geoordeeld - curia

Download Report

Transcript geoordeeld - curia

Gerecht van de Europese Unie
PERSCOMMUNIQUÉ nr. 136/16
Luxemburg, 15 december 2016
Pers en Voorlichting
Arrest in de zaken T-758/14 Infineon Technologies AG/Commissie en
T-762/14 Koninklijke Philips NV en Philips France/Commissie
Het Gerecht van de EU verwerpt de beroepen van Philips en Infineon in het kader
van het kartel op de markt van smartcardchips
Bij beschikking van 3 september 20141, heeft de Commissie aan vier vennootschappen2
geldboeten van in totaal ongeveer 138 miljoen EUR opgelegd omdat zij van 2003 tot en met 2005
binnen de Europese Economische Ruimte (EER) hun gedrag op de markt van smartcardchips
onderling hadden afgestemd. Het kartel berustte op een netwerk van bilaterale contacten en
uitwisseling tussen de ondernemingen van gevoelige handelsinformatie betreffende met name de
prijzen.
In april 2011 heeft de Commissie gesprekken gevoerd met het oog op een transactie met
Renesas, Samsung en Philips. Deze gesprekken werden in oktober 2012 onderbroken.
Wat de berekening van de bedragen van de geldboeten betreft, heeft Renesas boete-immuniteit
verkregen omdat zij de Commissie van het bestaan van het kartel in kennis had gesteld. Infineon
heeft een vermindering van 20 % verkregen vanwege het feit dat zij enkel had deelgenomen aan
de regelingen met Samsung en Renesas. Samsung verkreeg een vermindering van 30 % wegens
het verstrekken van informatie met een aanzienlijke toegevoegde waarde. Aldus heeft de
Commissie een geldboete van 82 784 000 EUR opgelegd aan Infineon en een geldboete van
20 148 000 EUR aan Philips, welke ondernemingen geen enkele vermindering verkregen van het
bedrag van de geldboete uit hoofde van de mededeling inzake samenwerking.3
Infineon en Philips stelden bij het Gerecht van de Europese Unie beroep in tot nietigverklaring van
de beschikking van de Commissie. Zij betwisten in wezen, enerzijds, het bestaan van een kartel
en, anderzijds, het bedrag van de aan hen opgelegde geldboeten.
In zijn arresten van heden verwerpt het Gerecht de beroepen en bevestigt het de door de
Commissie aan Infineon en Philips opgelegde geldboeten.
Met betrekking tot Philips en Infineon wijst het Gerecht erop dat de Commissie terecht heeft
geoordeeld dat deze ondernemingen hadden deelgenomen aan mededingingsverstorende
praktijken. Aangaande Infineon preciseert het Gerecht dat hoewel deze onderneming niet
aansprakelijk is voor de inbreuk in haar geheel, zij aansprakelijk moet worden gehouden voor de
inbreuk voor zover zij onrechtmatige contacten heeft onderhouden met Samsung en Renesas.
Bovendien herinnert het Gerecht eraan dat een onderling afgestemde feitelijke gedraging ertoe
moet strekken dan wel tot gevolg moet hebben dat de mededinging op de interne markt wordt
verhinderd, beperkt of vervalst. Bepaalde vormen van coördinatie tussen ondernemingen zijn
1
Beschikking C(2014) 6250 definitief van 3 september 2014 inzake een procedure op grond van artikel 101 VWEU en
van artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak AT.39574 – Smartcardchips).
2
Te weten 1) Infineon Technologies, 2) Koninklijke Philips Electronics en haar dochtermaatschappij Philips France SAS,
3) Samsung Electronics en Samsung Semiconductor Europe en 4) Renesas Electronics, als rechtsopvolgster van
Renesas Technology en Renesas Electronics Europe.
3
Mededeling van de Commissie betreffende immuniteit tegen geldboeten en vermindering van geldboeten in kartelzaken
(PB 2006, C 298, blz. 17).
www.curia.europa.eu
evenwel dermate nadelig voor de mededinging dat de gevolgen ervan niet meer hoeven te worden
onderzocht. Het Gerecht bevestigt dus de analyse van de Commissie, door te oordelen dat de
uitwisseling van informatie over met name de prijzen, die er in wezen toe strekt de prijsdaling op
de markten van smartcardchips te vertragen, gelet op de economische en juridische context van
die markt, reeds mededingingsverstorend was door het doel ervan, zonder dat de markteffecten
van de betrokken praktijken hoeven te worden onderzocht.
De twee ondernemingen hebben vraagtekens geplaatst bij de geloofwaardigheid van Samsung en
de betrouwbaarheid van het door die onderneming verstrekte bewijsmateriaal. Het Gerecht
herinnert er in dit verband aan dat hoewel een zekere argwaan ten aanzien van de bewijzen die
zijn verstrekt door ondernemingen in het kader van een verzoek om clementie, geboden is,
dit niet wegneemt dat het feit dat om toepassing van de mededeling inzake medewerking
wordt verzocht teneinde een vermindering van het bedrag van de geldboete te verkrijgen, er
niet noodzakelijkerwijs een aanzet toe vormt om bewijzen vertekend weer te geven, noch
een geringere bewijswaarde verleent aan de door een onderneming spontaan verstrekte
informatie. Daarom is het Gerecht van oordeel dat het schriftelijke bewijsmateriaal en de
getuigenverklaringen waarover de Commissie beschikte voldoende geloofwaardig waren om het
bestaan van een kartel aan te tonen.
Wat het bedrag van de geldboete betreft, handhaaft de Commissie de geldboete van
82 784 000 EUR die is opgelegd aan Infineon en die van 20 148 000 EUR die is opgelegd aan
Philips. Het Gerecht bevestigt de toepassing van de coëfficiënt van 16 % voor de ernst van de
inbreuk. Voor het overige merkt het op dat, aangezien de ondernemingen geen enkel
argument hebben aangevoerd waaruit zou blijken dat de Commissie een fout heeft gemaakt
bij de berekening van deze geldboeten, het zijn beoordeling niet in de plaats kan stellen van
die van de Commissie, door de geldboete in het kader van de uitoefening van zijn volledige
rechtsmacht in te trekken of te verminderen. Aangaande de vermindering van 20 %, die
Infineon heeft verkregen (en die deze onvoldoende achtte), verwerpt het Gerecht het argument dat
de Commissie het evenredigheidsbeginsel zou hebben geschonden. Ook al was Infineon de
zwaarst gestrafte vennootschap, terwijl zij het minst betrokken was bij de inbreuk, dit neemt niet
weg dat zij een veel hogere omzet heeft behaald dan de overige ondernemingen.
Voorts heeft het Gerecht gewezen op onregelmatigheden in de procedure. Aangezien niet is
vastgesteld dat de bestreden beschikking anders zou hebben geluid, ziet het Gerecht in
deze onregelmatigheden evenwel geen aanleiding de bestreden beschikking nietig te
verklaren.
NOTA BENE: Tegen de beslissing van het Gerecht kan binnen een termijn van twee maanden vanaf de
betekening ervan een tot rechtsvragen beperkte hogere voorziening worden ingesteld bij het Hof.
NOTA BENE: Het beroep tot nietigverklaring strekt tot nietigverklaring van met het recht van de Unie
strijdige handelingen van de instellingen van de Unie. Onder bepaalde voorwaarden kunnen de lidstaten, de
Europese instellingen en particulieren bij het Hof van Justitie of het Gerecht een beroep tot nietigverklaring
instellen. Indien het beroep gegrond is, wordt de handeling nietig verklaard. De betrokken instelling moet in
voorkomend geval voorzien in de door de nietigverklaring van de handeling ontstane leemte in de
regelgeving.
Voor de media bestemd niet-officieel stuk, dat het Gerecht niet bindt.
De volledige tekst van de arresten (T-758/14, T-762/14) is op de dag van de uitspraak te vinden op de
website CURIA.
Contactpersoon voor de pers: Stefaan Van der Jeught  (+352) 4303 2170
www.curia.europa.eu