The history of pituitary surgery in humans and animals: From

Download Report

Transcript The history of pituitary surgery in humans and animals: From

1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
literatuur
Koehler PJ, Jagella C. De correspondentie tussen Winkler en Von
Monakow. 1. Persoonlijke aangelegenheden en visies. Ned Tijdschr
Geneeskd 2001;145:2469-73.
Monakow C von. Über den gegenwärtigen Stand der Frage nach der
Lokalisation im Grosshirn. Erbgebnisse der Physiologie 1902;1
(II. Abteilung):534-664.
Monakow C von. Gehirnpathologie. 2e druk. Wenen: Hölder; 1905.
Gijn J van, Koehler PJ. Eenheid of mozaïek? De ontwikkeling van
het denken over plaatsgebondenheid van lichaamsfuncties in de hersenen. Ned Tijdschr Geneeskd 1996;140:2564-9.
Winkler C. Over de lokalisatie der psychische functies in het centrale zenuwstelsel. Ned Tijdschr Geneeskd 1909;53:312-32.
Monakow C von. Neue Gesichtspunkte in der Frage nach der
Lokalisation im Grosshirn. Vortrag bei der Gründung der Schweizerischen Neurologischen Gesellschaft in Bern am 13. März 1908.
Correspondenzblatt für Schweizer Ärzte 1909;39:401-15.
Koehler PJ, Jagella C, Isler H. Zur Rezeption Von Monakows
Werk. Schweiz Arch Neurol Psychiatr 1995;146(Suppl 1):31-9.
Finger S. Origins of neuroscience. A history of explorations into
brain function. New York: Oxford University Press; 1994. p. 90-1.
Zeki S. A vision of the brain. Oxford: Blackwell; 1993. p. 57-65.
Mazzarello P. The hidden structure: a scientific biography of Camillo Golgi. Translated and edited by Henry A.Buchtel and Aldo Badiani. New York: Oxford University Press; 1999.
Winkler C. Herinneringen van Cornelis Winkler 1855-1941. Utrecht:
Bohn Scheltema & Holkema; 1947.
12
13
14
15
16
17
18
19
Rooijmans HGM. Negenennegentig jaar tussen wal en schip. Geschiedenis van de Leidse Universitaire Psychiatrie (1899-1998).
Houten: Bohn Stafleu Van Loghum; 1998. p. 34.
Stärcke A. Prof Winkler vijfentwintig jaar hoogleraar. Elsevier
1918:145-9.
Bleuler E. Freud’sche Mechanismen in der Symptomatologie von
Psychosen. Psychiatrisch-Neurologische Wochenschrift 1906;8:35-6.
Bleuler E, Jung CG. Komplexe und Krankheitsursachen bei Dementia praecox. Zentralblatt für Nervenheilkunde und Psychiatrie
1908;31:220-7.
Jagella C, Isler H, Hess K. 100 Jahre Neurologie an der Universität
Zürich 1894 bis 1994. Constantin Von Monakow (1853 bis 1930)
Hirnforscher, Neurologe, Psychiater, Denker. Schweiz Arch Neurol
Psychiatr 1994;145(Suppl 1):44-5.
Jagella C. Eugen Bleulers Warnung vor dem ‘autistischundisziplinierten Denken in der Medizin’ als Beitrag zur Erkenntniskritik
ärztlicher Forschung. Ein Zürcher Konzept über ‘ratio et experientia’ im ärztlichen Denken. Gesnerus 1998;55:87-116.
Bleuler E. Das autistischundisziplinierte Denken in der Medizin
und seine Ueberwindung. 2e nieuwe druk. 1e druk in 1919. Berlijn:
Springer; 1966.
Monakow C von. Kritischer Besprechung von E.Bleuler: das autistischundisziplinierte Denken in der Medizin. Schweiz Arch Neurol
Psychiatr 1920;7:167.
Aanvaard op 3 juli 2001
Geschiedenis der geneeskunde
Geschiedenis van de hypofysechirurgie bij mens en dier: van experimenten bij
honden naar behandeling van patiënten
b.p.meij
Aan het einde van de 19e eeuw en in het begin van de
20e eeuw werden bij hond en kat experimentele hypofysectomieën verricht om de fysiologische rol van de
hypofyse te onderzoeken. In 1886 publiceerde Victor
Horsley (1857-1916) de eerste beschrijving van hypofysectomie bij de hond via een laterale temporale intracraniale benadering.1 In deze publicatie, die gewijd was
aan de verwijdering van de schildklier, werd kort verslag
gedaan van de verwijdering van de hypofyse bij 2 honden. De dieren overleefden de operatie respectievelijk 5
en 6 maanden zonder dat ze zich onderscheidden van
andere honden. De conclusie van Horsley dat de hypofyse een onbelangrijk en nutteloos orgaan is, hield stand
gedurende de volgende 20 jaar.
In 1908 kwam de fysioloog Nicholas C.Paulesco (18691931) tot de conclusie dat de hypofyse juist essentieel
was voor het leven. Na totale hypofysectomie overleefde niet één van de 22 honden de operatie langer dan
48 h.2 Paulesco koos net als Horsley voor de laterale
temporale benadering, maar maakte tevens een opening
in het schedeldak en de dura aan de contralaterale zijde,
zodat de hersenen wat verder verplaatst konden worden
en de expositie van het hypofysegebied verbeterde.
Universiteit Utrecht, Faculteit der Diergeneeskunde, hoofdafdeling
Geneeskunde van Gezelschapsdieren, Postbus 80.154, 3508 TD
Utrecht.
Dr.B.P.Meij, chirurg voor gezelschapsdieren ([email protected]).
2478
Ned Tijdschr Geneeskd 2001 22 december;145(51)
samenvatting
Aan het einde van de 19e eeuw en in het begin van de 20e eeuw
werden experimentele hypofysectomieën verricht bij honden
en katten, via de laterale temporale benadering, met als doel
de functie van de hypofyse te onderzoeken. Men streed over de
vraag of de hypofyse essentieel voor het leven was. Tegelijkertijd werden door pioniers van de neurochirurgie zoals Harvey
Cushing via dierexperimenten de eerste schreden gezet voor de
ontwikkeling van de neurochirurgie voor mensen. Uiteindelijk
koos men bij de operatie voor de transsfenoïdale benadering.
De laatste decennia heeft de diergeneeskunde kunnen profiteren van de ervaringen bij de mens en wordt de hypofysectomie
bij hond en kat als gezelschapsdieren therapeutisch toegepast
bij de behandeling van hypofyseaandoeningen.
is de hypofyse essentieel voor het leven of
niet?
Zo ontstond in het begin van de 20e eeuw een tegenstelling tussen onderzoekers die zich bedienden van
gelijkgerichte experimenten. Een groep onderzoekers
rapporteerde resultaten die identiek waren aan die van
Horsley: honden overleefden na hypofysectomie en
daaruit zou blijken dat de hypofyse niet essentieel is
voor het leven.1 3 4 Andere onderzoekers waren het eens
met Paulesco: honden overleefden niet na hypofysectomie en dus was hun conclusie dat de hypofyse essentieel
is voor het leven.2 5 6
De neurochirurg Harvey Cushing (1869-1939) is een
van de grootste pioniers geweest op het gebied van
de chirurgie van de hersenen bij de mens. Cushing gebruikte bij de hond dezelfde bilaterale temporale benadering en bevestigde de resultaten van Paulesco,
waarbij hij tevens het radicale karakter van de ingreep
bevestigde met morfologisch onderzoek van de basis van
de hersenen.5 In 1909 rapporteerde Cushing: ‘Als wij
voorlopig afzien van de vraag wat bij de mens de beste
benaderingswijze voor de hypofyse is onder verschillende omstandigheden, en als wij onszelf tot het experimentele probleem beperken, dan kan er geen twijfel
over bestaan dat de laterale en intracraniale benadering
onder de temporale kwab de enige methode is die bij de
hond in aanmerking komt – het proefdier dat het geschiktst is voor deze onderzoeking.’7
In 1912 berichtte Bernard Aschner (1883-1960) over
overleving van honden na hypofysectomieën via de extracraniale transbuccale route.3 Volgens Cushing overleefden de honden de operaties van Aschner omdat de
hypofysectomieën incompleet waren.8 Ook meende hij
dat bij de gehypofysectomeerde hond het syndroom ‘cachexia hypophyseopriva’ de laatste uren van het leven
inluidde. Dit syndroom werd gekenmerkt door gewichtsverlies, ondertemperatuur, toenemende lusteloosheid,
slaperigheid, coma en convulsies.8 Dat de ene onderzoeker (Cushing) de intracraniale benadering gebruikte en
de andere (Aschner) de extracraniale transbuccale route, werd in die periode niet in de discussie betrokken.
In 1925 publiceerde Walter E.Dandy (1886-1950)
samen met Reichert een uitstekende analyse van de
tegenstrijdige resultaten.9 In eigen experimenten lieten
Dandy en Reichert zien dat honden die een complete
verwijdering van de hypofyse ondergingen volgens de
intracraniale route (unilaterale temporale benadering)
de operatie ook overleefden. Hun resultaten waren in
overeenstemming met die van Aschner die de transbuccale route had gebruikt. Dandy en Reichert waren zich
bewust van het belang van een atraumatische werkwijze
bij de retractie van de temporale hersenkwab voor de
intracraniale benadering van de hypofyse. Om iatrogeen
trauma van de hersenen te voorkomen inverteerden zij
de kop, waardoor de hersenen als het ware wegvielen
van de schedelbasis (figuur 1). Voorts lieten zij zoveel
mogelijk cerebrospinale vloeistof afvloeien en lieten zij
de hersenen krimpen door intraveneuze toediening van
een geconcentreerde natriumchlorideoplossing. Deze
auteurs concludeerden dat het zogenaamde cachexiahypophyseoprivasyndroom een direct gevolg was van
trauma van de hersenen door retractie van de temporale hersenkwab.9
Toen de totale hypofysectomie bij honden door de
verbetering van de ingreep met een langere overlevingstijd gepaard ging, concentreerde het onderzoek zich op
het ontrafelen van de diverse endocriene functies van de
hypofyse en werd door Cushing de pathologie van hypofyseaandoeningen bij de mens beschreven.7 8 Naast de
temporale route,9-11 kozen steeds meer onderzoekers bij
hun experimenten met proefdieren de transsfenoïdale
route.11-13
figuur 1. Hypofysectomie: benadering van de hypofyse bij de
hond via de unilaterale transtemporale route, getekend door
J.Macdonald in 1924. De kop van de hond werd ondersteboven
gepositioneerd zodat een hersenhelft van de schedelbasis kon
wegvallen, waarmee het zicht op de hypofyse werd verbeterd.9
transsfenoïdale hypofysectomie bij de mens
De otolaryngoloog Oscar Hirsch en de neurochirurg
Cushing ontwikkelden in Noord-Amerika de klassieke
transsfenoïdale benadering van de sella turcica bij de
mens (figuur 2).14-16 In 1914 schreef Cushing over de
figuur 2. Transsfenoïdale benadering van een hypofysetumor
bij de mens door de neurochirurg Harvey Cushing, getekend
door Max Brödel in 1914.15
Ned Tijdschr Geneeskd 2001 22 december;145(51)
2479
transsfenoïdale benadering: ‘De uitvoering zelf is sterk
vereenvoudigd sinds de oorspronkelijke transsfenoïdale
operatie die Schloffer (1868-1937) voortvarend invoerde. De procedure die ik ben gaan gebruiken, is niet
meer dan een combinatie van de modificaties van de
Schloffer-operatie voorgesteld door Kanaval (18741938), Halstead (1869-1926), Hirsch en anderen, en aangepast aan mijn eigen eisen. Die procedure is dus zeker
niet origineel’.15 Niettemin verkoos Cushing rond 1921
bij de mens steeds vaker de fronto-orbitale benadering
boven de transsfenoïdale, omdat hij geloofde dat hij
op die wijze gemakkelijker de intracraniale druk kon
verlagen in geval van een suprasellaire uitbreiding van
de tumor. Veel neurochirurgen volgden zijn voorbeeld,
enkelen daarentegen bleven de intranasale route trouw.
Norman Dott (1897-1973), een leerling van Cushing,
verbeterde het zicht in de sinus sphenoidalis door de
bevestiging van 2 kleine lampjes op het neusspeculum
volgens Cushing en hield aldus de transsfenoïdale benadering van de hypofyse overeind.17
Gerard Guiot (1912-1996) maakte via Dott in 1956
kennis met de transsfenoïdale benadering. Dit deed in
Parijs de interesse voor de transsfenoïdale benadering
voor de verwijdering van hypofyseadenomen bij de
mens herleven.18 Jules Hardy, een student van Guiot,
ontwikkelde de transsfenoïdale benadering verder in
Montreal en bracht de techniek weer terug naar NoordAmerika.19 De transsfenoïdale benadering voor de operatieve verwijdering van hypofyseadenomen werd verder verbeterd met de introductie van de operatiemicroscoop en door microchirurgische technieken, plaatsbepaling met de beeldversterker (figuur 3)19 en meer recent door geavanceerde beeldvormingstechnieken zoals
CT en MRI. Met kleine modificaties is de oorspronkelijke transsfenoïdale benadering bij de mens mondiaal
de frequentst toegepaste methode voor de chirurgische
verwijdering van zowel de endocrien actieve adenomen
(van prolactine-, groeihormoon- of corticotropinecellen) als de niet-functionele adenomen (thyreoïdstimulerendhormooncellen, gonadotrofe cellen en zogenaamde
nulcellen (daarin is geen van de bekende hypofysehormonen aantoonbaar)) van de hypofyse. Transsfenoïdale
selectieve adenomectomie is de eerste keus bij de behandeling van het corticotrofe hypofyseadenoom dat
verantwoordelijk is voor de ziekte van Cushing bij de
mens.20
hypofysectomie in de diergeneeskunde
De ervaringen van medische onderzoekers en neurochirurgen leidden tot de beschrijving van de experimentele
transsfenoïdale hypofysectomie bij de hond voor medisch gerelateerd onderzoek en vormden de basis voor
de klinische toepassing van de hypofysectomie in de
diergeneeskunde.21 Hypofyse-afhankelijk hyperadrenocorticisme (ziekte van Cushing) is een vaak voorkomende endocriene aandoening bij de hond, maar is zeldzaam
bij de kat.22 Evenals bij de mens ligt bij de hond en
de kat een corticotroof hypofyseadenoom ten grondslag
aan deze ziekte. Andere endocrien actieve en niet-functionele hypofyseadenomen zijn bij zowel hond als kat
zeldzaam.
Aan het eind van de jaren zestig van de vorige eeuw
werd door Rijnberk et al. van de Utrechtse veterinaire
faculteit al gepubliceerd over succesvolle hypofysectomieën bij 4 honden met de ziekte van Cushing.23 Na de
introductie van 2,4′-dichloordifenyldichloorethaan (o,p′DDD) als adrenocorticolytisch agens in 1973,24 wordt dit
medicament wereldwijd het meest toegepast bij de behandeling van de ziekte van Cushing bij de hond.25 26 Dit
is vooral het gevolg van de gemakkelijke toediening,
de bijzondere gevoeligheid van de hond voor dit middel,
de beschikbaarheid en de goede resultaten op korte termijn. Toch kleven er ook belangrijke nadelen aan deze
chemische destructie van de bijnierschors, zoals de
figuur 3. Operatieopstelling voor transsfenoïdale hypofysechirurgie bij de mens, met beeldversterker en binoculaire operatiemicroscoop, getekend door R.Leblanc.19
2480
Ned Tijdschr Geneeskd 2001 22 december;145(51)
Toekomstige ontwikkelingen op het gebied van de
beeldvorming in de diergeneeskunde (MRI) en aanvullende hormoonsubstitutie na hypofysectomie (groeihormoon) kunnen de resultaten van transsfenoïdale hypofysectomie bij de hond met de ziekte van Cushing waarschijnlijk nog verder verbeteren. Recent werd de techniek ook met succes ingezet voor de behandeling van de
ziekte van Cushing bij katten waar voorheen bilaterale
adrenalectomie de enige therapeutische optie was.38 De
transsfenoïdale hypofysectomie kan ook worden ingezet
bij de behandeling van acromegalie veroorzaakt door
een groeihormoonproducerend hypofyseadenoom bij de
kat (zeldzaam) en als cytoreductieve procedure bij nietfunctionele macroadenomen bij de hond.
slot
Transsfenoïdale hypofysectomie heeft een rijke historie
die teruggaat tot het einde van de 19e eeuw. Medische
onderzoekers die pionierden met de hypofysechirurgie
bij de hond hebben de fundamenten gelegd voor de huidige kennis van de (patho)fysiologie van de hypofyse en
voor de hypofysechirurgie bij mens en dier.
figuur 4. Het operatieveld voor transsfenoïdale hypofysectomie bij de hond, getekend door B.Janssen. De incisie ( ) in het
palatum molle geeft toegang tot de nasofarynx en het os
sphenoidale.35
neurologische en gastro-intestinale bijwerkingen van het
medicament, de hoge frequentie van recidief, het gevaar
van het ontstaan van de ziekte van Addison en uiteindelijk de neurologische verschijnselen als gevolg van een
expansief groeiende hypofysetumor.25 27 28
In 1977 beschreef Lubberink de behandeling van 28
honden met de ziekte van Cushing via transsfenoïdale
hypofysectomie.29 Haar resultaten waren opmerkelijk
als wij ons realiseren dat er in die tijd nog geen geavanceerde beeldvormingstechnieken beschikbaar waren om
de hypofyse in beeld te brengen. In de periode 1970-1997
verschenen geen oorspronkelijke publicaties over de behandeling van de ziekte van Cushing bij de hond via transsfenoïdale hypofysectomie. Wel werd in veterinaire handboeken de transsfenoïdale hypofysectomie tot in detail
beschreven.30 31 Tussen 1980 en 1990 verschenen diverse
oorspronkelijke publicaties over transsfenoïdale hypofysectomie bij gezonde honden. Deze studies waren gericht op plaatsbepaling van de hypofyse, de hypofysefunctie na de operatie, de complicaties en de overleving.32-34
In 1993 werd aan de Universiteit Utrecht de beeldvorming van de hypofyse met (dynamische) CT geïntroduceerd en werd de chirurgische behandeling van honden met de ziekte van Cushing verfijnd.35 Microchirurgische transsfenoïdale hypofysectomie wordt uitgevoerd
bij de hond in borst-buikligging (figuur 4).36 37 Hormonale substitutie bestaat uit tijdelijke toediening van een
vasopressine-analogon en levenslange verstrekking van
cortison en thyroxine. Hechte samenwerking tussen de
diergeneeskundig chirurg, de diergeneeskundig internistendocrinoloog en de diergeneeskundig radioloog is
essentieel gebleken voor het welslagen van de behandeling.
abstract
The history of pituitary surgery in humans and animals: from experiments in dogs to patient treatment. – At the end of the 19th
century and the start of the 20th century experimental hypophysectomy was carried out on cats and dogs, by means of the
lateral temporal approach, to investigate the physiological role
of the pituitary gland because there was a debate as to whether the pituitary gland was essential for life. At the same time
pioneering neurosurgeons such as Harvey Cushing used animal
experiments to explore the different approaches to the neurocranium and the pituitary, thereby taking the first steps towards
neurosurgery in humans. Eventually the transsphenoidal route
was chosen for such an operation. Veterinary medicine has
benefited from these developments in the medical field. For
the past few decades, hypophysectomy has been used for the
treatment of pituitary adenomas in dogs and cats that are kept
as pets.
1
2
3
4
5
6
7
8
literatuur
Horsley V. Mr.Victor Horsley: The Brown Lectures. Lecture III.
Functional nervous disorders due to loss of thyroid gland and pituitary body. Lancet 1886;i:5.
Paulesco NC. Recherches sur la physiologie de l’hypophyse du cerveau. L’hypophysectomie et ses effects. Journal de Physiologie et de
Pathologie générale 1907;9:441-56.
Aschner B. Über die Funktion der Hypophyse. Pflüger’s Archiv für
die gesamte Physiologie des Menschen und der Tiere 1912;146:
1-146.
Sweet JE, Allen AR. The effect of the removal of the hypophysis in
the dog. Ann Surg 1913;57:485-91.
Reford LL, Cushing H. Is the pituitary gland essential to the maintenance of life? Bulletin of the Johns Hopkins Hospital 1909;20:105-7.
Dott NM. An investigation into the function of the pituitary and thyroid glands. Part I. The technique of their experimental surgery and
summary of results. Q J Exp Physiol 1923;13:241-82.
Cushing H. The hypophysis cerebri. Clinical aspects of hyperpituitarism and of hypopituitarism. JAMA 1909;53:249-55.
Cushing H. Anatomy, physiology, pathology and chemistry. In:
Cushing H, ed. The pituitary body and its disorders: clinical states
produced by disorders of the hypophysis cerebri. Philadelphia:
Lippincott; 1912. p. 1-23.
Ned Tijdschr Geneeskd 2001 22 december;145(51)
2481
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
Dandy WE, Reichert FL. Studies on experimental hypophysectomy.
I. Effect on the maintenance of life. Bulletin of the Johns Hopkins
Hospital 1925;37:1-13.
Keller AD, Lawrence WE, Blair CB. Effects of varying degrees of
hypophysectomy in the dog. Arch Pathol 1945;40:289-308.
Ganong WF, Hume DM. The effect of graded hypophysectomy on
thyroid, gonadal, and adrenocortical function in the dog. Endocrinology 1956;59:293-301.
Essex HE, Astarabadi TM. Transbuccal hypophysectomy in the dog.
Ann Surg 1953;138;143-4.
Tiscornia OM, Dreiling DA. Microsurgical ablation of the canine
pituitary gland. Surgery 1966;60:1077-82.
Hirsch O. Über Methoden der operativen Behandlung von Hypophysistumoren auf endonasalem Wege. Archiv für Laryngologie
1910;24:129-77.
Cushing H. The Weir Mitchell lecture. Surgical experiences with
pituitary disorders. JAMA 1914;63:1515-25.
Hirsch O. Pituitary tumors. A borderland between cranial and transsphenoidal surgery. N Engl J Med 1956;254:937-9.
Landolt AM. History of pituitary surgery. In: Greenblatt SH, editor.
A history of neurosurgery. Park Ridge: American Association of
Neurological Surgeons; 1997. p. 373-400.
Guiot G, Arfel G, Brion S, Cheguillaume J. Adénomes hypophysaires. Parijs: Masson; 1958. p. 276.
Hardy J. Transsphenoidal hypophysectomy. J Neurosurg 1971;34:
582-94.
Melby JC. Therapy of Cushing disease: a consensus for pituitary
microsurgery. Ann Intern Med 1988;109:445-6.
Markowitz J, Archibald J, Downie HG. Hypophysectomy in dogs.
In: Markowitz J, Archibald J, Downie HG, editors. Experimental
surgery. 5th ed. Baltimore: Williams & Wilkins; 1964. p. 630-43.
Rijnberk A. Pituitary-dependent hyperadrenocorticism. In: Rijnberk A, editor. Clinical endocrinology of dogs and cats. Dordrecht:
Kluwer; 1996. p. 74-83.
Rijnberk A, Kinderen PJ der, Thijssen JHH. Spontaneous hyperadrenocorticism in the dog. J Endocrinol 1968;41:397-406.
Schechter RD, Stabenfeldt GH, Gribble DH, Ling GV. Treatment
of Cushing’s syndrome in the dog with an adrenocorticolytic agent
(o,p′DDD). J Am Vet Med Assoc 1973;162:629-39.
Kintzer PP, Peterson ME. Mitotane (o,p′-DDD) treatment of 200
dogs with pituitary-dependent hyperadrenocorticism. J Vet Intern
Med 1991;5:182-90.
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
Hertog E den, Braakman JCA, Teske E, Kooistra HS, Rijnberk A.
Results of non-selective adrenocorticolysis by o,p′-DDD in 129 dogs
with pituitary-dependent hyperadrenocorticism. Vet Rec 1999;144:
12-7.
Sarfaty D, Carrillo JM, Peterson ME. Neurologic, endocrinologic,
and pathologic findings associated with large pituitary tumors in
dogs: eight cases (1976-1984). J Am Vet Med Assoc 1988;193:854-6.
Nichols R. Problems associated with medical therapy of canine
hyperadrenocorticism. Probl Vet Med 1990;2:551-6.
Lubberink AAME. Diagnosis and treatment of canine Cushing’s
syndrome [proefschrift]. Utrecht: Universiteit Utrecht; 1977. p. 4485.
Lubberink AAME, Rijnberk A. Hypophysectomy. In: Kirk RW,
editor. Current veterinary therapy V – small animal practice.
Philadelphia: Saunders; 1974. p. 787-9.
Niebauer GW. Hypophysectomy. In: Slatter D, editor. Textbook of
small animal surgery. 2nd ed. Philadelphia: Saunders; 1993. p. 1496510.
Lantz GC, Ihle SL, Nelson RW, Carlton WW, Feldman EC, Lothrop
CD, et al. Transsphenoidal hypophysectomy in the clinically normal
dog. Am J Vet Res 1988;49:1134-42.
Niebauer GW, Evans SM. Transsphenoidal hypophysectomy in the
dog. A new technique. Vet Surg 1988;17:296-303.
Niebauer GW, Eigenmann JE, Van Winkle TJ. Study of long-term
survival after transsphenoidal hypophysectomy in clinically normal
dogs. Am J Vet Res 1990;51:677-81.
Meij BP, Voorhout G, Ingh TSGAM van den, Hazewinkel HAW,
Verlaat JW van ’t. Transsphenoidal hypophysectomy in beagle dogs:
evaluation of a microsurgical technique. Vet Surg 1997;26:295-309.
Meij BP, Mol JA, Bevers MM, Rijnberk A. Residual pituitary function after transsphenoidal hypophysectomy in dogs with pituitarydependent hyperadrenocorticism. J Endocrinol 1997;155:531-9.
Meij BP, Voorhout G, Ingh TSGAM van den, Hazewinkel HAW,
Teske E, Rijnberk AD. Results of transsphenoidal hypophysectomy
in 52 dogs with pituitary-dependent hyperadrenocorticism. Vet Surg
1998;27:246-61.
Meij BP, Voorhout G, Ingh TSGAM van den, Rijnberk A. Transsphenoidal hypophysectomy for treatment of pituitary-dependent
hyperadrenocorticism in 7 cats. Vet Surg 2001;30:72-86.
Aanvaard op 23 april 2001
Geschiedenis der Geneeskunde
Noma: de Nederlandse geschiedenis van een inmiddels bijna vergeten
aandoening
k.w.marck
Noma is een orofaciaal gangreen dat meestal ontstaat bij
ondervoede en door ziekten verzwakte kinderen met
een necrotiserende gingivitis.1 2 Het betreft een opportunistische infectie. De verwekkers ervan, zoals Fusobacterium nucleatum en een spirocheet die vroeger werd
geïdentificeerd als Borrelia vincenti, behoren tot de normale mondflora.3 De sterfte is hoog: zonder behandeling
(en dat is bijna altijd het geval) overlijdt circa 90% van
de patiënten binnen een week tot een maand.1 De patiënten die de aandoening overleven, hebben doorgaans
ernstige misvormingen van het gelaat.
Nederlandse Noma Stichting, De Pôlle 24, 9084 BT Goutum.
Dr.K.W.Marck, plastisch chirurg en voorzitter van de Nederlandse
Noma Stichting ([email protected]).
2482
Ned Tijdschr Geneeskd 2001 22 december;145(51)
samenvatting
Noma is een orofaciaal gangreen dat kan ontstaan bij ondervoede en door ziekten verzwakte kinderen. De aandoening
kwam in vroeger eeuwen veel in Nederland voor. De medische
historie van noma kent enige belangrijke Nederlandse bijdragen. Carel Baten beschreef de aandoening in 1595 voor het
eerst als klinische entiteit, terwijl Cornelis van de Voorde in
1680 de aandoening de benaming ‘noma’ meegaf, in plaats van
het toen gebruikelijke ‘waterkanker’. Ook werd een van de
eerste gelaatsreconstructies bij noma in Nederland verricht,
door Leendert Stelwagen in 1779. Noma verdween in Nederland in de tweede helft van de 19e eeuw als gevolg van een verbeterde voedingstoestand van de armen. Elders in de wereld
overlijden heden ten dage jaarlijks circa 110.000 kinderen aan
deze in ons land inmiddels vrijwel vergeten aandoening.