Inleiding taalwetenschap

Download Report

Transcript Inleiding taalwetenschap

INLEIDING
TAALWETENSCHAP
[email protected]
college 6, week 7
Bespreking huiswerk

Vragen over hoofdstuk 6
(probeer je vragen zo specifiek mogelijk te formuleren)

bespreken huiswerk
 hfst.
6: opdracht 1 t/m 8
Verwarring…





In T&T worden op het eerste niveau alleen NC en
VC onderscheiden
Bij Luif (gramm. A) worden naast NC en VC ook
voorzetselconstituenten onderscheiden VzC
In T&T worden VzC in geval van plaats- en
tijdsbepalingen NC genoemd
In T&T worden andere VzC ingedeeld bij de VC
In T&T wordt niet gekeken naar de voorzetsels
Opdr. 6.2a
Zin
NC
AdjC
H
H
VC
NC
H
AdjC H
H
VC
AdvC
AdjC
H
H
De jonge verpleegkundige verleidde de rijke patient met doorzichtige praatjes.
Opdr. 6.2b
Zin
NC
AdjC
H
VC
H
H
NC
AdjC
H
VC
H
NC
AdvC
H
H
Op een mooie zomerdag fietste het bejaarde echtpaar per tandem naar het strand.
Opdr. 6.2c
Zin
NC
VC
AdjC H
VC
H
H
NC
H
NC
AdjC
VC
H
H
H
Om de vier jaar wordt in Kassel een belangrijke kunsttentoonstelling georganiseerd.
Opdracht 6.4

De slecht voorbereide minister antwoordde het Tweedekamerlid ronduit onbeschoft.

NC: de slecht voorbereide minister


Hoofd: minister
AdjC: slecht voorbereide



VC: antwoordde ronduit onbeschoft


Hoofd: antwoordde
AdvC: ronduit onbeschoft



Hoofd: voorbereide
AdvC: slecht
 Hoofd: slecht
Hoofd: onbeschoft
AdvC: ronduit
 Hoofd ronduit
NC: het Tweede-kamerlid

Hoofd: Tweede-kamerlid
Opdracht 6.4

[[De [[slecht H]AdvC voorbereidde H]AdjC minister H]NC
[antwoordde H]VC [het Tweede-kamerlid H]NC
[[[ronduit H]AdvC onbeschoft H]AdvC]VC]Z.
Opdracht 6.4
zin
NC
AdjC
AdvC H
H
NC
H
VC
NC
VC
H
H
AdvC
AdvC H
H
De slecht voorbereide minister antwoordde het Tweede-kamerlid ronduit onbeschoft.
Opdr. 6.5
[Ik heb een heel erg jonge hypotheekadviseur ontmoet.] Z
[[Ik]NC [heb]VC [een heel erg jonge hypotheekadviseur]NC
[ontmoet.]VC]Z
[[IkH]NC [[heb]VC ]VC [een [[heel]AdvC [erg]AdvC [jongeH]]AdjC
[hypotheekadviseurH]]NC [[ontmoet.H]]VC]Z
[[IkH]NC [[heb]VC ]VC [een [[[heelH]AdvC] [[ergH]AdvC] [jongeH]]AdjC
[hypotheekadviseurH]]NC [[ontmoet.H]]VC]Z
Opdracht 6.5

Zin: Ik heb een heel erg jonge hypotheekadviseur ontmoet.

NC: Ik


H: Ik
VC: heb

VC: heb


NC: een heel erg jonge hypotheekadviseur


H: hypotheekadviseur
AdjC: heel erg jonge




H: heb
H: jong
AdvC: heel
 H: heel
AdvC: erg
 H: erg
VC: ontmoet

H: ontmoet
Opdracht 6.5
Zin
NC VC
H VC
H
NC
AdjC
VC
H
H
AdvC AdvC H
H H
Ik heb een heel erg jonge hypotheekadviseur ontmoet.
Opdracht 7

Ik houd vreselijk veel van de zoon van het
staatshoofd.
 Constituenten
 Inhoudswoord/functiewoord
 Woordsoort
Opdracht 6.8 b en c

Nou, als hij niet komt, kan hij van mij het dak op.
nou: partikel
 als: conjunctie
 van: prepositie
 het: partikel
 op: postpositie


Toen hij zijn zin niet kon krijgen, liep hij kwaad de deur
uit.
toen: conjunctie
 de: partikel
 uit: postpositie

Hoofdstuk 10: Zinsbetekenis
Semantiek

Onderdeel van de taalkunde dat zich bezighoudt met
betekenis



woordbetekenis
zinsbetekenis
Compositionaliteit: betekenis is afhankelijk van

Zin:



Constituent:



betekenissen van de samenstellende woorden
syntactische verbanden
betekenissen van de samenstellende woorden
woordvolgorde
Woord:


betekenissen van de afzonderlijke woorddelen
volgorde van de woorddelen
Referentie

Referentie: verband tussen taalelement en datgene
waarnaar dit element verwijst (referent)

specifieke referentie: bij de spreker bekend

definiete referentie: identificeerbaar voor de hoorder


indefiniete referentie: niet identificeerbaar


Die merel pikt al mijn druiven.
In mijn tuin zit een merel, die al mijn druiven pikt.
niet-specifieke referentie: bij de spreker niet bekend

generieke referentie: er wordt een soort aangeduid


De merel houdt over het algemeen erg van druiven.
categoriale referentie: er wordt een willekeurige soort bedoeld

Er zijn veel vogels die van druiven houden.
Referentie
Referentie
Specifiek
(bekend aan de spreker)
Definiet
(identificeerbaar voor de hoorder)
Die merel pikt al mijn druiven.
Indefiniet
(niet identificeerbaar voor de hoorder)
In mijn tuin zit een merel, die al mijn
druiven pikt.
Niet-specifiek
(niet bekend aan de spreker)
Generiek
(soort als geheel)
De merel houdt over het algemeen erg
van druiven.
Categoriaal
(willekeurig (lid van een) soort)
Er zijn veel vogels die van druiven
houden.
Nominale constituent met pronomen
Pronomina in het
Nederlands
Singularis
Pluralis
Eerste persoon
ik
we/wij
Tweede persoon
je/jij
je/jullie
Derde persoon
hij, ze/zij, het
ze/zij
Deixis en anafora

Deixis: er worden voornaamwoorden gebruikt die door
een gemeenschappelijk referentie kader van spreker
en hoorder, door de hoorder te identificeren zijn.
Zij is altijd aanwezig.
 De koffie staat daar.


Anafora: pronomen dat terugverwijst naar een
antecedent.
Mieke werkt hard. Zij is altijd aanwezig.
 Bij AH staat de koffie in het pad, waar ook de thee staat.

Verbale constituent: tijd

grammaticale tijd: tempus (mv: tempora)

tegenwoordige tijd: presens


verleden tijd: preteritum



Mark plukte bloemen.
toekomende tijd: futurum


Mark plukt bloemen.
Mark zal bloemen plukken.
in relatie tot het spreekmoment: absolute tempus
in relatie tot een andere referentie dan het spreekmoment:
relatieve tempus



Mark plukt bloemen als hij naar school gaat.
Mark plukte bloemen toen hij uit school kwam.
Mark zal bloemen plukken als hij naar school gaat.
Verbale constituent: aspect

ingressief aspect: vanuit het perspectief van de
beginfase
 Vorige
week om deze tijd vertrok ik naar Spanje.
 De marathon start volgende week om twaalf uur.

progressief aspect: vanuit het perspectief van
ontwikkelingsfase
 Vorige
week ben ik in Spanje geweest.
 Volgende week wordt de marathon gelopen.
Verbale constituent: aspect

perfectief aspect: de situatie is een afgesloten
geheel
 Alle
toetsen zijn nagekeken.
 Als ik daar kom, is zij aan het koken.

imperfectief aspect: de situatie is in ontwikkeling
 Ik
ben de toetsen aan het nakijken.
 Als ik daar kom, is zij aan het koken.
Verbale constituent: situatietypen
Situatietypen
Dynamisch
Statisch
Gecontroleerd
handeling
Ik bewerk de resultaten met
de computer.
positie
Ik heb de resultaten
bewerkt met de computer.
Niet-gecontroleerd
proces
De computer loopt vast.
toestand
De computer is vastgelopen.
Huiswerk



hfst. 10: opdracht 1 t/m 6
Onderzoeksgroepje Jennifer, Linda,
Cheniva, Roos en Franke
Bestuderen hfst 1 t/m 6 en 10