in memoriam Colet van der Ven

Download Report

Transcript in memoriam Colet van der Ven

In memoriam Céline Meulman
door Colet van der Ven
Op de vensterbank in haar huis stond een tekening van Peter van Straaten. Een ouder echtpaar,
innig omstrengeld, op de rug gezien. Daarnaast een foto van Loe en Céline; een ouder echtpaar,
innig omstrengeld, op de rug gezien. De gelijkenis was frappant. Iedereen wist het zeker: Loe en
Céline kenden Peter van Straaten dan wel niet, maar Peter van Straaten kende Loe en Céline door
en door en had met deze pennenstreken hun ziel doorgrond.
Céline had een talent voor geluk. Ze keek met een onverstoorbaar positieve blik naar het leven in
het algemeen en haar eigen leven in het bijzonder.
Net had ze de Boelelaan in Zuid betrokken of heipalen verstoorden de stilte en rijzige kantoren
onttrokken het weidse uitzicht langzaam maar zeker aan het oog. "Wat staan er een prachtige
gebouwen tussen” zei Céline.
Toen ze niet langer op de Boelelaan kon blijven en- met gebroken pols want net gevallenbivakkeerde in haar veel kleinere, nog niet ingerichte kamer, wees ze op de bloeiende boom aan de
overkant van de weg en zei: “Ik vind het zo leuk, dat staat daar zo maar voor mijn raam.”
Na een nieuwe val belandde ze in een verpleeghuis waar ze een kamer moest delen. Ze zei: “Zo
gezellig, mijn kamergenoot is nog een kennis van vroeger, ik had het niet beter kunnen treffen.”
(Twee keer kwamen we overigens voor niks op bezoek; de vogel was gevlogen, zo vertelde de
kamergenoot. Weliswaar niet uit dansen maar het zat er dicht bij)
En toen ze weer verkaste naar een volgend verpleeghuis, waar alles nog weer wat soberder en
kleiner was zei ze: “Die meisjes hier zijn zo aardig. Als ze me naar bed brengen dan zeggen ze:
welterusten schat en geven me een zoen.”
Ja allicht. Dat was Céline; je wilde hallo en welterusten schat zeggen en haar een zoen geven.
Want Céline, met haar knipperende kraaloogjes, rood gestifte lippen en chique dictie, was lief,
geïnteresseerd, op de hoogte en bij de tijd.
Céline had een talent voor vriendschap. Met mannen en vrouwen, in maten en soorten. En ze
maakte, dankzij haar warme belangstelling en geestelijke leeftijdloosheid, tot in haar laatste jaar
nieuwe vrienden.
Céline had een talent voor moederschap.
Hoewel het biológische moederschap haar niet was gegeven - jammer vond ze dat, maar zij en Loe
waren ervan overtuigd dat je ook zonder kinderen heel gelukkig kon worden – zat het moederen
haar in het bloed. Niet voor niets werd ze geëerd met de titel moeder van de ekklesia. Ze was
zorgzaam en verbindend.
Céline komt ter wereld in 1923 in Den Haag als oudste kind van een Nederlandse moeder en
Belgische vader. Hij was, als overtuigd pacifist, tijdens de Eerste Wereldoorlog gedeserteerd en
naar Nederland gevlucht. Na Céline volgt nog één broer met wie ze een warme band onderhoudt.
Hij kiest na de middelbare school voor het priesterschap, zij voor een studie Frans. Maar wanneer
joodse en communistische hoogleraren worden opgepakt, er medestudenten verdwijnen en de
universiteit haar deuren sluit houdt ze haar studie noodgedwongen voor gezien en gaat ze werken
als au-pair in een gezin met zes kinderen. Hier manifesteert zich haar talent voor moederschap. Ze
blijft er niet één maar vijf jaar en daarna heeft ze haar roeping gevonden. Ze gaat studeren aan de
sociale academie in Sittard en vervolgens aan de slag als maatschappelijk werkster in Voorburg.
Met een vriendin betrekt ze een flat, maar daar worden ze na verloop van tijd door de huisbaas
weggestuurd. Ze zitten teveel in bad.
Tijdens een themaweekend over de Hongaarse opstand ontmoet ze een charmante, bescheiden
student Frans met last van faalangst. Gaat het ene tentamen goed, loopt het andere op de klippen.
1
Deze Loe Meulman heeft een stuurman nodig, nee een stuurvrouw. En die ziet hij in Céline. De
volgende dag spreken ze af om koffie te drinken op het station in Den Haag. Ze vergeten de tijd, ze
vergeten de wereld en ze vergeten te betalen. Vanaf dat moment zijn ze dat innig omstrengelde
paar van Peter van Straaten en dat zullen ze meer dan vijftig jaar blijven.
Na hun huwelijk in 1961 wordt Loe docent aan de mulo in Hazerswoude en Céline vormingsleidster
op een school en later maatschappelijk werkster in probleemgezinnen. In 1968 komt de ekklesia in
beeld. Het zijn roerige tijden vanwege de conflicten met Rome maar Céline en Loe voelen zich als
een vis in het water in, zoals zij dat typeert ‘dat broeinest dat midden in de samenleving staat’. Ze
worden vertrouwde gezichten in deze kring en na hun pensioen verhuizen ze naar Amsterdam om
hun betrokkenheid bij de ekklesia nog meer vorm te kunnen geven. Céline ontpopt zich als de spin
in het web die ze tot vorig week zaterdag is gebleven. Ze gaat in het bestuur, werkt op het
secretariaat, stuurt bloemen naar zieken, plakt de zondagboekjes, belt, tikt, stencilt, praat, kent
alles en iedereen en alles en iedereen kent haar.
Op de vraag of ze in God geloofde zei ze onomstotelijk ja. Al had ze er geen beeld bij. Meer iets
onstoffelijks dacht ze. Maar tegen anderen, begreep ik, zei ze onomstotelijk nee. Misschien hoort
dat wel bij geloven.
Ze vertrouwde op een hiernamaals, verwachtte na haar dood ergens heen te gaan. Dat vond ze een
prettig idee. Het relativeerde het aardse leven zonder dat het ook maar het minste of geringste
afdeed aan de talloze geneugten van het bestaan. De glaasjes rode wijn, tot voor kort de sigaretjes
(ik ken overigens niet zo heel veel mensen die besluiten te stoppen zo tegen hun negentigste; ook
dat getuigt van een optimistische kijk op het leven), de lezingen en cafés in De Nieuwe Liefde, het
cinediner, de jaarlijkse reünie met haar oud-collega’s, de etentjes met vrienden en, toen Loe nog
leefde, de avondjes stappen met Si La en Hein, waarbij de heren het Concertgebouw bezochten
terwijl de dames gingen gokken..
“Ik wil nog wel een tijdje door, ik vind het leven leuk” zei ze drie weken geleden tijdens ons laatste
toneel-uitje. Ze was onvermoeibaar leergierig, nieuwsgierig en geïnteresseerd. Ze leefde in de geest
van het lied dat we straks zullen zingen: ‘Laat mij vandaag nog leven blijven, ik heb nog zoveel op
te schrijven, (...) en laat nog eens de zomer komen, dat appels rijpen aan de bomen en dan
september en oktober, en dat een nieuwe lente treedt tevoorschijn, licht en groen gekleed, zoals ik
nog van vroeger weet.’
Die nieuwe lente is Céline niet meer gegund. Het is ons niet meer gegund een nieuwe lente met
Céline te beleven. Ik realiseer me dat ik heimelijk dacht dat ze misschien toch onsterfelijk was. Ze
is gegaan met op haar lippen de woorden die ze zo vaak tijdens haar leven heeft uitgesproken: “Het
is goed”.
Céline had een talent voor het leven. Dat is een zegen en een genade en een verdienste en heeft
haar tot de laatste snik gemaakt tot wie ze was. In haar eigen woorden: een stevig, eigenzinnig
meisje. In mijn woorden: een oprechte, authentieke, wilskrachtige, sociaal bewogen, warme, lieve
schat.
Niet voor de haat gezwicht
Niet voor de angst bezweken
Geleefd een zee van tijd
De namen in haar palm
De eeuwen in haar ogen
Haar ziel in haar gezicht
2