Transcript NL - Europa

VOORSTEL

van: ingekomen: aan: Nr. Comdoc.: Betreft:

Raad van de Europese Unie Interinstitutioneel dossier: 2016/0332 (NLE)

26 oktober 2016 COM(2016) 677 final elektrische voertuigen

Brussel, 26 oktober 2016 (OR. en) 13626/16 FISC 167 ENER 364

de heer Jordi AYET PUIGARNAU, directeur, namens de secretaris generaal van de Europese Commissie de heer Jeppe TRANHOLM-MIKKELSEN, secretaris-generaal van de Raad van de Europese Unie Voorstel voor een UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD waarbij Nederland toestemming wordt verleend een verlaagd belastingniveau toe te passen op elektriciteit die wordt geleverd aan laadstations voor Hierbij gaat voor de delegaties document COM(2016) 677 final. Bijlage: COM(2016) 677 final 13626/16 DG G 2B sl

NL

EUROPESE COMMISSIE Brussel, 25.10.2016 COM(2016) 677 final 2016/0332 (NLE) Voorstel voor een

UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD waarbij Nederland toestemming wordt verleend een verlaagd belastingniveau toe te passen op elektriciteit die wordt geleverd aan laadstations voor elektrische voertuigen NL NL

TOELICHTING NL 1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL • Motivering en doel van het voorstel

De belastingheffing van energieproducten en elektriciteit in de EU is geregeld bij Richtlijn 2003/96/EG van de Raad

1 (hierna "de richtlijn" genoemd).

Behalve op grond van de bepalingen van met name de artikelen 5, 15 en 17 kan de Raad ook uit hoofde van artikel 19, lid 1, van de richtlijn, op voorstel van de Commissie en met eenparigheid van stemmen besluiten dat een lidstaat uit specifieke beleidsoverwegingen wordt gemachtigd om verdere belastingvrijstellingen of -verlagingen in te voeren. Artikel 15, lid 1, onder e), van de richtlijn biedt de lidstaten de mogelijkheid om een verlaagd belastingtarief of vrijstelling van belasting toe te passen voor elektriciteit die wordt gebruikt voor het vervoer van goederen en personen per trein, metro, tram en trolleybus. Er is echter geen bepaling die voorziet in een belastingverlaging voor elektriciteit die wordt gebruikt voor het vervoer van andere elektrische voertuigen dan trolleybussen. Doel van dit voorstel is toe te staan dat Nederland een verlaagd belastingniveau toepast op elektriciteit die wordt geleverd aan laadstations voor elektrische voertuigen. Deze verlaging is bedoeld om het gebruik van schonere vervoerswijzen te stimuleren, en de plaatselijke luchtverontreiniging en de CO 2 -uitstoot door vervoer te verminderen.

Verzoek en algemene context

Bij brief van 29 maart 2016 hebben de Nederlandse autoriteiten de Commissie overeenkomstig artikel 19 van de richtlijn meegedeeld dat zij voornemens zijn om een verlaagd belastingtarief van 49,96 EUR per MWh toe te passen voor elektriciteit die wordt geleverd aan laadstations voor elektrische voertuigen voor een jaarverbruik tot 10 MWh per laadstation. Op het verbruik per jaar boven de 10 MWh, tot 50 MWh, zou dan een belastingtarief van 49,96 EUR worden toegepast; het verbruik boven de 50 MWh, tot 10 000 MWh, zou worden belast met een tarief van 13,31 EUR en boven de 10 000 MWh met een tarief van 0,53 EUR. Voor oplaadpunten waarvoor de tarieven voor zakelijk gebruik niet gelden, zou bij een jaarverbruik boven de 10 000 MWh een belastingtarief van 1,07 EUR gaan gelden. Dit algemene belastingtarief ligt boven het in Richtlijn 2003/96/EG vastgelegde minimumtarief voor de belasting van elektriciteit voor zakelijk gebruik. Het nationale belastingtarief dat momenteel van toepassing is op elektriciteit die gebruikt wordt voor het opladen van elektrische voertuigen, bedraagt voor de eerste 10 MWh van het jaarverbruik 100,70 EUR per MWh

2

, namelijk het nationale belastingtarief voor elektriciteit voor zakelijk en niet-zakelijk gebruik voor dit verbruik. Op dit moment hanteert Nederland gedifferentieerde nationale belastingtarieven

3 voor elektriciteit naargelang van de verbruikte

hoeveelheid overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 2003/96/EG. 1 2 3 Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (PB L 283 van 31.10.2003, blz. 51). Het belastingniveau voor elektriciteit is het in januari 2016 toepasselijke tarief (zie http://ec.europa.eu/taxation_customs/taxation/excise_duties/energy_products/rates/index_en.htm). Overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 2003/96/EG hanteert Nederland gedifferentieerde belastingtarieven voor elektriciteit op basis van kwantitatieve consumptieniveaus. Volgens de 2

NL

NL

Nederland heeft aanvullende informatie verstrekt die op 6 april, 20 juni en 18 augustus 2016 is ontvangen. Nederland is van plan het verlaagde belastingtarief op elektriciteit toe te passen voor de levering van elektriciteit voor elektrische voertuigen door speciale openbare en particuliere oplaadpunten voor elektrische voertuigen. Het oplaadstation kan bestaan uit één of meerdere laadpalen die elk één elektrisch voertuig tegelijk kunnen opladen. De exploitanten van het oplaadstation en de particulieren of ondernemingen die het recht hebben op een verlaagd tarief, moeten bij de elektriciteitsleverancier een verklaring indienen waarin wordt bevestigd dat de netaansluiting uitsluitend bedoeld is voor de levering van elektriciteit voor elektrische voertuigen. In het Nederlandse verzoek worden laadstations waar het laden plaatsvindt door de batterijen te wisselen, van de bepaling uitgesloten, zodat het verlaagde tarief in dergelijke gevallen niet van toepassing is. Het algemene belastingtarief, met inbegrip van het verlaagde tarief voor de eerste 10 MWh van het jaarlijkse verbruik van elke particulier of onderneming, zou aanzienlijk hoger liggen dan het minimumbelastingniveau dat is vastgesteld in bijlage I, tabel C, van Richtlijn 2003/96/EG van de Raad. Volgens de Nederlandse autoriteiten moet de exploitant van laadstations, wanneer hij voornemens is een verlaagd belastingtarief voor elektriciteit toe te passen voor zijn laadstations, bij de elektriciteitsleverancier een verklaring indienen waarin hij uitlegt welke van zijn netaansluitingen uitsluitend zijn bestemd voor de levering van elektriciteit aan elektrische voertuigen. De maatregel geldt alleen voor de elektriciteit die wordt geleverd aan aangewezen verbindingen waarvoor de elektriciteitsleverancier het verlaagde tarief toepast. Verder is de exploitant van het laadstation verplicht de elektriciteitsleverancier erover te informeren indien zijn onderneming een onderneming in moeilijkheden is in de zin dat hij financiële problemen ondervindt en in aanmerking komt voor steun overeenkomstig de richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (2014/C 249/01). In dat geval mag de leverancier het verlaagde tarief van de energiebelasting op elektriciteit niet langer toepassen. Het voordeel dat voortvloeit uit het tarief van de energiebelasting zal variëren naargelang van het aantal megawattuur. Op basis van de informatie van de sector, schat Nederland dat per laadstation gemiddeld 1,8 MWh wordt geleverd. In dat geval bedraagt het maximale voordeel per laadstation in 2016 naar schatting 101 EUR voor het gehele jaar. Dit voordeel zal toenemen indien het standaardenergiebelastingtarief toeneemt. Het (theoretische) maximale totale voordeel in 2016 zal worden bereikt als meer dan 50 MWh elektriciteit wordt geleverd aan een laadstation, maar dat is in de praktijk moeilijk haalbaar. Momenteel zijn er in Nederland tien laadstationexploitanten. De maatregel staat open voor alle marktdeelnemers in de EU zonder discriminatie. Het land van herkomst van de exploitant van het laadstation is geen voorwaarde om voor de maatregel in aanmerking te komen. Een vervoersonderneming of een huishouden met een laadstation informatie die in juli 2016 is verstrekt, zijn de nationale accijnstarieven als volgt: 100,70 EUR per MWh voor 0-10 MWh aan jaarlijks verbruikte elektriciteit, 49,96 EUR voor hoeveelheden van 10 tot 50 MWh en 13,31 EUR voor hoeveelheden van 50 tot 10 000 MWh. Voor het verbruik boven de 10 000 MWh zijn de belastingtarieven 0,53 EUR voor zakelijk gebruik en 1,07 EUR voor niet-zakelijk gebruik. 3

NL

NL

kan ook profiteren van de maatregel, mits zij voldoen aan de hierboven genoemde voorwaarden. Momenteel bestaan er geen positieve commerciële stimulansen voor openbare laadstations. Dit vormt een belemmering voor de ontwikkeling van de openbare oplaadinfrastructuur en het gebruik van elektrische auto's. De maatregel is gericht op het verbeteren van de business case van openbare laadstations, waardoor het gebruik van elektrische auto’s aantrekkelijker wordt, wat het milieu ten goede komt. Een snelle ontwikkeling van de openbare oplaadinfrastructuur is van vitaal belang voor de overgang van voertuigen met verbrandingsmotoren die voornamelijk op fossiele brandstoffen rijden, naar elektrische voertuigen. Een goed ontwikkelde infrastructuur is noodzakelijk om ervoor te zorgen dat elektrische voertuigen een haalbaar alternatief vormen voor het traditionele wegvervoer. Dit is belangrijk vanwege de milieuvoordelen van de overschakeling op elektrische voertuigen. Elektrische voertuigen produceren minder CO 2 -emissies

4

en plaatselijke luchtverontreinigende stoffen (PM10, NO hernieuwbare energiebronnen zal toenemen van 11 % in 2014 tot 35 % in 2020. x ) dan door fossiele brandstoffen aangedreven voertuigen. Volgens de Nederlandse autoriteiten zal het aandeel elektriciteit uit kolen dalen van 29 % in 2014 tot 26 % in 2020, terwijl dat uit De exploitant van het oplaadstation zou de mogelijkheid krijgen om (een deel van) het voordeel van de maatregel aan zijn klanten door te geven in de vorm van een korting op de oplaadtarieven. In dat geval zouden de kosten voor het bezit van elektrische voertuigen worden verlaagd door de lagere rijkosten. Dit schept een stimulans voor consumenten om te kiezen voor een elektrische auto in plaats van voor een nieuwe auto op fossiele brandstoffen. Een ander positief effect van de lagere tarieven is dat de eigenaars van plug-in hybride voertuigen die op zowel elektriciteit als fossiele brandstoffen kunnen rijden, zullen worden aangemoedigd om voor het vervoer gebruik te maken van elektrische energie in plaats van fossiele brandstoffen.

Evaluatie van Nederland wat betreft de geldigheidsduur van de maatregel

In principe moet de toepassingsduur van de derogatie lang genoeg zijn om elektriciteitsexploitanten, particulieren of ondernemingen rechtszekerheid te bieden. Nederland heeft verzocht om vier jaar in plaats van om de maximale periode van zes jaar. Onder deze omstandigheden lijkt het passend toestemming te verlenen voor de door Nederland gevraagde termijn van vier jaar, hetgeen de richtlijn toestaat.

Toetsing van de maatregel in het kader van artikel 19 van Richtlijn 2003/96/EG Specifieke beleidsoverwegingen

Artikel 19, lid 1, eerste alinea, van de richtlijn luidt als volgt:

Naast de bepalingen van de voorgaande artikelen, met name de artikelen 5, 15 en 17, kan de Raad op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen besluiten

4 Vgl. Energy consumption, CO2 emissions and other considerations related to Battery Electric Vehicles (energieverbruik, uitstoot van CO 2 en andere overwegingen in verband met elektrisch aangedreven voertuigen), European Association for Battery Electric Vehicles ( http://ec.europa.eu/transport/themes/strategies/consultations/doc/2009_03_27_future_of_transport/200 90408_eabev_%28scientific_study%29.pdf

). Het aandeel elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen in Nederland bedraagt ongeveer 10 % van het totale elektriciteitsverbruik (zie "Voortgangsrapportage 2015 - Energie uit hernieuwbare bronnen in Nederland 2013-2014, Richtlijn 2009/28/EG, In opdracht van het ministerie van Economische Zaken"). 4

NL

NL

dat een lidstaat uit specifieke beleidsoverwegingen wordt gemachtigd verdere vrijstellingen of verlagingen in te voeren.

Volgens de Nederlandse autoriteiten voldoet de nationale maatregel in kwestie aan deze vereiste. Deze komt voort uit het voornemen van Nederland om de emissie van broeikasgassen en luchtverontreinigende stoffen door voertuigen te verminderen, de doelstelling van de EU inzake klimaatverandering ter beperking van de CO milieu te verbeteren. 2 -emissies te ondersteunen en het aandeel van hernieuwbare energiebronnen in het eindenergieverbruik in de vervoerssector te vergroten. Er wordt vanuit gegaan dat de mogelijkheid van belastingvermindering voor elektriciteit die wordt geleverd ten behoeve van elektrische voertuigen de consumenten een extra stimulans geeft om schonere energie te gebruiken en het

• Samenhang met de huidige bepalingen op dit beleidsgebied

Overeenkomstig artikel 19, lid 1, derde alinea, van de richtlijn moet ieder verzoek worden onderzocht met inachtneming van, onder andere, de goede werking van de interne markt, de noodzaak eerlijke mededinging te verzekeren en het gezondheids-, milieu-, energie- en vervoersbeleid van de EU. De algemene opzet van de maatregel, zoals beschreven, vormt geen belemmeringen voor de handel binnen de EU. De maatregel staat open voor alle marktdeelnemers in de EU zonder discriminatie. Het land van herkomst van de exploitant van het laadstation is geen voorwaarde voor de toepassing van de maatregel. De derogatie doet geen afbreuk aan de werking van de interne markt en gaat niet in tegen de verwezenlijking van de EU-beleidsdoelstellingen, met name op het gebied van energie, klimaatverandering en milieu.

• Samenhang met andere beleidsgebieden van de Unie

De tenuitvoerlegging van deze maatregel zal bijdragen tot de vermindering van de emissies van voertuigen, en de klimaatdoelstellingen van de EU op de lange termijn ten aanzien van de reductie van de CO 2 -uitstoot ondersteunen. Volgens schattingen van de Nederlandse autoriteiten zal het aandeel elektriciteit uit hernieuwbare bronnen in de elektriciteitsmix in Nederland in 2020 ongeveer 35 % bedragen, en in 2030 41 %. Volgens Nederland is de elektriciteit die in de openbare oplaadinfrastructuur wordt gebruikt, bijna uitsluitend afkomstig uit hernieuwbare energiebronnen. Uit een in Nederland uitgevoerde studie

5

blijkt dat dit kan leiden tot een vermindering van de CO hernieuwbare bronnen. 2 -emissies met 70 %, geheel in overeenstemming met Richtlijn 2009/28/EG ter bevordering van het gebruik van energie uit Dit initiatief is volledig in overeenstemming met Richtlijn 2014/94/EU passend aantal openbaar toegankelijke oplaadpunten te plaatsen.

6

betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen. Die richtlijn verplicht de lidstaten tot het opstellen van nationale beleidskaders voor de ontwikkeling van de markt voor alternatieve brandstoffen en de infrastructuur daarvan, met name in stedelijke en voorstedelijke en andere dichtbevolkte gebieden. Die richtlijn verplicht de lidstaten ook om uiterlijk eind 2020 een Afgezien van de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen, zal een breder gebruik van elektrische auto's in aanzienlijke mate bijdragen tot verbetering van de luchtkwaliteit. Hot 5 6 TNO "Energie- en milieu-aspecten van elektrische personenvoertuigen", (7 april 2015), blz. 11-15. Richtlijn 2014/94/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen (PB L 307 van 28.10.2014, blz. 1). 5

NL

spots van stedelijke verontreiniging vormen een van de grootste uitdagingen, en de emissies van het vervoer zijn in dit verband de belangrijkste veroorzaker van verontreiniging (met name worden de NO 2 -grenswaarden overschreden). De Nederlandse autoriteiten bevestigen dat de maatregel staatssteun vormt ten gunste van netexploitanten die elektriciteit voor elektrische voertuigen leveren, die in aanmerking kan komen als steun waarvoor een groepsvrijstelling geldt uit hoofde van artikel 44 van Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie

7

. Indien de maatregel voldoet aan de voorwaarden van artikel 44 van de algemene groepsvrijstellingsverordening (Verordening (EU) nr. 651/2014), alsmede aan de daarin vastgestelde algemene voorwaarden, valt de maatregel binnen het toepassingsgebied van die verordening en is deze derhalve vrijgesteld van de verplichting tot voorafgaande aanmelding.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID • Rechtsgrondslag

Artikel 19 van Richtlijn 2003/96/EG van de Raad.

• Subsidiariteit (voor niet-exclusieve bevoegdheden)

Het onder artikel 113 VWEU vallende gebied van de indirecte belastingen ressorteert als zodanig niet onder de exclusieve bevoegdheid van de EU in de zin van artikel 3 VWEU. Op grond van artikel 19 van Richtlijn 2003/96/EG heeft de Raad evenwel, via afgeleid recht, een exclusieve bevoegdheid gekregen om een lidstaat te machtigen verdere vrijstellingen of verlagingen in de zin van dat artikel in te voeren. De lidstaten kunnen derhalve niet in de plaats van de Raad treden. Bijgevolg is het subsidiariteitsbeginsel niet van toepassing op het onderhavige uitvoeringsbesluit. Aangezien deze handeling geen ontwerp van wetgevingshandeling is, dient deze hoe dan ook niet te worden toegezonden aan de nationale parlementen overeenkomstig protocol nr. 2 bij de Verdragen ter beoordeling van de naleving van het subsidiariteitsbeginsel. Het subsidiariteitsbeginsel wordt daarom door het voorstel in acht genomen.

• Evenredigheid

Het voorstel is in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel. De belastingverlaging gaat niet verder dan wat nodig is om het beoogde doel te verwezenlijken.

• Keuze van het instrument

Voorgesteld instrument: Uitvoeringsbesluit van de Raad.

NL

7 Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PB L 187 van 26.6.2014, blz.1). 6

NL

NL 3. RESULTATEN VAN EX-POSTEVALUATIES, RAADPLEGINGEN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN VAN • Ex-postevaluaties/geschiktheidscontroles van bestaande wetgeving

De maatregel vereist geen evaluatie van bestaande wetgeving.

• Raadplegingen van belanghebbenden

Dit voorstel is gebaseerd op een verzoek van Nederland en heeft uitsluitend betrekking op deze lidstaat.

• Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid

Er behoefde geen beroep te worden gedaan op externe deskundigheid. •

Effectbeoordeling

Dit voorstel betreft een machtiging van een afzonderlijke lidstaat op diens eigen verzoek en vereist geen effectbeoordeling.

energie in de vervoerssector. Het effect op de prijzen is beperkt, de gevolgen voor de gezondheid van de mens en het milieu is positief, omdat de maatregel gericht is op vermindering van het gebruik van fossiele brandstoffen en het bevorderen van schonere

• Gezonde regelgeving en vereenvoudiging

De maatregel voorziet niet in een vereenvoudiging. Deze vloeit voort uit een verzoek van Nederland en heeft uitsluitend betrekking op deze lidstaat.

• Grondrechten

De maatregel heeft geen gevolgen voor de grondrechten.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

De maatregel leidt niet tot financiële of administratieve lasten voor de EU. Het voorstel heeft derhalve geen gevolgen voor de begroting van de EU.

5. OVERIGE ELEMENTEN • Toelichting bij de specifieke bepalingen van het voorstel

Artikel 1 — Het wordt Nederland toegestaan het belastingtarief voor elektriciteit die wordt geleverd aan oplaadstations voor elektrische voertuigen gedurende een periode van vier jaar te verlagen. Het belastingniveau na de verlaging mag nooit onder de bij Richtlijn 2003/96/EG vastgestelde EU-minima liggen en de verlaging is van toepassing op elektriciteit voor zowel particuliere als bedrijfswagens. 7

NL

De nationale maatregel waarin dit besluit voorziet, maakt deel uit van het beleid van Nederland om de CO 2 -emissies terug te dringen, de luchtkwaliteit te verbeteren, het aandeel van hernieuwbare energie in het vervoer te vergroten, en bij te dragen tot de doelstellingen inzake klimaatverandering van de EU. De maatregel zal voorzien in stimulansen voor de consumenten om over te stappen op schonere energie in het vervoer. Artikel 2 — Dit artikel geeft de definitie van het begrip "elektrisch voertuig", die niet voorkomt in Richtlijn 2003/96/EG en die in overeenstemming is met de bestaande EU wetgeving. De definitie geeft duidelijkheid over de werkingssfeer van de maatregel. Artikel 3 - De gevraagde machtiging wordt, zoals Nederland heeft gevraagd, met ingang van 1 januari 2017 voor een termijn van vier jaar verleend.

NL

8

NL

2016/0332 (NLE) Voorstel voor een

UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD waarbij Nederland toestemming wordt verleend een verlaagd belastingniveau toe te passen op elektriciteit die wordt geleverd aan laadstations voor elektrische voertuigen NL

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, Gezien Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit

8

, en met name artikel 19, Gezien het voorstel van de Europese Commissie, Overwegende hetgeen volgt: (1) Op 29 maart 2016 heeft Nederland overeenkomstig artikel 19, lid 1, van Richtlijn 2003/96/EG verzocht om machtiging tot toepassing van een verlaagd belastingtarief voor elektriciteit die wordt geleverd aan elektrische voertuigen. Op verzoek van de Commissie hebben de Nederlandse autoriteiten op 6 april, 20 juni en 18 augustus 2016 aanvullende inlichtingen verstrekt. (2) (3) Het verlaagde tarief heeft tot doel het gebruik van elektrische voertuigen te bevorderen door de kosten voor de elektriciteit die wordt gebruikt voor de aandrijving van deze voertuigen te verlagen. Het gebruik van elektrische voertuigen voorkomt de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen door de verbranding van benzine en diesel of andere fossiele brandstoffen en draagt zodoende bij tot de verbetering van de luchtkwaliteit in steden. Het gebruik van elektrische voertuigen kan bovendien de CO doelstellingen van het milieu-, gezondheids- en klimaatbeleid van de Unie. 2 -uitstoot verminderen wanneer de gebruikte elektriciteit is geproduceerd uit hernieuwbare energiebronnen. Er wordt bijgevolg verwacht dat de maatregel zal bijdragen aan de (4) (5) Nederland heeft expliciet gevraagd te bepalen dat het verlaagde tarief wordt toegepast op de levering van stroom aan elektrische auto's voor zowel zakelijk als niet-zakelijk gebruik en dat laadstations die niet voor het publiek toegankelijk zijn ook aan bod zullen komen. Nederland heeft verzocht om het verlaagde belastingtarief op elektriciteit alleen toe te passen voor oplaadstations waar de elektriciteit wordt gebruikt om rechtstreeks 8 PB L 283 van 31.10.2003, blz. 51. 9

NL

(6) elektrische voertuigen op te laden en dat tarief niet toe te passen op elektriciteit die wordt geleverd door middel van een wisseling van batterijen. Een verlaagd belastingtarief op elektriciteit die wordt geleverd aan elektrische voertuigen via laadstations zal de business case van voor het publiek toegankelijke oplaadstations in Nederland verbeteren, waardoor het gebruik van elektrische auto's aantrekkelijker wordt en de luchtkwaliteit verbetert. (7) (8) (9) Gezien het beperkte aantal elektrische voertuigen en het feit dat de belasting op elektriciteit geleverd via laadstations voor elektrische voertuigen boven het minimumbelastingniveau voor zakelijk gebruik ligt dat is vastgelegd in artikel 10 van Richtlijn 2003/96/EG, zal de maatregel tijdens de duur ervan waarschijnlijk niet tot verstoringen van de mededinging leiden en zal deze derhalve geen negatieve gevolgen hebben voor de goede werking van de interne markt. Het belastingniveau voor elektriciteit die wordt geleverd via laadstations voor elektrische voertuigen voor andere dan bedrijfsdoeleinden, zal boven het minimumbelastingniveau voor niet-zakelijk gebruik liggen, zoals bedoeld in artikel 10 van Richtlijn 2003/96/EG. Overeenkomstig artikel 19, lid 2, van Richtlijn 2003/96/EG dient iedere uit hoofde van die bepaling verleende machtiging in de tijd strikt beperkt te zijn. Nederland heeft gevraagd dat de machtiging voor vier jaar wordt verleend, om ervoor te zorgen dat de machtigingsperiode lang genoeg is om marktdeelnemers niet te ontmoedigen de noodzakelijke investeringen te doen. Dit besluit laat de toepassing van de regels van de Unie betreffende staatssteun onverlet, HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Nederland wordt gemachtigd een verlaagd belastingtarief toe te passen op aan laadstations geleverde elektriciteit die rechtstreeks wordt gebruikt voor het opladen van elektrische voertuigen, met uitzondering van laadstations voor het wisselen van batterijen van elektrische voertuigen, op voorwaarde dat de in artikel 10 van Richtlijn 2003/96/EG vastgelegde minimumbelastingniveaus worden nageleefd.

Artikel 2

Voor de toepassing van dit besluit geldt de definitie van "elektrisch voertuig" van artikel 2 van Richtlijn 2014/94/EU van het Europees Parlement en de Raad

9

.

Artikel 3

Dit besluit is van toepassing vanaf 1 januari 2017 tot en met 31 december 2020.

NL

9 Richtlijn 2014/94/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen (PB L 307 van 28.10.2014, blz. 1). 10

NL

Artikel 4

Dit besluit is gericht tot het Koninkrijk der Nederlanden. Gedaan te Brussel,

Voor de Raad De voorzitter

NL

11

NL