Jaarboek - Wageningen UR E

Download Report

Transcript Jaarboek - Wageningen UR E

Jaarboek
1959
PROEFSTATION VOOR DE
BOOMKWEKERIJ TE BOSKOOP
INHOUD
PagDe Vereniging in 1959
Bestuur en personeel
Voorlichting: publikaties, lezingen en cursussen . . . .
Jaarverslag 1959
6
8
11
Onderzoekingen
Vermeerdering
Proeven met winterstek .
Stekproeven met koniferen
Enten en stekken onder waternevel
Proeven met entwas
Het enten van beuken onder glas
Het enten van eiken onder glas
Het enten van berken in kas en bak
Proeven met seringeonderstammen
Vermeerderingsproeven met houtige gewassen op het I.V.T.
Snelle vermeerdering door wortelenten (bijdrage I.V.T.) .
Proeven op de Proeftuin te Noordbroek
Proeven op de Proeftuin 'Boom en Vrucht'
20
24
27
38
39
41
42
45
47
51
54
55
Grond en bemesting
Bewortelingsonderzoek van boomkwekerijgewassen . . .
Het gebruik van bosstrooisel, turfstrooisel en tuinturf in
de boomkwekerij
58
61
Planteziekten en -beschadigingen
Bestrijding van ziekte in Clematis
Bestrijding van bladvlekkenziekte in Rhododendron . . .
Bestrijding van sterroetdauw in rozen
Bestrijding van meeldauw in Quercus
Bestrijding van wortelknobbel in appelzaailingen . . . .
Bestrijding van rondknop in Taxus
Bestrijding van wolluis in Pinus
Figuurbont in pruim, perzik en amandel (selektie) . . .
Ringvlekkenziekte in pioenen (selektie)
66
67
68
69
69
70
72
75
76
PagChemische
onkruidbestrijding
Inleiding tot de verslagen over de chemische onkruidbestrijdingsproeven
78
Het simazinproefveld
78
Vergelijking van onkruidbestrijdingsmiddelen op geplante
pioenen
80
De invloed van simazin op het blad
81
De invloed van simazin op Clematis in pot
83
De invloed van simazin op Hortensia
84
Chemische onkruidbestrijding op zaaibedden vóór de opkomst
85
Chemische onkruidbestrijding op zaaibedden na de opkomst
87
Chemische onkruidbestrijding in eenjarige vaststaande koniferen (zaaibedden)
88
Chemische onkruidbestrijding in eenjarige verplante koniferen
90
Chemische bestrijding van kroosvaren (Azolla) en eendekroos (Lemna)
91
Kruising en selektie
Overige
94
onderzoekingen
Het voorkómen van schimmel tijdens het bewaren . . . 1 0 0
Het remmen van het uitlopen bij planten in de koelcel . . 1 0 2
Bestrijding van nachtvorst en droogte door beregening . . 1 0 3
Verlenging van de levensduur van tonkinstokken . . . . 1 0 8
Diversen
Keuringsrapporten
112
Bibliotheek
De belangrijkste boeken en tijdschriften in de bibliotheek
van het proefstation, gerangschikt naar onderwerp . . . 1 1 4
Artikelen
Artikelen, verschenen in de jaarverslagen sinds 1941, gerangschikt naar onderwerp
118
Sortimentstuin
Alfabetische lijst van planten op de sortimentstuin . .
.129
3
Proïjstatioii
voor Je
Hoomkwekerij
DE VERENIGING IN 1959
Bestuur en personeel
Voorlichting: publikaties, lezingen
en cursussen
Jaarverslag 1959
pag6
8
11
BESTUUR
Dagelijks bestuur
C. Verboom, voorzitter
J. C. Bulk, secr. penn.
Ir. C. Dorsman
H. J. Grootendorst
H. Jacobs, adviserend lid
J. Streng jr.
A. Vuyk
J. Zwartendijk, adv. lid
Ver. v. Bosk. Culturen
Ver. v. Bosk. Culturen
Directeur v. h. Proefstation
Ned. Dendrologische Vereniging
Hoofd P. D. Boskoop
L.T.B., afd. Boskoop
Mij. v. Tuinbouw en Plantkunde,
afdeling Boskoop
voorheen Hoofd P.D. Boskoop
Overige leden
R. de Bie
S. G. A. Doorenbos
A. van Dijk
Ir. J. A. Eshuis
C. Hooftman
M. Janssen
E. Kuiper
Jac. Lombarts
G. J. van Noordt
B. B. C. Rosbergen
G. Slootjes
M. Splinter
A. Veerman
A. v. d. Wolf jr.
K.N.B.T.B.
Comm. van Toezicht R.M.T.S.
Boomkw. Ver. Midden Nederland
Ned. Heide Mij.
Boskoopse Veiling
K.N.B.T.B.
Alg. Bond v. Boomkwekers
Alg. Bond v. Boomkwekers
Mij. v. Tuinbouw en Plantkunde,
afdeling Boskoop
Bond van Plantenhandelaren
Comm. van Toezicht R.M.T.S.
Gemeente Boskoop
C.B.T.B., afd. Boskoop
Ver. Boom- en Plantenbeurs
PERSONEEL
Proefstation voor de Boomkwekerij
Ir. C. Dorsman, directeur
Ir. F. Schneider,- onderzoeker *)
Mevr. M. L. M. Roberts, typiste
J. E. A. Caron, assistent A
H. J. v. d. Laar, assistent A
A. Pellekoren, kaschef
A. van Bemmel, kasknecht
R. Bos, tuinknecht
S. Edelman, tuinknecht
J. B. van Ekeren, tuinknecht
A. Fianen, tuinknecht
J. van Helden, tuinknecht
Th. L. de Wit, tuinknecht
Rijkstuinbouwvoorifchtingsdienst Boskoop
Ir. C. Dorsman, Rijkstuinbouwconsulent
Ir. J. van Doesburg, onderzoeker
Mej. E. A. v. d. Zon, typiste
H. Bosch, hoofdassistent A
H. van Lint, hoofdassistent
K. Ravensberg, hoofdassistent
P. de Vogel, hoofdassistent
Mej. S. M. Slavekoorde, assistent A
W. Hoogstrate, assistent A
A. I. van de Vrie, assistent A
Medewerkende leraren van de R.M.T.S.
P. J. S. van Dijk, biol. drs.
Ir. H. Egberts
A. J. van der Graaf
Ir. E. E. Harmsen
*) Gedetacheerd door het I.V.T. te Wageningen.
VOORLICHTING
PUBLIKATIES 1959
S. de Boer, biol.dra
Aanvulling op de stektabel van het stekboekje.
Tuinbouwgids, p. 568, 1959.
S. de Boer en ir. P. J. Taconis
Ziektenbestrijding bomen, struiken en heesters.
Tuinbouwgids, p. 577, 1959.
ir. C. Broertjes
De vroege trek van Forsythia nog steeds vol voetangels en klemmen.
Vakblad v. d. Bloemisterij, Jrg. 14, No. 4, 9 jan. 1959.
ir. J. v. Doesburg en K. Ravensberg
Het gebruik van een waternevelinstallatie als vorm van mechanisatie.
De Boomkwekerij, Jrg. 14, No. 24, p. 222 t/m 224, 25
sept. 1959.
ir. C. Dorsman
Mist propagation etc.
'News Letter' van de Plant Propagators Society America, vol. 5, No. 2, May 1959.
Resultaten van het onderzoek aan het Proefstation voor de Boomkwekerij te Boskoop in de periode 1954-1958.
De Boomkwekerij, Jrg. 14, No. 18 en No. 19, 26 juni
en 10 juli 1959.
A. J. v. d. Graaf
Werkt Simazin ook via de bladeren?
De Boomkwekerij, Jrg. 14, No. 21, 14 augustus 1959.
P. de Vogel
Drainage van de Boskoopse boomkwekerijen.
Tuinbouwgids, p. 571, 1959.
Publikaties
Rijkstuinbouwconsulentschap Boskoop
Coniferen en loofhoutgewassen zaaien.
Tuinbouwgids, p. 561-p. 562, 1959.
Oculeren.
Tuinbouwgids, p. 565, 1959.
Proefstation Varia.
Wekelijkse rubriek in het Boskoops Nieuws- en Advertentieblad, 1959 en in het Weekblad 'De Boer', 1959.
LEZINGEN
1959
ir. C. Broertjes
Resultaten van het kruisingswerk.
Jaarvergadering Proefstation
Boskoop.
voor de Boomkwekerij,
P. J. S. van Dijk, biol. drs.
De nieuwe ziektebestrijdingsmiddelen in de boomkwekerij.
Ontwikkelingsdag voor tuinbouwvakonderwijzers boomteelt te Boskoop.
ir. J. van Doesburg
De vegetatieve vermeerdering van berken.
Dendrologendag van de Nederlandse Dendrologische
Vereniging.
Het vermeerderen van houtige gewassen door middel van twijgstek.
Jaarvergadering aangeslotenen bij de N.A.K.-B. Midden-Nederland.
ir. C. Dorsman
Het stekken onder waternevel.
Jaarvergadering Proefstation v. d. Boomkwekerij, Boskoop.
Het vermeerderingsonderzoek en de chemische onkruidbestrijding
over de laatste vijf jaren.
Ontwikkelingsdag voor tuinbouwvakonderwijzers boomteelt, te Boskoop.
De methode van stekken.
Instruktiedagen voor assistenten van de voorlichtingsdienst en N.A.K.-B. te Boskoop.
A. J. van der Graaf
Chemische onkruidbestrijding.
Gooische Tminbouwpatroonsvereniging en de Boomkwekers vereniging Midden-Nederland.
H. van Lint
Planteziekten en hun bestrijding.
Boomkwekers Rijkstuinbouwconsulentschap Kesteren.
Chemische onkruidbestrijding.
Kwekers Rijkstuinbouwconsulentschap Zutphen.
Kwekers Rijkstuinbouwconsulentschap Brabant.
S. M. Slavekoorde
Ziektebestrijding in rozen.
Jaarvergadering Proefstation voor de Boomkwekerij,
Boskoop.
P. de Vogel
Het zetten van beuken en eiken.
Jaarvergadering Proefstation voor de Boomkwekerij,
Boskoop.
Enige planteziekten in boomkwekerijgewassen.
Bond van boomkwekers in Noord- en Zuid Holland te
Boskoop.
De vermeerdering van beuken.
Ontwikkelingsdag voor tuinbouwvakonderwijzers boomteelt te Boskoop.
Chemische onkruidbestrijding in de boomkwekerij.
C.B.T.B. te Boskoop.
KURSUSSEN
1959
H. van Lint en K. Ravensberg
Instruktiedagen voor assistenten van de voorlichtingsdienst en
N.A.K.-B. te Boskoop.
10
JAARVERSLAG PROEFSTATION VOOR DE BOOMKWEKERIJ TE BOSKOOP OVER 1959
Algemeen overzicht
Dat de wereld zich in zeer snel tempo ontwikkelt, ervaren wij dagelijks. Hierop nog eens de aandacht te vestigen lijkt overbodig. Toch
is het noodzakelijk ons regelmatig af te vragen of ook de Nederlandse boomkwekerij en in het bijzonder ons proefstation zich wel
in voldoende mate aan het moderne levenstempo aanpassen. Het
achter ons liggende jaar stemt hieromtrent hoopvol.
Het nieuwe kassenkomplex, dat op 14 januari onder grote belangstelling van de kwekers werd geopend, luidde een nieuwe periode
voor het proefstation in en biedt de waarborg, dat in de komende
jaren het onderzoek aan de eisen des tijds kan voldoen. Wij beschikken hiermede over een uitrusting, die men ons in het buitenland
terecht benijdt. Bijzonder verheugend was bovendien, dat de kwekers
ook voor aktiviteiten van het proefstation, die slechts zijdelings met
het normale onderzoek verband houden, grote belangstelling toonden.
Zo kon het rentabiliteitsonderzoek door het Landbouw Economisch
Instituut, waarom door ons met klem was verzocht, door de royale
medewerking van onze leden een goed begin maken. Ongetwijfeld
zal dit onderzoek voor de gehele boomkwekerij en in het bijzonder
voor de deelnemers in de toekomst belangrijke vruchten afwerpen.
Een geheel nieuw terrein van onderzoek is hiermede geopend. Ook
het arbeidsmethodenonderzoek, dat op ons verzoek door het Instituut
voor Tuinbouwtechniek werd aangevangen, ondervond direkt veel
medewerking en belangstelling. Wanneer het mogelijk is dit onderzoek met kracht voort te zetten kunnen ook hiervan belangrijke resultaten worden verwacht. Het inzicht dat verbetering van het wegenstelsel en een betere bereikbaarheid der bedrijven voor Boskoop een
levensbelang is, wint steeds meer veld. Het was daarom verheugend
dat wij onze medewerking konden geven aan de Gemeente Boskoop
bij het ontwerpen van plannen om deze betere ontsluiting te verwezenlijken. Onze kontakten met het Borgstellingsfonds voor de Landbouw hadden tot gevolg, dat deze instelling thans ook aan beginnende
boornkwekerijbedrijven een helpende hand wil bieden bij het verkrijgen van kredieten voor verantwoorde investeringen. Vooral de jongere kwekers willen wij nog eens met nadruk op deze mogelijkheid
wijzen.
, : ^: J i
Het onderzoek kon zich in 1959 voorspoedig ontwikkelen. De nieuw
aangeschafte regeninstallatie had het weer mee. Het toepassen van
beregening bij droogte leerde, dat op onze vochthoudende veengrond
zelfs bij abnormale droogte volstaan moet worden met geringe water11
Het oude kassenkomplex
giften omdat anders snel struktuurbederf optreedt. Op het grondverbeteringsproefveld Zuidwijk, waar veenaarde, turfmolm en tuinturf
(doorgevroren turf) als ophogingsmateriaal naast elkaar worden vergeleken leek de groei en de kluitvorming der gewassen op het met
tuinturf behandelde perceel het best. Wanneer dit materiaal in de
komende jaren eveneens blijkt te voldoen, is het vraagstuk van het
dreigende veenaardetekort althans voor de gedraineerde tuinen opgelost.
De kontrole op het achterblijven van simazin in de grond op de
proefvelden leverde na 2 jaar geruststellende gegevens. We konden
dan ook de kwekers adviseren dit middel toe te passen, zij het onder
uitdrukkelijk omschreven voorwaarden. De praktijk maakte van dit
advies een dankbaar gebruik. Simazin bewees ook voor de onkruidbestrijding op geplante pioenen in de herfst een uitstekend middel
te zijn. Het bleek mogelijk kroosvaren (Azolla) met kontaktmiddelen
te doden. Wanneer de gebruikte middelen ongevaarlijk voor de visstand blijken, zou hierdoor bij een goede organisatie in polderverband
het Azolla probleem opgelost kunnen worden. De chemische onkruidbestrijding op zaaibedden in Zundert leverde vele belangrijke
gegevens.
Bij het ziektebestrijdingsonderzoek vroeg de Phytophthorabestrijding
weer de bijzondere aandacht. Het laboratoriumonderzoek leerde dat
vooral de middelen Vapam en Captan een krachtig middel tegen de
12
Jaarverslag 1959
op kunstmatige voedingsbodem gekweekte schimmels zijn. Het gelukte de kunstmatig gekweekte schimmels met behulp van penicilline
en streptomycine voor verontreiniging te vrijwaren, zodat wij thans
over zuiver infektiemateriaal beschikken. Ook bleek het mogelijk
kweekgrond kunstmatig met deze schimmels te infekteren zodat nog
dit seizoen in de kasbeddingen proeven met planten in kunstmatig
geinfekteerde grond konden worden opgezet. Helaas waren de ontsmettingsproeven te velde dit jaar door de grote droogte tot mislukking gedoemd. Aantasting van appelzaailingen door de wortelknobbelbakterie kon door een behandeling van de wortels met het antibioticum agri-mycine belangrijk verminderd worden. Meeldauwaantasting van Quercus bleek door een regelmatige bespuiting met Karathane afdoende te bestrijden zonder dat spuitbeschadiging optrad.
Met Phaltan en Captan bereikten wij een goede bestrijding van de
witte dradenschimmel (Rhizoctonia solani) op gezette Picea. Sterroetdauw in rozen bleek zowel met Zineb als Phaltan door 10 maal
spuiten bij verschillende rozenvariëteiten afdoende te bestrijden. Bij
de zeer gevoelige variëteit 'Golden Rain' gaf Phaltan echter belangrijk betere resultaten dan Zineb. Zeer fraaie resultaten werden verkregen bij de bestrijding van wolluis in Pinus met het middel Thiodaan en bij de bestrijding van rondknop in Taxus met Endrin.
Het vermeerderingsonderzoek kon door het in gebruik nemen der
nieuwe kassen weer met volle kracht worden aangevat en leverde verscheidene interessante resultaten. Door de abnormaal warme zomer
zullen wij verscheidene gegevens echter nog eens moeten kontroleren.
Bij het stekken onder waternevel gaf het heesterstek vrijwel dezelfde
resultaten in de beide sproeidopafdelingen die dus wel en niet met
plastic bekleed zijn. Mist gaf globaal een 10 procent lagere beworteling. Bij Azalea en Rhododendron was de met plastic beklede
sproeidoppenafdeling het beste, mist iets minder en sproeidoppen
zonder plastic het slechtst. Bij de koniferen waren de resultaten zeer
wisselend; soms gaf mist het beste resultaat, soms de afdeling sproeidoppen zonder plastic. Door de hoge temperatuur had kunstmatige
bodemverwarming over het algemeen geen invloed. Slechts Rhododendronstek reageerde hierop gunstig. Bij het enten gaf Chamaecyparis onder de sproeidoppen en mist een minder zware vergroeiing dan
onder dubbel glas. Bij Azalea waren daarentegen de resultaten onder
mist en sproeidoppen met plastic iets beter dan onder dubbelglas.
Blauwe sparren vertoonden de zwaarste vergroeiing bij het normale
zetten in de bak. Een belangwekkende vondst was de gunstige invloed van het ontsmetten der griffels met Aagrano bij het zetten van
berken. Het slagingspercentage kon hierdoor worden verhoogd van
64 procent tot 88 procent. Bij gezette Fagus silvatica 'Roseomarginata' kon door het ontsmetten van de wonden met Aagrano de vorming van roetdauw op de wonden praktisch worden voorkomen.
13
Veel onderzoek werd ook dit jaar gedaan op het gebied van het winterstek. Een groeistofbehandeling in kombinatie met bodemverwarming op het kuilbed gaf in het algemeen een belangrijke verbetering
van het slagingspercentage. Hoewel verwarming van het kuilbed bij
alle onderzochte stekken gunstig werkte was toch de invloed van de
groeistof over het algemeen groter dan van de verwarming. Van zeer
groot belang bleek dit jaar het tijdstip van het maken van het stek.
Het in december gemaakte stek was belangrijk beter dan het stek
van februari. Een interessante nieuwe ontwikkeling was de verbetering van het slagingspercentage door een behandeling met Captanpoeder van het winterstek; vooral Philadelphus 'Virginal' reageerde
hierop zeer gunstig.
Wij verleenden onze medewerking aan een nieuwe landelijke proef
inzake onderstammen van rozen, waarbij de belangrijkste edel-canina's met de gebruikelijke onderstammen worden vergeleken.
De nieuwe koelcellen werden terstond in gebruik genomen voor bewaarproeven. Het bestrijdingsmiddel B.500-stuif bleek schimmelvorming tijdens het bewaren zeer goed te onderdrukken. Door bestuiving met Tripécé kon het vroegtijdig uitlopen van rozen, Ribes
alpinum en Lonicera tatarica worden voorkómen. In plastic verpakt
enthout en zomerstek bleken in de koelcellen uitstekend te bewaren.
Het uitdragen van de resultaten van het onderzoek onder onze leden
buiten het centrum Boskoop kon dit jaar worden verbeterd doordat
de hoofdassistent H. v. Lint veel tijd aan de voorlichting in de pro-
Iussen oui en nieuw
14
Jaarverslag 1959
vincies Utrecht, Gelderland en Brabant besteedde in samenwerking
met de daar werkzame assistenten. De rubriek 'Proefstation-Varia'
bleek wederom in een behoefte te voorzien. De folder over chemische onkruidbestrijding werd door dhr. van der Graaf volledig herzien en onder de leden verspreid. Het jaarverslag kreeg, dankzij het
ontwerp van dhr. Manneke, tekenleraar aan de R.M.T.S., een fraaie
moderne omslag.
Kassen, tuin en materiële uitrusting
De leiding van de tuinwerkzaamheden berustte weer bij H. Bosch
terwijl ir. E. E. Harmsen toezicht op de schooltuin hield. Het toezicht
op de technische installatie en proeven in de nieuwe kassen werd
opgedragen aan K. Ravensberg.
Op de sortimentstuin werd het Buddleia-sortiment geheel vernieuwd;
het Phlöx- en het Malus-sortiment werden uitgebreid. De sortimenten Azalea's en parkrozen zijn gerooid. Het Azalea-sortiment zal
komend jaar geheel worden vernieuwd. De drainage werd doorgetrokken naar het Azalea-sortiment en de kruisingshoek achter de sortimentstuin.
Reeds vermeldden wij het in gebruik nemen van het nieuwe kassenkomplex. Verder werd de uitrusting verbeterd door de aanschaf van
enkele bakken en rabatten, een schouw en een nevelspuit. Ten behoeve van het wetenschappelijk onderzoek werd een nieuwe mikroskoop gekocht. Speciale vermelding dient de uitgebreide kollektie
zaden, geschonken door de fa. H. den Ouden, waarvan o.a. bij het
onderwijs en het onderzoek inzake chemische onkruidbestrijding op
zaaibedden dankbaar gebruik werd gemaakt.
Bestuur en personeel
Het bestuur bleef dit jaar ongewijzigd. Het gehele bestuur vergaderde
twee maal, het dagelijks bestuur kwam vijf maal bijeen. Op 1 mei
werd ir F. Schneider aangesteld als onderzoeker, gedetacheerd door
het I.V.T. te Wageningen, speciaal belast met het veredelings-onderzoek. Bij het tuinpersoneel trad op 1 januari Th. L. de Wit als tuinknecht in dienst.
Leden en bezoekers
Het aantal leden vertoonde een lichte stijging en bedraagt thans 789
(776), namelijk 11 donateurs, 12 verenigingen, 507 leden uit het
centrum.Boskoop, 231 leden buiten dit centrum en 28 buitenlandse
leden. Ook het aantal bezoekers, vooral in exkursie-verband, was
weer groter dan vorig jaar. Wij ontvingen 44 exkursies met 1068
deelnemers, waarvan 614 Nederlanders, 189 Duitsers, 74 Engelsen,
15
Het nieuwe
kassenkomplex
53 Zweden, 49 Fransen, 43 Zwitsers, 25 Belgen en 21 Oostenrijkers.
Het aantal individuele buitenlandse bezoekers bedroeg 56, waarvan
uit de U.S.A. 9, Engeland 8, Duitsland en België ieder 7, Frankrijk
5, Ierland, Canada, Italië, Denemarken, Israël en Iran ieder 2,
Egypte, Turkije, India, Nieuw-Zeeland, Zweden, Noorwegen, Yoegoslavië en Guatemala ieder 1.
Jaarvergadering en voorlichtingsdagen
De belangstelling voor de jaarvergadering 1959 was groot: 300 bezoekers waren aanwezig. Het programma was sterk gevarieerd en omvatte lezingen van dhr. Meima over het Borgstellingsfonds voor de
Landbouw, van ir. C. Dorsman over het stekken onder waternevel,
van P. de Vogel over het enten van beuken en eiken, van Mej. S. M.
Slavekoorde over ziektebestrijding in rozen en van ir C. Broertjes
over het kruisingsonderzoek. Ook de 'Proeftuindag' op 9 september
werd goed bezocht, 250 kwekers namen kennis van het lopende onderzoek, terwijl H. v. d. Laar een uiteenzetting gaf over de chemische
onkruidbestrijding en H. R. ten Cate, medewerker van het I.T.T.,
over beregening.
In juni werden 2 instruktiedagen voor assistenten uit andere ambtsgebieden georganiseerd waarbij de vermeerdering door zomerstek het
hoofdonderwerp vormde. Wij verwachten dat dit de verspreiding
van de resultaten van het onderzoek onder onze buitenleden ten
16
Jaarverslag 1959
goede zal komen. Medewerking werd verleend aan twee ontwikkelingsdagen voor vakonderwijzers waarbij o.a. de chemische onkruidbestrijding, het vermeerderingsonderzoek, de ziektebestrijding en het
Potentilla-sortiment werden besproken.
Samenwerking met andere instellingen
Evenals andere jaren werkten wij nauw samen met de 'Vereniging
voor Boskoopse Culturen' bij het sortimentsonderzoek. Het Rosa rugosa-veld in Benthuizen, dat in samenwerking met de 'Federatie van
Boskoopse Boomkwekersverenigingen' werd verzorgd, moest in zijn
geheel worden gerooid door vorstschade en veroudering. Dit jaar
werden nog 16600 takken afgeleverd. Bij het onderzoek werkten wij
o.a. samen met het I.B.S. inzake chemische onkruidbestrijding en
met het I.V.T. en de proeftuinen Noordbroek en Beesel o.a. voor
onderstammenproeven. De P.D. te Wageningen en het Laboratorium
voor Schimmelculturen te Baarn determineerden voor ons verschillende ziekten. Het Centrum voor Landbouwwiskunde was behulpzaam bij het verwerken van proefveldgegevens. Vele boomkwekers
en industrieën zijn wij dank verschuldigd voor het verstrekken van
materiaal voor proeven.
Financiën over 1958
De uitgaven stegen in vergelijking tot 1957 met ongeveer 30 procent. Grotendeels werd dit veroorzaakt door hogere loonkosten en
kosten verbonden aan de nieuwbouw der kassen. Ook het onderhoudswerk zoals verbetering van slootkanten, grondophoging e.d.
vroeg veel geld. Tegenover deze hogere kosten stond een vrijwel
gelijke stijging van de inkomsten uit hogere kontributies en de sterk
verhoogde subsidie van het Produktschap voor Siergewassen. Het
uiteindelijke bedrijfsverlies, dat door Rijkssubsidie werd gedekt, was
dan ook vrijwel gelijk aan het tekort in 1957.
17
Exploitatierekening over 1958
Inkomsten
Uitgaven
Afschrijvingen
Pacht- en
grondlasten
Huur
Verzekering
Onderhoud
Lonen
Bedrijfsmidd.
Brandstoffen,
e.d.
Instrumenten,
enz.
Verkoopkosten
Zaden en
planten
Jaarverslag
Administratie
Bestuurskosten
Diversen
ƒ
7.288.22
„
„
903.25
9.366.60
198.59
3.021.21
57.874.51
11.571.08
„
5.892.12
„
392.95
552.01
„
5.524.46
2.759.50
3.158.49
138.01
517.10
ƒ 109.158.10
Opbrengst Produkten
Huur consulentschap
Onderhoud
schooltuin
Kontributie en
donaties
Prov. Z.-Holland
Gem. Boskoop
Alphen
a.d. Rijn
,, Hazersw.
,, Reeuwijk
,, Zwammerdam
Produktschap v.
Siergewassen
Plant Propaganda Holland
Shell
N.V. Vondelingeplaat
Philips
Ned. Heide Mij.
Kamer van
Koophandel
te Gouda
Rijkssubsidie
Diversen
ƒ 26.646.58
„
3.000.—
1.050.—
„
15.974.85
4.000.—
1.500.—
50.—
200.—
50.—
50.—
„ 20.000.—
250.—
250.—
500.—
500.—
500.—
„
200.—
33.009.58
1.427.09
ƒ 109.158.10
Directeur van het Proefstation
Ir. C . DORSMAN
18
ONDERZOEKINGEN
VERMEERDERING
pag.
Proeven met winterstek . . . .
20
Stekproeven met koniferen . . .
24
Enten en stekken onder waternevel
27
Proeven met entwas
38
Het enten van beuken onder glas 39
Het enten van eiken onder glas . 41
Het enten van berken in kas en bak 42
Proeven met seringeonderstammen 45
Vermeerderingsproeven met houtige gewassen op het I.V.T. . . .
47
Snelle vermeerdering door wortelenten (bijdrage I.V.T.) . . . . 51
Proeven op de Proeftuin te Noordbroek
54
Proeven op de Proeftuin 'Boomen
Vrucht'
.
55
19
PROEVEN MET WINTERSTEK
ir. J. v a n D o e s b u r g
In 1958 waren op het Proefstation de resultaten met het verwarmen
van het stek op het kuilbed niet bevredigend. Op het Instituut voor
de Veredeling van Tuinbouwgewassen waren de resultaten goed.
De opzet van de bodemverwarming is om de stekken al callus en
wortelbeginsels op het kuilbed te laten maken. Na het uitsteken zullen deze verwarmde stekken dan in staat zijn om gelijktijdig met
het uitlopen van de knoppen, wortels te vormen, zodat de kans op
verdrogen van het stek vermindert.
In 1959 is deze verwarmingsmethode weer gebruikt bij verscheidene
gewassen in kombinatie met groeistoffen en Captanpoeder. Ook zijn
enkele gewassen behandeld met verschillende groeistoffen. Van deze
gewassen was nog niet bekend of een groeistofbehandeling een gunstige invloed had en zo ja welke groeistof en in welke koncentratie
het gunstigst werkte.
Proefopzet
De stekken zijn gemaakt op twee data nl. 18 december 1958 en 2
februari 1959. Van de stekken van 18 december is een derde deel
niet verwarmd. Een ander deel is verwarmd tot de stekken callus begonnen te vormen, terwijl het laatste gedeelte verwarmd is tot de
stekken zwaar callus hadden gevormd. Er werd een bodemtemperatuur aangehouden van 6-7° C. Ook de stekken die op 2 februari
zijn gemaakt, zijn op dezelfde manier in drie groepen verdeeld. Alle
stekken zijn op 25 en 26 maart buiten uitgestoken. Bij de gewassen
waar groeistof of Captan is gebruikt, al of niet in combinatie met
verwarming, zal dit bij de afzonderlijke bespreking van de gewassen
vermeld worden.
Resultaten
De resultaten zullen achtereenvolgens bij de gewassen besproken
worden.
Appelonderstammen
EM VII. De bewortelingspercentages hierbij zijn niet hoog. Het
hoogste percentage is 51, en wel bij de groep gemaakt op 22 december, behandeld met groeistof (50 mg/l i.a.z.) en het sterkst verwarmd. De groep verwarmd zonder groeistof komt op 2 5 % , terwijl
de stekken die in 50 mg/l i.a.z. gestaan hebben maar niet verwarmd
20
Winterstek
zijn, voor 3 3 % beworteld zijn. Deze percentages zijn dus laag, maar
toch zien we als de beste groep die, welke zowel met groeistof behandeld als verwarmd is.
EM IX. Hierbij waren de percentages erg laag, 14% bij de beste
groep, zodat we deze niet verder bespreken.
Philadelphias 'Virginal'
De stekken van deze sierheesters zijn geen van alle met groeistof behandeld. We wilden hier alleen het effekt van de verwarming bekijken. Wel is de helft van de stekken van elke groep gedoopt in
Captan 10% poeder op dezelfde manier als zomerstek in groeistofpoeder. Deze behandeling is toegepast vóór het kuilen.
Bij de stekken gemaakt op 18 december was zonder verwarming en
zonder Captan 30% geworteld. Onverwarmd met Captan komt op
68%. Door deze Captanbehandeling werd dus een belangrijke verhoging van het bewortelingspercentage verkregen. Bij de verwarmde
groepen is de sterkst verwarmde groep met Captanbehandeling het
beste met 89% beworteling. Zonder Captan is'dit 7 9 % . Door de
verwarming is niet alleen het bewortelingspercentage hoger maar
ook de zwaarte van het gewas beter.
De groepen die op 29 januari gemaakt zijn, zijn veel slechter. Het
hoogste percentage is hier 42 bij de sterkst verwarmde en met Captan behandelde groep. Onverwarmd zonder Captan geeft 16% beworteling. Onverwarmd met Captan 3 4 % . Ook hier dus weer de
gunstige invloed van het Captanpoeder. De Captan gaat waarschijnlijk de aantasting van de stekken door schimmels tegen, zodat er
geen rotte punten optreden. Verder is het verschil tussen vroeg gemaakt (18-12-'58) en laat gemaakt (29-l-'59) belangrijk. Dit scheelt
globaal genomen 4 0 % .
Pruime-onderstam
'Brompton'
Ook hierbij is de verwarmingsmethode toegepast. Bij de groepen gemaakt op 22 december 1958 wortelden de stekken voor 34% zonder groeistof en zonder verwarming. Na een behandeling met 50 mg/l
i.a.z. maar zonder verwarming werd dit percentage 76, terwijl de
stekken die allen verwarmd en dus niet met groeistof behandeld
waren voor 52% wortelden. Hieruit blijkt dat de verwarming wel
gunstig werkt (van 34% naar 52%), maar dat de invloed van de
groeistof toch groter is (van 34% naar 76%). De beste groep die
met 50 mg/l i.a.z. behandeld en verwarmd was, wortelde voor 84%.
Bij de stekken gemaakt op 30 januari die niet in de groeistofoplossing hadden gestaan maar wel verwarmd waren, was geen verschil
tussen verwarmd en onverwarmd te zien. Bij alle groepen was het
percentage laag: 5-6%. Onverwarmd in kombinatie met groeistofbehandeling kwam dit op 4 % . Dit was bij de vroeg gemaakte groep
21
Bromptoristek, gemaakt op 22-12-'58
1. Onverwarmd
2. Verwarmd tot eerste callusvorming
3. Onverwarmd, behandeld met i.a.z. 50 mg/l
4. Verwarmd tot eerste callusvorming, behandel,
met i.a.z. 50 mg/l
7 6 % , zodat ook hier blijkt dat het laat maken van het stek ongunstig is.
Weigelia 'Eva Rathke'
De stekken van deze sierheester zijn op dezelfde manier behandeld
als de stekken van Philadelphias 'Virginal'. Ook hier is dus de verwarming gekombineerd met de Captanbehandeling.
De verschillen tussen behandeld met Captan of niet behandeld zijn
hier niet zo groot (86% tegenover 74%). Dit zijn de onverwarmde
groepen. Door de verwarming werd het percentage opgevoerd tot
97. Niet alleen het percentage werd verhoogd maar ook de zwaarte
van het gewas. Bij onverwarmd was dit gemiddeld van zeer licht
tot licht, bij de verwarmde groepen van licht tot goed.
22
Winterstek
De bewortelingspercentages van de ste'cken gemaakt op 29 januari
waren over het algemeen iets lager dan bij de stekken gemaakt op 18
december. Deze verschillen waren echter lang niet zo groot als bij
Philadelphus 'Virginal'. Het gewas was bij de met Captan behandelde groepen wat zwaarder.
Weigelia 'Abel Carrière'
Bij deze Weigelia is alleen onderzocht of door groeistofbehandelingen het bewortelingspercentage verbeterd kan worden. De stekken
zijn gemaakt op 26 februari. Bij de onbehandelde groepen wortelde
21% van de stekken. Door de stekken 24 uur in water te zetten werd
dit percentage verhoogd tot 53. De beste beworteling werd verkregen wanneer de stekken 24 uur in een oplossing van 50 mg/l i.b.z.
hadden gestaan. Het bewortelingspercentage was hierbij 82.
Weigelia 'Styriaca'
De onbehandelde groep wortelde voor 6 8 % . Het hoogste bewortelingspercentage (80) werd verkregen door een behandeling met
25 mg/l i.a.z. De stekken waren gemaakt op 26 februari.
Berberis stenophylla
Ter kontrole van de gegevens van vorig jaar zijn ook hier alleen
groeistofbehandelingen toegepast. De stekken zijn gemaakt op 26
februari. De stekken van de onbehandelde groep wortelden voor
4 4 % . Met 25 mg/l i.a.z. werd dit verhoogd tot 7 0 % . De stekken
behandeld met 50 mg/l i.b.z. wortelden voor 7 3 % .
Konklusies
1. Het verwarmen van de stekken op het kuilbed gaf bij de proeven
in 1959 altijd een hoger bewortelingspercentage.
2. Het laat maken (29-l-'59) van het stek was bij de meeste onderzochte gewassen ongunstiger dan het vroeg maken (18-12-'58).
3. Door behandeling van de ondereinden van de stekken met 10%
Captanpoeder kon vooral bij Philadelphus 'Virginal' een belangrijke verhoging van het slagingspercentage worden verkregen.
4. Weigelia 'Abel Carrière' gaf het hoogste bewortelingspercentage
na behandeling met 50 mg/l i.b.z.
5. De stekken van Weigelia 'Styriaca' wortelden beter na een behandeling met 25 mg/l i.a.z.
6. Berberis stenophylla gaf het hoogste bewortelingspercentage na
een behandeling met 50 mg/l i.b.z. Ook een behandeling met
25 mg/l i.a.z. werkte gunstig.
7. Philadelphus 'Virginal' wortelt beter na een behandeling met
50 mg/l i.b.z. of 50 mg/l i.a.z.
8. 'Brompton' wortelt beter na een behandeling met 50 mg/l i.a.z.
23
STEKPROEVEN MET KONIFEREN
ir. J, v a n D o e s b u r g
In de herfst van 1958 zijn met verscheidene koniferenvariëteiten
«tekproeven genomen om aanvullende gegevens voor het 'Stekboekje' te verkrijgen. Het zijn hoofdzakelijk Juniperusvariëteiten welke
nog niet onderzocht waren in de groeistof- en stekmediaproeven.
Alle stekken zijn verwond en in potten gestoken en hebben in een
bak onder dubbel glas gestaan. Gekontroleerd is eind mei, begin
juni 1959.
i.a.z. = /?-indolylazijnzuur, in de handel als Rhizopon A
i.b.z. = /J-indolylboterzuur, in de handel als Rhizopon AA
n.a.z. = a-naphtylazijnzuur, in de handel als Rhizopon B
Chamaecyparis pisifera 'Boulevard'
Deze mooie en vrij nieuwe Chamaecyparis, die uit Amerika afkomstig is, wortelt gemakkelijk. Bij een stekmengsel van vier delen turfmolm en één deel zand wortelde 87% van de onbehandelde stekken.
De stekken die in een oplossing van 50 mg/l i.b.z. gestaan hadden
wortelde voor 100%.
Juniperus communis
hibernica
De onbehandelde stekken van deze Juniperus wortelden in een stekmengsel van twee delen turfmolm en één deel zand voor 60% en
in een mengsel van vier delen turfmolm en één deel zand voor 8 3 % .
Stikken, in het laatste medium gestoken en behandeld met 2% i.b.z.
wortelden voor 9 3 % . De behandelingen met 50 mg/l n.a.z., 50 en
100 mg/l i.b.z. verschilden wiskundig niet betrouwbaar met de
behandeling met 2 % i.b.z.
Juniperus communis 'Suecica'
De onbehandelde groepen wortelden in een mengsel van twee delen
turfmolm en één deel zand voor 7 8 % en in een mengsel van vier
delen turfmolm en één deel zand voor 9 8 % . Bij enkele behandelde
groepen waren alle stekken geworteld.
Juniperus horizontalis 'Glauca'
Ook hier wortelden de stekken van de onbehandelde groepen goed.
In een mengsel van twee delen turfmolm en één deel zand voor 9 3 %
24
Stekproeven
en in het medium van vier delen turfmolm en één deel zand voor
9 7 % . Bij enkele groeistofbehandelingen werd dit 100%. Het verschil is maar erg klein.
Juniperus sabina
Zowel de behandelde als de onbehandelde stekken wortelden van
deze Juniperussoort goed. Het bswortelingspercentage varieerde van
96-100%. Er was geen verschil tussen de mengsels twee delen turfmolm en één deel zand en vier delen turfmolm en één deel zand.
Juniperus sabina 'Blue Danube'
Hier is alleen maar een stekmedium van twee delen turfmolm en één
deel zand gebruikt. De onbehandelde stekken wortelden voor 8 3 % .
De stekken die in een oplossing van 50 mg/l i.b.z. hadden gestaan
voor 100%. Dit verschil is wiskundig betrouwbaar.
1
^K ? 'V"-Ui,
3
Juniperus sabina 'Blue Danube'
1. onbehandeld
2. i.b.z. 1%
3. i.b.z. 50 mg/l
23
Juniperus sinensis 'Keteleerii'
Het bewortelingspercentage is bij deze variëteit meestal laag. Bij
onze proef wortelden van de onbehandelde groepen 10 en 40% van
de stekken. Bij vier delen turfmolm en één deel zand was het bewortelingspercentage 64 bij de met 2% i.b.z. behandelde stekken.
Van de groepen met een stekmengsel van twee delen turfmolm en
één deel zand waren de stekken die in een oplossing van 25 mg/l
i.b.z. gestaan hadden het beste beworteld met 6 2 % .
Juniperus sinensis 'Pfitzeriana aurea'
Het is bekend dat stek van deze variëteit gemakkelijk wortelt. In
onze proef wortelden de stekken van de onbehandelde groep voor
90 en 9 8 % . Het stekmedium had ook geen invloed.
Juniperus sinensis 'Plumosa'
Bij het mengsel van twee delen turfmolm en één deel zand wortelde
de onbehandelde groep voor 6 3 % . Bij een stekmedium van vier delen turfmolm en één deel zand wortelden de stekken van de onbehandelde groep voor 8 7 % . Bij de groep behandeld met 1% i.a.z.
wortelde 90% van de stekken. Het verschil tussen 87 en 90 is echter niet wiskundig betrouwbaar.
Juniperus sinensis 'Stricta'
De onbehandelde groepen waren niet zo best beworteld (30 en 48%).
De stekken die in groeistofoplossingen hadden gestaan waren nog
slechter. De beste groep was behandeld met 2% i.b.z. en had als
stekmedium een mengsel van vier delen turfmolm en één deel zand.
Hierbij werd een beworteling van 80% verkregen.
Juniperus squamata
'Wilsoniï
De groepen zonder groeistof waren voor 97 en 100% beworteld. Er
was geen verschil tussen twee delen turfmolm en één deel zand en
vier delen turfmolm en één deel zand.
26
Enten en stekken
ENTEN EN STEKKEN ONDER WATERNEVEL
ir J. v a n D o e s b u r g en K. R a v e n s b e r g
In het nieuwe kassencomplex dat in januari 1959 geopend werd, is
één kas gereserveerd voor het onderzoek met betrekking tot de vermeerdering onder waternevel en mist. In voorgaande jaren zijn reeds
vergelijkende proeven genomen tussen beide systemen. De nieuwe
kas maakt het mogelijk om op uitgebreide schaal de systemen met
elkaar te vergelijken. Dit is van belang om bij advies aan de kwekers
het meest produktieve en goedkoopste systeem te kunnen aanraden.
Het onderzoek werd in drie afdelingen opgezet met vaak nog een
kontrolegroep onder glas in de kweekkast er naast. De drie afdelingen zijn als volgt ingericht: in de eerste afdeling staan sproeidoppen
opgesteld; dit zijn ketsdoppen van Amerikaanse herkomst, de z.g.
Florida 550 A. In de tweede afdeling staan ook sproeidoppen opgesteld, de kas is hier echter bekleed met plastic. In de derde afdeling
staan de centrifugaalverstuivers opgesteld, de z.g. mistpotten. Ook
deze afdeling is met plastic bekleed. Dit is bij het mistsysteem absoluut noodzakelijk omdat zonder plastic de stekken onvoldoende bevochtigd worden. De watergift wordt in alle afdelingen automatisch
geregeld met een elektronisch blad. In alle drie afdelingen kan van
de helft van de tabletten de bodem verwarmd worden met elektrische
stroom van lage spanning door middel van geplastificeerd kippengaas. De eerste afdeling werd niet beschermd. Wanneer de temperatuur boven 30° C opliep werd gelucht en steeds in die mate dat de
luchttemperatuur zoveel mogelijk op 30° C bleef. De twee andere
afdelingen konden door de plastic bekleding niet gelucht worden. De
temperatuur werd hier op ca. 30° C gehouden door te schermen met
rolhorren.
Enten
Ook in 1959 zijn entproeven genomen onder sproeidoppen en mist
met de kontrole onder glas in de kweekkas. Hoewel uit de proeven
in de afgelopen jaren bleek dat enten onder glas in de kas betere
resultaten geeft dan onder sproeidoppen of mist, was dit nog niet
afdoende bewezen. Het zou een belangrijk voordeel op leveren wanneer dezelfde installatie gebruikt kon worden zowel voor enten als
voor stekken.
Voor het enten van Rhododendron in de winter kwam de installatie
van de kas te laat gereed. De volgende geënte planten zijn in de
afdelingen geplaatst:
27
.-"*'
"'\
-
- : v?a^* * -,s
Afdeling 'Sproeiilnppen zonder plastic'
Waternevel
Chamaecyparis tawsoniana
'Forsteckensis'
slaging in %
dubbel glas
sproeidoppen zonder plastic
sproeidoppen met plastic
mist met plastic
zwaarte callusvorming *)
98
94
96
94
3.5
1.7
1.6
2.6
*) 1 == zeer licht; 5 = zeer zwaar
Het slagingspercentage is in alle afdelingen praktisch gelijk. Wel is
er een belangrijk verschil in zwaarte van callusvorming. Dubbel
glas komt als beste naar voren, daarna mist + plastic. De afdelingen niet sproeidoppen zijn hier het slechtst.
Juniperus
J.sin.'Plumosaaurea' J.sin.'Blaauw'svar.' J.virg.'Canaertii'
slaging zwaarte slaging zwaarte slaging zwaarte
i n % callusvorm. i n % callusvorm. in % callusvorm.
dubbel glas
sproeid. z. plastic
„ m. plastic
mist m. plastic
83
79
76
78
3.2
2.6
3.3
3.3
81
95
83
92
3.4
3.0
3.1
3.1
84
85
64
47
3.3 '
3.1
3.3
2.8
Bij deze Juniperusvariëteiten zijn de slagingspercentages onder dubbel glas en onder sproeidoppen zonder plastic praktisch gelijk. In de
twee andere afdelingen zijn de resultaten bij Juniperus virg. 'Canaertii' minder door het optreden van schimmel in een gedeelte van de
griffels. De zwaarte van de callusvorming is bij dubbel glas beter dan
bij sproeidoppen zonder plastic.
Azalea 'Saturnus'
slaging in %
zwaarte: callusvorming
3.3
dubbel glas
98
1.8
sproeid. zonder plastic
86
100
3.8
» rnet
„
3.7
mist' met plastic
99
Het slagingspercentage maar vooral de zwaarte van callusvorming is
bij sproeidoppen zonder plastic belangrijk minder dan bij dubbel
glas. De resultaten onder sproeidoppen met plastic en mist zijn zeker zo goed als onder dubbel glas. De callusvorming is zelfs nog wat
zwaarder.
29
Afdeling 'Mist met plastic'
Picea pungein glauca 'Koster'
slagingin %
bak, dubbel glas
kas, dubbel glas
sproeidoppen zonder plastic
met
,,
mist met plastic
88
87
80
92
88
zwaarte callusvorming
3.1
2.9
1.9
2.9
2.6
De beste groep komt onder dubbel glas uit de bak vandaan. De slagingspercentages verschillen niet zo veel. In de zwaarte van de callusvorming komen wel verschillen voor. 'Sproeidoppen zonder plastic'
komt ook hier als slechtste naar voren. Dit is begrijpelijk omdat voor
een goede vergroeiing van ent en onderstam een hoge luchtvochtigheid om de entplaats vereist is. Wel worden de bladeren en naalden
van de ent en onderstam vochtig gehouden, zodat ze niet verdrogen,
maar toch is de lucht om de entplaats te droog voor een goede vergroeiing. De twee andere afdelingen zijn met plastic bekleed en hierdoor is ook de luchtvochtigheid hoger. Dit komt tot uiting in de
hogere cijfers voor de zwaarte van de callusvorming.
Stekken
De opzet was om de resultaten van het stekken in de drie afdelin30
Waternevel
gen te vergelijken. Ook zijn in het onderzoek gewassen betrokken,
die op de normale manier helemaal niet of maar tot een laag percentage bewortelen.
Om een beter overzicht van de resultaten te verkrijgen zijn de onderzochte gewassen in groepen gerangschikt.
Heesters en klimolanten
sproeid.z.plast, sproeid.m.plast, mistmetplast.
Berberis linearifolia
,,
lin. 'Orange King
„
lol. 'Apr. Queen
Clematis jackmanii
Cotinus cogg. 'Rubrifolius
(eindknop gesloten)
idem (stek doorgesch.)
Prunus triloba
zwaarte
bew.
bew.
n%
zwaarte
bew.
bew.
in %
zwaarte
bew.
bew.
in %
87
39
64
96
3.9
2.2
4.6
3.5
57
48
55
96
2.2
2.1
2.0
3.4
67
68
83
74
3.5
1.5
3.1
2.5
99
89
90
4.1
2.5
4.2
99
96
89
4.1
2.6
4.2
83
71
76
3.1
2.0
2.6
Het verschil tussen de twee afdelingen met sproeidoppen is in de
meeste gevallen te verwaarlozen. Uitgezonderd bij de Berberisstekken is het bewortelingspercentage in de mistafdeling 10-20% lager.
Het Berberisstek is in twee van de drie gevallen in de mistafdeling
het best. Bij het stekken van Cotinus coggygria 'Rubrifolius' onder
dubbel glas moet er op gelet worden dat de eindknop van het stek
gesloten is. Bij gebruik van doorgeschoten stek zijn de resultaten
vaak veel slechter. Onder waternevel en mist wortelen deze doorgeschoten stekken nog behoorlijk. De zwaarte van de beworteling is
echter in alle gevallen belangrijk minder.
Azalea
sproeid.z.plast, sproeid.m.plast, mistmetplast.
Azalea 'Persil'
„
'Dr. Jacobi'
'Pres. Carnot'
„
'W. Hardijzer'
„
'Bouq. de Flore'
„
'Cocc. speciosa'
gemiddeld
bew.
in%
zwaarte
bew.
bew.
in%
zwaarte
bew.
bew.
in%
98
44
61
100
78
97
1.9
1.8
2.3
4.2
1.6
2.7
100
55
95
96
97
93
5.0
3.2
4.9
3.8
4.1
2.9
100
60
96
89
93
95
80
2.4
89
4.0
89
zwaarte
bew.
5.5
3.0
4.5
3.1
4.0
2.7
3.8
31
it
2 /.
1 \l • •
Coünus coggygria 'Rubrifolius'
1. Bak met dubbel glas
2. Kas, sproeidoppen zonder plastic
3. Kas, sproeidoppen met plastic
4. Kas, mist met plastic
32
Waternevel
Bij het Azaleastek treden aardige verschillen op. Niet zo zeer in de
bewortelingspercentages als wel in de zwaarten van de beworteling. In de beide afdelingen met plastic bespannen zijn de resultaten het best. De verschillen tussen deze beide systemen zijn niet
groot. De beworteling is gemiddeld zwaar of goed tot zwaar. In de
afdeling sproeidoppen zonder plastic werd zelfs bij warm weer niet
geschermd maar gelucht om de temperatuur niet te hoog te laten
oplopen. Door de grote hoeveelheid invallende straling en door het
luchten was de verdamping zeer sterk en dus de watergift groot.
Dit tezamen is waarschijnlijk voor de Azalea-stekken minder goed
geweest. De beworteling onder dubbel glas in de kas, waarvan hier
de cijfers niet vermeld zijn, was minder dan onder sproeidoppen en
mist. Ook de zwaarte van de beworteling was belangrijk minder.
3
4
Azalea 'Persil'
1. Dubbel glas
2. Sproeidoppen zouder plastic
3. Sproeidoppen met plastic
4. Mist met plastic
33
Rhododendron
sproeid.z.plast, sproeid.m.plast, mistmetplast.
bew. zwaarte bew. zwaarte bew. zwaarte
ir % bew. in % bew. in % bew.
Ih. cantabile
„ 'Catawb. gr. fl.'
>>
100
98
93
3.9
2.7
3.0
88
98
98
3.1
2.6
3.6
60
99
98
2.2
2.7
3.2
„ 'Dr. H. C. Dresselhuys'
„ 'Edw. S. Rand'
„ 'Pink Pearl'
2
1
31
1.0
3.0
1.7
0
28
60
—
1.7
2.2
0
9
76
—
1.1
1.7
S»
"
>ï
Bij Rhododendron cantabile werd vooral onder sproeidoppen zonder
plastic een uitstekende beworteling verkregen. De beworteling van
Rhododendron 'Catawbiense gr. fl.' was in alle afdelingen goed. Rh.
'Dr. H. C. Dresselhuys' en Rh. 'Edward S. Rand' gaven zeer lage
bewortelingspercentages. Bij Rh. 'Pink Pearl' zien we een redelijke
beworteling onder mist. De beworteling is echter niet zwaar. In alle
drie afdelingen heeft een gedeelte van de stekken wel, een ander gedeelte geen elektrische bodemverwarming gekregen. Bij het verwarmde gedeelte werd een bodemtemperatuur van 25° C aangehouden.
Bij het Azaleastek had de bodemverwarming geen invloed ten gevolge van de hoge zomertemperatuur. Bij enkele Rhododendronhybriden traden belangrijke verschillen op.
'Catawb.gr.fl.'
'Edw.S.Rand'
bew. zwaarte bew.
in % bew. in %
sproeid. zonder plast,
zonder verwarming
met verwarming
sproeid. met plastic
zonder verwarming
met verwarming
mist met plastic
zonder verwarming
met verwarming
zwaarte
bew.
'Pink Pearl'
bew. zwaarte
in % bew.
93
76
3.0
1.7
1
31
3
1.5
31
45
1.7
2.6
98
99
3.6
1.9
28
52
1.7
2.0
60
92
2.2
3.1
98
98
3.2
1.8
9
25
1.1
1.4
76
90
1.7
2.2
We zien dat bij Rh. 'Catawb. gr. fl.' alle verwarmde groepen veel
minder zwaar beworteld zijn dan de niet verwarmde. Bij sproeidoppen zonder plastic is zelfs door de verwarming ook het bewortelingspercentage gedaald De stekken hebben in de regel wel kleine
worteltjes maar deze zim niet uitgegroeid. Een geheel ander beeld
zien we bij Rh. 'Edw. S. Rand'. Hier werkte de verwarming wel
34
Waternevel
f
(\\A*~^
êH
M WW
JTA~
4
Rhododendron 'Pink Pearl'
1. Sproeidoppen met plastic, onverwarmd
2. Sproeidoppen met plastic, verwarmd
3. Mist met plastic, onverwarmd
4. Mist met plastic, verwarmd
gunstig en werd zowel het bewortelingspercentage als de zwaarte
van de beworteling verbeterd. Ook bij Rh. 'Pink Pearl' zien we een
vrij belangrijke toename van het bewortelingspercentage en de zwaarte van de beworteling. Nu is een kunstmatige bodemverwarming tot
25° C erg hoog. We hebben deze temperatuur zo gesteld om te zien
of ten opzichte van de vrij hoge natuurlijke bodemtemperatuur nog
verschillen zouden optreden. Bij Rh. 'Catawbiense gr. fl.' ligt deze
temperatuur boven het optimum. Bij de andere twee hybriden was
dit niet het geval. Een iets lagere bodemtemperatuur zal voor de
meeste gewassen echter gunstiger zijn.
Bij de bespreking van de resultaten van het Azaleastek hebben we
reeds gezegd, dat de watergift in de afdeling sproeidoppen zonder
plastic belangrijk groter was dan in de twee andere afdelingen.
Door de droge zomer waren we genoodzaakt om slootwater in de
regenput te pompen, zodat we regenwater gemengd met slootwater
gebruikt hebben. Het slootwater bevatte echter nog al wat keukenzout en kalk, zodat dit misschien een nadelige invloed op de bewor35
teling kan hebben gehad. Van enkele stekmedia hebben we na kontrole van de beworteling pH-bepalingen gedaan.
Azalea (turfmolm)
Cryptomeria (T:Z= 4:1)
Rhododendron (turfmolm)
dubb.glas sproeid.z. sproeid.m. mistmet
plastic
plastic
plastic
pH
pH
PH
pH
3.4 .
5.0
4.0
3.8
4.6
6.2
5.0
4.8
3.4
5.9
4.1
3.9
De pH's onder dubbel glas zijn praktisch niet veranderd. Wel zien
we een sterke pH-verhoging van de media uit de afdeling sproeidoppen zonder plastic. In de andere afdelingen is dit minder. In de
afdeling met het grootste waterverbruik is de pH dus het sterkst
verhoogd. Toch is de beworteling van het Rhododendronstek in deze
afdeling niet veel slechter. Bij de Azaleastekken echter wel. Dit
kan echter ook andere oorzaken hebben (te felle zonnestraling, sterke uitloging van het blad).
Een gedeelte van het Rhododendronstek is gestoken in een stekmengsel van turfmolm en perlite in de verhouding 2 op 1. De pH van
Chamaecyparis pisijera 'Boulevard'
1. Dubbelglas
2. Sproeidoppenzonderplastic
3' Mist met plastic
36
Waternevel
dit mengsel ligt vrij hoog doordat perlite zelf een vrij hoge pH heeft.
Toch wordt het bewortelingspercentage er praktisch niet door veranderd ten opzichte van turfmolm. Alleen de zwaarte van de beworteling is iets minder.
Koniferen
sproeid.z.plast, sproeid.m.plast, mistmetplast.
bew.
in%
Ch.
„
„
„
„
zwaarte bew. zwaarte
bew.
in%
bew.
bew.
in%
zwaarte
bew.
laws. 'Hollandia'
nootk. 'Pendula'
obtusa 'Pygmea'
laws. 'Fil. glauca'
pis. 'Boulevard'
62
0
86
7
8
2.8
—
3.3
1.0
3.6
60
2
76
3
74
2.6
1.0
2.8
1.0
2.8
64
61
88
20
24
3.2
2.4
3.4
1.1
2.8
Crypt. jap. 'Bandai Sugi'
„
„ 'Globosa nana'
„
„ 'Jindai Sugi'
93
98
70
3.2
2.7
2.7
89
78
58
3.1
2.5
2.9
78
58
30
2.4
1.4
2.4
Jun. comm. 'Depr. aurea'
„ hor. 'Douglasii'
„ sin. 'Albovariegata'
„
„ 'Keteleerii'
,, „ 'Plumosa aurea'
„ virg. 'Canaertii'
,, „ 'Globosa'
„ „ 'Hillii'
22
88
26
8
74
76
28
8
2.1
4.8
2.5
2.0
2.9
1.9
3.2
1.5
34
28
2
12
48
72
12
0
2.4
4.0
2.5
2.5
2.7
3.2
2.5
—
8
44
64
76
42
46
76
12
2.5
3.6
2.8
2.7
4.0
2.7
2.7
1.7
Picea abies 'Ohlendorfii'
Taxus cusp. 'Hillii'
78
94
1.4
3.0
77
40
1.6
2.3
61
86
1.9
3.3
Uit deze gegevens is geen bepaalde lijn te halen. Bij de ene variëteit
is de beworteling in de afdeling sproeidoppen zonder plastic het beste, bij een andere zijn de resultaten in de mistafdeling het best. Er
valt bij het koniferenstek geen bepaalde afdeling aan te wijzen, die
de beste zou zijn. Wel kan gezegd worden dat de resultaten met het
koniferenstek over het algemeen niet zeer gunstig waren. Dit wordt
voor een deel veroorzaakt doordat we enkele moeilijk wortelende
variëteiten hebben gebruikt. Of ook de hoge temperatuur tijdens de
zomer en het gebruik van slootwater een ongunstige rol hebben gespeeld, is niet met zekerheid aan te tonen.
Konklusies
1. Over het enten onder sproeidoppen en mist vergeleken met dubbel
37
2.
3.
4.
5.
6.
7.
glas is nog geen definitief oordeel te vellen. In de meeste gevallen
was de zwaarte van de callusvorming onder de sproeidop- en mistsystemen minder zwaar dan onder dubbel glas. Wanneer de
planten in het voorjaar van 1960 uitlopen zal een beter oordeel
over de resultaten gegeven kunnen worden.
Het stekken van sierheesters en klimplanten leverde het beste
resultaat op onder sproeidoppen. De resultaten waren onder mist
gemiddeld 10-20% lager. Met enkele moeilijk te stekken Berberissoorten waren de resultaten in de mistafdeling meestal het best
Het stekken van Azalea leverde het beste resultaat op in de afdelingen sproeidoppen met plastic en mist met plastic.
De Rhododendronstekken waren onder de sproeidoppen en raist
beter geworteld dan onder dubbel glas.
Bij Rhododendron 'Edward S. Rand' en Rhododendron 'Pink
Pearl' werkte een bodemverwarming van 25° C gunstig. Bij
Rhododendron 'Catawbiense gr.fl.' was in de verwarmde groepen de zwaarte van de beworteling belangrijk minder dan in de
onverwarmde. Hier lag de grondtemperatuur waarschijnlijk boven het optimum.
Door het gebruik van slootwater liep de pH van het stekmedium
sterk op vooral in de afdeling sproeidoppen zonder plastic. Toch
was de beworteling hier niet veel minder dan in de afdelingen
met lagere pH.
De bewortelingspercentages bij de koniferenstekken waren niet
hoog. Ook is nog niet duidelijk welke afdeling hier de beste resultaten geeft.
PROEVEN MET ENTWAS
J. E. A. C a r o n
Met een nieuw entwasprodukt, 'Plasterine' genaamd, is een proef
opgezet om na te gaan welke eigenschappen het vertoont in vergelijking met de gewone entwas. Deze Plasterine is een warme entwas
waarvan is gebleken dat het een hoger kookpunt heeft dan de normale entwas. De temperatuur die gewenst is bij gebruik van normale
entwas bedraagt 70° F. Bij deze temperatuur is de nieuwe entwas
goed smeerbaar. Deze proef werd uitgevoerd op het gewas Malus
'Profusion'. Hiervan zijn 100 exemplaren met Plasterine en 110 met
38
Enten van beuken
gewone entwas behandeld. Na het groeiseizoen werden de planten
gekontroleerd op slagingspercentage, zwaarte van het gewas en de
gemiddelde taklengte. Uit de verkregen cijfers is gebleken dat de
Plasterine en de gewone entwas geen belangrijk verschil geven, zoals
in onderstaande tabel duidelijk tot uitdrukking komt:
Gewas
entwas
slagings %
Malus 'Profusion' gewone entwas
Plasterine
99
92
zwaarte
taklengte
2.7
2.9
124
125
Konklusie
Hoewel slechts één gewas in de proef is betrokken kan gekonkludeerd worden dat Plasterine op de ontwikkeling van geënte planten geen nadelige invloed heeft. Bij het smelten moet er alleen
op gelet worden dat de temperatuur niet boven de 70° F uit komt,
om eventuele schade door verbranding te voorkomen.
HETENTENVANBEUKENONDERGLAS
ir.J.vanDoesburgenP.deVogel
In de praktijk blijkt men met het enten van Fagus silvatica 'Roseomarginata' wel eens moeilijkheden te hebben. Om te onderzoeken of
deze variëteit inderdaad met minder goed resultaat te vermeerderen
is dan Fagus silvatica 'Atropunicea' is in het voorjaar van 1959
hiermee een entproef genomen.
Werkwijze
Als onderstammen zijn gebruikt stammen van Fagus silvatica die één
jaar in pot hadden gestaan. De stammen waren door de vroege ontwikkeling in het voorjaar bij het binnenbrengen al gekiemd, daarom was een behoorlijke droging noodzakelijk. Dit werd gedaan
door de stammen verscheidene dagen in een onverwarmd gedeelte
van het kasgebouw te zetten. Geënt werd op 18 maart. De onderstam
werd niet zo sterk teruggeknipt als anders. Er bleef een takje aan39
zitten om het bloeden van de wonden tegen te gaan. Als griffels
werd zowel ringhout als gewoon schot gebruikt, terwijl bij de helft
van de groepen de wonden met 0.4% Aagrano-oplossing werden ingesmeerd. De geënte planten werden onder glas gelegd in de matig
verwarmde bedding van een kweekkas.
De kontrole vond plaats op 15 april 1959.
Resultaten
In onderstaande tabel zijn het slagingspercentage en de gemiddelde
zwaarte van de callusvorming opgenomen:
slagingspercentage
gewoon schot — Aagrano opl.
gewoon schot + Aagrano opl.
ringhout — Aagrano opl.
ringhout + Aagrano opl.
100
100
99
100
zwaarte callusvorming *)
4.5
4.9
4.7
4.9
*) 1 = zeer licht; 5 = zeer zwaar
Het slagingspercentage was erg hoog. Het maakte geen verschil of
gewoon schot of ringhout als griffel gebruikt werd. Ook in de callusvorming was niet veel verschil. De groepen zonder Aagrano-behandeling waren wat lichter vergroeid. Doordat de bedding in het begin
behoorlijk droog gehouden was, trad de roetdauwschimmel ('het
zwart') pas laat en niet in sterke mate op. Het slagingspercentage was
er in het geheel niet en de zwaarte van de vergroeiing slechts licht
door beinvloed. Toch kon door de behandeling met 0.4% Aagranooplossing nog wel verschil in aantasting tussen behandeld en onbehandeld worden gezien.
percentage
v.d.planten metzwart
gewoon schot — Aagrano opl.
gewoon schot -f- Aagrano opl.
ringhout — Aagrano opl.
ringhout -f- Aagrano opl.
24
2
9
0
stetkte van het
zwart *)
1.9
1
1.5
—
*) 1 = licht; 2 = matig; 3 = zwaar
Bij de onbehandelde groepen was de aantasting het sterkst. De planten van behandelde groepen werden slechts weinig of in het geheel
niet aangetast.
40
Enten van eiken
Konklusies
1. Het enten van Fagus silvatica 'Roseomarginata' leverde geen
moeilijkheden op. Alle groepen slaagden praktisch voor 100%.
2. Gewoon schot of ringhout als griffel gebruikt gaf een zelfde slagingspercentage en zwaarte van vergroeiing.
3. Weer bleek dat door het insmeren van de wonden na het enten
met een 0.4% Aagrano-oplossing het optreden van de roetdauwschimmel ('het zwart') op de entwonden voldoende koa worden
voorkomen.
HET ENTEN VAN EIKEN ONDER GLAS
irJ. v a n D o e s b u r g e n P . d e V o g e l
Ook in het voorjaar van 1959 werd Quercus robur 'Concordia' geent om de gegevens van de afgelopen jaren te kontroleren.
Werkwijze
Als onderstam werden tweejarige verplante planten van Quercus robur gebruikt die een jaar in pot hadden gestaan. Een week voor het
enten zijn de stammen binnengehaald om te drogen. Geënt werd op
20 maart waarbij twee groepen aangehouden werden. Bij de ene
groep werden dikke griffels gebruikt, bij de andere dunne. Na het
enten werden de planten in de kas onder glas gelegd. Op 15 april
werd gekontroleerd.
Resultaten
Bij de kontrole werden het slagingspercentage, de callusvorming en
de schotvorming bekeken.
slaging in %
dikke griffels
dunne griffels
84
83
zwaarte
zwaarte
callusvorming schotvorming *)
4.1
3.6
3.1
3.0
*) 1 = zeer licht; 5 = zeer zwaar
41
Er bleek geen verschil in slagingspercentage en zwaarte van de schotvorming te bestaan tussen de groep met dikke griffels en de groep
met dunne griffels. De callusvorming was bij de dunne griffels minder.
Konklusie (zie ook de Jaarboeken 1954 t/m 1958)
1. Quercus robur 'Concordia' geeft bij enten onder glas in de kas
een behoorlijk goed resultaat. Wanneer geen dubbel glas gebruikt
werd, maar de met entwas dichtgesmeerde planten op het middentablet van de kas werden gezet, was het resultaat erg slecht.
Bij Quercus robur 'Fastigiata' leverden zowel de geënte planten
onder dubbel glas als de met entwas dichtgesmeerde en op het
open middentablet geplaatste planten goede resultaten op.
2. Het enten van Quercus robur 'Concordia' in de koude bak in het
voorjaar geeft minder goede resultaten omdat door de lage temperatuur de vergroeiing trager is. De knoppen gaan dan uitlopen
en er treedt veel smucht (Botrytis cinerea) op het jonge schot op.
3. Griffels gemaakt uit nagegroeide twijgen, z.g. St. Janslot, geven
een belangrijk minder hoog slagingspercentage dan wanneer deze
van normaal gegroeide twijgen afkomstig zijn. Ook de schotvorming is minder sterk.
4. Kort gegroeide griffels, met een overjarig ondereind van oude
bomen geven een lager slagingspercentage en een minder sterke
schotvorming dan griffels van goed ontwikkelde twijgen uit
jonge bomen.
5. Dikke griffels geven een zelfde hoog slagingspercentage als dunne griffels. De vergroeiing is bij dikke griffels echter meestal iets
zwaarder.
6. Later enten in de kas dan maart geeft, vooral bij gebruik van
dunne griffels, minder goede resultaten.
HET ENTEN VAN BERKEN IN KAS EN BAK
irJ. v a n D o e s b u r g e n P . d e V o g e l
De resultaten bij het enten van berken zijn meestal slecht; vaak valt
een groot gedeelte uit. De oorzaak van dit afsterven is niet bekend.
Daarom zijn in 1959 weer verscheidene proeven genomen om tot een
42
Enten van berken
oplossing van dit probleem te kunnen komen. Als onderstam is steeds
Betuia pubescens gebruikt en geënt werd de variëteit Betuia pendula
'Laciniata'.
Proef I
Hierbij zijn stammen gebruikt die één jaar in pot hadden gestaan.
De stammen waren gedroogd door ze anderhalve maand, in droge
turfmolm gelegd, in een bak te bewaren. Geënt werd op 4 maart.
De wonden werden met entwas dichtgesmeerd. De planten kwamen
rechtop in de kas te staan, niet onder glas. De temperatuur werd
niet te hoog gehouden om het te snel uitlopen van de knoppen tegen te gaan. De helft van de geënte planten kregen in de kas een
bespuiting met een 0.4% Captan-oplossing, de andere helft niet. De
kontrole vosd plaats op 15 april.
Resultaten
slaging in %
niet met Captan bespoten
wel met Captan bespoten
60
62
zwaarte schotvorming *)
3.3
3.6
*) 1 == zeer licht; 5 = zeer zwaar
Tussen beide groepen was zowel in slagingspercentage als in gemiddelde zwaarte van de schotvorming praktisch geen verschil.
Proef II
Hierbij zijn éénjarige stammen gebruikt, die gepot zijn vlak voor het
enten en ook overjarige gepotte stammen. Het doel was door behandeling van de onderstam betere resultaten te verkrijgen. Getracht
werd door de onderstammen te laten uitlopen het bloeden te voorkómen. De eenjarige stammen zijn gepot op 27 maart en direkt geent, waarbij van het opgewas van de stam niets werd afgeknipt. De
wonden werden met entwas dichtgesmeerd. Van de helft van de
planten werd op 8 april het opgewas afgeknipt, van de rest niet.
Gekontroleerd werd op 28 april. Bij de afgeknipte groep was het
slagingspercentage 28, met een gemiddelde zwaarte van de schotvorming van 2.6. Van de niet afgeknipte groep slaagde 64% met een
schotvorming van 2.3. Het afknippen van de kop van de onderstam
bij deze pas gepotte éénjarige stammen was dus erg slecht.
Bij de overjarige gepotte stammen, die op 17 maart in de kas werden
gebracht, werd van de helft, 10 dagen voor het enten, een gedeelte
van het opgewas afgeknipt. Van de rest werd niets afgeknipt. Op
43
27 maart werd geënt. Ook hier werden de wonden met entwas dichtgesmeerd en kwamen de planten rechtop in de kas te staan. Op 8
april werd van de helft der planten bij beide partijen het opgewas
afgeknipt.
Gekontroleerd werd op 28 april. Tussen de diverse behandelingen
was niet veel verschil. De beste groep slaagde voor 6 2 % , de slechtste voor 4 8 % . Ook met deze methode bleek het dus niet mogelijk
het slagingspercentage voldoende op te voeren.
Proef III
Bij een nauwkeurig bekijken van de afstervende planten in de kas
van Proef II, werd de indruk verkregen, dat dit afsterven door een
schimmel veroorzaakt werd. Het weefsel van de griffel en onderstam
sterft vanaf de entwond af. Getracht werd nu door ontsmetten van
de entwonden een verhoging van het slagingspercentage te verkrijgen. Als ontsmettingsmiddel werd een 0.4% oplossing van Aagrano
gebruikt. Dit middel is ook bij beuken toegepast om de zwarte roetdauwvorming te bestrijden.
Werkwijze
Geënt is op 9 april. Er werden overjarige gepotte stammen gebruikt.
Het enthout was in een koelcel bij + 1 ° C teruggehouden. De proef
werd in drie groepen ingedeeld. De eerste groep werd normaal geent en de wonden met entwas dichtgesmeerd. Van de tweede groep
werden de wonden van de planten na het enten met een penseel ingesmeerd met 0.4% Aagrano oplossing en daarna met entwas afgedekt. Bij de derde groep werd het aangesneden ondereind van de
griffel in de Aagrano oplossing gedoopt en de griffel daarna normaal
op de onderstam gezet. De aan de griffel hangende Aagrano-oplossing liep over de gehele entwond uit. Ook deze groep werd met entwas dichtgesmeerd. De planten werden na het enten weggegraven in
een bak, die niet met glas, maar alleen met horren werd afgedekt.
Gekontroleerd werd op 2 juni en wel alleen op slagingspercentage
en op zwaarte van de schotvorming.
onbehandeld
gepenseeld met Aagrano opl.
gedoopt in Aagrano opl.
slaging in %
zwaarte schotvorming *)
54
78
88
2.9
2.8
2.9
*) 1 = zeer licht; 5 = zeer zwaar
Bij de onbehandelde groep is het slagingspercentage van dezelfde or44
Seringe-onderstammen
de van grootte als we bij de andere berken-entproeven hebben gezien. Het penselen van de wonden, maar vooral het dopen van de
griffel geeft een belangrijke verhoging van het slagingspercentage.
Tussen de eerste en de laatste groep is een verschil van 3 4 % . Tot nog
toe was het door geen enkele behandeling mogelijk gebleken het slagingspercentage belangrijk te verhogen.
Tussen de gemiddelde zwaarten in schotvorming is geen verschil, zodat de Aagrano hier geen remmende invloed heeft gehad. Uitgaande
van de veronderstelling dat het afsterven van de geënte planten in de
kas door een schimmel veroorzaakt werd, is deze mening zeer versterkt door het goede resultaat met het schimmelbestrijdingsmiddel
Aagrano.
De planten zijn na kontrole buiten uitgeplant. Alle groepen vertoonden een uitstekende groei, zonder uitval.
Uit de zieke griffels zijn verscheidene schimmels geïsoleerd. Hiermee
zijn weer berkestammen besmet. Twee van deze schimmels deden in
korte tijd het weefsel van de onderstam bij de wond afsterven. Ze
zijn door het Centraalbureau voor Schimmelcultures te Baarn gedetermineerd als Cytospora ambiens Sacc. en Chaetomium globosum
Kunze.
Konklusies
1. Door een Captanbespuiting van de geënte planten in de kas kon
het slagingspercentage niet verhoogd worden.
2. Ook het behandelen van de onderstam op verschillende manieren
gaf geen verbetering van de resultaten.
3. Door ontsmetten van de entwonden met 0.4% Aagrano-oplossing kon een belangrijke verhoging van het slagingspercentage
verkregen worden.
PROEVEN MET SERINGE-ONDERSTAMMEN
J. E. A. C a r o n
Doel en proefopzet
Voorjaar 1958 werd voor het laatst een proef opgezet met seringeonderstammen om na het eerste groeiseizoen de verdere ontwikkeling na te gaan. Hiervoor werd materiaal van Syringa vuig. 'Anden45
ken an L. Späth' en Syringa vuig. 'Madame Lemoine' gebruikt. Deze
waren geënt op de volgende onderstammen: S. japonica, S. reflexa,
S. tomentella en S. vulgaris.
Resultaten
De gegevens verkregen na de kontrole in het najaar van 1959 zijn
door het Centrum van Landbouwwiskunde te Wageningen verwerkt.
Syringa vuig. 'And. an L. Späth'
Onderstam
S.
S.
S.
S.
slaging
in%
japonica
reflexa
tomentell a
vulgaris
92
94
97
95
Syringa vuig. 'Mad. Lemoine'
zwaarte
gewas
gem. taklengte
slaging
in%
zwaarte
gewas
gem. taklengte
98
100
94
86
85
82
72
70
70
96
99
97
91
100
80
85
65
71
62
63
Syringa vulgaris 'Andenken an L. Späth'
Bezien we bovenstaande tabel dan blijkt dat de slagingspercentages
voor genoemde onderstammen onderling geen belangrijke verschillen
vertonen. In de zwaarte van het gewas (voor het zwaarste gewas is
de waarde 100 aangehouden) komen enkele kleine verschillen voor.
S. reflexa gaf het zwaarste gewas, gevolgd door S. japonica en S. tomentella. S. vulgaris gaf een duidelijk minder zwaar gewas. Bij de
gemiddelde taklengte vertonen S. vulgaris en S. tomentella onderling
geen duidelijke verschillen, maar hebben respektievelijk zeer duidelijk en duidelijk een kleinere gemiddelde taklengte dan S. japonica
en S. reflexa.
Syringa vulgaris 'Madame Lemoine'
Bij het slagingspercentage gaf S. japonica een zeer duidelijk minder
aantal geslaagde planten dan de overige onderstammen, die onderling geen verschil vertoonden. De zwaarte van het gewas liep sterker uiteen. S. reflexa gaf het zwaarste gewas, gevolgd door S. japonica met een duidelijk lichter gewas, terwijl S. vulgaris en S. tomentella dit jaar het lichtste gewas gaven. De gemiddelde taklengten
vertoonden geen duidelijke verschillen. S. reflexa gaf de grootste
gemiddelde taklengte, de overige onderstammen een iets kleinere,
die onderling weinig verschillen. Uit al deze gegevens blijkt dat
S. reflexa dit jaar een iets betere groei vertoonde dan de overige
onderstammen.
46
Proeven I.V.T.
Samenvatting 1954 tot en met 1959
Slaging na net 2e groei-jaar in % van het oorspr. aantal gezette stammen
'And. an Ludw. Späth'
s. japonica
s. josikaea
s. reflexa
s. tomentelk
s. vulgaris
'Madame Lemoine'
80
97
94
96
88
52
91
95
95
85
Door de jaren heen gaf S. japonica het laagste slagingspercentage.
Daarop volgde S. vulgaris terwijl de overige onderstammen geen
verschillen vertoonden van grote betekenis. De zwaarte van het gewas varieerde evenals de taklengte niet noemenswaardig.
Uit de bestudering van de mate van wildopslag bleek dat deze in de
verschillende jaren sterk varieerde zodat ook in dit opzicht geen
voorkeur voor een bepaalde onderstam aan te geven was. Wel gaven S. tomentella en S. reflexa een veel grover opslag zodat bij verwijdering grotere wonden ontstaan terwijl S. tomentella, S. reflexa en S. josikaea het voordeel van een beter te herkennen wildopslag bezaten.
Voorgaande leidt tot de konklusie dat er geen onderstam is gevonden die, in alle opzichten tezamen bezien, een beter resultaat zal
geven dan S. vulgaris.
VERMEERDERINGSPROEVEN MET HOUTIGE
GEWASSEN OP HET INSTITUUT VOOR DE VEREDELING
VAN TUINBOUWGEWASSEN TE WAGENINGEN
H. H. v a n D o e s b u r g en J. D o u g l a s
Voor een snelle vermeerdering van fruitonderstammen werden de
proeven met twijgstekken (winterstekken) voortgezet. Er werden
twijgstekken gebruikt van de appelonderstam type M. IX, de pruime-onderstammen Brompton, St. Julien A en Marianne en voorts
47
:>' --'•' "•••":••:.•. J
.
iV
„-
Stekken ran type M IX afkomstig van àe zandgrond
Stekken 1.1 :.-.
48
M i\ ././<' i- ::& ;../ de kleigrond
-;....
' éLJ.,*
•<•'{-
"
-•
Proeven I.V.T.
van enkele Kweeselekties. Diverse stekmethoden, voortbouwende op
gegevens uit vroegere proefnemingen, werden op praktijkschaal
(100.000 stekken) toegepast:
a. stekken na bewaring op bodemwarmte, met groeistof
b.
„
„
„
„
„
.zonder „
c. stekken na normale bewaring, met groeistof
d.
„ „
„
„ , zonder „
De resultaten van deze proeven werden ongunstig door de abnormale
weersomstandigheden in 1959 beinvloed. In het bijzonder bij de
partijen stekken die op bodemwarmte gedurende de winter bewaard
waren geweest, traden verschijnselen op waardoor het totaalbeeld
enigszins scheefgetrokken werd en konklusies getrokken zouden moeten worden die met de werkelijkheid niet overeenstemmen. Ook de
herkomst van de stekken, nl. van de zandgrond en van de klei, had
grote invloed. Het bewortelingspercentage van de stekken van de
zandgrond was belangrijk hoger dan dat van de stekken van de kleigrond. Stekken van de zandgrond zijn dus te prefereren boven die
van de klei.
In het hierna volgende verslag worden slechts de duidelijke waargenomen resultaten vermeld.
Type IX
Stekhout van de zandgrond geeft betere resultaten dan van de kleigrond. Door toepassing van groeistoffen wordt een hoger slagingspercentage bereikt en ook een betere groei, zodat een hoger percentage leverbare planten wordt verkregen. De stekken van type IX, na
groeistofbehandeling in een koude bak bewaard en daarna op tijd
gestoken, leverden een dusdanig succes op dat deze methode als
praktisch uitvoerbaar en als lonend gerekend kan worden.
St. Julien A
De beste resultaten werden verkregen bij basisstekken met groeistof
en ook van het eerste stek van geselekteerd hout eveneens met groeistof. In beide gevallen was het slagingspercentage ruim 90%. St.
Julien A is dus zeer goed te stekken, reageert niet zo fel op groeistof
als Brompton. De eerste stekken na het basisstek zijn dus ook zeer
goed bruikbaar gebleken. Beide steksoorten leveren planten met een
overvloedige groei en een zeer mooi wortelgestel.
Brompton
Bij diverse proefveldjes is gebleken dat het gebruik van groeistof urgent is. Bij die partijen waar gsen groeistof werd gebruikt was prak49
tisch overal het slagingspercentage ongeveer de helft van dat waar
wel groeistof werd gebruikt. Van belang is verder de keuze van het
stekhout: basisstek met groeistof leverde 7 1 % slaging; eerste stek
met groeistof gaf 66% slaging, dit stekhout is dus nog goed bruikbaar en lonend; stekhout van Brompton gesneden van afleggers gaf
46% slaging, het stekhout is hierbij niet zo goed afgerijpt en daardoor wordt de slaging aanmerkelijk minder. Het tijdstip van het
maken van de stekken heeft invloed op de beworteling. De hierboven genoemde partij basisstekken met 7 1 % slaging werd in eind december gemaakt. Een gelijke partij in eind januari gemaakt gaf 4 3 %
en het stek van eind februari gaf slechts 7% slaging; hieruit volgt
dat er tijdig stekken gemaakt moeten worden.
Marianne
De beste resultaten werden verkregen uit de basisstekken van zijscheuten, nl. 9 5 % slaging. De dikke toppen in het eenjarige hout en
het zware eenjarige hout zelf geven een slechte slaging.
Voor het vermeerderen van onderstammen werd behalve het normale stekken, ook de vermeerdering beproefd door middel van wortelentingen. Zie hierover het volgende artikel.
Zwakke kerse-onderstam
Het onderzoek en de selektie in diverse onderstammen zijn voortgezet. In het bijzonder is aandacht besteed aan selekties uit een populatie van Prunus incisa 'Compacta'. Bij dit onderzoek is een nieuwe
mogelijkheid naar voren gekomen. In het sortiment appelonderstammen nl. kunnen wij onderscheiden een groep typen die zwakgroeiend is, een groep die middelmatig sterk en een groep die sterkgroeiend is. Deze indeling kan nader gekarakteriseerd worden indien wij voortbouwende op het indertijd in Engeland verrichte onderzoek die groepen nader aanduiden door hun wortelbastdikten.
Zo hebben de zwakgroeiende een wortelbastpercentage van 58% en
hoger, de middelmatig groeiende 54-57% en de sterk groeiende 4053%.
Het is nu gebleken dat in de populatie van P. inc. 'Compacta' een
hele reeks van typen voorkomt, die al naar gelang van hun wortelbastpercentages ook ingedeeld kunnen worden in groepen naar
het voorbeeld van de appelonderstammen. Wanneer we als basis van
vergelijking de op het ogenblik meest gangbare kerseonderstam
nemen, nl. F 12/1, dan is deze onderstam met 28% wortelbast percentage zeer sterk te noemen en is de nieuw te selekteren onderstam
uit P. inc. 'Compacta' altijd veel zwakker. Doordat indeling in groepen mogelijk is, wordt verder een mogelijkheid geopend om voor
50
Wortelenten
diverse grondsoorten een meer of minder zwakke kerseonderstam te
selekteren.
De indertijd door F l o o r verrichte veredelingen van 'Early Rivers'
op P. inc. 'Compacta' hebben inmiddels aangetoond dat er zeer wel
typen zijn te selekteren die een goede verenigbaarheid vertonen, terwijl de selekties van Prunus kurilensis veredeld met 'Early Rivers'
naast goede verenigbaarheid een vroege vruchtbaarheid vertonen. De
gehele groep Prunus kurilensis blijkt thuis te horen in de zwakste
groep kerseonderstammen.
De vegetatieve vermeerdering van Prunus incisa comp, en van Prunus kurilensis door middel van scheutstekken onder waterverneveling
blijkt geen moeilijkheden op te leveren. De slagingspercentages van
deze scheutstekken zijn praktisch 100%. Gebruik van groeistof ( 1 %
indolylboterzuur op talkpoeder) is aan te bevelen. Het onderzoek
wordt voortgezet en de vermeerdering van de meestbelovende selekties ter hand genomen.
Blauwe bes
Op verzoek van de Studiecommissie voor Blauwe bes zijn de vermeerderingsproeven van de nieuwste en beste Amerikaanse rassen
voortgezet. Zo werden in 1959 nogmaals scheutstekken van de beste
rassen genomen en al naar gelang van de bewortelings-willigheid
der diverse rassen werd met meer of minder succes beworteling verkregen. Met het oog op de verder aan het I.V.T. opgedragen proeven met winsterstek werd in de afgelopen zomer de kweek van goed
stekhout gericht op deze in de winter 1959/60 te nemen proeven.
Nieuwe rassen worden in overleg met bovengenoemde commissie
geimporteerd.
SNELLE VERMEERDERING DOOR WORTELENTEN
(bijdrage I.V.T.)
H. H. v a n D o e s b u r g en J. D o u g l a s
Reeds in 1892 werd door B a 11e t een stekmethode beschreven onder
de naam „greffe en approche par double bouture" (plak-ent door
middel van twee stekken), — een methode die in principe weinig
51
verschilt met wat men momenteel verstaat onder „vermeerderen
door middel van wortelenten".
In 1948—1951 heeft F l o o r uitgebreide proeven genomen met de
zgn. X-stekmethode en daaruit is gebleken dat diverse gewassen op
eigen wortel kunnen worden gebracht, die anders niet of uiterst moeilijk van stek bewortelen. Voor toepassing in de praktijk diende deze
entstek-methode vereenvoudigd te worden. Proeven hiermede hebben
geleid tot de nu bekende wortelentingsmethode, die op 3 verschillende manieren uitvoerbaar is:
Ent terzijde
Bij deze methode wordt gebruik gemaakt van een normale stek met
hiel (appel). Deze stek wordt door inenting opzij voorzien van een
gezond stukje wortel (ca. 5 cm lang) waaraan enige bijwortels aanwezig zijn, aangebonden, aangesmeerd en voorlopig opgekuild totdat
V.l.n.r.: Ent terzijde, Spieetent, Zadelent
52
Wortelenten
uitplanting in het open veld onder geschikte weersomstandigheden
mogelijk is. (zie fig.)
Spieetent
Bij deze tweede methode wordt gebruik gemaakt van een stek zonder hiel; gebruikt kan worden het hout dat boven een basis-stuk van
ca. 20 cm zit. Zo wordt dus gebruik gemaakt van anders waardeloos
materiaal als het gewassen betreft die niet anders dan met hiel gestekt
moeten worden. Bij de spieetent worden de dikste wortels gebruikt
die van leverbare bomen geknipt worden. Het hout (de stek) wordt
aan twee zijden aangesneden, in de gespleten wortel geschoven, aangebonden, aangesmeerd en opgekuild. (zie fig. )
In de praktijk is de spieetent misschien iets gemakkelijker uit te voeren dan enting terzijde.
Zadelent
Bij deze derde methode wordt precies andersom gehandeld als bij
de tweede methode: hier wordt ni. de wortel aan twee zijden aangesneden en in de gespleten stek geschoven, aangebonden en dichtgesmeerd, (zie fig.) De resultaten blijven hetzelfde en de werkwijze is
dus geheel naar verkiezing van de kweker.
Het maken van wortelenten vergt iets meer tijd dan houtstek maken. Een geroutineerd enter kan per dag circa 750 wortelenten
maken. Daar tegenover staat dat de slagingspercentages belangrijk
hoger liggen dan bij normaal stekken. De voordelen van deze vermeerderingsmethode zijn verder, dat men wortelenten later kan maken dan houtstekken; dat het verente wortelstukje spoedig na het
uitplanten op het veld kiemwortels zal gaan maken waardoor er
spoedig enige voeding mogelijk zal zijn van de ent of de stek; dat
hierdoor in het voorjaar verdroging in belangrijke mate wordt voorkomen; dat te dun twijgstek (dat anders voor gewoon stek wordt uitgeselekteerd) zeer wel gebruikt kan worden voor wortelenten; dat
men dus praktisch al het hout kan verwerken dat men ter beschikking heeft, hetzij voor twijgstek, hetzij voor wortelent (tophout).
Wortels zijn veelal in voldoende mate verkrijgbaar van leverbare bomen.
Bij het wortelenten moeten de entplaatsen met entwas worden bestreken. Zolang het weer buiten zich nog niet leent tot uitplanten,
kunnen de wortelenten in een koude bak opgekuild worden.
Bij de eerste methode (enting terzijde) kan indien dat door zéér bijzondere omstandigheden nodig is, een vreemde wortel gebruikt worden (bijv. stek van IX met wortel van VII), maar dan moet in het
53
najaar die vreemde wortel worden uitgebroken. Dit is een redmiddel
voor bijzondere omstandigheden en wij adviseren dit niet voor algemeen gebruik. Bij de andere twee methoden mag nooit een vreemde
wortel gebruikt worden.
Uitgebreide proeven met bovenbeschreven methoden hebben aangetoond dat deze methoden praktisch uitvoerbaar zijn en ook lonend.
In 1959 werden van elke methode 1500 entingen gemaakt met als
resultaat:
type IV: terzijde geënt
91%
spieetent
81%
zadelent
76%
type IV: terzijde geënt
93%
type VII:
„
„
97%
SAMENVATTING VAN DE IN 1959 GENOMEN PROEVEN
OP DE PROEFTUIN TE NOORDBROEK
Uit de proeven met zelfbestoven zaad van diverse edel-canina's bleek
ook dit jaar, dat de kiemkracht goed was. De zaadbehoefteproef bij
canina's gaf te zien, dat een uitzaai van 1 tot 1,5 millioen kiemende
zaden per 0,5 ha de meest gunstige sortering geeft. Bepaling van het
kiemgetal is vanzelfsprekend zeer beslist noodzakelijk.
Uit proeven met eenjarige zaailingen van Rosa canina, appel en peer
met een bewaartijd van 8 à 10 maanden bij —3° C in de koelcel,
bleek na uitplanting een uitval van ca 70% voor te komen. Bewaring in plastic gaf nog de beste resultaten.
Bij de landelijke rozenonderstammenproef is de hergroei van de onderstammen na de planting ondanks de droogte zeer goed geweest,
hoewel hier onderling nogal wat verschillen voorkwamen. Het verlies
door zuivering en uitval varieerde van 4 tot 2 0 % . Bij kasrozen op
diverse onderstammen gaven de onderstammen 'Bröggs', 'Inermis',
'Schmidts Ideal' en 'Pollmeriana' de beste resultaten. In samenwerking met het I.V.T. wordt gewerkt aan een beschrijvende rassenlijst
van de diverse edel-canina's.
Het stekken van diverse pruimeonderstammen gaf bij het opkuilen
van de stekken met bodemwarmte zeer gunstige resultaten.
Bij bestrijdingsproeven tegen meeldauw in Crataegus en rozenzaailingen bleek dat bij rozen de zwavelpreparaten betere resultaten ga54
Proeven 'Boom en Vrucht'
ven dan Karathane. Bij Crataegus was het omgekeerde het geval en
gaf dus Karathane een beter resultaat dan zwavelpreparaten. Tegen
de Amerikaanse kruisbessemeeldauw gaf Karathane een beter resultaat dan alkalische Bourgondische pap.
Tegen bodemmoeiheid is Mylone gebruikt. Dit nieuwe middel kan
worden uitgestrooid en daarna ondergewerkt. Het gaf uitstekende
resultaten bij de gewassen Malus, Rosa canina, Crataegus en Laburnum. Bovendien bleek het werkzaam te zijn tegen onkruidzaden.
Onkruidbestrijding met toepassing van Allylalkohol gaf uitstekende
resultaten bij zaaikultures van rozen.
Uit bemestingsproeven met organische meststoffen bleek dit jaar,
dat de meststof die onder de naam Cacao-afval in de handel wordt
gebracht bij zaaikultures van appel, peer, pruim en kers slecht heeft
voldaan. De alkalische werking van deze meststof is voor onze zaaikultures minder gewenst.
PROEVEN OP DE PROEFTUIN 'BOOM EN VRUCHT'
A. P e t e r s
Winterstekproeven met de pruime-onderstam 'Brompton'
Naast elkaar werden vergeleken stekken afkomstig van moerplanten
en van geokuleerde onderstammen. Het stek werd gemaakt eind
januari 1959 en behandeld met groeistof door de stekken 24 uur
met hun ondereinden in een oplossing van 50 mg/l i.a.z. te laten
staan. De basale stekken, stekken van de tweede lengte, enz. werden
gescheiden gehouden. Het stek werd buiten in een bak met zand gekuild. Op 16 april werd het stek op een humeuze zandgrond in Achterberg uitgestoken. De resultaten zijn samengevat in onderstaande
tabellen.
Stek afkomstig van moerplanten
type stek
aantal stekken
Ie lengte
2e
„
3e „
4e „
5e „
6e „
24
33
39
46
55
36
bewortelingspercentage
67
6
15
0
0
0
55
Stek afkomstig van geokuleerde onderstammen
type stek
aantal stekken
Ie lengte
2e „
3e „
4e „
63
73
73
50
bewortelingspercentage
59
38
36
14
Winterstekproeven met appelonderstammen
Dit stek was afkomstig van geokuleerde onderstammen. Het stek
werd gemaakt eind januari 1959; aan elk stek werd een hiel gelaten.
De stekken werden met groeistof behandeld door ze 24 uur met hun
ondereinden in een oplossing van 50 mg/l i.a.z. te laten staan. Ook
deze stekken werden buiten in een bak met zand gekuild en op
16 april op humeuze zandgrond uitgeplant. De resultaten zijn samengevat in onderstaande tabel.
onderstam
aantal stekken
bewortelingspercentage
MI
M II
M IV.
M VII
M IX
MM 109
MM 111
113
173
100
66
62
84
77
70
26
38
56
13
21
14
56
GROND EN BEMESTING
Pag.
Bewortelingsonderzoek van boomkwekerijgewassen
Het gebruik van bosstrooisel, turfstrooisel en tuinturf in de boomkwekerij
58
61
57
BEWORTELINGSONDERZOEK VAN
BOOMKWEKERIJGEWASSEN
ir. H. E g b e r t s , A. S c h e l l e k e n s en H. v a n L i n t
In verband met de snelle en grote veranderingen die zich de laatste
jaren in het Boomkwekerijcentrum Boskoop voltrekken voor wat betreft een betere waterhuishouding en bodembehandeling, werden in
de herfst van 1958 en voorjaar 1959 een aantal wortelstudies gemaakt van verscheidene boomkwekerijgewassen. (Volgens de methode die door het Rijkstuinbouwconsulentschap voor Bodemaangelegenheden o.a. voor de fruitteelt werd uitgewerkt). Het onderzoek
valt in een drietal onderdelen uiteen, nl.:
1. hoe verloopt de beworteling op goed ontwaterde percelen in vergelijking met die op slecht ontwaterde percelen,
2. hoe verloopt de beworteling bij een gewijzigde bodembehandeling,
3. hoe is de wortelontwikkeling in de zwaardere bosveenprofielen in
vergelijking met de lichtere profielen.
Een moeilijkheid bij dit onderzoek vormde de keuze van de gewassen.
Verschillende teeltwijzen kunnen nl. aanzienlijke wijzigingen van het
wortelbeeld veroorzaken. Bij de keuze van de gewassen is zoveel
mogelijk met de teeltwijze rekening gehouden.
De beworteling op goed ontwaterde percelen vergeleken met die op
slecht ontwaterde.
P. alhertiana 'Conica'. Hiervan zijn een tweetal opnamen gemaakt.
Eén op een slecht ontwaterd en een op een goed ontwaterd perceel.
Het verschil in beworteling was duidelijk. Het wortelbeeld van de
planten op het slecht ontwaterde perceel gaf zeer veel dode wortels te
zien, zelfs tot bovenin het profiel. De beworteling verloopt hier uiteindelijk zeer oppervlakkig, nl. tot een diepte van 15 à 20 cm. Bij
een goed ontwaterd perceel zag men een vrij gelijkmatige beworteling tot een diepte van 20 à 25 cm. Hier kwam geen enkele dode
wortel voor. Wel viel op, dat zodra de grond iets vaster werd, zonder direkt dicht te zijn, de beworteling deze verdichtingen mijdde.
Magnolia soulangeana. De vergelijking van deze wortelbeelden leerde ons, dat op een goed ontwaterd perceel de wortels doorgaan tot
ca. 40 cm diepte, terwijl er geen enkele dode wortel te zien was (fig.
1). Bij een slechte ontwatering ging de beworteling slechts tot een
58
Bewortelingsonäerzoek
v
cm
•
o
••
• Of
')
'V
F/£. l*j. Magnolia
op goed ontwaterd perceel
Fig.2. Magnolia soulangeana
op slecht ontwaterd perceel
diepte van 20 cm. Vooral aan de onderzijde traden enkele dode
wortels op (fig. 2). Ook hier geldt weer, dat zodra de grond iets
dichter werd, terplaatse geen beworteling plaats vond (dichte kluiten),
Naast deze verschillen in diepte van beworteling waren er echter
ook andere die niet in het wortelbeeld tot uitdrukking kwamen. Op
het goed ontwaterde perceel waren de wortels bruiner, vooral bij
een gewijzigde bodembehandeling.
Hoe verloopt de beworteling bij een gewijzigde bodembehandeling?
Ter verduidelijking moet hierbij worden opgemerkt, dat sommige
kwekers er toe overgaan om in plaats van veenaarde als grondaanvullingsmateriaal, turfstrooisel of tuinturf (smoesdveen) te gebruiken. Dit wordt soms doorgespit, soms doorgefreesd.
Rhododendron. Enerzijds werd het wortelbeeld van Rh. 'Dr. H. C.
Dresselhuys' opgenomen op ca. 20 cm uit het hart van de planten in
een grond die is opgemaakt met turfstrooisel. Dit turfstrooisel was
hier doorgespit. Hierdoor waren in het profiel laagsgewijze ophopingen ontstaan. Uit de opname bleek dat de wortels een sterke
voorkeur vertoonden voor het turfstrooisel (fig. 3).
Anderzijds werd een opname gemaakt van het wortelbeeld van Rh.
'Sir H. Havelock'. Hier was het turfstrooisel niet doorgespit maar
zeer zorgvuldig doorgefreesd. De beworteling was daardoor regelmatig over het profiel veispreid (fig. 4).
Malus en Weigelia. De wortelbeelden zijn opgenomen in een terrein
waar het turfstrooisel slecht vermengd was met de oorspronkelijke
worteldiameter< V2 mm
o worteldiameter V2-I mm
* worteldiameter1-5 mm
dode wortel
di-chte kluiten
59
v.
cm
• . •-.\
.'.•'•:..••-••..'.•.•;
'VI
* . • '* o
o
* "... O * .
5^0'
F ^ . 3. *; i ? W . 'Dr. H. C. Dresseihuys'; turfstrooisel doorgespit
Fig. 4. Rhod. 'Sir H. Havelock';
turfstrooisel doorgefreesd
<y.
V.
,r
cm
•• «p :•• •'•#'•
\.
F«,j. .5. Magnolia soulangeana
op lichte kruimelige grond
Fz'g-, 6. Magnolia soulangeana
op zware, dichte grond
grond. Ook hier was weer een voorkeur van de wortels voor de turfstrooiselopeenhopingen te zien.
Ligustrum ovalifolium en Forsythia 'Beatrix Farrand'. Op deze percelen was turfstrooisel doorgespit, zodat deze min of meer in lagen in
het profiel kwam. We zagen hier echter, en dit in tegenstelling tot
Rhododendron, Malus en Weigelia, dat de wortels geen enkele voorkeur toonden voor het turfstrooisel maar vrij gelijkmatig over het
gehele profiel voorkwamen.
*) .
o
•
60
worteldiameter < % mm
worteldiameter Vz-1 mm
worteldiameter 1-5 mm
turfstrooisel
dichte kluiten
Strooisel entuinturf
De invloed van het profiel op de beworteling
Dit wordt zeer duidelijk gedemonstreerd door de wortelbeelden van
Magnolia soulangeana. Het ene wortelbeeld (fig. 5) was afkomstig
van een lichte, goed ontwaterde bosveengrond met een kruimelstruktuur tot ca. 40 cm diepte. De planten stonden hier pas één jaar vast.
Toch was de beworteling hier intensiever en ging dieper (20 tot
40 cm) dan in de tweede opname (fig. 6) waarbij de planten twee
jaar vaststonden. Hier hadden we echter te maken met een zware
grond waar in de bovenlaag reeds prismatische strukturen optraden.
De beworteling was zeer ijl en ging slechts tot 15 à 20 cm diepte.
Samenvatting
Uit een bewortelingsonderzoek bij verschillende boomkwekerijgewassen in Boskoop is gebleken, dat een goede ontwatering van groot
belang is voor de vorming van een goed ontwikkeld wortelstelsel
(fig. 1 en 2). Verder is gebleken dat bij gebruik van turfstrooisel als
grondaanvulling en grondverbeteringsmateriaal, voor vele gewassen
een goede menging met de bestaande grond van veel belang is (fig.
3 en 4). Tenslotte bleek dat de profielbouw en vooral de struktuur
van de bewortelbare zone van zeer groot belang is voor een goede
wortelontwikkeling, waarbij vooral de ontoegankelijkheid van dichte
kluiten voor de wortels opvalt (fig. 5 en 6).
HET GEBRUIK VAN BOSSTROOISEL, TURFSTROOISEL EN
TUINTURF IN DE BOOMKWEKERIJ
ir. H. Egberts
Reeds gedurende jaren wordt voor verscheidene doeleinden in de
boomkwekerij bosstrooisel gebruikt. Dit is vooral het geval bij de
teelt van Ericaceae zoals o.a. Rhododendron en Azalea. Dat men
juist bij deze gewassen veel bosstrooisel gebruikt, vindt mede zijn
oorzaak in het feit dat de Ericaceae in het algemeen een zeer fijn
en teer wortelstelsel hebben en doordat de beste beworteling wordt
verkregen in een luchtig medium, hetgeen vooral in een nat groei61
seizoen van belang is. Tevens kan ook mat dit materiaal, vanwege de
lage zuurgraad, de pH van de grond gunstig worden beinvloed. Men
vindt aan de buitenkant van de kluit zelden dikkere wortels maar
bijna steeds vele, zeer fijne witte wortels. Het spreekt vanzelf dat een
dergelijk teer wortelstelsel zeer hoge eisen stelt aan het milieu, in
dit geval aan de grond waarin het zich ontwikkelt.
Bosstrooisel is zeer wisselend van botanische en minerale samenstelling. Goed bosstrooisel bestaat uit een strooisellaag van dennenbossen. Het bevat hoofdzakelijk dennenaalden, mos, denneappels, dennetakjes en weinig zand. Bij de teelt van Ericaceae brengt men direkt voor het planten een laagje van 5 à 10 cm van dit materiaal op
de te beplanten grond aan. Het planten van Ericaceae gebeurt''slordig', dat wil zeggen er wordt zodanig geplant dat de kluit van de
plant als het ware omgeven wordt door het bosstrooisel terwijl de
rest van de aangebrachte strooisellaag als grondbedekking aan de oppervlakte blijft. Door deze wijze van werken schept men op de veengrond in normale jaren in de direkte omgeving van de oorspronkelijke kluit een gunstige water- en luchthuishouding. In een jaar met
abnormale droogte zoals dit jaar, krijgen we echter juist door deze
bewerking een te droge omgeving waardoor de jonge plant neiging
vertoont tot verdroging.
Tenslotte heeft de bosstrooisellaag, die als bodembedekker gebruikt
wordt, een geringe watercapaciteit, daarenboven is de ligging van de
deeltjes (takken, naalden, enz.) zeer hol waardoor de capillaire werking gering is. Het gevolg hiervan is dat doordat er in de bovenlaag
geen water aanwezig is dat verdampen kan, de temperatuur van de
grond en van de luchtlaag direkt daarboven, zeer hoog kan oplopen.
Hierdoor weer kan verbranding van de bovengrondse delen optreden met als gevolg een gehele of gedeeltelijke afsterving van de plant.
In normale jaren kunnen bovengenoemde verschijnselen zich echter
ook voordoen en wel in een periode van scherp drogend weer. De
bovenbeschreven bodembehandeling met bosstrooisel was echter bij
de bestaande slechte ontwatering noodzakelijk om bij een overmaat
aan vocht toch nog enige nieuwe wortelvorming en groei te verkrijgen.
De zich snel uitbreidende detailontwatering van het boomkwekerijcentrum Boskoop maakt het mogelijk voor de teelt van Ericaceae
beter geëigende materialen te gebruiken. Er zijn in de laatste jaren
door verscheidene kwekers op hun goed ontwaterde bedrijven proeven genomen waarbij het bosstrooisel werd vervangen door turfstrooisel of door tuinturf, dit laatste is een nieuw produkt van de
turfstrooiselindustrie. Beide materialen, waarvan turfstrooisel reeds
lang bekend is bij de kwekers, kunnen grote hoeveelheden vocht
vasthouden. In de min of meer met vocht verzadigde vorm bezit zowel turfstrooisel als tuinturf voldoende lucht om een goede wortel62
Strooisel en tuinturf
produktie te waarborgen. Bij scherp drogend weer treedt verdamping
van het water op waardoor de temperatuur aan de oppervlakte en in
de luchtlaag er direkt boven, niet zo hoog op zal lopen. Bovenstaande proeven hebben echter geleerd dat een andere werkwijze
gevolgd moet worden dan bij het gebruik van bosstrooisel. Het blijkt
nl. dat de wortels van Ericaceae een zeer sterke voorkeur hebben
voor het turfstrooisel of de tuinturf. Indien deze materialen niet zeer
zorgvuldig door de grond worden gemengd, komen ze min of meer
in lagen in de grond te liggen. Alleen in deze lagen nu, treffen we ten
gevolge van voornoemde voorkeur de nieuwe wortels aan. Het
spreekt vanzelf dat op deze wijze geen behoorlijke kluit verkregen
wordt. Beter is daarom direkt voor het planten, een laagje turfstrooisel of tuinturf van 5 à 10 cm op de grond te brengen en dit
zo diep en goed mogelijk door te frezen. Op deze wijze worden de
veenprodukten goed en regelmatig verspreid door de bovenste 15 à
20 cm, waardoor een uitstekende kluit wordt verkregen.
63
PLANTEZIEKTEN EN
•BESCHADIGINGEN
PagBestrijding van ziekte in Clematis 66
Bestrijding van bladvlekkenziekte
in Rhododendron
67
Bestrijding van sterroetdauw in rozen
68
Bestrijding van meeldauw in Quercus
69
Bestrijding van wortelknobbel in
appelzaailingen
69
Bestrijding van rondknop in Taxus 70
Bestrijding van wolluis in Pinus . 72
Figuurbont in pruim, perzik en
amandel (selektie)
75
Ringvlekkenziekte in pioenen (selektie)
76
65
ZIEKTE IN CLEMATIS
S. M. S l a v e k o o r d e
Doel
Naar de oorzaak en bestrijding van het verwelken en afsterven van
Clematisplanten zowel in pot als in de volle grond is ook dit jaar
gezocht.
Proefopzet en resultaten
Grondontsmettingsproef
Teneinde na te gaan of de verwekker van de Clematisziekte al bij het
potten of bij het uitplanten gedood kan worden, is een proef met. twee
ontsmettingsmiddelen opgezet, nl. met Captan en Vapam. Daartoe is
de potgrond en de tuingrond, waarmee de potten bedekt worden,
half november 1958 ontsmet, terwijl een gedeelte pot- en tuingrond
onbehandeld bleef. Ook werden bij enkele groepen alleen de planten
ontsmet door de wortels te dompelen in een Vapam- of Captanoplossing. Bij één groep werd voor potgrond zuivere turfmolm gebruikt,
waaraan A.S.F., koolzure kalk en molybdeen waren toegevoegd. De
weersgesteldheid was in de zomer van 1959 zeer gunstig voor de
ontwikkeling van de Clematisplanten, maar door de droogte zeer
ongunstig voor het optreden van schimmels. Er verwelkten zeer weinig planten zowel in ontsmette als in onbehandelde grond. Er kon
dus niet vastgesteld worden of bovengenoemde middelen het verwelken van Clematis tegengaan. Wel was een schadelijke invloed te konstateren bij de planten waarvan de pot- en (of) tuingrond was ontsmet
met Vapam. Een schadelijke invloed van Captan was niet waar te
nemen. Ook bij een behandeling van vollegronds Clematisplanten
waren weinig verschillen waar te nemen tussen behandelde en onbehandelde planten bij een grondontsmetting met Captan 0.5%. De
grond was en bleef te droog om het ontsmettingsmiddel goed op te
kunnen nemen.
Infektieproeven
Vanaf half juni tot eind augustus werden Clematisplanten geinfekteerd met de schimmel Phytophthora cactorum, die vorige jaren enkele keren uit verwelkte planten geisoleerd kon worden. Mede door
de grote droogte hebben de infektieproeven geen resultaat opgeleverd, de geinfekteerde planten zijn niet ziek geworden.
66
Bladvlekkenziekte
Konklusie
Door de grote droogte van de zomer van 1959 is bij de grondontsmettingsproeven in de behandelde- en in de onbehandelde planten
geen verwelking opgetreden; daardoor kon niet vastgesteld worden
of de middelen Captan en Vapam het verwelken van Clematis tegengaan. Door dezelfde oorzaak zijn Clematisplanten, geinfekteerd
met Phytophthora cactorum, niet ziek geworden.
BESTRIJDING VAN BLADVLEKKENZIEKTE IN
RHODODENDRON
S. M. S l a v e k o o r d e
Ter bestrijding van de bladvlekkenziekte op Rhododendron, veroorzaakt door de schimmel Cercospora handelii, zijn in de zomer van
1958 enkele partijen Rhododendron ponticumstammen enige malen
gespoten met de middelen Aamersil, Aaradon, Aacuram, Aagrano,
Alvesco, Polyram en Brestan.
Voorjaar 1959 vertoonden de bladeren nog weinig vlekken, maar
zomer 1959 bleek dat de bespuiting met Polyram 0.4%, evenals vorig jaar, zeer goede resultaten gaf. De organische tinverbinding Brestan 0.5% gaf nog betere resultaten te zien; er waren praktisch geen
bladvlekken. Wel trad vrij veel bladbeschadiging op. Polyram wordt
helaas niet meer gefabriceerd, zodat bespuitingen met dit middel in
de praktijk niet toegepast kunnen worden.
In 1959 zijn spuitproeven genomen met een nieuw produkt Polyram
combi, Polyram (dit nog ter vergelijking met Polyram combi), Aagrano, Phaltan en Brestan. Daar er in het najaar geen vlekken voorkwamen zullen de resultaten pas volgend jaar beoordeeld kunnen
worden. Omdat de schimmel tot diep in de herfst aktief schijnt te
zijn, is in oktober en november nog een proefbespuiting uitgevoerd
met Aagrano 0.4%.
Konklusie
Voor een bestrijding van de Cercospora bladvlekkenziekte bij Rhododendron bleek ook dit jaar Polyram 0.4% een gunstige werking
61
te hebben. Aangezien dit middel niet meer gefabriceerd wordt, kan
het dus niet in de praktijk toegepast worden. Brestan 0.5% gaf nog
betere bestrijding maar veroorzaakte beschadiging aan de bladeren.
BESTRIJDING VAN STERROETDAUW IN ROZEN
S. M. S l a v e k o o r d e
Doel en proefopzet
Op zes rozevariëteiten, waarvan bekend is dat ze vatbaar zijn voor
sterroetdauw (Diplocarpon rosae), werden bespuitingsproeven uitgevoerd.
De behandelde variëteiten waren: 'Cavalcade', 'Golden Rain', 'Jiminy Cricket', 'Oberon', 'Peace', 'Salmon Spray'. Gebruikt werd Zineb,
dat in vorige proeven al een goed middel bleek te zijn, en ter vergelijking het nieuwe middel Phaltan. Er werd van 2 juni tot 21 augustus 10 keer gespoten met Zineb 0.3% of Phaltan 0.25%, terwijl onbespoten rozen als kontrole dienden. Dit jaar trad de sterroetdauw
laat op.
Resultaten
Zineb zowel als Phaltan bleken goede bestrijdingsmiddelen tegen
sterroetdauw te zijn. Bij de variëteit 'Golden Rain', die uiterst vatbaar voor sterroetdauw is, gaf Phaltan belangrijk betere resultaten
dan Zineb. Volledig werd de sterroetdauw echter bij deze variëteit
niet bestreden. Alle andere variëteiten hadden praktisch geen aantasting bij een bespuiting met Zineb of Phaltan, terwijl de kontroleplanten zwaar waren aangetast en in september bijna of geheel kaal
waren. Na de warme zomer liepen de kaal geworden planten half
september weer langzaam uit.
Konklusie
Door 10 keer te spuiten met Zineb 0.3% of Phaltan 0.25% kon sterroetdauw in de rozevariëteiten 'Cavalcade', 'Jiminy Cricket', 'Oberon',
'Peace' en 'Salmon Spray' met succes bestreden worden. Bij de uiterst
68
Bestrijding meeldauw
vatbare variëteit 'Golden Rain' werd de sterroetdauw niet volledig
bestreden. Phaltan gaf hierbij betere resultaten dan Zineb.
BESTRIJDING VAN MEELDAUW IN QUERCUS
S. M. S l a v e k o o r d e
De bladeren en twijgen van Quercus kunnen dikwijls ernstig aangetast worden door meeldauw (Microsphaera quercina).
Vanaf 4 juli tot 9 september is Q. robur 'Concordia' tien keer gespoten met Karathane 0.1%;onbespoten planten dienden voor kontrole.
De bespoten planten bleken totaal geen meeldauwaantasting te vertonen, de onbehandelde planten wel. Deze aantasting was niet zo
ernstig als andere jaren door de uitzonderlijke droge zomer van dit
jaar. Degroei van de behandelde planten was beter dan van de onbehandelde. Er was geen spuitbeschadiging te konstateren.
Konklusie
Meeldauw in Quercus is dit jaar weinig opgetreden. Toch was nog
duidelijk waar te nemen dat door tien keer spuiten met Karathane
0.1% de meeldauwaantasting bestreden kon worden. Er was geen
spuitbeschadiging.
BESTRIJDING VAN WORTELKNOBBEL IN
APPELZAAILINGEN
S. M. S l a v e k o o r d e
Ter bestrijding van wortelknobbel in appelzaailingen veroorzaakt
door de bakterie Agrobacterium tumefaciens, zijn aangetaste planten
69
behandeld met het antibioticum agri-mycine. De wortels werden half
april een uur gedompeld in een agri-mycineoplossing van 400 mg/l.
Daarna werd geplant. Half november zijn de planten opgerooid en
op wortelknobbel beoordeeld. Hierbij bleek dat de wortels van de
planten die behandeld waren met agri-mycine aanmerkelijk minder
wortelknobbel hadden dan de onbehandelde. Op veel behandelde
planten was geen wortelknobbel te konstateren. Er was geen verschil
in groei tussen behandelde en onbehandelde planten waar te nemen.
Konklusie
Door appelzaailingen te behandelen met het antibioticum agri-mycine
kon een belangrijke vermindering van aantasting door wortelknobbel worden verkregen.
BESTRIJDING VAN RONDKNOP IN TAXUS
P. J. S. v a n D ijk, biol. drs.
Doel en proefopzet
Daar de winterbespuiting met vruchtboomcarbolineum tegen rondknop en de zomerbespuitingen met parathion of demeton (Systox)
vaak teleurstellende resultaten opleveren, werd deze zomer een proef
genomen met Endrin.
In het voorjaar werden drie regels Taxus baccata van 50-75 cm hoog
opgeplant. Alle planten hadden een matige tot vrij hevige rondknopaantasting. De eerste regel werd niet bespoten, de tweede regel werd
1 x bespoten (op 14 april), de derde regel werd 3 x bespoten (op 14
en 29 april en 14 mei). Als spuitvloeistof werd gebruikt een 0.2%
oplossing van Endrin-vloeibaar 2 0 % .
Bij de kontrole werden onderzocht de oude, min of meer verdroogde rondknoppen die het vorige seizoen waren ontstaan en de toppen
of nieuwe knopjes van de jonge scheuten die in dit seizoen vlak onder de oude rondknoppen waren uitgegroeid. Na de drie bespuitingen
werden op 17 juni toch nog enkele levende larven gevonden, daarom werd op 23 juni een vierde bespuiting uitgevoerd. Op 4 september werd een laatste kontrole uitgevoerd (de oude rondknoppen waren nu grotendeels verdwenen).
70
Bestrijding rondknop
Resultaat
Kontrole op 4 sept.
Konttole op 17 juni
Onbehandeld
oude knoppen veel eieren
larven en
mijten
jonge knoppen veel larven
lx bespoten 3x bespoten
4x bespoten
enkele
mijten
niets
—
vrij veel
larven
enkele
larven
enkele, waarsch.
verdroogde eieren
Uit deze gegevens blijkt, dat men met Endrin een goede bestrijding
van rondknop verkrijgt. Endrin dringt niet in de plant door maar
heeft 3 à 4 weken nawerking. Men moet dus spuiten in de periode
waarin de mijten zich aan de buitenkant van de plant verplaatsen van
de oude knoppen naar de jonge scheuten. Dit is ongeveer van half
april tot eind juni.
Rondknop in Taxus
Rechts: jong stadium
Links: na het uitlopen
71
Het enige bezwaar is dat Endrin voor de mens een zeer zwaar vergif is dat slechts langzaam ontleedt (veiligheidstermijn van 8 weken!).
Volg de voorgeschreven veiligheidsmaatregelen dan ook nauwkeurig
op. Spuit niet bij sterke wind en nooit in de buurt van konsumptiegewassen.
Konklusie
Een goede bestrijding van rondknop in Taxus wordt verkregen, door
tussen half april en einde juni 3 tot 4 maal te spuiten met 0.2%
Endrin-vloeibaar 2 0 % .
BESTRIJDING VAN WOLLUIS IN PINUS
P. J. S. v a n D ijk, biol. drs.
Ziektebeeld en levenswijze
Deze plaag kan op Pinus silvestris variëteiten ernstige vormen aannemen. Op Pinus mugo vonden we slechts een geringe aantasting en
op P. parviflora hebben we geen wolluis aangetroffen.
Op de stammen, takken, jonge scheuten en aan de basis van de naalden ziet men in voorjaar en zomer wollige, helderwitte wasdradenmassa's, waarin diepverborgen de lichtbruine luizen zitten. In de
winter vormt de wasmassa een meer gesloten, vuilwitte laag. Hieronder overwinteren de dieren tussen en onder de oneffenheden van
de schors. In voorjaar en voorzomer leggen ze eieren, die na enige
weken uitkomen. Ook ontstaan er in deze periode gevleugelde exemplaren, die de besmetting op andere percelen kunnen overbrengen.
Bovendien kunnen ongevleugelde luizen met de wasmassa's door de
wind over korte afstanden worden meegevoerd.
Winterbespuitingsproef
De gebruikelijke bespuiting met vruchtboomcarbolineum blijkt weinig effektief te zijn. In het vroege voorjaar vonden we op zesjarige
Pinus silvestris 'Fastigiata', die in januari grondig met vbc was bespoten, een zeer sterke aantasting. Op 28 februari werden van deze
72
Bestrijding wolluis
Wolliiis in Piiuis
Pinus vijftien planten bespoten met 6% Paramuls ( = minerale of
witte olie), terwijl drie bomen onbehandeld bleven ter vergelijking. Op 14 maart werden drie bomen bespoten met gele olie ( =
mengsel van 6% Paramuls en 0.3% DNOC), waarvan één boom die
op 28 febr. niet behandeld was, terwijl de beide andere die datum
met Paramuls waren bespoten.
Resultaat
mate van aantasting
Kontrole op
24 april
26 mei
24 juni
onbehandeld
Paramuls
zwaar
rwaar
zwaar
licht
matig
matig-zwaar
gele olie
geen
geen
geen
73
Uit deze tabel blijkt dus duidelijk het gunstige effekt van gele olie en
het geringe resultaat van minerale olie. Als gevolg van de bespuiting
met witte en met gele olie werd enige naaldval gekonstateerd. Door
de olie wordt nl. het waslaagje van de naalden opgelost. Daardoor wordt de kleur donkerder groen en kan gemakkelijk verdroging optreden. Dit euvel herstelde zich echter snel en eind mei was
er geen kleurverschil meer te zien tussen de bespoten en de onbehandelde bomen. De algemene groei was van de bespoten bomen veel
beter.
Zomerbespuiting
Op 5 en 16 mei werden drie groepen Pinus silvestris 'Pumila' (syn.
P. silv. 'Nana') met hevige wolluisaantasting bespoten met minerale
olie 1%, 2 % en 3 % , terwijl een vierde groep onbehandeld bleef.
Bij de 3 % (1,5 x de voorgeschreven dosis!) konstateerden we aanvankelijk enige teruggang van de aantasting, maar bij onderzoek op
24 juni hadden alle bespoten bomen een zeer aktieve wolluisaantasting, hoewel iets minder dan de onbehandelde. De kleur van de behandelde planten was duidelijk donkerder groen en er trad veel
verdroging en naaldval op, wat nog in de hand werd gewerkt door
het vele zonnige weer.
Een andere proef werd genomen met parathion en thiodaan. Het
proefmateriaal bestond uit Pinus silv. 'Pumila' (met zware aantasting) en P. mugo mughus (met lichte aantasting). Beide hoeken werden in vijf vakken verdeeld, waarvan er één onbehandeld werd gelaten. De overige vakken werden bespoten met 0.15% en 0.3%
Folidol-spuit ( = parathion) en met 0.2% en 0.4% Thiodaan
Hoechst-spuit. De bespuitingen werden uitgevoerd op 16 en 26 mei.
Resultaat
Mate van aantasting bij P. silv. 'Pumila'
kontroleop: onbehandeld
26 mei
24 juni
zwaar
zwaar
0.15%
parathion
0.3%
matig
licht-matig
0.2%
licht
zeer licht
licht-matig
geen
thiodaan
0.4%
geen
geen
Bij P. mugo mughus verkregen we hetzelfde resultaat, met dien verstande, dat het uitgangsmateriaal slechts licht was aangetast. Op
24 juni werden alle planten, zowel die van de winter- als van de
zomerproeven nogmaals bespoten met 0.2% thiodaan; ook de tot
dusverre onbehandelde bomen (die zwaar waren aangetast) kregen nu
een thiodaan-bespuiting. Op 3 september was nergens enige aantas74
Figuurbont
ting meer te vinden. Slechts de vliezige, vuilwitte wastesten, verdroogde huidjes en verschrompelde eitjes waren nog aanwezig. Deze
resten zijn gemakkelijk te verwijderen. De groei en de naaldkleur
van de bomen waren prima; er werden ook geen tijdelijke afwijkingen gekonstateerd.
Samenvatting
Ie. In de winter zijn vbc en minerale olie, in de zomer parathion en
minerale olie niet of weinig werkzaam.
2e. Wolluis in Pinus wordt in de nawinter afdoende bestreden met
gele olie (6% minerale olie + 0.3% DNOC), éénmaal gespolen in de eerste helft van maart bij zacht, niet sneldrogend weer.
Deze bespuiting kan echter beschadiging van de naalden veroorzaken, zodat de volgende bespuiting de voorkeur verdient.
3e. In het groeiseizoen geeft een bespuiting met 0.2% thiodaan een
volledige doding. Men spuite, zodra men een actieve aantasting
(helderwitte wasmassa's) waarneemt. Zo nodig spuite men later
in de zomer opnieuw.
4e. Alle bespuitingen moet men zeer zorgvuldig uitvoeren. Eén niet
geraakte kolonie vormt een besmettingsbron voor de hele omgeving.
FIGUURBONT IN PRUIM, PERZIK EN BLAUWE KROOS
(selektie van blauwe kroos)
P. J. S. v a n D ij k, biol. drs.
Van de 14 geselekteerde exemplaren 'blauwe kroos', waarop in 1953
de perzik 'Peregrine' was geokuleerd, werd in het najaar van 1956
wortelstek gemaakt (ca. 150 stuks). Na selektie op figuurbont waren
hiervan in 1959 nog ca 70 exemplaren over die bontvrij bleven.
Hiervan is najaar 1959 opnieuw wortelstek gemaakt dat, indien het
ook verder geen figuurbont meer vertoont, zal worden opgekweekt
tot onderstammen.
75
RINGVLEKKENZIEKTE IN PIOENEN (selektie)
P. J. S. v a n D ij k, biol. drs.
In het najaar van 1955 werden twee veldjes Paeonia 'Sarah Bernhardt' uitgeplant; veldje I uitsluitend met uiterlijk gezond materiaal,
veldje II met virusziek en gezond materiaal door elkaar, waarbij de
zieke planten werden gemerkt. Elk jaar werden uit deze planten (of
hun nakomelingen) de viruszieke exemplaren verwijderd. Hierbij
viel het op, dat telkens in veldje II meer virus werd aangetroffen dan
in veldje I, terwijl zich ook telkens enkele 'nieuwe' gevallen voordeden (zie Jaarboek 1956, 1957 en 1958). Deze tendens zette zich in
1959 voort.
Dit jaar bevatte veldje I 82 planten, waarin geen enkel geval van
ringvlekkenziekte voorkwam. Op veldje II stonden 86 planten. Hierin
kwamen in 1959 tien zieke exemplaren voor, waarvan één nieuw geval. De overige negen stuks waren reeds in 1955 als 'ziek' gemerkt
maar waren sedertdien uiterlijk gezond gebleven. De virusverschijnselen worden na half mei zichtbaar en zijn in juni het beste te herkennen. Na half juli komen er gewoonlijk geen nieuwe symptomen
meer bij.
Konklusie
1. Men moet uitgaan van uiterlijk gezond vermeerderingsmateriaal.
2. Men moet tijdens het groeiseizoen (vooral in juni) een zorgvuldige
kontrole uitoefenen en de zieke en verdachte exmplaren verwijderen en verbranden.
3. Door goede selektie is deze virusaantasting vrijwel geheel te onderdrukken.
76
CHEMISCHE ONKRUIDBESTRIJDING
pag.
Inleiding tot de verslagen over de
chemische onkruidbestrijdingsproeven
78
Het simazinproefveld
78
Vergelijking van onkruidbestrijdingsmiddelen op geplante pioenen 80
De invloed van simazin op het blad 81
De invloed van simazin op Clematis in pot
83
De invloed van simazin op Hortensia
84
Chemische onkruidbestrijding op
zaaibedden vóór de opkomst . . 85
Chemische onkruidbestrijding op
zaaibedden na de opkomst . . .
87
Chemische onkruidbestrijding in
eenjarige vaststaande
koniferen
(zaaibedden)
88
Chemische onkruidbestrijding in
eenjarige verplante koniferen . . 90
Chemische bestrijding van kroosvaren (Azolla) en eendekroos (Lemna)
91
77
INLEIDING TOT DE VERSLAGEN OVER DE
CHEMISCHE ONKRUIDBESTRIJDINGSPROEVEN
Het jaar 1959 kenmerkte zich van mei tot november door abnormaal
weinig neerslag. Het onkruid kon deze zomer met de gewone mechanische middelen goed bestreden worden. Vele kwekers hebben in het
voorjaar wel met simazin gespoten maar door het droge weer was er
weinig verschil te zien tussen bespoten en onbespoten hoeken. Op de
bespoten hoeken was het soms vrijwel uitsluitend voorkomen van
zwarte nachtschade opvallend. Dit, direkt na de kieming diepwortelende onkruid, ondervond blijkbaar weinig last van de simazin.
In het najaar waren de meeste kwekerijen in november nog onkruidvrij waardoor praktisch niet met DNOC en minder dan gewoonlijk
met chloor-IPC gespoten is.
In verband met het bijzonder droge en warme weer van dit jaar,
moet er op gewezen worden dat de resultaten van de proeven in
vele gevallen onder abnormale weersomstandigheden zijn verkregen.
Sommige van deze bespuitingen kunnen in een jaar met normale
hoeveelheid neerslag meer schade veroorzaken.
Alvorens men tot spuiten mocht overgaan, raadplege men ook de
jaarboeken van voorgaande jaren of de Rijkstuinbouwvoorlichtingsdienst.
HET SIMAZINPROEFVELD
A. J. v. d. G r a a f
Zoals reeds vermeld in het Jaarboek 1958, blz. 78 en 79, is dit proefveld aangelegd om de eventuele ophoping van simazin in de bodem
vast te stellen.
Eind april 1958 is het veld beplant met Rhododendron 'Catawbiense
grandiflorum' zinkeling en Chamaecyparis pisifera 'Plumosa aurea'
tweejarig stek, tevens is er winterstek op gestoken van Rosa multiflora en Ligustrum ovalifolium. Reeds in het najaar van 1957 waren vier bedden geplant met Paeonia 'Sarah Bernhardt'. Al deze ge78
Simazinproefveld
wassen zijn blijven staan tot het najaar van 1959, dus twee groeiseizoenen. Het rozestek is in de zomer van 1958 geokuleerd met
'Erna Grootendorst' en een aantal nieuwe rozen. De gebruikte hoeveelheden simazin waren 2, 5 en 10 kg per ha met daarnaast een
kontrole. De pioenen hebben tot het najaar van 1959 vier bespuitingen gehad nl. in november 1957, mei 1958, november 1958 en
mei 1959, de andere gewassen kregen dezelfde bespuitingen behalve
die van november 1957. In het najaar van 1959 is niet meer gespoten daar de planten toen gerooid werden.
Resultaten
Over de onkruidbestrijding in 1959 valt weinig nieuws te melden.
Door de droge zomer groeide op de kontrolebedden wel minder onkruid dan normaal maar toch beduidend meer dan op de veldjes met
2 kg simazin per ha; die met 5 en 10 kg per ha waren praktisch
schoon. Natuurlijk werd dit jaar door de dichtheid van sommige gewassen de onkruidgroei ook beinvloed.
De groei van de pioenen was uitstekend, ook waar 4 x 10 kg simazin per ha gespoten was in de loop van deze twee jaar. Ook de andere gewassen waren goed gegroeid. Enige groeiverschillen konden
niet veroorzaakt zijn door de simazin maar zeer waarschijnlijk door
verschil in kwaliteit van de grond.
Achterblijven van simazin in de grond
Van de proefveldjes welke in mei 1958 bespoten werden met resp.
5 en 10 kg simazin per ha, is na tien maanden bepaald hoeveel hiervan nog in de grond achtergebleven was. Deze bepalingen zijn uitgevoerd volgens een biologische methode in het laboratorium van de
N.V. Orgachemia te Boxtel. Het bleek dat resp. 4 en 3 % van de
oorspronkelijk gegeven hoeveelheid nog aangetoond kon worden,
voornamelijk in de bovenste tien centimeter van de grond. De vraag
is nu of deze resten nog verder worden afgebroken of dat ze zich
zullen ophopen wanneer steeds opnieuw bespuitingen worden toegepast.
Konklusie
Op dit proefvelâ is gebleken dat de betrokken gewassen ondanks drieen viermaal uitgevoerde bespuitingen met 2, 5 en 10 kg simazin per
ha een normale groei vertoonden. Daar echter de betekenis van het
percentage simazinresten dat in de grond achterblijft na bespuitingen
met 5 en 10 kg per ha nog niet duidelijk is, zal men zich dienen te
houden aan het reeds vroeger gestelde maximum van 3 kg per ha.
79
VERGELIJKING VAN ONKRUIDBESTRIJDINGSMIDDELEN
OP GEPLANTE PIOENEN
A. J. v. d. G r a af
Op geplante pioenen, waaronder z.g. oogjes, van verschillende kultuurvarieteiten is een grote proef genomen ter vergelijking van verschillende middelen en kombinaties hiervan. Het land was sterk vervuild zodat enkele weken na het planten veel kleine onkruiden van
diverse aard opkwamen.
Doordat de pioenen geplant werden van begin oktober tot eind november 1958, hebben de bespuitingen op verschillende data plaats
gehad evenals de beoordelingen. De verkregen cijfers zijn dus niet
vergelijkbaar; de resultaten worden hier dan ook kort medegedeeld.
De gebruikte middelen zijn:
a. Simazin 0.5, 1 en 2 kg per ha als gewoon 50%-spuitpoeder en
simazin 50 kg per ha in korrelvorm op verschillende draagstoffen overeenkomende met 2 kg per ha spuitpoeder.
b. Chloor-IPC vloeibaar 4 1per ha, idem spuitpoeder 4 kg per ha
en idem in korrelvorm 32 kg per ha overeenkomende met de andere vormen.
c. Orga 201 8 kg per ha. Een mengsel van chloor-IPC en simazin.
d. Enkele kontaktmiddelen ni. Diquat en Tri-P.E.
Resultaten
De simazin in alle vormen en doseringen bleek bij de eerste kontrole,
2V2 week na de bespuiting op 10 november, de zeer jonge muuren kruiskruidplantjes reeds gedood te hebben terwijl de jonge grasjes nog leefden. De chloor-IPC had toen nog in geen enkele vorm
zichtbaar resultaat te weeg gebracht.
Bij de tweede kontrole op 5 december, zes weken na de bespuiting,
waren de met simazin behandelde veldjes vrijwel onkruidvrij terwijl
de chloor-IPC al enige werking vertoonde, te zien aan het geel
worden van de grasjes en het verdwijnen van de muurplantjes.
Bij de derde en laatste kontrole op 31 maart, waren de met simazin
behandelde veldjes nog schoon terwijl op de chloor-lPC-veldjes nog
kruiskruid en enkele grote grassen voorkwamen. De kontroleveldjes
waren toen sterk vervuild. De middelen waren eind maart blijkbaar
uitgewerkt want overal begon weer klein onkruid op te komen.
De kontaktmiddelen Diquat 2, 4 en 6 1per ha en Tri-P.E. 40 1 per
ha gaven wel een snelle doding te zien van muur en kruiskruid maar
80
Invloed van simazin
de grassen werden niet geheel bestreden, zodat in het voorjaar vrij
veel grassen overgebleven waren. Gekombineerd met chloor-IPC 4 1
per ha was de doding van de grassen beter.
Konklusie
Op geplante pioenen kan in het najaar met succes in plaats van
DNOC + chloor-IPC, tegen kleine onkruiden gebruik gemaakt worden van simazin, waarbij zelfs een hoeveelheid van 1 kg per ha
een goede en langdurige werking vertoont. Het land blijft dan
schoon tot in maart. Dan kan men nogmaals spuiten met simazin
en wel 3 kg per ha. Volgens de gegevens verkregen op het permanente simazin-proefveld (zie boven) zijn pioenen weinig of niet gevoelig voor dit middel.
De korrelvormige simazin vertoonde een goede werking maar de gelijkmatige verdeling van 32 of 50 kg korrels per ha biedt grote moeilijkheden. Men moet ze mengen met een vulstof b.v. zand en dan
minstens 1 m 3 zand per ha gebruiken. Dit heeft vooral in Boskoop
bezwaren. Daarom zal men op plaatsen waar voldoende water beschikbaar is aan spuiten de voorkeur geven. In kwekerijen op zandgrond, zonder bruikbaar water in de buurt, bieden de korrelvormige
Produkten misschien meer mogelijkheden. Wil men om de een of andere reden geen simazin gebruiken dan kan met chloor-IPC vermengd met DNOC gespoten worden.
DE INVLOED VAN SIMAZIN OP HET BLAD
A. J. v. d. G r a a f
In 1958 werden na een bespuiting met simazin aan enkele gewassen bladbeschadigingen waargenomen in de vorm van heldergele
randen langs de bladeren. Zeer sterk vertoonde dit b.v. Ligustrum
obtusifolium regelianum maar ook Ligustrum ovalifolium. Typisch
was dat alleen enkele bladparen in de onderste helft van een tak
dit vertoonden terwijl daarboven en soms ook daaronder normaal
groene bladeren voorkwamen. Reeds toen werd het vermoeden uitgesproken dat dit een gevolg zou kunnen zijn van direkte opname
81
via het blad. Om dit nader te onderzoeken werd in het voorjaar van
1959 een proef genomen met de volgende opzet:
Winterstek van Ligustrum ovalifolium werd op 10 april gestoken op
bedden van vijf regels. De grond, een veengrond met ca. 35% humus, was vroeg in het voorjaar gespit. Op het eerste bed werd na
het gelijkmaken van de grond vlak vóór het steken een hoeveelheid
simazin gespoten gelijk aan 10 kg handelsprodukt per ha. Toen het
stek gestoken was kon het dus alleen via de grond in aanraking
komen met simazin. Op het tweede bed werd het stek gestoken op
onbehandelde grond. Pas na vier weken op 8 mei, toen de knoppen
begonnen uit te lopen, werd over dit bed de bovengenoemde hoeveelheid simazin gespoten, zodat hier zowel de grond als de stekken
met simazin in aanraking kwamen. Het derde bed werd ter kontrole
onbehandeld gelaten. Bij het vierde en vijfde bed werd de onbehandelde grond eerst bedekt met een iets bredere strook dun zwart
plastic waarna het stek hier doorheen gestoken werd. Van elk bed
werd eveneens op 8 mei één derde deel bespoten met simazin en
wel zodanig dat alleen op de stekken simazin terecht kwam en zelfs
niets op het plastic. Dit werd bereikt door vóór het spuiten op het
plastic een dun laagje turfmolm te strooien en dit nadat alles opgedroogd was weer te verwijderen. Temeer daar gedurende verscheidene weken vrijwel geen regen gevallen is, kan wel gezegd worden
dat het simazin nergens anders dan op de stekken terecht gekomen
is. Ook hier waren bij de bespuiting de knoppen reeds iets uitgelopen. Op 25 mei dus totaal 6% week na het steken werd een
ander derde deel van elk bed bespoten onder dezelfde voorzorgen.
Drie weken na de bespuiting was reeds een duidelijke geelkleuring
te zien op het tweede bed, maar ook op de bespoten gedeelten van
het vierde en vijfde bed met plastic. Acht weken na de bespuiting
was dit verschil nog veel duidelijker geworden, zodat hieruit de gevolgtrekking gemaakt kan worden dat opname via de bovengrondse
delen, in dit geval ook pas uitgelopen knoppen, mogelijk is. Ongeveer 4-6 bladparen vertoonden de verkleuring, de rest hoger aan de
scheut was normaal groen. Op het eerste bed was geen geelkleuring
waar te nemen, evenmin op het kontrolebed. Waarschijnlijk door het
droge weer was de lengtegroei op de bedden met plastic, waaronder
minder verdamping plaats vond, beter dan op het kontrolebed. Op
de bedden met plastic groeiden de gedeelten met gele verkleuring
duidelijk minder dan de groene onbespoten delen.
Konklusie
Uit deze proef is gebleken dat simazin ook via de bovengrondse delen kan worden opgenomen, hetgeen bij bepaalde gewassen duidelijk
blijkt uit een gele verkleuring langs de bladranden.
82
Invloed van simazin
Het verdient aanbeveling in het groeiseizoen de bovengrondse delen
zo min mogelijk te raken, een bespuiting vóór het uitlopen verdient
dus de voorkeur. Bij winterstek is zelfs een bespuiting vóór het
steken aan te bevelen, mits na de bespuiting de bovengrond niet
meer verstoord wordt. Voor zover tot nu toe bekend is, heeft
de geelverkleuring geen ernstige groeiremming tengevolge.
Hier volgen in alphabetische volgorde een aantal gewassen die geelkleuring vertoonden, met een * zelfs in ernstige mate.
Aristolochia durior
Callicarpa bodinieri giraldii
Caryopteris clandonensis
Caryopteris incana
Cercis siliquastrum
Cotoneaster conspicua
'Decora'
Cotoneaster watereri
'Cornubia'
Deutzia gracilis
Elaeagnus ebbingei
Euonymus alata
Euonymus sachalinensis
(syn. E. planipes)
Euonymus fortunei 'Vegeta'
Forsythia intermedia
'Spectabilis'
Ligustrum amurense
Ligustrum obtusifolium
regelianum
Ligustrum ovalifolium
Ligustrum quihoui
Philadelphus 'Lemoinei'
Philadelphus 'Virginal'
Pyracantha coccinea 'Kasan'
Rhododendron
hippophaeoides
Spiraea arcuata
Spiraea bumalda 'Froebelii'
Stephanandra incisa
Stranvaesia davidiana
Symphoricarpus chenaultii
Syringa josikaea
Syringa microphylla
'Superba'
Syringa vulgaris
Viburnum fragrans
Viburnum rhytidophyllum
DE INVLOED VAN SIMAZIN OP CLEMATIS IN POT
A. J. v. d. G r a a f
Naar aanleiding van een klacht van een kweker dat zijn gepotte Clematis slecht gegroeid zou zijn als gevolg van simazinbespuiting, is in
1959 een proef met dit gewas opgezet.
Clematis 'Hybrida sieboldii' gestekt in 1958 en opgepot in 1959, is
83
op 15 april ingegraven in 14 regels elk van ca 50 planten. Vier
regels hiervoor zijn als kontrole niet gespoten, vier regels zijn op
8 mei gespoten met simazin 2 kg per ha, vier regels met 5 kg per ha '
en twee regels met 10 kg per ha. De Clematis was toen al behoorlijk
gegroeid en de bladeren zijn dan ook bij het spuiten sterk met de
vloeistof bevochtigd.
Bij herhaalde kontroles tot in het najaar bleek echter dat de groei
van de Clematis geen schadelijke invloed had ondervonden van de
simazinbespuitingen.
Konklusie
Clematis in pot heeft zelfs niet geleden van een simazinbespuiting
met 10 kg per ha. Hoewel het droge weer in deze proef waarschijnlijk wel een gunstige rol gespeeld heeft, lijkt het gebruik van de
normale hoeveelheid van 3 kg per ha op dit gewas verantwoord.
Een volgende proef zal dit definitief moeten uitwijzen.
DË INVLOED VAN SIMAZIN OP HORTENSIA
A. J. v. d. G r a af
Stek van hortensia — Hydrangea macrophylla 'Madame Emile
Mouillère' — gemaakt in de zomer van 1958, kon door het droge en
branderige weer pas begin juni 1959 uitgeplant worden. De plantjes
werden na het planten geschermd met schroten die met het oog op
het zonnige weer pas eind juli verwijderd werden. Daardoor kon pas
op 29 juli gespoten worden met simazin resp. 2, 5 en 10 kg per ha,
waarnaast kontrole. De planten zijn bij de bespuiting zo min mogelijk geraakt. Voor elke hoeveelheid simazin was één bed met ca
125 planten beschikbaar evenals voor de kontrole. De groei was nergens sterk zodat het oppotten uitgesteld werd tot 20 augustus. De
planten werden opgepot in dezelfde grond als waarin ze gestaan
hadden, dus in de met simazin bespoten grond.
Tot in het late najaar was er tussen de verschillende behandelingen
geen verschil in groei te zien. Om na te gaan of het potten in met
simazin bespoten grond soms nog een nadelige invloed kan hebben
84
Onkruidbestrijding op zaaibedden
tijdens het in bloei trekken, zijn van elke groep 25 goed geknopte
planten uitgezocht om na overwinteren in bloei te worden getrokken. De resultaten hiervan kunnen pas voorjaar 1960 tegemoet
gezien worden.
CHEMISCHE ONKRUIDBESTRIJDING OP ZAAIBEDDEN
VOOR DE OPKOMST
H. J. v. d. L a a r
In het voorjaar van 1959 werden op zaaibedden van boomkwekerijgewassen in Zundert weer proeven genomen in overleg met het
I.B.S. (Instituut voor Biologisch en Scheikundig Onderzoek van
Landbouwgewassen) te Wageningen.
Door het bijzonder vroege en zachte voorjaar zijn de meeste zaailingen van loofhoutgewassen zo plotseling opgekomen, dat slechts
een beperkt aantal proeven genomen kon worden. De later gezaaide
loofhoutgewassen en vooral de koniferen, zijn door de uitzonderlijk
droge weersomstandigheden van dit jaar, in vele gevallen onregelmatig of slecht opgekomen. Door deze abnormale droogte die enkele maanden voortduurde, zijn dan ook praktisch alle proeven geheel of gedeeltelijk mislukt. Vooral de middelen met een langere nawerking (zoals Alipur, chloor-IPC, Orga 222 en simazin) hebben
in vele gevallen niet gewerkt.
De gebruikte middelen en kombinaties die voor een vóór-opkomstbehandeling op zaaibedden werden toegepast zijn:
Shell W 800 1per ha
Carburine ( = tractorpetroleum) 800 1per ha
PCP in olie 30 1per ha
Tri-P.E. ( = B.87) 15 1per ha
Diquat ( = FB 2) 1.5 en 3 1per ha
Chloor-IPC 4 1per ha
Simazin 0.5 en 1 kg per ha
Alipur ( = HS 55) 4 1per ha
Orga 222 ( = chloor-IPC -f- simazin) 10 kg per ha )
kontaktmiddelen
middelen
met lange
nawerking
85
Shell W 800 1
Shell W 800 1
PCP in olie 30 1
PCP in olie 30 1
Tri- P.E. 15 1
Tri- P.E. 15 1
Diquat 3 1
Diquat 3 1
+
+
+
+
+
+
+
+
chloor-lPC 4 1 per ha
simazin 1 kg per ha
chloor-IPC 4 1per ha
simazin 1 kg per ha
chloor-IPC 4 1 per ha
simazin 1 kg per ha
chloor-IPC 4 1 per ha
simazin 1 kg per ha
kontaktmiddelen
•+
middelen
met lange
nawerking
Resultaten
Hier volgen enkele resultaten verkregen door een vroegtijdige bespuiting op loofhoutgewassen.
Op Acer pseudoplatanus werden met veel succes alle kontaktmiddelen gespoten. Op Sorbus aucuparia werd uitsluitend gespoten met
het kontaktmiddel Shell W en met de kombinaties van verscheidene
kontaktmiddelen -f- simazin. Alleen Shell W gaf goede resultaten,
alle kombinaties met simazin gaven een mindere opkomst en een
slechtere groei, die niet geheel hersteld werd. Alle kontaktmiddelen
in kombinatie met simazin werden met goede resultaten gespoten op
Castanea sativa en Quercus robur; chloor-IPC, Orga 222 en simazin
met veel succes op Elaeagnus angustifolia.
Van de koniferen zijn alleen van Picea abies enkele gegevens verzameld. Zo is gebleken dat hierop een vóór-opkomstbespuiting met
chloor-IPC en Orga 222 achterwege moet blijven. Een bespuiting
hiermede als de zaailingen reeds opkwamen gaf bijzonder slechte
resultaten. Op één proefveld waren ook de resultaten met Alipur en
simazin minder dan bij de kontrOle, terwijl in alle andere gevallen
deze middelen geen schade veroorzaakten. De schade die kort na het
spuiten ontstond heeft zich in de meeste gevallen maar gedeeltelijk
hersteld.
Konklusie
Uit de proeven van voorgaande jaren is gebleken dat op een groot
aantal loofhoutgewassen en koniferen een bespuiting met Shell W
vóór de opkomst van het gewas, zeer gunstig werkte. Slechts bij zeer
oppervlakkig gezaaide gewassen, met uitzondering van Chamaecyparis lawsoniana, waren de resultaten slecht. PCP in olie is op diep
gezaaide gewassen, zoals Castanea, Corylus, Fagus en Quercus,
eveneens goed bruikbaar, doch kan op ondiep gezaaide gewassen
schade veroorzaken. Wanneer PCP in olie gemengd met chloor-IPC
wordt gespoten is dit gevaar nog groter.
Uit de proeven van dit jaar is gebleken, dat op alle in de proeven
betrokken gewassen, het kontaktmiddel Shell W met uitstekend re86
Onkruidbestrijding op zaaibedden
sultaat vóór de opkomst kan worden gespoten. Op dieper dan 2 cm
gezaaide gewassen, zoals Acer pseudoplatanus, Castanea sativa en
Quercus robur, kunnen met goede resultaten ook de middelen Carburine, Diquat, Tri-P.E. en PCP in olie worden gebruikt.
De middelen met een langere nawerking bleken zonder gevaar alleen verspoten te kunnen worden op meer dan 2 cm diep gezaaide
gewassen. Hiervoor komen in aanmerking: chloor-IPC, Orga 222 en
simazin. Bij de koniferen bleek Pinus silvestris een bespuiting met
chloor-IPC en simazin niet te verdragen. Bij Picea abies was een
bespuiting met chloor-IPC en Orga 222 eveneens schadelijk, Alipur
en simazin lijken echter veel belovend voor dit gewas.
CHEMISCHE ONKRUIDBESTRIJDING OP ZAAIBEDDEN
NA DE OPKOMST
H. J. v. d. L a a r
Dit jaar werden voor het eerst bespuitingen uitgevoerd op zaaibedden
nâ de opkomst van het gewas, nl. toen de zaailingen enkele weken
oud waren. Het doel hiervan was na te gaan of na de eerste bespuiting met een kontaktmiddel vlak vóór de opkomst, enkele weken na
de opkomst een bespuiting uitgevoerd kan worden met middelen met
een langere, nawerking. Hiervoor werd simazin gebruikt en wel 1 kg
per ha, verspoten in een hoeveelheid water die neer kwam op 1000 1
per ha. De meeste bespuitingen zijn op droge grond en in een zeer
droge periode uitgevoerd. Op enkele zaaibedden was vóór de opkomst van het gewas reeds met Shell W gespoten, alle andere bedden werden vóór het spuiten eerst gewied.
De gewassen waarover gespoten werd zijn: Berberis thunbergii 'Atropurpurea', Caragana arborescens, Cotoneaster dielsiana, Quercus robur, Rosa rubrifolia, Sorbus aucuparia, Syringa vulgaris, Picea abies
(syn. P. excelsa), Pinus silvestris, Pseudotsuga taxifolia (syn. P. douglasii) en Taxus baccata.
Resultaten
Bij de eerste kontrole, vier tot acht weken na de bespuitingen, werd
bij Sorbus een zeer lichte beschadiging waargenomen en bij Syringa
87
geelverkleuring aan de bladrandjes, terwijl er bij Taxus minder zaailingen stonden dan op de onbehandelde vakken.
Bij de tweede kontrole in het najaar had Sorbus zich geheel hersteld.
De geelverkleuring bij Syringa was verdwenen en de groei was normaal, terwijl bij Taxus de dichtheid der zaailingen nog steeds minder
dan normaal was. Waarschijnlijk zijn nâ het spuiten nog een aantal
zaden gekiemd die door het simazin gedood werden.
Tengevolge van de droogte kon de onkruidbestrijding dit jaar minder
goed beoordeeld worden.
Konklusie
Uit de proeven is gebleken dat in dit droge jaar nâ de opkomst,
toen de zaailingen enkele weken oud waren, over de meeste gewassen
wel zonder schade met simazin 1 kg ha gespoten kon worden. Alleen wanneer bij de bespuiting nog niet alle zaden gekiemd waren
(bij een onregelmatige opkomst), werd schade door dunnere stand
waargenomen. Onderzocht moet worden of bij een grotere hoeveelheid neerslag de simazin sneller in de grond dringt en aan de nog
ondiep gewortelde zaailingen schade zal kunnen toebrengen.
CHEMISCHE ONKRUIDBESTRIJDING IN EENJARIGE
VASTSTAANDE KONIFEREN (zaaibedden)
H. J. v. d. L a a r
Dit voorjaar werden, evenals verleden jaar, proeven genomen om na
te gaan of vóór het uitlopen van de zaailingen zonder schade een
bespuiting over de gewassen kan worden uitgevoerd. Door het bijzonder vroege voorjaar waren tijdens de bespuitingen een aantal gewassen reeds gedeeltelijk uitgelopen. De meeste bespuitingen werden
nog vóór de droge periode, dus op een vochtige grond uitgevoerd.
Na alle bespuitingen is nog een redelijke hoeveelheid regen gevallen.
De gewassen waarover gespoten werd zijn: Picea pungens, Picea sitchensis, Pinus mugo mughus, Thuja occidentalis en Tsuga heterophylla.
88
Onkruidbestrijding op zaaibedden
De gebruikte middelen en kombinaties zijn:
Carburine ( = tractorpetroleum) 800 1 per ha
Shell W 800 1per ha
Chloor-IPC 4 1per ha
Orga 222 ( = chloor-IPC -\- simazin) 10 kg per ha
Simazin 0.5, 1 en 2 kg per ha
Shell W 800 1+ chloor-IPC 4 1per ha
Shell W 800 1 + simazin 1 kg per ha
Met de kontaktmiddelen zou een direkte bestrijding, met de andere
middelen een langer nawerkende bestrijding van de onkruiden verkregen kunnen worden. De kombinaties hebben als voordeel, dat beide bestrijdingsmogelijkheden in één keer kunnen worden uitgebuit.
Resultaten
Bij de eerste kontrole bleek zeer veel schade veroorzaakt te zijn door
Carburine, vooral bij de reeds uitgelopen gewassen. Door Shell W
werd bij uitgelopen koniferen nog al eens bruinverkleuring en lichte
remming veroorzaakt. Aan het jonge schot van Tsuga was geen
enkele schade waar te nemen. Chloor-IPC en Orga 222 gaven in
vele gevallen een zeer sterke remming; simazin gaf nergens waarneembare schade. De kombinatie Shell W + chloor-IPC gaf een zeer
ernstige beschadiging bij Picea sitchensis en Pinus mugo mughus.
Deze middelen gekombineerd werken vele malen heftiger dan elk
apart. De kombinatie Shell W + simazin gaf niet meer schade dan
Shell W alleen.
Bij de tweede kontrole in het najaar waren enkele beschadigingen
geheel, andere slechts gedeeltelijk hersteld. De groei op de simazinveldjes bleef uitstekend. De resultaten van Shell W en de kombinatie Shell W + simazin waren eveneens vrij goed, terwijl die van de
bespuitingen met chloor-IPC, Orga 222, Carburine en Shell W +
chloor-IPC slecht te noemen waren.
Ook hier kon tengevolge van de droogte de onkruidbestrijding moeilijk beoordeeld worden.
Konklusie
Uit deze proeven k gebleken dat een bespuiting over eenjarige vaststaande Picea, Pinus, Thuja en Tsuga met simazin 1-1,5 kg per ha
met succes kan worden uitgevoerd. Mochten er onkruiden aanwezig
zijn, dan kan vóór het uitlopen gespoten worden met Shell W 800 1
per ha, vermengd met simazin 1-1,5 kg per ha. Andere middelen
gaven tot nog toe te veel schade.
Een bespuiting met Shell W moet met een bedekte lucht of in de
avonduren en niet op een ingedroogd gewas worden uitgevoerd.
89
CHEMISCHE ONKRUIDBESTRIJDING IN EENJARIGE
VERPLANTE KONIFEREN
H. J. v. d. L a a r
Ook dit voorjaar is weer nagegaan in hoeverre eenjarige verplante
koniferen een bespuiting met verschillende middelen kunnen verdragen.
De proeven werden meestal vrij kort nâ het verplanten genomen en
indien mogelijk nog vóór het uitlopen van de gewassen hoewel dit
door het vroege voorjaar meestal niet mogelijk was. De meeste bespuitingen werden vroegtijdig, dus nog op een vochtige grond uitgevoerd. Daar de plantafstand in vele gevallen erg dicht was, werden
bij het spuiten de planten geheel of gedeeltelijk bevochtigd. Bij de eerste bespuitingen waren nog geen of alleen kleine onkruiden aanwezig en daarom werd alleen gespoten met middelen met een langere
nawerking. Wanneer wel reeds onkruiden voorkwamen, werden ook
enkele kontaktmiddelen gebruikt om de aanwezige onkruiden direkt
te doden. Hier en daar werd aan de Shell W, simazin toegevoegd.
De gewassen waarover gespoten werd zijn: Picea abies (syn. P. excelsa), Pinus nigra calabrica (syn. P. nigra corsicana), Pinus silvestris
en Pseudotsuga taxifolia (syn. P. douglasii).
De gebruikte middelen en kombinaties zijn:
Chloor-IPC 4 1 per ha
Orga 222 10 kg per ha
Simazin 0.5, 1 en 2 kg per ha
Carburine 800 1per ha
Shell W 800 1per ha
Shell W 800 1+ simazin 1 kg per ha
Resultaten
Bij de eerste kontrole bleek door chloor-IPC en Orga 222 een vrij
ernstige remming veroorzaakt te zijn. Bij simazin 2 kg per ha was
geen groeiremming te konstateren. Carburine gaf zelfs op nog niet
uitgelopen Pinus silvestris een sterke bruinverkleuring en had een
lichte remming ten gevolge. Shell W veroorzaakte op slechts één
proefveld (waar het gewas reeds was uitgelopen) een zeer lichte
verkleuring. De kombinatie Shell W -f- simazin evenzo.
Bij de tweede kontrole in het najaar hadden de gewassen met chloorIPC, Orga 222 en Carburine bespoten, zich gedeeltelijk hersteld. De
door de Shell W en de kombinatie Shell W -f- simazin aanvanke90
Kroosvaren en eendekroos
lijk veroorzaakte lichte schade was geheel hersteld. De minste schade werd verkregen met simazin 2 kg per ha. Waar een 0.5 en 1 kg
per ha gespoten werden, waren door een zwaardere onkruidbezetting, de plantjes minder gegroeid.
De onkruidbestrijding op deze vroegtijdig gespoten proefvelden was
bijzonder goed. Wij konden dit duidelijk konstateren omdat aanvankelijk vele onkruiden voorkwamen doordat de grond kort voor
het planten geploegd was en hierdoor vele zaden aan de oppervlakte
terecht gekomen waren.
Konklusie
Uit de proeven is gebleken dat op verplante Picea, Pinus en Pseudotsuga een bespuiting met simazin tot 2 kg per ha mogelijk is zonder
schade te veroorzaken. Ook was in het najaar geen nadelige invloed
meer waar te nemen in de vakken waar gespoten was met Shell W
al of niet in kombinatie met simazin. Een bespuiting met Carburine,
chloor-IPC en Orga 222 moet vanwege de kans op ernstige beschadigingen aan de gewassen volstrekt achterwege blijven.
CHEMISCHE BESTRIJDING VAN KROOSVAREN (Azolla)
EN EENDEKROOS (Lemna)
H. J. v. d. L a a r
Dit jaar toen de sloten in Boskoop langzamerhand geheel dichtgroeiden met eendekroos (Lemna) en in nog sterkere mate met kroosvaren (Azolla), werd een proef in tweevoud opgezet om te trachten dit
hinderlijke verschijnsel te bestrijden.
Toen begin augustus nog maar een klein gedeelte van het wateroppervlak begroeid was met Azolla (in het beginstadium) en de rest aaneengesloten dicht lag met een dun laagje eendekroos, werden met latten enkele vierkante vakken uitgezet om het wegdrijven van het
kroos te voorkomen. Zonder het kroos in deze vakken te verstoren
werd hier overheen gespoten met Tri-P.E. ( = B. 87) 25 1per ha en
Diquat ( = FB 2) 3 1 per ha. Deze middelen werden verspoten met
een hoeveelheid water die neerkwam op 1500 1 per ha. Aan het
91
Diquat werd een uitvloeier (Agral L.N. 1:1000) toegevoegd. Er
werd met droog en tamelijk zonnig weer gespoten bij een temperatuur van ca 20° C met een Excelsior-handspuitje.
Resultaten
Elf dagen na de bespuiting was in de behandelde vakken de Azolla
sterk bruin gekleurd en waarschijnlijk geheel gedood. De beste en
snelste bestrijding werd verkregen met Tri-P.E., alhoewel de bestrijding met Diquat eveneens zeer goed te noemen was. Het eendekroos
was wel wat bruin gekleurd, maar hiervan was toch heel weinig
gedood. In de onbehandelde vakken was het eendekroos geheel door
Azolla overgroeid.
Twintig dagen na de bespuiting was de bestrijding van de Azolla
met beide middelen voor 100% geslaagd. Het eendekroos was normaal groen en in een dunne laag aanwezig. In de onbehandelde vakken was de Azolla tot een zeer dikke laag uitgegroeid.
Konklusie
Uit deze proef is gebleken dat in warme zomers, wanneer Azolla zich
ernstig kan uitbreiden, een bespuiting met Tri-P.E. 25 1 per ha of
Diquat 3 1 per ha, zeer goed mogelijk is, wanneer de bespuiting wordt
uitgevoerd zodra de Azolla begint te komen. De eendekroossoorten
kunnen met deze middelen bijna niet bestreden worden.
Bij de bespuitingen zal getracht moeten worden het krooslaagje zo
weinig mogelijk te verstoren. Zo mogelijk moet dus vanaf de kant
gespoten worden. De bovengenoemde middelen zijn nog niet in de
handel verkrijgbaar. Belangrijk is de vraag hoe het staat met de vergiftiging van de fauna in het water door deze middelen. Hiervan is
nog niets bekend.
92
KRUISING EN SELEKTIE . . .
pag.
94
93
KRUISINGEN
ir F. S c h n e i d e r
Algemeen
Doordat na het vertrek van ir Broertjes in het werk een lacune optrad van enige maanden kon niet het gehele kruisingsprogramma van
dit jaar uitgevoerd worden. In zoverre dit wel gebeurde, werd de
vruchtzetting dit jaar nadelig beinvloed door de uitzonderlijke droogte en het feit dat vele heesters met het oog op drainagewerkzaamheden pas verplant waren.
Aristolochia
Doel: beter groeiende Aristolochia durior.
Aan de 29 planten die we verkregen uit zaad van zeer uiteenlopende
herkomst zullen volgend jaar nog een vijftigtal, bij een kweker aangekochte jonge planten, worden gevoegd. Te zijner tijd zal in dit
materiaal geselekteerd worden.
Azalea 'Altaclarensis'
Doel: Azalea 'Altaclarensis' in andere kleur.
Van de kruisingen in 1955 (met 'Satan') en in 1956 ("niet 'Fireglow')
bezitten we een duizendtal drie jarige, resp. tweejarige zaailingen.
De kruising van 'Chr. Wren' met 'Satan' mislukte.
Azalea mollis
Doel: a. de bijzondere open bloemvorm van P 12 (een proefstationnummer) in andere kleuren.
b. een witbloeiende variëteit.
c. zie Azalea obtusa, doel b.
Voor doel a is alle hoop gevestigd op de kruising Azalea mollis 5201
('Saturnus' x P 12). Van deze kruising zijn een zestigtal planten
aangehouden, waaronder zeven opvallende. De kleuren variëren van
rood tot oranje geel. Az. mollis 5204 ('Persil' x P 12) gaf geen opvallend resultaat, drie planten zijn ter nadere beschouwing aangehouden. De bloemkleur varieert tussen wit en rose. Van Az. mollis 5205
(P 201 x 'Satan') zijn negen planten uitgekozen die evenals de eerder
genoemde kruisingen in 1960 aan een nadere selektie zullen worden
onderworpen.
94
Kruising en selektie
Azalea obtusa
Doel: a. mooi bloeiende, bladhoudende, winterharde variëteit.
b. verkrijgen van kruisingsprodukten tussen Jap. Azalea en
Azalea mollis, bijv. om geel in Jap. Azalea te krijgen.
De voor doel a. verkregen planten (kruisingsprodukten uit 1949 en
1950) zijn getest op hun trekbaarheid. Een zevental nummers zijn
voorlopig goedgekeurd; deze nummers worden vermeerderd en zullen
te zijner tijd definitief gekeurd worden. De kruisingsplanten voor
doel b. bloeien nog niet. Voor dit doel (geel in Jap. azalea) zijn ook
dit jaar weer kruisingen uitgevoerd, namelijk: ledifolia noordtiana x
'Adriaan Koster', 'White Lady' x 'Adriaan Koster, 'Palestrina' x
'Adriaan Koster'.
Azalea viscosa
Doel: opvoeren bloemkwaliteit van de P-nummers.
In de kruisingen van 1952 (Az. vise, x Knap Hill-variëteiten) is verder geselekteerd. De bloemkleur varieert van donkerrose tot rood en
oranje; deze kleuren gaan vaak gepaard met de welriekendheid van
Az. viscosa. De kruisingen van 1954 (Az. vise, x Knap Hill-variëteiten) konden, evenals de zelfbestoven P-nummers (1955 en '56), nog
niet beoordeeld worden.
Berberis
Doel: bladhoudende, winterharde vorm met mooie bloemen.
Uit de nakomelingen van de zelfbestoven Berb. lologensis waren twee
nummers (5210-1 en 5310-2) geselekteerd die qua bloei, groei en
hardheid veelbelovend waren. Het eerste nummer heeft de droge
zomer niet overleefd, de tweede plant is vermeerderd.
Buddleia
Doel: geelbloeiende B. davidii-hybride.
De witte variëteiten 'Peace', 'White Profusion' en 'White Bouquet'
werden zelfbestoven om na te gaan welke hiervan zuiver wit overerft. Deze zal dan gekruist worden met B. globosa. Tevens is een
B. 'Elstead Hybrid' geïsoleerd in de kas om deze te zijner tijd te
doen zelfbestuiven opdat in de nakomelingschap geselekteerd kan
worden op een betere kombinatie tussen globosakleur en davidiibloemtros en -hardheid.
Clematis
Doel: a. andere kleuren in Clematis durandii-type.
b. geelbloeiende hybride.
95
Ten behoeve van doel a zijn een aantal kruisingen uitgevoerd van
Cl. integrifolia enerzijds en anderzijds Cl. spooneri, Cl. 'Tetrarose',
CM. 22-1, CM. montana 'Rubens superba' en CM. MLazurstern', terwijl
Cl. durandii werd zelfbestoven.
Met het oog op doel b. werd zaad verzameld van diverse grootbloemige hybriden om straks na kieming met colchicine behandeld te
kunnen worden. Eventueel ontstane tetraploiden zouden met Cl.
orientalis gekruist kunnen worden.
Cotoneaster
Doel: a. grootvruchtige, bladhoudende half-dwerggroeier (type horizontalis), die hard is en goed bes draagt,
b. grootvruchtige, bladhoudende, oranje-vruchtige variëteit.
De kruisingsprodukten zijn triploid en dragen daardoor geen tot vrijwel geen bes. De besloosheid schijnt in bepaalde gevallen (aanplant
in openbare plantsoenen, enz.) gewenst te zijn; met het oog hierop
zijn van de aanwezige planten de nummers 5101-6 en 5101-8 (Cot.
salicifolia floccosa x Cot. horizontalis) voorlopig goedgekeurd. Beide
hebben een goede groeivorm, terwijl 5101-10 daarbij mooie herfstkleuren vertoont.
Van alle planten zijn, zover mogelijk, de bessen verzameld en gestratificeerd.
Cytisus
Doel: a. Cytisus praecox in andere kleuren,
b. Cytisus elongatus in andere kleuren.
Er werd verder geselekteerd in de in 1954 en 1955 verkregen F2 van
de kruising waaruit 'Hollandia' en 'Zeelandia' voort zijn gekomen.
Onder anderen trokken twee nummers sterk de aandacht: 5506-4, een
rood- en rijkbloeiende struik van het praecoxtype en 5509-6, een
lage, bossige, licht- en donkergeel bloeiende struik. Om de selektie
effektief voort te kunnen zetten, moet eerst een goede indruk van
de winterhardheid verkregen worden. Hiertoe zullen elf van de beste
kruisingsprodukten naar Alnarp in Zweden en naar Toronto in Canada worden gestuurd om daar te overwinteren.
De kruisingen voor doel b. mislukten waarschijnlijk doordat de Cytisus elongatus pas verplant was.
Hydrangea
Doel: a. Rode kleur in Hydrangea paniculata
b.
„
,, ,,
,,
arborescens
c.
„
,, ,,
„
petiolaris
96
Kruising en selektie
Reeds eerder bleek dat we om doelen a. en b. te bereiken, dienden
te beschikken over tetraploide hortensia's. Hiertoe zijn indertijd een
aantal planten behandeld met colchicine, deze hebben nu een aantal
scheuten opgeleverd die mixa- en tetraploid zijn. Deze scheuten zijn
gestekt en zullen verder opgekweekt worden.
Kalmia
Doel: Donkerrood bloeiende Kalmia latifolia.
Gekruist is met K. angustifolia 'Pumila' en K. angustifolia 'Rubra',
beide kruisingen hebben zaad geleverd. Te zijner tijd zal geselekteerd worden in de door zelfbestuiving van Kalmia latifolia verkregen
zaailingen.
Pernettya
Doel: zelffertiele planten die vele en mooie bessen geven.
Aan dit doel blijkt voorlopig niet beantwoord te kunnen worden: een
selektie uit 'Bell Seedling' gaf, geisoleerd uitgeplant, praktisch geen
bes.
Kruisingsmateriaal overwinterend onder extra licht
91
Poteiitilla
Doel: Andere kleuren in Potentilla fruticosa.
In 1956 werd gekruist met Potentilla 'Gibson's scarlet', de Produkten van deze kruising bloeiden alle op 3 planten na en wel geel of
wit. Deze kruising is dit jaar herhaald en leverde zaad op.
Rhododendron
Doel: a. winterharde, trekbare hybriden.
b. winterharde, rosebloeiende hybriden.
c. halfhoge hybriden.
De selektie in de reeds voor a. en b. aanwezige planten, verkregen in
1949, 1950 en 1951, werd voortgezet. Nieuw werden uitgevoerd de
volgende kruisingen:
X 'Elisabeth'
od. 5907 'Mevr. P. A. Colijn'
X 'Metternichii'
„
5908
?»
X 'Elisabeth'
5910 'El Alamein'
,,
X
„
5913 'Homer'
X 'Metternichii'
„
5914 'El Alamein'
,,
X
„
5915 'America'
X 'Elisabeth'
„
5916
5»
„
5917 'v. Weerden Poelman' X
1»
Van deze kruisingen werd zaad gewonnen.
De kruisingen voor doel c. tussen 'America' en 'Britannia' enerzijds
en Rhod. williamsianum anderzijds waren nog niet aan selektie toe.
Wel trad bloei hier en daar al op, overigens was deze niet hoopgevend: bloemkleur rose, suikergoedachtig en losse tros. Nieuwe
kruisingen voor dit doel waren:
Rhod. 5905 'America'
x haematodes
5906 'Britannia'
x haematodes
5918 'America'
x dichroanthum
5919 'Britannia'
x dichroanthum
Van deze kruisingen werd zaad gewonnen.
De Sterrengebergte-expeditie zond ons planten van twee botanische
soorten uit Nw. Guinea, met enige moeite kon een aantal planten
hiervan in leven worden gehouden.
98
OVERIGE ONDERZOEKINGEN
Pag.
Het voorkómen van schimmel tijdens het bewaren
100
Het remmen van het uitlopen bij
planten in de koelcel
102
Bestrijding van nachtvorst en
droogte door beregening . . . . 1 0 3
Verlenging van de levensduur van
tonkinstokken
108
99
HET VOORKOMEN VAN SCHIMMEL TIJDENS
HET BEWAREN
ir J. v a n D o e s b u r g
Bij het bewaren van planten in een koelhuis treedt bij de heersende
hoge luchtvochtigheid gemakkelijk schimmel (Botrytis cinerea Fr.)
op. Het eenvoudigste zou zijn om de luchtvochtigheid te verlagen.
Deze moet echter hoog zijn om uitdrogen van de planten te voorkómen. In de praktijk wordt bij het bewaren van rozen in een koelhuis
zwavel gebruikt om schimmelaantasting tegen te gaan. Dit geeft echter vaak geen voldoende bescherming. We hebben daarom een proef
opgezet met enige andere middelen. Als proefplanten zijn gebruikt
rozestruiken van de variëteit 'Condesa de Sastago'. De planten werden na de behandeling in plastic verpakt. De helft van de planten werd
bewaard bij -|-1° C, de andere helft bij —1° C van 16 januari 1959
tot 8 april 1959. De planten waren in de volgende groepen verdeeld:
a. onbehandeld,
b. bespoten met een oplossing in water van 0.05% Pimaricine +
0.01% Streptomycine (antibiotica),
c. bespoten met een oplossing in water van 0.1 % Pimaricine +
0.02% Streptomycine,
d. bestoven met B 500 stuifpoeder.
Resultaten
De bij -]-l 0 C bewaarde groepen:
Bij de planten van de onbehandelde groep kwamen nog al wat dode
takken voor met vrij veel grauwe schimmel (smucht). In de met
0.05% Pimaricine + 0.01% Streptomycine bespoten struiken zaten
enkele dode takken, terwijl wat schimmel in de koppen van de planten voorkwam. Ook bij de sterkere antibiotica-oplossing was dit het
geval. In de planten met B 500 bestoven, kwamen ook enkele dode
takken voor maar er bevond zich geen schimmel op de struiken.
Het was opvallend dat bij de onbehandelde groep en de met antibiotica bespoten struiken vooral op de dode takken zich schimmelweefsel en -sporen bevonden. Bij de met B 500 bestoven planten
kwamen ook enkele dode takken voor maar deze waren geheel vrij
van schimmel.
De bij —1° C bewaarde groepen:
In de onbehandelde planten zaten enkele dode takken met vrij veel
schimmel. De planten bespoten met 0.05% Pimaricine + 0.01%
100
Voorkomen van schimmet
hi plastic verpakte rozen in {Ie koelcel
toi
Streptomycine hadden ook een paar dode takken, terwijl er wat
schimmel in de koppen voorkwam. De hogere koncentratie had
ook hier eenzelfde uitwerking als de lagere. Alleen bij B 500 kwam
nu ook een klein beetje schimmel voor.
Over het algemeen waren de rozen bij + 1 ° C verder uitgelopen
dan bij —1° C. Het jonge schot was echter nooit langer dan 2-3 cm.
Konklusie
Door bestuiving van de rozestruiken met B 500 vóór het bewaren
in de koelcel kon bij -\-l° C de aantasting van de grauwe schimmel (Botrytis cinerea Fr.) geheel en bij —1° C praktisch geheel worden voorkomen.
HET REMMEN VAN HET UITLOPEN BIJ PLANTEN
IN DE KOELCEL
ir J. v a n D o e s b u r g
Deze proef is opgezet met het doel te onderzoeken of het mogelijk
is om bij planten die, verpakt in kisten, in de koelcel bewaard zijn,
het uitlopen te remmen. Er weiden twee kisten gebruikt. In beide
kisten werden dezelfde plantesoorten gepakt. De ene kist werd
normaal gepakt en niet behandeld, terwijl de andere kist ook
normaal gepakt werd maar de planten met Tripécé (een kiemremmende, I.P.C. bevattende stof) werden bestoven om het vroege
uitlopen tegen te gaan.
De kisten stonden in de koelcel van 30 december 1958 tot 12 maart
1959 bij een temperatuur van -)-l° C. Van 12 maart tot 6 april
hebben de kisten in een pakloods gestaan bij normale temperatuur.
De kontrole werd uitgevoerd op 6 april 1959.
Resultaten
De onbehandelde kist:
Rozen, 'Chatter' sterk door schimmel aangetast
'Crimson Glory' iets schimmel in de koppen, schot 5-6 cm
'Gabriel Privat' iets schimmel in de koppen, schot 3-4 cm
'Geheimrat Duisberg' schimmel in de koppen, schot 7-8 cm
102
Bestrijding nachtvorst
Lonicera tatarica, enige schimmel, schot 5-6 cm
Ribes alpinum, enige schimmel, schot 2-3 cm
De met Tripécé behandelde planten:
Rozen, 'Chatter', sterk door schimmel aangetast
'Crimson Glory', een enkele tak met schimmel, knoppen
zwellen
'Gabriel Privat', in de koppen wat schimmel, knoppen iets
uitgelopen
'Geheimrat Duisberg', schimmel in enkele koppen, knoppen
zwellen
Lonicera tatarica, geen schimmel, knoppen iets uitgelopen
Ribes alpinum, schimmel in enkele koppen, knoppen niet uitgelopen
Waarschijnlijk zal door een gekombineerde toepassing van een schimmelbestrijdingsmiddel en een kiemremmingmiddel zowel de schimmelaantasting als het vroeg uitlopen worden voorkómen.
De planten zijn opgekuild en op 27 mei nogmaals gekontroleerd. Het
remmende effekt van de IPC-behandeling was toen geheel verdwenen.
Konklusie
Het bleek wederom dat met het middel Tripécé bestoven rozen,
Lonicera tatarica en Ribes alpinum minstens drie weken later uitliepen dan de onbehandelde planten. Na anderhalve maand was geen
verschil meer te zien tussen de behandelde en onbehandelde planten.
BESTRIJDING VAN NACHTVORST EN DROOGTE
DOOR BEREGENING
K. R a v e n s b e r g
Het optreden van nachtvorst kan in Boskoop aanzienlijke schade veroorzaken omdat vele siergewassen tijdens het uitlopen in het voorjaar gevoelig zijn voor een te lage temperatuur. Weliswaar zijn de
nachtvorsten in dit waterrijke gebied meestal lichter dan in waterarme streken maar ondanks dit voordeel is de schade soms toch nog
groot.
103
Tot nog toe bestaat de nachtvorstbestrijding in Boskoop voornamelijk uit het schermen van de bedreigde planten met behulp van allerlei materialen zoals rietmatten, schroten, horren, enz. Deze schermmethode berust in hoofdzaak op het tegengaan van de nachtelijke uitstraling waardoor het warmteverlies wordt verminderd en de temperatuur van de gevoelige plantedelen niet te laag wordt. Het is begrijpelijk dat bij zware nachtvorst alleen rietmatten een afdoende
waarborg bieden tegen schade. Verder voorkomt het schermen na
een opgetreden nachtvorst een te snelle temperatuurstijging door zonnebestraling. Ook dit is nl. schadelijk voor gevoelige gewassen (Corylopsis, e.d.). Deze methode van nachtvorstbestrijding is duur door
de hoge materiaal- en arbeidskosten en geeft bovendien veel hinder
bij het Werk.
Beregening
Doordat in andere takken van tuinbouw met beregening goede resultaten bij de nachtvorstbestrijding zijn bereikt en Boskoop volop de
beschikking heeft over goed water, lag het voor de hand om hiermede proeven te gaan nemen. Bij deze methode van nachtvorstwering
wordt gebruik gemaakt van het feit dat de weefseltemperatuur van
een plant zelfs bij vorst niet lager daalt dan ongeveer 0° C wanneer
gedurende de hele vorstperiode de plant voortdurend nat gehouden
wordt. Dit is te danken aan de warmte die vrijkomt zodra het water
gaat bevriezen (stollingswarmte). Omgekeerd onttrekt het dooiende
ijs warmte aan de omgeving (bladeren en takken), zodat de beregening pas mag worden beëindigd, nadat het ijs nagenoeg van de plant
verdwenen is, ook al zou de luchttemperatuur reeds boven 0° C gestegen zijn. De hoeveelheid neerslag die nodig is voor het bestrijden
van een normale nachtvorst bedraagt 2.5 tot 3 mm per uur.
Een beregeningsinstallatie is duur. De gebruiksmogelijkheden dienen daarom uitgebuit te worden om hiermede ekonomisch verantwoord te kunnen werken. Bij het onderzoek was het streven erop
gericht om met dezelfde installatie zowel nachtvorst als droogte
te kunnen bestrijden. Hiertoe zijn in 1958 en 1959 enige oriënterende proeven genomen.
De proefinstallatie
De gebruikte installatie bestaat uit een centrifugaalpomp met een
kapaciteit van ongeveer 10 m 3 per uur bij een werkdruk van ongeveer 3.5 atmosfeer. Deze pomp, wordt aangedreven door een
2% pk elektromotor en stuwt het water via snelkoppelingsbuizen
naar een draaiende Perrot-sproeier (LKA 30) die is voorzien van
een 5.5 mm sproeimond. De hoeveelheid neerslag die hiermede
wordt verkregen is ongeveer 2.5 mm per uur.
104
Bestrijding
nachtvorst
Daar het niet mogelijk was om de installatie tijdens het optreden
van nachtvorst met de hand te bedienen, was het noodzakelijk
hiervoor een automatische regeling aan te brengen. Deze regelapparatuur, werkend met behulp van een kontaktthermometer en een speciaal relais, zorgt ervoor dat de pomp in werking treedt zodra de
temperatuur beneden 0° C daalt. Het uitschakelen van de pomp
geschiedt echter met de hand omdat, zoals reeds is opgemerkt, het
ijs nagenoeg verdwenen moet zijn, alvorens de beregening mag worden beëindigd.
Proeven 1958
Het onderzoek vond plaats op winterstekken die voor een gedeelte
wel en voor een gedeelte, dat dienen moest voor kontrole, niet
werden beregend. De gewassen waren: Berberis thunbergii 'Atropurpurea nana', Cotoneaster horizontalis, Cornus alba 'Argenteomarginata' (syn. C. a. elegantissima) en Forsythia 'Beatrix Farrand'. De
stekken werden op de normale tijd en wijze gestoken op gedraineerd
land.
In dit voorjaar trad éénmaal een lichte nachtvorst op (ongeveer
—0.5° C), waarbij werd beregend. Verder werd gedurende 'schraal'
weer ongeveer een kwartier per dag beregend. Bij normaal weer
werd enkele malen per week gedurende een half uur water gegeven. Ongeveer eind juni werd met de beregening gestopt.
Resultaten 1958
De lichte nachtvorst had geen schade veroorzaakt aan de stekken
van het kontroleveld en het beregende veld, zodat wat dit betreft
geen konklusie kon worden getrokken. Betreffende de droogtebestrijding waren wel enkele verschillen aanwezig. Berberis thunbergii
'Atropurpurea nana' van 'oud hout' gaf bij beregening iets betere
slaging en ook een wat zwaardere beworteling. Hetzelfde gewas,
maar van stek gemaakt van 'pijlen', gaf een omgekeerd beeld. Het
beregende stek was namelijk slechter dan het onberegende. Cotoneaster horizontalisstek had in de beregende groep een belangrijk
hoger slagingspercentage (62%) dan in de niet beregende groep
(26%). Ook de beworteling was bij de beregening zwaarder. Cornus
alba 'Argenteomarginata' gaf eenzelfde beeld als bovengenoemd gewas. Beregening gaf een slaging van 7 2 % , terwijl de kontrolegroep
een slagingspercentage vertoonde van 5 6 % . De beworteling van
beide groepen was vrijwel gelijk. Forsythia 'Beatrix Farrand' gaf
bij beregening ook een iets hoger slagingspercentage, maar vooral
de lengtegroei alsmede de zwaarte van beworteling was bij deze
groep beter.
105
Bij het oprooien van de gewortelde stekken in het najaar bleek dat
ondanks de betrekkelijk geringe beregening toch nog struktuurbederf was opgetreden.
Proeven T959
Dit jaar waren in de proef betrokken: Berberis thunbergii 'Atropurpurea nana' (winterstek), Cornus alba 'Argenteomarginata'
(winterstek), Hibiscus syriacus (handveredeling), Taxus baccata
(plantgoed van ca. 30 cm hoogte), Rhododendron impeditum (tweeen vierjarige planten). Het steken van het stek en het uitplanten
vond op de normale tijd plaats op gedraineerd land.
Slechts eenmaal trad een nachtvorst op (ongeveer —3° C), waarbij
de installatie in werking kwam. Tijdens het voorjaar werd evenals
vorig jaar, alleen bij schraal weer iedere dag ongeveer een kwartier beregend en verder al naar behoefte. Doordat de zomer van
1959 zeer droog was, werd veelvuldig beregend. Ongeveer half
september werd de beregening beëindigd ondanks de nog heersende droogte. Dit werd gedaan om te zien wat hiervan het effekt
zou zijn op de hoogwortelende gewassen zoals Rhododendron impeditum.
Resultaten in 1959
De nachtvorst had op het kontroleveld enige schade aangericht bij
Taxus baccata en Rhododendron impeditum. Na korte tijd was
deze schade echter weer hersteld doordat de nachtvorst optrad op
een tijdstip dat de planten hun grootste vorstgevoeligheid nog niet
hadden bereikt. Het waren immers verplante planten, die later uitlopen dan vaststaande. Het beregende veld had geen schade opgelopen.
Betreffende de droogtebestrijding kwam het volgende naar voren.
Het stek van Berberis thunbergii 'Atropurpurea nana' was zowel beregend als niet beregend, slecht aangeslagen. Het stek van Cornus
alba 'Argenteomarginata' vertoonde precies hetzelfde beeld. De
Hibiscus syriacushandveredelingen gaven tussen beregend en onberegend geen verschillen te zien. Beide groepen waren uitstekend
aangeslagen en gegroeid. Het plantgoed van Taxus baccata gaf op
het beregende veld aanvankelijk een voorsprong in de groei te zien
ten opzichte van de groei op het onberegende veld. Ook de bladkleur van de beregende groep was beter dan die van de kontrole
groep. Later haalde het niet beregende gedeelte echter de groeiachterstand in terwijl de bladkleur op het beregende veld later minder
goed werd.
Rhododendron impeditum gaf bij de beregende groep aanvankelijk
106
Bestrijding nachtvorst
een betere groei en bladkleur te zien dan bij het onberegende gedeelte. Later werd de bladkleur van deze groep echter minder goed,
terwijl na het stoppen van de beregening snel een bruine bladverkleuring optrad en veel planten een groot aantal dode wortels vertoonden. Een aantal van deze planten ging zelfs geheel dood. Het
niet beregende veld herstelde zich later geheel en was beter dan
het beregende gedeelte. Dit hoog wortelende gewas had blijkbaar
in hoofdzaak wortels gevormd in de bovenste grondlaag omdat hier
door de beregening voldoende water voorhanden was. Toen de beregening abrupt beëindigd werd, droogde de bovenlaag weer uit en
kregen de planten ernstig te lijden van de droogte, omdat zij te
weinig wortels hadden gevormd in de vochtige ondergrond. De
planten van de kontrolegroep waren gedurende de lange droogteperiode gedwongen geweest om hun wortels op grotere diepte te
vormen doordat in de bovenste laag niet voldoende water aanwezig was.
Het is dus noodzakelijk om vooral bij hoogwortelende gewassen
een éénmaal begonnen intensieve beregening door te zetten tot de
droogteperiode geheel voorbij is, daar anders grote schade kan optreden.
Bij het oprooien in het najaar van de gewortelde stekken en planten bleek, dat ernstig struktuurbederf van de grond was opgetreden, veroorzaakt door het vele beregenen met een sproeier die een
te grote druppel gaf.
Samenvatting
Uit de op de Boskoopse veengrond genomen proeven is gebleken dat
het gevaar voor struktuurbederf van de grond door kunstmatige
beregening groot is, zelfs op gedraineerd land. De proeven van 1958
lieten zien, dat ook bij matige beregening struktuurbederf kan optreden. In 1959, toen door de droge zomer zeer veel was beregend,
trad ernstig struktuurbederf op. We moeten hieruit konkluderen
dat men met beregening zeer voorzichtig moet zijn en dat deze alleen kan worden toegepast op gedraineerd land. Het is aan te bevelen om sproeiers te gebruiken die kleine druppels geven daar anders struktuurbederf sterk in de hand wordt gewerkt. Het nadeel
van sproeiers met kleine druppelgrootte is de kleinere werpwijdte
waardoor per oppervlakte-eenheid meer sproeiers moeten worden
opgesteld. Dit vraagt een grotere investering.
Bij onze proeven betreffende nachtvorstwering kregen wij nog geen
duidelijke aanwijzingen omdat gedurende de lopende proeven weinig nachtvorst optrad.
Bij de droogtebestrijding in 1959 is gebleken, dat zelfs bij grote
droogte, de Boskoopse grond voldoende water bevat, mits een ge107
sloten drainagesysteem aanwezig is, waarmede het grondwaterpeil
kan worden verhoogd. Om gestoken winterstek en jong plantgoed
door de kritieke periode van schraal en droog weer heen te helpen
zal het waarschijnlijk beter zijn om dikwijls te sproeien met korte
sproeitijden. Hierdoor verkrijgt men vlak boven de grond een hogere luchtvochtigheid, waardoor het gevaar van verdrogen of verbranden van het gewas sterk zal worden verminderd. Bovendien
krijgt men dan minder water op het veld, waardoor het gevaar voor
struktuurbederf kleiner zal worden.
VERLENGING VAN DE LEVENSDUUR VAN
TONKINSTOKKEN
K. R a v e n s b e r g
De levensduur van tonkinstokken is op de natte Boskoopse veengrond vrij kort. Het optreden van verschillende houtschimmels in de
zone tussen 'water en wind' verzwakt de stokken in enkele jaren
zodanig, dat deze reeds bij geringe belasting afbreken. Het zou een
aanzienlijke besparing opleveren, als de schimmelaantasting zou kunnen worden voorkomen, zodat het hout zijn sterkte blijft behouden.
Proefopzet
In juni 1953 werd een aantal stokken, zg. zesvoeters, tot ca. 40 cm
diepte gedompeld in een houtkonserveringsmiddel, bevattende 2 %
kopernaftenaat. Van dit middel is bekend dat het goede konserverende eigenschappen bezit en niet schadelijk is voor de plant. Het is
opgelost in een vluchtige vloeistof die snel in het hout doordringt en
zodoende het koper snel door het hout verspreidt. De werking van
deze koperverbinding berust op het tegengaan van de kieming en
het doden van de schimmelsporen. Het bezit ook de eigenschap lang
in het hout achter te blijven, waardoor een lange werkingsduur ontstaat.
Groep I werd niet gedompeld en deed dienst als kontrole.
Groep II werd gedurende drie minuten gedompeld.
Groep III werd gedurende vier en twintig uur gedompeld.
Groep IV werd gedurende zes dagen gedompeld.
108
Levensduur
«toi
tonkinslakken
r.«
"rf
Links: Behandeld; houtrezels intakt, stok daardoor spliiiterig afbrekend
Rechts: Onbehandeld; houtrezels verteerd, slok daardoor bros afbrekend
De stokken werden augustus 1953 weggestoken en bleven kontinu in
de grond staan tot voorjaar 1959. Hierna werden ze gckontroleerd
op dezelfde manier als de kweker zijn stokken op sterkte beproeft,
nl. door een stevige schop tegen het ondereinde te geven. De stokken die hun stevigheid verloren hebben breken dan op de 'waterwind'-zone als glas af terwijl de in goede staat verkerende stokken
niet afbreken doordat de houtvezels nog intakt zijn.
Resultaten
Groep I (onbehandeld). Bij alle stokken was het ondereinde reeds
afgebroken, of brak af tijdens de behandeling.
Groep II (3 min. ged.). Bij alle stokken braken bij de beproeving
de ondereinden.
109
Groep III (24 uur ged.). Bij alle stokken verkeerden de ondereinden
in uitstekende staat.
Groep IV (6 dagen ged.). De resultaten waren geheel gelijk aan die
van groep III.
Kosten
Voor de behandeling van 1000 'zesvoeters' is 200 cc konserveringsmiddel nodig. Hierin is begrepen een verlies van ca. 50 cc door
morsen e.d. De prijs van het middel bedraagt ƒ 1.25 per liter, zodat
de kosten van het dompelen van 1000 zesvoeters, ongeacht de arbeid,
ƒ 0.25 bedragen.
Konklusie
Het blijkt dat, door tonkinstokken gedurende 24 uur te dompelen tot
10 cm boven de steekdiepte in een kopernaftenaatoplossing van 2 of
meer procent, de levensduur van 3 à 4 jaar kan worden verlengd tot
minstens 6 jaar. Hierbij is de kostenfaktor verwaarloosbaar. Na 6
jaar kunnen de stokken nadat ze gedroogd en schoongemaakt zijn
wederom worden behandeld, waardoor de levensduur nogmaals kan
worden verlengd.
Dezelfde behandeling kan behalve bij bamboe ook worden toegepast
bij andere soorten houten stokken, waarbij overeenkomstige resultaten kunnen worden verwacht.
110
DIVERSEN
Keuringsrapporten
Pag.
112
BIBLIOTHEEK
De belangrijkste boeken en tijdschriften in de bibliotheek van het
Proefstation, gerangschikt naar onderwerp
114
ARTIKELEN
Artikelen, verschenen in de jaarverslagen sinds 1941, gerangschikt
naar onderwerp
118
SORTIMENTSTUIN
Alfabetische lijst van planten op
de sortimentstuin
129
111
KEURINGSRAPPORTEN
MEDEDELING VAN DE VERENIGING VOOR
BOSKOOPSE CULTUREN
Onderstaande nieuwigheden, die ter keuring waren aangeboden, zijn
gedurende enkele jaren beoordeeld en in 1959 bekroond met de daarbij vermelde getuigschriften.
Japanse Azalea 'Florida'
Getuigschrift Ie klas.
H er k o m st : Kruising No 37 G 1 x 'Vuyks scarlet'.
W i n n a a r : Fa. Vuyk van Nes, Boskoop.
B e s c h r i j v i n g b l o e m : grootbloemig; bloemkroondiameter 15.5 cm; hose in hose (twee bloemkronen in elkaar) soms enkele
meeldraden overgegaan in bloemblaadjes.
K I e il r: dieprood (Bessenrood H.C.C. 82 1/3) ntiar het midden van
de bloem iets lichter gekleurd. Zeer kleine, iets meer donker gekleurde, macule. Bloemen verbranden niet in de zon.
B e s c h r i j v i n g p l a n t : brede, lage groeiwijze; goed bladhoudend; in normale winters voldoende winterdhard. Ook geschikt voor
trek.
Japanse Azalea 'Mimi' (B.B.2)
Getuigschrift van Verdienste.
H e r k o m s t : onbekend, selektie uit zaailingen.
W i n n a a r : B. Bunschoten, Boskoop.
B e sch r ij v in g b l o e m : grootbloemig; bloemkroondiameter 5-6
cm.
K l e u r : zacht lila rose (Bengaals rood H.C.C. 25/2), macule meer
donker gekleurd (Opaal rose H.C.C. 022).
B e s c h r i j v i n g p l a n t : brede lage groeiwijze; vrij goed bladhoudend; in normale winters voldoende winterhard. Ook geschikt voor
trek.
Azalea mollis 'Radiant'
Getuigschrift le Klas.
H e r k o m s t : onbekend, selektie uit zaailingen.
W i n n a a r : Fa. Kromhout & Co., Boskoop.
B e s c h r i j v i n g v a n d e b l o e m : bloemkroondiameter 7.5 cm.
Bouquet gesloten, bolpyramidaal van vorm, 11-13 bloemen.
112
Keuringsrapporten
K l e u r : diep rood (Bloedrood H.C.C. 820/2). Meeldraden dito kleur.
Grote oranje-rode macule (Oranje H.C.C. 12/1).
B e s c h r i j v i n g v a n d e p l a n t : brede groeiwijze.
Rhododendron 'Goliath' (No. 5)
Getuigschrift Ie Klas.
H e r k o m s t : onbekend, selektie uit zaailingen.
W i n n a a r : fa. P. van Nes Azn., Boskoop.
B e s c h r i j v i n g v a n d e b l o e m : bloemkroondiameter 10 cm.
Bouquet gesloten, bolrond, iets pyramidaal, 15 bloemen.
K l e u r : zuiver diep rose (Spiraea-rood H.C.C. 025/1), macule iets
lichter met groengele strepen. Bloeit midden-vroeg.
B e s c h r i j v i n g v a n d e p l a n t : breed opgaande groeiwijze;
groen glanzend blad, 12 cm lang, 5.5 cm breed. Vormt voldoende
bloemknoppen. In normale winters goed winterhard. Zeer goed
voor trek.
Rhododendron 'Virgo' (No. 3)
Getuigschrift van Verdienste.
H e r k o m s t : onbekend, selektie uit zaailingen.
W i n n a a r : fa. P. van Nes Azn., Boskoop.
B e s c h r i j v i n g v a n d e b l o e m : bloemkroondiameter 9.5 cm,
gefranst. Bouquet iets los, breed pyramidaal, 17-18 bloemen.
K l e u r : wit met iets rose weerschijn (Rhodaminerose H.C.C. 5-27).
Bij het uitkomen iets rose. Macule opvallend groot, roodbruin gespikkeld. Bloeit midden-vroeg.
B e s c h rij v i n g v a n d e p l a n t : breed opgaande groeiwijze;
donkergroen blad, 11.5-12.5 cm lang, 5-6 cm breed. Vormt voldoende bloemknoppen. In normale winters voldoende winterhard. Is
goed voor de trek doch komt iets ongelijk uit.
MEDEDELING VAN DE ROZENCOMMISSIE VAN DE
VERENIGING BOOM- EN PLANTENBEURS
In het afgelopen jaar is slechts één bekroning toegekend, n.1.:
'Alain Rose'
Certificaat van Verdienste.
H e r k o m s t : sport van 'Alain'.
W i n n a a r : Fa. P. de Frankrijker & Zn., Boskoop.
K l e u r : rose.
113
BIBLIOTHEEK
(De belangrijkste boeken en tijdschriften, gerangschikt naar
onderwerp)
De bibliotheek van het Proefstation bevat boeken en tijdschriften
over zeer verschillende onderwerpen.
Het is voor leden mogelijk kosteloos boeken te lenen; de uitleentermijn bedraagt 14 dagen. Boeken met * worden niet uitgeleend,
maar kunnen wel ter plaatse worden geraadpleegd.
Dendrologie
*Amelinckse, F. and S., Lexicon Dendrologicum. 1955
*Bean, W. J., Trees and shrubs hardy in the British Isles. Vol. I,
II, III (1949-1951)
Berg, J. und G. Krüssmann, Freiland-Rhododendron. 1951
*Boom, B. K., Nederlandse Dendrologie. 1959
Boom- en Plantenbeurs, Ver. te Boskoop, Rozennaamlijst. 18811931
Bosbouwvereeniging, Nederlandsche, De namen van de voornaamste houtgewassen. 1948
Boskoopse Culturen, Ver. voor, Praktische naamlijst van Rhododendrons en Azalea's. 1948
Bowers, C. G., Winterhardy Azaleas and Rhododendrons. Mass.
Horticultural Society, 1954
Cox, E. H. M. and P. A., Modern Rhododendrons. 1956
*Fletcher, H. R., The international Rhododendron register.
Gartenwelt, Jrg. 51, No. 10, 1951, Rhododendron und Immergrüne.
Grootendorst, H. J., Rhododendrons en Azalea's. 1954
Haworth-Booth, M., The Hydrangeas. 1950
*Hendriks, W. J., Onze loofhoutgewassen. 1957
Hume, H. H., Hollies. 1953
Hylander, C. J., Trees and Trails. 1953
Kingdom-Ward, F., Rhododendrons. 1946
*Krüssmann, G., Die Laubgehölze. 1955
*Krüssmann, G., Die Na4elgehölze. 1955
*Krüssmann, G., Handbuch der Laubgehölze. 1959
Lee, F. P., The Azalea book. 1957
Lee, E. P., e.a., The Azalea handbook. 1952
Markham, E., Clematis. 1951
*Mc. Farland, Modern Roses V. 1958
Morrisson, B. Y., The Glenn Dale Azaleas. 1953
Nisbet, F. J., America Rose Annual. 1955
114
Bibliotheek
"Ouden, P. den, Coniferen, Ephedra en Ginkgo. 1949
Park, B., Collins Guide to Roses. 1956
Pulle, A. A., Compendium van de terminologie, nomenclatuur en
systematiek der zaadplanten. 1950
*Rehder, A., Manual of Cultivated Trees and Shrubs. 1947
Rhododendron Gesellschaft, Deutsche, Rhod. und Immergrüne
Laubgehölze. 1940, '41 en '42, daarna vanaf '52
Royal Hort. Society, Conference report of the Camellias and Magnolias. 1950
Royal Hort. Society, Rhododendron and Camellia Yearbook, vanaf 1946
Schneider, C , Unsere wichtigsten Zwerggehölze. 1951
Steffen, A., Azalea, Erica, Epacris. 1951
Street, F., Hardy Rhododendrons. 1954
Verein Deutsche Rosenfreunde, Rosenjahrbuch, vanaf 1950
Wyinan, D., Crab Apples for America. 1955
Boomkwekerij, Vermeerdering, enz.
Baily, L. H., The nursery manual. 1946
*Boer, S. de, Het stekken van boomkwekerijgewassen. 1955
Boom, B. K., Boomteelt. 1948
Brumm, F., Der Baumschulbetrieb. 1949
Department of Agriculture, U.S., Nut-tree propagation. 1949
Department of Agriculture, U.S., Propagation of trees and shrubs.
1945
Garner, R. J., Propagation by cutting and layers. 1944
Garner, R. J., The grafter's handbook. 1946
Hartmann, H. T. en D. E. Rester, Plant Propagation. 1959
*Kriissmann, G., Die Baumschule. 1954
Mahlstede, J. P. and E. S. Haber, Plant Propagation. 1956
Passecker, F., Die Vermehrung der Obstgehölze und der FreilandZiergehölze. 1949
Pinney, J. J., Operating a garden centre. 1957
Sheat, W. G., Propagation of trees, shrubs and conifers. 1948
Teerink, E. en P. H. M. Tromp. Het snoeien van onze loofbomen.
1950
Vogel, P. de, Boomteelt. 1953
Wells, J. S., Plant propagation practices. 1958
Groeistoffen
Avery Jr., G. S. and E. Bindloss Johnson, Hormones and horticulture. 1947
Laibach, F., Pflanzen Wuchsstoffe. 1950
Nico], H., Plant growth substances. 1938
115
Pearse, H. L., Plant hormones ana their practical importance in
Hort. 1939
Pearse, H. L., Growth substances and their practical importance in
Hort. 1948
Skoog, F., Plant growth substances. 1951
Zaaien
Boschbouw Vereeniging, Nederlandsche, Handleiding inzake het
qogsten, behandelen en uitzaaien van boomzaden. 1946
*Department of Agriculture, U.S., Woody plant seed manual. 1948
Vilmorin-Andrieux et Cie., Calendrier des semis et plantations
Cytologie
*Darlington, C. D., Recent advances in cytology. 1937
*Darlington, C. D., Chromosome Botany. 1956
Darlington, C. D. and A. P. Wylie, Chromosome atlas of flowering plants. 1955
Duyn Jr., C. v., Inleiding tot de mikroskopische techniek. 1950
White, M. J. D., The chromosomes. 1942
Planteziekten
Bawden, F. C , Plant viruses and virus diseases. 1943
Braun, H. und E. Riehm, Krankheiten und Schädlinge der Kulturpflanzen. 1953
Department of Agriculture, U.S., Common diseases of important
shade trees. 1948
Dijk, P. J. S. van, Plantenziekten in de Tuinbouw. 1955
Fox Wilson, G., Pests of flowers and shrubs. 1950
Garrett, S. D., Root disease fungi. 1944
Gäumann, E., Die Pilze. 1948
Kali Import Mij., N.V. Nederl., Kentekenen van kaligebrek. 1951
Metcalf, C. L. and W. P. Flint, Destructive and useful insects. 1939
Mulder, D., Voedingsziekten bij fruitgewassen. 1953
*Pape, H., Krankheiten und Schädlinge der Zierpflanzen und ihre
Bekämpfung. 1955
Sherbakoff, C. D., Breeding for resistance to Fusarium and Verticillium wilts.
Smith, K. M., Virus diseases of farm and garden crops. 1941
Stoddard, E. M. and A. E. Dimond, The chemotherapy of plant diseases. 1949
Weigel, C. A. and L. G. Baumhofer, Handbook on insect enemies
of flowers and shrubs. 1948
116
Bibliotheek
Wormald, H., Diseases of fruits and hops. 1946
Bloementeelt en vaste planten
Achterberg, H. Th., Bloementeelt. 1957
*Boom, B. K. en J. D. Ruys, Gekweekte kruidachtige gewassen.
1950
Lodder, W. en G., Handboek voor de bloemist. Deel 1 en 2. 1948
Planting, A. S., Bloementeelt. 1957
*Ruys, J. D. e.a., Het vaste plantenboek. 1953
Groenteteelt
Kronenberg, H. G. e.a., De aardbei. 1949
Slits, H. A. J., Aardbeien. 1950
Fruitteelt
Bos, J., Aanleg en onderhoud van boomgaarden en fruittuinen.
Bos, J., De voeding van de vruchtbomen.
Bos, J., H. J. M. Henkes, e.a., 50 Jaar Nederl. Fruitteelt. 1948
Cauwenberghe, E. v., Fruitboomonderstammen
en gespecialiseerde
fruitteelt. 1947
Department of Agriculture, U.S., Currants and gooseberries. 1950
Department of Agriculture, U.S., Growing erect and trailing blackberries. 1948
Gerritsen, J. D. e.a., De teelt van klein-fruit in Amerika. 1953
Gils, C. A. M. A. v., Frambozen. 1950
Planting, A. S., Fruitteelt. 1957
Plassche, A. W. v. d., e.a., De fruitteelt in Amerika. 1950
Rijkstuinbouwcons. Kesteren, Snoei van vruchtbomen en bessenstruiken.
Rijkstuinbouwcons. Maastricht, Handleiding voor het omenten van
vruchtbomen.
Schneider, E., Die neuzeitliche Walnuszbau. 1948
Schneider, E., Erfolgreicher Hazelnuszanbau für den Eigenbedarf
und Erwerb.
Sprenger, A. M., Het leerboek der fruitteelt, le en 2e deel. 1948
Vanderwaeren, R., Notenteelt. 1949
Diversen
Bodemkartering, Stichting voor, Bodemkundige voordrachten. 1949
Eigsti, O. J. and P. J. Dustin, Colchicine in agriculture, medicine,
biology and chemistry. 1957
Loy, A. van, Landbouw mechanica. 1948
117
Melchers Hzn., W. J. en H. J. Gerritsen, Koper als onmisbaar element voor plant en dier. 1944
*Nijdam, J., Woordenlijst voor de Tuinbouw in 7 talen. Nederlands,
Engels, Frans, Duits, Deens, Zweeds, Spaans. 1955
Visscher, J., Veenvorming. 1949
*Veenman's Agrarische Winkler Prins. 1954
Wellensiek, S. J. en J. Doorenbos, De grondbeginselen der Tuinbouwplantenteelt. 1957
Went, F. W., The experimental control of the plant growth. 1957
Whyte, R. O., e.a., Vernalization and photoperiodism. 1948
Periodieken
American Nurseryman, vanaf 1953
De boomkwekerij, vanaf september 1945
Die Deutsche Baumschule, vanaf 1951
Gartenwelt, vanaf november 1958
Horticultural Magazine, vanaf 1954
Mededelingen Directeur van de Tuinbouw, vanaf januari 1943
Revue Horticole, vanaf januari 1955
Tuinbouwgids, vanaf 1944
Der Züchter, vanaf 1953
ARTIKELEN
verschenen in de jaarverslagen vanaf 1941*
Onderzoek en praktijk
1953 (104)
VERMEERDERING
Stekken, afleggen
Stekken
zie jaarboeken vanaf 1941 en publikatie
,,Het stekken van boomkwekerijgewassen", 1955; 1956 (18); 1957 (18)
Stekken en hun omgeving 1955 (157)
*) Het cijfer achter het jaartal geeft de eerste bladzijde aan van het betreffende artikeL
118
Artikelen in de Jaarboeken
Stekken onder waternevel
Stekken in kistjes
Stekken onder plastic
Stekken in papieren pot
Stekken in 'Jiffy'-pot
Winterstekken
Afleggen
Overwinteren van stekken
Wortelstek
1954(21);1955(27en61);1956(21en
59);1957(20)
1957(31)
1954(46)
1956(36)
1956(38)
1950 (91);1954(99);1955(24);1956
(19);1957(19);1958 (32)
1949 (91);1955 (62)
1955 (23)
1958 (36)
Enten, okuleren
Belichting - Betuia
Belichting - Rhododendron
Enten met behulp van
groeistoffen e.d.
Enten onder plastic
Entwas
Betuia
Clematis
Fagus
Juglans
Picea pungens glauca
Quercus
Rhododendron
Rosa
Syringa
1951 (72);1952(29);1953 (65)
1950 (86);1953 (61)
1942
1954
1955
1953
(34).
1943
1955
(43)
1950
(35)
1944
(63);
1955
(40)
1954
(42);
1946
1958
1947
(46);
(35);1943(35);1944 (69)
(46)
(116);1957(34);1958 (38)
(28);1954(47);1956(42);1957
(11);1944(46);1945 (11)
(45);1956(44);1957(40); 1958
(67);1951(60);1952(19);1953
(165);1945(17);1950(69); 1951
1952,(20);1953(31);1954 (51);
(42);'1956 (39);1957(37); 1958
(54);1955 (49);1956(47);1957
1958(44)
(23); 1947(15)
(46)
(16); 1953 (30);1954(49);1955
1956(48en50);1957 (43)
Onderstammen
Azalea indica
Cotoneaster
1941 (59);1942 (34)
1954 (55);1955(50);1956(51); 1957
(44)
119
Prunus
Rosa
Syringa
1941 (59);1942(34);1943 (34);1944
(67);1945(16);1946 (21);1947 (14);
1948(72);1952(22);1953 (41);1954
(56);1955 (52);1957(52)
1941 (59);1942(35);1943 (35);1944
(68);1945 (16);1946(21);1947(14);
1948(73);1949(79);1950(75);1951
(61);1952(19);1953(44);1954(61en
67);1955(54en56);1956(52,54,62
en 64);1957(45en47);1958(47en
50)
1954(64);1955(59);1956(57en93);
1957(56);1958(48)
Zaaien
Algemeen
Belichting zaailingen
Cotoneaster bullata
Daphne mezereum
Ilex aquifolium
Taxus baccata
1953
1953
1950
(79)
1942
1950
(80)
1950
(81)
(76)
(59)
(90); 1951 (76); 1952 (31); 1953
(16); 1943 (13)
(90); 1951 (76); 1952 (31); 1953
(90); 1951 (76); 1952 (32); 1953
Kas en bak
Nieuwe kassen
Gehamerd glas
Brandstofbesparing door
gebruik van plastic
Elektrisch verwarmde bak
Temperatuur en luchtvochtigheid (enkele en
dubbele bak)
Temperatuur en vocht in
kas en bak
Schermen van kas en bak
Temperatuur en vocht onder winterdek
120
1958 (15)
1953 (70)
1955 (118)
1948 (74); 1949 (74); 1950 (77); 1958
(36)
1953 (46)
1952 (49); 1955 (26)
1953 (109)
1947 (20); 1948 (82)
Artikelen in de Jaarboeken
GROND EN BEMESTING
Grondproblemen algemeen
Bagger: samenstelling in
verschillende polders
Bosgrond
Drainage
Grondonderzoek
Grondbewerking: frezen
Grondbewerking: kabelploeg
Turfstrooisel
Veenaarde
Vloerbakken
Vochthuishouding op
Boskoopse tuinen
1941
1951
1956
1943
1951
(24)
(25)
(77 en 81); 1958 (90)
(112)
(93)
1956
1958
1941
1953
(172)
(74)
(24); 1956 (85)
1958 (74)
(67); 1954 (94); 1955 (71)
1954 (90)
Bemesting
Algemeen
Gebreksverschijnselen
Kroos
Kunstmest
Ra-pid-gro
Rioolslibcompost
Sporenelementen
Azalea indica
Buxus sempervirens
Chamaecyparis laws.
monumentalis-nuova
Hydrangea paniculata
gr. fl.
Populus deltoïdes
missouriensis
Rhododendron 'Catawb.
gr. fl.'
Rosa polyantha
Rosa rugosa
Taxus baccata
1942(80);1946.(19);1956(71)
1955 (74);1956(75)
1948(89)
1943(117);1944(66)
1958(75)
1947(14);1948(29)
1943(21)
1941(19)
1950(31)
1941(12)
1954(84)
1956(73)
1941(17)
1952(17)
1941(11);1947(12)
1941(16)
Zuurgraad(pH)
Algemeen
Diversepolders
1942 (20);1943 (20);1944(64)
1943(115)
121
Veengrond
Azalea mollis
Berberis stenophylla
Buxus sempervirens
Calluna
Chamaecyparis laws.
alumii
Clematis jackmanii
Cornus alba sibirica
Daphne mezereum
Dicentra spectabilis
Erica
Forsythia int. spec.
Helleborus niger
Hortensia
Hydrangea arborescens
Hydrangea pan. gr. fl.
Ilex aquifolium
argenteo-marginata
Juniperus sinensis
pfitzeriana
Juniperus sinensis
plumosa aurea
Kruisbes 'White Smith'
(Eng. Witte)
Laburnum vossii
Ligustrum ovalif.
argenteo-marginatum
Ligustrum ovalif.
aureo-marginatum
Lilium speciosum
rubrum
Magnolia soulangeana
Philadelphus 'Virginal'
Pieris floribunda
Pinus mugo mughus
Rhododendron
Ribes alpinum
Rosa multiflora japonica
Rosa multiflora japonica
geokuleerd met
'Sweetheart'
122
1943
1952
1943
1941
(63)
(18); 1944 (57)
(16)
(19); 1944 (62)
(24); 1942 (16); 1943 (18); 1944
1942
1950
1953
1942
(68)
1941
1941
1946
1956
1942
1945
1953
1954
(20); 1943 (14)
(24)
(24)
(14); 1943 (12); 1952 (16); 1956
(20); 1948 (21)
(24); 1942 (16); 1945 (13)
(17)
(69)
(33); 1943 (21); 1944 (13 en 48);
(12)
(24)
(80)
1950 (25)
1946 (16)
1956 (69)
1950 (26)
1950 (27)
1948 (22)
1948 (22); 1950 (27)
1948
1952
1952
1948
1954
1943
1952
1948
(23)
(17)
(16)
(23)
(81)
(18); 1944 (59); 1945 (14)
(15)
(24)
1950 (28)
Artikelen in de Jaarboeken
Rosa rugosa
Syringa vuig. 'And. an
L. Späth'
Tamarix pentandra
Taxus baccata
Thuja occ. pyr. compacta
Viburnum burkwoodii
Viburnum carlesii
Weigelia 'Eva Rathke'
1943 (17); 1944 (55); 1948 (25)
1950 (29)
1952 (15)
1948 (26)
1952 (17)
1954 (82)
1954 (81)
1946 (17); 1954 (80)
Zandgrond
Acer platanoides
Acer pseudoplatanus
Aesculus hippocastanum
Betula pendula en
B. pubescens
Carpinus betulus
Crataegus monogyna
Fagus silvatica
Fraxinus excelsior
Ligustrum ovalifolium
Quercus borealis maxima
Quercus robur
Tilia platyphylla
1949 (26)
1951 (24)
1953 (25)
1949 (24)
1953 (26)
1955 (68)
1953 (26)
1949 (25)
1955 (69)
1951 (24)
1949 (24)
1955 (69)
PLANTEZIEKTEN EN -BESCHADIGINGEN
Algemeen
Bestrijding
(Algemene wenken)
Bespuiting met minerale
olie en DNOC
Motorspuit
Rugnevelspuit-rugspuit
Vergiftiging door
bestrijdingsmiddelen
1945 (52)
1952 (35)
1951 (94)
1955 (87)
1953 (102)
Dierlijke parasieten
Bestrijding met systox
Japanse vlieg
(Rhododendron
Lapsnuittor (Taxuskever)
Miljoenpoot (leliebollen)
1953 (17)
1950 (20)
1948 (17); 1949 (18); 1950 (19); 1951
(13); 1954 (18)
1950 (21)
123
Spint
1956 (96)
Plantaardige parasieten
Bladvlekken
(Rhododendron)
Bladvlekken (rozen)
Bladvlekken (Syringa)
Blad- en stengelziekten
(pioenen)
Dradenschimmel
Meeldauw (kruisbes)
Meeldauw (Rosa
multiflora japonica)
Roest (Rosa rugosa)
Rot (leliebollen)
Rot (pioenen)
Schimmel bij enten
(Fagus)
Schurft (Malus)
Schurft (Pyracantha)
Verwelkingsziekte
(Clematis)
Verwelkingsziekte
(Rozeonderstammen)
Verwelkingsziekte
(Rosa rugosa)
Wortelknobbel
(pere-onderstammen)
Wortelknobbel
(Rosa multiflora)
1952 (10); 1953 (13); 1954 (17); 1955
(84); 1956 (90); 1957 (63)
1953 (15); 1954 (17); 1955 (85); 1956
(91); 1957 (63); 1958 (57)
1956 (93); 1957 (65)
1956 (90)
1956 (88)
1958 (61)
1952 (10); 1953 (16); 1954 (17); 1955
(85); 1956 (92); 1957 (64); 1958 (60)
1949 (15); 1952 (12)
1950 (22); 1952 (9); 1953 (9); 1954
(13); 1955 (79); 1956 (89)
1953 (12); 1955 (84); 1956 (90)
1954 (12)
1952 (12); 1953 (17); 1954 (14); 1955
(79)
1954 (15); 1955 (82); 1956 (89)
1942 (8); 1944 (13); 1948 (14); 1949
(15); 1950 (17); 1951 (13); 1955 (78);
1956 (88); 1957 (62); 1958 (56)
1953 (16); 1954 (17); 1955 (85)
1946 (9); 1947 (11); 1948 (14); 1949
(13); 1950 (13); 1951 (12); 1952 (11)
1950 (23)
1948 (16)
Virusziekten
Bladvlekken
(Daphne mezereum)
124
1941 (23); 1942 (10); 1944 (12 en 43);
1945 (10); 1949 (17); 1950 (18); 1951
(20); 1952 (7); 1953 (8); 1954 (13)
Artikelen in de Jaarboeken
Figuurbont (pruim, perzik
en amandel)
1954 (75); 1955 (86); 1956 (94); 1957
(66); 1958 (62)
Ringvlekkenziekten
(pioenen)
1955 (86); 1956 (95); 1957 (67); 1958
(62)
ONKRUIDBESTRIJDING
Algemeen
Chemische
Mechanische
1947(16)
1947(18);1948(80);1949(81);1950
(90);1952(32);1953(82);1954(101);
1955 (108en 146);1956 (114);1957
(80);1958(78)
1950(98)
KRUISING EN SELEKTIE
Colchicinebehandeling
Callicarpa
Clematis hybr.
Clematis montana rubens
Daphne mezereum
Hortensia
Lonicera
Rosa
1952 (28); 1953 (57); 1954 (74)
1953 (57); 1954 (74); 1955 (100)
1951 (69); 1952 (28); 1953 (58);
(74); 1955 (101); 195e Î (70)
1951 (69); 1952 (28); 1953 (58);
(74)
1951 (69); 1952 (28); 1953 (58);
(75); 1955 (101)
1951 (69); 1952 (28); 1953 (58);
(75)
1950 (75); 1951 (69); 1952 (28);
(58); 1954 (75); 1955 (101)
1954
1954
1954
1954
1953
Kruisingen en selektie
Azalea altaclerensis
Azalea (Japanse)
Azalea mollis
Azalea viscosa
1956 (100); 1957 (70); 1958 (66)
1941 (61); 1942 (87); 1943 (123); 1947
(48); 1949 (71); 1950 (70); 1951 (65);
1952 (25); 1953 (52); 1954 (69); 1955
(90); 1956 (100); 1957 (70); 1958 (67)
1952 (25); 1953 (52); 1954 (69); 1955
(90); 1956 (100); 1957 (70); 1958 (66)
1952 (25); 1953 (52); 1954 (69); 1955
(91); 1956 (101); 1957 (71); 1958 (67)
125
Berberis
Buddleia
Ceanothus
Clematis
Cotoneaster
Cytisus
Daphne
Deutzia
Hamamelis
Hibiscus
Hydrangea
Ilex
Kalmia
Lonicera
Pernettya
Potentilla
Rhododendron
Rosa
Syringa
126
1949 (71);1951 (65);1952 (25);1953
(52); 1954 (70);1957 (71);1958 (67)
1955 (92);1956 (102);1957 (71)
1950 (70);1951 (65);1952 (26);1953
(53);1955 (92);1956 (102);1957 (71)
1941 (63); 1943 (124); 1944 (149);
1945 (46);1946 (49);1949 (71);1950
(71); 1951 (66);1952 (26);1953(53);
1954 (70);1955 (93);1956 (102);1957
(72)
1950 (71);1951 (66);1952 (26);1953
(54);1954 (70);1955 (94);1956 (103);
1957 (72);1958 (68)
1949 (72);1950 (72);1951 (67);1952
(26); 1953 (54);1954 (71);1955(94);
1956 (103);1957 (72);1958 (68)
1944 (45);1945 (11);1950 (75);1951
(70); 1952 (28)
1955 (96);1956 (104);1957(73)
1957 (73)
1949 (72);1951 (67);1953 (54);1954
(71); 1955 (96)
1941 (62);1943(124);1944(149);1945
(46); 1946 (50); 1950 (72);1951(67);
1952 (26);1953 (54);1954 (71);1955
(96);1956 (104); 1957 (73);1958 (68)
1952 (27);1953 (54);1958 (69)
1957 (74)
1941 (63);1943(125);1944(150);1945
(46); 1946 (51);1947 (48);1949(72);
1950 (73);1951 (67);1952 (27);1953
(54); 1954 (71); 1955 (97)
1955 (98);1957 (74)
1956 (105);1957 (74);1958 (69)
1941 (61);1942 (87);1943 (123);1944
(146);1945 (45);1947 (48);1948(71);
1949 (72);1950 (73);1951 (68);1952
(27); 1953 (55);1954 (72);1955(98);
1956 (106);1957 (74);1958 (69)
1941 (63);1942 (89);1943 (125); 1944
(150);1945 (47);1946 (51);1947(47);
1948 (71);1949 (73);1950 (74);1953
(56); 1954 (73)
1956 (106);1957 (75);1958 (69)
Artikelen in de Jaarboeken
Weigelia
1950 (73); 1951 (68); 1952 (27); 1953
(56); 1954 (72); 1955 (98); 1956 (107);
1957 (75); 1958 (70)
KUNSTMATIGE MUTATIES
Mutaties door bestraling
Clematis mont. rub.
Forsythia
1956 (108)
1957 (76); 1958 (71)
1957 (76); 1958 (71)
SORTIMENTEN
Azalea (Japanse)
Azalea mollis en m x s
Azalea pontica
Azalea rustica
Azalea rustica fl. pi.
Buddleia
Calluna vulgaris
Chaenomeles
Cotoneaster
Cytisus
Erica
Hibiscus
Laanbomen
Picea abies (excelsa)
(dwergsparren)
Rosa
Syringa
1943 (128)
1944 (167)
1952 (66)
1952 (69)
1941 (64)
1958 (98)
1947 (49)
1944 (157)
1946 (53)
1947 (59); 1950 (101)
1947 (51)
1952 (71)
1955 (66); 1956 (65)
1942 (90)
1955 (191); 1958 (100)
1946 (73)
PROEVENINVERBANDMETDEEXPORT
Begassing met
blauwzuurgas
1952 (36)
Jutegaas (houdbaarheid)
1953 (85)
Ontbladering (chemisch)
1954 (105); 1955 (122); 1956 (123)
Remming knopontwikkeling bij rozen (en Lonicera in 1957)
1949 (84); 1950 (92); 1951 (77); 1953
(84); 1954 (100); 1955 (115); 1956
(122); 1957 (78)
Gespoelde Hortensia's
1947 (19)
Uitgeklopte Hortensia's
1948 (77)
Verpakken kluitgoed in
kunsthars
1955 (1211
127
Wasbehandeling
uitgespoelde planten
1948 (79)
BLOEMISTERIJ
Azalea (Japanse)
Beshulst (bewaarproef)
Forsythia
Prunus triloba
Prunus 'Kwanzan'
('Hisakura')
Rosa
1941 (60); 1942 (33); 1943 (25); 1944
(52); 1945 (15); 1953 (76); 1954 (76);
1955 (104)
1956 (119)
1950 (90); 1951 (74); 1952 (30); 1953
(72); 1954 (76 en 122); 1956 (118)
1954 (76)
1951 (74)
1942 (34)
REISVERSLAGEN
West-Duitsland
Noord-Italië
1955 (165)
1956 (146)
DIVERSEN
Azalea (Japanse):
bloemaanleg
Azalea mollis: groeistofbehandeling bloemen
Chrysanten voor
kascultuur
Chrysanten:
bloeivertraging met
maleine-hydrazide
Giberellazuur
Ilex: invloed groeistof
op besvorming
Maaninvloed op bloeden
Oppotmachine
Vorstschade
128
1943 (28)
1949 (84)
1950 (88)
1951 (75)
1958 (88)
1948 (83); 1949 (83); 1950 (92)
1958 (87)
1956 (124)
1956 (154 en 164)
SORTIMENTSTUIN
Alfabetische lijst van planten op de sortimentstuin
ABIES
balsamea hudsonia
,, nana
ACER
japonicum 'Aconitifolium' (syn.parsonsii)
jap. 'Aureum'
,, 'Veitchii'
palmatum 'Atropurpureum'
,, 'Atropurpureum
novum'
„ 'Corallinum'
,, 'Crippsii'
„ 'Crispum'
„ 'Decomposition'
„ dissectum
,, 'Diss, flavescens'
„ ' „ nigrum'
„ ' „ palmatifidum'
,, ' „ paucum'
„ ' ,, purpureum'
„ * ,, rubrifolium'
,, ' ,, rubrum'
,, 'Elegans purpureum' (syn.sept.
elegans purp.)
palm. 'Fredericiiguilelmi' (syn. diss,
variegatum)
palm. 'Hazeroino'
„ heptalobum (syn.
septemlobum)
„ 'Laciniaturii
purpureum'
„ linearilobum
„ 'Nicholsonii' (syn.
atrodissectvm)
,, 'Ornatum' (syn.
diss.ornatum)
„ ' ,, variegatum'
(syn. diss.ornatum
var.)
palm. 'Osakazuki' (syn.
septemlobum elegans)
palm. 'Oshio-beni'
„ 'Ribesifolium'
„ 'Roseomarginatum'
,, 'Rufescens'
,, 'Sanguineum'
,, 'Versicolor'
ANDROMEDA
glaucophylla
polifolia
AZALEA
'Knap HiP
variëteiten
'Fireglüw'
'Gog'
'Harvest Moon'
'Homebush'
'Persil'
'Pink Delight'
'Satan'
'Seville'
'Tunis'
mollis en
mollis x sinensis
'Adelaide'
'Admirable*
'Adriaaii Koster'
'Alice de Stuers'
'Alma Tadema'
'Alphonse Lavallée'
'Altaclerensis'
'Anthony Koster'
'Apple Blossom'
'Babeuff
'Baron Krayenhoff'
'Bataaf Felix'
'Benelux'
'Chevalier de Réali'
'Christopher Wren'
'Clara Butt'
'Col. F. R. Durham'
'Comte de Gomer'
'Comte de Quincey'
'Consul Pêcher'
'Dante Gabriel Rosetti'
'Directeur Moerlands'
'Dr. A. Plesman'
'Dr. Benesj'
'Dr. H. Colijn'
'Dr. Jacobi'
'Dr. M. Oosthoek'
'Dr. Reichenbach'
'Duchess of Portland'
'Eisenhower'
'Emil Liebig'
'Evening Glow'
'Florodora'
'Flying Enterprise'
'Franklin D. Roosevelt'
'Frans van der Bom'
'Fréd. de Coninck'
'Hamlet'
'Hanny Felix'
'Hortulanus H. Witte'
'Hugo de Groot'
'Hugo Hardijzer'
'Hugo Hardijzer Select'
'Hugo Koster'
'Imperator'
'J. C. van Tol'
'John Ball'
'John Ruskin'
'Koningin Emma'
'Koster's Brilliant Red'
'Roster's Scarlet'
'Lemonora'
'Liberty'
'Marconi'
'Marmion*
'Mathilda'
'Mevr. G. van Noordt'
'Mr. D. Webster'
'Mrs. A. E. Endtz'
'Mrs. H. den Ouden'
'Mrs. Helen Koster'
'Mrs. John Russell'
'Mrs. Norman Luff'
'Mrs. Peter Koster'
'Multatuli'
'Nicolaas Beets'
'Oranea*
'Orange Glow'
'Paul Harris'
'Polly Claessens'
'Prinses Juliana'
'Prof. Amundsen*
'Prof. Donders'
'Radiant'
'Robespierre'
'Rosy'
'Salmon Glow'
'Salmon Queen'
'Samuel Taylor
Coleridge'
'Saturnus'
'Spek's Brilliant'
'Spek's Orange'
'Spinoza'
'Thérèse'
'T. J. Seidel'
'U.N.N.R.A.'
'Victoria'
'Von Gneist'
'W. E. Gumbleton'
'W. F. Raiffeisen'
'Willem Hardijzer'
'Winston Churchill'
Japanse Azalea
'Aartje'
'Addy Wery"
'Adèle'
'Adonis'
'Aladdin'
'Alice'
'Amoena'
' ,, coccirea'
'Annamaria'
'Anny'
'Atalanta'
'Beethoven'
'Beni-giri'
'Betty'
'Blaauw's Pink'
'Buccaneer'
'Cangallo'
'Caroline Gable*
'Chloris'
'Chopin'
'Christmas Cheer'
'Cleopatra'
'Crépuscule'
'Dawn'
'Decision'
'Diana'
'Dr. W. F. Wery'
'Elisabeth'
'Elizabeth Cable'
'Esmeralda'
'Favorite'
'Fedora'
'Fidelio'
'Frits Hooftman'
'Florida'
'Glacier'
'Gretchen'
'Hanny'
'Hatsu-giri'
'Helena'
'Helvetia'
'Henriette*
'Herbert'
'Hinomayo'
'Hinocrimson'
'Hinodegiri'
'H. Whitelegg*
'Illustre'
'Ima-sho-jo'
'Isabel'
'Ivette'
'James Gable'
'Jeanette'
'Jeanne'
'Joh. Seb.Bach'
'Johann Strauss'
'John Cairns'
'Joseph Haydn'
'Kathleen'
'Kirin'
'Kokin-shita'
'Koningin Wilhelmina'
'Lilac Time'
'Little Beauty*
'Little Princess'
'Little Ruby'
'Louise Gable'
'Lyda Hooftman'
'Macrantha Rose'
'Macrantha Oranje'
'Malvatica'
'Margo'
'Maxwellii'
'Mimi'
'Moederkensdag'
'Montana'
'Mozart'
mucronata (syn.ledifolia alba)
mucronata 'van
Noordt' (syn. ledifolia noordtiana)
'Normandie'
'Orange Beauty'
' ,, Favorite'
' ,, King'
'Orion'
'Palestrina'
'Perfection'
'Pink Lady'
'Pink Pearl'
'Pirate'
'Prinses Irene'
129
'Prinses Juliana'
'Psyché'
'Purple Gem'
'Purple Splendor'
'Purple Triumph'
' P . W. Hardijzer'
'Red Bird'
'Red Pimpernel'
'Red Seal'
'Regina'
'Rosa*
'Rosabella'
'Rosebud'
'Rose Greeley'
'Royalty'
'Sakata Blush'
'Sakata Red'
'Salmon P r i n c e « '
'Salmon Spray'
'Schubert'
'Sherwood Red'
'Sibelius'
'Silver Moon'
'Snow'
'Spring Beauty'
'Sunrise'
'Surprise'
'Syncope'
'Treasure'
'Truus'
'Victoire'
'Vida Brown'
'Vuyk's Rosyred'
'Vuyk's Scarlet'
'Warrior'
'White Lady'
'Wilhelmina'
'Willy*
yedoensis
'Poekhanensis*
'Zampa*
'Zuidwijk'
occidentalis
hybriden
'Advance'
'Bridesmaid'
'Delicatissima'
'Exquisita*
'Graciosa'
'Irene Koster'
'Joan Paton'
'Magnifica'
occidentalis
'Rosea'
'Superba*
pontica
hybriden
'Admiraal de Ruiter'
alba odorata
'Aug. Mechelynck'
'Aurora de Rooighem'
'Bartholo Lazzari'
'Beauté Céleste'
(zie 'Cardinal')
'Bouquet de Flore'
'Bijou de Gentbrugge'
'Cardinal' ('Beauté
Céleste')
'Charlemagne*
'Coccinea speciosa'
'Corneille'
130
'Daviesii'
'Dr Charles Baumann'
'Fanny' (syn. 'Pucella')
'Fénélon'
'Fritz Quihou'
'Général Trauff'
'Gloria Mundi'
'Goldlack'
'Grandeur
Triomphante'
'Guelder Rose'
'Guillaume II'
'Heureuse Surprise'
'Hollandia'
'Honneur de Belgique'
'Ignaea nova'
'Joseph Baumann'
'Josephie Klinger'
'Louis Hellebuyck'
'Madame Gustave
Guillemott'
'Madame Moser*
'Marie Verschaffelt'
'Mélanis'
'Mina van Houtte'
'Minerva'
'Nancy Waterer'
'Narcissif lora'
'Ophérie'
'Pallas'
'Perfecta'
'Pucella' (zie 'Fanny')
'Queen Victoria'
'Quinten Matsys'
'Racine'
'Raphaol de Smet'
'Sang de Gentbrugge'
'Souvenir de Président
Carnot'
'Teniers'
'Unique'
'Willem III'
rustica hybriden
'Aida'
'Byron'
'Freya'
'II Tasso'
'Le Titien'
'Mécène'
'Milton'
'Murillo'
'Norma'
'Phébé'
'Phidias'
'Praxitèle'
'Ribera'
'Velasquez'
'Virgile*
Botanische
soorten
arborescens
linearifolia
schlippenbachii
vaseyi
viscosa
AZALEODENDRON
'Galloper Light'
'Glory of Littleworth'
BUDDLEIA
DAVIDII
'African Queen'
'Charming'
'Elstead Hybrid'
'Empire Blue'
'Fascinating'
'Flaming Violet*
'Ile de France'
nanhoensis
'Orchid Beauty*
'Peace'
'Royal Red'
'Royal Red Superior'
'White Bouquet'
'White Profusion*
CHAENOMELES
HYBR.
'Abricot'
'Aurora'
'Boule de Feu'
'Brilliant*
'Cardinallis'
'Corsü Sea'
'Crimson and Gold'
'Deep Red'
'Delia Robia*
'Dwarf Coral'
'Dwarf Poppy Red'
'Elly Mossel'
'Enchantress'
'Etna'
'Falconet Charlet'
'Fascination'
'Fire Dance'
'Hollandia'
'Incendie*
'Juliet'
'Kermesina semi-plena'
"Knap Hill Scarlet'
'Moerloosii'
'Nicoline'
'Nivalis'
'Orange Beauty'
'Pink Lady'
'Rosea-plena'
'Rosy Red'
'Rowallana Seedling'
'Rubra'
'Sanguinea'
'Sargentii'
'Simonii'
'Snow'
'Stanford Red'
'Umbilicata'
'Vermillion*
CHAMAECYPARIS
lawsoniana "Aureo
densa'
„ 'Bruinii'
,, 'Erecta aurea*
,, 'Forsteckensis'
,, 'Lutea'
,, 'Luteo compacta'
„ 'Minima'
,, 'Miniir a glauca'
,, 'Moerheimii'
„ 'Naberi'
,, 'Nana'
,, 'Nana rogersii'
,, 'Stricta glauca'
,, 'Triomph van
Boskoop'
obtusa
,, 'Aurea'
,, 'Crippsii'
„ 'Hage'
,, 'Kosteri*
,, 'Lytopocioides'
„ 'Mariesii'
,, 'Nana'
„ 'Nana gracilis'
,, 'Pygmaea'
,, 'Pygmaea aurescens'
„ 'Repens'
pisifera 'Boulevard'
„ 'Nana*
,, 'Nana variegata'
thyoides 'Andeleyensis*
CORYLOPSIS
glabrescens
pauciflora
platypetala\e%i$,
sinensis
willmottiae
CRYPTOMERIA
japonica 'Bands!" Sugi'
'Cristata'
'Dacrydioides'
'Globosa nana'
'Jindai Sugi'
'Monstrosa nana*
DEUTZIA
carnea?
hybrida 'Contraste'
„ 'Mont Rose'
,, 'Perle-Rose'
kalmiaeflora
magnifica 'Azaleaeflora'
„ 'Eminens'
„ 'Erecta*
,, 'Magnifica'
„ 'Superba'
ningpoensis
rosea
,, 'Campanulata'
„ 'Carminea'
FORSYTHIA
intermedia
„ 'Arnold Dwarf'
,, 'Arnold Giant'
„ 'Beatrix Farrand'
„ 'Densifloni'
„ 'Primulinn*
,, 'SpectabiVs'
„ 'Lynwood Gold'
„ 'Spring Glory'
'Vitellina*
ovata
,, 'Robusta'
suspensa
,, 'Atrocaulis'
,, 'Foitunei'
,, 'Fortunei aurea'
,, 'Sieboldii'
viridissima
,, 'Bionxcnsis'
,, koreana
HIBISCUS
SYRIACUS
'Admiral Dewey'
'Amplissimus"
'Ardens*
'Boule de Feu"
'Carneus plenus'
'Coelestis'
'Coeruleus plenus'
'Comte de Hainaut'
'Duc de Brabant'
'Elegantissima'
f Lady Stanley')
'Hamabo'
'Jeanne d'Arc'
'La Veuve' (zie
'Speciosus')
'Leopoldi'
'Luteus plenus'
'Meehani'
'Monstrosus'
'Puniceus plenus'
'Purpureus variegatus'
'Reverend W. Smith'
'Roseus plenus'
'Rubis'
'Souvenir de Charles
Breton'
'Speciosus' {syn.
'La Veuve')
'Totus albus'
'Violet Clair Double'
'Woodbridge'
ILEX
AQUIFOLIUM
zilverbont
'Argenteomarginata'
'Ferox argentea'
'Handsworth Silver'
'Longifolia argentea'
'Pendula argenteomarginata'
'Silver Queen'
goudbont
'Angustifolia aureornaculata'
'Aureomarginata'
'Golden King'
'Golden Queen'
'Madame Briot'
'Pyramidalis zureomarginata'
'Rubricaulis aurea'
JUNIPERUS
chinensis 'Blaauw's
variety'
,, 'Expansa'
,, ' „ aureospicata'
„ ' „ variegata'
,, 'Fortunei 1
,, 'Globosa'
,, 'Globosa cinerea'
,, 'Kaizuka'
,, 'Plumosa'
,, 'Plumosa albovariegata'
„ 'Plumosa aurea'
,, 'Plumosa aureovariegata'
„ 'Reversiana'
,, 'Sargentii'
sabiha 'Blue Danube'
>f 'Fastigiata'
virginiana 'Globosa'
'Glauca pendula'
,, 'Pyramidiformis'
wallichiana
KALMIA
angustifolia
„ ovata
,, 'Pumila'
,, 'Rubra'
LEDUM
groenlandicum
'Compactum'
palustre
LEUCOTHOE
(Andromeda)
catesbaei
„ 'Rollisonii'
racemosa
MAGNOLIA
denudata (syn. yulan)
kobus
„ borealis
liliflora
„ 'Nigra' (syn.
soul, nigra)
obovata
sieboldii (syn.
parviflora)
,, 'Semiplena'
stellata
soulangeana
„ 'Alba'
,, 'Alba superba'
,, 'Alexandrina'
„ 'Lenné'
,, 'Lenné alba'
„ 'Rubra'
„ 'Rustica rubra'
,, 'Speciosa"
'Speciosa nova'
tripetala
virginiana (syn.
glauca)
watsonii
PHILADELPHUS
'Albâtre'
'Avalanche'
'Belle Etoile'
'Bouquet Blanc'
'Burfordiensis'
coronarius 'Variegatus'
'Dame Blanche'
'Enchantement'
fimbriatus
'Innocence'
'Manteau d'Hermine'
'Mont Blanc
'Mrs. Thompson'
'Patricia'
'Purity'
'Rosace'
'Silberregen'
'Silvia'
'Schneesturm'
schrenkii
'Snowflake'
'Virginal'
'Voie Lactée*
'Unique'
PICEA
abies (excelsa)
'Clanbrassiliana'
'Capitata'
'Compacta'
' „ Asselyn'
'Gregoryana'
'Humilis'
'Inversa'
'Nidiformis'
'Ohlendorffii'
'Pachyphylla'
'Procumbens'
'Pseudoprostrata'
'Pumila'
'Pumila glauca :
'Pumila nigra'
'Pygmaea'
'Remontii'
'Repens'
'Sargentii'
'Veitchii' (syn.
greg. veitchii)
breweriana
mariana 'Doumetii'
orientalis 'Gracilis*
PIERIS
(Andromeda)
floribunda
japonica
„ 'Variegata'
taiwanensis
PINUS
cembra
„ 'Nana'
leucodermis
pumila
silvestris 'Pumila'
POTENTILLA
FRUTICOSA
arbuscula
'Beesii'
'Farreri' (syn.
'Gold Drop')
'Friedrichsenii'
'Friesengold'
'Francis Lady
Daresbury'
'Grandiflora
humilis
'Jackman'
'Katherine Dykes'
'Klondike'
mandshurica
'Micraitdra'
'Maanelys' (syn.
'Moonlight')
'Mount Everest'
'Primrose Beauty'
'Purdomii'
'Purdomii alba'
pyrenaica (syn.
farreri prostrata)
'Snowflake' (syn.
hersi)
veitchii (hoog)
veitchii (laag)
'Vilmoriniana'
'Waltoniensïs'
RHODODENDRON
tuin hybr.
'Adm. Piet Hein'
'Adriaan Koster'
'Ajax'
'Album elegans*
'Album novum'
'Alexander Adie'
'Alice'
'Alice Heye'
'Alice Street'
'America'
'Amy'
'Annie E. Endtz'
'Antoon van Wely'
'Aristide Briand'
'Armistice Day'
'Attraction'
'August van Geert'
'Azor'
'Bagshot Ruby'
'Barbara Wallace'
'Barnet Glory'
'B. de Bruin'
'Beauty of Bagshot'
'Betty Wormald'
'Blue Peter'
'Borde Hill'
'Boule de Neige'
'Britannia'
'Bulstrode Park'
'Burgemeester Aarts'
'Butterfly'
'Canary'
'Caractacus*
'Catawbiense album'
'Catawbiense Boursault'
'Catawbiense
grandif lorum'
'Catharine van Tol'
'C. B. van Nes'
'Cervantes'
'Charles Bagley'
'Charles Dickens'
'Charlie Waterer'
'Chevalier Félix de
Sauvage'
'China'
'Christmas Cheer'
'Clémentine Lemaire'
'Cleopatra'
'Corona'
'Corry Koster*
'Countess of Athlone'
'Countess of Derby'
'C. S. Sargent'
'Cunningham's White'
131
'Cynthia' (syn.
- 'Lord Palmerston')
'Dairy Maid'
'Devonshire Cream'
'Directeur Moerlands'
'Direktor E. Hjelm'
'Dpncaster'
'Douglas Mc Ewan'
' D r A . Blok'
'Dr Arnold W. Endtz'
'Dr H. C. Dresselhuys'
'Dr H. J. Lovink'
'Dr V. H. Rutgers'
'Dr W. F . Wery'
'Duchess of Edinburgh'
'Duchess of Teck'
"Duchess of York'
'Duke of York'
'Earl of Athlone'
'Earl of Donoughmore*
'Edith Mackworth
Praed'
'Edward S. Rand'
'Eileen'
'El Alamein'
'Electra'
'Elsa Crisp'
'English Ro&eum'
(elegans)
'Esmeralda*
'Essex Scarlet'
'Etna'
'Everestianum'
'Faggetter's Favourite'
'Fanny'
'Fastuosum flore pleno'
'F. D. Godman'
'Flare*
'Frank Galsworthy'
'Frederik Waterer'
'Friesland'
'Generaal Eisenhower'
'General Grant'
'Genoveva'
'Giganteum*
'Glory' (zie
'J. W. Fleming')
'Goethe'
'Goldfort*
'Goldfinche'
'Goidsworth Orange'
' „ Pink'
' „ Yellow'
'Gomer Waterer'
'Graf Zeppelin'
'Grand Arab' (zie
'Vesuvius')
'Guido Gezelle'
'Gylla Mac Gregor'
'Handsworth Scarlet'
'Hanna Felix'
'Harvest Moon'
"Hassan'
'Helen Waterer'
'Henriette Sargent'
'Hollandia'
'Homer'
'Hugh Koster'
'Hyde'
'Hyionimus Bosch'
'Ibsen'
'Ignatitfs Sargent'
'Irene'
'Jacksoni'
132
James Marshall
Brooks'
Jan Dekens'
Jeanne d'Arc'
Jewess'
John Spencer'
John Walter'
John Waterer'
J. W. Fleming* (syn.
'Glory')
Kate Greenaway'
Kate Waterer'
Kettledrum'
King George'
Kluis Sensation'
Koster's Cream'
Lady Anette de
Trafford'
„ Armstrong'
„ Bligh'
„ Clementine
Mitford'
,. „ Walsh'
,, Clermont'
,, Decies'
„ Eleanor Cathcart'
,, Grey Egerton'
Gwendoline
Broderick'
Primrose'
Stuart of
Wortley'
Lamplighter'
Langley Park*
Lee's Dark Purple*
Le Progrès*
Llandaff'
Lord Palmerston'
(zie 'Cynthia')
Lord Roberts'
Louis Chauvin*
Louis Pasteur'
Madame A. Moser'
„ Carvalho'
, de Bruin'
, F r . J. Chauvin'
, Ida Rubinstein'
, Jean Dupuy'
„ Jeanne Frets'
,, Jules Porgès'
,, Masson'
„ Wagner'
Marcel Moser'
Marchioness of
Landsdowne'
Marinus Koster'
Marion'
Marion Koster'
'Mars'
Max Sije'
May Templar'
Mevr. P. A. Colijn'
Michael Waterer'
Miss Noreen Beamish'
Monsieur Félix Guyon'
,, Guillemott'
„ Thiers'
Moon of Israel'
Moser's Maroon'
Mother of Pearl'
Mrs Anthony Waterer'
,, A. C. Kenrick'
„ A.T.de la Mare'
,, Betty Robertson'
,, C. B. van Nes'
„ C. E. Pearson'
,,
„
„
,,
„
„
„
,,
C. S. Sargent*
E. C. Stirling'
G. W. Leak'
Helen Koster'
John Clutton'
John Millais'
John Penn'
John Waterer'
Lindsay Smith'
„ Milner*
„ P. den Ouden'
,, P. D. Williams'
Peter Koster'
,, R. S. Holford'
„ S. J. Beale'
,, Tom. Agnew'
,, T. Wezelenburg'
„ William Agnew'
Mum'
Nelly de Bruin'
Netty Koster'
N. N. Sherwood'
Nova Zembla'
Old Port'
Parson's gloriosunl'
Parson's grandiflorum'
P. C. de Rohan'
Pelopidas'
Peter Koster'
Pierre Moser'
Pink Pearl'
Pink Perfection'
Polarstar'
President Lincoln'
Princess Elisabeth'
Prinses Marijke'
Prof. Dr J. H. Zaayer'
Prof. F . Bettex'
Prof. Hugo de Vries'
Prometheus*
Purple Splendour'
Purpureum elegans'
Purpureum
grandiflorum'
Pygmalion'
Quadrona'
Queen Mary'
Raoul Millais'
Red Eagle'
Red Riding Hood'
Red Star'
Richard Strauss'
Robert Croux'
Rodeo'
Romany Chai'
Rosamund Millais'
Roseum elegens'
Roseum superbum'
Rutherford'
Salvini'
Sappho'
Saturn'
Scandinavia'
Scharahorst'
Schiller'
Schubert'
Scipio'
Sir Henry Havelock*
Sir John Broughton'
Sir Richard Garton'
Sophia Gray'
Souv. de Anthony
Waterer'
„ de D. A. Koster*
„ de Dr. S. Endtz*
, de G. Koster'
* „ de W . C.
Slocock'
'Spitfire'
'Stanley Davies'
'Stephen Davies'
'Strategist'
'Susan'
'Sweet Simplicity'
'The Hon. Joyce
Montague'
'The Hon.Jean Marie
de Montague*
'The Maroon'
'The Queen'
'The Warrior'
'Thunderstorm'
'Tintoretto'
'Tortoiseshell
Champagne'
'Tortoiseshell Wonder*
'Trilby'
'Unknown Warrior*
'Van den Broeke'
'Van der Hoop'
'Van Nes' Sensation'
'Van Weerden Poelman'
'Vauban'
'Vesuvius' (syn.
'Grand Arab')
'W. E. Gladstone'
'White Pearl'
'Wilgen's Ruby'
'Willem Barendsz'
'Willem Vogt'
'William Austin'
'Zuiderzee'
botanische
hybriden
'Berryrose'
'Bluebird'
'Blue Diamond'
'Bo-peep'
'Bow Bells*
'Carmen'
'Cowslip'
'David*
'Dido'
'Elizabeth'
'Ethel'
'Golden Horn'
'Jervis Bay'
Little Ben*
'Marcia'
'May Day'
'Moerheim Beauty'
'Moonstone'
'Puncta'
'Roman Pottery'
'Temple Belle'
'Tessa'
'Yellow Hammer'
botanische
soorten
adenogynum
ambiguum
augustinii
brachycarpum
calophytum
campanulatum
campylocarpum
canadense
cantabile
caucasicum 'Luteum'
chartophyllum
cinnabarinum 'Roylei'
dasypetalum
degronianum
dichroanthum
edgarianum
fargesii
ferrugineum
.Atrococcineum'
fraseri
fulgens
galactinum
gowenianum
haematodus
hippophaeoides
houlstonii
imbncatum
impeditum
insigne
laetevirens (syn.
wilsonii)
ledoides
lit&ngense
longesquamatum
luscombei
makinoi
micranthum
oreodoxa
oreotrephes
ovatum
praecox
prostigiatum
ratemosum
'Rock 59719'
rubiginosum
smirnowii
sutchuenense
telmateium
wightii
williamsianum
yunnanense praecox
ROSA
Klimrozen
*Aloha'
'Climbing Peace'
'Dance du Feu'
(syn. 'Spectacular')
'Dortmund*
'Dr. J. H. Nicola:-;*
'Flammentanz'
'Golden Showers'
'Inspiration'
'June Morn'
'King Midas'
'Miss Liberty'
'New Dawn'
'Pink Cloud'
'Wilhelm Hansmann'
Parkrozen
'Berlin'
'Bonn'
'Elmshorn'
'Erfurt'
'Grandmaster'
'Maigold'
'Mozart'
'München'
'Nymphenburg'
'Parkzauber'
'Pike's Peak'
'Sangerhausen'
'Scharlachglut'
'Sparrieshoop'
'Till Uhlenspiegel'
'Wildfeuer'
'Wilhelm*
'Will Scarlet'
Poïyanthahybriden of
Floribunda
rozen
'Elfe'
'Fata Morgana'
'Märchenland'
'Sandringham'
'Schneeschirm'
'Silberlachs'
Theehybriden
of grootbloemige rozen
'Golden Wings'
Grandiflora's
'Gay Heart'
'Mandarin'
Botanische
rozen
penduiina
SYRINGA
Botanische
soorten
amurensis japonica
emodi
henryi 'Lutèce'
kornarowii
laciniata
microphylla
„ 'Superba'
persica
,. 'Alba'
pinnatifolia
reflexa
sinensis
,, 'Alba'
„ 'Saugeana'
swegiflexa
sweginzowii
tigerstedtii
tomentella
velutina
yunnanensis
'Rosea*
Hybriden van
hyacinthiflora
(oblata x
vulgaris)
'Asessipi'
'Churchill'
'Evangeline'
'Excel'
'Fraser'
'Laurentian'
'Minnehaha'
'Nokomis'
oblata dilatata
'Pocahontas'
Hybriden van
Prestoniae
(reflexa x
villosa)
'Coral'
'Desdemona'
'Donald Wyman'
'Guinevere'
'Hedin'
'Hiawatha'
'Nocturne'
'Redwine'
'Royalty'
Hybriden van
vulgaris
'Alice Eastwood'
'Ambassadeur'
'Ami Schott'
'Andenken an
Ludwig Späth'
'Belle de Nancy'
'Candeur*
'Charles X'
'Decaisne'
'Diplomate'
'Edith Cavell'
'Esther Staley'
'Etna*
'Firmament'
'Gen. Pershing'
'G. J. Baardse'
'Hugo de Vries'
'Johann Mensing'
'Jonkheer C. F. van
Tets'
'Katherine Havemeyer'
'Léon Gambetta'
'Lucie Baltet'
'Marceau'
'Maréchal Foch'
'Marie Legraye'
'Michel Büchner'
,Miss Ellen Willmott'
'Mme Antoine Buchrter'
'Mme Charles Souchet'
'Mme Félix'
'Mme Florent Stepman'
'Mmne Lemoine'
'Monique Lemoine'
'Mont Blanc'
'Olivier de Serres'
'Paul Deschaneï'
'Pink Spray'
'President Lincoln'
'Président Viger'
'Primrose'
'Prinses Beatrix*
'Prodige'
'Purple Glory'
'Reaumur'
'Rosace'
'Ruhm von
Horstenstein'
'Sensation'
'Souvenir d'Alice
Harding'
'Sweetheart'
'Vestale'
TAXUS
baccata 'Compacta'
,, 'Fastigiata
aureomarginata'
cuspidata 'Hillii'
media 'Hatfieldii'
,, 'Hicksii'
WEIGELIA
'Abel Carrière'
'Boskoop Glory'
'Bristol Ruby'
'Candida'
'Conquérant'
'Conquête'
'Eva Rathke'
'Féerie'
'Floréal'
floi'ida 'Venusta*
'Gustave Mallet'
'Le Printemps'
'Newport Red'
'Styriaca*
ZENOBIA
(Andromeda)
pulverulenta viridis
(syn. pulv. nuda)
AANTEKENINGEN