrekking, zodat ook de toekomstige windsnelheid in
beschouwing moet worden genomen. De publicaties van het CBS (2012) en het Vlaams
Instituut voor de Zee (2011) wijzen op een trendmatig dalende gemiddelde windsnelheid op
land. Daar komt nog bij, dat volgens het Algemeen Dagblad van 14 november 2016 de helft
van alle windturbines binnenkort hun subsidie zullen verliezen, dat ze daarom niet meer
rendabel zijn en dat bijna de helft van die helft gesloopt zal worden.
De NvZ (§ E2) stelt met betrekking tot de MKBA: “Het instrument MKBA wordt vooral
ingezet door het rijk om de financiële haalbaarheid van grote projecten af te wegen.” Dit is
een misvatting. Een MKBA heeft, zoals de M in MKBA aangeeft, op de maatschappelijke
kosten en baten betrekking en niet op de financiële haalbaarheid. De maatschappelijke kosten
en baten omvatten immers ook de kosten en baten buiten de financiële sfeer. In het licht van
de energietransitie is het maatschappelijke aspect van wezenlijke betekenis. Het opstellen van
een MKBA voor de opstellingsalternatieven van de windturbines kan dan ook niet gemist
worden. Het kan tevens een hulpmiddel zijn bij het selecteren van het voorkeursalternatief.
De NvZ (§ E2) stelt verder: “In een MER wordt veelal een veel gedetailleerdere
effectbepaling en afweging gemaakt (dan in een MKBA). Uiteraard zullen de kosten van de
verschillende alternatieven ook betrokken worden bij de afweging in een MER.” Het grote
voordeel van een MKBA is, dat van de opstellingsalternatieven van de windturbines het
maatschappelijke rendement is te berekenen, wat bij een MER niet mogelijk is. De NvZ zegt,
dat wel de kosten van de alternatieven in de afweging betrokken worden, maar dat betreft
enkel de financiële kosten. Hieruit blijkt wederom, dat een MKBA in aanvulling op het MER
niet gemist kan worden.
8 Planning
De NvZ (§ G) meldt, dat het in 2016 aangevangen vleermuisonderzoek in het voorjaar en de
zomer van 2017 met een veldonderzoek zal worden aangevuld. Voorts is een onderzoek naar
watervogels in de winter van 2017 gepland. Wij vragen ons af, hoe de resultaten van deze
onderzoeken in het MER opgenomen kunnen worden, dat volgens de planning op 1 juli 2017
wordt gepubliceerd.
De NvZ (§ G) meldt tevens: “Wanneer de voorkeurslocaties bekend zijn, wordt tot slot nog
een veldonderzoek in het kader van de flora- en faunawet uitgevoerd op locatieniveau.” Op 1
7
juli 2017 wordt een besluit over het voorkeursalternatief genomen. Dat betekent, dat de
resultaten van dit veldonderzoek niet in het op 1 juli uit te brengen MER opgenomen kunnen
worden. Er is echter gepland, dat het conceptvoorkeursalternatief half april 2017 wordt
vastgesteld. Indien dit concept leidend is voor het veldonderzoek, zijn hiervoor 2½ maand
beschikbaar, voordat het MER op 1 juli 2017 wordt gepubliceerd.
9 Afsluiting
Zoals wij in de inleiding hebben opgemerkt, geeft de Nota van Zienswijzen de reactie van de
provincie op de ingezonden zienswijzen op overzichtelijk wijze en met precisie weer.
Nochtans hebben wij kritische opmerkingen gemaakt inzake de geluidsnormen en afstand, de
cumulatieve geluidsbelasting, de geluidsmeting en handhaving, de slagschaduw,
horizonvervuiling en landschap, de sociale participatie en maatschappelijke afweging,
alsmede de planning van het windturbineplan. Het bewonersplatform verwacht, dat de
provincie met deze opmerkingen rekening zal houden bij het opstellen van het MER, de
selectie van het voorkeursalternatief en de concrete invulling van andere relevante
onderwerpen voor het windturbineplan. Daartoe werkt het bewonersplatform graag samen met
de provincie.
Referenties
Algemeen Dagblad, 14 november 2016.
CBS (2012), Hernieuwbare energie in Nederland 2012, pp. 42-43.
Eynde, van den D. (2011), En wat met de stormen, worden die talrijker en/of krachtiger?, De
Grote Rede 30, Vlaams Instituut voor de Zee, pp. 10-11.
Gemeente Breda (1998), Akoestisch Onderzoek Tracébesluit HSL-Zuid, A16, A58.
Ministerie van Infrastructuur en Milieu (2015), Kennisbericht Windturbines, pp. 1, 8 en 9
alsmede bijlagen A en B.
Movares (2014), HSL-Zuid Eindanalyse. Doelmatige maatregelen, pp. 87 en 91.
Nieuwenhuizen, E. & M. Köhl (2015), Differences in noise regulations for wind turbines in
four European countries, International EuroNoise 2015 Conference, Maastricht, pp. 333-338.
Contactpersoon
Floris van de Vooren
Dr. F.W.C.J. van de Vooren
Oude Rijsbergsebaan 4
4838 BJ Breda
Tel. 076-513 92 97
e-mail: [email protected]