Tweede Kamer der Staten

Download Report

Transcript Tweede Kamer der Staten

Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1990-1991
21 800 III
Vaststelling van de begroting van de uitgaven
en de ontvangsten van hoofdstuk III (Ministerie
van Algemene Zaken) voor het jaar 1991
Nr. 12
BRIEF VAN DE MINISTER-PRESIDENT, MINISTER VAN
ALGEMENE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 28 maart 1991
Bij de behandeling van hoofdstuk III (Algemene Zaken) van de Rijksbe–
groting voor het jaar 1991 is ondermeer gesproken over de betekenis
van het besluit van de regering om de vijfde mei aan te wijzen als
nationale feestdag. Daarbij is toegezegd om nog eens na te gaan of het
aanwijzen tot nationale feestdag wel voldoende het beoogde doel dient,
namelijk om op de vijfde mei, in aansluiting op de dodenherdenking van
4 mei, een ieder zoveel mogelijk in de gelegenheid te stellen om op
waardige en gepaste wijze invulling te kunnen geven aan de herdenking
en overdenking van de Tweede Wereldoorlog en de herdenking van de
bevrijding.
De discussie over de betekenis die de vijfde mei in onze samenleving
zou moeten hebben, gaat terug tot net na de oorlog en eigenlijk tot 5
mei 1945 zelf. De meningen over de inhoudelijke betekenis ervan zijn
over het algemeen redelijk constant geweest. Steeds is het belang
onderstreept van de herdenking van hetgeen er in de Tweede Wereld–
oorlog is gebeurd en de waarschuwing en les die dat voor heden en
toekomst betekent. De vraag of de vijfde mei daarmee ook jaarlijks een
algemeen erkende vrije dag zou moeten zijn is echter lang omstreden
geweest. In de naoorlogse periode speelde hierbij voor de regering en
voor velen met haar een belangrijke rol dat de wederopbouw van het
land een extra vrije dag niet goed zou verdragen.
Naarmate de wederopbouw succes had en naarmate de oorlog verder
achter ons kwam te liggen, werd het gevoel sterker dat de herdenking
van de gebeurtenissen uit de Tweede Wereldoorlog extra accent moest
krijgen. Voor de dodenherdenking was dit al lang en op velerlei wijzen
een feit. Ten aanzien van de vijfde mei was de situatie onduidelijker.
In 1982 werd door de regering daarom de vijfde mei aangewezen als
de dag waarop jaarlijks de bevrijding van het Koninkrijk in 1945 van de
Duitse en Japanse bezetter wordt herdacht en gevierd. (Koninklijk besluit
112664F
ISSN0921 7371
SDU uitgeverij 's Gravenhage 1991
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 800 III, nr. 12
van 12 maart 1982, nr. 1, Stcrt. 25 maart 1982). Daarbij werd er door de
regering een oproep gedaan om deze dag zoveel mogelijk een vrije dag
te doen zijn. Tevens werd voor de rijksdienst de vijfde mei aangewezen
als dag waarop de rijksdienst zoveel mogelijk gesloten zal zijn (circulaire
minister van Binnenlandse Zaken d.d. 5 maart 1982, Stcrt. 15 maart
1982). Dit voorbeeld vond navolging bij de andere overheden, in de
onderwijssector en een beperkt deel van de g.– en g.-sector. In 1982
werd de vijfde mei ook opgenomen in de algemene termijnenwet
waardoor deze dag in het rechtsverkeer geldt als een dag die niet wordt
meegerekend indien op die dag een wettelijke termijn vervalt. In het
bedrijfsleven werd de vijfde mei slechts sporadisch vrijgegeven en bleef
men vasthouden aan de oude afspraak tussen werkgevers en
werknemers dat er slechts in lustrumjaren sprake zou zijn van een vrije
dag.
Verschillende malen werd er door de regering een beroep op de
Stichting van de Arbeid gedaan om tot een algemene vrije dag op vijf
mei te komen, evenwel zonder het gewenste resultaat. Wel zijn er in de
loop der jaren een beperkt aantal CAO's tot stand gekomen waarin 5 mei
als vrije dag \s aangewezen. In een aanzienlijk aantal CAO's is - in
verschillende bewoordingen - een bepaling opgenomen die tot gevolg
heeft dat de vijfde mei een vrije dag is, indien deze dag als een nationale
feestdag wordt aangemerkt (totaal ca. 32% werknemers onder CAO).
Naar aanleiding van de toegenomen maatschappelijke plaats die de
herdenking en overdenking van de Tweede Wereldoorlog heeft gekregen
en de mate van verankering van de vijfde mei in de samenleving, heeft
de regering bij Koninklijk besluit d.d. 24 september 1990 (Stcrt. 1
oktober 1990) de vijfde mei aangewezen als nationale feestdag. De
directe betekenis van deze aanwijzing is dat nu voor een aanzienlijk deel
van de werkende bevolking deze dag in het vervolg een algemene vrije
dag zal zijn. Zoals hiervoor is aangegeven, gold dit reeds voor de
overheidssector en een deel van de g.en g.– sector, alsmede een
beperkte aantal CAO's. Hierbij komen nu de werknemers die onder
CAO's vallen waarin staat dat nationale feestdagen als vrije dagen
gelden, of dat vijf mei een vrije dag zal zijn indien deze dag als een
nationale feestdag zou worden aangewezen. Dit aantal gevoegd bij de
groepen voor wie op vijf mei reeds een vrije dag gold, betekent dat als
gevolg van het besluit tot aanwijzing van vijf mei als nationale feestdag
35 a 40% van de werkende bevolking al direct een vrije dag op vijf mei
heeft.
De betekenis van het besluit gaat evenwel verder. Een nationale
feestdag is immers traditioneel gesproken een vrije dag. Dat houdt ook
een oproep aan de burgers en de sociale partners in om dat in die zin te
regelen. Het langs wettelijke weg regelen van de vijfde mei als een dag
waarop in beginsel geen arbeid wordt verricht, zou weliswaar een te
drastische ingreep zijn op het arbeidsvoorwaardenterrein, waarop sociale
partners juist vrij zijn tot afspraken te komen, maar dat doet geen
afbreuk aan de oproep het een vrije dag te doen zijn.
Op Koninginnedag, de enige vergelijkbare nationale feestdag, heeft
iedereen vrij. De wijze waarop dit in diverse CAO's is geregeld verschilt
sterk. De regeling van de vijfde mei als algemene vrije dag zal - voor
zover hierover in de CAO's nog geen afspraken zijn gemaakt - in de
komende CAO-onderhandelingen aan de orde kunnen komen. Enkele
belangrijke kortgeleden afgesloten CAO's zijn reeds tot nadere regeling
van de vijfde mei gekomen. Op zich zou het denkbaar zijn om wel in de
Winkelsluitingswet een bepaling op te nemen dat naast Koninginnedag
ook vijf mei een dag is waarop de winkels moeten zijn gesloten. De
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 800 III, nr. 12
regering heeft echter niet het voornemen om hiertoe een voorstel in te
dienen gezien de algemene discussie over sluitings-tijden.
De regering is in de vaste overtuiging dat met het besluit tot
aanwijzing van de vijfde mei als nationale feestdag een besluit is
genomen met de duidelijke strekking dat op de vijfde mei, in aansluiting
op de dodenherdenking van 4 mei, een ieder zoveel mogelijk in de
gelegenheid wordt gesteld om op waardige en gepaste wijze invulling te
kunnen geven aan de herdenking en overdenking van de Tweede Wereld–
oorlog en de herdenking en viering van de bevrijding.
De Minister-President,
Minister van Algemene Zaken,
R.F.M. Lubbers
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 800 III, nr. 12