Transcript scans

vREEMDE
lc . m. r)0 M e-iF.ï", \1,
^C1 r)
CAM
VREEMDE
WOORDENTOLK
SAMENGESTELD DOOR
J. C. v. DONGEN
UITGEVERSMII. „VELOX"
AMSTERDAM.
Lijst van Afkortingen,
In.
yr.
o.
MTV.
nmw.
zelfst.
bijv.
fig.
tegenst.
lett.
z.a.
d.w.z.
d.i.
fab. of fabell.
Lat.
Gr.
Fr.
D.
It.
Sp.
Rom.
Eng.
Mal.
Hebr.
Port.
mannelijk.
-7=-' vrouwelijk.
= onzijdig.
= meervoud.
= naamwoord.
= zelfstandig.
= bijvoeglijk.
= figuurlijk.
= tegenstelling.
= Ietterlijk.
= zie aldaar.
= dat wil zeggen.
= dat is.
= fabelleer.
= Latijnsch.
= Grieksch.
= Fransch.
= Duitsch.
= Italiaansch.
= Spaansch.
= Romeinsch.
= Engelsch.
= Maleisch.
= Hebreeuwsch.
= Portugeesch.
=
N.B. thtdrukkingen zoeke men als regel op de beginletter van het eerste woord, staan ze daar niet,
dan sla men na op de andere woorden, wears* zit
bestaan,
A
A°. anno = in het jaar.
A. are = vierkante Decameter.
A.C., Lat. anno Christi =--- in het jaar van Christus
na Chr. geboorte).
ab absurd°, Lat. uit het ongerijmde.
ab actis, Lat. secretaris.
abandon, m. Fr. het afstand doen.
weg met a bas! Fr. neer met abat-jour, m. Fr. lichtscherm, lampekap abattoir, o. Fr. slachthuis.
abbe, m. Fr. abt, wereldlijk geestelijke (in Frankrijk).
abces, o. zweer, gezwel.
Abdera, stad in het oude Thracie (tegenw. Bulgarije
Roemenie), berucht om de onnoozelheid en dwazisheid
barer inwoners. (Abderieten),
abdicatie, yr. Fr. afstand (van den troon).
abdis, Lat. hoofd van nonnenklooster.
abdomen, o. Lat. buik, onderlijf.
abecedarius, Lat. beginner, leerling.
aberratie, yr. Lat. afdwaling, afwijking.
ab eterno, Ital. sinds onheugelijke tijden ab intestato, Lat. zonder testament.
ab irato, Lat. in gramschap.
abject, Lat. laaq, gemeen; abjectie, yr. gemeenheid.
ablatie, Fr. wegneming (vooral van lichaamsdeelen).
ablutie, yr. Fr. wassching, afspoeling (als godsdienstige
plechtigheid).
abolitie, vr. Fr. afschaffing, opheffing.
abolitionist, voorstander v. d. afschaffing der slavernij.
abominabel, Fr. afschuwelijk, verfoeilijk.
abordeeren, Fr. aanlanden, enteren, aanspreken.
abortus, m. Lat. ontijdige bevalling, miskraam, abortus
provocatus, opzettelijk verwekte abortus.
abouchement, Fr. mondeling onderhoud a bout portant, Fr. met het pistool op de Borst, fig.:
bruusk, zonder praatjes.
ab ovo, Lat. van het ei (het begin) af abracadabra, o. oudStijds een tooverwoord, nu: onbegrijpelijke taal, wartaal.
abrege, o. Fr. kort begrip, overzicht.
abreuvoir, Fr. drinkplaats voor het vee, wed.
abri, m. Fr. schuilplaats (voor wachtende reizigers).
abrupt, Fr. zonder samenhang.
absence d'esprit, Fr. verstrooidheid.
absent, Fr. afwezig.
6
ABS—ACH.
absint, o. Lat. een bittere, van alsem bereide likeur.
absolutie, Fr. vergeving van zonden door de R.K. kerk
absolutisme, o. Fr. onbeperkte heerschappij.
absorbeeren, Fr. inzuigen, opslurpen.
abstinentie, Fr. onthouding van gent.
abstract, Fr. afgetrokken, diepzinnig; abstracte wetenschappen: wis- en natuurkunde.
absurd, Fr. ongerijmd, dwaas.
as uno disce omnes, Lat. naar een, beoordeel alien.
abusief, Fr. verkeerd.
academie, Gr. oudtijds: een wandelplaats en gymnasium
bij Athene, nu: een inrichting voor hooger onderwijs
(universiteit) of een genootschap van geleerden.
a capella, Ital. muziekterm: voor zangstemmen alleen,
zonder begeleiding.
accajou, Fr. mahoniehout.
accapareur, m. Fr. die levensmiddelen opkoopt om de
prijzen op te jagen.
acceleratie, Fr. versnelling eener beweging.
accent, o. kiemteeken, tongval; accentueeren, Fr. den
nadruk leggen op.
accept, o. Lat. ook: acceptatie, vr. wissel, waarop de betrokkene verklaard heeft hem op den datum te zullen
voldoen.
accas, o. toegang, toetreding; accessibel, toegankelijk.
accessoires, Fr. de bijkomende dingen, noodig voor een
tooneelvoorstelling; ook op een schilderij.
accident, Fr. ongeluk van geringe afmetingen.
acdamatie, yr. Fr. toejuiching; iets bij acciamatie aannemen: zonder stemming.
acclimatiseeren, Fr. levende wezens wennen aan een ander
klimaat.
accolade, yr. Fr. ornhelzing, ridderslag, haakje.
accomodatie, vr. Fr. aanpassing.
accompagneeren, begeleiden; accompagnement, begeleiding
van zang door muziekinstrument (en).
accoord, Fr. 1. overeenkomst; 2. samenklinken van tonen.
accordion, Fr. harmonica.
accountant, m. Eng. hij, die er zijn beroep van maakt
voor anderen boekhoudingen in te richten, te controleeren, enz.; accountancy, yr. beroep der accountant.
accrediteeren, Fr. crediet verschaffen, een gezant van
geloofsbrieven voorzien.
accres, o. Fr. toename, vermeerdering.
accumulator, m. toestel, waarin men electriciteit kan ophoopen en op een gegeven oogenblik als stroom benutten.
acdjns, Fr. indirecte belasting op gebruiksartikelen.
acetyleen, Fr. kleurloos gas uit calcium carbid en water.
a charge, Fr. letterlijk: ten last. Getuige a charge; die ten
nadeele van den beklaagde getuigt.
ACH—ADE.
7
Achilles, held uit den Trojaanschen oorlog, die alleen aan
zijn hiel kwetsbaar was, vandaar: Achilleshiel.
achromatisch, Gr. wat het licht doorlaat zonder het in kleuren
te ontbinden, achromatische lenzen, kijkers.
a costi, Ital. in uwe stad.
acoustiek, vr. de leer van het geluid, de geschiktheid om te
liooren (in zalen).
acquisiteur, m. die klanten aanbrengt (voor een levensverzekering, bijv.).
acre, Eng. pl.m. 4000 vierkante meters.
acrobaat, Fr. kunstenmaker.
acta est fabula, Lat. het stuk is gespeeld. (laatste woorden
van den Romeinschen keizer Augustus).
acte, vr. Fr. handeling, daad, bedrijf, document, schriftelijk
bewijs.
acteur, m. Fr. tooneelspeler.
actie, yr. Fr. aandeel, gerechtelijke vervolging, gevecht.
actief, Fr. werkzaam. Het actief is wat er in een faillissement aan waarde aanwezig is. Tegenstelling: het passief,
de schulden.
actrice, Fr. tooneelspeelster.
actueel, •Fr. wat aan de orde van den dag is; wat betrekking heeft op iets dat aan de orde van den dag is.
acuut, Lat. scherp, snijdend. Acute ziekte: die een snel en
hevig verloop heeft. Tegenstelling: chronische, sleepende
ziekte.
A.D.
Anna Domini, Lat. in het jaar onzes Heeren.
adagio, o. Ital. (muziek) zacht en langzaam voor te
dragen.
Adamieten, godsdienstige secte uit de Ilde eeuw; scheldnaam voor de Amsterdamsche Wederdoopers (1535);
naaktloopers.
adapteeren, Fr. aanpassen, aanwenden.
adat, Maleisch, gewoonterecht.
ad augusta per augusta, Lat. Tot het hoogste hangs enge
wegen. (Wachtwoord der samenzweerders in Victor
Hugo's tooneelstuk Hernani).
ad calendas graecas, Lat. Op de Grieksche calendae, met
Sint Juttemis. (De calendae waren bij de Romeinen de
eerste dagen van iedere maand, waarop de betalingen
plaats hadden. De Grieken hadden geen calendae).
addenda, m.w. Lat. bijlagen aan het einde van een boek.
addio! Ital. vaarwell
additioneel, aanvullend, bijkomend. (additioneele rechten,
artikelen).
a &charge, Fr. ter ontlasting; getuige a decharge, die
ten voordeele van den beklaagde getuigt.
adenolden, mr.v. hichaampjes, die op klieren gelijken.
adept, Lat. letterlijk: wie verkregen heeft; de ingewijde in
een wetenschap, ook het lid van een secte of partij.
8
ADE—ADV.
adequaat, Lat. geheel, volledig, van gelijke strekking, van
gelijke beteekenis.
ad gloriam, Lat. om den roem, ook: voor niets. Dei majorein
gloriam, ter meerdere eere Gods.
adhesie, Lat. aantrekking. fig. instemming, toetreding,
Adhesie-betuiging. In de natuurkunde is adhesie de
aantrekking tusschen twee verschillende lichamen, die
elkaar aanraken.
ad hoc, Lat. hiervoor, voor dit doel in 't bijzonder:
commissie ad hoc.
ad hominem, Lat. letterlijk: tot den man; argument ad
hominem, als men tegen zijn tegenstander diens eigen
woorden benut.
ad infinitum, Lat. tot in 't oneindige.
ad interim, Lat. in den tusschentijd, minister ad interim,
plaatsvervangend.
a discretion, Fr. naar believen.
adjectief, bijvoegelijk naamwoord.
adjudant, Fr. officier toegevoegd aan hoofdofficier voor de
uitvoering der bevelen.
adjunct, helper, toegevoegd ambtenaar.
ad libitum, Lat. naar believen, naar verkiezing.
ad mandatum, Lat. volgens bevel.
ad manus proprias, Lat. in eigen handen.
administreeren, besturen, beheeren ,toedienen.
admiraal, Fr. hoogste officiersrang bij de zeemacht.
admirateur, Fr. bewonderaar.
admissie, yr. Fr. toelating.
ad notam (nemen), in gedachte houden.
adolescent, Fr. aankomend jongmensch.
Adonis, (Grieksche fabelleer) schoone jongeling.
adopteeren, Fr. als kind aannemen.
adoratie, yr. Fr. aanbidding, vereering.
Ad patibulum, Lat. Naar de galg! Bekend gebleven gezeg.
de van Jan de Vargas, voorzitter van den Raad van
Beroerte.
ad patres (gaan), Lat. naar de vaderen gaan, sterven.
ad pins usus, Lat. voor een vroom doel, schertsend: voor
zekere plaats bestemd.
ad rem, Lat. ter zake dienende, afdoend.
adscriptus glebae, Lat. lett. aan de aardkluit verbondenz
servi adscripti glebae, lijfeigenen hoorigen.
ad summam, Lat. in 't geheel.
ad summum, Lat. op 't uiterste.
adultereeren, Fr. echtbreken; adulteratie echtbreuk.
ad ultimum, Lat. tot besluit.
ad unum, Lat. tot den laatsten man toe.
ad valorem, Lat. naar de waarde (belasten).
advent, m. Lat. naderende komst (des Heeren); adventtijd,
de vier weken voor Kerstmis.
ADV—AGR.
9
adviseeren, Fr. bericht geven, raad geven.
ad vitam, Lat. voor 't leven.
advocaat, Fr. rechtsgeleerde raadsman.
aequator, Lat. (der aarde) groote cirkel op gelijke afstand
der polen. Evenaar — Linie.
aequilibrist, Fr. evenwichtskunstenmaker.
aequivalent, Fr. jets dat gelijkwaardig is met jets antlers.
ar, Lat. lucht; aroliet, luchtsteen, meteoorsteen; aeronaut,
luchtschipper; arostaat, m. luchtschip; aeroplane, m.
vliegmachine.
aerostatica, Lat. leer van 't evenwicht der gassen.
aesculaap, Gr. God der geneeskunde met staf waar omheen
een slang kronkelt.
Aesopus, Gr. Grieksch Fabeldichter. 6e eeuw v. Christus.
aether, m. Gr. het uiterst fijne, alle lichamen doordringende
gas, hetwelk men aanneemt dat de hemelruimten vervult
en licht, warmte, electriciteit, enz. voortplant; ook: een
zeer vluchtige, ontplofbare vloeistof.
affect, Fr. plotselinge gemoedsaandoening.
affiche, o. Fr. aanplakbiljet.
afficheeren, aanplakken, fig.; met jets te koop loopen.
affiniteit, yr. Fr. verwantschap, lett. en fig.
affreus, Fr. verschrikkelijk.
affuit, Fr. onderstel voor stuk geschut.
A fond, Fr. grondig; jets a fond kennen.
agave, Lat. Amerik. plant waarvan het sap wordt gebruikt
als drank.
a gauche, Fr. links af.
agenda, Lat. lijst der af te doene zaken.
agent provocateur, Fr. handlanger der geheime politie,
die tot misdrijven aanzet.
ager publicus, Lat. land dat aan den staat behoort.
agglomeraat, o. Ital. opeenhooping (vooral van huizen in
een groote stad).
ageeren, Fr. handelen, wordt vooral gebruikt voor militaire
en gerechtelijke handelingen.
agio, o. Ital. opgeld, verschil tusschen de nominale en de
werkelijke waarde, winst bij het omzetten van geldswaardige papieren; agiotage, beursspel.
a giorno, Ital. als op klaarlichten dag, verlichting a giorno.
agitatie, yr. Fr. onrust, opwinding, aandoening; agitator,
volksmenner, propagandist; agiteeren, zenuwachtig maken, opruien, beweging brengen onder.
agnaten, mrv. Lat. naast bloedverwanten van vaderszijde,
(vooral bij vorsten), de afstammelingen van eenzelfden
vader, de zwaardzijde, in tegenstelling tot de cognaten.
agnostici, Gr. nietweters, zij die verklaren dat het volstrekte
niet door den mensch begrepen kan worden.
Agnus Del, Lat. het Lam Gods, d.i. Jezus.
agrarisch, Lat. (van ager, akker) wat betrekking heeft op
10
AGR— ALC.
de landerijen, haar bebouwing en verdeeling.
Agrariers, naam van de staatkundige partij in Duitschland,
welke de belangen der landbouwers en grondbezitters
voorstaat, o.a. door invoerrechten to eischen.
zgreEeren, Fr. gunstig aan- of opnemen, believen, goedkeuren; geagreeerde klerk, die zonder examen toegelaten is.
agregatietoestanden, de vaste, vloeibare of gasvormige
toesidnd der licharxren.
agressief, Fr. aanvallend (optreden).
agronoom, Gr. landbouwkundige.
aide, Fr. helper; aide du camp, adjudant, toegevoegd aan
een vorst of een generaal.
air, Fr. houding, uiterlijk, zich een air gaven van, zich voordoen als: zangwijze, lied = aria.
Ajax, Lat. Held uit den Trojaanschen oorlog; voetbalvereeniging.
a jour, Fr. opengewerkt (van kant. etc.), tot op den dag
bijgehouden (van boeken).
a /a baisse (speculeeren), Fr. op de daling der effecters of
koopwaren speculeeren; tegenst. a la hausse.
a la bonne heard: Fr. zOO is het goed!
a la fortune du pot, Fr. wat de kok schaft; ik noodig u uit
a la fortune du pot: d.w.z. er wordt geen omslag voor u
gemaakt.
a la guerre comme a la guerre, Fr. lett.: in den oorlog
zooals in den oorlog; fig.: men moet berusten in het
onvermijdelijke.
A la hause, Fr. (speculeeren), op het rijzen der prijzen.
a la minute, Fr. binnen een minuut, aanstonds.
a la suite, Fr. (van officieren), ingeschreven op de staten
van een regiment, doch niet actief daarbij dienende.
a latere, kardinaal a latere, die met buitengewone volmacht
door den paus afgevaardigd wordt.
a l'avenant, Fr. verbasterd tot navenant, naar evenredigheid, naar gelang de omsthndigheden.
albast, It. fijne gipssoort bestaande uit kalk, zwavelzuur en
water.
albatros, Gr. vogelsoort (orde d. zwemvogels), komt voor
in zuidelijke zeeen.
albino, m. Sp. mensch of dier, lijdende aan albinisme,
d.i. afwezigheid van kleur in huid en haren, zij zijn
bleek, hebben wit haar en rood dooraderde oogen;
Holl. witteling.
Albion, o. lett. witland, dichterlijke naam, dien de ouden
aan Engeland gaven om zijn krijtrotsen.
albumine, yr. eiwitstof.
alcade, Sp. (van het Arab. al, de, kadi, rechter), burgerlijk
ambtenaar in Spanje, burgemeester en vrederechter.
alcazar, m. Sp. paleis der Moorsche koningen in Spanje.
ALC—ALL.
11
alchimie, yr. Arab. de hersenschimmige kunst om metalen
in goud te veranderen (door middel van den „stee p der
wijzen") of den drank te bereiden, die onsterfelijk zou
maken (levenselixer) ; alchimist, goudmaker.
aicoholisme, o. (ziekte door) het misbruik maken van
sterken drank.
Alcyon, vogel uit de fabelleer, welke zijn nest maakte op de
baren der zee.
alderman, Eng. gcrileentelijk arnbtenaar, wethouder en
vrederechter in Engeland en Amerika.
ale, yr. Engelsche biersoort.
alea jacta est, Lat., de teerling is geworpen, woord v .n
Julius Cesar toen hij met zijn leger de Rubico (in
N.-Ital.) overtrok om tegen Rome op te trekken: dit
was een daad van openlijk verzet tegen de wetten van
zijn land.
alexandrijn, m. zesvoetig vers.
algarade, vr. Fr. onbeschofte uitval tegen iemand.
algebra, yr. Arab., stelkunde.
Alhambra, o. Arab., het paleis der Moorsche koningen
te Grenada.
alias, Lat., anders, ook wel genoemd; m. 'n rare snuiter.
alibi, Lat. elders, afwezigheid van een plaats, bewezen
door de tegenwoordigheid elders; zijn alibi bewijzen.
alieneeren, Fr. verkoopen, vervreemden.
geneesheer voor krankzinnigen.
alignment, Fr., richting, rooilijn.
alimenta, mrv. Lat. onderhoudskosten.
a l'iinpossible nu! n'est tenu, Fr., iemand i s gehouden
om het onmogelijke te doen.
alinea, Lat. begin bij een nieuwen regel, gedeelte tusschen
twee nieuwe regels.
a l'instar, Fr., op de wijze van.
Allah, Arab., de Allerhoogste, God.
alike, yr. Fr., laan tusschen twee rijen boomen.
allegorie, vr. Gr., zinnebeeldige voorstelling; bijv. een
geraamte met een zeis voor den dood.
allegro, Lat. muziekterm: snel, vlug, levendig.
alliage, y r. Fr., mengsel van metalen ,die samengesmolten
zijn, legeering.
alliance, Fr. vereeniging of verbond.
geallieerden: verbondenen uit den wereldoorlog: Frankr.Engel.-Belgie;
internationale vereeniging
alliance universelle Israelite voor de belangen der Joden, opgericht 1860 te Parijs.
alligator, m. Sp., Amerikaansche krokodil, kaaiman.
alliteratie, yr. stafrijm, vorm der oude Germaansche gedichten, (zonne stervend, zonk in zee, Van Eeden). Aan
alliteratie danken we uitdrukkingen als: met man en
macht, in rep en roer, enz.
12
ALL—AMB.
alocutie, yr. Lat., korte toespraak (van den keizer van
Rome tot zijn soldaten, van den paus tot de kardinalen).
allodium, v. vrij erfgoed. (tegenst. feudum, leengoed).
allodiaal, niet leenroerig.
allongepruik, vr. pruik met lange krullen (17e eeuw).
allopaath, m. Gr., geneesheer, die de ziekte bestrijdt door
tegen-middelen, (tegenst. homeopaath); allopathie, yr.
de gewone wijze van ziektebestrijding.
all right!, Eng., in orde
allure, yr. Fr., gang, houding.
alluvium, o. Lat., jongste aardlagen, die door water aangespoeld zijn, alluviaal, wat tot het alluvium behoort,
(tegenst. diluvium, dilluviaal).
alma mater, Lat., de voedstermoeder (der wetenschappen):
de universiteit.
alma viva, yr. Sp. wijde mantel.
almanak, Arb. 1. astronomische kalender; 2. jaarboekje, dagwijzer , de 1 e verscheen in 1460 in Weenen.
aloe, Lat. plant (lelie-achtigen) kamerplant.
a loisir, Fr. op zijn gemak, zonder overhaasting.
alpaca, yr., wol van een Zuid-Amer. schaap van dien naana;
verzilverde legeering van kooper, zink en nikkel.
alpha en omega, het begin en het einde. (De alpha (a)
en de omega (a) waren de eerste en de laatste letter van
het Gr. alphabet).
alsem, Lat. 1. plant met bitter sap; 2. fig bittere pil.
alt, Ital. alto, de tweede zangstem.
alteratie, vr. Fr. ontroering, schrik.
alter ego, Lat. de andere ik, plaatsvervanger.
alternatief, o. Fr. gedwongen keuze (vooral tusschen twee
onaangename dingen).
altruisme, o. Fr. liefde voor anderen (tegenstelling:
egoisme).
aluminium, o. edel metaal, zeer licht en vast, met een
glans als zilver.
A.M. = anno mundi, Lat. in het jaar der wereld.
amalgama, o. Gr. verbinding van kwik met een ander
metaal; fig. vreemde vermenging van niet bij elkaar behoorende dingen of menschen; amalgama van kleuren.
amant, Fr. minnaar; amante, minnares; amantes amentes,
Lat. verliefden zijn dwazen.
amanuensis, m. Lat. helper bij het gereedmaken van scheien natuurkundige proeven.
amaril, Sp. fijne diamantspaath; slijp- en polijstmiddel.
amateur, Fr. liefhebber, kunstvriend.
amazone, yr. Gr. dame to paard; damesrijkleed. Volgens
de Grieksche legende waren de Amazones een stam van
krijgshaftige vrouwen.
ambassade, vr. Fr. gezantschap. ambassadeur, gezant.
amber, Fr. weiriekende harsachtige stof afkomstig v. zieke
AMB—AMP.
13
walvisschen (gaisteen) wordt op zee drijvende gevonden.
ambieeren, Lat. een betrekking ambieeren, er naar dingen,
naar verlangen.
ambitieus, Fr. eerzuchtig.
ambrozijn, o. (Gr. fabelleer) de godenspijs.
ambulance, yr. Fr. veldhospitaal.
-ambulant, Fr. rondtrekkend, niet aan een plaats gebonden; van een schoolhoofd, zonder eigen kiasse.
amen! Hebr. zoo zij het!
amende honorable, Fr. het openlijk schuldbekennen en
verontschuldiging vragen; amende honorable doen.
amcndeeren, verbeteren, wijzigen, amendement, verbetering,
wijziging, in een wet, door een lid der 2e Kamer
voorgesteld.
-amerij, yr. amerijtje, kort oogenblik (de tijd om een
Ave Maria, Wees gegroet, (R.K. gebed) op to zeggen).
amethist, m. Gr. violette edeisteen, eertijds als yoorbehoedmiddel tegen dronkenschap beschouwd.
amicitia, vr. Lat. vriendschap.
ammoniak, Lat. vloeistof uit de verbinding van stikstof en
waterstof.
ammoniet, Lat. versteende schelpen van uitgestorven soort
weekdier.
amnestie, yr. Gr. gezamenlijke kwijtschelding van straf
aan groepen van veroordeelden.
amoebe, yr. Gr. eencellig zoetwaterdiertje.
amok, Mal., dooden. Amok maken, in dolle razernij, vaak
door opium veroorzaakt, moorden begaan.
Amor, Lat. Zoon v. Mars en Venus; God der liefde.
amorph, Gr. vormloos (niet gekristalliseerd).
amortisatie, yr. Fr. schulddelging door aflossing.
amotie, yr. Lat. afbreking, slooping. Amoveeren, sloopen.
amour, Fr. liefde; Amour-propre, eigenliefde.
amourette, vr. Fr. vluchtige lietdesverhouding.
ampere, m. (naar den Franschen geleerde Ampere), eenheid
voor het meten van electriciteit.
amphibie, yr. Gr. tweeslachtig dier (dat op het land en in
het water leeft).
amphitheater, Gr. groot rond of ovaal gebouw bij de Ouden,
geschikt voor allerlei schouwspelen, met trapsgewijs oploopende zitplaatsen in het rond, zonder dak, de toeschouwers werden door groote dekkleeden tegen zon en regen
beschermd; zaal met oploopende banken voor het geven
van onderwijs; gedeelte van een schouwburgzaal tegenover het tooneel.
Amphitrite, Lat. Vrouw van Neptunus de God der zee.
amphora, y r. Gr. bij de Ouden, een groote kruik met nauwen
hals en twee handvatsels.
.amphytryon, Gr. gastheer, die goed onthaalt.
amplitudo, Lat. afstand v. d. punten v. opkomst en ondergang
14
AMP—ANI.
der hemellichamen.
amputatie, vr. Lat. het afzetten, amputeeren van eenig
lichaamsdeel.
amulet, vr. Lat. voorwerp dat men op het lichaam draa
en waar men uit bijgeloof de kracht aan toeschrijft rampen
of te wenden.
anabaptist, Gr. wederdooper.
anachoreet, Gr. kluizenaar, heremiet.
anachronisme, Gr. fout tegen de tijdrekening, als men bijv.
van een maaltijd in de 15e eeuw sprekende aardappelen
als een gerecht zou vermelden, immers deze kwamen pas
in de 18e eeuw in gebruik.
anaemi, Gr. bloedarmoede, ook anemie.
analogie, Gr. overeenkomst, analoog, overeenkomstig.
analphabeet, Gr. iemand die lezen, noch schrijven kan.
analyse, vr. Gr. ontleding, ontbinding.
anarchie, yr. Gr. regeeringloosheid, samenwerking zonder
gezag.
anathema, o. Gr. kerkelijke ban; anathema sit, hij zij
vervloekt.
anatocisme, Fr. ergerlijke rente, woeker.
anatomie, vr. Gr. ontleedkunde, snijkamer. De anato.
mische les, beroemde schilderij van Rembrandt, Rijks.
museum.
anch' io sono pittore, Ital. Ook ik ben een schilderf
(riep Corregio, beroemd Ital. schilder, u. d. 15e eeuw,
uit, Coen hij de schilderij St. Cecilia van Rafael zag).
ancienniteit, vr. Fr. ouderdom in rang.
ancien regime, m. Fr. het oude regeeringstelsel, n.l. van voor
de Fransche Revolutie van 1789.
andante, o. Ital. muziekterm: langzaam, gematigd.
androgyne, Gr. fabelleer, wezen dat beide geslachten
in zich vereenigde.
anecdote, Gr. kort, grappig verhaal.
aneroide barometer, Gr. barometer zonder yacht, di.
zonder kwik; de wijzer wordt bewogen door het uitzetten van eene luchtledigen trommel van gemengd metaal.
angekok, priester in Groenland.
angelus Domini, Lat. engel des Heeren,_ gebed in de
middags en 's avonds wordt
morgens,
R.K. kerk;
er in de R.K. kerken geluid om aan dit gebed te herinneren; beroemd schilderij van Millet, Fr. schilder.
Anglikaansche kerk, de Engelsche staatskerk.
anglomanie, yr. dwaze voorliefde voor al wat Engelsch
is. Een Anglomaan, een vriend van Engeland. Een Anglo'
phoob, een vijand van Engeland.
aniline, Fr. kleurstof bereid uit de afval-producten der gasfabriek. Heeft sinds 1900 de meekrap verdrongen.
animeeren, bezielen, verlevendigen, aansporen, geanimeerd, opgewekt.
ANI—ANT.
15
animisme, o. de leer dat de ziel de oorzaak is van alle
levensverrichtingen, dus niet van de geesteswerkzaamheid allêên.
animo, o. Ital. opgewektheid.
animositeit, vr. Fr. bitterheid, vijandige gezindheid.
annalen, Lat. jaarboeken, aanteekeningen betreffende de
voornaamste gebeurtenissen van ieder jaar.
annaten, Lat. jaargelden, som, gelijk aan de inkomsten van
een jaar, welke in de middeleeuwen de nieuwbenoemde
bisschop aan den paus moest betalen.
annex, Lat. bijbehoorend, aangehecht.
annexeeren, het inlijven van een gebied bij een staat;
annexatie, inlijving.
annonce, Fr. 1. aankondiging; 2. kleine advertentie.
annuiteit, yr. jaarlijksche aflossing van een kapitaal,
door betaling van den interest plus een gedeelte van de
hoofdsom.
anomalie, v. Gr. afwijking van den regel.
anoniem, Gr. naamloos, ongeteekend, anonymus, een
ongcnoemde.
anorganisch, Gr. onbewerktuigd; de delfstoffen behooren tot de anorganische natuur.
antagonisme, Gr. tegenwerking, antagonist, tegenstander.
antarctisch, zuidelijk, bij de Zuidpool; tegenstelling:
arctisch.
antecedent, Lat. wat vroeger voorgevallen is, een
antecedent stellen, iets doen, waarop anderen zich later
kunnen beroepen. Iemands antecedenten, zijn vroegere
gedragingen en levensloop.
anthologie, yr. Gr. bloemlezing.
anthraciet, Gr. oudste steenkoolsoort, bevat pl.m. 95 %
koolgtof.
anthropologie, yr. Gr., natuurlijke geschiedenis van den
rnensch.
anti, tegen, in vele samengestelde woorden.
antichambre, yr. Fr., wachtkamer; antichambreeren, in
de wachLkamer wachten.
antichrist, m. Gr., vijand van het christendom, de duivel.
anticipeeren, Fr. op iets vooruitloopen.
antidateeren, Fr, valschelijk een vroegeren datum op een
brief of een stuk to zetten.
antilope, Fr. herkauwend zoogdier leeft in Afrika.
antipode, m. Gr., tegenvoeter, die juist op de aan ons tegenovergestelde zijde der aarde woont; de Australiers zijn
onze antipoden; het woord beteekent ook: onverzoenlijke
tegcnstan.ler.
antiquaar, Fr. kenner van, handelaar in oudheden, antiquariaat, handel in oude boeken.
antiquiteit, m. Fr., voorwerp uit de Oudheid.
antisemiet, m., vijand der Joden.
16
ANT—APP.
antiseptisch, Gr., bederfwerend.
antithese, antithesis, Gr., tegenstelling. Dr. Kuyper heeft
de antithese doen gebruiken in de bijzondere beteekenis van de tegenstelling tusschen de christenen en de
heidenen (paganisten).
a outrance, Fr., tot het uiterste, op leven en dood.
A.P., Amsterdamsch Peil. Denkbeeldig horizontaal vlak door
het nulpunt der Amsterdamsche peilschaal.
Apachen, Stam der Roodhuiden; ook: de dieven en
moordenaars der Parijsche buitenwijken.
apanage, m. Lat., lett. levensonderhoud; gebied dat tijdelijk afgestaan werd aan leden van een vorstelijk
huis; toelage uit de staatskas aan dezulken.
a part, Fr., terzijde.
aparti, m. Fr., dat wat een tooneelspeler z.g. in zichzelf zegt, en de andere medespelers geacht worden niet
te hooren.
apathie, vr. Gr., ongevoeligheid, lusteloosheid, onverschilligheid, apatisch, lusteloos, enz.
apergu, o. Fr., beknopt overzicht.
aphorisme, yr. Gr., korte spreuk, korte stelling.
Aphrodite, Gr. Zie Venus.
Apis, Arb., Heilige stier. God der Egyptenaren.
aplomb, o. Fr., stelligheid, tegenwoordigheid van geest,
beslistheid. Jets met aplomb verzekeren.
apocalypsis, yr. Gr., onthulling, de Openbaring van Johannes,
apocalyptisch, duister, geheimzinnig.
apocrief, Gr., ondergeschoven, verdicht. De apocriefe boeken,
de bijbelboeken, waarvan de echtheid niet erkend is.
apodictisch, Gr., bepaald, onweerlegbaar, afdoende.
a point, Fr., juist goed, van pas, gaar.
Apollo, Gr., 1. noon van Zeus en Latona aanvoerder der
Musen; 2. zeldzame vlindersoort.
apologeet, m. Gr., degeen, die een apologie, ( yr.), een verdedigingsrede houdt, of een verdedigingsgeschrift schrijft.
apoplexie, yr. Fr., beroerte.
apostaat, m. Gr., die van het Christendom terugvalt tot het
heidendom.
apostelpaarden, (met reizen), te voet, zooals de Apostelen; Apostolische Majesteit, titel der koningen van
Hongarije en keizers van Oostenrijk; de Apostolische
Stoel, de zetel, de regeering van den paus.
Apotheek, Gr., plaats waar geneesmiddelen worden bereid
en verkocht.
apiitheose, vr. Gr., vergadering der Romeinsche keizers,
der helden; verheerlijking, hulde.
apostrophe, yr. Gr., weglatingsteeken; het afbreken van
een rede om zich tot een bepaalde persoon te warden; scherpe vermaning, verwijt.
apparaat, o. Lat., toestel, verzameling gereedschappen.
APP—ARC.
17
,appartement, o. Fr., woning, reeks kamers die men in een
huis bewoont.
appel, o. Fr., beroep op een hoogere rechtsspraak; in appel
komen; appellant, die in appel komt, die appelleert.
appendicitis, vr. Lat., ontsteking van het wormvormig verlengstuk van den blinden darm.
appendix, o. Lat., aanhangsel, toevoegsel.
apprecieeren, Fr. op prijs stellen, waardeeren, appreciatie,
waardeering.
approvisionneeren, approviandeeren, een schip, een garnizoen
van levensmiddelen voorzien.
approximatief, Lat., bij benadering.
Apres nous le dtEluge: Fr. Na ons de zondvloed! Het zal
onzen tijd wel duren. Uiting van Lodewijk XV van
Frankrijk.
April, It., 4de maand van 't jaar, afkomstig van aprire =
openen (ontluiken). Grasmaand.
a priori, Lat., van te voren, vooraf.
a prix fixe, Fr., tot vaster prijs.
a propos, Fr., juist van pas, ter snede, ook: hoor eens; iemand
van zijn a propos af brengen; van zijn stuk brengen.
aqua, Lat., water; aquaduct, o., waterleiding der Ouden,
bovengrondsch kanaal van metselwerk; aquarel, vr., schilderij in waterverf; aquarium, o., glazen bekken, waarin
visschen en waterplanten gehouden worden.
a quatre epingles, Fr., om door 'n ringetje te halen.
a quatre mains, Fr., vierhandig (spelen).
arabesk, yr., door de Arabieren veel gebruikte grillig geteekende versiering, uit bloemen, vruchten, gedeelten van
menschen en dieren bestaande.
arak, vr. Mal., brandewijn van rijst en suiker gestookt.
arbiter, Lat., scheidsrechter; arbitrage, scheidsrechterlijke
beslissing. Arbiter, Fr., hof v. arbitrage ‘=-. scheidsgerecht
der volkerenbond.
arcade, yr. Fr., zuilengalerij.
Arcadisch, liefelijk, idyllisch, afgeleid van Arcadia, landstreek in het oude Griekenland, bewoond door een herdersyolk en door de oude dichters bezongen als het woonoord
van onschuld en geluk.
arcanum, o., Lat., geheimmiddel, toovermiddel.
archaisme, o. Gr., verouderde uitdrukking
.archeoloog, Gr., oudheidkenner; acheologie, oudheidkunde.
archeopteryx, m. Gr., voorwereldlijke reptielachtige vogel.
archi, voorvoegsel dat aarts beteekent.
archief, o., bewaarplaats, verzameling van belangrijke documenten, handschriften, registers, enz.; archivalia, stukken,
tot een archief behoorend; archivaris, bewaarder van een
archief.
Archipel, Gr., talrijke eilandengroep.
Architectuur, yr. Lat., bouwkunst.
18
ARE—ASC.
arena, Gr., strijdperk in 't amphitheater.
areometer, m. Gr., instrument om het soortelijk gewicht
een stof te bepalen, d.w.z. hoeveel maal die stof zwaarder
is dan water.
Areopagus, Gr. Hoogste gerechtshof in het oude Athene.
argot, v. Fr., speciale taal der misdadigers, ook wel: de
eigenaardige uitdrukkingen bij schilders, tooneelspelers,
enz. in gebruik.
argument, Fr., bewijsgrond.
Argus, Gr., fabelleer, een vorst met honderd oogen, zinnebeeld der waakzaamheid, vandaar de uitdrukking: met
argusoogen spieden.
aria, zie air.
Ariadne, Gr. Dochter van Koning Minos van Kreta, die
Thesseus na zijn strijd met den minotaurus een uitweg
doet vinden uit het Labyrint.
Arisch, D., I. afstammend v. d. Indogermaansche of Arische
stam, afkomstig uit Iran, veel gebruikt ter onderscheiding
van Israelietisch. 2. Ariers = hooge Indische priesterkaste.
aristocraat, Gr., voorstander der aristocratie, d.w.z., der
regeering van de voorname lieden; ook: voornaani
(adellijk) persoon; aristocratic, ook voor: de gezamenlijke
voorname personen in stad of land.
arithmetiek, yr. Gr. rekenkunde.
armada, yr. Sp., oorlogsvloot, de Armada, de Onoverwinnelijke Vloot van Philips II, vernietigd in 1588.
armee, Fr. Legerafdeeling.
aroma, Fr, welriekende geur.
arrangeeren, Fr. schikken, regelen, een muziekstuk pasklaar
maken voor andere instrumenten.
arrest, o. Fr., vonnis, besluit, beslaglegging, hechtenis, arrestant, die in hechtenis genomen, gearresteerd is,
arrogant, Fr., aanmatigend, verwaand, arrogantie, aanma.
tiging.
arrondissement, o. Fr., onderafdeeling van een provincie,
rechtsgebied van een rechtbank, afdeeling onder toezicht
van een schoolopziener.
ars longa, vita brevis, Lat., de kunst duurt lang, het leven
kort.
arsenaal, o. Arab., tuighuis.
artetische put, geboorde put, waaruit het water ontspruit.
onder den druk van een hooger gelegen waterader. Artesisch komt van Artois, prov. in Noord-Frankrijk.
articuleeren, Fr. alle lettergrepen duidelijk uitspreken.
artillerie, Fr. 1. grof geschut. 2. de manschappen die 't
bedienen.
artist, Fr., kunstenaar, artistiek, kunstvol.
asbest, vezelachtige glanzende vorm van hoornblende;
uitstekend bestand tegen hitte.
ascenseur, Fr., lilt, toestel om personen en goederen maar
ASC—ATH.
19
de hoogere verdiepingen to brengen.
ascese, vr. Gr., het zich onthouden van zinsgenot; askeet,
die deze onthouding beoefent, vrome boeteling; (ook gespeld: askese en askeet.)
aspect, m. Fr., aanblik, voorkomen.
aspirant, m. Fr., die naar betrekking dingt, aspirant, voor
een titel geplaatst, duidt een lagere rang aan: aspirant.
onder-officier.
assaut, m. Fr., oefening, wedstrijd in het schermen.
asserahlie, Fr. vergadering, in 't bijzonder die der Volkerenbond.
assignatie, vr. Fr., aanwijzing tot betalen, orderbriefje.
assimilatie, yr. Fr., g,elijkmaking, aanpassing, gelijkstelling,
vereenzelviging, assimileeren, gelijkstellen.
assises, yr. mrv., openlijke terechtzittingen (in Frankrijk)
van een crimineel gerechtshof.
assistent, F., helper; assisteintie, hulp; assisteeren, helper,
bijstaan.
associeeren, (zich) zich vereenigen met een ander (den
associe = vennoot) tot het drijven van handel.
assortiment, o. Fr., keuze van bij elkaar behoorende goederen.
assumeeren, Fr., bijnemen, bij zich voegen, (een commissie
assumeert zich soms een of meer leden).
assuradeur, m. Fr., die verzekeringen, assuranties, sluit.
Astarte, Gr. Godin der Syriers; Tempels in Sidon en Tyrus.
asthma, o. Gr., aamborstigheid, benauwde ademhaling.
Astor (joh. Jac.), Duitsch-Amerikaan, stichter der Astor
bibliotheek en Astor-huis in Walldorf (opvoedingsgesticht).
Astoria, havenstad in Noord-Amerika (staat Oregon). In
1811 gesticht door Astor.
astraal, Lat. wat tot de sterren behoort; astraal lichaam
volgens de spiritisten, het tweede, onzichtbare lichaam
van den mensch.
astrologie, yr. Gr., sterrenwichelarij, beoefend door de
astrologen,
astronomie, yr. Gr., sterrekunde, beoefend door de astronomen.
asyl, o. Gr. toevluchtsoord; vrijplaats van misdadigers.
atavisme, o. Lat. overerving van de hoedanigheden der
voorouders,
atheisme, o. Gr. het loochenen van God; atheist, God
loochenaar; atheistisch, Godloochenend.
atheneum, o. Gr. inrichting voor hooger onderwijs, (verouderd).
athleet, Gr. kampvechter, worstelaar, zwaar gebouwd
man; athletiek, worstelkunst; athletisch, zwaar gebouwd.
at home, Eng. tehuis,
20
ATL—AUT.
Atlantis, Gr. Groot vastland in de Oudheid. Ligging onbekend. Waarschijnlijk in den Atlantischen Oceaan. Om de
zonden der inwoners verdelgd.
Atlas, Gr. 1. mythologisch drager van het hemelgewelf. 2.
verzameling kaarten. 3. ster uit de Pleiaden. 4. gebergte
in N. W. Afrika. 5. eerste halswervel. 6. zijden stof (atlaszijde).
atmosfeer, yr. Gr. dampkring.
atoom, o. Gr. verder ondeelbaar stofdeeltje.
A tort et a travers, Fr. onbezonnen, zonder overleg, door
dik en dun.
a tout hasard, Fr. op goed geluk af.
a tout prix, Fr. tot iederen prijs.
attaché, Fr, toegevoegd ambtenaar (bij een gezantschap).
attaqueeren, Fr. aanvallen.
attentaat, m. Fr. aanslag of aanranding.
attentie, yr. Fr. opmerkzaamheid, aandacht; attenties, beleefdheden.
attest, o. Fr. schriftelijke getuigenis, attestatie, yr. bewijs
van (kerkelijk) lidmaatschap; attestatie de vita, verklaring dat een bepaalde persoon nog in leven is.
Attisch, afgeleid van Attica, Grieksch landschap, waar
Athene in lag; Attisch zout, fijne, scherpe geestigheid.
attractie, vr. Fr. aantrekking, aantrekkelijkheid.
attrapeeren, betrappen (op heeterdaad).
attribuut, o. Fr. eigenschap, bemoeiing, zinnebeeldig kenteeken: de zeis en de zandlooper zijn attributen van den
dood.
aubade, yr. Fr. morgenbegroeting met muziek voor iemands
huis.
au courant, Fr. op de hoogte.
auctie, yr. Lat. openbare verkooping.
audiatur et altera pars, Lat. men moet ook den tegenpartij
hooren, hoor en wederhoor toepassen.
audientie, yr. Fr. gehoor bij een hooggeplaatste ambtenaar
of een vorst.
auditeur militair, Fr. ambtenaar van het openbaar ministerie bij een krijgsraad.
auditorium, o. Lat. de toehoorders, de gehoorzaal.
au fond, Fr. in den grond der zaak.
aula, yr. Lat. groote gehoorzaal van universiteiten.
aureool, o. Lat. stralenkrans om het hoofd der heiligen;
hij heeft een aureool van dapperheid, wil zeggen: is beroemd om zijn dapperheid.
Aurora, yr. Lat. de dageraad (godin), morgenrood.
ausculteeren, Lat. door middel van een werktuig, (stethos.
coop) luisteren naar de geluiden in het lichaam.
auspicien, y r. mrv. voorteekens, bescherming.
autarchic, vr. Gr. zelfheerschappij.
out Caesar, ant nihil, Lat. of keizer, of niets, devies
ALIT—AZT.
21
van Cesar Borgia (zoon van paus Alexander VI) overl.
1507.
amateur, Fr. schrijver, vervaardiger.
authenticiteit, yr. Fr. echtheid, geldigheid (in rechten), geloofwaardigheid; authentiek, echt, enz.
auto-da-fe, o. Sp. (letterlijk: daad des geloofs) het verbranden van ketters.
auto, Gr. beteekent zelf, eigen.
autobiografie, yr. .eigen levensbeschouwing; autochthonen, de oorspronkelijke bewoners van een land; autocratie, vr. regeering van een autocraat, dat is on.beperkte heerscher; autodidact, die zich zelf bekwaamd
heeft; autograaf, eigenhandig handschrift; automaat,
m. wat schijnbaar zich zelf beweegt, voorwerp, dat
door een uurwerk in beweging gebracht wordt, willoos persoon, die werktuigelijk handelt; autonomie,
vr. zelfregeering (van provincien en gemeenten);
autopsie, vr. (beschouwing met eigen oogen), lijkschouwing.
automedon, Gr. bekwaam koetsier.
automobiel. auto = zelf, mobile = bewegen. Wagen die
van zelf voortgaat.
autorisatie, vr. Fr. machtiging; autoriseeren, machtigen;
autoriteit, gezag, gezaghebbend persoon; autoritair, gezaglievend, eigenmachtig.
autotypic, vr. het etsen van een teekening op een zinken
plaat, zoodat het te drukken beeld verheven en de lichte
plekken weggenomen zijn op het zink; de teekening vertoont uiterst fijne ruitjes.
atsxiliair, Fr. wat te hulp komt; ons auxiliair eskader is het
aanvullings-eskader in Indic.
anal, o. verklaring op een wissel, dat men zich borgstelt
voor de betaling.
avances, vr. m. tegemoetkoming; avances maken, de eerste
stappen doen, (tot een verzoening, bijvoorbeeld).
Ave Maria! Lat. Wees gegroet Maria! begin van een
R. K. gebed; aye, Caesar, morituri et salutant, wees gegroet, keizer, zij die sterven gaan, groeten u! (begroeting
van den keizer door de zwaardvechters bij de yolksspelen in het oude Rome.)
avenue, yr. Fr. toegangsweg, breede met boomen beplante
straat.
aviateur, Fr. vliegtuigbestuurder; ook piloot.
axioma, yr. Gr. stelling, die geen bewijs noodig heeft, (bijv.:
de rechte lijn is de kortste afstand tusschen twee punten),
onomstootelijke waarheid.
azimuth, Arb. boog van den horizon dienende tot bepaling
van een hemellichaam.
Azteken, Sp. zeer beschaafde oorspr. bewoners van Mexico,
uitgeroeid door Spaansche ontdekkers. Tegenwoordig be-
22
AZU—BAL.
kend door opgravingen.
azuur, Lat. blauwe kleur van 't uitspansel; term uit de heraldiek.
B
B.L., Lat. Benevole lector = den lever hell.
Bto, Lat. brut° (zie aid.)
bal;oe, yr. Mal. Javaansche kindermeid.
baby, Eng. (spr. beebie), klein kind.
baccalaureaat, o. Fr. laagste academische graad in Frankrijk en Engeland.
baccarat, Fr. hazardspel met kaarten, o.a. gespeeid in MonteCarlo.
bachhauaal, o. Lat. (mrv. bacchanalia), oorspr. feest ter
eere van Bacchus, den God des wijns; drinkgelagen;
bacchant, bacchante, Bacchuspriester, Bacchuspriesteres,
dronken, uitgelaten man of vrouw.
bachschisch, Turk. fooi, drinkgeld.
bacil, yr. Lat. staafjesbacterien, groep van bacterien, kiemen
van enkele infectieziekten. (bacillus, Lat. stokje.)
bacteria, vr. Gr. (ook splijtzwammen) algemeene naam
voor de overal (in lucht, water en levende organismen)
verbreide laagste leden van het plantenrijk, oorzaken van
gisting- en rottingsprocessen en kiemen der infectieziekten;
bacteriologie, yr. leer der bacterien.
badaud, Fr. uilskuiken, onnoozele bloed.
badinage, m. Fr. scherts; badinage a part! scherts ter zijde!
badineeren, schertsen.
Baedeker, D. reisgids; genoemd naar den uitgever Karl Baedeker 1801-1859.
bagatel, o. Fr. kleinigheid.
bagno, o. Ital. slavengevangenis in Turkije; vroegere gevangenissen in de Fransche zeehavens, die de galeien yervangen hebben.
baignoire, yr. Fr. badkuip, gelijkvloersche loge in een schouwburg.
bain-marie, m. Fr. keukengereedschap, bestaande uit een pan,
welke hangt in een ketel, die met kokend water gevuld
kan worden.
baisse, yr. Fr. daling in prijs a la baisse (speculeeren), zed)
dat men voordeel heeft bij het dalen der prijzen; (tegengest.: hausse.)
bajadire, yr. Indische danseres.
bajonet, Fr. geweerdolk (zoo genoemd naar de stad Bayonne in Fr.)
bajazzo, It. hansworst, grappenmaker.
bal, o. Fr. danspartij; bat masque, gemaskerd bal; bat pare,
waar men alleen in baltoilet komt; bat champetre, bal in de
open lucht.
BAL—BAR.
23
balanceeren, Fr. zich in evenwicht houden.
balans, yr. 'Fr. weegschaal, 'evenwicht, eindrekening van het
grootboek, d.w.z. overzicht van de uitkomsten van fen
zaak.
baldakijn, o. troonhemel, draaghemel.
balistra, vr. Lat. oorlogswerktuig der Ouden om groote steenen of pijlen mee te slingeren; balistiek, yr. kennis der
snelheid en der richting van projectielen (pijlen, kogels, enz.)
baljuw, m. voormalig rechterlijk ambtenaar, vooral belast met
het vervolgen der misdadigers, (schout, drost.)
ballade, yr. Fr. gedicht over een of andere legendarische of
avontuurlijke gebeurtenis.
ballast, m. Fr. belasting van het ruim van een onbevracht
schip, bestaande uit ijzer, steenen, enz.; het grint op de
spoorwegen; grint dat uit een luchtballon weggeworpen kan
worden, om stijging te veroorzaken.
ballerina, It. dansmeester; prima ballerina, eerste danseres bij
een ballet.
ballet, o. Fr. dans op het tooneel.
ballon, m. Fr. luchtbal; ballon captif, aan een kabel vastliggende ballon; ballon dessai, proefballon (die opgelaten
wordt om de windrichting te bepalen); uiting, mondeling of
schriftelijk, om anderen (of het groote publiek) uit te lokken hun meening te zeggen.
ballotage, y r. Fr. beslissing over het al- of niet toelaten van
een nieuw lid; balloteeren, stemming daarover door middel
van balletjes van verschillende kleur.
balneotherapie, behandeling van zieken door baden; balneo.
bogie, de leer der baden; balneograaf, beschrijver van
baden.
balustrade, vr. Fr. leuning.
ban, m. Fr. oorspr. openbaar afgekondigd besluit; tramgeroffel of trompetgeschal voor en na het aflezen van een
proclamatie aan de troepen; (den ban openen, sluiten),
uitstooting uit het land, uit de kerk; oudtijds rechtsgebied:
ban, banne van Gorinchem; lichting van troepen; landvoogd
van Croatie; banaal, oorspr.: wat tot gemeen gebruik van
alien bestemd is, plat, alledaagsch; banaliteit, vr. een alledaagsch, onbeteekenend gezegde.
banderillo, m. Sp. degeen, die in een stierengevecht den slier
plaagt door hem korte, met linten omvlochten dolken in den
nek te stooten.
banket, o. Fr. feestmaaltijd; aarden wal waarachter schutters
zich kunnen beschermen.
banknoot, yr. ing. bankbiljet (inzonderheid Engelsche).
baptist, dooper; Doopsgezinde.
barbaar, bij de ouden Grieken en Romeinen: ieder buitenlander; onbeschaafd, wreed en woest mensch; barbarisme, het
verkeerd gebruiken van een woord, gelijk een buitenlander
doet, die letterlijk vertaalt.
24
BAR—BEA.
barcarole, yr. It. lied der Venetiaansche gondeliers.
bard, dichter en zanger der oude Gallièrs.
barge, yr. Fr. trekschuit, klein passagiersstoombootje.
bargoensch, o: onverstaanbare taal, dieventaal.
bariton, hooge bas- of lage tenorstem (-zanger).
barometer, m. werktuig om de drukking der lucht aan te
geven, (daar droge lucht zwaarder drukt dan vochtige,
rijst de kwikkolom als er geen regen op komst is).
baronet, laagste adellijke rang in Engeland (met den titel sir,
uitspr.: sur).
barok, Fr, wonderlijk, grillig.
barricade, yr. Fr. straatversperring, meest in tijden van oproer;
barricadeeren, versperren, verschansen.
barriire, y r. Fr. slagboom, tolboom.
bas, m. Ital. diepe mannenstem.
bas-bleu, Fr. blauwkous, geleerde vrouw.
bascule, yr. Fr. brugbalans, wip.
baseeren, Fr. steunen, bouwen op, gronden.
Bas-Empire, Fr. (lett. het lage keizerrijk), het Romeinsche
keizerrijk na Constantijn den Groote, en het Oost-Romeinsche rijk na Theodosius, dus beide in hun tijd van bederf en verval.
basiliek, yr. Fr. Bij de ouden. rechtzaal in Rome tevens
handelsbeurs, nu naam, aan enkele voornaamste kerken gegeven: de basiliek van Sint-Pieter.
basilisk, m. Gr. draak uit de fabelleer, Wiens blik doodde.
basis, yr. Gr. voetstuk, grondvlak, grondsiag; (scheik.) stof,
die, met een zuur verbonden, een tout vormt.
bas-relief, o. Fr. half verheven beeldhouwwerk.
Bassa, Arab. zie pascha.
bassin, o. Fr. kom, bekken, vijver, stroomgebied.
Basta! Ital. en Sp. genoeg! daarmee uit!
bastaard, m. Ital. onecht kind.
bastille. yr. Fr. oudtijds: versterkte legerplaats, daarna:
kasteel, fort. De Bastille, de beruchte Parijsche staatsgevangenis, in 1789 gesloopt.
bastion, o. Fr. uitspringend gedeelte van een vestingwal.
bastonnade, vr. Fr. Turksche straf, bestaande in slagen op
de voetzolen.
bataille, yr. veldslag; histoire bataille, die geschiedschrijving.
die bij voorkeur verhaalt van oorlogen, oorlogshelden, enz.;
tegenst. beschavings (kultuur)-geschiedenis.
bataljon, Fr. gedeelte van een regiment onder bevel van luitenant-kolonel of majoor.
batonneeren, Fr. (van baton, stok), schermen met korten of
langen stok; batonnier, (lett. stafdrager), de oudste, de
deken van de orde der advocaten.
bavardage, yr. Fr. (van bavard, wauwelaar), kletspraat.
bear, m. Eng. (lett. beer), speculant a la baisse, (contremineur).
BEA—BES.
25
beatus, Lat. zalig; Beta Virgo, de Heilige Maagd, beati
possidentes, zalig zijn de bezitters.
beau, m. Fr. (schoon), een modegek; beaut y, (schoonheid),
een schoone vrouw, Eng. beauty; la beaut y du diable, Fr.
(de schoonheid des duivels), de schoonheid der jeugd, met
de jaren verdwijnend.
m. Fr. = baby, Eng.
Beelzebub, Hebr. de opperste der duivelen.
begueule, yr. Fr. preutsche vrouw.
beige, Fr. geelachtig grijs.
bel-esprit, m. Fr., vernuft, geestig man, man van letterkundigen smaak.
belladonna, yr. It. nachtschade (vergiftige plantensoort).
belletrie, vr. de fraaie letteren.
belligeranten, mrv. Lat. de oorlogvoerenden.
Bell-Lancastersche methode, vr. onderwijssysteem, waarbij de
weer gevorderde leerlingen de anderen helpen onderwijzen.
helium omnium contra omnes, Lat. oorlog van alien tegen
alien.
belvedere, o. Ital. (bevklëre en bellevue, Fr.), schoon uitzicht; toren, vanwaar men een schoon uitzicht heeft.
ben, Hebr. in samenstellingen: zoon van.
bene, Lat. 4goed, bene merenti, svél verdiend (opschrift van
een pauselijke medaille).
benedictine, Lat. dankgebed, benedictine likeur, door de Benedictijner monniken gefabriceerd; benedictine, zegen; gebenedijd, gezegend.
beneficium, beneficie, Lat. voorrecht; onder beneficie van
inventaris, onder voorrecht van boedelbeschrijving (voorwaarde, die bij het aanvaarden van een erfenis gesteld kan
worden, zoodat men niet aansprakelijk is voor de schulden,
als die de baten overtreffen); benefice-voorstelling of benefiet,
voorstelling ten bate van een tooneelspeler of -speelster.
benzine, yr. uit teer gewonnen vluchtige olie.
Beotiers, bewoners van BeotiE, landstreek in het oude Griekenland (hoofdst. Thebe), die voor onbeschaafd en ruw
doorgingen.
berceau, m. Fr. prieel, wieg; berceuse, wiegelied.
bergamot, yr. Turk, (lett. vorstenpeer) een fijne peersoort.
bed bed, yr. ook berri berd, ziekte in Indie veelvuldig voorkomend, kenteekenen; matheid, verdooving der ledematen.
berline, yr. Fr. overdekte reiswagen (vierwielig en op veeren, met beweegbare kap).
bersaglieri, mrv. Italiaansche infanterie-soldaten (scherpschutters).
Bertillonage, Fr. het photographeeren van lichaamsdeelen
van misdadigers ter latere herkenning, volgens het system
van Bertillon.
besogne, yr. Fr. zaak, aangelegenheid, werk; besogneeren,
zaken behandeler..
26
BES--B/S.
bestialiteit, yr. Fr. beestachtigheid; bestiarii, mrv. Lat in de
oudheid degenen, die in den circus tegen de dieren vochten.
bite, Fr. dier, domoor, onnoozele, dom, onnoozel, idioot;
hij (het) is zijn bite noire, (lett. zwart beest) hij kan hem
niet uitstaan, het is zijn schrikbeeld.
betel, yr. roodsappige, bittere, geurige bladen van een klimplant, welke in Indie door mannen en vrouwen gekauwd
worden, to samen met areka-palmpitten en wat kalk.
betise, yr. Fr. domheid, domme streek.
beton, o. Fr. rnengsel van in water snelverhardende kalk,
water, zand en kiezel, voor bouwwerken onder water veel
gebruikt, gewapend beton, door inwendig ijzeren vlechtwerk
versterkt beton.
bi, Lat. voorvoegsel, beteekent: dubbel, tweemaal.
bibelot, m. Fr. snuisterij.
biblia, mrv. Gr. de boeken, d.i. de Bijbel, bibliograaf, boekbeschrijver, d.w.z. die lijsten maakt van titels en inhoud:
bibliografie, vr. boekbeschrijving; bibliomaan, boekenverzamelaar; bibliophiel, boekenliefhebber; bibliotheek, vr. boekenverzameling; bibliothecaris, bestuurder van een bibliotheek.
biceps, m. Lat. de tweehoofdige arm- en dijspier, waarvan
de ontwikkeling kracht verraadt.
biconcaaf, dubbel holrond (van lenzen), biconvex, dubbel
bolrond.
bicycle, Fr. cycle, Eng. rijwiel, fiets; bicyclist fietser.
bidet, m. Fr. zitbad.
bigamie, vr. Gr. het met twee personen tegelijk gehuwd zijn;
die dit misdrijf begaat, is een bigamist.
bigot, Fr. kwezelachtig vroom; bigotterie, yr. kwezelachtige
vroomheid.
bijou, Fr. kleinood, juweel.
bill, vr. Eng. wetsvoorstel.
Wilet, o. Fr. biljet, briefje; billet-doux, Fr. minnebriefje.
bimetalisme, o. muntstelsel, gebaseerd op den dubbelen
standaard, d.w.z. waarbij een vaste verhouding aangenomen
wordt tusschen de waarde van het goud en die van het
zilver.
bio, van het Gr. (= leven), komt in vele samenstellingen
voor: biograaf, m. levensbeschrijver; biografie, vr. levensbeschrijving; biologie, vr. wetenschap van het leven; biologeeren, macht uitoefenen over eens anders zinnen en denkvermogen; benevelen; misleiden, biomagnetisme, o. dierlijk
magnetisme.
bird, Eng. vogel.
blizzard, Eng. hevige sneeuwstorm in N.-Amerika.
bis, Lat. tweemaal; bis roepen of bisseeren, beteekent: een
herhaling vragen; non bis in idem, Lat. niemand mag tweemaal terecht staan voor dezelfde zaak; bis (fat qui cito dat,
Lat. tweemaal (dubbel) geeft, wie spoedig geeft.
BIS—BOM.
27
Isisexueel, Fr. tweeslachtig.
bizarre, Fr. wonderlijk, raar; bizarrerie, yr. wonderlijkheid,
grilligheid.
Hague, y r. Fr. bluf, grootspraak; blagueur, bluffer, zwetser;
blagueeren, bluff en.
blamage, m. feit, waardoor iemands goeden naam benadeeld
wordt; blameeren, zijn g. naam benadeelen.
blanc-bec, Fr. melkmuil.
blanc-manger, m. Fr. pudding, bestaande uit room, melk, sulker en gelatine.
blanco, Sp. oningevuld; blanco crediet, crediet zonder dekking
en tot onbepaald bedrag.
blase, Fr. ook: geblaseerd, overzadigd, door uitspattingen,
afgestompt.
.
blessuur, yr. Fr. wonde, blesseeren, verwonden.
blindeeren, Fr. bomvrij maken (door bedekking met aarde
of pantsers), blindeering, bomvrije beschutting.
bloc, m. Fr. blok. Le Bloc is in de Fransche Kamer van
Afgevaardigden de naam van de samenwerkende vooruitstrevende partijen.
Wokkade, vr. It. insluiting van een vesting of van een haven
door den vijand; blokkeeren, insluiten.
biocksysteem, o. Eng. wijze van exploiteeren van spoorwegen ter voorkoming van botsingen. (De baan is daarbij
in door signalen gescheiden vakken verdeeld, waarin nooit
twee treinen tegelijk kunnen zijn).
blondine, yr. Fr. blonde vrouw.
blunder, m. Eng. fout, bok, domheid.
boa constrictor, m. Lat. in Zuid- en Midden-Amerika voorkomende reuzenslang, die haar prooi verstikt, (niet giftig,
valt den mensch niet aan).
beard of trade, Eng. kamer van koophandel.
boarding-house, o. Eng. kosthuis.
bocage, Fr. boschje.
boche, Fr. Fransche scheldnaam voor de Duitsche soldaten
tijdens den wereldoorlog.
bodega, yr. Sp. wijnkelder, wijnhuis.
boekanier, m. ook wel boucanier, Fr. buffeljager, vrijbuiter,
zeeroover, (vooral in de W.-Indische zeeen in de 17e en
18e eeuw).
Boheme, Bohemien, Boheme, Bohemer zanger. In Parijs duidt
men met deze woorden aan. de wereld der van de hand in
den tand levende, beginnende kunstenaars, studenten, enz.
en haar leden. Henri Murger heeft deze wereld beschreven
in zijn bekend werk La vie de Boheme (het lever). der
„Bohemiens").
bolero, yr. Sp. Spaansche volksdans, de wijs, wa-..rop die gedanst wordt; damesmanteltje of hoed van Sp. model.
boischewiki, Russch. naam der Russische communisten.
bombast, tn. Lat. eigenlijk: opvulsel voor dekens; gezwollen
28
BON—BOU.
stijl, hoogdravende, bombastische taal.
bona fide, Lat. te goeder trouw: bona fide, kooper, (die te
goeder trouw gelooft, dat wat hij koopt eigendom van
den kooper is).
bond, Eng. obligatie, schuldbrief.
bon gre ma/ gre, Fr. tegen wil en dank.
bonheur, m. Fr. geluk; au petit bonheur, op goed geluk af,
zoo goed en zoo kwaad als 't gaat; bonheur du jour, pronkkast met glazen deur.
boniment, m. Fr. redevoering van een spullebaas of kwakzalver om het publiek te lokken.
bon marche, Fr. goedkoop.
bon mot, m. Fr. kwinkslag, geestige zet.
bonne, vr. diensmeisje.
bonne fortune, yr. Fr. buitenkansje (speciaal van een Don
Juan).
bon seas, m. Fr. gezond verstand.
bon ton, m. Fr. goede toon, welvoegelijkheid, deftigheid,
goede manieren.
bonvivant, m. Fr. (lett, goed levend)), pretmaker, losbol
(viveur).
bonze, Fr. Japansch of Chineesch priester. Scheldnaam voor
kapitalist.
bookmaker, m. Eng. tusschenpersoon bij de weddenschappen
op de wedrennen.
boomerang, werptuig van gebogen pout bij de Australiers,
dat tot zijn uitgangspunt terugkeert.
bordeel, o. Fr. publiek huis.
borderel, o. lijst of staat van de munten of bankbiljetten van
een som geld, lijst van quitanties of wissels, die men ter
incasso geeft.
Boreas, Gr. Noordenwind als Godheid.
borneeren, Fr. begrenzen, beperken; een geborneerd mensch,
iemand met heel beperkt verstand, bekrompen.
boss, m. (van het Ned. baas), hoofd eener partij in de Ver.
Staten, hoofd eener ring, (zie aldaar).
boston, soort kaartspel, dat op whist gelijkt.
botanie, yr. Gr, plantkunde; botanicus, kruidkundige, hortus
botanicus, m. plantentuin van een hoogeschool; botaniseeren, planten zoeken en verzamelen.
boudeeren, Fr. pruilen, mokken; bouderie, yr. gepruil, gemok;
boudoir, o. salonnetje van een dame.
bouffante, yr. Fr. halsdoek (cache-nez),
bougie, yr. Fr. waskaars.
bouilloire, yr. Fr. theeketel.
boulevard, m. Fr. oudtijds: bolwerk, wal; nu: breede met
twee rijen boomen beplante straat; boulevardier, m. Parijsche uitdrukking voor iemand, die zijn tijd voornamelijk
zoek brengt in de café's en schouwburgen op de groote
boulevards.
BOLL—BRI.
29
bouquet, o. Fr. bloemruiker; geur van wijnen of gerechten.
bourgeois, tn. Fr. burger, gezeten burger, baas, patroon; bourgeois satisfait, de voldane burger, tegenstander van sociale
hervormingen, bourgeoisie, yr. burgerij, de klasse der bezitters.
bourgogne, m. Fr. wijn uit Bourgondie.
boutade, m. Fr. uitval, plotselinge gril.
bowl, in. Eng. groote kom om punsch en anderen drank in
gereed te maken.
box, m. Eng. doos, afdeeling voor een paard in een stal;
post-box, brievenbus.
boy, m. Eng. jongen.
boycot, m. uitsluiting, doodverklaring. (Boycot was de naam
van een Engelsch rentmeester in Ierland, door de Ieren
om zijn strengheid in den ban gedaan); boycotten, in den
ban doen.
Brabanconne, yr. Fr. het Belgische volkslied.
bracelet, m. Fr. armband.
brancard, m. Fr. draagbaar, Berrie, disselboom.
brandebourgs, m. mrv. nestels op een uniform, (bijv. bij de
marechaussee).
brandy, Eng. brandewijn.
bras dessus, bras dessous, Fr. arm in arm.
brasero, m. Sp. vuurpan met kolenvuur (in Spanje en Z. Am.
gebruikelijk ter vervanging van haarden).
brassard, m. Fr. armstuk, armstrik.
braveeren, F. trotseeren; bravade, yr. uittarting, snoeverij.
bravissimo, Ital. zeer goed! (Versterking van bravo!)
bravo, Ital. (mrv. bravi), gehuurde moordenaar.
bravour, Fr. dapperheid; bravour-aria, aria voor een meesterzanger.
bravoure, yr. Fr. heldhaftigheid, bravour-aria, bravourstuk,
aria of stuk, berekend om er succes mee te behalen.
breve, rn. Ital. herderlijk schrijven van den paus, pauselijk
besluit; brevet, o. diploma, acte, patent; breveteeren, een
brevet verleenen.
breviarium, brevier, o. Lat. kart overzicht (van wetten);
getij- (gebeden) boek der R.K. geestelijken; brevier,
lettersoort, ,gegoten op 7
punt dikte.
bric-a-brac, Fr. uitdragersrommel.
bridge, Eng. kaartspel voor 4 spelers (geperfectioneerd door
Culbertson).
brigade, vr. Fr. twee regimenten under bevel van een
generaal vereenigd; brigadier, korporaal bij de cavalerie.
brigantijn, vr. Fr. licht vracht- of oorlogsschip met laag
board en twee masters, (brigantijnen werden vroeger in
de Middellandsche Zee veel door de zeeroovers gebruikt).
brillant, rn. Fr. geslepen diamant; bijv. nmw. schitterend;
brillantine, geparfumeerde olie voor haar en baard.
brio, m. Ital. in letterkunde, muziek enz.: warmte, levendig-
30
BRI—BUS.
heid, vuur; con brio, muziekterm: met vuur.
brisant, Fr. vernielend; brisante stoffen, stoffen die een korte,
hevige ontploffing veroorzaken.
brittania-metaa1, o. metaalmengsel (tin, messing, antimonium en bismuth) van zilverachtig witte kleur.
brocaat, brocade, yr. (van broche, Fr. naald) met goud,
zilver of zijde opgewerkte stof, gewerkt fluweel, brocheeren, met zijde, goud- of zilverdraad doorwerken, innaaien; brochure, yr. vlugschrift.
bronchitis, yr. Gr. ontsteking der takken van de luchtpijp.
luidruchtig lawaai van stemmen.
brouhaha, o. Fr. verward
brouilleeren. Fr. oneenig maken, gebrouilleerd zijn, kwac',e
vrienden zijn.
brumaire, m. Fr. de tweede maand van den republikeinschen
kalender (23 Oct.-21 Nov.), afgeleid van brume, nevel.
brunette, vr. Fr. vrouw of meisje met bruine haren.
bruusk, Fr. (brusque), barsch, ruw, onverwacht; bruuskee,
ren, afsnauwen, ruw bejegenen, onverwacht; overvallen.
bruto, ruw (gewicht), d.w.z. de verpakking meegerekend;
bruto opbrengst, zonder of trek der kosten.
bucephaal, Gr. lievelingspaard (naar Bucephalus, het paard
van Alexander de Groote).
buckskin, Eng. (bokkenvel), sterke, gekeperde wollen stof.
bucolisch, Gr. wat betrekking heeft op het herders- en landleven, bucolische zangen.
budget, Eng. (= kleine tasch of beurs), begrooting van uitgaven en inkomsten, staatsbegrooting.
bulb, Eng. bloemkool; bulbfarm, bloembollen kweekerij.
bull, Eng. (= stier), speculant a la hausse.
bul, vr. gezegde, op perkament geschreven oorkonde (van
den paus, van den senaat van een academie). bulletin, o.
Fr. bulletijn, kort bericht.
bungalow, Eng. bamboe hut in Britsch-Indie.
bunker, Eng. kolenruim op stoomschepen.
bureau, o. Fr. schrijftafel, kantoor; bureau de change, wisselkantoor; bureaucratic, yr. ambtenaarsregeering, overwegende, schadelijke invloed van de ambtenaren op het staatsbestuur, onnoodige, kleingeestige plagerij, bekrompen uitlegging van wetten, enz. door ambtenaren; bureaucraat,
ambtenaar, die zich daaraan schuldig maakt;
bureaulist, ambtenaar, die kaartjes verkoopt bij een schouwburg, bij het spoor, enz.
burlesk, Fr. (burlesque), koddig, kluchtig. Het burleske
bestaat in de lachwekkende voorstelling van het ernstige
en zwaarwichtige.
burschikoos, D. studentiekoos.
bushel, Eng. korenmaat (= ± 36 Liter).
bushranger, Eng. ontsnapte galeiboef, die van roof leeft in
de Australische bosschen.
baste, m. Fr. borstbeeld, bovenlijf.
BU1V–,–CAF.
31
buvard, m. Fr. vloeiboek, vloeimap.
buvette, Fr. gelagkamer, gezellige bijeenkomst.
C
(Woorden, die niet op de C staan, zoeke men op de It).
C, (Rom. getal) = 100; (natuurk.) = Celsius; ca. = circa;
c. a. = cum annexis; c. 1. = citato loco; conf. of c. 1. =
conferatur; c. S. = cum suis.
c.a.d. c'est a dire = dat wil zeggen.
cab, Eng. tweewielig huurrijtuig.
cabale, y r. kabaal, Fr, geheim verbond, geheime samen.
spanning, geheime tegenwerking, gekonkel, kuiperij; rumoer,
lawaai.
caloalla, Hebreeuwsch, mondeling overgeleverde geheimleer
der Joden.
caballero, Sp. ridder, edelman.
caban, m. Fr. keep, schouderma-n'...el.
cabaret, Fr. herberg met muziek.
cablogramme, m. Fr. kabeltelegram.
cabotage, Fr. kusthandel, kustvaart.
cabotin, m. Fr. slecht tooneelspeler, rondtrekkend tooneelspeler; minachtende uitdrukking voor publieke personen,
die veel drukte maken cm de aandacht op zich te vestigen.
cabretleer, o. geitenleer.
cabriolet, m. Fr. tweewielig rijtuig, tilbury.
Cachemir, Sanskr. landstreek in Br. Indie; Cachemir sjazIs,
fijne wollen weefsels van de haren der Cachemir geit vervaardigd.
cache-nez, m. Fr. (neusbedekker), dikke, wollen halsdoei:.
cache-pot, m. Fr. (potbedekker), papieren of cartonnen cm-'
hulsel van een bloempot.
cachet, m. Fr. zegel, stempel, cachettecren, verzegelen.
cachot, a. Fr. onderaardsche, duistere kerker; cachotterie, -yr.
geheimzinnigdoenerij, achterbakschheid; cachottier, achte:houdend.
cachuca, yr. Sp. gracieuse, levendige Spaansche dans, met
begeleiding van castagnetten.
cacographie, yr. Gr. gebrekkige schrijfwijze of spelling,
opstel vol stijl- en taalfouten.
cacophonie, vr. Gr. wanluidendheid, slechte uitspraak.
cactus, yr. toortsdistel, vleezige, met stekels voorziene plant,
die in Z.-Amerika thuis behoort.
cadan.s, yr. Fr. maat, stemval, dansmaat.
cadaver, o. Lat. lijk.
cadet, m. Fr. kweekeling, die tot officier opgeleid worth,
jongste zoon uit een adelijke familie.
cadsan, Fr. wijzerplaat; windroos, zonnewijzer.
caduc, Fr. bouwvallig, gebrekkig, afgeleefd.
cafeine, yr. scheikundige stof, welke bet krachtigste &stare.
32
CAH—CAM.
deel is van koffie (Fr. café) en thee.
cahier, o. Fr. schrijfboek, de cahiers van den derden stand,
de lijsten van grieven door de Fransche boeren en burgerij
opgemaakt even vOOr de Groote Revolutie; cahier des
charges, lijst der verplichtingen, welke een concessionaris
(zie aldaar) opgelegd worden.
ca ira, Fr. het zal wel gaan! Aanvangswoorden van een
populair lied uit den Revolutietijd.
caisse, yr. Fr. kas, geldvoorraad.
caisson, m. Fr. munitie-wagen van de artillerie, ijzeren kiss
om metsel- en betonwerk onder water of onder den grond
te verrichten. (De arbeiders werken in de caissons onder
verhoogden luchtdruk, wat ongezond en gevaarlijk is).
cake, Eng. koek, beschuit, kaakje, stuk gebak.
calamiteit, yr. Fr. algemeene ellende, uitgestrekt onheil;
calamiteuse polders, in Zeeland: polders, waarvan de zeewering zoo kostbaar is (met het oog op het voorkomen
van oeverafschuiving, enz.), dat rijk en provincie daarvoor
subsidie geven.
calange, yr. oud-Fr. boete, aanhaling, calangeeren, beboeten,
bekeuren.
calcul, m. Fr. berekening; calculatie, vr. berekenen.
calache, yr. Fr. kales, vierwielig rijtuig op veeren, met
beweegbare kap achteraan.
caleidoscoop, o. Gr. kijker, die de eenvoudige voorwerpen,
welke zich erin bevinden in oneindigen getale en In regelmatige, bij de minste beweging afwisselende vormen weerkaatst.
calico((), o. Gr. fijne, oorspronkelijk uit Calcutta (Inclie)
komende, katoenen stof, bedrukt katoen.
calle, It. straat, steep.
calligraaf, Gr. schoonschrijver.
caimans, m. bedarend, verzachtend, geneesmiddel; calmeeren, bedaren.
calmato, It. muziekterm = rustig.
calor, Lat. warmte; calorie, warmte-eenheid (de hoeveelheid
warmte, noodig om den K.G. water te verwarmen van 0° C.
tot 1° C.), calorifêre, m. groote kachel, die door buizen
een gebouw verwarmt, calorimetrie, vr. het meten der
warmte.
calotte, yr. Fr. kalotje, het mutsje dat de priesters dragen;
(vandaar de Fransche uitroep: a bas le calotte, weg met
de priesters!).
calque, m. Fr. door middel van doorschijnend papier nagetrokken teekening; calqueeren, natrekken.
Calvarienberg, Golgotha, dat den vorm had van een schedel
(Lat. calvaria).
Calvinist, m. aanhanger van de leer van Calvijn, Zwits. hervormer (1509-1564).
camaraderie, vr. kameraadschap, kliekgeest.
CAM—CAP.
33
camarilla, y r. Sp, hofkliek die regeert door haar invloed op
den vorst.
camee, vr. Fr. steep , uit lagen van verschillende kleur
bestaand, waarop reliefsnijwerk aangebracht is, zoodat het
uitgesnedene een andere kleur heeft dan de grond.
camelot, m. Fr. straatventer, krantenjongen.
camera obscura, vr. Lat. donkere kamer van een fotografietoestel; Camera Obscura, titel van een beroemd boek van
Hildebrand (Nic. Beets).
camerera, Lat. eeredame, kamermeisje.
Camisard, Fr. gereformeerde bewoners der Cevennes (in
Frankr.)
Camorra, geheim genootschap van misdadigers in Ita
Campagne, Fr. landgoed; a la campagne, buiten op het land;
compagnard, boer.
campanile, m. Ital. alleenstaande klokketoren.
campechehout, bloedhout, plant uit Mexico, die een roode
kleur geeft
canaille, o. Fr. grauw, gepeupel, smeerlap; canaillerie, yr.
gemeene streek.
canard, m. Fr. (eend), leugenachtig, opzienbarend krantenbericht.
cancan, m. Fr. ontuchtige dans, lasterlijk praatje.
candeur, yr. Fr. argeloosheid, oprechtheid.
candidaat, Lat. „de in 't witgekleede" (omdat in Rome
iemand, die naar een openbaar ambt dong, zich in een witte
toga kleedde); wie dingt naar een ambt, wie zich aan een
examen onderwerpt, wie den laagsten graad verworven
heeft in een der faculteiten van een hoogeschool: candidaat
in de letteren; candidatuur, yr. candidaatstelling; candidee,
ren, candidaat stellen.
canon, m. Fr. kerkelijke wet, uitspraak van een concilie
betreffende het geloof, lijst (der bijbelboeken); canoniek, in
overeenstemming met de voorschriften der kerk, (canoniek
recht, canonieke boeken, de door God ingegeven bijbelboeken, tegenst.: de aprocriefe boeken); canoniseeren, heilig
verklaren, opnemen in den canon der heiligen; canonisatie,
yr. heiligverklaring.
cant, Eng. huichelachtige vrome taal; woorden en uitdrukkingen in bepaalde bedrijven gebruikelijk (= argot).
cantate, y r. Lat. dichtstuk met tang en recitatieven; cantatrice,
Fr. beroemde zangeres.
cantine, vr. Fr. in kazernes, gevangenissen, enz. de plaatsen,
waar levensmiddelen en dranken verkocht worden; reiskeldertje.
canule, vr. Fr. buisje om inspuitingen to doen.
capabel, Fr. bekwaam, in staat tot; capaciteit, yr. bekwaarnheid, ook: grootte, inhoud (van een vat, bijv.).
cape, Eng. keep, schoudermantel (= caban).
capeadores, mrv. Sp. stierenvechters.
•
34
CAP—CAR.
vr. Fr. haarbuisjesaantrekkingskracht, het vermogen van zeer fijne buisjes om het water in zich omhoog
te trekken.
capitonneeren, Fr. het opvullen van zittingen en leuningen
van stoelen, enz.
capitulant, Fr. soldaat, die na „expiratie van dienst" weer
bijteekent.
capitulatie, yr. Fr. verdrag tot overgave van een stall of een
leger; verdrag van een Westersche mogendheid met Turkije
tot regeling van de rechtspositie harer daar te lande
wonende onderdanen; de capitulaties van Karel den Groote,
de door hem uitgevaardigde wetten en besluiten; capitulee.
ren, zich bij verdrag overgeven.
caprice, vr. Fr. gril, luim, nuk; capricieus, grillig, eigenzinnig.
capsule, yr. Fr. tinnen dopje op een flesch, omhulsel voor
sommige ,geneesmiddelen; een capsule wonderolie, een kleine
hoeveelheid daarvan, omgeven door gelatine.
captie, yr. (maken), tegentribbelen, bedriegen; chicaneeren.
Capucijnen of Capusijners, Franciskaner monniken met
strenge regelen; soort van erwten.
Carabas, (markies van), personage nit het vertelseltje van
de Gelaarsde Kat, iemand, die toevallig een groot vermogen
verkregen heeft en zich daar nu veel op laat voorstaan.
caramboleeren, yr. Fr. bij het billardspel met een bal twee
andere raken, een carambole maken.
caramel, vr. Fr. gebrande suiker, ulevel.
caravanserai, vr. Perz. groot gebouw tot huisvesting van
reizende karavanen, fig.: plaats, waar men een groot aantal
menschen van verschillende nationaliteit bijeen treft (een
groot hotel, bijv.).
Carbonari, It. kolenbranders; leden van een geheim gencotschap in Italie ter oprichting van een vrijstaat.
carbonisatie, vr. Fr. verkoling.
carburatie, vr. Fr. bewerking, waardoor het vermogen v is
gas verhoogd wordt (door het te verzadigen met water
en koolstof).
caresseeren, Fr. liefkoozen, vleien, vertroetelen.
cargadoor, Sp. scheepsbevrachter; cargo, m. de lading; cargoboat, Eng. vrachtboot.
caricatuur, spotprent, waarop personen of dingen door overdrijving belachelijk voorgesteld zijn; caricaturist, teekenazr
van caricaturen.
carillon, o. Fr. klokkenspel.
carissime, Lat. waardste, liefste.
caritas, Lat. Christelijke naastenliefde.
Carmagnole, vr. Fr. dans en volkslied uit de Fransche
revolutie.
camaval, o. Fr. de week, welke de 40 dagen durende vastentijd voor Paschen voorafgaat en waarvan de laatste rag
vastenavond is; de vastenavondvreugd.
CAR—CAS.
35
carnivoor, Lat. vleeschetend.
caro, It. lief, dierbaar; caro mio, mijn waarde; vrouwelijk:
cara mia,
carogne, yr. Fr. kreng, gemeene vrouw, boosaardig wijf.
carpe diem, Lat. (lett. pluk den dag) gebruik den dag
nuttig.
carre, m. Fr. (lett. vierkant) apstelling in een vierkant (van
soldaten): carre formeeren.
carriire, vr. Fr. loopbaan, levensloop; carrière maken, goed
vooruitkomen in de wereld.
carroussel, o. Fr. ridderspel; parade-rijden, waarbij de ruiters
verschillende evoluties uitvoeren (de caroussels hebben in
de 17e eeuw de toernooien vervangen), ringrijderij; stoommallernolen.
carte, yr. Fr. kaart, spijskaart; carte blanche (geven), onbeperkte volmacht verleenen.
cartel, Fr. 1. Uitleveringsverdrag. 2. Uitdaging tot een duel.
3. Soort van trust.
cartouche, yr. Fr. geweerpatroon, lijst van loofwerk.
caryatide, yr. Gr. vrouwen- of mannenbeeld als ondersteuning
van een kroonlijst.
casa, vr. Lat., It., Sp. hut, huis, waning.
cascade, yr. Fr. waterval.
casco, o. Sp. romp van een schip; casco-assurantie, vr. verzekering van het schip.
cash, Eng. contantgeld; cash with order, Eng. bij de bestelling het geld overmaken.
casino, o. It. societeit; besloten gezelschap, waar gedanst en
gespeeld wordt.
cassa, vr. It. geldvoorraad, kas.
Cassandra, Gr. (fabelleer), vrouw, die de gave der voorspelling beef t.
cassatie, yr. Fr. vernietiging van een vonnis door een hoogere
rechtbank; in cassatie gaan, zich van cassatie voorzien: in
hooger beroep gaan; casseeren, vernietigen, uit den dienst
ontslaan.
casse-tete, m. Fr. ploertendooder, werk dat veel hoofdbrekens kost.
cassette, yr. geldkistje, persoonlijke geldmiddelen van een
vorst.
castagnetten, vr. mrv. Sp. Spaansche handkleppers, waarmee
men bij het dansen de maat aangeeft. (In Spanje, Portugal
en bij de Zigeuners voorkomend).
castle, Eng. kasteel; my house is my castle, mijn huis is mijn
kasteel; Eng. spreekwoord dat de onschendbaarheid van de
waning uitdrukt.
castor, yr. bever; een castoren hoed, een hoed van beverhaar;
wonderolie.
castorolie
castraat, m. een gesnedene, ontmande (= eunuch); castratie,
vr. de behandeling van het ontmannen, (castreeren).
36
CAS—CAT.
casu quo, Lat. in het onderhavige geval.
casueel, Lat. toevallig.
casuaris, m. Mal. hoornstruisvogel.
ca soffit, Fr. dat is voldoende, genoeg.
casuit, Lat. beoefenaar van de casuistiek, d.w.z. van dat
gedeelte der godgeleerdheid, dat zich bezig houdt met de
oplossing van gewetenskwesties. De beide woorden hebben
tevens de ongunstige nevenbeteekenis van: muggenzifterij,
spitsvondigheid.
casus, m. Lat. geval, Coeval, naamval; casus belli, onmiddellijke aanleiding tot een oorlog; casus foederis, geval, waarbij de bondgenoot verplicht is te helpen.
catacomben, vr. mrv. Fr. onderaardsche gangen, met
spelonken, gewelven en groeven, de begraafplaatsen der
Ouden. De eerste Christenen te Rome kwamen bijeen in de
catacomben.
catafalque, m. Fr. katafalk, stellage, waarop de lijkkist van
een voornaam personage geplaatst wordt, omgeven en
bedekt met bloemen, kaarsen, wapens, ridderorden, zinnebeelden, enz.
catalogus, m. (mrv. catalogi), Gr. lijst, register van boeken,
schilderijen, enz.;catalogiseeren, zulk een lijst aanleggen.
catapult, vr. Gr. oorlogswerktuig der Ouden om zware steenen
te slingeren, speeltuig om steentjes mee te werpen.
catarrhe, yr. Gr. zinking, verkoudheid; catarrhale koorts,
zinkingkoorts.
catastrophe, yr. Gr. groote algemeene ramp, ongelukkige
afloop van een zaak.
catechesis, vr. Gr. mondeling onderwijs in het christelijk
geloof; catechetisch onderwijs, onderwijs door vragen en
antwoorden; catechisatie, yr. godsdienstschool; catechiseeren, godsdienstonderwijs geven; catechismus, m. godsdienstig vragenboek; catechumeen, nieuweling, die vexir den
doop onderwezen wordt in de christelijke leer.
categorie, vr. Gr. orde, soort, rang, klasse; categorisch, onder
een klasse behoorend, naar categorieen gerangschikt;
stellig, onvoorwaardelijk: een categorisch antwoord.
cathedra, yr. Gr. katheder, spreekgestoelte der redenaars of
professoren; cathedra Petri, de pauselijke stoel, ex cathedra
spreken, wordt gezegd van den paus, wanneer deze spreekt
als hoofd der kerk, ook wel van iemand, die op doctoralen
toon spreekt alsof hij staat te onderwijzen, cathederwijsheid,
wijsheid, met een bijsmaak van schoolmeesterachtigheid;
cathedersocialist, iemand die tot het socialisme overhelt,
het wetenschappelijk bestudeert, zonder aanhanger dier leer
te zijn; cathedraal, yr. kerk, die behoort bij den bisschoppelijken zetel, domkerk.
catholicisme, o. Gr. (lett.: de algemeene geloofsleer) het
Roomsch-Catholieke geloof; Catholieke Majesteit, vroegere
titel der koningin van Spanje.
CALI—GEN.
37
causa, vr. Lat.; cause, y r. Fr. zaak, oorzaak; causaal, oorzakelijk, causaal verband, verband van oorzaak en gevolg;
causiliteitswet, wet van oorzaak en gevolg; causatief, afgeleid werkwoord dat het plaatshebben of de aanleiding tot
het plaatshebben van het stamwoord aanduidt: leggen =
doen liggen; zetten = doen zitten; cause celibre, yr. Fr.
beruchte rechtszaak.
causerie, y r. Fr. gezellig praatje, voordracht of artikel in den
vorm van een praatje; causeur, aangename prater; causeuse,
gezellige praatster, ook: kleine sofa voor twee personen.
cauteriseeren, Fr. weg- of doodbraiden.
cautie, vr. Lat. waarborg, borgstelling.
cavalcade, vr. Fr. optocht van miters; cavalier, Fr. (lett.
ruiter) de heer, die met een dame danst, een dame begeleidt;
cavalleria, yr. It. ridderschap, riddelijkheid; Cavalleria
rusticana, (boeren-eer) titel van een bekende opera van
Mascagni.
caveant consules! Lat., dat de consuls (d.w.z. de overheidspersonen) waken!
cedant arma togae, Lat. dat de wapenen wijken voor de
toga's! d.w.z. de militaire macht meet plaats maken veer of
onderworpen zijn aan de burgerlijke. cedeeren, Fr. afstand
doen, toegeven.
cedula, ceel, vr. Sp. huurcontract, bewijs van opslag van
goederen in entrepOt.
ceintuur, y r. Fr. gordel, ring.
Celadon, (een), een smachtend minnaar.
celebreeren, Fr. vieren; de mis celebreeren; celebriteit, yr.
beroemdheid, beroemde persoon.
celibaat, coelibaat, o. Lat. de ongehuwde staat; cilibataire, Fr.
vrijgezel, oude vrijer.
cellist = violoncellist.
eellulair, van cellen voorzien; cellulair zitten, in een eel opgesloten zijn: cellulaire gevangenis, waarin iedere gevangene
afzonderlijk in een cel opgesloten is; cellulair stelsel, het
stelsel van eenzame opsluiting.
celluloid, o. Lat.-Gr. mengsel van schietkatoen en kamfer,
waarvan men o.a. kammen maakt.
cellulose, yr. celstof, het vaste gedeelte der planten vezelstof.
cenacle, m. Fr. vereeniging van letterkundigen, schilders, enz.,
die dezelfde ideeen in zake kunst huldigen.
Cendrillon, Fr. Asschepoetster.
cenobiet, m. Gr. kloosterbroeder, persoon die een zeer terug-
getrokken en sober leven leidt.
censeeren, Lat. beoordeelen, waardeeren, schatten; achten,
houden voor; censor, in het oude Rome de ambtenaar, die
o.m. toezicht uitoefende op den handel en wandel der
burgers; regeeringsbeambte, die toezicht houdt op boeken,
bladen, tooneelvoorstellingen, enz.; census, m. cijns,
belasting, volkstelling, som, die men aan belasting meet
38
CEN—CER.
betalen om kiezer (census-kiezer) te zijn; censuur, vr.
kritiek (van den censor), berisping, verbod om aan het
Avondmaal deel te nemen.
centaur (us), (Gr, fabelleer) paardmensch; gedrocht, half
mensch en half paard.
centenaire, m. Fr. honderdjarig gedenkfeest.
centesimaal, honderddeelig.
centenaar, m. 100 kilo (In Duitschland 50 K.G.).
centerboard, Eng. sloep voor roeiwedstrijden.
centime, m. Fr. halve cent.
centraal, Fr. middelpuntig, midden, waar in 66n punt samengetrokken (gecentraliseerd) wordt; (centraalpunt, centraalbureau, centraalstation, centrale regeering, (van uit een
stall) enz.; centralisatie, yr. het samentrekken in een punt,
regeeringstelsel of veel-vertakte vereeniging, met een
centraal- of hoofdbestuur.
centre, m. Fr. (centrum o. Lat.), middelpunt, de middenpartij in een volksvertegenwoordiging (in Duitschland de
Katholieke partij).
centrifugaal, Fr. middelpuntvliedend; centrifugaalkracht,
middelpuntvliedende kracht (ieder lichaam, dat zich in
een cirkel beweegt, zoekt te ontsnappen in de richting van
de raaklijn, bijv. de steen in een slinger).
sentripetaal, Fr. middelpuntzoekend; de centripetaalkracht
zoekt een zich in een cirkel bewegend lichaam tot het
middelpunt ervan te doen naderen.
centurie, vr. Lat. in het Romeinsche leger een compagnie, in
naam van 100 man (gewoonlijk waren er maar 60);
centurio, hoofdman over 100.
ceramie(k), yr. Gr. pottenbakkerskunst, aardewerkindustrie.
cerberus, m. Gr. norsche portier of deurwachter, strenge
opzichter of bewaker. (In de Gr. fabelleer was Cerberus
de driekoppige helhond, die den toegang tot de onderwereld (den Tartarus) bewaakte).
cercle, m. Fr. kring, societeit club; cercle vicieux, (lett.
slechte cirkel) redeneering, waarbij men beurtelings eenzelfde ding, als oorzaak en als gevolg aanneemt, waarbij
men „in een kringetje ronddraait", bijv. armoede veroorzaakt alcoholisme en alcoholisme veroorzaakt
armoede.
cerealien, yr. mrv. Lat. graangewassen (Ceres was big de
Romeinen de godin van den landbouw).
cerebraal, Lat. wat de hersenen betreft, cerebraal systeem,
de hersenen met de zenuwen; cerebrospinal, wat de
hersenen en het ruggemerg betreft, meningitis cerebraspinalis, een besmettelijke, hoogst gevaarlijke ziekte,
bestaande in ontsteking van de hersen- en ruggemergsvliezen (D. Genickstarre).
ceremonie, yr. Fr. plechtigheid, omslachtige beleefdheidsvorm; ceremonieel, o. de vastgestelde, plechtige gebruiken
CER—CHA.
39
(aan het hof bijv.); ceremonie-meester, hofbeambte, die
belast is met het toezicht op de naleving van bet ceremonieel; regelaar van een huiselijk feest (bruiloft, danspartij);
ceremonieus, met veel plichtplegingen.
Ceres, Gr. Godin v. kruiden en bloemen, koren en brood.
Beschermster der landbouw.
certificaat, o. Fr. getuigschrift, bewijs; certificatie, yr. ambtelijke verklaring; certificeeren, waarmerken, ambtelijk yenklaren.
cervelaatworst, gerookte, sterk gekruide worst.
cessante causa, cessat efectus, Lat. met de oorzaak houdt het
gevolg op.
cessie, yr. Fr. afstand.
cetera, Lat. het overige; etcetera, (etc.) enzoovoort.
cf. en conf. = - confer en conferatur, Lat. men vergelijke;
cff. en conff. = confrantur, kunnen met elkaar vergeleken worden.
chairman, Eng. voorzitter.
chaise-longue, yr. Fr. sofa met slechts een rugleuning.
châle, m. Fr. sjaal; (Eng. schawl).
chalet, m. Fr, klein houten huisje op de Zwitsersche bergen,
kleine villa in denzelfden stijl.
chamade, Fr. trommelsignaal dat een belegerde stad zich
overgeeft; kwakzalvergeschreeuw.
chambre des deputes, yr. Fr. kamer van afgevaardigden,
tweede kamer in Frankrijk; chambre de commerce, yr.
kamer van koophandel.
chambree, yr. Fr. de soldaten, die op eenzelfde zaal slapen
in de kazerne, die zaal zelf.
chambercloack, Eng. kamerjapon.
chamois, Fr. gemskleurig, bruinachtig geel.
champare, Fr. landelijk; bal champétre, danspartij in de open
lucht; garde champitre veldwachter.
champignon, m. Fr. paddestoe
l.
champion, m. Fr. kampioen, overwinnaar in een landelijke
of internationale sportwedstrijd.
chance, y r. Fr. kans, fortuin; bonne chance! goed succes!
change, m. Fr. verandering, inwisseling (zie bureau);
changeant, met wisselende kleuren (de zijde van parasols,
bijv.); changeeren, veranderen, verwisselen.
chansonnier, Fr. liedjesdichter, liedjeszanger.
chantage, m. Fr. afdreiging (door bedreiging met smaadschrift; chanteur, zanger; chanteuse, zangeres.
chaos, m. Gr. baaierd, vormlooze mengelklomp, warboel;
chaotisch, uiterst verward.
chapeau, m. Fr. hoed; chapeau bas, met den hoed af; chapeau
claque, hooge hoed, die platgevouwen kan warden.
Chapelle ardente, y r. Fr. met rouwfloers, bloemen en
brandende kaarsen versierd vertrek, waarin een lijk geplaatst wordt vOOr de begrafenis.
40
CHA—CHE.
chaperon, Fr. heer, die een dame begeleidt en beschermt d.i.
chaperonneert).
chapitre, o. Fr. hoofdstuk, kapittel.
char-a-bancs, m. Fr. groot rijtuig met overdwars geplaatste
banken.
charade, vr. Fr, raadsel in den trant van: mijn eerste
mijn tweede is..., mijn derde is..., mijn geheel is...;
charade en action, charade, waarbij men de woorden, die
het geheel samenstellen, moet raden naar korte pantonimes of tableaux vivants.
charbonnier, Fr. kolenbrander; la foi du charbonnier, het
kolenbrandersgeloof, het geloof der goe-gemeente (die er
niet over redeneert of nadenkt).
charge, yr. F. aanval van politie of soldaten op een yolksmenigte of tegen den vijand; overdrijving (in een
teekening); chargeeren, aanvallen, ook: overdrijven; chargé
d'affaires, zaakgelastigde.
charivari, m. ketelmuziek, helsch lawaai, zilveren voorwerpen als versierselen aan een horlogeketting.
charlatan, Fr. kwakzalver, zwetser; charlatannerie, yr. kwakzalverij, bluf.
charmant, Fr. bekoorlijk; charme m. bekoorlijkheid; charmeeren, bekoren, (gecharmeerd = verliefd); charmeur,
charmeuse, man, vrouw, die iedereen voor zich inneemt.
charter, o. Eng. oorkonde, vrijbrief, voorrecht, concessie,
grondwet; scharteren, het huren, bevrachten van een schip;
chartered company, yr. Eng. maatschappij, welke uitgebreide concessies en voorrechten verkregen heeft.
chartreuse, yr. Fr. beroemde likeur, welk bereid werd in
het klooster der Karthuizer-monniken in het dal der Isere,
(Zuid-Fr.).
chassepot, m. Fr. naaldgeweer in het Fransche leger in
gebruik van 1866-1884, het draagt den naam van den
uitvinder en is vervangen door het Lebel-geweer.
chassinet, o. toepasselijk opschrift bij versieringen voor
feestelijkheden.
chateau, m. Fr. kasteel; chatelain, burchtheer, chatelaine,
burchtvrouw, lange gouden halsketting.
chauffeur, Fr. bestuurder van een automobiel.
chaussee, vr. Fr, straatweg.
chauvinisme, o. Fr. overdreven vaderlandsliefde; chauvinist,
hartstochtelijk patriot.
check, vr. Eng. (cheque, yr. Fr.) aanwijzing tot betaling.
voor een kassier; kassiersbriefje.
cheese, Eng. kaas.
chef de cuisine, Fr. opperkok; chef d'oeuvre, o. Fr. meesterstuk.
chemicus, Gr. beboefenaar der chemie ( yr.) of scheikunde;
chemicalie:n, yr. mrv. scheikundige stoffen of voortbrengselen.
CHE—CHR.
41
cltemin de fer, m. Fr. ijzeren weg, spoorweg.
chemise, yr. Fr. hemd; chemisier, m. Fr. hemdenmaker,
handelaar in heerenlinnengoed.
chenille, Fr. rupsvormig boordsel aan fluweel.
cherchez la femme! Fr. zoek de vrouw! er zit stellig een of
andere vrouw achter!
chertepartij, vr. overeenkomst betreffende het huren van
een schip.
cherub(ijn), m. Hebr. schitterende engel, vurige engel, die
het paradijs en de verbondsark bewaakt.
cheval, Fr. paard; chevaleresk, ridderlijk; chevalerie, yr.
ridderlijkheid (cavallerio, Ital.); chevalier, ridder, chevalier
d'industrie, iemand die zich net voordoet, doch van op.
lichterijen leeft; chevalier sans peur et sans reproche,
ridder zonder vrees of blaam.
cheviot, Engelsch en Schotsch kamgaren.
chevreau-leer, o. geitenleer.
chevron, m. Fr. dienststreep op de mouw van een soldaat
of onderofficier.
chic, m. slag, smaak; smaakvol los.
chicane, yr. Fr. vitterij, uitvlucht, rechtsverdraaiing;
chicaneeren, vitten, uitvluchten zoeken (om niet to betalen; chicaneur, koopman, die chicaneert.
chiffon, m. Fr. vod, nesterij, modeartikel; chiffonneeren, verfrommelen; chiffonniare, yr. hooge latafel.
chignon, m. Fr. haarbundel in den nek.
chiliasme, o. Gr. het geloof aan de ophanden zijnde komst
van het duizendjarig rijk Gods op aarde; chiliastisch, wat
daarop betrekking heeft; chiliast, die daaraan gelooft.
chi lo sa, (spreek uit ki) wie weet?
chinoiserie, yr. Fr. (van chinois, Chineesch) kleingeestigheid.
chirurg, m. Gr. (chirurgijn) heelmeester; chirurgie, yr. de
operatieve heelkunde.
chloor, o. Gr. zoutzuurgas; chloroform, yr. uit chloor bereide vloeistof, die als verdoovingsmiddel bij operaties
toegepast wordt, (chloroformiseeren).
cholera, yr. galziekte, braakloop; cholera morbus, Aziatische cholera; cholera nostras, inlandsche cholera; cholerine, goedaardige cholera, hevige diarrhee; cholerisch
noemt men iemand met een driftig temperament (een
cholericus).
choquant, Fr. stuitend; choqueeren, stuiten.
chose, yr. Fr. ding; Chose, Dinges.
Chouans, Fr. aanhangers der Bourbons in Bretagne ten tijde
der Fr. revolutie in 1789.
chrestomathie, yr. Gr. keur, bloemlezing.
Christmas, (ook geschreven Xmas) Eng. Kerstmis.
christoffle, o. metaallegeering, die op zilver lijkt.
Christus, Gr. de Gezalfde.
42
CHR—CIV.
chromolitographie yr. Gr. kleurensteendruk; chromophotografie, vr. photografie in kleuren.
chroniquer, Fr. dagbladschrijver, die de dagelijksche berich.
ten, de loopende geruchten verhaalt of verslagen geeft van
tooneelvoorstellingen, enz.; chronique scandaleuse, yr. de
schandaalnieuwtjes; chronisch, langdurig, slepend; chronologie, yr. tijdrekenkunde; chronologische (volgorde), naar
datum gerangschikt; chronometer, m. zeer nauwkeurig
loopend uurwerk; (al deze woorden zijn afgeleid van:
chronos, m. Gr. de tijd.
church, Eng. kerk; Church of England, Episcopaalsche
Staatskerk in Engeland.
ciborium, o. Lat. hostiekelk.
cicerone, It. gids, wegwijzer, geleider.
cider, m. Fr. appelwijn.
ci-devant, m. Fr. (lett.: voorheen), naam waarmee men
tijdens de Fr. revolutie een gewezen edelman aanduidde.
cif, Eng. afkorting van: cost, insurance, freight, d.i. alle
kosten, zeeverzekering en vracht ingesloten, tot (Amsterdam, bijv.) (term, die bij overzeesche leveringen gebezigd
wordt).
cimbaal of cimbel, vr. klankbekken, instrument bij Turksche
of militaire muziek wel in gebruik.
cinematograaf, yr. toestel tot het vertoonen (door lichtprojecties) van levende photographieen; cinema, bioscoop.
circulaire, vr. Fr. gedrukt rondschrijven; circulatie, yr. omloop (van het bloed, van geld), verkeer; circuleeren, in
omloop zijn.
circumpolairsterren, sterren, die voor ons nooit op- of
ondergaan (omdat ze dicht bij de poolster liggen).
circus, m. Lat. gebouw voor de volksspelen in het oude
Rome, paardenspel.
ciseleeren, metalen kunstig bewerken met scherpe werktuigen, „gedreven - figuren maken.
citaat, o. aanhaling; citato loco, op de aangehaalde plants;
citeeren, aanhalen, dagvaarden.
citadel, yr. Fr. vesting, welke een stad beheerscht.
cite, yr. Fr. stad, (de oude stad van Parijs) city, yr. Eng.
stad (de oude stad van London).
cito, Lat. met spoed.
citoyen, m. Fr. staatsburger (niet to verwarren met hour.
geoiss een arme man is wel citoyen, maar allesbehalve
bourgeois); citoyenne, burgeres.
civic!, Fr. burgerlijk, beleefd, billijk, goedkoop
ingenieur, ingenieur, die niet in dienst van het rijk is;
civilisatie, vr. beschaving; civiliseeren, beschaven;
telt, y r. heuschheid; civiele lijst, het aan den vorst toegekende inkomen civiele partij, degeen, die in een rechtsgeding aanspraak maakt op schadevergoeding, (zich
civiele partij stelt); civis academicus, academieburger,
CLA—COA.
43
student; civisme, o. burgerzin, burgerdeugd.
claim, Eng. aanspraak, eisch, recht, het geeischte stuk land
(vooral waar edele metalen zitten).
clair-obscur, o. Fr. schildertrant, waarbij een gedeelte der
schilderij sterk verlicht, de rest in de schaduw gehouden
wordt. (Veel stukken van Rembrandt geven een toepassing
van deze manier).
clairvoyance, yr. Fr. helderziendheid; clairvoyance, helderziende vrouw (die te voren in magnetischen slaap gebracht is).
clan, m. Eng. Schotsch en Iersch: stam.
clandestien, Lat. heimelijk, tersluiks, ongeoorloofd.
claque, yr. Fr. de gehuurde toejuichers (in Parijsche schouwburgen); claqueur, die daartoe behoort.
classis, vr. vereeniging van ringen in de Ned. Herv. kerk.
(Een ring is een vereeniging van bij elkaar liggende gemeenten, de classes vormen tezamen het provinciaal
kerkbestuur).
classiek, wat tot model genomen wordt, wat tot de letterkunde der Ouden behoort.
classificeeren, rangschikken; classificatie, rangschikking.
clausule, vr. Fr. bepaling, voorwaarde.
clearing-house, o. Eng. afdeeling van een bank, waar de
vorderingen van de klanten, die met de bank in rekening
staan, onderling vereffend worden, om noodelooze geldzendingen te vermijden.
clement, Fr. goedertieren, lankmoedig; clementie, vr. goedertierenheid.
clergyman, Eng. geestelijke.
clerica, vr. Lat. kaalgeschoren plek op het hoofd van de
R.K. geestelijken (tonsuur); dericaal, aanhanger der
geestelijkheid; clericalisatie, vr. het in handen der geestelijkheid brengen, (van scholen, staat, enz.); clericalisme,
o. het streven, de gezindheid om de geestelijkheid te
steunen in het verkrijgen van invloed; clerus, m. de geestelijkheid.
cliché, o. Fr. metalen plaat, waarop in fijn relief eenige
teekening is aangebracht om deze of te drukken; telkens
herhaalde en daardoor bijna Been beteekenis weer hebbende uitdrukking of zinswending.
client, Lat. oudtijds beschermeling, nu: opdrachtgever van een
advokaat, klant van een handelsman; dienteele, yr. de
gezamelijke clienten.
climax, vr. Gr. reeks van uitdrukkingen, waarvan de volgende
telkens weer sterker is dan de vorige.
cliniek, yr. Fr. ziekenhuis, dat tevens dient tot het onderricht
der medische studenten.
closet, o. Eng. geheim gemak.
clown, Eng. hansworst, grappenmaker.
coadjutor, Lat. helper, soms tevens de aangewezen opvolger
44
COA—COL.
van een bisschop.
coalitie, vr. Fr. verbond van twee of meer mogendheden of
partijen tegen een gezamenlijken vijand; coaliseeren, zulk
een verbond sluiten.
cobbler, Eng. Amerikaansche ijsdrank bestaand uit: wijn, suiker, citroen en fijngestampt ijs.
cocagne-mast, m. mast voor prijsklimmen bij volksspelen;
het land van Cocagne, luilekkerland.
cocaine, vr. uit coca-bladeren getrokken verdoovingsmiddel,
veel door tandartsen gebruikt.
cocarde, Fr.hoed of mutslint van bepaalde kleur als partij- of
nationaal teeken.
cochon, m. Fr. varken, zwijn; cochonnerie, vr. zwijnerij,
uiterst gemeene streek.
cocktail, Eng. Amerikaansche drank bestaande uit: bitter,
suiker en ijs, verdund met water.
cocon, m. Fr. pop van zijdeworm.
cocotte, yr. Fr. lichte vrouw.
code, m. Fr. wetboek; sleutel om telegrammen in overeengekomen taal te ontcijferen; verzameling woorden, die
ieder een zin vertegenwoordigen en met behulp waarvan
men korter en dus goedkooper telegrapheeern kan; codex,
in. Lat. oorspronkelijk handschrift; wetboek.
codicil, o. Fr. bijvoegsel, aanhangsel tot een testament, (wijzigingen of intrekkingen bevattend).
co-educatie, vr. Fr. gemeenschappelijk onderwijs aan jongens
en meisjes.
coefficient, m. Lat. in de algebra: getal voor de(n) letter(s);
getal, waarin bij een vergelijkend onderzoek, de waarde
van het werk der candidaten uitgedrukt wordt.
cogito ergo sum, Lat. ik denk, dus ik besta, (grondstelling
van de wijsbegeerte van Descartes (Cartesius), (1596—
1650).
cognaten, mrv. Lat. personen, die van elkaar of gemeenschappelijk van derden afstammen; ook: bloedverwanten
van moederszijde.
cognossement, o. Fr. zeevrachtbrief.
cohaesie of cohesie, yr. Lat. kracht, die de moleculen van
eenzelfde lichaam bijeen houdt.
cohorte, yr. Lat. in het oude Rome het tiende deel van een
legioen, 500 a 1000 man; krijgsbende.
coiffeeren, Fr. kappen; met jets gecoiffeerd zijn, er zeer
mee in zijn schik zijn.
coionneeren, Lat. koejonneeren, ringelooren.
coitus m. Lat. bijslaap.
collage, m. Fr. langdurige, intieme omgang tusschen ongehuwde personen.
collatie-recht, het recht cm een predikant te benoemen (de
„ambachtsheer- heeft op vele dorpen dit recht geheel of
gedeeltelijk, is dus de collator.
COL—CONT.
45
collation, yr. Fr. koude maaltijd.
collationneeren, een afschrift vergelijken met het oorspronkelijke.
collecteur, Fr. verkooper van loten.
collectie, Fr. verzameling; collectief, gezamenlijk; collectivisme, de leer dat de productiemiddelen (grond en
kapitaal) aan den staat zullen behooren.
collega, Lat. ambtgenoot.
college, o. Lat. les aan een hoogeschool.
colli, Ital. mrv. collo, stuk vrachtgoed.
colombier, Fr. papierformaat van ongeveer 85x 64 c.M.
colonise, vr. Fr. zuil, legerafdeeling; collonnade, yr. zuilengang.
coloratuur, vr. muziekterm: kunstige toonwending.
colorist, Fr. schilder, die mooie kleuren vindt.
colossus, m. Gr. reuzenbeeld, gevaarte, reuzenfiguur.
combinatie, yr. Fr. verbinding, samenstelling, vereeniging
van enkele personen; combinatie-vermogen, de gaaf om de
dingen met elkaar in verband te brengen en juiste gevolgtrekkingen te maken; combineeren, samenbrengen.
comestibles, yr. mrv. Fr. eetwaren.
comfort, o. Eng. gemak, alles wat het leven aangenaam
maakt; comfortabel, gemakkelijk, behagelijk.
commandeur, Fr. hooge rang in een ridderorde; vroegere titel
van een schout-bij-nacht.
commanditaire, deelgenoot (of vennoot), die alleen geld
schiet, doch geen aandeel heeft in het beheer der zaak;
commanditaire vennootschap, handelsvereeniging, waarvan de leden alleen geld schieten, doch de zaken laten
waarnemen door een of meer verantwoordelijke personen
of firma's.
comme it fact, Fr. zooals 't behoort.
commentaar, m. Lat. uitlegging, toelichting, nadere verklaring.
commis-voyageur, Fr. handelsreiziger.
commissie-handel, m. handel in opdracht en voor rekening
van een ander; commissionnair, koopman die commissiehandel drijft.
commissoriaal, (maken) , aan een commissie opdragen.
committeeren, last, opdracht geven; committent, lastgever.
commode, yr. Fr. latafel.
commodore, Eng. bevelheber van een smaldeel.
commun, Fr. alledaagsch, gewoon, gemeenschappelijk;
communaal, gemeentelijk; Communard, deelnemer aan de
Parijsche Commune van 187 1; commune, gemeente
communiant, deelnemer aan het H. Avondmaal bij de
Catholieken (de communie); communicatie, vr. verbinding,
gemeenschap, mededeeling; communiceeren, met elkaar in
verbinding staan, mededeelen; communiqué, o. officieele
waarschuwing of mededeeling aan de pers; communisme,
46
COM—CON.
socialistische leer van het gemeenschappelijk eigendom van
alle productiemiddelen en waren; communist, aanhanger
dier leer.
compact, Fr. vast, dicht opeengedrongen.
compaguie, vr. Fr. handelsgenootschap; compagnon, medelid in een firma.
comparant, Lat. degeen, die voor het gerecht of voor een
notaris verschijnt (compareert); comparitie, yr. verschijning voor een notaris enz.
compatibel, Fr. vereenigbaar, wat samen kan gaan.
compelle intrare Lat. (Lucas XIV : 23): dwing ze in te
komen d.w.z. dwing de ketters tot de kerk terug te komen.
compensatie y r. Fr. vereffening vergoeding; compenseeren,
vereffenen, schadeloos stellen.
competeeren, Lat. toekomen; competent, bevoegd; competentie, bevoegdheid, rechtmatig aandeel.
competitie, Fr. het geheel der sportwedstrijden waarbij iedere
club eenmaal uit en thuis speelt tegen alle deelnemende
clubs.
compileeren, Lat. uit verschillende werken bijeenbrengen,
samenflansen, compilatie, vr. samengeflanst werk (geschreven door een compilator).
completeeren, Fr. volledig maken, aanvullen.
complex, Lat. samenstel, geheel, (een complex van machines);
complexie, y r. lichaams- of gemoedsgesteldheid gelaatskleur.
complicatie, yr. Lat. verwikkeling; compliceeren, ingewikkeld
maken.
componist, m. Fr. degeen, die iets op muziek zet (componeert); toondichter; compositie, y r. muziekstuk, samensteling, mengsel van metalen.
compositie, Fr. Samenstelling. 1. Metaalmengsel. 2. Muziekstuk. 3. Ordening van een kunstwerk.
compos mentis, Lat. in het voile bezit der verstandelijke vermogens.
compost, m. mengselmest.
compote, y r. Fr. met suiker ingemaakte vruchten.
compres, dicht ineengedrongen (compresse druk) verband
om een wond, enz.; compressie, y r. samenpersing; comprimeeren, samenpersen.
compromis, o. Lat. rninnelijke schikking; compromitteeren,
een schikikng treffen, zich aan gevaar of onaangenaamheden blootstellen, zich compromifteeren, zijn eer of goeden naam in gevaar brengen.
comptabel, Fr. rekenplichtig, verantwoordelijkheid; comptabiliteit, y r. rekenplichtigheid, boekhouding, beheer der
gelden.
concaaf, Lat. hol (van lenzen), holrond.
concentratie, y r. Fr. het samentrekken op ken punt (concestreeren); concentrisch, ken gemeenschappelijk middelpust
CON—CON.
47
hebbend.
concept, o. Lat. ontwerp, schets, plan.
concerteeren, een concert geven, afspreken, overeenkomen,
concessie, yr. Fr. vergunning tot den aanleg van werken van
openbaar nut, bewilliging, toegeving (aan de eischen van
een persoon of partij); concessionaris, die een concessie
krijgt.
concierge, Fr. huisbewaarder, portier.
conciliant, Fr. verzoeningsgezind.
concilie, o. Lat. kerkvergadering.
concipieeren, Lat. een concept maken; ook: ontvangen, zwanger worden.
conclave, o. Lat. vergadering van Icardinalen tot het kiezen
van een nieuwen paus.
concludeeren, een gevolgtrekking (conclusie) maken.
concordaat, o. verdrag tusschen den paus en een wereldlijk
vorst over kerkelijke aangelegenheden.
concordantie, yr. Fr. (des Bijbels), lijst van al de woorden
en spreuken uit den Bijbel, alphabetisch gerangschikt en
met opgave van de plaats, waar zij voorkomen.
concordia, yr. Lat. eendracht; concordiares parvae crescunt,
door eendracht worden kleine dingen groot.
concours, o. Fr. wedstrijd.
concreet, Lat. werkelijk bestaand, bepaald, benoemd, (tegenst.: abstract).
concubinaat, o. Lat. het samenleven met een vrouw, met wie
men niet getrouwd is (met een concubine).
condensatie, vr. Fr. verdichting van dampen en gassen tot
vloeistoffen; condenseeren, verdichten.
conditionneeren, Fr. voorwaarden stellen; conditio sine qua
non, Lat. voorwaarde, waarvan niet afgeweken kan of
mag worden.
condottiere, It. aanvoerder van huurtroepen in de 14e en
15e eeuw.
conduite, yr. Fr. gedrag.
confectie, yr. Fr. vervaardiging (vooral van kleeren); kleeren, die geheel gemaakt verkocht worden.
confederatie, vr. Fr. statenbond. (Zwitserland bijv.).
confer, Lat. vergelijk, conferatur, men vergelijke.
conference, yr. Fr. voordracht, voorlezing; conferentie, yr.
beraadslaging; confereeren, beraadslagen.
cenfessie, vr. Lat. geloofsbelijdenis, bekentenis, (in confessie
zijn); confessioneel, een bepaalde geloofsbelijdenis aanhangend.
confetti, mrv. It. suikergoed; gipsballetjes am mee te gooien
op carnavalsfeesten.
confident, Fr. vertrouweling; confidentie, vr. vertrouwelijke
mededeeling.
confiscatie, yr. Fr. verbeurdverklaring; confisqueeren, verbeurdverklaren.
48
CON—CON.
confiserie vr. winkel van een banketbakker (confiseur); cone
fituren, ingelegde vruchten.
conflict, o. Lat. botsing, strijd van belangen.
conform, Fr. overeenstemmend, eensluidend, conformiteit, yr.
gelijkvormigheid.
confrater, Lat. ambt-, beroepsgenoot (= confrere, Fr.); con.
frerie, yr. broederschap.
confronteeren, Fr. het tegenoverelkaar stellen en in elkaars
bijzijn verhooren van getuigen, enz. door den rechter (con.
frontatie).
conge, m. Fr. vacantie, ontslag.
congestie, vr. Fr. opeenhooping van bloed in een orgaan (in
het hoof d, bijv.).
congregatie, vr. vereeniging onder leiding van een priester,
vereeniging van priesters; de ultra-montaansche partij in
Frankrijk.
congres, o. bijeenkomst; congressist, deelnemer aan en congres.
conjuncturen, yr. mrv. Lat. samenloop van belangrijke °me
standigheden, tijdsomstandigheden, uitzichten.
connexies (hebben), invloedrijke kennissen hebben; met
iemand in connexie staan, in verbinding staan.
con passione, It. (muziekterm) met hartstocht.
conquistadores, mrv. Sp. de eerste Spaansche veroveraar in
Amerika.
conrector, Lat. onder-directeur van een gymnasium, conrec.
toraat, ambt van den conrector.
conscientie, yr. Lat. geweten; consciencieus, nauwgezet, stipt.
conscriptie, yr. Fr. loting voor de militie.
consequent, Fr. in overeenstemming met zijn beginselen blijven; consequentie, vr. het consequent zijn, gevolgtrekldng.
conservatief, Fr. behoudend, behoudsman, conservatisme, o.
behoudzucht; conservatoire, o. inrichting voor muziekonderwijs; conservator, bewaarder, directeur van een museum;
conserveeren, verduurzamen, in goeden staat houden.
consignatie, vr. Fr. in gerechtelijke bewaring stellen (van
geld in de consignatiekas); consigne, o. lastgeving aan de
schildwachten; consigneeren (van soldaten), verbieden de
kazernes to verlaten.
consistorie, o. kerkeraad.
console, yr. Fr. penant-, spiegeltafeltje.
consolideeren, Fr. als werkelijke staatsschuld erkennen en in
het grootboek der nationale schuld omschrijven.
consols, mrv. Eng. Engelsche staatspapieren.
consommé, m. Fr. sterke bouillon.
consort, Eng. gemaal (prince consort, pries-gemaal).
consorten, mrv. Lat. mede-belangstellenden, deelnemers, tot
dezelfde kliek behoorenden; consortium, o. vereeniging van
bankiers, die samen een financidele onderneming op touw
zetten.
49
CON—CON.
constant, Fr. standvastig; constantie, Lat, standvastigheid.
constateeren, Fr. wijzen (op een feit), vaststellen.
constellatie, vr. Fr. onderlinge stand (van hemellichamen),
de vermeende invloed daarvan op het lot van een mensch;
sterrenbeeld; de huidige politieke constellatie: de staatkundige verhoudingen zooals die nu zijn.
consternatie, y r. Fr. ontsteltenis, verslagenheid.
constipatie, y r. Fr. hardlijvigheid; constipeeren, verstoppen.
constitueeren, Fr. vestigen, inrichten, instellen, uitmaken; con.
stitutie, vr. staatsregeling, grondwet, gestel: constitutioneel,
grondwettig; constitutioneele monarchie, - yr. heerschappij
van een vorst, welke gebonden is aan een grondwet; constitutioneele ziekte, ziekte, die het heele gestel aangrijpt.
constructie, vr. Fr. het bouwen, de samenstelling, inrichting,
zinsbouw; construeeren, bouwen, vervaardigen, in elkaar
zetten, een meetkundig figuur naar gegevens teekenen.
consul, m. Lat. vertegenwoordiger van een land in den
vreemde, voornamelijk voor de handelsbelangen; een der
regeeringshoofden in de oude Romeinsche republiek, en in
de Fransche republiek (1799-1804); consulaat, o. Fr.
ambt, woning of kantoor van een consul; consulair, Fr.
wat den consul betreft.
consulent, m. raadgever in rechterlijke zaken, predikant, die
de raadsman is eener vaceerende gemeente en daar de
kerkeraadsvergaderingen leidt; consult, o. het raadplegen
van een rechtsgeleerde of een geneesheer; consultatief,
raadgevend, consulteeren, raad vragen.
consumeeren, Fr. verbruiken, opeten; consument, verbruiker;
consumptie, vr. verbruik, vertering.
contact, o. Lat. aanraking, voeling, botsing.
contagium, o. Lat. smetstof, bederf.
contemplatie, yr. Lat., bespiegeling; contemplatief, bespie.
gelend.
content, Fr. tevreden; contenteeren, tevreden stellen.
continent, o. Fr. vastland; continentaal, wat het vasteland
(van Europa) betreft.
contingent, o. Lat. aandeel dat opgebracht moet worden (in
geld, soldaten, enz.).
contingenteeren, Fr. Beperken der invoer door hooge invoerrechten ter bescherming der binnenlandsche industrie
of landbouw.
continuatie, vr. Fr. voortzetting; continueeren, voortzetten;
continuiteit, vr. de eigenschap van iets, wat geregeld voortgezet wordt; geleidelijkheid, samenhang.
conto, o. Ital. (mrv. conti) rekening.
contra, Lat. tegen.
contrabande, yr. Fr. smokkelwaar,
,contract, o. Lat, overeenkomst; contractant, die een overeen.
komst sluit, die contracteert; contractueel, wat uit een contract voortspruit.
4
50
CON—COP.
contradictio in terminis, Lat. tegenstrijdigheid tusschen de be.
paling en het hoofdwoord: droog water, bijv.
contrair, Fr. tegengesteld.
contramerk, o. biljet dat afgegeven wordt aan iemand, die
voor een oogenblik den schouwburg verlaten wil.
contramine, Fr. (lett. tegenmijn), in de contramine zijn, op
daling speculeeren, fig.: dwarsdrijven, contramineeren
la baisse speculeeren; contramineur
baissier,
contraria contraries curantur, Lat. bet tegenovergestelde ge.
neest het tegenovergestelde, grondstelling der homoeopaten,
(die bijv. een koortslijder genezen met een middel, dat een
gezonde koortsig zou maken).
contrarieeren, Fr. tegenwerken.
contra-signeeren, medeonderteekenen.
contrast, o. Fr. tegenstelling; contrasteeren, afsteken bij.
contrefait, Fr. mismaakt.
contribuant, Fr. die een bijdrage (contributie, yr.). geeft, die
contribueert.
contrale, vr. opzicht, toezicht, narekening; controleeren, contitle uitoefenen; contthleur, die controleert, rang in de
Indische ambtenaarshierarchie.
controverse, yr. Lat. geleerd dispuut, vooral over godsdienstvragen.
contubernaal, Lat. die in hetzelfde huis kamers bewoont.
convalescent, Lat. herstellende zieke.
convenabel, Fr. gepast, voegzaam; convenance, vr. gepastheid, betamelijkheid; convenieeren, gelegen komen, naar
den zin zijn.
convent, o. Lat. klooster, kloostervergadering.
conventie, yr. samenkomst, overeenkomst. (De Nationale
Conventie, Wetgevende Vergadering in Frankrijk 1792--1795), conventioneel, op overeenkomst of gewoonte be.
rustend.
convergeeren, Lat. naderen, tot elkaar toeneigen, in een punt
samenkomen (van lijnen, lichtstralen, enz.).
convearsatie, yr. Fr. gesprek, omgang; converseeren (met),
spreken, omgaan met.
conversie, yr. Lat. bet intrekken van effecten tegen afgifte
van andere minder rentegevende, welke handeling converteeren beet.
convex, Lat. bolrond (van lenzen).
convocatie, yr. Lat. oproep voor een vergadering; convoceeren, oproepen.
convulsie, yr. Fr. stuiptrekking; convulsief, krampachtig.
coliperatie, yr. Fr. (lett. medewerking); vereeniging met bet
doel de leden goede en goedkoope winkelwaren enz. to
verschaffen.
cooperator, lid van een coOperatie.
copie, y r. Fr. afschrift, nabootsing; copiEeren, afschrijven,
namaken, navolgen.
COP—COR.
51
copieus, Fr. rijkelijk, overvloedig.
copyright, o. Eng. uitgeversrecht.
coquin, Fr. scheim, schurk.
coram populo, Lat. lett.: in tegenwoordigheid van het yolk,
dus: in het publiek, openlijk.
cordon, m. Fr. koord, ordelint, lijn van een afsluiting; (een
cordon trekken om de plek van een brand); cordon bleu,
zeer bekwame keukenmeid; cordon sanitaire, afsluiting van
een land, een streek of een plants door soldaten, ten einde
het binnen of het naar buiten dringen van een ziekte to
beletten.
cornac, Fr. oppasser van een olifant.
corned-beef, Eng. verduurzaamd vleesch in bussen.
cornet a pistons, m. Fr. kleine klephoorn.
corona, yr. Lat. kring, kruis, stralenkrans om de zon bij g eheele verduistering.
coroner, Eng. politie-ambtenaar, welke in Engeland de lijkschouwing verricht, wanneer een lijk gevonden wordt.
corpus, Lat.; corpo, It.; corps, Fr. lichaarn, corpus delicti, o.
voorwerp, waarmee een misdaad of overtreding begaan is,
het gestolene, corporatie, yr. Fr. gilde, vereeniging; corpulent, zwaarlijvig; corps diplomatique, o. de gezamelijke
vreemde gezanten aan dênzelfde hof; corps legislatif, o.
wetgevend lichaam; Corpus juris (civilis) o. het Romeinsche recht (wetboek van keizer justinianus).
correct, Lat. juist, zonder fouten, rechtschapen, correctie, yr.
verbetering, tuchtiging, correctioneel, een lichte, niet onteerende straf opleggend (een correctioneel vonnis); correcties corrigendis, na verbetering van wat verbeterd moest
worden; correctief, verbeterend, middel tot verbetering,
tempering of tuchtiging; corrector, degeen, die de drukproeven naziet.
correlatief, wat met iets anders wederkeerig in verband staat,
(Vader en zoon zijn correlatieve begrippen).
correspondeeren, Fr. briefwisseling houden, correspondeerende leden van een geleerd genootschap zijn de buitenlandsche leden ervan; correspondent, briefschrijver; correspondentie, yr. briefwisseling.
corrida de toros, Sp. stierengevecht.
corridor, m. Fr. gang, doorloop.
corrigeeren, Lat. verbeteren, tuchtigen.
corrumpeeren, Lat. bederven, omkoopen; corrupt, slecht,
koopbaar; corruptie; vr. bederf, omkooping.
corsage, vr. Fr. lijf van een japon,
corso, o. It. koers, wandelplaats.
Cortes, mrv. Spaansche en Portugeesche staten-generaal.
corveable et taillable a merci, Fr. (omschrijving van de positie van den middeleeuwschen lijfeigene), wien men heerendiensten en heffingen kan opleggen naar willekeur.
corvee, Fr, heerendiensten, het verrichten der huishoudelijke
52
COR—CRE.
diensten in kazernen; zwaar, onaangenaam werk.
coryphie, Fr. degeen die uitblinkt.
cosmetiek, Gr. middel om huid en haar te verfraaien.
cosmisch, Gr. het heelal betreffend; cosmopoliet, wereldburger; cosmopolitisch, die zich in alle landen thuis gevoelt;
cosmos, m. de wereld, het heelal.
coterie, yr. Fr. besloten gezelschap, kliek.
cotillon, m. Fr. onderrok, zekere vroolijke dans.
cottage, Eng. landhuisje.
courant, Fr. vloeiend, toegefelijk, geschikt.
coulisse, vr. Fr. beweegbaar tooneelscherm.
coup, m. Fr. slag, stoot, steek, schot; coup de main, overrompeling; coup d'Etat, staatsgreep; coup de téte, dolle
streek; coup de theatre, plotselinge, onverwachte verandering in den stand van zaken.
coupe, y r. Fr. snit, doorsnede; coupe des scheveux, het haarknippen.
coupeeren, Fr. afsnijden, gedeelten weglaten, vex5r zijn.
coupon, m. interestbewijs, overgeschoten stuk; coupure, vr.
weglating (uit een tooneelstuk).
courant, Fr. gangbaar (van munten, enz.), gemakkelijk te
verkoopen.
courtage, yr. Fr. makelaarsloon, korting.
courtisane, Fr. publieke vrouw in meer gegoede kringen;
courtiseeren, het hof waken.
courtois, Fr. hoffelijk; courtoisie, yr. hoffelijkheid.
coute que coute, Fr. het koste wat het wil.
couvert, vr. Fr. tafelgereedschap voor een persoon.
coverdress, Eng. reisjas, stofjas.
cowboy, Eng. koejongen, veeoppasser in Z.-Amerika.
crane, Fr. kranige vent; crfinerie, vr. kranigheid.
crapaud, m. Fr. lage leuningstoel.
crapule, Fr. smeerlap, liederlijk yolk.
crayon, m. Fr. potlood; krijtteekening.
creatie, yr. Fr. schepping, wijze van vertolking van een rol;
creatuur, o. schepsel.
crèche, yr. Fr. bewaarplaats voor zeer jonge kinderen.
crediteeren, krediet geven, op de creditzijde boeken; crediteur,
Fr. schuldeischer.
credo, o. Lat. geloofsbelijdenis; credo quia absurdum, ik geloof omdat het ongerijmd is (d.w.z. begrijpen kan ik niet,
dus geloof ik het alleen, — grondstelling van eenige kerkvaders).
creeeren, scheppen; een rol creeeren — voor bet eerst vertolken.
crematie, yr. Lat. lijkverbranding; crematorium, o. oven, inrichting voor lijkverbranding.
creme, yr. Fr. (lett. room), de fijnste, voornaamste WI.
creosoot, o. uit teer bereide bederfwerende vloeistof.
crescendo, Ital. muziekterm: in sterkte toenemend.
CRE—CUR.
53
cretin, Fr. schreeuwend, hemeltergend.
crime, m. Fr. misdaad:; crimen laesae majestatis, Lat. majesteitschennis; keener van het strafrecht; criminaliteit, y r. het plegen van misdaden, misdadigheid; crimineel,
strafrechterlijk; crimineele antropologie, het bestudeeren der
lichamelijke en geestelijke kenmerken der misdadigers; cri.
mineele rechtbank, rechtbank voor strafzaken.
crinoline, y r. Fr. wijd uitstaande vrouwenrok, hoepelrok.
crisis, yr. Gr. plotselinge wending ten goede of ten kwade in
den loop van een ziekte, gevaarlijk beslissend oogenblik,
periode van sterken achteruitgang in de industrie; ministerieele crisis, de toestand dat een ministerie afgetreden is en
er nog geen opvolgers aangewezen zijn.
criticaster, kleingeestige beoordeelaar; criticus, beoordeelaar,
critiek, yr. beoordeeling, vooral van letterkundige voortbrengselen; critisch, onderzoekend; critiseeren, beoordeelen;
criterium, (mrv. criteria) maatstaf, beslissend kenmerk.
croesus, cresus, schatrijk mensch.
croquant, Fr. knappend; croquet o. Eng. spel, waarbij ballen
met houten hamertjes onder ringen moeten doorgeslagen
worden; croquette, yr. Fr. gebakje opgevuld met fijn gehakt
vleesch of met garnalen; croquis, Fr. ruwe schets.
croupier, m. Fr. regelaar, beambte bij een speelbank.
croilte, yr. Fr. slechte schilderij.
crucifix, o. Lat. kruisbeeld.
cru, Fr. ruw, stuitend.
crustacean, Lat, schaaldieren.
crypte, yr. Gr., crypta, yr. Lat. grot, gewelf, groeve; crypto,
voor andere woorden, beteekent: verborgen, geheim; cryp.
togamen, verborgen bloeiende planten (varens, bijv.).
cubiculuns, o. Lat. slaapkamer; cubicula locanda, (op huurbordjes in academie-steden) kamers te huur.
cujus regio ejus religo, Lat. de vorst heeft het recht den
godsdienst der inwoners vast te stellen.
culminatie-punt, o. hoogste punt, toppunt.
cultus, m. Lat. eeredienst.
cultuur, Fr. bebouwing, teelt, geestelijke ontwikkeling; cultuur-geschiedenis, geschiedenis der beschaving, (tegenst.:
Igstoire bataille); Culturkampf, m. D. strijd tusschen de
Duitsche regeering en de Katholieke kerk (1870—'80); cul.
tuurstelsel, vroeger in Indict bestaand stelsel van gedwongen aanplant van koffie, suiker, enz.
cum grano sails, Lat. met een korreltje zout, d.w.z. met een
beetje gezond verstand of scherpzinnigheid.
cumulatie (van ambten), yr. Lat. het gelijktijdig waarnemea
ervan door een persoon.
Cupido, Lat. fabell. god der liefde, fig. lief knaapje.
curator, Lat. beheerder der goederen van een failliet, voogd
van iemand, die zwak van vermogen of krankzinnig is;
curateele, vr. de voogdij door een curator uitgeoefend.
54
CUR—DAR.
cureeren, genezen, beter maken.
curie, vr. de Roomsche curie, de pauselijke regeering, het
hof van den paus.
curieus, Fr. zeldzaam; curiosa = curiositeiten, zeldzaamheden merkwaardigheden.
cursief, schuin gedrukt.
cursus, m. Lat. reeks aaneensluitende lessen.
custos, Lat. bewaker, opzichter, (vooral van een bibliotheek), kerkeknecht, koster.
cyaniseeren (hout), tegen verrotting beveiligen.
cyclus, m. Gr. reeks van bijeen behoorende liederen, sagen,
muziekstukken, boeken, enz.
cycloon, m. Gr. wervelstorm.
Cydoop, Gr. eenoogige reus, knechten van Vulcanus, die de
bliksem smeden.
Cydostyle, Fr. Apparaat voor het snel vermenigvuldigen
van gehectografeerde stukken.
cylinder m. Gr. rol; cylindrisch, rolvorming.
cymbaal, zie cimbel.
cynicus, Gr. lett. hondsche wijsgeer (die zich voor niets natuurlijks schaamden); onbeschaamd, onverschillig mensch;
cynisch, cyniek, onbeschaamd, hondsch, onverschillig,
cynisme, onbeschaamdheid, ergerlijke onverschilligheid,
leer der cynische wijsgeeren.
czarewitsch, Russ. zoon van den czaar, titel van den troonopvolger in Rusland; czarina, gemalin van den czaar.
czardas, Hongaarsche nationale dans.
D
D., Romeinsch cijfer = 500; Dr. = doctor.
da capo, It. nog eens; herhaling.
dada, Fr. stokpaardje.
daemon, zie demon.
dactylographe, m. Fr. schrijfmachine, machineschrijver (Eng.
typewriter).
daguerrotype, yr. Fr. procdde, waardoor men op een gevoelige plaat de beelden, in de donkere kamer van een photographie-toestel verkregen, fixeert. (zoo genoemd naar den
uitvinder Daguerre).
daimiats, Japansch, groote grondbezitters in Japan.
dalai-lama, opperpriester (tevens worst) in Thibet.
damasceeren, gevlamde figuren aanbrengen op label- en deg enkling en.
dame d'honneur, Fr. eeredame, dame du patais, hofdame.
dandy, Eng. fat, modegek.
danseuse, danseur, Fr. danseres, danser.
Darbisme, de leer der Darbisten, een 19e eeuwsche Eng.
chiliastische secte.
darwinisme, Fr. leer, dat alle levende wezens (oak de
DAT—DEC.
55
mensch) zich trapsgewijze ontwikkeld hebben tot hun tegenwoordigen staat; darwinist, aanhanger van het darwinisme.
,dateeren, Fr. den datum stellen; datum (mrve data), opgave
van dag en jaar.
datief (dativus), Lat. derde naamval.
a la daumont (bespannen), met vier paarden bespannen, zonder disselboom en met twee voorrijders.
dauphin, Fr. titel van den oudsten zoon van een koning van
Frankrijk.
davids, mrv. gebogen ijzeren stangen, waaraan de sloepen
van een zeeschip hangen.
D.C., Lat. da capo (zie aid.)
dear, Eng. lief, dierbaar; my dear, liefste.
debacle, vr. Fr. eigenlijk: het losgaan van een bevroren rivier; fig. val, het ineenstorten (van een rijk), faillissement,
ondergang.
eleballotteeren, bij stemming (door middel van zwarte en
witte balletjes) de toelating als lid weigeren.
debandade, yr. Fr. ordelooze viucht.
debarkeeren, Fr. ontschepen.
debat, o. Eng. redetwist, bespreking; debater (uitspr. diebeetur), hij, die debat voert (debatteert); debatingclub, dispuutgezelschap.
debet, Lat. (hij is schuldig) dat wat men schuldig is; debi.
teeren, als schuld boeken; debiteur, schuldenaar.
debiet, o. Fr. afzet, verkoop; debitant, verkooper (speciaai
in den boekhandel; tegenst.: uitgever).
&boucle, o. Fr. afzetgebied voor koopwaren.
debut of debuut, o. Fr. het eerste optreden, in het publiek,
op het tooneel; debutant(e), hij of zij, die voor 't eerst
optreedt, debuteert.
decade, m. week van tien dagen van den revolutionairen kalender.
decadence, Fr. yr. verval, achteruitgang; decadent, kunstenaar of schrijver, die zich vermeit in de verschijnselen van
uiterste verfijning, welke een periode van decadence kenmerken, uiterst modern kunstenaar.
Decamerone, It. de Honderd Vertellingen van Boccaccio (14e
eeuw).
decemvir (mrv. decemviri) Lat. tienman; decemviraat, o.
ambt of regeering van tienmannen.
decennium, o. Lat. tijdperk van 10 jaar.
decent, Fr. welvoegelijk, zedig.
,dicentralisatie, vr. Fr. het tegenovergestelde van centralisaties het losmaken van provincien of gemeenten van de
rijksregeering, het zelfstandig maken van onderdeelen van
het geheel.
deceptie, yr. Fr. teleurstelling.
&charge, yr. Fr. (lett. ontlasting), het ontheffen van een
56
DEC—DEI.
beheerder of penningmeester van verdere verantwoordelijkheid van zijn beheer; getuigenis ten voordeele van een
beschuldigde; dechargeeren, decharge geven.
decideeren, Fr. beslissen, besluiten.
decimeeren, Fr. letterlijk: elken tienden man ter dood brengen; fig. een groote slachting aanrichten.
decisie, vr. Fr. beslissing, besluitend; decisief, beslissend.
declamatie, yr. Fr. voordracht, kunst van voordragen; hoogdravendheid; declamator, degeen die een voordracht houdt;
declareeren, verklaren, aangifte doen, in rekening brengen.
déclassé, Fr. persoon, die van een hoogeren maatschappelijken rang afgedaald is.
declineeren, Fr. hals, boezem en schouders ontblooten.
deconfiture, yr. Fr. ondergang, faillissement.
decor, m. Fr. wat dient om te versieren, tooneelscherm; decoratie, y r. Fr. versiering, ridderorde; decoratief, wat dient
tot opluistering; decorum, o. Lat. fatsoen, welvoeglijkheid,
uiterlijke eerbaarheid.
decourageeren, Fr. ontmoedigen, den lust benemen; decoua.
gement, ontmoediging.
decreet, o. Lat. besluit, edict.
decrescendo, It. in kracht afnemend.
decretalen, verzameling pauselijke besluiten, kerkelijke wetten; decreteeren, besluiten, vaststellen.
deduceeren, Lat. aftrekken, herleiden, bewijzen; deductie, yr.
aftrekking, gevolgtrekking.
de facto, Lat. feitelijk, (tegenst. de juro).
defaite, Fr. nederlaag.
defect, Lat. waaraan iets ontbreekt; gebrek, leemte.
defensie, yr. Fr. verdediging; defensief, verdedigen.
defereeren, Lat. verleenen (van waardigheden), toestaan,
aanbrengen afvorderen, (van een eed); deferentie, yr. toegevendheid, ontzag, eerbied.
deficit, o. It. het te kort, het ontbrekende.
defile, m. Fr. het voorbijtrekken (defileeren) van troepen of
van personen voor een hooggeplaatst persoon.
definitie, y r. Fr. bepaling; definitief, voor goed, voortaan niet
meer veranderend, afdoend.
defloreeren, Fr. ontmaagden.
degeneratie, yr. Fr. ontaarding; degenereeren, ontaarden.
degofit, m. Fr. walging, afkeer; degofiteeren, walging, afkeer
inboezemen; degofitant, walgelijk.
degradatie, vr. Fr. verlaging in rang; degradeeren, in rang
verlagen.
de gunstibus non est disputandem, Lat, over den smaak valt
niet te twisten.
deificeeren, yr. Fr. vergoddelijken.
Dei gratia, Lat. bij de gratie Gods.
deisme, o. Lat. geloof aan God, zonder openbaring of Driedenheid.
DEJ—DEN.
57
dejeuneeren, Fr. ontbijten, het dejeuner gebruiken.
de juro, Lat. van rechtswege, rechtens.
delegatie, yr. Fr. afvaardiging; delegeeren, afvaardigen.
deliberatie, yr. Fr, beraadslaging; delibereeren, beraadslagen,
overlegg en.
delicaat, Fr. kiesch, fijn, teer; delicatesse, yr. Fr. fijnheid, uitgezochte lekkernij; delicicus, Fr. heerlijk, kostelijk, lekker.
delict, o. Lat. misdaad, vergrijp.
delimitatie, vr. Fr. afbakening; (delimiteeren).
delinquent, m. Lat. misdadiger, overtreder.
delirium, o. ijlhoofdigheid; delirium tremens, dronkaardswaanzin.
deloyaal, Fr. oneerlijk, ontrouw.
delta, Gr. de letter D (die den vorm van een driehoek had),
het land tusschen de uitmondingen van een rivier.
deluge, Fr. zondvloed; apris nous le deluge, na ons mag er
gebeuren wat wil.
demagogic, yr. Gr. politieke toestand, waarbij de macht in
handen van de massa is; demagoog, iemand die op de
hartstochten van het yolk werkt om invloed to krijgen,
volksmenner.
demarcatie, yr. Fr. afbakening, grensscheiding.
demasqui, o. Fr. het oogenblik dat op een gemaskerd bal de
maskers afgenomen worden.
dementi, 0. Fr. logenstraffing.
demi-monde, Fr. de wereld der voorname lichtekooien; demi
mondaine = courtisane.
demissi, vr. Fr. ontslag; demissionneeren, ontslag aanvragen.
demobiliseeren, op vredessterkte terugbrengen.
democraat, vr. Gr. voorstander van de volksregeering, yolksvriend; democratic, yr. volksregeering; de volksklassen, die
naar invloed op de regeering streven; democratisch, wat in
dat streven past.
demoiselle, Fr. juffrouw.
demonetiseeren, buiten omloop stellen (van munten).
demonstratie, yr. Fr. betooging; demonstratief, betoogend,
bewijzend; demonstreeren, bewijzen, betoogen, aantoonen.
demoralisatie, vr. Fr. zedenbedervend; demoraliseeren, de
zeden verbasteren, moedeloos maken.
de mortuis nil nisi bend! Lat. van de dooden mag niets dan
goeds gezegd worden!
demon, m. Gr. geest, kwelgeest; demonisch, bezeten, waanzinnig; demonisme, o. het geloof aan geesten.
denatureeren, met accijns belaste waren (zout, spiritus), onbruikbaar maken voor consumptie, maar niet voor andere
doeleinden (in verband met de accijns-ontheffing).
denier, Fr. penning, duit.
denomimatie, yr. Lat. benaming, benoeming.
denonceeren of denuncieeren, aangeven bij het gerecht; verklikken,
58
DEN—DET.
dent, m. Fr. tand, spitse bergtop; dentist, tandarts.
Deo gratias, Lat. Gode zij dank.
departement, o. Fr. naam der provincie in Frankrijk, ministerie, afdeeling van een genootschap; departementaal, wat
tot het departement behoort.
&cliche, yr. Fr. ambtsbericht, telegram.
dependentie, yr. dependance, yr. Fr. afhankelijkheid, bijgebouw, toebehooren.
deplorabel, Fr. jammerlijk, ellendig.
deponeeren, Lat. in bewaring geven, indienen (van een
klacht).
deportatie, vr. Fr. verbanning naar een strafkolonie; deporteeren, verbannen (van misdadigers).
deposita, mrv. Lat. in bewaring gegeven gelden, depositie, yr.
bewaargeving, getuigenis voor de rechtbank; deposito bank,
bank, die geld tegen rentevergoeding in bewaring (a deposito) neemt, depot, o. Fr. bewaarplaats, hetgeen in bewaring gegeven wordt, ten verkoop gegeven voorraad.
depreciatie, yr. Fr. waardevermindering; deprecieeren, in
waarde verminderen.
depressie, yr. Fr. daling, gedruktheid; deprimeeren, neerdrukken.
de profundis, Lat. uit de diepte (roep ik tot u! Ps. 130), begrafenisgezang in de R.K. kerk.
deputatie, yr. Fr. afyaardiging, bezending, eenige personen,
die te samen afgevaardigd (gedeputeerd) zijn.
derailleeren, Fr. ontsporen.
derangeeren, Fr. storen, hinderen.
derriere, yr. Fr. achterste.
desastre, m. Fr. ramp; desastreus, rampspoedig.
desavoueeren, Fr. loochenen, (iemands handelingen) niet
goedkeuren, niet bekrachtigen.
deserteeren, Fr. uit den dienst, van zijn post wegloopen.
desespereeren, Fr. wanhopen.
deshabille, o. Fr. nacht-, ochtendgewaad.
desinfecteeren, Fr. ontsmetten; desinfectie, yr. ontsmetting.
desiratum, o. Lat. het begeerde.
desolaat, o. Lat. verlaten, verwoest, troosteloos; desolatie,
vr. diepe treurigheid, verwoesting; desoleeren, verwoesten,
in diepe droefheid brengen.
desorganiseeren, Fr. in de war sturen; desorganisatie, yr. verstoring, verwarring.
desperaat, o. Lat. wanhopig, radeloos; desperado, Sp. wanhopige, waaghals, iemand die niets meer te verliezen heeft.
despoot, Gr. onbeperkt (despotisch) heerscher; despotisme,
o. dwingelandij.
dessendiaan, drukletter ter dikte van 10 punten.
detacheeren, Fr. militairen of ambtenaren van hun standplaats tijdelijk elders heenzenden; detachement, o. afgezonden troep soldaten.
DET—DIF.
59
detail, m. Fr. verkoop in het klein; detailleeren, in bijzonderheden, beschrijven, teekenen; details, mrv. de bijzonderheden, kleinigheden.
detectieve, Eng. geheime politieagent.
detentie, vr. Fr. opsluiting; detineeren, opsluiten.
determineeren Fr. bepalen, besluiten, vaststellen; determinisme, o. leer der
' voorbeschikking.
detour, m. Fr. kronkelweg, uitvlucht.
deus ex machina, Lat. (bij de ouden) god of engel, die op
het einde van een treurspel verscheen oom den knoop te
ontwarren; onverwacht verschijnend persoon, die alles weer
in 't reine brengt.
Deuteronomium, herhaling der wet, (het vijfde boek van
Mozes).
devaluatie, Fr. het verlaten in eenig land van de heerschende
muntstandaard (meestal den gouden).
de visu, Lat. door eigen aanschouwing.
devoot, Fr. godsvruchtig, ook: schijnheilig; devotie, vr. godsvrucht.
diabolisch, Fr. duivelachtig, helsch.
diadeem, o. hoofdwrong der Perzische en Egyptische koningen, zinnebeeld der koninklijke waardigheid (kroon), kostbaar haarsieraad.
diagnose, vr. Gr. het onderkennen eener ziekte.
diagonal, vr. Gr. hoekpuntslijn, schuine lijn.
diagram, o. Gr. schets, voorstelling van een geheel door
lijnen en cijfers.
dialect, o. Gr. tongval, gewestelijke taal; dialectiek, vr. rede-
neerkunst, toegepaste logica, spitsvondigheid.
dialoog, m. Gr. samenspraak.
diameter, m. middellijn; diametraal, wat tot den middellijn
behoort; lijnrecht (diametraal, tegenovergesteld).
Diana, Gr. Godin der jacht, der man en van den nacht.
diantre! Fr. drommels!; te deksel!
diaspora, verstrooing der Joden over de aarde.
diatribe, vr. Fr. hevige aanval op iemand (in geschriften).
dictaat, o. dat wat men voorzegt om op te laten schrijven
(dicteert); dictator, Lat. onbeperkt gezaghebber in Rome in
tijden van gevaar; dictatoriaal, met onbeperkt gezag bekleed; dictatuur, vr. regeering van een dictator; dictie, vr.
zeggingswijze; dictionnaire, m. woordenboek.
didactiek, vr. Gr. onderwijskunst; didactisch, onderwijzend,
leerend.
diEet, o. Gr. leefregel, ziekenkost.
dies, Lat. dag; dies irae Mae, dag des toorns, die dag! (begin
van een kerkgezang over het laatste oordeel); dies natalis,
geboortedag, stichtingsdag van een universiteit.
dieu et mon droit! Fr. God en mijn recht!
differentiEele rechten, inkomende rechten, verschillend naar
gelang de landen, van waaruit de goederen ingevoerd
60
DIG—DIS.
-warden.
digereeren, Fr. verteren, verduwen; digestie, yr. spijsver.
tering.
dignitaris, Lat. waardigheidsbekleeder.
digressie, vr. Fr. afdwaling, uitweiding.
dilemma, o. Gr. lastige keus tusschen twee onaangename
dingen.
dilettant, m. It. die een kunst of wetenschap uit liefhebberij
beoefent; dilettantisme, o. leekenwerk.
diligentia, vr. Lat. naarstigheid, zorgvuldigheid; diligent vet...
klaren, bij voortduring den last opdragen tot een zeker doel
werkzaam te zijn.
diluviaal, in vc5Orhistorischen tijd door aanslibbing gevormd;
diluvium, o. de diluviale grond.
dimensie, vr. Lat. afmeting (lengte, breedte, hoogte).
diminuendo, It. in kracht afnemend; diminutief, o. Fr. verkleinwoord.
dinner, Eng. = diner, Fr. middagmaal.
diocees, o. ambtsgebied van een bisschop.
dioptrische kleuren, kleuren, die door breking van het licht
ontstaan.
diorama, o. Gr. kijkspel.
diphteritis, vr. Gr. ontsteking van de slijmvliezen van luchtpijp en strottenhoofd.
diplomaat, staatsman, die de belangen van zijn land in den
vreemde behartigt, sluw mensch; diplomatie, vr. staatsmanskunst; diplomatisch, sluw, listig.
dirigeeren, Fr. besturen, leiden, zenden, dirigent leider van
een muziekkorps.
discipel, Lat. leerling, aanhanger; disciplinaire straf, straf,
die door een chef aan een ondergeschikte opgelegd wordt;
discipline, vr. tucht, geeseling; disciplineeren, aan tucht
wennen.
disconteeren, Ital. een wissel betalen viieir den vervaldag
onder aftrek van een kleine vergoeding (het disconto).
discrediet, o. wantrouwen, slechte naam.
discreet, Fr. bedachtzaam, bescheiden; discretie, yr. bescheidenheid; discretionaire macht, bevoegdheid aan den rechter
toegekend om sommige maatregelen te nemen naar eigen
inzicht.
discus, Gr. schijf van bepaald gewicht bij de werpsport.
discussie, vr. Fr. bespreking, beraadslaging; discuteeren, Fr.
over iets van gedachten wisselen.
disharmonie, yr. Lat. oneenigheid, wanklank; disharmonieeren,
niet bij elkaar passen.
dispache,- yr. Ital. contract wegens averij aan een schip;
dispacheur, rechtsgeleerde, die averij-zaken behandelt, dispaches opstelt, enz.
dispensatie, yr. Lat. ontheffing, vrijstelling; dispenseeren, ontheffen.
DIS—DOE.
61
disponeeren, Lat. beschikken (over geld), lnrichten; disponibel, beschikbaar; gedisponeerd zijn, gestemd zijn; dispositie,
vr. beschikking.
disproportie, vr. Fr. onevenredigheid.
disputatie, vr. dispuut, o. Fr. woordenstrijd over een geleerd
onderwerp; disputeeren, redetwisten.
dissenter, Eng. andersdenkende, die niet tot de Eng. staatskerk behoort. (In ons land, de protestanten buiten de Ned.
Herv. Kerk).
dissertatie, y r. Lat. academisch proefschrift.
dissimuleeren, Lat. veinzen.
dissolving views, mrv. Eng. beweegbare lichtbeelden.
dissonant, m. Fr. wanklank.
distantie, vr. Fr. afstand.
distilleeren, Fr. overhalen, stoken, branden; distillatie, vr.
bereiding (van sterke dranken), het overhalen; distillateur,
brander.
distinctie, yr. Lat. verschil, voornaam voorkomen, deftigheld; gedistingeerd, voornaam, deftig.
distinto, It. duidelijk, helder.
distractie, vr. Fr. verstrooidheid; distrait, verstrooid.
distribueeren, Fr. verdeelen, uitdeelen, uitreiken; distributie,
vr. verdeeling, enz.
district, o. Lat. rechts- of ambtsgebied.
dithyrambisch, Gr. vol geestdrift en bezieling.
divageeren, Lat. raaskallen, ijlen.
divergeeren, Lat. uit elkaar loopen (van twee lijnen, van
twee meeningen).
divers, Lat. verschillend; diversen, verschillende dingen.
diverteeren (zich), Fr. zich vermaken, verstrooien; divertissement, vermaak, damesballet.
divide et imperal Lat. verdeel en heersch; zaai tweedracht
en overwin dan de elkaar bestrijdenden.
dividend, o. Lat. aandeel in de winst.
tlivisie, vr. Fr. afdeeling.
Divina Commedia, It. de Goddelijke Komedie, beroemd gedicht van Dante.
dixi, Lat. ik heb (het) gezegd.
doceeren, Lat. onderwijzen; docent, leeraar; dociel, leerzaam,
gedwee; doctor, leermeester, hoogste academische graad;
doctoraal (examen), het examen voor den doctorsgraad,
dat den titel geeft van doctorandus en het recht om door
het verdedigen van een proefschrift, den doctorsgraad to
halen); doctoraat, de waardigheid van doctor.
doctor (Dr). med.(icina), phil.(osophiae), theol.(ogiae), doctor in de medicijnen, in de wijsbegeerte, in de godgeleerdheid.
doctrinair, Fr. bekrompen en hardnekkig vasthoudend aan
een bepaalde leer.
document, o. Fr. bewijsstuk; documenteeren, met bewijsstuk.
62
DOE—DR A.
ken staven.
doema, yr. Russ. volksvertegenwoordiging.
doge, It. (hertog) hoofd der republiek van Venetie of
Genua.
dogma, o. Gr. (mrv. dogmen) leerstuk, leerstelling (op geloofsgebied); dogmatiek, yr. geloofsleer; dogmaticus, die
streng vasthoudt aan de dogmen; dogmatisch, leersteling;
dogmatiseeren, leerstellingen verkondigen. (Al deze woorden hebben de nevenbeteekenis van star en strak vasthouden zonder dieper onderzoek omtrent de juistheid van wat
men aanneemt).
dolce far niente, It. het zalig niets doen.
doleantie, yr. de beweging tot afscheiding van de Ned. Herv.
Kerk in het einde van de vorige eeuw (door de doleerenden).
dollar, m. Eng. Amerikaansche rijksdaalder.
dolman, m. Turksch en Hongaarsch huzarenbuis met tressen
versierd.
dolmen, m. (Keltisch) hunnebed.
dolmetsch(er), D. vertaler.
domicilie, o. Lat. wettige woonplaats; zich domicilieeren, zicb
metterwoon vestigen.
dominieeren, Fr. beheerschen, gebieden.
Dominicaan, It. Lid der orde v. d. H. Dominicus, predikheer.
domino, m. It. wijde kapmantel voor maskerades.
domes, Lat. huis.
don, Sp. heer; donna, dame.
Donar, Noorsch (fabell.) God van den Donder.
donateur, begunstiger; donatie, schenking.
Don Juan, gewetenlooze vrouwenverleider.
donna a mobile, It. de vrouw is veranderlijk.
Don Quichote, dolende ridder.
dos-a-dos, Fr. (rug tegen rug) tweewielig rijtuigje met vier
zitplaatsen.
doseeren, de dosis bepalen; dosis, yr. hoeveelheid van een
geneesmiddel.
dossier, o. Fr. bundel stukken op e'en zelfde zaak betrekking
hebb end.
dotatie, yr. Fr. schenking van goederen of jaargelden aan
de kerk, aan vorsten, enz.
douairiEre, Fr. adellijke weduwe.
douane, yr. grenskantoor voor de invoerrechten.
doublet, o. dubbel exemplaar (van een boek, enz.).
douceur, vr. Fr. geschenk in geld, fooi.
douche, yr. Fr. stortbad.
do ut des, Lat. ik geef opdat gij gevet.
doyen, Fr. deken, de oudste van het corps diplomatique.
draineeren, Fr. droogleggen van landerijen door ondergrondsche afvoerbuizen. (drains, mrv. Eng.).
drama, o. Gr. tooneelspel; dramatisch, wat het tooneel be--
DRA—DYN.
63
treft, treffend; dramatiseeren, voor het tooneel bewerken;
dramaturg, tooneelschrijver.
drapeeren, Fr. met doek omkleeden, in wijde plooien omhangen; draperie, yr. versiering met ruim geplooid doek, behangscl (van stof).
drastisch, hevig werkend, aangrijpend.
drogman, tolk bij de Turken.
droschke, yr. Russ. stationeerend rijtuig.
druide, priester bij de Galliers.
dry, Eng. droog; dry madera, wijnsoort bereid uit gedroogde
druiven.
Dryade, Gr. boom- of woudnimf.
dualisme, o. Lat. leerstelsel, dat twee tegenstrijdige, oorspronkelijke beginselen aanneemt (bijv. God en Satan, het goede
en het kwade, ziel en lichaam); tegenstrijdigheid.
dubieus, Fr. twijfelachtig, onzeker.
dubloen, Spaansche gouden munt omstreeks 1600 f 12.60.
duenna, Sp. gouvernante van een jonge dame.
duet, o. Fr. tweestemmig gezang (= duo, Ital.).
dukaat, oud-Holl. munt omstreeks 1500, gouden dukaat =L5.50; zilveren dukaat
f 2.50.
dukdalf, Fr. stevige paal in het water om schepen aan vast
to leggen.
dulcinea, yr. Sp. liefje.
dum-dum-kogel, Eng. ontplofbare kogel, die vreeselijke wonden maakt en waarvan het gebruik in den oorlog verboden is.
duodecimo, Lat. boekformaat (een vel in twaalven gevouwen); in duodecimo, fig. in het klein.
dupe, Fr. bedrogene, gefopte; dupeeren, bedriegen, teleurstellen.
duplicaat, a. Lat. dubbel exemplaar; dupliek, vr. beantwoording van de repliek; in duplo, in twee exemplaren.
durabel, Fr. duurzaam (niet: kostbaar!)
dura lex sed lex, Lat. de wet is hard, maar 't is de wet.
durbar, o. Eng. audientie-zaal, receptie bij een
vorst.
durra, Arabisch, soort gerst in Arabic en N.-Afrika.
du sublime au ridicule it n'y a qu'un pas, Fr. van het verhevene naar het belachelijke is maar een stap.
dutch, Eng. Nederlandsch.
dux, Lat. aanvoerder; dux femina facti, een vrouw leidt het
werk.
dyas, Gr. tweetal, paar; Dyarchie, dubbelregeering, regeering
van twee vorsten op dezelfde troon (zooals vroeger in
Sparta).
dynamo, yr. werktuig, dat mechanische kracht omzet in electriciteit; dynomameter, m, krachtmeter.
dynast, Gr. heerscher; dynastic, rij van regeerende vorsten
uit een zelfde vorstenhuis.
I
64
EAG—ELD.
E
Eagle, Eng. adelaar, Noord-Amerik. munt van 10 dollars.
Earl, Eng. Graaf. Adellijke titel in Engeland.
eau, Fr. water; eats des Carmes, karmelieten water (reukwater); eau de cerises, Kirschwasser, D. kersenlikeur, eau
de Cologne, Keulsch reukwater, eau de Javelie, bleekwater;
eau de Lavende, lavendelwater, eau de la reine, koninginnewater (verbasterd tot loderein).
eben-haezer, Hebr. steen der hulp (I. Sam. VIII : 12).
ebenist, Fr. schrijnwerker, meubelmaker.
eboniet, Gr. kunstmatig ebbenhout; harde rubber (isoleerend
materiaal bij electriciteit en radio).
icarte, Fr. kaartspel voor 2 personen met 32 kaarten.
ecce homo! Lat. Ziet, de menschl (Joh.: XI:5):
echauffeeren. Fr. verhitten.
echec, o. Fr. mislukking, nederlaag.
eclaireur, Fr. verkenner.
eclatant, Fr. schitterend.
eclips, y r. Gr. verduistering; eclipseeren, verduisteren, zich
stil wegpakken.
econome, Fr. huisbestierder intendant; economie, yr. ode bij
het uitgeven, bij het beheeren, staathuishoudkunde, zuinigheid, economist, staatshuishoudkundige; economisch, spaarzaam.
icrasez rinfâme, Fr. vertrap het lage (d.w.z. de schijnheilige
vroomheid, woord van Voltaire).
krivain, Fr. schrijver; ecritures, brieven, geschriften; ecritoire,
inkstel.
eczeem, ecxema, o. Gr. huiduitslag.
Edda, Noorsch, Godsdienstboek van de oude Scandinavische
Germanen.
edict, o. Lat. bevelschrift, verordening.
editie, vr. Fr. uitgave, oplaag van een bock.
educatie, yr. Fr. opvoeding.
effect, o. Lat. uitwerking, gevolg, schuldbrief van een staat,
effectief, werkelijk, wezenlijk, het aantal werkelijk dienstdoende soldaten; effectueeren, ten uitvoer brengen.
effendi, (Turksch) beer, titel van ambtenaren.
egaal, Fr. gelijk, even groot, onverschillig.
Egalite, Fr. gelijkheid; Liberte-Egalite-Fraternite, vrijheid,
gelijkheid, broederschap; devies der Fransche republikeinen
van 1789.
egard, Fr. beleefdheid, voorkomendheid, achting.
ego, o. Lat. ik; egoisme, o. zelfzucht; egoist, zelfzuchtige;
egoistisch, zelfzuchtig.
.ejaculatie, vr. Lat. uitstorting, uitspuiting.
Elan, m. Fr. vuur, ijver.
elastisch, Fr. rekbaar, veerkrachtig.
eldorado, Sp. goudland, lullekkerland, heerlijk plekje.
65
ELE—EMS.
electieus, Gr. die nit verschillende meeningen of stelsels aanneemt wat hem goed dunkt te zijn; eclectisch, uitkiezend.
electoraal, Fr. wat bij de verkiezing behoort.
g ectricien, Fr. werkman die zich bezig houdt met de praktische toepassing van de electriciteit; electriseeren, fig. in
geestdrift brengen bezielen; eIectro-magnetisch, wat berust
op toepassing van de electriciteit en het magnetisme (de
telegraaf, bijv.).
elegantie, Fr. sierlijkheid, keurigheid.
elegie, y r. Gr. treurzang, klaaglied.
element, o. Lat. grondstof enkelvoudige stof, wat onontbeerlijk is voor iemand of lets; elementair, Fr. wat tot de
eerste beginselen van een wetenschap behoort,
elevator, - m. Lat. lift, graanzuigmachine.
&ye, Fr. leerling; eleveeren, opvoeden; ook verheffen, verhoogen.
elite, m. Fr. keur, bloem, de besten.
.elixir, o. Arab. geneeskrachtige of andere drank, waarin
zekere bestanddeelen in alcohol opgelost zijn.
ellips, vr. Gr. langwerpig rond vlak weglating van letters en
woorden; elliptisch, langwerpig rond.
eloquentie, y r. Fr. welsprekendheid.
ea u, Fr. verkozen; electu, verkiezing.
Elyzium, Lat. Elyzeesche velden; schimmenrijk; rijk der geInkzaligen.
Elzeviriana's, Lat. Elzeviers, schoone voortbrengselen van de
drukpers (vooral classieke werken).
emancipatie, y r. Fr. vrijlating, vrijmaking, gelijkstelling voor
de wet; zich emancipeeren, zich vrijmaken (ook van vooroordeelen, conventies, enz).
emballage, y r. Fr. verpakking, emballeeren, verpakken, inpakken.
embargo, o. Sp. tijdelijke inbeslagneming van vreemde schepen in oorlogstijd.
embarkeeren, Fr. inschepen, aan boord gaan.
embleem, o. Gr. zinnebeeld; emblematisch, zinnebeeldig.
embonpoint, o. Fr. lijvigheid, gezetheid.
embryo, o. Gr. kiem, onvoldragen vrucht.
emeritus, Lat. rustend (predikant, hoogleeraar); emeritaat
aanvragen, ontslag, pensioen vragen.
emigrant, Lat. die het land verlaat, om zich elders te vestigen; émigré, Fr. uitgewekene (in den Revolutietijd); emigreeren, uitwijken naar den vreemde.
eminent, Fr. uitstekend, voortreffelijk; eminentie, yr. titel der
kardinalen.
emir, Arab. bevelhebber, stadhouder.
tmissie vr. uitgifte van een leening; emitteeren, een leening
aan de
' markt brengen; emittent, bankier, die een leening
emitteert.
,emolumenten, Lat. bijkomstige verdiensten.
5
66
EMO—ENT.
emotie, y r. Fr. ontroering, beweging.
emouchette, Fr. vliegennet over paarden.
empailleeren, Fr. met stroo opvullen; in stroo verpakken.
emphase, vr. Fr. nadruk, klem.
empire, vr. Gr. kennis die op ervaring berust; empirisme, a.
leer dat ervaring de eenige bron van kennis is; empirist,
aanhanger Bier leer,
emplacement, o. Fr. terreinen v. een station, fabriek, enz.
emplooi, o. Fr. ambt, dienst, de rol die men speelt op het
tooneel; employe, beambte.
emulsie, Fr. Vloeistof waarin een vaste stof zweeft (this
met opgelost is) bijv. melk.
en bagatelle behandelen, opvatten, op geringschattende wijze,
alsof het een kleinigheid was.
en bloc, Fr. in zijn geheel, voetstoots.
encadreeren, Fr. in lijst zetten.
encanailleeren (zich), zich inlaten met lieden van minderen
stand (o.a. door een huwelijk),
enclave, vr. Fr. door vreemd gebied ingesloten stuk land.
en corps, Fr. met z'n alien.
encydiek, vr. Lat. plechtige brief van den paus aan de R.K.
geestelijken der heele wereld of aan de bisschoppen van
een bepaald land.
encyclopedie, y r. Lat. woordenboek dat alle kennis en kunst
omvat; ecyclopedische ontwikkeling, algemeene, veelzijdige
ontwikkeling,
endascopie, Fr. onderzoek van lichaamsholten met behulp
van X-stralen.
en deshabille, Fr. in ochtendgewaad.
endosseeren, Fr. een wissel op een ander overdragen.
enfant terrible, Fr. lett.; (vreeselijk kind) kind dat door zijn
gebabbel zijn ouders of anderen in pijnlijke verlegenheie
brengt.
enfin, Fr. kortom in den woord.
engagement, o. Fr. verloving, verbintenis.
English spoken. Eng. hier wordt Engelsch gesproken.
en hale opstellen, in twee gelederen met de gezichten Haar
elkaar gewend.
enigmatisch, Fr. raadselachtig; dubbelzinnig.
en profit, Fr. van ter zijde, in doorsnee.
enquite, yr. Fr, gerechtelijk, ambtelijk of parlementair onderzoek.
en sautoir (dragen), een ridderorde aan een lint om den
hals dragen, zoodat het kruis op de Borst hangt.
ensemble, o. Fr. geheel.
entente cordiale, vr. Fr, innige overeenstemming.
enthousiast, Fr. geestdriftige dweper; enthousiasme, o. geestdrift.
entomologie, yr. Gr. insectenkunde; entomoloog, insectenkenner.
ENT—ERE.
67
entourage, y r. Fr. de omgeving, de personen met wie men
omgaat.
entoutcas, m. Fr. parapluie die tevens parasol is.
entr'acte, m. Fr. pauze tusschen twee bedrijven.
entrain, m. Fr. opgewektheid.
entre-deux, o. Fr. middenstuk, tusschenzetsel.
entrée, y r. Fr. ingang, toegang, intreegeld, intreebewijs, voorgerecht.
entrefilet, o. Fr. kort dagbladartikel.
entre nous, o. Fr. onder ons, onder de roos.
entrepOt, o. Fr. opslagplaats van goederen, waarvan nog
geen invoerrechten betaald zijn.
eatresol, m. Fr. kamer(s) tusschen de gelijkvloersche en de
eerste verdieping.
entrez! Fr. binnen.
environs, mrv. Fr. omstreken.
envogue, Fr. in de mode, in zwang.
ephemerisch, Gr. wat een dag duurt, kortstondis
epicurisme, Gr. het najagen van een zingenot; epicurist, wellusteling, brasser.
epidemie, yr. Gr. besmettelijke ziekte; epidemisch, besmettelijk, heerschend.
epigonen, mrv. Gr. personen, die op het gebied van kunsten
en wetenschappen geen nieuw stelsel uitvinden, dock voortbouwen op de bestaande grondslagen.
epigram, o. Gr. puntducht, scherpe zet.
epilepsie, vr. Gr. vallende ziekte.
epiloog, vr. Gr. slotwoord, naspel.
episch, Gr. wat tot het heldendicht behoort.
episcopaal, Gr. bisschoppelijk; episcopaat, bisdom, bisschoppelijke waardigheid.
episode, yr. Gr. ingevlochten verhaal, felt dat een deel nitmaakt van een serie gebeurtenissen, welke een geheel
vormen.
epistel, o. Gr. brief, zendbrief, boetpredicatie.
epitheton, Gr. bijnaam, bilvoegelijk naamwoord, epitheton
ornans, bijv. nmw. dat als versiering aan een naam toegevoegd wordt (bijv. Napoleon de Groot e).
epopee, Fr. epos, Gr. heldendicht.
époque maken, opzien verwekken.
e pur si muove! It. en toch beweegt zij (de aarde) zich! riep
Gallia uit na zijn gedwongen herroeping.
equator, m. Lat. evennachtslijn, evenaar, linie.
equilibreeren, Fr. in evenwicht (equilibre) houden; equilibria,
koorddanser, kunstenaar.
equipage, yr. Fr. eigen rijtuig, met al wat daarbij behoort;
scheepsbemanning; equipement, uitrusting, bewapening;
equipeeren, uitrusten, bemannen.
equivalent, o. Fr. wat van gelijke waarde is.
erectie, yr. Lat. oprichting, het overeind staan.
68
ERE—ETH.
eremiet, Fr. kluizenaar; ermitrage t yr. kluis.
ergo, Lat. dus, dientengevolge.
erica, yr. Lat. heidekruid.
Eros, Gr. de god der liefde, eroticus, minnedichter; erotisch.
wat de liefde betreft; erotomanie, vr. razende verliefdheid.
(soort krankzinnigheid).
errare humanum est, Lat. dwalen is menschelijk; errata,
meerv. vergissingen, drukfouten (enkelvoud: erratum).
eruptie, y r. Lat. uitbarsting van een vulkaan; eruptief, door
een uitbarsting gevormd.
escamoteeren, Fr. weggoochelen, ontfutselen.
escapada, y r. Fr. heimelijke vlucht, dolle streek.
escorte, o. Fr. geleide, bedekking; escorteeren, begeleiden,
dekken (door militairen).
Esculaap, Gr. god der geneeskunde, geneesheer.
esoterisch, geheim, verborgen, alleen aan ingewijden bekenci.
espada, Sp. met degen gewapende stierenbevechter.
Esplanade, Fr. Voorplein, wandelweg.
esprit de clocher, Fr. dorpsche, kleinsteedsche geest; esprit
de crops, solidariteit onder leden van eenzelfden stand of
van een zelfde vak; esprit d'escalier, snedig antwoord, dat
ons te laat te binnen schiet.
Esq(uire), Eng. titel (achter den naam te plaatsen) ongeveer
overeenkomend met ons WelEdelgeboren.
essai, Fr. essay, Eng. proeve, verhandeling, opstel over een
wetenschappelijk onderwerp; essayeeren, beproeven, toetsen (op het gehalte); essayeur, keurder van gouden en
zilveren voorwerpen; essayist, schrijver van verhandelingen.
essence, vr. Fr. geest, wezen, innerlijke; essestiEel, wezenlijk,
onmisbaar.
estafette, Fr. renbode.
estaminet, herberg.
esthetiek, vr. Gr. schoonheidsleer; esthetisch overeenkomstig
de esthetiek, schoon.
estrade, yr. Fr. verhooging, verhevenheid.
etablissement, o. Fr. inrichting.
&age, vr. Fr. verdieping; étagère, vr. Fr. rekje voor snuisterijen of boeken.
italage, vr. Fr. uitstalling: etaleeren, uitstallen.
ether, zie aether.
itape, yr. Fr. stapelplaats, nachtkwartier, dagmarsch.
Etat major, m. Fr. groote staf, de scheepsofficieren.
etc.(etera), Lat. enzoovoorts.
eterniseeren, tot in 't oneindige rekken, uitstellen.
ethiek, vr. Gr. de zedeleer; ethisch, wat met de et hiek
verband houdt of overeenkomt.
ethnograaf, Gr. beschrijver van volken; ethnographic, vr.
volksbeschrijving; ethnographisch museum, museum van
voorwerpen bij verschillende volken in gebruik; ethnologic,
ETI—EXE.
69
yr. volkenkunde; ethnologisch, wat tot de volkenkunde
behoort.
etiquette, yr. Fr. beleefdheidsvormen, ceremonieel.
itoile, Fr. ster, beroemde zangeres of tooneelspeelster.
etymologie, yr. Gr. woordafleiding.
eubiotiek, yr. Gr. kunst om gezond to leven.
euphemisme, o. Gr. verzachtende uitdrukking; euphemistiseh,
verzachtend uitgedrukt.
euphonisch, Gr. welluidend, voor de welluidendheid.
Euterpe, Gr. de muze der muziek.
evacuatie, yr. Fr. ontruiming; evacueeren.
evangelium, o. Gr. blijde boodschap.
eventualiteit, yr. Fr. gebeurtelijkheid; eventueel, gebeurtelijk,
mogelijk.
evident, Fr. duidelijk; evidentie, yr. klaarblijkelijkheid.
evolueeren, draaien, wentelen, zwenken, verschillende ontwikkelingsvormen doormaken; evolutie yr. geleidelijke ont.wikkeling, zwenking, beweging.
exact, Fr. nauwkeurig; exacte wetenschappen, wis- en natuurkunde.
exalteeren, Fr. verrukken, opwinden, overspannen.
examinandus, Lat. die een examen ondergaat, examinator,
die het afneemt.
excelleeren, Fr. uitmunten; excellent, uitmuntend; excellentie,
titel van een minister of ander zeer hooggeplaatst ambtenaar.
excentriciteit, vr. Gr. zonderlingheid, excentriek, zonderling.
exeptie, yr. Fr. uitzondering, uitvlucht, exceptioneel, bij wijze
van uitzondering.
excerpeeren, Lat. uittreksels (excerpten), maken.
exces, o. Fr. overmaat, buitensporigheid; excessief buitensporig.
exclusief, Lat. uitsluitend, exclusivisme, o. stelsel van, genegenheid tot uitsluiten.
excommunicatie, vr. Fr, kerkban; excommuniceeren of ex..
communieeren, in den kerkban doen.
excrementen, mrv. Fr. uitwerpselen, ontlasting.
excursie, yr. Fr. uitstapje, pleizierreis.
excuseeren, Fr. verontschuldigen; excusabel, verschoonbaar.
executeeren, Fr. voltrekken (van een vonnis); uitvoeren, de
goederen van een schuldenaar, of op prolongatie gegeven
effecten, verkoopen, executie, vr. voltrekking, enz.; execsteur testementair, uitvoerder van een testament.
exegese, exegesis, yr. Gr. verklaring, uitlegging (van den
Bijbel); exegeet, beoefenaar der exegese, exegetisch, uitleggend.
exempel, 0. Lat. voorbeeld; een exempel statueeren, een
afschrikkend voorbeeld stellen; exempla', voorbeeldig, afschrikkend.
extquatur, o. (lett.: het worde voltrokken) bekrachtiging
70
EXH--EXT.
door de regeering van een pauselijke bul of van een vonnis; ook van de aanstelling van een consul door een
vreemde mogendheid.
exhaustor, m. Lat. werktuig om leeg te pompen.
exhibition, Eng. tentoonstelling.
exigeant, Fr. veeleischend.
existeeren, Fr. bestaan; leven, zijn.
ex libris, Lat. (lett.: uit de boeken) boekmerk, eigendomsmerk in boeken.
Exodus, Gr. uittocht (2e boek van Mozes).
ex officio, Lat. ambtshalve.
exorbitant, Fr. buitensporig.
exoterisch, Gr. oningewijd, (tegenst.: esoterisch).
exotisch, Fr. wat niet in ons land thuishoort.
expedieeren, verzenden, afzenden; expediteur, die zich belast
met het vervoer (de expeditie) van koopwaren; expeditie,
y r. beteekent ook krijgstocht.
experientia docet, Lat. door ondervinding wordt men wijs;
experiment, o. proefneming; experimentaal, op proefnemingen gegrond; experimenteeren, proeven nemen.
expert, Fr. deskundige; expertise, vr. onderzoek door e xpert s.
expliceeren, Fr. uitleggen; explicatie, yr. uitlegging, woordenwisseling.
explodeeren, ontploffen; explosie, yr. ontploffing.
exploit, o. Fr. aanzegging door een deurwaarder; exploitatie,
yr. het winstgevend maken, het uitbuiten (exploiteeren).
exploratie, vr. Fr. onderzoek (van landstreken, of zij mineralen, enz. bevatten).
export, m. Fr. uitvoer; exporteeren, uitvoeren.
express, Eng. sneltrein; expresse bestelling, spoedbestelling.
expressie, yr. Fr. uitdrukking; expressief, vol uitdrukking.
exspiratie, vr. Fr. afloop, dood.
ex(s)tase, vr. geestvervoering, verrukking.
ex tempore, Lat. voor de vuist.
extensie, yr. Fr. uitbreiding.
exterieur, Fr. uiterlijk, uitwendig, de buitenkant.
externe, Fr. uitwonend scholier, bediende of geneesheer (aan
een ziekenhuis).
exterritoriaal wat niet tot het grondgebied van een staat behoort en waar de wetten daarvan dus niet Belden, de
ex territorial e wateren der Noordzee, bijv.; exter.
ritorialiteit, yr. voorrecht van vreemde gezanten, enz., dat
zij nl. niet onderworpen zijn aan de wetten van het land,
waarin zij woven.
extincteur, m. Fr. toestel om een begin van brand te blusschen.
extract, o. Lat. uittreksel, aftreksel, afkooksel.
extra-ordinair, Fr. buitengewoon.
extravagant, Fr. buitensporig; extravagance, vr. buitensporigheid.
FAB—FAN.
71
F
(Woorden, die niet op de F staan, zoeke men op de Ph.)
fabuleus, Fr. fabelachtig.
Facade, Fr. Voorgevel van een gebouw.
fficheus, Fr. verdrietig, ergerlijk.
fade, Lat. gezicht, gelaat; fades hippocratica, gezicht van
een stervende.
faciliteit, vr. Fr. gemakkelijkheid, voorwaarde waardoor lets
gemakkelijk gemaakt wordt.
facon, o. Fr. de snit, het fatsoen.
facsimile, o. Lat. nauwkeurige namaking (van een handschrift).
factie, vr. Lat. partij, aanhang.
factoor, Lat. handelsagent; factorij, yr. handelskantoor.
factotum, Lat. (lett. die alles doet), algemeen zaakwaarnemer.
factuur, vr. Fr. lijst der geleverde koopwaren met de prijzen
erbij.
facultatief, Fr. wat men kan doen of niet doen, naar eigen
keus, wat niet vast voorgeschreven is.
faculteit, yr. Fr. vermogen om jets to doen; hoofdafdeeling
van de gezamenlijke wetenschappen, die aan een hoogeschool onderwezen worden; de gezamenlijke hoogleearen in
een hoofdwetenschap (de f a cult eit der wijsbegeerte
bijv.).
faecalien of faeses, Lat. drekstoffen.
fagot, Fr. houten blaasinstrument met diepen toon; fagottist,
fagotblazer.
faience, yr. Fr. porcelein, fijn plateelwerk.
fair, Eng. schoon, gunstig, billijk; fair play, eerlijk spel,
eerlijke kans; fair trial, eerlijke proefneming.
fait o. Fr. feit, daad; fait accompli voldongen felt; au fait
zijn, op de hoogte zijn.
fakir, Arab. (lett.: acme) Mohammedaansche bedelmonnik,
Indische kluizenaar die zichzelven pijnigt.
falsificatie, vr. Fr. vervalsching; falsaris, die valschheid in
geschriften pleegt.
Tama, Gr. Godin van de roem, en van het gerucht; fame
volat, de faam heeft vleugels.
fameus, Fr. beroemd, berucht, wereldkundig.
famulus, Lat. dienaar, (= amanuensis).
fanaticus, Lat. geestdrijver, dweper; fanatisch, dwepend; fanatisme, dweperij.
fancy, Eng. de verbeelding, de phantasie; fancy-fair, yr.
verkooping voor een liefdadig doel.
fandago, m. Sp. Spaansche dans van twee personen met
begeleiding van castagnetten.
fanfaronnade, vr. Fr. pocherij, grootspraak.
fantasia, vr. spigelgevecht van Arabische ruiters.
72
FAR—FET.
farm, vr. Eng. pachthoeve, boerderij; farmer, pachter;
Amerika: klein grondeigenaar.
1 4 penny.
/
Farthing, Eng. Kleinste Eng. geldstuk
Far-West, Eng. het Verre Westen (van N.-Amerika).
fasching, D. carnaval.
fascineeren, Fr. betooveren, een onweerstaanbaren invloed
uitoefenen door zijn blik.
Fascisme, It, Politieke richting (vooral in Italie en Duitschland) tegengesteld aan het parlementarisme.
fas et nefas, Lat. recht en onrecht; per fas et nefas, met alle
middelen (rechtvaardige en onrechtvaardige).
fashion, vr. Eng. mode, goede toon, fatsoen; fashionable,
naar de mode, deftig, fatsoenlijk.
fataal Fr. noodlottig (van fatum, Lat. noodlot); fatalisme, de
leer der fatalisten, dergenen, die aan een onvermijdelijk
voorbeschikt noodlot gelooven; fataliteit, vr. onvermijdelijk noodlot, rampspoed.
fata-morgana, yr. It. luchtspiegeling, opdoeming.
faubourg, m. Fr, voorstad.
fauna, Lat. de inheemsche dieren, beschrijving ervan.
faute de mieux, Fr. bij gebrek aan beter.
fauteuil, m. Fr. leunstoel, armstoel.
favoriet, Fr. gunsteling (e), het paard dat men als aanstaande winner beschouwt; favoritism, het voortrekken van
gunstelingen.
fecit, Lat. heeft gestaakt.
fecunditeit, Fr. vruchtbaarheid.
federatie, vr. Fr. bond van vereenigingen (zonder centraal
recht); federaal, het verbond betreffend; federalisme, bet
stelsel van federaties te vormen; federalist, voorstander
daarvan; federatief, bondgenootschappelijk, op den voet
van federatie.
fierie, vr. Fr. feeenwereld, tooverballet, prachtig schouwspel.
Felix meritis, Lat. gelukkig door verdienste.
fellow, Eng. makker, medelid, student.
felonie, vr. Fr. trouwbreuk jegens den leenheer, jegens de
overheid.
feminisme, o. Lat. het streven om de vrouw een betere
plaats in de samenleving te verzekeren; feminist(e), voorstander(ster) van het feminism e.
feodaal, feudaal, Lat. wat tot het leenstelsel (het f e u d a I e
stelsel) behoort.
fermentatie, yr. Fr, gisting, volkswoeling.
fervent, Fr. ijverig, vurig.
festina lente, Lat. haast u langzaam.
festival, o. Fr. muziekfeest, festiviteit, vr. Fr. feestelijkheid.
feteeren, Fr. vieren, feestelijk onthalen.
fetisch, m. Port. stoffelijk voorwerp van afgodische vereering
bij negers en wilden; fetischisme, f e t i s c h dienst;
FEZ—FLA.
73
tige prikkeling opgewekt door een bepaald voorwerp.
fez, vr. (Turksch) ; donkerroode wollen routs.
fiacre, m. Fr. huurkoets.
fiasco waken, mislukken, geen succes hebben.
fiat, Lat. het geschiede!; goedkeuring; fiat justitia et pereat
mundus! de gerechtigheid hebbe haar loop al zou de wereld
er bij vergaan!; fiat lux! daar zij licht! (Genesis I :3).
fiche, o, Fr. speelmerk; los blaadje met aanteekeningen betreffende een persoon of zaak.
flchu, o. Fr. driehoekig halsdoekje; bijv. naamwoord: verloren.
fictie, yr. Fr. verdichting; fictief, verdicht.
fideicommis, o. Lat. onvervreemdbaar stam- of familiegoed.
fidibus, m. gevouwen papiertje om een pijp mee aan te
steken.
fidutie, vr. Lat. vertrouwen, geloof.
figurant, Fr. persoon, die op het tooneel een zwijgende rol
vervult; onbeteekenend lid van een vereeniging.
filet, Fr. netvormig weefsel; filet tie boeuf, lendestuk van een
koe of os.
filiaal, o. Lat. bij-winkel.
filigrane, Fr. watermerk in postzegels of papier; filigranoscoop, watermerk zoeker (voor postzegelverzamelaars).
fille, Fr. meisje; file de chambre, kamermeisje; file de joie,
meisje van pleizier; publiek meisje.
filomeel, yr. Gr. nachtegaal.
finaal, Fr. wat dient om te eindigen, te stuiten; volkomenr,
ten eenenmale; finale, vr. slotstuk, einde.
financier, m. bezitter, beheerder van geld.
finesse, yr. Fr. slimheid, sluwheid; de finesses van een zaak
kennen = alles weten, wat er achter steekt.
furgeeren, Lat. verdichten, voorwenden.
finis coronat opus, Lat. het einde kroont het werk.
Hod, yr. Fr. flesch met langen hals en kleinen buik; apothekersfleschje.
firma, yr. Lat. de naam, waaronder een handelshuis gedreven wordt; firmant, lid van een firm a.
firmament, o. Fr. uitspansel, hemelgewelf.
firman, m. schriftelijk bevel van den Sultan van Turkije.
fiscus, m. Lat. (lett.: geldmandje schatkist, rijksbelastingen;
fiscaal, wat op den f i s c u s betrekking heeft; fiscaal of
fiskaal, oudtijds de rijksadvocaat.
fiste/, yr. Lat. diepe etterwonde.
five o'clock (tea), Eng. de middagthee (om vijf uur, van'
het diner).
fittings, Eng. noodzakelijke artikelen, onderdeelen (vooral van
rijwielen en machinerien).
fixeeren, Fr. vastmaken, vastleggen, strak aankijken.
hot 4, m. (Deensch,) zeeboezem in Noorwegen.
fiagellant, Lat. geeselbroeder, geeselmonnik; flagellatie, vr.
74
FLA—FOR.
geeseling,
flageolet, Fr. Kleine fluit; Flageolettonen, fluittonen op een
viool, door de vingers op een bepaalde wijze op de snares
te plaatsen.
flagrant, Lat. duidelijk, tastbaar, blijkbaar.
flair, mr. Fr. scherp reukvermogen, fig.: fijne neus.
flaneeren, Fr. rondslenteren; flaneur, slenteraar.
flat, Eng. flatwoning waarbij alle kamers op een verdieping
liggen; flat race, wedren op een vlakke baan.
flaneeren, Fr. vleien, mooier voorstellen.
fleuret, m. Fr. stompe schermdegen.
flirten, Eng. coqueteeren; zich uit speelschheid verliefd aanstellen; flirt, het flirten; flirtation, Fr. = flirt.
flora, vr. Lat. beschrijving der planten, lijst der inheemsche
gewassen, (F lora was de godin der bloemen).
floreeren, Lat. bloeien; florissant, bloeiend.
fluctuatie, vr. Lat. het rijzen en dalen, het dobberen (fluc.
tueeren) der beursprijzen.
fluide, o. Fr. onderstelde stroom van onweegbare stoffen
(electriciteit, magnetisme).
Flying Dutchman, Eng. Vliegende Hollander. (spookschip).
focus, Lat. brandpunt van lenzen.
foetus, o. Lat. de onvoldragen vrucht.
fiihn, m. hevige, zwoele zuidenwind aan de N. 0. hellingen
der Zwitsersche Alpen.
folio, Lat. formaat (het vel in tweeen gevouwen), bladzijde
in een koopmansboek; foliant, boek van het grootste formaat; foheeren, bladzijden nummeren.
Folkething, m. tweede kamer in Denemarken.
folklore, vr. Eng. kennis der zeden en tradities, verzameling
van de volksverhalen, sagen en gedichten.
fond, o. Fr. bodem, grond: au fond, in den grand; fondatie,
fundatie, vr. liefdadige stichting.
fonds, o. Fr. geld, kapitaal, waren, staatspapieren; fonds
perdu, verloren geld, geld dat men rekent te zullen verliezen.
force, yr. Fr. kracht, sterkte, dwang; force majeur, onoverkomelijke hinderpaal, overmacht; forceeren, met geweld
dwingen, verkrachten; een g e f o r c e e r de marsch, een
verlengde en versnelde tocht.
foreign office, Eng. ministerie van buitenl, zaken; inlichtingenbureau voor vreemdelingen.
forens, Lat. remand die buiten de stad woont waar hij zaken
doet, enz. (de Amsterdamsche f or e n s e n in het Gooi).
forma, Lat. vorm; formeeren, vormen; formatie, vorming; for.maliteit, uiterlijke vorm; formeel, in den vorm; formule vr.
voor bijzondere gevallen voorgeschreven woorden, (voor
een eed bijv.); in letters uitgedrukte algemeene regel (in de
algabra); formuleeren, in bepaalden vorm uitdrukken; foemulier, o. woordelijk voorschrift voor een of andere han-
FOR—FRI.
75
deling (voor een gebed, een verzoekschrift, een testament,
enz.).
formidadel, Fr. geweldig, geducht.
fornicatie, yr. Lat. hoererij.
fortificatie yr. Lat. vestingwerk, verschansing.
fortissimo, Ital. heel sterk.
fortiter in re, suaviter in mode, Lat. (lett.: sterk in de zaak,
maar zacht in de wijze), ferm op zijn stuk staan, doch
zachtzinnig optreden.
forum, o. Lat. markt, marktplein; rechtbank, verzamelplaats.
fossiel, Lat. uit den grond opgedolven, versteend; vreeselijk
ouderwetsch; fossilien, versteende overblijfselen uit de
voorweleld.
foudre, Fr. bliksem; fou4drayeeren, geweldig beschieten; schelden en tieren.
foulard, m. Fr. halsdoek van bonte Indische zijde.
fourage, yr. Fr. voedsel voor vee, voor een leger; fourageeren, leeftocht gaan zoeken; fourageur, soldaat die daarmee
belast is, fourier, onderofficier, belast met de zorg voor de
foLrage.
four in hand, Eng. met de vier (rijden).
fourneeren, Fr. verschaffen (van geld); vernieuwen (van een
loterijbriefje; fourniseur, leverancier, fournisseur de la cour,
hofleverancier; fournituren, het toebehooren, wat noodig is
om iets to vervaardigen.
foyer, m. Fr. koffiekamer van een schouwburg.
fractie, m. Fr. deel (van een partij, van een volksvertegenwoordiging).
fragment, o. Fr. brokstuk, gedeelte.
frame, o. Eng. raam, geraamte (speciaal van een rijwiel).
franchement, Fr. ronduit gezegd.
franc-mason, Fr. vrijmetselaar.
franc-tireur, Fr. vrijschutter, ongeregeld soldaat.
fraudeeren, Fr. bevreemden, tref f en; met ijs afkoelen; frappant, tref fend.
Frascati, It. Stadje in Italie met movie omgeving; vandaar
naam voor buitensocieteiten enz.
hater, Lat. broeder.
fraude, yr. Fr. bedrog; fraudeeren, bedriegen, smokkelen;
frauduleus, bedriegelijk.
free-trader, Eng. voorstander van free-trade (vrijen handel).
friequenteeren, Fr. druk bezoeken, omgaan met.
fresco, o. Ital. muurschildering met waterverf op versche kalk
(al fresco) uitgevoerd.
fricandeau, Fr. gelardeerd stuk kalfsvleesch.
fricassee, yr. Fr. gefruit fijn gehakt vleesch.
frictie, vr. Fr. wrijving, inwri;ving.
frimaire, m. Fr. rijpmaand, de derde maand van den republikeinschen kalender (21 Nov.-20 Dec.).
fripon, Fr. schurk; friponnerie, boevenstuk.
76
FRI—GAL.
friseeren, Fr. opmaken, doen krullen; friseur, kapper; frisuurt
kapsel.
frivool, Fr. beuzelachtig, nietig, onbeduidend.
frondeur, Fr. ontevredene, oppositieman.
frontispice, o. Fr. voorgevoel; titelblad.
fructidor, m. Fr. de vruchtmaand, 12de maand van den republ. kalender (18 Aug.-16 Sept.).
fruit sec, Fr. gedropen student, mislukt jongmensch.
full dress, Eng. in galatenue; full speed, met vollen stoma.
fulmineeren, Fr. uitvaren, razen, vloeken.
fumarole, yr. Fr. opening in den bodem (in een vulcanische
streek) waar gas en rook uitkomt.
functie, vr. Lat. ambtsverrichting, dienst, post; fungeeren,
dienst doen.
funibre, Fr. tot de begrafenis hoorend; triest, somber; Marche
funebre, doodenmarsch; treurmuziek.
furore maken, Ital. grooten opgang maken.
fusie, yr. Fr. smelting, samensmelting.
fusileeren, Fr. doodschieten (als krijgsstraf).
futuliteit, vr. Fr. nietigheid, beuzeling.
futurum, Lat. toekomst; toekomende tijd (in de spraakkunst).
G
Gabelle, Fr. indirecte belasting op zout.
gage, yr. Fr. soldij, loon van zeevarenden.
gala, Fr. hoffeest, feestgewaad, staatsiedracht.
galei, Sp. breed roeischip gewoonlijk voortgeroeid door misdadigers (galeislaven).
galjard, m. kleine drukletter ter dikte van 8 punten, waarmee bijv. dit woordenboekje is gezet.
Galjoen, Sp. Grootste oorlogschepen bij Spanjaarden en
Portugeezen.
Gallicaansche kerk, de R. K. kerk in Frankrijk, welke eenigszins onafhankelijk van Rome was.
gallicisme, o. Fr. eigenaardige Fransche woordschikking, foutief gebruik daarvan in het Hollandsch.
galloman, overdreven bewonderaar van al wat Fransch
gallophiel, vriend van Frankrijk; gallophoob, iemand met
een overdreven vrees voor Frankrijk (gallophobie).
gallon, Eng. inhoudsmaat
L.
galon, o. Ital. goud en zilverboordsel; galonneeren, met g a1 o n beleggen.
galvanisme, o. de door Galvani to Bologna in 1791 ontdekte
„dierlijke" electriciteit, d.w.z. de electriciteit, die ontstaat
door de aanraking van zink en koper of van metalen met
zuren; galvanische batterij, (= kolom van Volta), zuil
bestaande uit regelmatig afwisselende koperen en zinken
schijfjes welke een electrischen stroom verwekt; galvaniseeren, (ijzer), het ijzer in een zinkbad met een zinklaag
GAM—GEN.
77
overtrekken; galvanoplastiek, yr. procedê, waardoor men
eenig voorwerp overdekt met een laagje metaal (welk
metaal te voren in een vloeistof opgelost is) door een
sterken electrischen stroom door die oplossing te zenden.
Gambrinus, legendarisch Nederduitsch vorst, de uitvinder
van het bier.
gamelan(g), vr. javaansch orkest.
gamin, Fr. straatjongen, kwajongen.
ganteeren (zich), Fr. handschoenen aantrekken.
garant, Fr. borg; garandeeren, borg spreken, instaan voor;
garantie, yr. waarborg, borgtocht.
garcon, Fr. jongen, vrijgezel, kellner.
garde, vr. lijfwacht, keurbende; nationale garde, burgerwacht
in Frarkrijk, in revolutie-tijden.
garden, Eng. twin; garden-party, tuinfeest.
garde-robe, vr. Fr. kleerkast, kleedkamer, de gezamelijke
kleeren van een persoon.
Gargonen, Gr. 3 vrouwelijke monsters met slangenharen, geweldige tanden en metalen klauwen, wier aanblik deed
versteenen.
garmond, vr. Fr. drukletter ter dikte van 9 punters, tusschea
galjard (80.) en dessendiaan (10 p.).
garneeren, Fr. omzoomen, versieren, meubileeren; garnituur,
Fr. wat dient um lets te versieren of te stoffeeren; garni.
saire, soldaat, die men vroeger bij achterstallige belastingbetalers inkwartierde tot zij betaalden.
gascon(n)ade, vr. Fr. snoeverij, grootspraak.
gastronoom, Fr. fijne kok, lekkerbek; gastreeren, een smulpartij houden; gastrollen spelen.
gaudeamus igituri Lat laat ons dus vroolijk zijn! begin vaa
een bekend studentenlied.
gavotte, Fr. Fransche dans.
gazometer, m. gasmeter, gashouder.
gazon, m. Fr. graszode, grasperk.
ge. De met dit voorvoegsel beginnende woorden zoeke men
op het hoofdwoord: geabsorbeerd op absorbeeren, geadopo
teerd, op adopteeren, enz.
Gea, Gr. Godin der aarde; geistiek, aar dkunde.
gehenna, o. Hebr. de hel, de hellepoel.
gelatine, vr. Fr. geleistof door koking uit dierlijke weefsels
verkregen.
gendarme, Fr. politie-soldaat.
gene, vr. Fr. dwang, belemmering, verlegenheid; sans gene,
ongedwongen, zonder complimenten; geneeren, (zich), zich
dwang opleggen, niet naar welgevallen handelen, verlegen
doen.
genealogie, vr. Gr. geslachtrekenkunde, stamregister, stamboom; genealogisch, wat op de genealogie betrekking
heeft; genealoog, beoefenaar van de g e n e a l o g i e.
,,generaliseeren, Fr. een bepaald geval als algemeenen regel
78
GEN—GLA.
aannemen; generalissimus, opperbevelhebber van het heele
leger.
generatie, yr. Fr. teling, afstamming, geslacht, menschenleeftijd, de gelijktijdig levenden menschen; Genesis, Gr. de
wording (het eerste boek van Mozes).
generator, Lat. toestel dat kracht ontwikkeld; dynamo.
geniaal, Fr. wat getuigd van genie, yr. d.i. van buitengewoon
groote geestelijke vermogens; een genie is iemand die builtengewone gaven bezit; de genie =de krijgsbouwkunst, de
troepen daarvoor bestemd; Genius, (fabelleer) de god, die
voorzat bij ieders leven; fig. de geest, het eigenaardipe
persoonlijke in een persoon of een ding; de genius der
taal, bijv.
genitief, Lat. de tweede naamval.
genitalien, mrv. Lat. de teeldeelen.
genre, Fr. (=genus, Lat.) soort; genrestuk, schildertj, die
een voorstelling uit het dagelijksch leven geeft.
yens, yr. Lat. stain, geslacht (bij de Romeinen en bij de oude
volken).
gentleman, Eng. fatsoenlijk man, man van eer; mrv. gentle.
men, (als aansprekend gebruikt=mijne heeren).
geodesie, Gr. kunst der land- of veldverdeeling; landmeetin.
geograaf, Gr. beoefenaar der geographic of aardrijkskunde.
geoloog, Gr. beoefenaar der geologic of aardkennis.
geometric, yr. Gr. meetkunde.
geostatica, Gr. leer van het evenwicht van vaste lichamen.
gerant, Fr. beheerder, directeur.
Germanic, D. Germany, Eng. Duitschland; Made in Germany, gemaakt in Duitschland.
germanisme, o. wat behoort tot of een navolging is van het
Duitsche taaleigen.
germinal, Fr. kiemmaand, 7e maand van den republikeinschen
kalender (21 Maart-19 Apn1).
gesticuleeren, Fr. gebaren maken.
gestie, vr. Fr. beheer, bestuur.
ghetto, o. It. de jodenwijk of -straat.
giaur, Turksch scheldwoord voor alle niet-Mohammedanen
gibus, m. Fr. (chapeau claque).
gigantesk, gigantisch, Gr. reusachtig.
gi(e)gerl, D. modegek (=dandy. Eng.).
gin, Eng. jenever.
girl, Eng. meisje; public girl, publieke vrouw.
giro, Ital. bet overdragen van een wissel op een ander; girobank, bank waar geldsommen door enkel aan- en afschrijven van den een op den ander worden overgedragen. (zit:
clearing-house),
Gitano, Sp. Zigeuner.
glaceeren, Fr. glanzen.
glacis, o. buitenste borstwering, zachte helling.
gladiator, Lat. zwaardvechter in den R.meinschen c i r c u
GLE—GR A.
-9
gletscher, D. IJsmassa die van de hoogste toppen der bergen
naar beneden schuift, en door of smelting de rivieren
vomit.
globe, yr. Fr. aard- of hemelbol; globetrotter, Eng. iemand,
die de heele wereld doorreist; globaal, over 't geheel genomen, bij raming.
gloria in excelsis Deol Lat, eere zij God in den hooge!
glorie, y r. Fr. roem; glorious, roemrijk, heerlijk; glorificatie,
y r. verheerlijking.
glos(se), yr. Gr. kantteekening, spotternij; glossarium, o. Lat.
woordenboek van verouderde woorden.
glucose, yr. druivensuiker.
gnomon, mrv. (fabelleer) schatten bewakende aard- of berggeesten, leerspreuken.
gnosis, y r. Gr. d e kennis, de openbaring; gnostieken, gnostici„
christelijke geleerclen uit de eerste eeuwen, die beweerden
een volledige, hun geopenbaarde, kennis te bezitten van
het wezen Gods; gnosticisme, o. hun leer.
Gobelins, beroemde Fransche wandtapijten uit de fabriek van
dien naam te Parijs.
God save the king (the queen), Eng. God behoede den
koning (de koningin), aanvangsregel van het Eng. yolkslied.
(mrv. gojim), Hebr. naam voor de niet-joden, vreemdeling.
gojim, Hebreeuwsch, niet-joden, (Heidenen en Christenen).
gong, yr. Maleisch slaginstrument, bestaande uit een metalen
schijf of een ketel met lage randen.
goniometrie, yr. Gr. meetkunst der hoeken.
Gordiaansche knoop, onoplosbare moeielijkheid; den Go rdiaansche knoop doorhakken wil zeggen: een
moeilijkheid door een daad van geweld uit den weg
ruimen.
goulard-water, Fr. verkoelend en opdroogend loodwater voor
wooden.
gourmand, Fr. gulzigaard, lekkerbek.
gouverneeren, Fr. besturen; gouverneur, stadhouder, landvoogd, opvoeder; gouvernante, kinderjuffrouw, gouverne.
ment, landsbestuur; gouvernementeel, wat van de regeering
uitgaat.
gracieus, Fr. bevallig.
gradueel, Fr. trapsgewijze, bij opklimming; gradueeren, in
graden afdeelen, een graad (waardigheid) verleenen; gegardueerden, zij, die een graad bekleeden.
Grahambrood, brood uit grof gemalen tarwe, zonder gist
gebakken.
grammatica, (Lat.), grammaire, vr. Fr. spraakleer, spraakkunst; grammaticaal, overeenkomstig de spraakleer.
grande, (van Spanje) rijksgroote, voornaam Spaansch edelman; grandezza, vr. de waardigheid, deftigheid, trots van
80
GRA—GYN.
een grand e; grandioos, grootsch; grandseigneur, groot
heel. ; den gran d-s e i g n e u r uithangen.
Granaat, Fr. 1. Gesteente bestaande uit aluin, kiezelaarde,
ijzer en mangaanonyde. 2. Kogel met springstoflading, 3.
Boom in Z. Europa.
graphisch, wat verband houdt met de kunst om dingen door
middel van lijnen en figuren voor to stellen; graphische
voorstelling, voorstelling, overzicht door middel van lijnen;
graphologie, y r Gr, beoordeeling van het karakter uit het
handschrift.
gratie, (gracie), Fr. genade, gunst, bevalligheid; gratificatie,
vr. geschenk, toelaag.
gravida, Lat. zwangere vrouw; graviditeit, zwangerschap.
gravitatie, yr. zwaartekracht.
'greenback, Eng. m. (lett.: groen-rug) N. Amerikaansch bankbiljet.
griffie, vr. Fr. secretarie van een rechtbank, onder beheer
van den griffier; ter griffie deponeeren, ter inzage leggen.
grill-room, Eng. gaarkeuken; restaurant.
grimeeren (zich). Fr, zich door kunstmiddeltjes een ander
gezicht geven (van tooneelspelers).
grisaille, yr. Fr. grijze teekening (in zwart en wit uitgevoerd).
grisette, vr. Fr. meisje van twijfelachtige zeden uit de yolksklasse.
grisou, m. Fr. het ontplofbare gas in de steenkolenmijnen.
groom, Eng. stalknecht, rijknecht.
grosse, vr. afschrift van een oorspronkelijke notarieele acte.
groschen, m. D. (voormalige zilveren munt) van 6 cent.
grosse modo, Lat. mrv. ruw geschat, ongeveer.
grotesk, Fr. wonderlijk, grillig, dwaas,
guano, m, Sp. Zuid-Amerikaansche vogelmest.
gueridon, m. Fr. rond tafeltje met den poot.
guerre a outrance, Fr. oorlog tot het uiterste; guerilla, m. Sp.
(lett. kleine oorlog) oorlog van partijgangers (guerillero's),
van kleine benden.
guillotine, vr. Fr. valbijl.
guinje, guinea, Eng. goudstuk (f 12.50).
guichet, o. Fr. kleine deur in een grootere of in een raam
(in kantoren).
guipure, yr, kantwerk met breede mazen.
guirlande, vr. Fr. bloemslinger, festoen.
gutturaal„ Fr. wat tot de keel behoort, in de keel gevormd
wordt.
gymnasium, o. Lat. Latijnsche school, voorbereidingsschool
voor de universiteit; gymnasiast, leerling dier school; beoefenaar van de gymnastiek, d.i.: de kunst der lichaamsoefening; gymnastiseeren, de gymnastiek beoefenen.
(gynaecologie, yr Gr. de ziekteleer van het vrouwelijk geslacht; verloskunde; gynaecoloog, arts, die zich spedaal
81
GYR—HAU.
toelegt op de genezing der vrouwenziekten.
gyrus, Gr. ring; Gyrovaag, rondtrekkend bedelaar; gyroman,
tie, waarzeggerij, uit getrokken kringen; gyratie, draaiziekte; autogyro, vliegtuig dat loodrecht kan opstijgen en neerdalen (uitgevonden door den Spanjaard de la Cierva).
H
H.M. = Hare Majesteiten; H.H.M.M. = Hunne Majesteiten;
H.H. = heeren; H.S. = handschrift, of Heilige Schrift;
H.E.G., hoogedelgestreng; H.D., hoogstdeszelfs.
habent sua fata libelli, Lat. de boeken hebben hun. lotgevallen, (vaak aangehaald citaat van Terentianus Maurus).
habitué, Fr. vaste bezoeker (van een café, enz.).
habitus, m. Lat. het uiterlijke voorkomen.
hacienda, vr. Sp. uitgestrekte landhoeve in Midden-Afrika
voor de veeteelt op grooten schaal.
Hades, m. Gr. de onderwereld, het schimmenrijk.
hadji, Turk. pelgrim, die naar Mekka geweest is.
hale, yr. Fr. dubbele rij soldaten, bedienden, enz.; en haie
opgesteld, in twee rijen met het gezicht naar elkaar toe.
hall, Eng. groote zaal, vestibule in moderne huizen.
halidujal Hebr. looft den Heer!
hallucinatie, vr. Fr. zinsverbijstering, visioen.
halo(s), m. Fr. lichtende kring om zon of maan.
handicap, Eng. wedren, waarbij door belasting der
jockey s, de vracht der paarden gelijk gemaakt wordt.
Hannibal ante portal! Lat. Hannibal staat voor• de poorten!
d.w.z. het gevaar is op z'n hoogst!
Hansa, D. Verbond van koopsteden ter bescherming der handel. Gesticht 1241. Vervallen ± 1650.
hansom, Eng. tweewielig huurrijtuig.
hara-kiri, Jap. zelfmoord door buikopensnijding.
harceleeren, Fr. afmatten door gedurige aanvallen.
harem, m. Arab. vrouwenvertrek in het Oosten.
harmonica-trein, trein, waarvan de wagens, door leeren kappen verbonden, ineenloopen.
harmonie, vr. Gr. overeenstemming, welluidendheid, muziekgezelschap; harmonisch, overeenstemmend, welluidend; harmoniEeren, het goed met elkaar kunnen vinden.
harnas, Fr. metalen Borst- en rugbekleeding, pantser der Middeleeuwsche ridders.
Harpij, Gr. Stormgodinnen; kwelgeesten.
hasard, hazard(spel), Fr. kansspel, toeval.
hasjisch, o. Arab. bedwelmend genotrniddel uit Indische hennenp bereid.
hausse, vr. Fr. het rijzen der prijzen; (tegenst.: baisse);
a la hausse speculeeren op het rijzen der fondsen, haussier,
die op stijgende prijzen speculeert (= Eng.; bull).
bout, Fr. hoog; haute finance, de groote bankiers; haute nou6
82
HAU—HER.
veaute, het nieuwste snufje op modegebied; haute vole, de
allervoornaamsten; haut relief, verheven beeldhouwwerk,
waarbij de figuren bijna geheel los van den achterkant
zijn.
hautain, Fr. trotsch; hoogmoedig.
Havelock, Eng. soort mantel; genoemd naar Generaal H.
hear! Eng. hoort, luistert (uitroep nit de vergadering, als de
spreker iets merkwaardigs zegt).
hebdomadaire, Fr, wekelijksch verschijnend; journal hebdomadair, weekblad.
Hebe, Gr. Dochter van Jupiter en Juno; Godin der jeugd.
hebraicus, Gr. kenner van de Hebreeuwsche taal; hebraiseeren, Hebreeuwsch studeeren; Hebralsme, Hebreeuwsch taaleigen.
hecatombe, hekatombe, vr. Gr. offer van 100 (of althans van
veel) dieren; groote slachting.
hectograaf, Lat. Instrument om gemakkelijk geschreven stukken to vermenigvuldigen.
hedonisme, o. Gr. wijsgeerig stelsel dat het genot tot het doel
van het leven stelt.
Hegira, yr. Arab. de vlucht van Mohamed naar Medina, (15
juli 622), begin der Turksche jaartelling.
hegemonie, vr. Gr. het overwicht van een machtige staat
over zwakke bondsstaten.
Helicon, Gr. Gebergte in Griekenland waarop vroeger een
Apollotempel. De helicon bestijgen = dichter worden.
heliogravure, yr. lichtdruk.
helioscoop, m. Gr. zonneglas, zonnekijker.
hellenist, kenner van de Oud-Grieksche taal.
Heloten, Gr. Spartaansche slaven.
Helvetia, Lat. vrouwenfiguur Zwitserland voorstellend. Inschrift op Zwitsersche munten en postzegels.
hemorrhoiden, mrv. Lat. aambeien.
Henriade, Fr. Voltaire's heidendicht t op Hendrik IV van
Frankrijk.
Heptameron, de Honderd Nieuwe Novellen van de koningin
van Navarre (1559).
Heptameter, Fr. Versregel (jambe) van zeven voeten.
Heptarchie, Fr. Regeering v. zeven vorsten (± 1200 in
Engeland).
hgraldiek, vr. wapenkunde; heraldicus, kenner der her a Id i e k; heraldisch, tot de her a 1 d i e k behoorend; heraut,
wapenbode, krijgsgezant.
herbarium, o. Lat. verzameling gedroogde planten; herboriseeren, planten zoeken; herbivoren, plantenetende dieren.
herculisch, Lat. zeer sterk, krachtig.
hereditair, Fr. erfelijk; heriditeit, yr. erfelijkheid.
heremiet, zie eremiet.
Hermandad (de heilige), de heilige broederschap, d.i, het inquisitie-gerecht; fig. de politie.
HER—HIS.
83
hermaphrodiet, Gr. persoon, die beide geslachten tegelijk
schijnt te hebben.
kermelijn, pelswerk van de Noordelijke witte wezel,
hermetisch, luchtdicht.
heron, Gr. halfgoden, vergode helden uit de Oudheid;
14,1t1Laftig.
figuurlijk: groote
Hesperiden, Gr, nimfen; aochters van de nacht.
hesperus, Gr. de avond; avondstreek; het Westen; de avondster.
hetaire, Gr. courtisane van deftigen stand uit de Grieksche
Oudheid. (Sommige hetairen waren beroeird om haar gayen en vernuft).
heterodox, Gr. onrechtzinnig, kettersch (tegenst.: orthodox);
heterogeen, ongelijksoortig, niet bij elkaar hoorend.
hetman, (Poolsch), kozakkenaanvoerder.
heureka, Gr. (ook: eureka!) ik heb het gevonden! (uitroep
van Archimedes, bij het ontdekken van de z.g. „wet van
Archimedis-).
heuristische methode, Fr. leerwijze die den leerling aanspoort
om zelf de leerstellingen te vinden.
hexameter, m. Gr. zesvoetig vers.
biaat (hiatus), m. Lat. het op elkaar volgen van twee klinkers; gaping, leemte.
hibridisc.h, hibrydisch, tweeslachtig, bastaard (de muilezei,
bijv.); uit twee talen samengesteld (van woorden, luchtballon, bijv.).
Me Rhodus, hic salta! Lat. (lett. hier is Rhodus, spring bier!),
bewijs nu op staanden voet wat gij kunt. (Oorspronkelijk
een antwoord aan iemand, die er op pochte op Rhodus
een verbazenden sprong te hebben gedaan).
hidalgo, Sp. edelman van lageren rang.
hierarchie, vr. Gr. orde van in rang opklimmende waardigheidsbekleeders (in kerk, leger, staatsbestuur, enz.); den
hierarchieken weg volgen, zich tot zijn onmiddellijken chef
wenden, die het verzoek weer aan zijn superieur overbrengt, enz.
hiEroglyphen, de schriftteekens der oude Egyptenaren; fig.
bijna onleesbaar schrift.
high, hoog; high church, de Engelsche staatskerk, Anglicaansche kerk); high life, de groote wereld
kilariteit, yr. Fr. vroolijkheid, algemeen gelach.
bin illae lacrymae! Lat. (lett.: vandaar die tranen!) dear
wringt de schoen! daar zit de knoop!
hinterland, o. D. achterland, het land achter de kust (voor
al in de kolonien).
hippocras of hypocras, m. Gr. kruidenwijn.
hippodroom, o. Gr. de renbaan, het paardenrennen.
hippiaden, Gr. standbeelden van vrouwen te paard.
hippopotamus, Lat. Nijlpaard.
lispania, Lat. Spanje; hispanisme, Spaansch taaleigen.
HIS—HOR.
histologie, vr. Gr. leer der weefsels van het lichaam.
historicus, Lat. geschiedkundige; historiograaf, geschiedschrijver.
hobby, Eng. stokpaardje; liefhebberij.
hodie mihi, Gras tibi! Lat. heden ik, morgen
holyday, Eng. feestdag, vacantiedag.
homerisch gelach, daverend gelach.
home-rule, Eng. zelfregeering (voor lerland).
homilie, vr. Gr. kanselrede.
homme, Fr. man, mensch; homme d'affaires, zaakwaarnemer;
homme de coeur, hoveling; homme de fortune, gelukskind;
homme de lettres, geletterde; homme d'esprit, geestig man.
hom ( o ) eopathie, v. bijzondere geneeswijze, volgens den
stelregel: similia similibus curantur, (gelijke (kwalen)
worden door gelijke genezen,) zoodat men bijv. tegen
koorts een middel geeft, dat een gezonde koortsig zou
maken.
homo, Lat. Mensch; homo novus, nieuwe man, d.w.z.
nieuwe bekleeder van een ambt; homo homini lupus,
de eene mensch is een wolf voor den ander: homo sum,
human nihil a me alienum pato, ik ben een mensch
en acht niets menschelijks mij vreemd (citaat uit Terentius).
homologeeren, de schikking, door een failliet aan zijn schuldeischers aangeboden, gerechtelijk bekrachtigen, verbindendl
maken.
homoniem, Gr. gelijkluidend (van woorden).
honneur, yr. Pr. eer; de honneurs waarnemen, (bij bezoek) de eer des huizes ophouden, de plichtplegingen
verrichten; honorabel, eervol, deftig; honorair ambt, waar
geen bezoldiging aan verbonden honorair lid, eerelid;
honoreeren, eeren, betalen, uitbetalen; honorarium, bezoldiging, meestal voor geestesarbeid (van een schrijver een
dokter, enz.); honoris causa, Lat. eershalve.
honni soit qui mal y pease; Fr. schande over hem, die er
kwaad van denkt! (devies van het Engelsche wapen).
honved, m. Hongaarsche landweersoldaat.
horizontaal, waternas.
horoscoop, Gr. planeetlezer, die iemands lot voorspelt uit
den stand der sterren in zijn geboorteuur; die voorspelling
zelve.
h rreur, yr. Fr. afschuwelijkheid, gruwel; horribel, afschuwek; horribile dictu, Lat. ijselijk om to zeggen; horror vacui,
e afschuw (der natuur) van het ledige (waaraan menvroeger het opstijgen van het water in een luchtledige
buis toeschreef).
hors contours, Fr. buiten mededinging.
hors d'oeuvre, Fr. lets overtolligs, bijgerecht.
horticultuur, vr. Lat. tuinbouw; hortulanus, tuinman, opzic.hter
over tulnen; hortus, m. zie ook botanicus, academische
a
85
tuin.
hosanna! Hebr. Heer, help hem! geef hem hell!
hospes, Lat. gast, gastheer, waard; hospitant, iemand wien
het bij uitzondering vergund is, sommige colleges bij
wonen; hospitaliteit yr. Fr. gastvrijheid, herbergzaamheid.
landvoogden van Molhospodar, beer, titel der vorsten davie en Wallachije.
hostie, yr. Lat. lett.: het offerdier, het avondmaalsbrood;
de heilige ouwel, het hoogwaardige in de R.K. kerk.
atelier, Fr. hotelhouder.
houri, Arab. paradijsmaagd, (Volgens Mohammeds leer zijn
de houri s eeuwig jonge en schoone vrouwen, de gezellinnen der zaligen in het paradijs).
house, Eng. huis; House of Commons, het Huis der Gemeenten, het Lagerhuis (= de Tweede Kamer); House of
Lords, het Huis der Lords, het Hoogerhuis (= de Eerste
Kamer).
humaniora, mrv. Lat. de humaniteitsstudien, d.w.z. de
schoone kunsten en wet( schappen, die den mensch tot
mensch maken; (hiermee wordt vooral bedoeld de studie
der oude (classieke) talen en schrijvers, als grondslag der
beschaving).
humanitair, Fr. wat zich bezighoudt met de belangen der
menschheid; humaniteit, yr. menschelijkheid.
humbug, m. Eng. bedrog (onder fraaie voorwendsels), onzin,
larie, windmakerij.
humiliEeren, Fr. vernederen, verootmoedigen.
humoreske, yr. Fr. luimig geschreven verhaaltje.
humus, m. Lat, teelaarde.
hybridisch, zie hibridisch.
hydra, yr. (Gr. fabelleer) veelhoofdig monster; fig.: eeu
kwaad dat toeneemt, naarmate men het tracht te beteugelen.
hydraulische pens, pers, welke met behulp van een waterpomp gedreven wordt en verbazende kracht kan ontwikkelen.
Lydrograpische kaarten, zeekaarten.
hydrostatiek, hydrostatica, yr. Gr. de leer van het evelawicht en de beweging der vloeistoffen; hydrotherapie, yr.
watergeneeskunde; hydropsie, yr. waterzucht.
hygiene, yr. Fr. gezondheidsleer (Hygea of Hygiea, was bij
de Grieken de godin der gezondheid); hygienisch, overeenkomstig de hygiene.
hygroscoop, m. Gr. werktuig om de vochtigheid der lucht
af te meten.
hymen, yr. Gr. de huwelijksgod, de echt, het huwelijk; het
hymen, bet maagdenvlies.
bymne, vr. Gr. lofzang, feestlied.
hyper, Gr. over-, overdreven; hyp,erbool, yr. overdrijving
als redekunstige figuur: bliksemsne 1, bijv.); hyper-
86
HYP—IDE.
bolisch, overdrijvend; Hyperborean, de volkeren in het
hooge Noorden.
hypnos, Gr. de slaap; hypnose, vr. kunstmatig verwekte
slaap; hypnoticus, slaapmiddel; hypnotiseeren, door aanwending van zekere uitwendige middelen in slaap of in
een toestand van willoosheid brengen; hypnotiseur, die het
vermogen heeft dat te doen; hypnotisme, o. het geheel
der hypnose-verschijnselen.
hypochonder, Gr. zwaarmoedig, hypochondrie, y r. zwaarmoedigheid; hypochondrist, zwaarmoedig mensch.
hypocriet, Gr. huichelaar, schijnheilig.
hypothecair, Fr. wat recht heft of geeft van hypotheek, vr.
d.w.z. het recht op een bepaald onroerend goed als waarborg voor betaling; hypotheek-bank, bank, die gelden verstrekt als h y p o the e k en geld opneemt door het uitgeven van pandbrieven tegen mindere rente dan die waartegen de hypotheken gegeven zijn.
hypothese, yr. Gr. veronderstelling; hypothetisch, veronder.
steld, aangenomen.
hysteric, vr. Gr. zenuwziekte, waarvan de kenmerken zijn.:
voorbijgaande storingen van het verstand, van het gevoel
en van de beweging; vooral bij vrouwen en dan voortkomend uit onderlijfsziekten.
I
Jezus Nazaib. of ibid. = ibidem; id. = idem; I.N.R.I.
raeus Rex judaeorum, Jezus van Nazareth, koning der
in partibus infidelium; it. = item.
Joden;
ibidem, Lat. aldaar, op dezelfde plaats of bladzijde.
ichthyosis, Gr. huidziekte met schubvorming.
ichtyologie, vr. Gr. kennis der visschen, vischkunde.
iconoclast, Gr. beeldstormer.
icterus, Gr. geelzucht.
ideaal, 0. Lat. het enkel gedachte, het hoogst volkomene,
droombeeld, het hoogste wat men wenscht of bereiken
kan; ideate wereld, de bovenzinnelijke wereld; idealiseereas
tot idea a 1 maken, iets ontdoen (in de gedachte) van
zijn onvolmaaktheden en gebreken; idealisme, o. het strewn naar ideale n; idealist, iemand die steeds ideales
nastreeft.
idee fine, o. Fr. waanvoorstelling, die iemand steeds bijblijft.
idem, Lat. dezelfde hetzelfde.
identiek, identisch, Fr. eenerlei, een van wezen, gelijk van
beteekenis; identiteit, yr. eenheid van wezen; iemands identiteit vaststellen, vaststellen wie hij eigenlijk is; identificeeren, de identiteit vaststellen, vereenzelvigen.
ideologie, yr. Gr. wetenschap der ideeen, stelsel dat de ideeen
op zichzelf beschouwt, afgescheiden van alle metaphysiek;
in ongunstigen zin; het zich te veel verdiepen in -wijs-
87
geerige en abstracte droomerijen, vandaar: ideoloog, persoon die zulks doet.
idioom, o. Gr. taaleigen, tongval, landspraak;
wat behoort tot het taaleigen.
idiotikon, Gr. woordenboek van den tongval van een streek.
Wylie, yr. Gr. bekoorlijk tafereeltje uit het huiselijk-, landof herdersleven; idyllisch, bekoorlijk, eenvoudig en onschuldig.
ignoble, Fr. slecht, laag, gemeen.
ignorant, Fr. onwetend; ignoreeren, niet weten; doen alsof
iets of iemand er niet was.
illegaal, Fr. onwettig.
illegitiem, Fr. onwettelijk, buiten-echtelijk.
illico, Lat. dadelijk, terstond.
illuminatie, yr. Fr. verlichting.
illusie, yr. Fr. zinsbedrog, hersenschim, valsche inbeelding;
illusoir of illusorisch, hersenschimmig.
illustre, Fr. voortreffelijk, beroemd, doorluchtig.
imaginair, Fr. denkbeeldig, ingebeeld.
imbeciel, Fr. stompzinnig, onnoozel.
imbroglio, o. Ital. verwikkeling, verwarring.
imiteeren, Fr. nabootsen, navolgen.
Immaterieel, Fr. onstoffelijk, onlichamelijk; immaterialisnie,
o. de leer van het onstoffelijke der ziel.
Immanuel, m. Hebr. (ook Emanuel) God met ons! (Jes.
VII : 14).
immatriculeeren, Fr. op een register inschrljven (speciaal van
studenten op de hoogeschool); immatriculatie, vr. inschrijving, inlijving.
immens(e), Fr. onmetelijk, oneindig.
immigrant, Fr. die uit den vreemde in een land komt woven,
(zie emigrant); immigratie, yr. het zich nederzetten in een
land.
immoreel, immoraal, Fr. onzedelijk; immoraliteit, yr. oftzedelijkheid.
immortelle, yr. Fr. (lett.: onsterfelijke) stroobloem, (omdat
haar bladeren niet verwelken).
immuun, Lat. vrijgesteld, niet vatbaar (voor een ziekte);
muniteit, yr. onvatbaarheid (voor ziekten, enz.).
impardonnable, Fr. onvergeeflijk.
impasse, yr. Fr. doodloopende straat; fig. moeilijke positie,
waar men niet zonder kleerscheuren uit kan komen.
impassibel, Fr. ongevoelig, onbewogen.
impeccabel, Fr. onberispelijk, uiterst correct.
imperatief, Fr. gebiedende wijs, gebiedend; imperatief mandaat, gebiedende opdracht (aan en afgevaardigde om zus
of zoo to stemmen); categorische (moralische) imperatief,
het onvoorwaardelijk zedengebod, ook wel (ironisch): de
stok (als tuchtmiddel); imperator, Lat. heerscher, keizer;
imperatorisch, gebiedend; imperiaal, keizerlijk; grootste for-
18
IMP—IN.
maat papier; imperiale, yr. met zitplaatsen voorzier,
bovenst deel van een omnibus of tram; imperialisme, o,
politiek stelsel in Engeland (om de kolonien zoo vast ma.
egelijk aan het moederland te verbinden en het rijk
perium) zooveel mogelijk nit te breiden).
impermeable, Fr. waterdicht (van stoffen).
impersoneel, Fr. onpersoonlijk.
impertinent, Fr. onbeschaamd, onbehoorlijk; impertinentie, r
onbeschaamdheid.
imperturbabel, Fr. onverstoorbaar.
Implausibel, Fr. geen bijval waardig, onwaarschijnlijk.
implareeren, Fr. am huip smeken; implarant, hulpvrager.
implicite, impliciet, Lat. wat er bij ingesloten, er stilzwijgeni
coder begrepen is.
mrv. Lat. onweegbare dingen (licht
warmte, bijv.).
imponeeren, Lat. indruk maken, zich doen gelden; eerbied,
gehoorzaamheid afdwingen.
impopulair, Fr. niet in den smaak van het yolk vallend, nie
door bet yolk bemind; impopulairiteit, yr. het i rn p o p ulair zijn.
import, 111. Lat. invoer; importeer,a, invoeren; importeur,
handelaar, die invoert.
importun, Fr. ongelegen, lastig, bezwaarlijk; importuniteit,
yr. het ongelegen komcn, het lastig zijn.
imposant, Fr. wat imponeert, indrukwekkend.
imposture, yr. Fr. bedrog, laster, veinzerij.
impotent, Fr. onvermogend, onmachtig (vooral op sexuee:1
gebied); impotentie, yr. onmacht, het niet in staat zijn one
voort te telen.
imprecatie, vr. Fr. verwensching, vloek.
impressario, Ital. ondernemcr vdn opera's, van kunstreizeu
met bekende kunstenaars, enz.
impressie, yr. Fr. indruk; impressionisten, school van schilders, die hun kracht vooral zoeken in de kleur en de
t e e k e n i n g vaak verwaarloozen.
imprimatur, o. Lat. het worde afgedrukt! het verlof toz
afdrukken.
imprime, o. Fr. gedrukt stuk.
improductief, Fr. niet voortbrengend, onvruchtbaar.
impromptu, o. Fr. voor de vuist gemaakt gedicht; inderhaast
voorbereid feest.
improvement, Eng. verbetering, vooruitgang.
improvisatie, o. Fr. voor de vuist uitgesproken redevoering
of gedicht; improvisator, d'e voor de vuist spreekt of dicht.
impuberteit, yr. Fr. onhuwbaarheid, minderjarigheid.
impulsie, yr. Fr. aandrift, prikkel, aansporing, eerste stoot,
impulsief, wat aandrift, prikkelt, enz., eigenschap van,
steeds aan zijn impulsies toe te geven.
is, Lat. en Fr. voorvoegsel
on.
INA—INC.
89
in abstracto, Lat. in 't algemeen beschouwd.
inaccessibel, Fr. ontoegankelijk, ongenaakbaar.
in aeternum, Lat. voor eeuwig, in eeuwigheid.
inanitie, y r. Lat. krachteloosheid door gebrek aan voedsel,
uitputting.
mnarticulo mortis, Lat. in het stervensuur.
inauguratie, vr. Lat. plerhtige opening, plechtige installatie
(van een hoogleeraar); inaugureele rede, redevoering van
een hoogleeraar bij het aanvaarden van zijn ambt.
in Blanco, Lat. wit, onbeschreven, oningevuld.
in bons, Lat. goed bij kas, gegoed.
incandescentie, yr. Fr. het witgloeiend (incandescent) worn
den.
ineapabel, Fr. onbekwaam, ongeschikt, onmachtig; incapaci,
teit, vr. onbekwaamheid.
inearnaat, Fr. rood (tusschen het rood van de roos en daft
van 'n kers in); incarnatie, yr. vleesch- of menschwording
(van Christus), belichaming.
nicasseeren, Fr. innen, geld ophalen; incasso, It. inning, te
innen post, (mrv.: incassi).
in casu, Lat. in (dit) geval.
incestueus, Fr. bloedschenning.
inch, Eng. duim (= 2 l a c.M.).
incident, o. Fr. voorval, bijkomend lets, toeval; incidenteel,
terloops.
incitatie, yr. Fr. aansporing, opruiing, ophitsing.
inclinatie, vr. Fr. helling, neiging, toeneiging, liefde; indineeren, hellen, neigen tot.
inclusief, Fr. ingesloten, met inbegrip van.
incognito, Lat. onder een anderen naam; het incognito bewaren (bij reizen van vorstelijke personen), onder een anderen naam doorgaan om zich aan eerbewijzen, enz. te
onttrekken.
incoherent, Fr. onsamenhangend; incoherentie, vr. gebrek aan
samenhang.
incommodeeren, Fr, lastig' zijn of maken.
incomparabel, Fr. onvergelijkelijk.
iucompatibel, Fr, onvereenigbaar, niet kunnend samengaan
met; incompatibiliteit, yr. onvereenigbaarheid.
incompetent, Fr. onbevoegd, onbekwaam.
concreto, Lat. in een bepaald geval, in werkelijkheid.
in confesso, Lat. duidelijk aangetoond.
imongruiteit, yr. Fr. ongepastheid, onbehoorlijkheid.
inconsequent, Fr. aan zichzelven ongelijk, aan zijn beginselen
ontrouw; inconsequentie, vr. strijdigheid met eigen beginselen, het zichzelf niet gelijk blijven.
inconsolabel, Fr. ontroostbaar.
inconstant, Fr. onbestendig, veranderlijk.
isconstitutioneef, Fr. ongrondwettig, met de grondwet in
strijd.
INC—IND.
in contraria, Lat. integendeel.
inconvenient, o. Fr. zwarigheid, last, hinder; inconveniestie,
yr. onwelvoegelijkheid, onbehoorlijkheid.
incorporatie, yr. Fr. opneming, inlijving; incorpore, Lat. gezamenlijk; incorporeeren, inlijven, opnemen.
incorreotheid, vr. onnauwkeurigheid, onbehoorlijkheid.
incourant, Fr. niet gangbaar, zonder aftrek; incourante fondsen, effecten die niet op de officieele beursnoteering voorkomen.
incrimineeren, Fr. van een misdaad beschuldigen, als strafbaar beschouwen en vervolgen.
incroyable, Fr. ongeloofelijk; modegek uit den tijd van het
Directoire (1795-1799).
incrusteeren, Fr. met een kalkachtige korst bedekken; met
steen marmer of metaal inleggen; incrustatie, yr. overkorsting, ingelegd werk.
incubus, Lat. m. nachtduivel, booze geest, (die volgens vroeger bijgeloof nachts de vrouwen kwam omhelzen), kabouter.
incunabel, (mrv. incunabula) Lat. vr. wiegedruk, boek dat
tusschen 1423 en 1556 gedrukt is.
incurabel, Fr. ongeneeselijk.
Incuria, Lat., incurie, yr. Fr. zorgeloosheid.
incursie, vr. Fr. vijandelijke inval, strooptocht.
indecent, Fr. onwelvoegelijk, oneerbaar; Indecentie, yr. onwelvoegelijkheid.
Indeed, Eng. inderdaad.
indelicaat, Fr. niet fijngevoelig; indilicatesse, yr. verzachtende uitdrukking voor: oneerlijkheid.
indemniteit, vr. Fr. schadeloosstelling, vergoeding.
independent, Fr. onafhankelijk.
index, m. Lat. register, inhoudsopgave; Index (librorum prohibitorum), de lijst der door de -R.K. kerk verbodes
boeken.
India-rubber, Eng. gomelastiek.
indicateur, Fr. toestel om stoomspanning op to teekenen; indicatie, aanwijzing; indicativus, aantoonende wijs der werkwoorden,
indifferentisme, o. Fr. onverschilligheid in geloofszaken.
indigent, Lat. behoeftig; indigentie, yr. gebrek.
indigest, Lat. moeilijk verteerbaar; indigestie, yr. storing in de
spijsvertering.
indiscreet, Fr. onbescheiden; indiscretie, vr. onbescheidenheld.
individu, Lat. eenling, enkeling, op zichzelf beschouwd wezen of persoon: individualiseeren, als op zichzelf staand
beschouwen; individualisme, o. het stellen van de rechten
van het individu boven die der gemeenschap;
yr. persoonlijkheid, eigenaardig karakter van een
bepaald persoon; individueel, afzonderlijk, ieder op zich-
IND—INH.
91
zeif.
indolent, Fr. ongevoelig, loom, traag, lusteloos; indolentie,
yr. lusteloosheid, enz.
indoloog, kenner van Indie.
in dorso, Lat. op de achterzijde (van wissels, enz.).
in dubio, Lat. in twijfel.
inductie, y r. Lat. gevolgtrekking, besluit van het bijzondere
tot het algemeene; inductieve methode, waarbij de algemeene regel uit de bijzondere gevalien afgeleid wordt.
in duplo, Lat. in dubbel, in twee afschriften.
Inedita, Lat. onuitgegeven geschriften van een overleden
schrijver.
in effigie, Lat. in beeld (in vroeger tijd werd wel in e f f ig i e terechtgesteld, d.w.z. een pop of beeld, den veroordeelde voorsteilend, werd verbrand of opgehangen).
ineptie, vr. Fr. zotheid, onnoozelheid, ongerijmdheid.
inert, Fr. traag, vadsig; inertie, yr. traagheid, de eigenschap
van lichamen om to volharden in een toestand van rust
of van beweging.
inexact, Lat. onnauwkeurig, onjuist.
inexpressibles, Eng. (lett. onuitsprekelijken), woord waarmee men in Engeland wel een broek aanduidt.
in extenso, Lat. volledig, in zijn geheel.
in extremis (bekeering), Lat. in het stervensuur.
infaam, Fr. eerloos, schandelijk; infamie, yr. eerloosheid,
laagheid.
infant(e), prins(es) in Spanje of Portugal.
in favorum, Lat. ten gunste, ten voordeele van.
infecteeren, Fr. besmetten, aansteken; infectie, yr. besmet-.
ting.
inferieur, Fr. ondergeschikt, van slechte kwaliteit.
inernaal, Fr. helsch, duivelsch.
infertiel, Fr. onvruchtbaar.
infirmerie, vr. Fr. militair hospitaal.
inflammatie, vr. Fr. ontsteking.
influenceeren, Fr. invloed uitoefenen op.
in folio, Lat. formaat van 4 bladz. uit een ye!.
infra, Lat. beneden, onder.
infractie, yr. Fr. inbreuk, schending.
infusiediertjes of infusoria, Lat. afgietseldiertjes, klasse van
micro-organismen met bepaalde kenmerken.
ingenieus, Fr. vernuftig, scherpzinnig.
ingenue, Fr. (tooneel) de rol van argeloos jong meisje.
ingredienten, Lat. bestanddeelen voor de bereiding.
inhxrent, zie inherent.
inhalatie-apparaat, inademingstoestel (voor het toedienen van
geneesmiddelen in dampvorm); inhaleeren, inademen.
in hoc signo vinces! Lat. in dit teeken (in het teeken des
kruizes) zult gij overwinnen!
in honorem, Lat. ter eere.
92
INI—INS.
initialen, Lat. beginletters; initiatie, vr. inwijding; initiatieL
o. het geven van den eersten stoot, het voorstellen van
een wet door Tweede-Kamerleden; initieeren, inwijden, inleiden.
injectie, vr. Fr. inspuiting.
injunctie, yr. Fr. gebod, bevel.
inka, titel der koningen van Peru, (voor de ontdekking van
Amerika).
in loco, Lat. op de plaats.
in majorem Dei gloriam, Lat. ter meerdere eere Gods.
in media res, Lat. in het midden der dingen, zonder voor
afspraak, met de deur in huis (vallen).
in mora, Lat. in gebreke, ten achter.
in natura, Lat. in natuurlijken toestand, in voortbrengselea
der natuur, (dus niet in geld).
innovatie, yr. Lat. het invoeren van jets nieuws,
in actova, Lat. boekformaat (het vel in achten gevouwen).
isoculatie, yr. Lat. inenting; inoculeeren, inenten.
inoffensief, Fr. onschadelijk, geen kwaad doend.
inofficieus, Fr. niet van de regeering uitgaand.
in optima forma, Lat. in den besten vorm.
in originali, Lat. in het oorspronkelijke.
in pace, Lat. in vrede; als zelfst. nw.: kloostergevangenis.
in partibus , (infidelium), Lat. in de landen (der ongeloovigen), een bisschop in partibus infidelium is een bisschop,
wiens zetel beet to zijn in een streek, waar in werkelijkkid geen bisdom meer of nog niet is, zijn bisschopstitel
is dus bloot een eeretitel.
is patria, Lat. in het vaderland.
in perpetuam (re° memoriam, Lat tot een eeuwige gedachtenis (der zaak).
in petto (houden), Lat. in de borst, in het hart (houden),
er dus niet aanstonds mee voor den dag komen, achterbaks houden.
in piano, Lat. in ongevouwen vellen.
puncto, Lat. wat betreft, wegens.
inquisiet, Lat. de beschuldigde, die verhoord moet warden;
Inquisiteur, ketterrechter; inquisitie, yr. middeleeuwsch kettergerecht; inquisitoriaal, wat behoort of past bij de inquisitie.
I N. R. I. = Jezus Nazarenus Rex ludaeorum, Jezus van
Nazareth koning der Joden,
insane, yr. Fr. krankzinnigheid, waanzin.
inscriptie, yr. Fr. opschrift.
insectivoor, Lat. insectenetend dier.
inseparabel, Fr. onafscheidelijk.
insensibel, Fr. ongevoelig.
inseraat, o. Lat. wat ingevoegd wordt, wat in een krant opgenomen wordt.
insider, Eng. iemand, die toegang heeft tot een gesloten
INS—INT.
93
gezelschap, die goed op de hoogte is van een onderneming, enz. (tegenst.: outsider).
insigne, o. Fr. kenteeken, eereteeken.
insinuatie, vr. Fr. bedekte aantijging, zijdelingsche aanduiding; insinueeren, bedekt te kennen geven.
insisteeren, Fr. aandringen, aanhouden, den nadruk leg..
gen op.
insolent, Fr. verwaten, lomp, onbeschaamd.
insolvabel, insolvent, Fr. niet in staat te betalen; insolvente
boedel, waarin meer schulden dan baten zijn.
in spe, Lat. in hope, toekomstig.
inspecteeren, Fr. bezichtigen, nazien; inspecteur, opzichter;
inspectie, monstering.
inspicient, m. Lat. de beambte die in den schouwburg zorgt
voor al de voorwerpen, bij de voorstelling noodig, voor
den goeden gang van het spel, enz.
hispiratie, yr. Fr. ingeving, bezieling; inspireeren, bezielen.
installatie, vr, Fr. plechtige bevestiging in een ambt, het zick
inrichten in een huffs, het vestigen van een .zaak, de aanleg; installeeren, bevestigen enz.
instantanii, m. Fr. zeer vlugge photogr. opname.
instantie, vr. Fr. (rechtsterm) aanleg, rechtbank; in eerste
instantie, voor de eerste (laagste) rechtbank, waar de
zaak aanhangig gemaakt wordt; alle instantien doorloopen,
telkens hooger beroep (of cassatie) aanteekenen, totdat de
zaak voor het hoogste gerechtshof aanhangig gemaakt is.
in statu quo, Lat. in den toestand, waarin de zaak tot dusver
was; in statu quo ante, in den toestand zooals vroeger
.
(voor den oorlog, bijv.).
instigatie, yr. Fr. aanhitsing, opstoking, instigeeren, opstoken.
instinct, o. Fr. aandrift, natuurlijke neiging, instinctief =
instinctmatig.
institutie, vr. Fr. instelling; instituteur, kostschoolhouder; instituut, o. kostschool.
instructie, yr. Fr. onderzoek in strafzaken, handleiding, voorschrift; instructief, leerrijk; instructeur, drilmeester; instrue
eeren, een voorschrift geven, de behandeling (van een
rechtszaak) voorbereiden.
lnstrumentaal, Fr. door muziekinstrumenten voortgebracht
(tegenst.: vocaal); instrumenteeren, arrangeeren voor verschillende muziekinstrumenten.
insubordinatie, yr. Fr. ongehoorzaamheid aan meerderen.
insula, Lat. eiland; Insulinde, eilandenwereld (naam voor
Ned. Oost-Indie).
insupportabel, Fr. onuitstaanbaar.
insurgent, Fr. oproerling, muiter; insurrectie, vr. gewapende
opstand; insurrectioneel, wat den opstand betreft.
intact, Fr. ongeschonden, ongebruikt, onaangeroerd.
integraal, Lat. wat een geheel uitmaakt, volledig, afzijdig;
Integralen, 2 2 pCt. obligaties der Ned. Staatsschuld; into.
94
INT-11NT.
greerend deel, onmisbaar bestanddeel; integriteit, yr. rectaschapenheid, onkreukbaarheid, onbesprokenheid.
intellect, o. Fr. verstand, kenvermogen; intellectueel, verstandelijk; intellectueelen, verstandsmenschen, menschen die be..
lang stellen in geestelijke dingen, ook wel: ontwikkelde
menschen; intelligent, schrander; intelligentie, vr. doorzicht,
schranderheid, verstandhouding.
intempestief, Fr. ten onpas, ongelegen.
intendance, vr. Fr. beheer over het onderhoud der troepen;
intendant, officier, daamee belast; rentmeester.
intens, intensief, Fr. hevig, krachtig; intensieve cultuur, bebouwing op wetenschappelijke grondslagen om een maximum opbrengst to verkrijgen.
intentie, yr. Fr. bedoeling, oogmerk.
inter, Latijnsch voorvoegsel: onder, tusschen, gedurende, eaz.
intercalatie, yr. tusschenvoeging, inlassching; intercaleeren,
inlasschen.
Intercessie, yr. Fr. tusschenkomst, bemiddeling.
intercommunaal, tusschen verschillende gemeenten onderling.
interdict, Lat. groote kerkelijke ban over een heele streek of
een land.
Interferentie, Fr. De werking die twee lichtstralen, (ook geluidstrillingen), welke elkander onder een hoek ontmoeten,
op elkander uitoefenen.
interfoliEeren, met wit papier doorschieten.
interieur, Fr. inwendig; het inwendige, het binnenhuis.
interium, Lat. (lett.: intusschen) voorloopige waarneming;
interimdividend, voorloopig dividend (dat uitgekeerd word
veiOr het boekjaar afgesloten is).
interlinie, vr. Lat. ruimte tusschen twee regels.
interlocuteur, Fr. degeen, met wren men spreekt; Interlocal,
toir vonnis, vonnis dat over een bijkomstige aangelegenheid beslist, doch niet over de hoofdzaak.
interludium, o. Lat. tusschenspel.
intermEdiair, o. Fr. tusschenkomst, bemiddeling.
intermezzo, o. Ital. tusschenspel, voorval dat den loop van
een verhaal of i.d. afbreekt.
intermitteerende bron, bron, die niet geregeld, doch met tusschenpoozen vloeit; intermitteerende koorts, koorts, die op
gezette tijden terug komt; intermitteerende poll, die nu
eens vlugger, dan weer eens trager klopt.
intern, Fr. inwonend; interne, kostleerling, inwonend ambtenaar of bediende; (tegenst externe), internaat, o. kos$.
school; het inwonen.
internationaal, Fr. tusschen de volkeren onderling; de Internationale, groote arbeidersvereeniging, omstr. 1866 ge..
sticht; revolutionair lied.
interneeren, Fr, iemand een gedwongen verbligplaats binnensland aanwijzen.
Internuntius, Lat. Pauselijk gezant met den rang van kar-
INT—INT.
95
interoceanisch, tusschen twee oceanen.
interpellatie, yr. Fr. vraag, door een lid der Staten-Generaal
tijdens de zitting tot de regeering gericht; interpelleeren,
vragen stellen, aanmanen.
interpretatie, yr. Fr. uitlegging, welke aan een wet gegeven
wordt; interpreteeren, uitleggen, verklarcn.
interpunctie, yr. Fr. plaatsing der leesteekens.
interregnum, o. Lat. tusschenregeering, periode in de ge
schiedenis van Duitschland dat er geen keizer was. ( 1250
—1273).
interrumpeeren, Lat. in de rede vallen, onderbreken; interruptie, y r. onderbreking.
interval, o. Fr. tusschenruimte, tusschenpoos.
interventie, y r. Fr. bemiddeling, tusschenkomst.
interview, o. Eng. gesprek, waarbij een verslaggever van
een Wad (de interviewer) de meeningen, inzichten, enz.
van eenig bekend persoon verneemt om die te publiceeren;
interviewen, zulk een gesprek voeren.
intestaat, Fr. een zonder testament overledene; intestabel,
onbevoegd of onbekwaam om een testament te maken.
inthronisatie, y r. Lat.-Gr. troonsbestijging, verheffing op den
troon, plechtige installeering van een paus of bisschop.
intimeeren, Lat. dagvaarden.
intimidatie, vr. Fr. vreesaanjaging; intimideeren, vrees aanjagen.
intimus, Lat, boezemvriend.
intolerabel, Fr. onuitstaanbaar, onduldbaar; intolerant, onverdraagzaam; intolerantie, y r. onverdraagzaamheid; intoierantisme, het prediken daarvan.
intonatie, y r. Fr. toonaangeving, stembuiging.
intoxicatie, vr. Lat.-Gr. vergiftiging, bedwelming.
intra, Lat. binnen; intra muros, binnen de muren (der stad);
fig.: in het geheim, zonder getuigen.
intransige(a)nt, Fr. onverzoenlijk.
intrigant, Fr. persoon, die intrigeert, d.i. kuipt, knoeit, met
slinksche streken omgaat, n t r i g e er en beteekent ook:
de nieuwsgierigheid opwekken); intrigue, vr. gekuip,
knoeierij, geheime liefdesbetrekking, verwikkeling in een
tooneelspel.
tntrinsiek, Lat. innerlijk, wezenlijk.
in triplo, Lat. in drie exemplaren.
introduceeren, Lat. binnenleiden, toegang verschaffen, insteken; introductie, vr. toegang, verkregen door tusschenkomst van een ander.
introversie, Lat. binnenwaartskeering; introspectie, zich zelf
van binnen bekijken (tegenst. retrospectie).
intultie, yr. Fr. innerlijke aanschouwing, de gave van lets te
weten of te *kennen zonder het te voren vernomen of
geleerd te hebben; intuitief, als door ingeving.
96
INU—IRR.
inundatie, yr. Pr. overstrooming; inundeeren, onder water
zetten.
in usum, Lat. ten gebruike; in usum Delphini, ten gebruike
van den D a u p h ij n, (opschrift van klassieke boekes,
onder Lodewijk XIV uitgegeven ten gebruike bij het onderwijs van den troonopvolger en tevoren gezuiverd van alley
wat aanstoot geven kon).
invalidatie, yr. Fr. ongeldig verklaring; invaliditeit, yr. zwakte, gebrekkelijkheid, het buiten staat zijn om te werkea.
invasie, yr. Fr. vijandelijke inval.
invectief, o. Fr. scheldwoord.
inventaris, m. Lat. lijst der aanwezige goederen, boedelbeschrijving; inventarisatie, yr. het opmaken van zulk eea
lijst (inventariseeren).
inversie, yr. Fr. omkeering, woord- of letterverplaatsing.
invertebrata, mrv. Lat. ongewervelde dieren.
investituur, vr. beleening, benoeming (van bisschoppen door
den keizer van Duitschland).
in vino veritas, Lat. in den wijn de waarheidl d.w.z. dronkea
menschen spreken de waarheid.
inviteeren, Fr. uitnoodigen; invitatie, yr. uitnoodiging.
invocatie, yr. Lat. aanroeping.
io vivatChoezeel hij level aanvangswoorden en naam van eea
bekend studentenlied.
ipse, Lat. zelf; ipse dixit, hij (de meester, Pythagoras) heeft
het zelf gezegd; ipse fecit, hij heeft het zelf gemaakt; ipso
facto, door het feit zelf; ipso jure, door het recht zelf, van
zelf, van rechtswege.
irad4 yr. Turksch, besluit van den Sultan.
ira furor brevis est, Lat. de toorn is een korte razernij, d.w.z.:
de toornige is ontoerekenbaar.
Irene, de godin van den vrede bij de Grieken; irenisel,
vredestichtend, verzoenend.
Iris, Gr. de dienares der goden, die langs den regenboog van
den hemel naar de aarde en terug gaat; de regenboog; het
regenboogvlies (gekleurde kring cm den oogappel); zekere
bloem; iriseeren, de kleuren van den regenboog vertoonen.
ironie, yr. Fr. geveinsde onwetendheid, bedekte spot; ironisch,
bedekt spottend (door het tegenovergestelde te zeggen van
wat men meent).
irrationeel, Fr. in strijd met de rede.
irredenta (Italia), het onverloste Italie (d.i. het gedeelte van
Oostenrijk, dat volgens de Italiaansche chauvinisten tot
Italie moest behooren); Irredentisten, politieke partg,
welke dat gedeelte aan Italie wil brengen.
Irrigatie, yr. bewatering, bevloeiing van landen; irrigator,
vrouwenspuit; irrigeeren, bevloeien, besproeien.
irritabel, Fr. prikkelbaar, lichtgeraakt; irritatie, yr. lichte oatsteking, verbittering, opwinding; Irriteeren, prikkelen, opwekken, verbitteren.
97
ISA—JET.
Isabella-kleur, vuilgeel.
Islam, lett. berusting in den wil Gods; de Mohammedaansche
godsdienst; Islamiet, belijder van den Islam.
isobaren, Gr. lijnen, welke die plaatsen der aarde verbinden,
waar de jaarlijksche barometerverschillen even groot zijn.
Isochronen, Gr. Lijnen op de kaart getrokken langs plaatsen
die denzelfden tijd hebben.
Isogonen, Gr. Lijnen op de kaart getrokken langs plaatsen
met gelijke afwijking der magneetnaald.
isolatie, yr. Fr. afzondering; isoleeren, afzonderen, (ook van
electrische geleidingen).
isothermen, lijnen langs die plaatsen der aarde, welke een
gelijke jaartemperatuur hebben.
isthmus, Gr. landengte.
italieken, Fr. cursieve letters.
item, Lat. insgelijks, post op een rekening.
ite, missa est, Lat. gaat henen, de mis is uit, (slotwoorden
van den geestelijke, die de mis bedient).
itinerarium, Lat. itineraire, Fr. reiswijzer, reisplan, de weg,
die men bij zijn reis volgt, reisboek.
ivresse, Fr. dronkenschap; ivrogne, dronkaard.
J
juris utriusque doctor
Jezus Christus; J. I.I. D.
J. C.
(z. aid.).
jabot, m. Fr. geplooide kanten strook midden op het overhemd.
Jacobijnsch, overdreven republikeinsch.
Jacques Bonhomme, Fr. zooveel als: Joris Goedbloed,
scheldnaam voor den Franschen Boer uit de middeleeuwen;
jacquerie, yr. Fr. boerenopstand.
jaguaar, m. Braz. Amerikaansche tijger.
jambe, m. Gr. versvoet, bestaande uit den korte en den Lange
lettergreep (—); jambisch, in jamben geschreven.
jambon, Fr. ham.
Janus, Lat. Romeinsche God met twee aangezichten; januspolitiek, weifelende, onoprechte staatkunde.
jardiniare, yr. Fr. bloementafel.
jargon, o. Fr. onbeschaafde taal, onbegrijpelijke taal, dieventaal, taal die in bepaalde milieux gebruikelijk is.
jarretiare, yr. Fr. kouseband.
Jean qui rit et Jean qui pleure, Fr. Jantje lacht en Jantje huilt.
Jehovah, Hebr. de eenige, onveranderlijke, God.
je maintiendrai, Fr. ik zal handhaven (devies der OranjeNassau's).
je ne sais quoi, Fr. ik weet niet wat.
jeremiade, vr. jammerklacht, klaaglied.
jetee, yr. Fr. havendam, pier.
jeton, m. Fr. legpenning, speelpenning, presentie-geld.
7
98
JET—JUM.
jettatore, m. It. iemand, die volgens het Italiaansch bijgelocf,
een „boozen blik" (jettatura) heeft. (De Italianen bevelligen zich daartegen door spitse voorwerpen aan de horlogeketting te hangen of door twee vingers uitgespreid uit
te steken).
jets, m. Fr. spel; jeu de bourse, beursspel; jeu de mots, woorespeling.
jeunesse, yr. Fr. jeugd; jeunesse doree, rijke jongelui, die na
den val van Robespierre, in 1794, de Jacobijnen op straat
aanvielen; jongelui, die groote verteringen maken; iI knit
que jeunesse se passe, bij de jeugd moet men wat door de
vingers zien.
Jezuieten, Lat. geestelijke orde in 1534 door Ignatius van
Loyola gesticht tot uitbreiding van het R.K. geloof.
jingo, Engelsche chauvinist; jingoisme.
joaillier, Fr. goudsmit; joaillerie, goudsmidswinkel.
jockey, Eng. rijknecht, verzorger en berijder van een retpaard.
jocrisse, Fr. onnoozele hals, uilskuiken.
John Bull, Eng. (lett.: Jan Stier) spotnaam voor het Engelsche yolk.
Jonathan (Broeder), bijnaam voor de bewoners der Ver.
Staten van Noord-Amerika.
jonk, Chineesch schip.
jota, Gr. de letter i, de kleinste letter; fig.: het kleinste, c,eringste, een punt: „er ontbreekt geen jota aan".
jouissance, y r. Fr. genot, vrij gebruik, vruchtgebruik, het trekken van rente of dividend.
Joujou, Fr. Jojo speelgoed bestaande uit houten schijfje dat
langs een koordje opklimt. Voor 't eerst in gebruik (voor
volwassenen) eind 18de eeuw; opnieuw in 1932.
jour, m. Fr. dag, ontvangstdag; journal, m. dagblad; journaal,
o. dagboek; journalisme, o. het redigeeren van bladen;
journalist, dagbladschrijver; journalistiek = journalisme.
joviaal, Fr. opgeruimd, blijmoedig; jovialiteit, opgeruimdheid.
joyeuse entrée, vr. Fr. blijkle inkomst, feestelijke intocht van
een vorst, de belasting, die daarbij betaald werd.
jubileum, o. Lat. jubile, o. Fr. jubeljaar, jubelfeest (na 25,
50 of 100 jaar); jubilaris, die een jubile viert; jubtleeren,
juichen, jubelen, een jubile vieren.
judiciair, Fr. wat het gerecht betreft of daartoe behoort;
judicieus, oordeelkundig, schrander; judicium, o. Lat. oordeel, gerechtelijk onderzoek, gerechtelijke uitspraak, vonnis.
judge, Eng. juge, Fr. reciter; juge de pair, vrederechter, kantonrechter.
Juif Errant, Fr. De Wandelende Jood.
Juive, Fr. Jodin (opera van Halevy).
julienne-soep, groentensoep.
jumeaux, Fr. mannelijke tweelingen; jumelles, vrouwehjk,
tweelingen; jumelle, dubbde opera- of veldkijker.
JUN—KAD.
99
jun. = junior, Lat. de jongere.
jungle. Eng. door woud en moeras afgebroken, met bamboes-
riet, gras en struikgewas bedekte landstreek in Hindoestan.
junta, Sp. lett.: vergadering, yolks.- of regeeringscomitè
in
Spanje en Portugal.
Jupiter of Ittpii (-1.- onr, erqe God der Ron.ieinen fbri de
Grieken Zeus ) ; jupuer piavius, de regengod; Jupiter iortans,
de dondergod.
jura, mrv. Lat rechten, rechtswetenschap.
jure, Fr. gezworene.
juridiek, juridisch, Fr. gerechtelijk, rechtsgeldig; jurisdictie, yr.
rechtsgebied; jurisprudentie, yr. rechtspraak; Paris ufriusque
doctor, doctor in de beide rechten; jurist, rechtsgeleerde;
jury, Eng. en Fr. rechtbank van gezworenen.
jus, o. Lat. recht; jus civile, burgerlijk recht; jus bell et pads,
recht van oorlog en vrede; jus de non evocando, recht
alleen voor de rechtbanken van zijn eigen stad of land
terecht te staan; jus gentlum, volkenrecht; jus prim noctis,
recht van den eersten nacht; jus talons, recht van wedervergelding; jus utendi et abutendi, het recht om te gebrui.
ken en te misbruiken, het meest uitgebreide eigendomsrecht.
justaucorps, Fr. nauwsluitend heerenjasje.
juste milieu, Fr. juiste midden; spotnaam voor een regeering
die het juiste midden houdt, d.w.z. botsingen vermijdt met
alle politieke partijen, dus: beginselloos is.
justificatie, yr. rechtvaardiging, verantwoording.
justitiabel, Fr. onderworpen aan eenige rechtspraak.
Justitia, (de Godin der) gerechtigheid.
jute, Maleisch, Oost-Ind. hennep of vlas.
juveniel, Fr. jeugdig; juventa, de jeugd.
juxtapositie, yr. Fr. naast elkaar plaatsing, uitwendige aangroei.
j'y suis, j'y reste, Fr. ik ben er en blijf er.
K
(Woorden die niet onder K staan, zoeke men onder C).
Kaaba, vr. Arab. Mohammeds bedehuis in de heilige moskee
te Mekka.
kabbala, vr. Hebr. Joodsche overlevering betreffende de ult.
legging van het Oude Testament, vanaf Adam tot Abraham overgebracht door een reeks van ongewijden.
kabbalist, beoefenaar der kabbala; kabbalistisch, wat verband
houdt met de geheime wetenschap of tooverkunst.
kabinet. o. kast, van boven met twee deuren, van onderen
met laden; zaal of galerij, waar schilderijen, prenten, e.d.
tentoongesteld worden; die verzameling zelf; werkvertrek
van een vorst; de ministerraad, de regeering, het ministerie.
kadaster, o. Fr. register, waarin de grootte, enz. van alle
onroerende goederen in het land opgeteekend is; kadastraaf,
100
KAD—KAN.
bij het kadaster, kadastreeren, de grootte van onroerende
goederen opnemen en in het k a d a s t e r inschrijven.
kader, 43. Fr. lijst, omlijsting, onderofficieren en korporaals.
Kadetten, afkorting voor Konstitutioneele Democraten, partij
in de Russische Doema.
kadi, Turksch, lagere rechter (die tot de geestelijkheid gerekend wordt).
kafir, Turksch, ongeloovige.
kaftan, Turksch opperkleed.
kaik, It. licht vaartuig, dat met een of meer roeiers bemand
is, te Konstantinopel veel in gebruik.
Kajak, Noorsch, Groenlandsche kano.
kali, yr. Maleisch, rivier.
kali, o. potasch.
kaliber, o. Fr. middellijn van een holle buis, van een geweerof geschutloop, van een kogel; soort, aard, slag.
kalief, Arab. plaatsvervanger, opvolger van den Profeet, titel
der vorsten die na Mohammed regeerden; geestelijke titel
van den sultan van Turkije; kalifaat, o. het gebied van
den kalief.
kameleon, o. kleine hagedis, waarvan men vroeger meende
dat ze de kleur aannam van de voorwerpen rondom haar;
fig. mensch, die licht van meening en overtuiging verwisselt, naarmate zijn belang dat meebrengt; kameleontisch,
met alle winden meewaaiend.
Kamelot, Fr. stof van kameel- of geitenhaar.
kamizool, o. Fr. hemdrok, borstrok; camisole de force, yr. Fr.
dwangbuis.
kampagne, campagne, vr. Fr. veldtocht; verdek boven de hut
van een schip aan den achtersteven.
kampong, yr. Mal. Javaansch dorp, groot erf.
kanalisatie, vr. Fr. het aanleggen van kanalen; het veranderen
van een rivier in een kanaal.
kadaster, (knaster), m. Sp. rieten mand waar tabak of suiker
in verzonden wordt; kerftabak, de beste soort rooktabak.
kandeel, Fr. kraaravrouwendrank uit rijnwijn, eieren en
kaneel.
kanefas, canevas, o. Fr. gestreepte katoenen of linnen stof
(voor voering); eerste ontwerp, schets, hoofdpunten (voor
te maken opstel).
kangoeroe, vr. springhaas, reuzenbuideldier (in Australia).
kannibaal, Fr. inboorling der Caraibische eilanden, menscheneter, onmensch; kannibalisme, onmenschelijkheid, woestheld, het menschen-eten.
kano, yr. Indiaansche boot uit boomschors of uit een boomstam gemaakt.
kanon, Fr. stuk geschut; kanonade, kanonvuur; kanonneerboot; geschutboot; kanonneeren, met het kanon beschieten;
kanonnier, geschutsoldaat.
kanselarij, vr. Fr. griffie, kantoor (van regeeringsmachten,
KAN—KAR
101
gezantschappen of consulaten); kanselier, hoofd der kanselarij, uitvaardiger der rijksbesluiten, eerste minister in
Duitschland (belast met de opperleiding der aangelegenheden des rijks).
kantaloep, wrat- of knobbelmeloen.
kanton, o. onderafdeeling van een arrondissement; elk der
afzonderlijke republieken, welke den bondsstaat Zwitserland vormen; kantonnaal, tot het k a n ton behoorend,
k a n tons g e w ij z e; kartonneeren, de troepen over de
nabijliggende dorpen en steden verdeelen en daar inkwartieren; kantonnement, o. inlegering, kwartier.
kapel, bijkerkje; muziekgezelschap; kapelmeester, leider van
orchest of zangkoor.
kapitaal, Fr. hoofdzakelijk, voortreffelijk; kapitale letter,
hoofdletter; kapitale straf, doodstraf; kapitale misdaad,
waar de dood op staat.
kapitaliseeren, kapitaal vormen, het kapitaal berekenen, dat
door een jaarlijksche uitgave in den vorm van rente of
interest vertegenwoordigd wordt.
Kapitalisme, Fr. stelsel waarbij de arbeid in dienst staat van
het kapitaal; tegenst. van het socialisme, dat het kapitaal
beschouwd wil zien als gemeenschappelijk goed in dienst
van den arbeid.
kapiteel, o. Fr. bovenste deel van een zuil.
kapitool, Lat. citadel in het oude Rome.
karaat, o. elk 1 /24 deel dat in een hoeveelheid goud aan zuiver gaud tegenwoordig is; gewicht van 4 grein voor
juweliers.
karakter, o. Fr. schriftteeken, letter, lettersoort enz., karakteriseeren, de kenmerken van een persoon of zaak aangeven.
karavaan, yr. Perz. reisgezelschap in het Oosten; karavanenthee, thee, die door China en Siberie over land naar Rusland gevoerd wordt.
karbonkel, m. hoogroode robijn.
karbouw, m. (Maleisch), naam van den buffel op Java.
kardinaal, Fr. bijv. nmw. hoofdzakelijk, eerst, voornaamst.
karma, (Sanskriet) lett. handeling, daad. In navolging der
Hindoes en Boedhisten wordt dit woord door de theosofen
gebruikt voor: le de wet van oorzakelijkheid,
welke de gevolgen van daden en gedachten regelt, 2 e
iemands 1 o t als gevolg van vroegere levens.
karmozijn, Sp. Fr. donkerrood; karmijn, o. Fr. donkerroode
kleur.
kartell, D. vergelijk, overeenkomst, uitdaging; naam, die men
in Duitschland geeft aan iedere overeenkomst tusschen
fabrikanten, enz. om bij in- en verkoop samen to werken
(zie vooral under: pool, ring, syndicaat, en trust),
kartets, yr. Ital. holle kanonskogel, gevuld met kleinere kogels.
kartonneeren, innaaien en met bordpapieren schutbladen
102
KAS—KOE.
voorzien.
kasba(h), vr. Arab. vesting, kasteel.
Katafalk, Fr. verhevenheid waarop bij plechtige lijkdiensten
de doodkist is geplaatst.
katerne, Fr. eenige bladen ineengeschoven en samengenaaid.
kauscher of koscher, Hebr. bereid volgens de Joodsche
ritueele voorschriften, zuiver, rein.
kaviaar, yr. Russ. gezouten kuit van steur.
kawas, politie-soldaat in Turkije.
kazemat, vr. Ital. bomvrij geweif in een vesting.
kennel, m. Eng. gebouwtje dat tot verblijf van een troep
honden client; een troep jachthonden.
kepi, m. Arab. militair hoofddeksel (in den vorm van dat
onzer brievenbestellers).
kermesse d'ete, Fr, weldadigheidsbazar in de openlucht.
khan, Tartarenvorst; herberc,, in het Oosten.
khedive, titel van den onderkoning van Egypte; khediviaal,
wat den khedive betreft.
king, Eng. koning; king's (of queen's) bgnch, het hoogste
gerechtshof in Engeland.
kiosk, Arab. bij de Mooren soort koffiehuis met fraai uitzicht; bij ons huisje in Oostersche stij1; klein winkeltje.
kirschwasser, o. D. (letterlijk: kersenwater), sterke drank,
met kersenpitten bereid.
kitab (el), Arab. het (heilige) boek, de Koran.
kitchen, Eng. keuken.
ldaddaradatsch, tn. D. het met groat gedruisch in elkaar
storten, schertsende uitdrukking voor: de revolutie; naam
van een Duitsch politiek spotblad.
Idafter, D. vadem (6 voet).
Idarinet, Fr. blaasinstrument (schelfluit); klarinettist, klarinetblazer.
klepht, Gr. roover; kleptomaan, iemand, die lijdt aan kleptomanie, d.i. aan een ziekelijke neiging tot stelen.
klewang, Maleisch, kort, breed zwaard in Ned. 0.-Ind.
ldimatologie, yr. kennis en studie der luchtsgesteldheid.
klinket, Fr. Mink; poortdeurtje.
klisteer, yr. Fr. lavement.
Knickerbocker, Eng. afstammeling der eerste Hollandsche bewoners van New-York.
knife, Eng. saes.
knight, Eng. ridder; knights of labor, ridders van den arbeid
(zekere arbeidersvereeniging).
knowledge is power, Eng. kennis is macht.
kobalt, zwaar, moeilijk smeltbaar metaal; kobalt blauw, hemelsblauw.
kobold, D. beschermende huisgeest, aard- of berggeest.
kodak, m. draagbaar photographie-toestel voor momentopnamen.
koelie m. Chineesche of Maleische arbeider, die buitenslands
KOE—KWA.
103
gaat werken.
koerier, Fr. renbode te paard.
koeterwaalsch, D. gebroken Duitsch.
kohier o. (Fr. cahier), register der belastingaanslagen.
Kohinoor, berg des lichts, groote Engelsche kroondiamant.
koliek, Fr. darm- of buikkramp.
kolom, Gr. zuil.
kolonie, Fr. volksplanting; overzeesche bezitting; koloniaal,
de kolonien betref fend; ook soldaat der koloniale troepen;
kolonisatie, koloniseeren, het aanleggen v. kolonien; kolonist, planter in de kolonien.
koloriet, o. kleurschakeering, kleurenmenging.
kombuis, Fr. scheepskeuken.
komeet, Fr. staartster.
koomenij, Fr. wankel waar allerlei waren te krijg zijn . kruidenierswinkeltje.
komitaat, o. district in Hongarije.
konterfeiten, yr. afbeelden, portretteeren.
kopeke, m. Russ. 11xoo roebel = ong. 2 cent.
kopie, vr. Fr. handschrift dat te drukken gegeven wordt;
kopyrecht, het uitsluitend recht om een boek, enz. uit te
geven.
koran of alkoran, m. Arab. het heilige boek der Muzel.
mannen.
kornet, Fr. vlaggejonker, vaandrig; neepjesmuts; kromme fluit.
kornet, Fr. oorlogsvaartuig dat in rang volgt op fregat.
koscher, zie kauscher.
kota of kotta, vr. dorp (op Sumatra).
kraal, vr. dorp der Hottentotten; open plaats, door staketsels
omgeven.
kranjang, vr. Mal. grof gevlochten pakmand, matwerk waarin
suiker uit 0. !sidle verzonden wordt.
kratas, misvormd mensch, (naar Kratas van Thebe, een wijsgeer uit het oude Griekenland, met een bochel en een verdraaid lichaam).
kraton, m. paleis van een Oost-Indisch vorst.
kreml, kremlin, o. Russ. citadel, vesting binnen in een stad,
binnendeel der stad, door muren van het overige deel gescheiden; met name: het keizerlijk paleis in Moskou.
kreutzer,
vroegere Duitsche munt (3 kreutz. = 5 cent).
kris, vr. Mal. getande dolk (in Oost-Indie gebruikelijk).
kroniek, vr. Gr. opsomming der voornaamste gebeurtenissen
naar tijdsorde.
kuhreihen, D. (rant des vaches, Fr.) oud lied der Zwitsersche Alphenherders, dat een onbeschrijfelijke bekoring nitoefent.
kur(koer)gast, D. badgast, bezoeker der baden; kurhaus, o.
badhuis.
kwarts, D. mineraal van silidum oxyde, bergkristal.
!mass, m. Russ. een nit mout, roggemeel en water door gis-
104
KYR—LAN.
ting verkregen drank.
kyrie eleison! Gr. Heer, erbarm U onzer! de eerste woorden.
der gezongen missen in de R.K. kerk.
L
L, (Rom. cijfer) = 50; L. = livre, Eng. pond (sterling);
L.B. = lectori benevolo; Lc. = loco citato; L.S. = lectori
salutem.
Labberdaan, Fr. soort gezoute kabeljouw.
labeur, m. Fr. zware arbeid.
labiale letters, lipletters (b, p, m, f, v, w).
labiel evenwicht, onvast evenwicht (tegenst.: stabiel).
labor improbus omnia vincit, Lat. onvermoeide arbeid komt
alles to boven.
laboratorium, o. Lat. werkplaats van een scheikundige.
laboreeren aan, behept zijn met, sukkelen, lijden aan.
labour, Eng. arbeid; labourer, arbeider.
labyrint(h), o. Gr. doolhof; ingewikkelde, verwarde zaak.
Lac, Lat. meik; lac sulfuris, zwavelmelk; lac, Fr. meer; Lac
Leman, meer van Geneve.
lfichez-tout! Fr. alies los! (commando bij het ()platen van een
luchtballon).
laconisch, laconiek, Gr. kort en bondig, kernachtig, pittig.
la critique est aisee, l'art est difficile, Fr. critiek is gemakkelijk, kunst moeielijk.
lacrymae Christi, Lat. Christustranen (fijne wijn, die aan den
voet van den Vesuvius wast).
lactometer, m. melkmeter, melkweger.
lacune, Fr. Gaping, leemte.
lady, Eng. dame; ladylike, als een dame, kiesch, vrouwelijk.
lago, It. meer.
lagunen, strandmeren en moerassen langs de Adriatische Zee.
laisser-aller, Fr. ongedwongenheid, (lett.: het laten gaan);
laissez faire, laissez passer, (lett. laat maar doen en laat
maar gaan), zinspreuk der Manchesterschool (z. aid.)
beteekent: laat handel en industrie voile vrijheid, zonder
inmenging van staatswege.
lake, Eng. meer.
MI, Fr. zoo-zoo, middelmatig.
lama, Thibetaansch opperpriester.
lama of llama, vr. Peruaansch, schaapkameel (in de bergen
van Peru).
lambriseering, yr. houten bekleeding van het benedendeel
van een binnenmuur.
lamentabel, Fr. bekiagenswaardig, erbarmelijk; lamentatie,
yr. jammerklacht, lamenteeren, jammeren, weeklagen.
lampet, Fr. kan of waterkruik.
lamprei, Fr. 1. Jong konijn; 2. Prik, kraakbeenige visch.
lanceeren, Fr. werpen, afschieten, in de mode brengen, van
LAN—LEA.
105
stapel laten loopen.
Landauer, m. rijtuig voor 4 personen, met voor en achter
neerslaande kap.
landlord, Eng. landheer, grondeigenaar, waard.
langage, Fr. taal; wijze v. spreken; langage des halles, vischwijventaal.
langueur, y r. Fr. matheid, slapheid, het kwijnen, het smachten; languissant, kwijnend, smachtend.
lapis infernalis, m. Lat. helsche steen; lapis lazuli, lazuur- of
blauwsteen.
lapsus calami, m. schrijffout; lapsus linguae, spreekfout (als
men zich verspreekt).
lardeeren, (vleesch) met spekreepjes opvullen of besteken.
larghetto, It. (muziekterm) breed nit; een tempo tusschen
largo en andante.
larifari, It. gewauwel, onzinnige taal.
larynx, m. Gr. strottenhoofd; laryngitis, vr. ontsteking van
het strottenhoofd; laryngoscoop, m. keelspiegel.
lasdate ogni speranza (voi ch' entrate), Ital. laat alle hoop
achter (gij, die hier binnentreedt), laatste viers van het opschrift op de poort der hel in Dante's Divina commedia.
lascief, Fr. ontuchtig, hoogst wellustig.
lasso of Lazo, Sp. werpstrik, waarmee de cowboys in Z.
Amerika het vee opvangen.
last, not least, Eng. het laatste, maar niet het minst gewichtige.
latent, Lat. verborgen, verscholen, gebonden.
Lateraan, Lat. Pauselijk paleis to Rome.
latifundium, Lat. verbazend groat landgoed der oude Romeinen; latifundia perdidere Hallam, de groote landgoederen
(het groot-grondbezit) richtte(n) Italie ten gronde. (woos
van Plinius).
latinisme, o. eigenaardige Latijnsche uitdrukking; latinist,
kenner van het Latijn.
latrine, yr. Lat. bestekamer.
laudanum, o. Gr. slaapwekkend, pijnstillend middel dat van
opium bereid is.
laureaat, m. Lat. bekroond dichter.
law, vr. Eng. wet.
lawine, yr. sneeuwstorting in de bergen.
lawn-tennis, o. Eng. balspel in de open lucht.
laxans, m. afvoerend of buikzuiverend middel; laxeeren, de
ontlasting bevorderen.
lazaret, o. ziekenhuis, vooral voor besmettelijke ziekten,
quarantaine-verblijf.
lazaroni, mrv. It. straatgepeupel, (bedelaars en losse werklui), baliekluivers in Napels en op Sicilie.
lazzo, mrv. lazzi, It. geestige zetten, rake antwoorden kluch.
tige gebaren, kwinkslagen.
leader, Eng. leader, hoofd van een politieke partij; leading.
106
LEC—LEV.
article, hoofdartikel (in een courant).
lector benevole, welwillende lezer; lectori benevolo, aaa den
welwillenden lezer; lectori salutum! den lezer heill lector,
voorlezer, hulpleeraar aan een hoogeschool; lectrice, Fr.
voorlezeres; lectuur, yr. het lezen, dat waft men leest.
legaal, Fr. wettig, rechtmatig, legaliteit, wettigheid; legaliseeren, gerechtelijk bekrachtigen, geldig maken.
legaat, Lat. helper van een Romeinsch veldheer; voornaam
pauselijk gezant; o. erfmaldng, schenking bij uitersten wil,
legeering, yr. metaalmenging, alliage.
legende, Fr.beschrijving van een Heilige; sage;omschrift van
een munt of medaille; legendarisch, tot het rijk der sagen
behoorend.
leges, mrv. (meerv. van lex, Lat. wet.) vastgestelde vergoeding voor bepaalde werkzaamheden van ambtenaren,
schrijfkosten.
legion d' honneur, o. legioen van eer (Fransche ridderorde).
legitiem, Fr. wettig; legitieme portie, wettelijk erfdeel; legitimeeren, wettigen, voor echt verklaren, zich legitimeeren,
zich in zijn kwaliteit doen erkennen (van den ambtenaar,
enz.); legitimisten, politieke partij, welke de erfelijkhdd
van de vorstelijke waardigheid hooger stelt dan den yolkswil; in Frankrijk: aanhangers van de afstammelingea van
Karel V; legitimiteit, yr. wettigheid.
leitmotief, leitmotiv, o. D. telkens wederkeerende, kenaierkende melodie in een muziekstuk.
lento, Ital. muziekterm: langzaam; lento di molto, zeer laagzaam.
lepra, Lat. melaatschheid; leproos, melaatsch.
les affaires sont les affairesi Fr. zaken zijn zaken! zaken doen
gaat voor alles!
lesbische liefde, onnatuurlijke ontucht van vrouwen oader
elkaar.
lêse-majeste, vr. Fr. majesteitsschennis, fig. gekwetste trots.
l'Etat c'est moi, de staat ben ik! gezegde van Lodewijk XIV.
lethargie, yr. Fr. slaapzucht, ongevoeligheid, zorgeloosheid.
lethe, (Gr. fabelleer), de stroom der vergetelheid in de onderwereld, (de schimmen dronken van zijn water en vergaten
dan al het verledene).
lettre de cachet, yr. Fr. bevelschrift der Fransche koningen
van voor de Revolutie, inhoudende den last tot (meestal
willekeurige) gevangenzetting of verbanning.
levee en masse, vr. Fr. het in mama dienst nemen der Fransche bevolking tijdens de Revolutie (1792).
lever, o. de morgenopwachting bij een vorst.
Leviathan, m. Hebr. monsterachtig waterdier, (Job. XL en
XLI).
Leviticus, het 3e boek van Mozes, dat de verordeningen
voor de Levieten, dd. de nakomelingen van Levi, (priesters van lageren rang bij de oude Joden) bevat.
LEX—LIN.
107
lex, yr. Lat. wet; lex fundamentalis t de grondwet; lex talionis,
de wet der wedervergelding.
lexicon, o. Gr. woordenboek.
l'homm.e propose, Dieu dispose, Fr. de mensch wikt, God
beschikt.
liaison, m. Fr. verbintenis, vluchtige liefdesbetrekking.
lianen, yr. mrv. slingerplanten in de tropische landen.
has, vr. Fr. veter, rijgsnoer, bundel aaneengeregen papieren,
pak geschriften of bankbiljetten.
libel, o. Lat. (letterlijk: boekje), smaadscbrift, schotschrift.
liberaal, vrijzinnig; liberalisme, o. vrijzinnigheid op staatkundig, godsdienstig en wetenschappelijk gebied; liberalistisch,
minachtende term voor liberaal; liberaliteit, yr. onbevooroordeeldheid, vrijzinnigheid; librettist, liberte, yr. Fr. vrijheid; liberte, egalite et fraternite, vrijheid, gelijkheid en
broederschap, (kernspreuk der Fransche republiek); libre,
Fr. vi ij; libre arbitre, vrije wil; libre penseur, vrljdenker.
libretto, o. (mrv. libretti), tektsboekje, operatekst; librettist,
schrijver van operateksten.
licentie, yr. Lat. verlof, bewilliging, vergunning, patent; teugelloosheid, uitspatting; licentia poetica, dichterlijke vrijheld; licentieeren, toestaan, vergunning geven, afdanken;
licentiaat, candidaat-dokter (in de rechten, in de geneeskunde, enz.).
lictor, Lat. gerechtsdienaar in het oude Rome ( die een pijlbundel droeg).
lieeren, Fr. verbinden, vereenigen; met i e m a n d g elie e r d z ij n, heel goede vrienden met hem zijn.
lieu d'aisance, Fr. bestekamer.
life, Eng. leven; life-boat, reddingsboot; life-preserver, (lett.:
„levensbehoeder"), ploertendooder.
liga, Sp. ligue, Fr. verbond, vereeniging, eedgenootschap.
figne, Fr. lijn.
Lilliputters, bewoners van Lilliput, (verdicht land in Swifts
boek Gullivers Reizen), dwergen; fig. kleingeestige, verachtelijke menschen.
limiet, yr. Fr. grens, som, waartoe men bieden kan of crediet
heeft; limiteeren, beperken, begrenzen; limitatie, yr. beperking, begrenzing; limited, Eng. beperkt, verkorte term om
aan to duiden dat de aandeelhouders van een maatschappij
slechts een beperkte verantwoordelijkheid hebben (afgekort Ltd.).
limonade gazeuse, yr. Fr. schuimende limonade.
limousine, yr. gesloten coupe-vormige automobiel met glazen
zijwanden.
lineair of linearisch, Fr. lijnvormig.
lingam, m. Sanskr. het mannelijk lid als zinnebeeld van de
teelkracht der natuur.
lingerie, vr. Fr. linnengoed, winkel van lijfgoed.
linguaal, Lat, wat tot de tong behoort, met de tong gevormd
108
LIN—LOG.
wordt; linguist, taalkenner, taalgeleerde; linguistiek, vr.
taalwetenschap, taalgeleerdheid.
linoleum, waterdicht zeildoek waarop een mengsel van ge.
pulveriseerde kurk met lijnolie is aangebracht.
lion(ne), Fr. (lett.: leeuw (in) ) beroemd persoon, opzienwek.
kend doch snel weer verdwijnende persoonlijkheid; heer
(dame) , die uitmunt door elegantie.
liquideeren, Fr. in orde brengen, vereffenen, een handels..
zaak afwikkelen en opheffen; liquidatie, yr. het vereffenen,
enz.; liquidateur, hij, die belast is met de liquidatie van
een zaak.
lira of lire, yr. It. munt = 50 cents.
litanie, yr. Gr. smeekgezang, klaaglied, aanroeping (in de
R.K. kerk); fig.: langwijlige klacht of opsomming.
lithograaf, Gr. steenteekenaar, steendrukker; lithographie, yr.
steendrukkunst. (lithographeeren, lithographisch.)
lits jumeaux, Fr. twee bij elkaar behoorende denpersoons.
ledikanten.
little, Eng. klein.
lit(t)oraal, o. Lat. kustland, kustgebied.
litterair of litterarisch, Fr. letterkundig, tot de fraaie letterer
behoorend; soms ook: wetenschappelijk, geleerd; lifterator,
Lat. letterkundige; litteratuur, yr. Fr. letterkunde, alles
wat over een bepaald onderwerp geschreven is.
liturgie, vr. Gr. kerkgebruik, kerkformulier, orde van den
kerkdienst; liturgisch, volgens het kerkvoorschrift.
livrei, Fr. dienstkleeding.
livret, o. Fr. boekje, zakboekje voor militairen of werklieden.
llama, zie lama.
llano, m. uitgestrekte boomlooze vlakten in het noorden van
Zuid Amerika.
Lloyd, naam van den eigenaar van een Londensch koffiehuis, waar in de 18e eeuw de reeders, makelaars en assuradeurs uit die stad bijeenkwamen. Deze vormden in 1727
een vereeniging, die zij eveneens Lloyd noemden, welke
naam nu nog door verscheidene stoomvaartmaatschappijen
gevoerd wordt.
locaal, Fr. plaatselijk; locaalspoorweg, buurtspoorweg; loca.
liseeren, binnen een bepaalde ruimte beperken.
locataire, Fr. huurder, pachter.
loch, Eng. meer (in Schotland).
loco citato, Lat. op de aangehaalde plaats.
Locomobile, Fr. verplaatsbare stoommachine in gebruik bij
het landbouwbedrijf; Locomotief = stoommachine op wielen gebruikt am treinen to trekken.
lock-out, m. Eng. het in massa gedaan geven aan de werklieden door hun patroons (als strijdmiddel).
logarithme, Gr. kunstgetal ter verkorting van de vermenigvuldiging, deeling, machtsverheffing en worteltrekking.
loge, yr. Fr. afgezonderd gedeelte in een schouwburgzaal
LOG—LYN.
109
bestemd voor een bepaald aantal bezoekers; vereeniging en
vergaderzaal van vrijmetselaars; loge grillee, getraliede
loge (welke het inkijken belet).
loggia, yr. Ital. overdekte gaanderij rondom de bovenverdieping van een huis.
logica, y r. Lat. de wetenschap van het juiste denken, leerboek daarover; aanleg om juist te redeneeren; eigenaardige
denkwijze; logisch, overeenkomstig de logic a.
logogrief, Gr. vr. woord- of letterraadsel.
Loki (Noorsch) God der verwoesting bij de oude Noren.
lord, Eng. titel van den hoogen adel; lord-mayor, titel van
den eersten burgemeester van Londen en York.
lorette, Fr. elegante jonge vrouw van lichte zeden.
louis d'or, m. Fr. vroegere Fransche gouden munt (= f 10).
loupgaron, Fr. weerwolf.
louvre. Fr. oude koninklijk paleis in Parijs; naam van een
groat warenhuis in Parijs.
lovelace, Eng. innemend en daardoor voor vrouwen gevaarlijk man.
loyaal, Fr. rechtmatig, getrouw, eerlijk, verknocht (aan zijn
vorst of aan zijn land); loyauteit, yr. getrouwheid.
lubriciteit, Fr. zinnelijkheid; lubriek, zeer wellustig.
lucratief vr. winstgevend.
lector et emergo, Lat. ik worstel en kom boven.
luculisch, weelderig en overdadig (van maaltijden, zoo genoemd naar den rijken Romein Lucullus uit de eerste eeuw
voor Chr.).
ludimagister, Lat. schoolmeester.
hies venera, vr. Lat. venerische ziekte.
luguber, Fr. treurig, akelig, somber.
lumen mundi, Lat. licht der wereld, genie.
lumineus, Fr. (lett.: lichtend), duidelijk, he1der, van pas.
luna, vr. Lat. de maan; lunair, wat de maan betreft.
lunch(eon), Eng. tweede (warm) ontbijt tegen den middag;
lunch-room, restaurant, waar men een lunch kan gaan
gebruiken; lunch-tongue, tong in blik.
lune de miel, vr. Fr. wittebroodsweken.
lunette, yr. Fr. klein, vooruitgeschoven verdedigingswerk.
l'union fait la force, Fr. eendracht maakt macht.
lustre, m. kristallen lichtkroon, kroonkandelaar; Eng. zekere
glanzende katoenen stof.
lustrum, (mrv. lustra), o. Lat. tijdperk van vijf jaar.
lux, vr. Lat. licht.
luaus of luxe, yr. Fr. weelde, oveidaad; luxueus, weelderig;
luxurieus, wellustig, ontuchtig.
lyceum (mrv. lycea), o. Lat naam der rijks-gymnasia in
Frankrijk. (De stedelijke heeten college's).
lynchwet, eigenmachtige voltrekking van een straf door een
volksmassa (meestal door den overtreder op barbaarsche
wijze of te maken); lynchen, zonder vonnis ter dood
110
LYR—MAG.
brengen.
Lyra, vr. Gr. lyrisch, zangerig, gevoelvol; lyrische, poezie,
gedichten, waarin de schrijver zijn eigen gevoelsleverx
weergeeft; lyrisme, o. dichterlijke vlucht, gloed; ook: gezwollenheid van den stijl.
Lysol, Gr. bacterien doodende, vloeibare ontsmettingsstof.
M
M, (Rom. getal) = 1000; M' (voor Schotsche namen)
mac, zoon van ....; Mlle = mademoiselle, Fr. mejuffrouw;
Mme, = madame, mevrouw; Mrs, = messieurs, Fr. mijr_eheeren, of Eng. mistress, mevrouw; M.S. = manuscript.
macabre, Fr. triest, somber, luguber, dance macabre, `.7.%
doodendans.
macadamiseeren, een weg verharden door klein geklopt graniet (naar de methode van Mac Adam).
macaroni, mrv. Ital. meelspijs, bestaande nit holle pijpen.
macchiavellisme, o. de leer van Macchiavelli (16e eeuw),
sluwe, gewetenlooze politiek.
mache, Fr. geweekt; papier mache, geweekt en daarna geperst papier.
machinatie, yr. Fr. kuiperij, intrige.
Machin, Fr. Dinges.
mackintosh, Eng. ouderwetsche, waterdichte regenmantel.
mason, Fr. (vrij)metselaar; magonnerie, yr. vrijmetselarij;
magoniek, tot de vrijmetselarij behoorend.
macrocosmos, m. Gr. de heele wereld, het gansche wereld
gebouw het heelal verg.: microcosmos).
madame, Fr. mevrouw (titel van i e d e r e getrouwde vrouw
in Frankrijk); mademoiselle, mejuffrouw; madonna, Ital.
Onze-Lieve-Vrouw.
Madrigaal, Fr. Lyrisch gedicht (meestal erotisch) van 6-11
regels, met 3 rijmen.
maecenas, rijke kunstbeschermer (naar een Romeinsch rid..
der van dien naam, gest. 8 na Chr.)
maestoso, Lat. plechtig, verheven.
maestro, Ital. meester, groot kunstenaar, (architect of musicus); maestro, yr. verhevenheid en kracht van uitvoering,
meesterschap.
mafia, It. maffia, geheim rooversverbond op Sicilie.
maggiore, It. grooter, sterker.
Maggyaren (Hongaarsch) oorspronkelijke naam der Hon..
garen.
magle, vr. Lat tooverkunst, geheime wetenschap; magiar.
Oostersch geleerde, (inz. sterrenkundige); magisch, door
tooverkracht, betooverd.
magister, Lat. meester, leermeester; magistraal, meesterlijk;
magistraat, overheidspersoon, rechter, stadsregeering, magistratuurt yr. overheid, regeering, rechterlijke macht
MA G—MAM.
Ill
magaaat, m. rijksgroote, lid van den hoogen adel (in Hongarije en Polen).
magnetiseur, persoon, welke zieken geneest door (dierlijk)
magnetisme, d.w.z. doordat er van hem uit jets op den
patient schijnt in te werken.
ma iciat, Lat, lofzang ter eere van de H. Maagd; magnifiek, heerlijk, luisterrijk, prachtig.
mahagonie, mahonie, zeer hard hout uit W.-Indie.
maidenspeech, yr. Eng. de eerste rede, het debuut van een
kamerlid of minister. (maid = maagd).
mail, vr. Eng. valies, brievenzak, brievenpost, postdienst
tusschen Europa en de andere werelddeelen; mailboat,
stoomboot die de post vervoert.
main, yr. Fr. hand; a quatre mains, vierhandig (spelen); main
morte, yr. doode hand; onroerende, onvervreemdbare goederen der geestelijkheid.
maintenee, yr. Fr. gekamerde vrouw, mainteneeren, een
vrouw houden als bijzit.
maire, Fr. burgemeester; mairie, vr. gemeentehuis.
maitre, Fr, meester, gebieder, heer; maitresse, minnares, bijzit;
maitrise, vr. meesterschap.
maizena, It. zeer fijn maismeel.
majestueus, Fr. verheven, prachtig, heerlijk, vorstelijk.
Majolica, It. Italiaansche kalksteen, nagemaakt in aardewerk.
majoraat, o. het erfrecht van den oudsten zoon; bezitting,
welke onverdeeld het eigendom blijft van den oudsten zoon.
major domus, Lat. opperhofdmeester, hofmaarschalk, (der
oude Frankische koningen).
maladresse, Fr. onhandigheid, lompheid.
mala fide, Lat, te kwader trouw, (tegenst.: bona fide).
malaise, Nu. Fr. ongesteldheid, ongemak, toestand van croote
slapte in handel en nijverheid.
malaria, yr. Ital. moeraskoorts (veroorzaakt door ongezonde
uitwasemingen van den grond).
mal - son aise, Fr. niet op zijn gemak.
malcontent, Fr. ontevreden.
maledictie, Fr. vloek, verwensching.
malice, vr. Fr. arglistigheid, schalksheid; malicieus, arglistig,
boosaardig, moedwillig, schalksch.
malpropre, Fr. slordig, morsig.
maithusianisme, (zoo genoemd naar den economist Malthus,
1843), het streven om den aanwas der bevolking te beperken; nieuw-malthusianisme, o. beperking van het kindertal
door aanwending van voorbehoedmiddelen.
malversatie, yr. Fr. ontrouwe ambtswaarneming, verduistering van toevertrouwde gelden.
Mammon, (Chaldeeuwsch) de geld- of goudgod; de aardsche
rijkdommen, waaraan men hangt.
mammouth of mammoeth, m. (Russ.) reuzenolifant nit de
voorwereld.
112
MAN—MAR.
manager, Eng. bestuurder, rigisseur, trainer.
Manchesterschool of -partij, de voorstanders van vrijhandel.
manco, o. rt. het tekort bij de aflevering van koopwaren.
mandaat, o. Fr. bevel, last, volmacht, postwissel; mandataris,
lasthebber, gevolmachtigde,mandat imperatief, gebiedende,
bindende opdracht.
mandarijn, Port. ieder Chinees staatsbeambte.
mandament, o. Fr. herdelijke brief of vermaning van een bis.
schop aan zijn diocesanen.
mandoer, Maleisch, opzichter in Ned. O.-Ind.
manage, vr. Fr. rijschool; listige handelwijze.
manifest, o. Fr. openlijke bekendmaking; manifestatie, vr. het
openlijk bekend maken, openbaar optreden om indruk te
maken; manifesteeren, bekend maken, konddoen, deelnemen
aan een manifestatie.
manipulatie, vr. Fr. behandeling, aanwending van handgrepen, betasting; manipuleeren, behandelen, omgaan met,
betasten.
manoeuvre, vr. Fr. handeling, besturen van een schip, krijgsoefening, slinksche streek; manoeuvreeren, oefeningen
houden, slinksche streken uithalen, maatregelen nemen.
manometer, m. werktuig om de drukking to meten in stoomketels, gashouders, enz.
mansion-house, Eng. woning v. d. lord-Mayor in Londen.
manuaal, o. handboek, klavier, toetsenrij; manus, Lat. hand;
manu armata of manu militari, gewapenderhand; in manus
proprias, in eigen handen, (d.w.z. voor den geadresseerde
persoonlijk).
manuscript, o. (verkort: M.S.) handschrift.
maquereau, Fr. koppelaar hoerwaard. (vrouwelijk: maquerelle).
maraboet, (marabout), Arab. vrome Mohamedaansche kluizenaar.
Marathon, Gr. plaatsje bij Athene (op VA K.M. afstand);
Marathon-loop = wedloop over 7% K.M.
maraudeur, (marodeur), Fr. plunderaar, trosboef;op marode
gaan, uit stelen gaan.
marconist, It. radiotelegraphist (aan boord).
marchand tailleur, Fr. kleermaker, die tevens stoffen verkoopt; marchandeeren, loven en bieden.
maremmen, yr. It. ongezonde, moerassige streken langs de
trust van Italie.
margaritas ante porcos, Lat. (werp geen) paarlen voor
zwijnen.
mange, yr. Fr. rand, wit (van een bladzijde, enz.).
manage, m. Fr. huwelijk; manage de raison, huwelijk uit
verstandelijke overwegingen.
marionet, Fr. ledepop, iemand die zich tot alles laat gebruiken.
maritiem, Fr. tot de zee behoorend, op zee heerschend.
mark, m. Duitsche munt (= 60 cents).
MAR—MAT.
113
aarketenster, Fr. zoetelaarster (die ververschingen verkoopt
aan soldaten).
markeur, (marqueur), Fr. bediende, die de punten telt bij
het biljarten.
marmelade, yr. Fr. met suiker verdikt vruchtensap.
inarokijn, Fr. gekleurd geitenleer.
marquant, Fr. in 't oog vallend, uitstekend.
/marquise, Fr. (letterlijk: markiezen) oprolbaar linnen zonnescherm.
Mars, Lat. de krijgsgod; een der planeeten.
Marseillaise, yr. Fr. het krijcslied der Marseillanen die in
1792 naar Parijs trokken, het lied der Fransche Revolutie
(woorden en muziek van Rouget de Lisle).
martiaal, Fr. krijgshaftig, strijdbaar, moedig.
martyrologie, yr. Gr. geschiedcnis der martelaren.
Maryland, tabak uit den gelijknamigen Noord Amerikaanschen staat.
masculini generis, Lat. van het mannelijk geslacht.
maskeeren, Fr. bedekken bewimpelen, verbloemen.
massa, in de negertaal: meester.
massacre, Fr. gruwelijk bloedbad.
masseeren, Fr. kneden en wrijven van het lichaam, als geneeskundig of verfrisschend procede, door een masseur of
masseuse.
massief, Fr. stevig, vast, dicht, niet hol, onbehouden, plomp.
mastodon(t), m. Gr. groat voorwereldlijk zoogdier.
imasturbatie, vr. Gr. zelfbevlekking (= onanie).
mastiek, m. Gr. soort gom, die men kauwt om een welriekenden adem to krijgen.
masurka, mazurka (Poolsch) Poolsche nationale dans.
matador, Sp. stierendooder bij de corrida's; aanzienlijk, gewichtig man, iemand die uitmunt.
match, y r. Eng. weddenschap, wedloop, wedstrijd, partij.
mater, Lat. moeder; mater dolorosa, moeder der smarten (de
H. Maagd); (zie alma); mater familias, de huismoeder.
inateriaal, o. materialen, Lat. de ruwe stof tot eenig werk,
bouwstof, grondstof, bestanddeelen; materie, yr. Lat. stof,
grondstof, zaak, onderwerp; stof (als tegenst. van gees t);
materialist, aanhanger van het materialisme, d.w.z. van de
leer dat de stof, de ma t e r i e (di de lichamelijke zelfstandigheid) de eenige en eindoorzaak is van al wat bestaat; materialiseeren, lichamelijke hoedanigheden aannemen; materieel, bijvoeglijk naamwoord: stoffelijk, lichame-.
lijk; zelfstandig naamwoord: voorraad van dingen, die men
(bijv. bij de bearbeiding van iets) benut; het geschut van
het leger.
mathematicus, m. Gr. wiskundige, wiskunstenaar; mathema,
tika of mathematiek, vr. wiskunde; mathematisch, wiskundig; mathesis, vr. = ma t h e m a t i e k.
matinee, vr. Fr. ochtendconcert; matineus, vroeg bij de hand,
8
114
MAT—MEL,
gewoon aan vroeg opstaan.
matriculaire bijdragen, die iedere Duitsche bondstaat opbrengt
voor de algemeene uitgaven,
matrijs, Fr. 1. Moer waarin een spit van een schroef draait;
2. Vorm waarin in de lettergieterij de letter gegoten wordt.
matrimonium, a Lat. echt, huwelijk, huwelijksleven; matri,
moniaal, wat op het huwelijk betrekking heeft.
matrone, Lat. gehuwde vrouw uit den deftigen stand.
mausoleum, o. Lat praalgraf.
mauvais gout, Fr. slechte smaak.
maxim, m. machine-geweer, mitrailleuse.
maximaal, wat een maximum (mrv. maxima), d.w.z. de
grootste mogelijke hoeveelheid, het hoogst mogelijke bedrag, uitmaakt.
maxin3e, y r. Fr. grondstelling, maatstaf, richtsnoer.
mea culpa, Lat. (het is) mijne schuld.
mechanica, yr. Gr. de wetenschap van de beweging der lichamen; mechanicus, werktuigkundige; mecbtanisch, werktuigelijk; mechanisme, bewerktuiging.
mediaan (letterlijk: midden-groot) papierformaat (56 X
40 c.M.).
medicament, o. Lat. artsenij, geneesmiddel; beniiddelaarster.
medicament, o. Lat. artsenij, geneesmiddel; medicinaal, geneeskundig, geneeskrachtig, tot de artsenijen behoorend,
medicine doctor, doctor in de medicijnen; medicos, (mrv.
medici), geneesheer; medisch, tot de geneeskunde behoorend.
medio, Lat. middelen, in het midden van.
meditatie, vr. Lat. overpeinzing, bespiegeling; mediteeren,
bepeinzen, stille gebeden of vrome bespiegelingen haus/en.
medium, o. Lat. het midden, de middenstof, de overbrengende
stof, de tusschen-persoon, waardoor, volgens de spiritisten,
de geesten met de menschen verkeeren; mediamiek, de
hoedanigheid bezittend om als medium op to kunnen
treden.
Medusahoofd, fig: afgrijselijk, schrikbarend voorwerp.
meeting, vr. Eng. (spreek nit: mieting); bijeenkomst, vergadering.
Megera, (fabelleer) helsche furie, boosaardig wijf.
melancholie, yr. Gr. zwaarmoedigheid, droefgeestigheid;
melancholisch, droefgeestig; melancholicus, droefgeestig
mensch.
mileeren, Fr. mengen, onderdoen; een gemeleerd gezelschap,
waarvan niet alle personen tot den deftigen stand behooren.
o. Fr. zeer krachtige springstof voor oorlogsdoeleinden.
melodie, yr. Gr. zangwijs, wijs, welluidendheid; melodisch,
of melodieus, zangerig, z,oetklinkend; melodrama, o. oudtijds: drama met muziek begeleiding, nu: populair tooneel..
MEM-1VIES.
115
stuk met sterke effecten; melodramatisch, opgeschroefd,
overdreven gevoelvol.
memento! Lat. gedenk! memento mod gedenk te sterven!
memento zelfst. nw. herinneringsteeken.
memorie (Fr. memoire), yr. geheugen; opstel, verhandeling,
beschouwing (over i onderwerp); inh,foires, mrv. gedenkschriften; memoriseeren, van buiten leeren.
memotechniek, vr. de kunst am het geheugen te oefenen.
menage, yr. Fr. huishouding, soldatenkost; menageeren, Fr.
ontzien, voorzichtig behandelen, spaarzaam omgaan met;
zich menageeren, zich in acht nemen, zich matigen; mena.
genie, yr. wilde beestenspel.
menestreel, Fr, dienaar en begeleider der troubadours, (z.a.);
minnezanger (in Schotiand).
mene thekel, (afkorting van: mene mene thekel upharsin),
Chald. (geteld, geteld, gewogen, gedeeld), duistere onheilspellende profetie (Daniel I), waarvan de populaire zegswijze: „gewogen en te licht bevonden" afkomt.
Mennoniet of Menist, Doopsgezinde.
mens sana in corpore sano, Lat. een gezonde ziel (siechts)
in een gezond lichaam.
menstruatie, vr. Fr. de maandstonden der vrouwen.
mentaal, Fr. in den geest, in de gedachte; mentaliteit, vr. de
toestand van den geest, de geestesrichting, de wijze van
denken.
mention honorable, yr. Fr. eervolle vermelding.
mentor, m. Gr. oudere leidsman, raadgever en opvoeder van
een jongmensch.
menu, o. Fr. lijst (naar volgorde) van de gerechten.
menuet, o. Fr. ouderwetsche langzame, statige dans.
mercantiel, Lat. den handel betreffende; mercantiel system,
o. het begunstigen van den handel ten koste van andere
takken van bedrijf.
Mercurius of Mercuur, (fabelleer) god van den koophandel,
van de dieven; de bode der goden; zelfst. nw. o. kwikzilver.
meridiaan, m. Lat. middaglijn, lentecirkel; meridionaal,
delijk.
werite, yr. Fr. verdienste, gewicht, waarde.
merveille, yr. Fr. wonder, wonderwerk; merveilleus, wonderbaarlijk.
mesalliance, vr. Fr. huwelijk beneden iemands stand; zich
mesallieeren, zulk een huwelijk sluiten.
mesmerisme, o. de leer van 1VIesmer (t 1815) (genezing door
dierlijk magnetisme).
messagerie, yr. Fr. (zee) transportmaatschappij.
Messalina, schaamtelooze, wulpsche vorstin of vrouw.
messias, Hebr. gezalfde of koning, de door de Loden verwachte verlosser.
suefirsidor, Fr. oogstmaand, de lode maand van den republ.
116
MET—MIN.
kalender (19 Juni-18 Juli).
inetallieken, ( Oostenrijksche) staatsschuldbrieven, die i*
metaal (zilver) aflosbaar zijn.
metallurgic, vr. wetenschap van het afscheiden van de meta1en uit de ertsen, de mijn- en bergwerkkunde.
metamorphose, vr. Gr. gedaantewisseling; metamorphoseerea,
van gedaante verwisselen.
inetaphoor, vr. Gr. overdrachtelijke, figuurlijke zegswijs.
metaphysiek of metaphysica, vr. Gr. de wetenschap van het
bovenzinnelijke, de bovennatuurkunde; metaphysisch, bovenzinnelijk.
metempsychose, yr. Gr. zielsverhuizing.
meteor, m. Gr. luchtverschijnsel, zeldzaam verschijnsel in den
dampkring; meteorologisch instituut, instelling voor waarneming omtrent het weder; meteorologic, vr. weerkunde;
meteorolith, m. luchtsteen.
methode, vr. Fr. wijze, manier; leerwijze, orde in voordracht
of onderwijs; methodiek, yr. de leer der methode bij het
onderwijs, voordrachtsleer; methodisch, planmatig, ordelijk;
Methodisten, dwepende christelijke secte in Engeland en
N. Amerika.
miticuleus, Fr. angstvallig, uiterst nauwgezet
métier, o. Fr. ambacht, vak, handwerk.
metronoom, m. instrument om bij muziek nauwkeurig de
maat to geven, maatmeter.
metropole of metropolis, vr. Gr. de moederstad, (met betrekking tot de dochtersteden of kolonién) vanwaar uit yolksplantingen gesticht worden; wereldstad; zetel van een
metropolitaan, of metropoliet, d.i. een bisschop van de
Grieksche kerk.
mezza voce, It. muziekterm; met gedempte stem.
miasma, (mrv. miasmen), vr Gr. in de lucht verspreide, uit
den grond opstijgende ziektestoffen.
microben of micro-organismen, de kleinste, alleen met een
microscoop (vergrootglas) waarneembare levende wezens.
microphoon, yr. geluidversterker (bij telefonen).
mignon(ne), Fr. gunsteling (e), lieveling (e).
migraine, vr. Fr. eenzijdige, z.g. schele hoofdpijn.
mikado, geestelijke titel van den keizer van Japan.
milieu, o. Fr. omgeving, waarin jets gebeurt of waarin men
leeft; le juste milieu, het juiste midden.
militarisme, o. Fr. het op den voorgrond treden en het be..
vorderen van den militairen stand; militie, yr. de jaarlijksche lichtingen voor den dienst.
millennium, o. Lat. het duizendjarig rijk.
milliard, Fr. 1000 millioen.
mimiek, vr. gebarenspel.
mimosa noli me tangere, Lat. kruidje-roer-me-niet
minaret, yr. Arab. toren van een moskee.
mineraal, o. Lat. delfstof; mineralogie, yr. delfstofkunde;
MIN--MOD.
117
mineraloog, delfstofkundige.
miniatuur, klein portret of schilderstuk, verkleinde afbeelding
of nabootsing.
minimum, o. (mrv. minima), Lat. het kleinste, het geringste,
het laagste bedrag; minimumlijder, schertsende benaming
voor een slecht bezoldigd ambtenaar; minunaal of miniem,
wat een minimum uitmaakt.
minister-resident, Fr. gezant van lageren rang, zaakgelastigde;
ministerie, staatsbestuur, departement van een minister;
ambt; openbaar ministerie, o. (O.M.) ambtenaar die bij de
rechtbank aanklaagt en straf eischt; ministerieel, wat van
bet minis t e r i e uitgaat, wat op de hand van het m 1nisterie is.
Minotaurus, (Gr. fabelleer) menschen verscheurend monster,
half mensch, half slier.
min (ne) streel, zie menestreel,
minuut, vr. Fr. origineel van een notarieele acte; minutietts
tot in kleinigheden afdalend, kleingeestig.
mirabile dictu, Lat. wonderbaar om to zeggen.
miraculeus, Fr. wonderbaar, verbazingwekkend.
misanthroop, Gr. menschenhater; menschenschuw, ongezellig
persoon; misanthropisch, menschenschuw, ongezellig.
raise en scene, yr. Fr. de inrichting van het tooneel.
Miserere, o. Lat. (Erbarm U) aanhef van een R.K. boetpsalm.
miss, Eng. mejuffrouw.
missaal, o. Lat. misboek.
missie, vr. Lat. zending (R.K.); missionaris, R.K. zendeling;
missive, yr. Fr. brief, schrijven.
missighit, vr. inlandsche moskee op Sumatra.
mistress, Eng. mevrouw.
mitaines, yr. mrv. Fr. handschoenen zonder vingers.
mitraille, vr. Fr. schroot; mitrailleeren, met schroot schieten,
neerschieten; mitrailleuse, vr. klein kanon met tal van
loopen.
snitutie, Lat. voeding; mitutief, voedzaam.
mixed pickles, Eng. met azijn, mosterd en andere specerijen
ingemaakte groenten en vruchten.
mixtuur, yr. Lat. mengsel, artsenijmengsel.
mob, Eng. grauw, gemeen, gepeupel.
mobiel, Fr. beweging, marschvaardig; mobiliseeren, mobiel
maken; mobilisatie, vr. het in marschvaardigen staat brengen van het leger; mobile perpetuum, o. altoosdurende beweging, denkbeeldig en veel gezocht werktuig, dat, eenmaal in beweging genet, altoos zou blijven gaan.
modelleeren, Fr. modellen maken, boetseeren; modeleur,
vormer.
moderamen, o. Lat. bestuur, leiding, dagelijksch bestuur van
een classis.
moderatie, yr. Fr. matiging.
118
MOD—MON.
moderantisme, o. politiek van gematigdheid.
moderniseeren, Fr. naar den tegenwoordigen smaak inrichten.
modificatie, yr. Fr. verandering, wijziging; modificeereu,
wijzigen, verzachten.
modulatie, vr. Fr. stembuiging.
modus vivendit Lat, schikking, waardoor de strijdende partijen elkaar wederkeerig verdragen.
inoesjik, (Russisch), de gemeene man in Rusland.
moire, gewaterd, gevlamd (vooral van zijden stoffen).
Mokka, vr. fijne Arabische koffie.
moleculen, yr. mrv, Fr. de kleinste deeltjes van een stof, die
men zich echter nog weer scheikundig deelbaar denkt in
atoment moleculaire krachten, de aantrekking en afstooting
tusschen de m o1 e c u I e n onderling.
molesteeren of molest(en) aandoen, overlast aandoen, binderen, plagen; molestatie, vr. overlast.
mollusken, mrv. Lat. weekdieren.
Moloch, Hebr. afgod, waaraan menschen (inz. kinderen) geofferd werden; fig. wat veel menschenlevens eischt.
moment, o. Fr. oogenblik; gebeurtenis; beweeggrond; hoofdomstandigheid; moment-opname, zeer snelle photografische
opname; momenteel, wat maar een oogenblik duurt; voor
't oogenblik.
monarchic, yr. staatsregeling waarbij een vorst aan 't hoof el
staat; staat, welke door een vorst geregeerd wordt; absolute monarchic, m o n a r c h i e, waarin de vorst door Been
macht gecontroleerd wordt; constitutioneele monarchic,
waarin de vorst met een volksvertegenwoordiging de wetgevende macht deelt en aan een grondwet gebonden is;
monarchaal, tot een m o n a r c h i e behoorend, een m onarchie voorstaand; monarchist, aanhanger der m onarchie.
mondain, Fr. wereldsch, levenslustig, chic.
moneten, Lat. munten, geld; monetair, op de munt betrekking hebbend.
money, o. Eng. geld; money-order, postwissel.
monisme, o. de êênheidsleer (tegenst.: dualisme, z.a.); monistisch, tot het monisme behoorend; monist, aanhanger
dier leer.
monocle, m. Fr. oogglas.
monogamic, yr. huwelijk tusschen een man en een vrouw;
monogram, o. de (in-een gevlochten) voorletters van een
naam; monografie, vr. verhandeling over den bijzonder
onderwerp; monolith, m. monument uit den stuk steen;
monoloog, m. alleenspraak; monomaan, iemand, die aan
een idee fire (z.a.) lijdt; monopolie, o. het uitsluitend recht
om zekere handel of industrie uit to oefenen; monopoliseeren, een handel of industrie tot een monopolie
maken; monopolist, die monopoliseer t; monosyllabe,
yr. eenlettergrepig woord; monotone, yr. eentonigheid;
MON—MOT
119
monotoon, eentonig.
Monroe-leer, (naar president Monroe 1823), politiek der
Vereenigde Staten, strekkende om Europeeschen invloed
in geheel Amerika te weren.
monseigneur, Fr. (lett.: mijn heer) titel van den Franschen
troonopvolger, van prinsen van den bloede, bisschoppen, enz.
monsieur, Fr. mijnheer.
monstrans, m. Lat. hostie-vaas of -kelk (R.K, eeredienst).
monstrueus, Fr. monsterachtig; monstruositeit, yr. monsterachtigheid.
monteeren, Fr. het in elkaar zetten van machinerieen, het
zetten van edelgesteenten; monteur, werkman, die m o nt e e r t; monteering, het dienst- of krijgsmanskleed.
montgolfière. Fr. vr. naam der eerste luchtballons (met verwarmde lucht gevuld).
monument, o. Fr. gedenkteeken; monumentaal, grootsch ea
&ierlijk als een monument.
mora, Lat. verwijl, vertraging; in mora, in gebreke, ac.hterstallig.
moraal, Fr. zedenleer; moraliteit, vr. zedelijkheid; middeleeuwsch geestelijk tooneelspel; moralist, schrijver over
moraa 1, boetprediker.
moraine, vr. Fr. puir' ). van rotsen dat zich op een gletscher
ophoopt.
morituri te salutant, zie ave.
mores, Lat. zeden, gebruiken; mores leeren, terecht zetten.
morganatisch, (huwelijk), huwelijk met de linkerhand, di.
van een vorst of hoogadellijk persoon met een dame van
minderen stand, waarbij de eerste een kapitaal, morganica,
of morgengave, uitzet, ten behoeve der echtgenoote, Wier
kinderen alleen den naam en het vermogen der moeder
erven.
Morgue, vr. Fr. plaats, waar (te Parijs) drenkelingen ter
herkenning tentoongesteld worden; morgue, trotsche, minachtende voornaamheid.
Morpheus, Gr. de god des slaaps, de slaap.
morphine, o. Gr. opiumzuur, sterk vergift dat als verdovingsen bedwelmingsmiddel gebruikt wordt; morphinist, iemand,
die verslaafd is aan morphia e-inspuitingen.
mortaliteit, yr. Fr. sterfelijkheid, sterfte.
mortificatie, yr. Fr. tuchtiging, afsterving (des vleesches door
boetedoeningen), beschaming; mortificeeren, tuchtigen, enz.
moskee, vr. Arab. Mohammedaansch bedehuis.
Moslem, (mrv. Moslemin), Arab. Mohamedaan.
motie, vr. Fr. voorstel (in een vergadering); motief, o. beweegreden, spoorsiag; motiveeren, met redenen omkleeden.
motor, in. Kleine door gas, benzine of electriciteit gedreven
machine; motocyclette, vr. Fr. stoomfiets.
motto, It. zinspreuk of aanhaling als opschrift.
120
MOT—NAD.
motu proprio, Lat. uit eigen beweging of aandrift.
mousseeren, Fr. schuimen, bruisen; mousseux of mowsseca
rend, schuimend.
moyens, mrv. Fr. (geld)middelen, vermogen.
mozaiek, o. Fr. inlegwerk.
much ado about nothing, Eng. veel geschreeuw en weinig wol.
muezzin, m. Arab. de afroeper der biduren op de minarets.
mufti, in. Arab. Turksch opperpriester en opperrechter.
mulatten, Sp. gekruist menschenras van blanken en negers.
mummie, vr. Fr. gebalsemd en gedroogd lijk; mummth.ceeren,
tot mummie worden, fig. versuffen.
mundus vult decipi, ergo decipiatur, Lat. spreekwoord: de
wereld wil bedrogen zijn, dat zij dan bedrogen wordel
munnicipaal, o. Fr. wat het gemeentebestuur (de munnicipao
liteit), vr. betreft.
mtmitie, yr. Fr. schietvoorraad, krijgsbehoefte.
muscadin, Fr. modegek, de koningsgezinde, voorname jongelri in 1793.
musiceeren, Fr. muziek maken; musicus, m. toonkunstenaar.
mutatie, vr. Fr. verandering (van persooneel); mutatis mu,
tandus (afgekort m.m.) met wijziging van wat gewijzigd
moet worden.
mutua confidentia of mutua fides, Lat. wederkeerig vertrouwen; mutualiteit, vr. wederkeerigheid.
Muzelman, Mohamedaan.
muzen, (Gr. fabelleer) zanggodinnen.
mylord en mylady, Eng. eeretitel voor heeren en dames vat,
den hoogen Engelschen adel,
myopie, vr. Gr. bijziendheid; myopisch, bijziend.
myriade, yr. Fr. tienduizendtal; ontelbaar aantal.
myrrhe of mirre, yr. soort gomhars uit Abessynie en Arabi*,
bitter, welriekend en geneeskrachtig.
mysterie, vr. Fr. geheimnis, verborgenheid; mysterieus, gaheimzinnig, raadselachtig; mysticisme, o. geloof in eea
gemeenschap tusschen God en den mensch, de geheim•
wetenschap; mystiek, wat tot het mysticisme behoork
verborgen, duister; mystificatie, yr. misleiding, fopperij;
mistificeeren, misleiden, foppen.
mythe, yr. Gr. volksoverlevering, sage, verdichting; mythyscb,
wat tot de sage behoort; mythologic, vr. de goden- of
fabelleer; mythologisch, wat tot de my thologie bto.
boort.
N
N.B. = nota bene; N.N. = nomen nesclo.
nabob of nabab, verbasterd Indisch woord, beteekent: hoog.
geplaatst Europeesch ambtenaar; een in Indic schatrijk geworden Europeaan.
nadir, o. Arab. het voetpunt (tegenst. zenith, z.a.).
NAI—NEG.
121
man of naief, Fr. kinderlijk, argeloos; naiviteit, yr. kinderlijkheid, onschuld.
naissance, Fr. geboorte; afkomst.
najade, vr. Gr. water- of stroomnimf.
flanking, o. oorspronkelijk Chineesche gele katoenen stof.
naphta, y r. Gr. sterk brandbare, witte aardolie.
napolitaine, Fr. in Rheims vervaardigde wollen stof voor
mantels.
narcoticum of narcotisch middel, slaapwekkend, bedwelmend
middel.
sargileh, y r. Turksche tabakspijp, bestaande uit een flacon
met geparfumeerd water waar de rook door gaat, alvorens
in den mond to komen.
nasaal, Fr. wat den neus betreft; nasaal geluid, neusceluid.
aationaal, Fr. wat tot de natie behoort, wat Naar eigen is;
nationaliteit, yr. volkskarakter, het tot een of ander yolk
behooren.
natura, vr. Lat. natuur; natura antis magistra, de natuur 1.4
de leermeesteres der kunsten; in naturalibus, Lat. moedernaakt; naturaliên, mrv. zeldzame natuurvoortbrengselen, die
tin musea of verzamelingen bewaard worden; naturaliseeren,
opnemen als staatsburger (van een vreemdeling); naturalisatie, y r. het verleenen van burgerlijke en burgerschapsrechten aan een vreemdeling; naturalisme, o. natuurgodsdienst, (in de kunsten: het getrouw nabootsen van de natuur); naturalist, aanhanger van het naturalism e.
nautisch, Fr. wat tot de scheep- of zeevaart behoort; nautische sport, watersport.
navigatie, yr. Fr. scheepvaart, stuurmanskunst.
ne, (vr. née), Fr. geboren.
necessaire, yr. Fr. etui of doos, welke diverse voorwerpen
van nut of gemak bevat (t oiletnecessaire bijv.).
nec plus ultra, zie: non plus ultra.
necrologie, vr. Gr. levensbericht van een overledene; necromantle, yr. het ondervragen der dooden naar de toekomst;
geestesbezwering, necropolis, vr. doodenstad, uitgestrekte
begraafplaats.
nectar, m. Gr. godendrank; fig. uitgezochte, fijne drank.
negatie, vr. Fr. ontkenning, van negeeren, ontkennen, loochenen; iemand of jets negeeren, doen alsof hij (het) er niet
wa3; negatief, ontkennend, een ontkenning inhoudend
(tegenst.: positief); zelfst. nw. photogr. beeld op de opnemingsp laat.
negligeeren, Fr. verwaarloozen, veronachtzamen; neglice, o.
huffs- of nachtgewaad.
negotiabel, Fr. verhandelbaar.
negotiant, Fr. handelaar.
negrophilus, Lat. negervriend; hij die de vrijheid der negerslaven voorstaat.
argus, m. de gekroonde (titel van den keizer van Abessynie).
122
NEH—N1R.
nekrung, D. smalle /andtong voor een inham (haf) der zee.
ne iteretur, Lat. het worde niet herhaald! (op recepten, verbod voor den apotheker het recept nogmaals klaar to
maken).
Nemesis, y r. Gr. de godin der wrekende rechtvaardigheid; de
vergelding, de wraak der goden.
neo, Gr. =-- nieuw; neologisme, yr. nieuw woord of woord
dat in een nieuwe beteekenis gebruikt wordt; neophiet,
(lett.: nieuwe spruit) nieuweling, pas bekeerde, pas (in)gewijcle.
nepotisme, (van Lat. nepos, kleinzoon, neef, bloedverwant)
het bevoorrechten van bloedverwanten.
Neptunus, Lat. God der zee; planeet.
nervus rerum, Lat. zenuw of ziel van alle zaken, (het geld);
nerveus, zenuwachtig; nervositeit, zenuwachtigheid.
Nessuskleed, (Gr. fabelleer), jets vreeselijk pijnlijks wat men
niet van zich of kan zetten.
nestor, (Gr. fabelleer) schrander, eerwaardig grijsaard; de
oudste.
neuralgie of nevralgie, vr. Gr. zenuwpijn, zenuwlijden; neurasthenie, vr. zenuwzwakte met verhoogde gevoeligheid;
neurasthenicus, neurasthenica, neurasthenici, lijder, lijdster,
lijders aan n e u r a s t h e n i e; neurose of neurosis, storing
in het zenuwstelsel.
neutraal, Fr. onzijdig, onpartijdig; neutraliteit, vr. onzijdigheld; neutraliseeren, onzijdig maken of verklaren; opheffen,
overbodig maken.
ne varietur, Lat. dat niets veranderd worde; editie ne variety'',
definitieve uitgave.
new, Eng. nieuw.
nicotine, yr. tabaksstof; zeer krachtig vergif, dat zich in de
tabak bievindt.
night, Eng. nacht, avond; nightcap, slaapmutsje.
nigromantie, yr. Gr. zwarte kunst, tooverkunst.
nihil of nil, Lat. niets; nil admirari, niets bewonderen, zich
over niets verwonderen; nil desperandum, aan niets wanhopen; nihil humani a me alienum puto, zie homo sum;
nihilisme, het niet-zijn; de leer der vernietiging; beweging
in Rusland, welke stond op het standpunt van „de ontkenning van al wat de bourgeoisbeschaving nu met vereering
omringt" (Kropotkine); nihilist, aanhanger van het n i h ilisme.
nimbus, m. Lat. stralenkrans om het hoofd der heiligen. fig.:
de luister en glans, die uitstekende personen omringen.
nimf zie nymph.
nimrod, (naar den Chaldeeuwschen koning van dien naam)
een geweldig jager.
n' importe, Fr. het doet er niet toe.
nirwana, o. Ind. in de Boeddhistische leer: de vergetelheid
van al het aardsche, het wegzinken in het niet.
NIT—NON.
123
nitroglycerine, gele olieachtige vloeistof, die zeer hevig ontploft door een schok of door plotselinge inwerking van
warmte.
niveau, o. Fr. waterpas, pijl, gelijkheid van rang of verdienste; nivelleeren, waterpas maken, effen of gelijk maken.
nivase, y r. Fr. (sneeuwmaand) de vierde maand van den
reoublikeinschen kalender (21 Dec. tot 19 Jan.).
nixen, (enkelv. nine), in de Germaansche fabelleer: boosaardige watergeesten.
noble, Fr. edel, voornaam, enz.; noblesse, vr. adeldom;
noblesse d' epée, met den degen veroverde adeldom;
noblisse oblige, adeldom legt verplichtingen op.
nobody, Eng. niemand; onbeduidend persoon.
no cure no pay, Eng. geen herstel, geen betaling (clausule
in contracten betreffende het lichten van schepen, enz.:
slaagt de aannemer niet, dan ontvangt hij geen betaling).
noctambulisme, o. Fr. het slaapwandelen; noctambulist, Lat.
slaapwandelaar.
nocturne, vr. Fr. (notturno, It.) romance of muziekstuk van
teederen en droefgeestigen aard.
nolens volens, Lat. goedschiks of kwaadschiks; noli me tangene, raak mij niet aan! (zie mimosa).
nom de guerre, m. Fr. oorlogsnaam, naam waaronder men
strijdt, pseudoniem, waaronder men schrijft, (in welke
laatste beteekenis ook gebruikt wordt nom de plume, lett.:
pen-naam).
nomaden, Gr. mrv. herdersvolken, tot een herders- of rondzwervend yolk behoorende lieden; nomadisch, rondtrekkend, zonder vast verblijf.
nomen, o. Lat. naam, nomen est omen, de naam is een voorteeken (als bijv. iemand die Stom beet, ook stow is);
nomen nescio, (afgekort N.N.) den naam weet ik niet;
nomina stint odiosa, namen noemen is hatelijk; nominaal,
naar den naam, in naam; nominale waarde, de waarde die
op een effect staat aangegeven; nominatie, yr. benoeming;
op de nominatie staan, voorgedragen zijn; nominativus,
eerste naamvaal.
non, Fr. neen, niet.
non-activiteit, yr. het niet in werkelijken dienst zijn.
non bis in idem, zie bis.
nonchalance, y r. Fr. achteloosheid; nonchalant, achteloos.
non-interventie, vr. het niet tusschenbeiden komen, het onzijdig blijven.
non licet omnibus adire Corinthum, Lat. het is niet iedereen
gegeven naar Corinthe to gaan, m.a.w. niet iedereen is rijk
(omdat het „uitgaan" in Corinthe heel duur was).
non multa, sed multum, Lat. niet velerlei, maar veel.
nonpareille, vr. Fr. zeer kleine drukletter van 6 punten.
non plus ultra, Lat. het toppunt, het onovertreffelijke.
non possumus! Lat. wij kunnen niet! (antwoord van paus
124
NON—NUM.
vraag cm dispensatie voor
Clemens VII op Hendrik
een echtscheiding); een nadrukkelijke weigering.
nonsensicaal, wat nonsens is, niets zegt.
nonvaleur, yr. Fr. iets wat van onwaarde is, post die niet
geind kan worden, onbekwaam persoon.
norm, vr. Lat. regel, richtsnoer, voorschrift; normaal, volgen&
den regel, gewoon, in goeden staat.
nostalgic, vr. Gr. heimwee.
notabelen, Lat. voorname burgers; nota bene, let wel!; noteeren, opteekenen, opschrijven, boeken, berekenen.
Nota Bene, Lat. let wel.
notie, yr. Lat. begrip, idee.
notificeeren, Lat. bekend maken, aankondigen; notificatie, vr.
kennisgeving, aankondiging.
notitie, yr. Fr. aanteekening, korte be- of omschrijving.
notoir, Fr. algemeen bekend; notoriteit, vr. toestand van wat
notoir is.
Notre-Dame, Fr. Onze-lieve-Vrouw; kerk te Parijs.
notturno, zie nocturne.
notulen, Lat. aanteekeningen, schriftelijk verslag van een
vergadering.
nourrice, Fr. min; nourrisson, zuigeling.
noun verrons, Fr. wij zullen zien.
nouveautes, Fr. (lett. nieuwigheden), modeartikelen; novum
mrv. nova, Lat. een nieuw ding, een nieuw ontdekt felt,
dat reden tot revisie geefi; novelle, vr. klein romantisch
verhaal; novelette, yr. klein, vroolijk verhaal, sprookje;
novellist, schrijver van novelle n; novice, Fr. nieuweling, kloosterling, die nog geen gelofte deed; noviciaat, o.
proeftijd in een klooster; noviteiten = (nova), nieuwe,
vreemde dingen.
Noviciaat, Lat. proeftijd voor iemand die als monnik of non
wil worden opgenomen; novice = nieuweling.
noyade, yr. Fr. massa-terechtstelling door verdrinking (tijdens de Fransche Revolutie).
nu, Fr. naakt.
nuance, yr. Fr. kleurspeling, schakeering, fijne onderscheiding; nuanceeren, schakeeren, onmerkbaar doers overgaan,
een bijzonderen trek of gebaar weergeven.
yr. huwbaarheid.
nubiel, Lat. huwbaar, manbaar;
nuditeit, vr. Fr. naaktheid.
nulla dies sine linea, Lat geen dag zonder een regel (schrift);
geen dag zonder arbeid.
numeraire waarde, courante waarde van een munt.
Numeri, (letterlijk de getallen) het vierde boek van Mozes
(dat de volkstelling der Israelieten bevat).
numeriek, door getallen uitgedrukt of uit te drukken; nume..
roteeren, nummeren; numeroteur, m. getallenstempel.
sumismatiek, yr. munt- of penningkunde; nuinismaticus, ken.
ner van munten en penningen.
NUN—OBS.
125
nundatie, Lat. aankondiging; aanklacht.
nuncius, Lat. pauselijk gezant beneden den kardinaalsrang;
nunciatuur, pauselijk gezantschap, waardigheid van n u nt I U 3.
nuptiaal, Fr. wat het huwelijk aangaat.
nymph, Gr. of nimf, onder- of halfgodinnen b.d. Romeinen
en Grieken, in de gedaante van bevallige jonge meisjes.
Zij leefden duizend jaar en beheerschten en bezielden
bepaalde voorwerpen in de natuur: bergnymphen, boschnymphen, enz.
nymphomanie, yr. onbevredigbare geslachtsdrift bij vrouwen.
O
0' (voor Iersche namen) beteekent zooveel als noon van en
wijst op min of meer adellijke afkomst; O.M. Openbaar
Ministerie.
oats, Eng. haver.
oase, vr. vruchtbare plek in de woestijn; lieflijk plekje.
obductie, Fr. gerechtelijke lijkschouwing.
obelisk, m. Gr. spitszuil, Egyptische gedenkzuil (15 a 20 M.
hoog).
object, o. Lat. voorwerp, zaak; objecteeren, tegenwerpingen
of bedenkingen maken; objectie, vr. tegenwerping of bezwaar; objectief, als voorwerp, zonder rekening te houden
met persoonlijke voorkeur of inzichten (o b j e c t i e v e
beschouwing); objectiviteit, yr. de eigenschap van o b•
jectief te kunnen schrijven, denken, oordeelen, enz.
oblaat, Lat. gewijd avondmaalsbrood; ouwel.
oblie, vr. ijzerwafel, dunne opgerolde wafel.
obligaat, Lat. verplicht, geboden; obligatie, vr. verplichting,
gehoudenheid; schuldbekentenis, rentebrief; obligeeren, Fr.
verplichten, dienst bewijzen; geobligeerd, verplicht, ik ben
u verplicht (ook oblige); obligatoir, obligatorisch, verplichtend.
oblong, Fr. langwerpig.
obool, obulus, Gr. oud Grieksche pasmunt.
obsceen, (obscoen), Lat. oneerbaar, ontuchtig, wulpsch; obsceniteit, vr. ontuchtigheid, enz.
obscuur, Fr. donker, niet verlicht, onduidelijk, niet helder,
onbekend; obscurantisme, o. het streven dergenen die niet
willen dat de verlichting tot de massa des yolks doordringe, der obscurantisten; obscuriteit, yr. duisterheid, onbekendheid, enz.
obsessie; yr. Fr. dat wat obsedeert, d.i.: iemand onophoudelijl, bezig houden, kwelt, lastig valt, wat iemand niet loslaat.
observeeren, Fr nauwkeurig gadeslaan, nagaan, waarnemen,
nakomen; observatie, yr. waarneming, bespieding; observatie-post, uitkijk; observatorium, o. Lat. sterrenwacht.
obstnkel, Fr. hindernis; belemmering.
126
OBS--ODI.
obstetrisch, Lat. wat tot de verloskunde behoort.
obstinaat, Fr. hardnekkig; opstandig.
obstrueeren, Lat. belemmeren, hinderen, hardlijvig maken;
obstructie, yr. belemmering, verstopping; obstructie voeren,
(parlementaire uitdrukking, het met alle middelen (kabaalp
urenlange redevoeringen, enz.) den goeden gang van zaken
en het tot stand komen van wetten verhinderen; obstructionisme, o. het obstructie voere n; obstructionist,
die zulks doet.
ocarina, It. aarden fluit met 10 toongaten.
occasioneel, Fr. bij gelegenheid, ter gelegenertijd; occasinal,
Eng. iemand die zonder vast als reporter (z.a.) aan een
blad verbonden te zijn, het een enkele maal een bericht doet
toekomen.
Occident, o. Lat. het Westen, het Avondland.
occult, Lat. verborgen, geheim; occulte wetenschappen, de
magie, de alchemie, de necromantie, enz.
occupatie, yr. Fr. bezetting, in bezit nerving; bezigheid; werk
bedrijf; occupeeren, in bezit nemen; in rechten optreden
voor iemand anders; zich occupeeren met, zich bezig of onledig houden met.
oceanographie, yr. Gr. wetenschappelijke beschrijving van
den Oceaan.
ochlocratie, vr. Gr. heerschappij van het gepeupel.
octaeder,
regelmatig lichaam begrensd door 8 gelijkzijdige driehoeken.
octant, Gr. astronomisch werktuig.
octavo, (verkort: 8e). Lat. boekformaat (16 bladz. nit een
vel).
octet, Gr. muziekstuk voor 8 stemmen of instrumenten.
octrooi, o. Fr. vroeger: machtiging, bewilliging tot een handeling door de regeering verleend; nu; voorrecht, door de
regeering toegekend aan uitvinders vennootschappen enz.
om met uitsluiting van anderen sommige voorwerpen te
vervaardigen, een bepaalden handel te drijven, enz.; oetrooieeren, octrooi verleenen.
oculair, Fr. het oog betreffend; oculeeren, inenten.
odalisken, slavinnen van den Turkschen keizer, die niet den
rang van s u 1 t a n e hebben.
Odd-fellows, mrv. Eng. (lett.: rare snaken), naam van een
omstreeks 1780 gestichte weldadigheids vereeniging (gearganiseert als de vrijmetselaars).
ode, yr. Gr. bij de Ouden: ieder gedicht bestemd om op muziek gezet te worden; nu: klein lyrisch gedicht, in gelijke
strophen verdeeld; odeon, o. zang en leeszaal.
odeur, Fr. reukwater.
odiosa, mrv. Lat. hatelijke dingen; odium, o. haat, vijandschar
odium theologicum, de felle onderlinge haat van godgeleerden; odi profanum vulgus! ik haat het oningewijde geemeen, bet janhagel.
OEU—OPO.
127
oeuvre, 0. Fr. de gezamelijke voortbrengselen van eel" kunstenaar.
offensief, Fr. aanvallend; het offensief nemen, aanvallen.
offerte, vr. Lat. aanbod, aanbieden.
office, o. Fr. officie, o. Lat. ambt, post, bediening, verplichambtsverrichting, dienstvervulling; het heilig officie
== de inquisitie (z.a.); office, Eng. handels-of expeditiekantoor; officiant, de dienstdoende priester; officianten, bedienden, ondergeschikt personeel; officieel, Fr. ambtelijk,
van ambtswege, van de regeering uitgaand, a u t h e n t i e k;
offideus, zijdelings van de regeering uitgaand, door de
regeering geinspireerd.
Old Jack, de Engelsche vlag.
oleander, Lat. altijd groene heester in Z. Eur. Sierplant.
oligarchic, yr. Gr. regeering van enkele voornamen; oligarch,
lid van zulk een regeering.
olim, Lat. voorheen, vroeger: de d a g e n van oli m.
olla podrida, Sp. pot- pourri, Fr. spits van allerlei fijn gehakt
en sterk gekruid vleesch: pot met allerlei bloemen, kruiden;
fig. een allerlei, een mengelmoes, (ook als benaming voor
een muziekstuk, uit bekende wijsjes satnengesteld).
olographisch testament, eigenhandig door den erflater geschreven testament.
Olympiade, Gr. tijdsruimte van 4 jaar; om de 4 jaar terugkeerend internationaal sporttournooi.
ombres chinoises, Fr. Chineesche schimmen.
omega, Gr. de laatste letter van het Gr. alphabet (de 0).
omen, Lat. voorteeken; omineus, onheilspellend.
omissie, vr. Fr. weglating, verzuim, nalatigheid.
omnipotent, Lat. almachtig, alvermogend; omnivoren, mrv.
alles-etende dieren.
onanie, yr. Fr. (= masturbatie), zelfbevlekking.
on dit, Fr. (letterl. men zegt) los gerucht, praatje.
onduleeren, Fr. watergolven (van het haar); ondulatie, watergolving.
onereus, Fr. drukkend, bezwaarlijk.
onyx, gesteente (kwarts), rood of mart gestreept.
opaal, Lat. melkblauw doorschijnend edelgesteente.
opera, Fr. getoonzet, dramatisch gedicht; schouwburg waarin
zulke werken gespeeld worden; operatie, yr. chirurgische
kunstbewerking; beweging van troepen; handels- of beursondememing; operateur, geneesheer, die operaties verricht; opereeren, op e r a ti es verrichten, troepenbewegingen uitvoeren; operette, klein zangspel.
opinie, yr. Fr. opinio, Lat. meening; communis opinio, Lat.
door iedereen gedeelde zienswijze.
opium, o. Lat. heulsap, gedroogd sap van slaapbollen (een
papaverplant uit het Oosten), sterk verdoovingsmiddel.
opossum, bont van vleesch etend buideldier tilt N. Amerika (buidelrat).
128
OPP—ORG.
opponeeren, Lat. tegenover stellen, bestrijden, zich verzetteo;
opponent, die o p p o n e e r t.
opportunisme, o. Fr. politieke gedragslijn dergenen, die meenen dat men in moeilijke omstandigheden het niet zoo
nauw met de beginselen moet nemen en van iedere gunstige omstandigheid en geschikte gelegenheid (opportuni..
teit) gebruik moet maken om zijn doel te bereiken; onvaste
politiek; opportunist, aanhanger van dat systeem.
oppositie, yr. Fr. tegenstand, verzet, partij, die zich tegenover de regeering plaatst.
optica, yr. Lat. gezichtkunde, de leer van het licht; optische
verschijnselen, die uit de optica voortvloeien; opticien,
Fr. fabrikant van of handelaar in op t i s c h e instrumenten (brillen, kijkers, microscopen, enz.).
optimaten, Lat. voornaamste aanzienlijken.
opteeren, Fr. kiezen (speciaal het kiezen van den district, dat
hij wenscht te vertegenwoordigen, door een afgevaardigde,
die in meerdere gekozen is); optie, vr. keuze, vrije beslissing iets al dan niet te doen.
optimisme, o. Lat. leer dergenen, die beweren dat alles in de
wereld ten beste geschikt is; neiging om alle dingen van
bun beste kant te bezien; optimist, die het op timisme
huldigt, tegenst.: pessimisme en pessimist).
opus, o Lat. (mrv. opera) werk.
ora et labora! Lat. bid en werk!; ora pro nobis, bid voor onsl,
oremus! laat ons bidden! het is daar oremus, het ziet er
daar ellendig uit; oremus zijn, dronken zijn.
orakel, o. Lat. godsspraak; plaats waar dit gegeven werd;
raadselachtige of als onweerlegbaar aangekondigde uitsoraak.
oranjerie, yr. Fr. broeikas voor vreemde planten, wintertuin.
oratie, vr. Lat. rede, redevoering; °ratio pro domo, yr. Lat.
rede voor zijn eigen huis, d.i. om zijn eigen belangen te
bepleiten; orator, redenaar; oratorisch, op redenaarswijze,
redekunstig; oratorium, o. muzikaal drama met bijbelschen
inhoud, geestelijk zangstuk.
ordaal, (mrv. ordaliên) v. Lat. godsoordeel in de middel..
eeuwen.
ordinair, Fr. gemeen, onfatsoenlijk; gewoon, gebruikelijk.
ordineeren, Lat. tot priester wijden; ordinatie, yr. bevestiging
in het predikambt, priesterwijding.
ordoneeren, Fr. verordenen, bevelen; ordonnans, bereden sot.
daat of officier, die bevelen overbrengt; ordonnantie, vr.
verordering, voorschrift, recept, schikking.
orche de bataille, Fr. slagorde.
oreeren, een redevoering houden, deftig en uitvoerig spreken.
orfavre, Fr. goudmunt; orfavrerie, goudsmidswinkel.
orgaan, yr. Gr. werktuig, zelfwerkend deel van een geheel,
zinswerktuig, stem, persoon of blad, waardoor men een
meening laat uiten, tolk; organisch of organiek, van orgad.
129
ORG—OUT.
nen, voorzien, levend (als planten en dieren), bezield;
organieke wetten, die wetten, welke het staatsleven beheerschen; organische scheikunde, die zich bezig houdt
met de bezielde natuur; organiseeren, van or g a n e n
voorzien, inrichten, regelen; organisatie, yr. bewerktuiging,
inrichting, samenstelling, g e o r g a n i s e e r d geheel; organisme, o, het geheel der or g a n e n, die een levend
wezen uitmaken.
orgie, yr. mrv, eigenlijk: geheime godsdienstplechtigheden,
speciaal de woeste dronkemansfeesten ter eere van
Bacchus; nu: nachtelijke zwelgerijen, zuippartijen.
(Mat, het Oosten, het Morgenland; Orientaa 1, Ooste: sch; orientalist, kenner der Oostersche talen; zich odateeren, het Oosten zoeken, zich op de hoogte stellen waar
men is, zich goed inlichten.
origine, vr. Fr. oorsprong, bron; origineel, oorspronkelijk
stuk, (tegenst.: copie), oorspronkelijke geest, zonderling;
originaliteit, vr. oorspronkelijkheid, eigenheid, zonderlingheid.
ormuzd, Arab, het licht; het goede.
ornaat, o. Lat. ambtskleeding, priestergewaad bij den kerkelijken dienst; ornament, o. versiering, sieraad; ornamentiek,
yr. versieringsleer.
ornithologie, yr. Gr. vogelkunde, natuurlijke historie der
vogels; ornitholoog, vogelkenner.
orthodox, Gr. rechtgeloovig, rechtzinnig; orthodoxie, yr.
rechtzinnigheid, het stren vasthouden aan de kerkleer.
orthographie, yr. Gr. spelkunst; orthographisch, overeenkomstig de spelregelen.
vrthop(a)edie, yr. Gr. kunst on, scheefgegroeide lichaamsdeelen weer in den juisten vorm te brengen.
ortolanus, ortolaan, Lat. korenvink (Z. Europa).
escalade, yr. Lat. zwaaiing, slingering, schommeling; oscilleeren, slingeren, enz.
Osirus, Gr. Zonnegod bij de oude Egyptenaren,
ostensibel, of ostensief, Fr. wat door ieder gezien kan warden, vertoonmakend; ostentatie, yr. vertoon.
osteria, vr. It. herberg, logement in Italie.
ostracisme, o. Gr. scherven gericht, (waardoor de oude
Atheners burgers, die te machtig naar hun zin waren, voor
10 jaar verbanden); fig. het streng weren van jets of
remand.
otalgie, Lat. oorpijn.
0 tempora, o mores! Lat. o tijden, o zeden!
otium, o. Lat. rust, lediggang; otium cum dignitate, eervolle
rust (na een welbesteed leven).
Othello, hoofdpersoon uit Shakespeare's drama (de Moor
van Venetie), fig. ijverzuchtig echtgenoot.
ottomane, yr. Fr. Oostersche, lage sofa.
out, Eng. uit, buiten; outlaw, buiten de wet gesteld persoon;
9
130
OUT—PAL.
outsider, het paard, dat schijnbaar geen kans heeft om
een wedstrijd te winnen; oningewijde; persoon, die niet op
de hoogte is (tegenst.: insider).
outfit, Eng. uitrusting (van goudzoekers).
ouverture, vr. Fr. openingsstuk, inleidingsstuk.
ovarium, o. Lat. eierstok.
ovatie, vr. Fr. publieke hulde, toejuiching.
oviparen, mrv. Lat. eierleggende dieren.
oxalaatsteen, Lat. niersteen.
oxyde, vr. verbinding van een lichaam met zuurstof, (meat
bijv.); oxydatie, y r. werking van het oxydeeren, di. van
het zich verbinden van een metaal met zuurstof.
ozoa, o. sterkriekende, door inwerking van electriciteit gewijzigde zuurstof.
P
=
= percent; p.m. = pro mille; per duizend, p.
p.
pour filiciter, om geluk te wenschen; p. c. = pour con
doleance, als rouwbeklag; p.p.c. = pour prendre conge., ova
afscheid te nemen; P.S. = post-scriptum, naschrift.
pacha, militair bevelhebber of goeverneur in Turkije.
pachydermen, mrv. Gr. dikhuidigen (olifanten, zwijnen, enz.).
pacificatie, vr. Fr. vredesstichting, verdrag; pacificator, Lat.
vredesstichter; pacificeeren, vrede stichten, een geschil bijleggen.
packetboat, Eng. postboot; vrachtschip.
paddock, Eng. omheinde weide voor merries en haar veulensPaddy, spotnaam der Ieren in Engeland en Amerika.
padi of paddi, y r. Mal. gesneden ongepelde rijst.
p(a)edagogiek, f. Gr. opvoedkunde; p(a)edagogisch, opvoetikundig; p(a)edagoog, opvoeder, onderwijzer.
p(a)zderast, Gr. man, die zich schuldig maakt aan tegenna'uurlijke ontucht met mannen (p(a)ederastie).
paganisme, o. Lat. (van pagan, dorpsbewoners, omdat op
het platteland het heidendom het langst stand hield) heidendom; paganist, heiden (benaming, door Dr. Kuijper
zwang gebracht om de leden der niet-orthodoxe staatspartijen aan te duiden).
page, Fr. edelknaap.
pagina, y r. Lat. bladzijde (afgekort p. of pag.); paglnttre*,
de bladzijden nummeren.
pagode, y r. afgodentempel in Indie en China.
pailettes, Fr. loovertjes; schilfertjes.
pair, Fr. gelijke (in rang); lid van het Hoogerhuis in England (= peer).
paisible, Fr. vreedzaam.
paladijn, Lat. ridder uit het gevolg van Karel den Groote,
dolend ridder; dapper en ridderlijk man.
palaeogie, yr. Gr. oudheidkunde; palaeolontogie,
weten.-
PAL—PAN.
1 31
schap der voorwereldlijke schepsels en hun fossiele overblijfselen, palaeontoloog, geleerde op dat gebied; paleeozoén, voorwereldlijke dieren.
palatijn, palatines, Lat, paltsgraaf, onderkoning in Flongarile;
pnlatinaat, paltsgraafschap, de Palts
patet, Pr verfhordje der schilders.
pallrenier, Fr. stalknecht
palimpsest, o. Gr. perkament, waarvan men het schrift (dat
soms zeer belangrijk van inhoud was) bijna geheel weigekrabd heeft om het nogmaals 'te benutten.
pelissadeeren, Fr. met paalwerk (palissaden) afsluiten.
palladium, o. Pallas (Minerva)-beeld, dat Troje tecen inneming beschermde; beschermend heiligdom; fig. de grona,
wet is het palladium van den staat,
Pallas, m. D. lange cavalerie-sabel.
palkatief, yr. Fr. middel dat onvolledig of maar voor een
tijdlang helpt, pijnstillend middel zonder geneeskracht.
palma Christi, Lat. kruis- of wonderboom.
gallium, vr. Lat. wijde Grieksche mantel; witte wollen band
bezet met zwarte kruisen, welke de paus over zijn pauselijk
gewaad draagt en dien hij aan de aartsbisschoppen zendt
als teeken hunner geestelijke macht.
pamflet of pamphlet, yr. Eng. en Fr. klein satirisch en heftig
geschrift (het woord wordt meestal in ongunstigen zin gebruikt); pamflettist, schrijver van pamflette n.
pampa's, yr. mrv. (Peruaansch) uitgestrekte grasvlakten In
Zuid-Amerika.
Pan, (Gr. fabelleer), de herdersgod; pansfluit, herders- of
rietfluit (met zeven monden); panische schrik of paniek,
vr. plotselinge en ongegronde schrik (door de ouden aan
P a n toegeschreven); plc...ielinge daling van alle fondsen
or de beurs.
panacee, vr. Lat. universeel wondermiddel.
pancratesie, Lat. alleenheerschappij; alleen-bezet.
pancreas, Lat. buikspeekselklier.
pandecten, yr. mrv. Gr. verzameling van beslissingen van
oede Romeinsche rechtskenners (bijeengebracht op last
van keizer Justinianus, 6e eeuw na Chr.).
pandemische ziekten, over het heele yolk verbreide, inheemsche ziekten.
pandemonium, o. Gr. fabelleer, de hoofdstad van de help
plaats, waar alle mogelijke bederf en wanorde heerscht.
panegyriek, yr. Gr. lofrede; panegyrist, lofredenaar.
panem et circenses, Lat. brood en schouwspelen; woord van
bitterheid door Juvenilus tot de Romeinen uit den vervaltijd gericht, die geen hoogere wenschen meer hadden data
korenuitdeelingen en gratis voorstellingen in den Circus.
paneeren, Fr. bedekken met een korst van brood- of bo,..
schuitkruim.
pangermanisme, o. het streven om al wat van Duitschen star
132
PAN—PAR.
is tot den geheel te veree __igen.
panoplie, y r. Gr. volledige wapenrusting.
panopticum, o. Lat. verzameling waar „alles" te zien is, inzonderheid groepen van wassen beelden.
panorama, o. Gr. voorstelling (van een stall, een landschap,
enz,) in een rond gebouw, in het midden waarvan zich de
toeschouwer bevindt; groote uitgestrektheid lands, die men
van een hoogte of aanschouwt.
panslavisme, Lat. het streven van alle Slavische volken om
tot een eenheid te geraken.
pansophie, Lat. alwijsheid.
pantheisme, o. Gr. leer degenen, welke God vereenzelvigen
met het heelal; pantheist, aanhanger dier leer.
pantheon, o. Gr. tempel gewijd aan alle goden; eerebegraafplaats voor beroemde mannen.
pantocratie, Lat. alleenheerschappij.
pantomime, vr. Gr. voorstelling van een dramatische gebeurtenis door gebaren en bewegingen van het lichaam; gebarenspel.
paperhunt, Eng. (lett.: papierjacht) ruiteroefening, waarbij
een ruiter den vos voortelt en zijn spoor door papiersnippers aanwijst.
papier sans fin, Fr. (lett.: papier zonder einde), papier am'
groote rollen; papier mfiche, (lett.: gekauwd papier) papierdeeg voor het vervaardigen van sommige voorwerpen.
papillotten, Fr. papiertjes om het haar te doen krullen.
papisme, o. pausdom, de leer dat de paus de stedehouder van
Christus is; papist, pausgezinde.
paprika (Hongaarsch) Hongaarsche roode peper.
papyrus, m. Gr. oud-Egyptisch papier, bereid uit het p a p yr u s- r i e t.
paraaf, vr. r. verkorte handteekening (door alleen de voorletters van den naam te zetten).
paraat, Lat. gereed, bereid; parate executie, vertrekking van
een vonnis op staanden voet.
parabel, vr. Gr. gelijkenis.
parabool, Gr. kegelsnede paralel met de zijde des kegels.
par accord, Fr. bij overecnkomst.
parachute, m. Fr. val.- of daalscherm aan een luchtballon.
parade, yr. Fr. feestelijke wapenschouw; praalvertoon; afwering van een houw of stoot bij het schermen; paradeeren,
p. alen, pronken, parade houden.
paradox, yr. Gr. bevreemdende stelling, uitspraak in strijd
met de heerschende meening, schijnbare tegenstrijdigheid;
paradoxaal of paradox, wat het karakter van een p a r ad o x heeft.
parafeeren, een par a a f zetten.
paraffine, Fr. bijproduct der petroleumindustrie (vetstof voor
dichtsmelten van flesschen).
paragraaf, vr. Gr. afdeeling in een geschrift,(§).
PAR—PAR.
133
paragoge, Gr. verlenging v. e. woord aan bet einde.
parallel, Gr. bijv. nmw. gelijkloopend, evenwijdig; zelfst. nmw.
tegenover-elkaar-plaatsing; een parallel trekkers tusschen twee schrijvers, bijv.
paralyseeren, Fr. lamme, geraakte; paralytisch, verlammen,
krachteloos maken; paralricus, lain, verlamd, door een beroerte getroffen.
paranimf of paranymph, Gr. bruidsjonker, geleider van een
student die promoveert.
parapet, Fr. borstweering; wal.
paraphrase, vr. Gr. verklaring of uitgebreidere overzetting
van een tekst, een gedicht, enz.
parasiet, Fr. woekerplant of woekerinsect; tafelschuimer,
klaplooper; parasiteeren op kosten van anderen leven; parasitisch, woekerend (van planten of insecten).
parakleet of parakleet, Gr. raadgever, trooster, bemiddelaar;
parakletisch, troostend, troostrijk.
paratonnerie, Fr. bliksemafleider.
parbleu! Fr, te drommel, sapperloot!
parcelleeren, Fr. goederen of landerijen verkoopen in kleine
gedeelten (parcelles), perceelen.
parcours, o. Fr. afgelegde of of te leggen weg.
par &pit, Fr. uit spijt.
pardessus, m. Fr. overjas.
pardon, o. Fr. vergiffenis, genade, begenadiging; in Bretagne:
bedevaart; pardon! vergeving! ik vraag excuus! pardon
neeren, vergeven, kwijtschelden, door de vingers zien.
parentage, vr. Fr. (verbasterd tot parmetatie) familie, maagschap.
parenthesis, Gr. of parenthise, Fr. tusschenzin, ingelaste zin;
entre parenthesis, tusschen twee haakjes.
par excellence, Fr. bij uitnemendheid.
par exemple, Fr. bij voorbeeld, ook (als een uitroep van verwondering): verbeeld je, neen, maar!
parfait-amour, Fr. volmaak ‘e liefde (zoete likeur).
par force-jacit, klop- of drijfjacht, jacht met brakken.
parfum, o. Fr. aangename geur, reukwerk; parfumerian, mrv.
wielriekende waren (zeep, poeder, enz.); parfumeeren,
welriekend maken.
par grace, Fr. bij genade; door gunst.
par hasard, Fr. bij toeval; toevallig.
pari, m. Fr. weddingschap.
pari, al pari, It. van gelijke waarde, 100 percent; dat fonds
staat op (al) p a r i, noteert 100 pCt.
paria(h), Ind. lid der laagste kaste ander de Hindoes, welke
alle maatschappelijke en godsdienstige rechten missen; onrein, uitgeworpene, verstooteling.
Parisien, Fr. Parijzenaar.
parisjah, Perz. (letterlijk h e e r der koninge nj titel van
den Sultan van Turkije.
134
PAR—PAR.
pariteit, yr. Lat. gelijkheid, inhtsgelijkheid.
parlando, It. muziekterm: meer sprekend dan zingend.
parlement, o. vergadering van volksvertegenwoordigers de
volksvertegenwoordiging; in Frankrijk (voor de Revolutie)
hoogste provinciaal gerechtshof; parlementair, tot het p a rlement behoorend, overeenkomstig de gebruiken van het
parlemen t; fig. hoffelijk; parlementair, zelfst, mrv. onschendbare onderhandelaar in oorlogstijd.
parmezaan, It. een in Parma gemaakte kaassoort.
Parnassus, (Gr. fabell.) berg der muizen, het gebied der
dichtkunst.
parochie, yr. Lat. kerspel, kerkgemeente; parochianen, leden
van de kerkgemeente, bewoners van het kerspel.
parodie, y r. Fr. boertige omwei king van een ernstig letterkundig werk; parodieeren, een parodie maken op.
paroniemen, mrv. Lat. stamverwante woorden.
parool, parole, o. Fr. -s.roord, wachtwoord, leus, herkenningswoord; parole d' honnettri (op mijn) eerewoord!
paroxysme, o. Gr. hoogste graad van hevigheid van een
ziekte en fig. ook van een gevoel of een hartstocht.
parquet, parket, o. Fr. afgesloten ruimte voor de rechters en
advocaten, gelijkvloersche afdeeling in een schouwburg;
itTelegde vloer; de gezamenlijke rechters met het openbaar
ministerie.
parterre, o. Fr. gelijkvloersche verdieping, achterste gedeelte
van een schouwburgzaal gelijkvloers, het publiek dat zich
daar bevindt.
partes, mrv. Lat. deelen; partes genitales, teeldeelen; partes
posteriores, het zitvlak.
participatie, y r. Fr. deelname; het hebben van een aandeel;
participieeren, deel nemen, aandeel hebben.
particularisme, o. Fr. zelfzucht, bijzondere meening; theologisch: de meening der Joden dat zij h e t uitverkoren yolk
waren; de leer der bijzondere genade; staatkundig: het streyen om de staten van een statenbond hun eigen wetten,
enz. to doen behouden; particularist, voorstander van het
particularisme; particulier; ambteloos, eenvoudig
burger, privaat persoon.
partiEel, Fr. deelswijze, gedeeltelijk.
parts-prix, o. Fr. vooropgezette meening, vooroordeel.
partltuur, yr. Fr. alle partijen van een muzikale compositie
onder elkaar afgedrukt (of geschreven), zoodat de dirigent
het geheel gemakkelijk overzien kan.
partner, Eng. deelhebber, vennoot; mededanser, medespeler.
parturiunt montes nascetur ridiculus mus, Lat. de bergen
baren en er wordt een belachelijke muis geboren; fig.: er
worden groote verwachtingen gewekt en het resultaat beantwoordt daar Lang niet aan.
parure, y r. Fr. stel of garnituur van diamanten of andere
edelgesteenten.
PAR—PAT.
135
parvenu, Fr. iemand, die „er gekomen is", opkomeling (meest
in ongunstigen zin).
pasja = pacha.
passaat(wind), bestendige uit den zelfden hoek waaiende
wind in de keerkringen.
passabel, Fr. dragelijk, wat er mee door kan.
passage, vr. Fr. doortocht. doorgang, enz., het doortrekken,
enz.; overdekte straat, uitsluitend voor voetgangers; plaats
uit een boek of een muziekstuk.
passagieren, voor een dag aan wal gaan.
passant, doorreizende; passantenhuis, waar passanted
gratis fogies verstrekt wordt.
passement, o. Fr. omboordsel, tressen (als sieraad op kleeren).
passepartout, m. Fr. looper, cartonnen lijst om platen la te
zetten.
passe-temps, m. Fr. tijdverdrijf.
passie, vr. Fr. hartstocht, zucht, drift, het lijden van Jezus.
passlef, zelfst. nmw. het debet, de schulden; bij y. nmw. Hideo
/ijk (tegenstd: actief).
passim, Lat. overal, door het heele boek been.
passiva, mrv. Lat. de te betalen schulden.
pastel, o. Fr. droge verfstift om mee te teekenen; teekening,
daarmee vervaardigd.
pasteuriseeren, Fr. verwarming van melk, enz. volgens bet
systeem van Pasteur om de ziekte- of gistingskiemen te
dooden.
pastiche, Fr. namaakschilderwerk, bedrog.
pastille, yr. Fr. balletje van suiker, vermengd met eenigerlei
welriekende of geneeskrachtige stof.
pastoraal, Lat. herderlijk, landelijk; pastorale, vr. herdersdicht.
patenteeren, een patent uitreiken.
pater, Lat. vader, ordegeestelijke; pater familias, huisvader;
paternoster, Lat. Onze-Vader of Vader-Ons; rozenkrans;
handboei.
pathetisch, Fr. hartroerend, gevoelvol, hoogdravend.
pathologie, y r. Gr. ziektenleer; pathologisch, tot de ziektenleer behoorend, onder de ziektenleer vallend.
pathos, o. Gr. het aandoenlijke, roerende in de uitdrukking;
hartstochtelijkheid, gezwollenheid, hoogdravendheid.
patisserie, vr. Fr. gebak; patissier, banketbakker.
patois, o. Fr. de spreektaal in een of andere provincie.
patria, Lat. het vaderland.
patriarch, Gr. stamvader, aartsvader, opperbisschop der
Grieksche kerk in Turkije; patriarchaat, gebied van een
pa t r i a r c h; patriarchaal, aartsvaderlijk.
patriciër, Lat. adellijk burger in het oude Rome; aanzienlijk
burger; patricisch, adellijk, voornaam.
patrimonium, o. Lat. het vaderlijk erfdeel; patrimoniaal, tot
136
PAT—PEN.
het vaderlijk erfgoed behoorend.
patriot, Fr. vaderlander; patriotisme, vaderlandsliefde.
patronaat, o. Lat. beschermheerschap; de gezamenlijke patroons; patroon, o.m. beschermheilige; patrones, o. yr.
schutsvrouwe, beschermvrouw.
patrouille, vr. Fr. wachtronde; patrouilleeren, het door de
stad trekken van kleine troepjes soldaten.
pauper, Lat. pauvre, Fr. arme; pauperisme, armwezen, staat
of toestand der armen.
pauseeren, Fr. rust (pause) houden.
pax, vr. Lat. vrede; pax vobiscum! vrede zij met Ulieden!;
pax intrantibus! vrede zij met wie (hier) binnengaan!
pays, m. Fr. land; pays de cocagne, luilekkerland; pays legs,
de gezamenlijke kiezers; dour pays! (ironisch) lief land!
peccadille, vr. Fr. pekelzonde.
peccavi! Lat. ik heb gezondigd!
pech, o. D. ongeluk, tegenspoed; pechvogel, ongeluksvogeL
pecunia, yr. Lat. geld, vermogen; pecuniair, wat het geldelijke betreft.
pedagoog, zie paedagoog.
pedant, m. Fr. zelfst. n-wm.; schoolvos, wijsneus; bijv. nmw.:
schoolvossig, bekrompen, letterziftend; pedanterie, yr. of
pedantisme, o. schoolvosserij, pralerij met eigen kennis.
pedel, Lat. (klemtoon op de laatste lettergreep), bediende,
bode bij een hoogeschool.
peer, Eng. = pair, Fr. (z.a.).
Pegasus, Gr. (fabell.) gevleugeld paard (der dichters); z ij a
P a g a s u s best ij g e n, zich aan 't dichten zetten,
(schertsend).
peignoir, m. Fr. losse en gemakkelijke morgen- of avond.
japon.
pele-mele, m. Fr. verwarde mengeling van personen of din.
gen, wanordelijke hoop.
pelleterie, yr. Fr. pelsr of bontwerk; handel daarin.
peloton, o. Fr. afdeeling van een bataijon (20 a 40 man).
pemmikan, o. gedroogd en fijn gemalen vleesch dat, met vet
vermengd en in bussen besloten, in het hooge Noorden als
voedsel gebruikt wordt.
penaliteit, yr. Fr. in de wet bepaalde straf.
penaten, mrv. Lat. huiselijke beschermgoden der Romeinen;
fig. eigen huis, de eigen haard; bijv. zijn p e n a t en naar
elders overbrengen (=- verhuizen).
pence, Eng. mrv. van penny.
pendant, o. Fr. tegenhanger (van een schilderij) ook figuurlijk gebruikt.
penetrant, Fr. doordringend, scherpzinnig; penetratie, yr.
doorzicht, scherpzinnigheid; penetreeren, door- of indrin.
gen; doorgronden.
penibel, Fr. moeilijk, bezwaarlijk; lastig, pijnlijk.
peninsulair, Fr. wat tot een schiereiland (painsule) behoort,
PEN—PER.
137
penis, m. Lat. het mannelijk lid.
penitent (e), Fr. boeteling (e) ; penitentie, vr. boetedoening;
harde, uiterst pijnlijke taak.
penny (mrv. pence), Eng. stuiver; penny-a-liner, (lett.: een
stuiver de regel) schertsende benaming voor een reporter, z.a.).
pensief, Fr. (van pensee, gedachte) peinzend, nadenkend.
pension, o. Fr. kosthuis; ko , tgeld, pensionaat, o. kostschool;
pensionnaire, kostganger, inwonend leerling; pensionaris,
raadgevend advokaat der stedelijke regeering tijdens de
Rep. der Ver. Ned., tevens afgevaardigde naar de Staten
der Provincie; raadpensionaris, landsadvokaat, aanzienlijk
staatsambtenaar der oude provincien; pensioneeren, een
pensioen geven.
pensum, (mrv. pensa), o. Lat. opgegeven taak aan een
scholier.
Pentateuch(us), m. Gr. de vijf boeken van Mozes.
per (p iur) acquit, voor quitantie, voldaan, betaald.
per angusta ad angusta, Lat. door beknelling tot luister; door
lijden tot verblijden.
per aspera ad astra, Lat. langs steilten (langs moeielijkheden)
(stijgt men) tot de sterren; langs lijden tot verblijden.
per sassa (betalen), in of met gereed geld betalen.
perceptie, yr. Fr. inning, ontvangst, heffing; waarneming.
percussie, yr. Fr. stoot, slag; aanklopping (d.i. het door kloppen zich overtuigen van den staat van inwendige organen,
het percuteeren, gelijk genzesheeren doen).
pereat! Lat. weg met hem! hij verga! (tegenst.: vivat!).
peregrinatie, vr. Fr. pelgrimstocht; omzwerving in den
vreemde
peremptorisch, peremptoir, Fr. beslissend, wat aan het geschil een einde maakt.
perfect, Lat. volkomen volmaakt, uitmuntend; perfectie, vr.
volkomenheid, volmaaktheid; perfectioneeren, volkomen
maken.
perfide, Fr. trouweloos, verradelijk; le perfide Albion, het
trouwelooze Engeland; perfide, yr. trouweloosheid.
perforateur, m. Fr. werktuig om gaatjes te slaan of te boren
(perforeeren); perforatie; vr. doorboring.
periculeus, Fr. gevaarlijk; periculum of perikel, o. gevaar;
periculum in mora, Lat. (er is) gevaar bij talmen of nitstellen; dringend gevaar.
perinde ac cadaver, Lat. als een lijk (uitdrukking om de lijdeIijke, volstrekte gehoorzaamheid te kenschetsen, welke in
de Jezuieten-orde betrac.ht wordt).
periode, vr. Fr. tijdruimte, tijdvak; volzin; maandelijksche
zuivering der vrouwen; periodiciteit, vr. omloop, terugkeer
van een verschijnsel na bepaalde tijdruimten; periodiek,
wat op gezette tijden terugkomt; periodieke uitgaven of
kortweg periodieken, week- en maandbladen, almanak-
138
PER—PET.
ken, enz.
paraphrase, (zie paraphrase).
permanent, Fr. voortdurend; zich permanent verklaren (van
een vergadering, van een volksvertegenwoordiging) niet
niteen gaan, dag en nacht zitting houden; permanence, yr.
het voortdurend bijeen blijven.
per millet (p.m.) per duizend, van de duizend.
permuteeren, Lat. vergunning; permit, Eng. verlof.
permuteeren, Lat. omzetten, verwisselen; permutatie, vr. omzetting, verwisseling.
pernicieus, Fr. schadelijk, verderfelijk.
peroratie, vr. Fr. openbare redevoering, slot van een reds,
peroreeren, een redevoering uitspreken.
perpedes apostolorum, Lat. te voet (als de Apostelen); op
apostelpaarden.
perpetuum mobile, zie mobile.
perplex, Lat. onthutst, niet wetend wat te doen of te zeggen;
perplexiteit, besluiteloosheid, onthutstheid.
per procuratie, Lat. door of bij volmacht.
per saldo, It. als te goed; bij slot van rekening.
per se, Lat. op zichzelf, door zichzelf, van zelf.
perseveratie, vr. Fr. volharding, het voet-bij-stuk-houden.
persiflage, vr. Fr. bespotting, inzonderheid door ironle (z.a.);
persifleeren, bespotten, honen, belachelijk maken.
persisteeren, Fr. blijven volharden (bij een verklaring, enz.).
persons) grata, Lat. beminde, gewilde persoon.
personaliteit, vr. Fr. persoonlijkheid; personaliteiten, persoonlijkheden, persoonlijke beleedigingen; personeel, persoonlijk;
personeele belasting, belasting, die niet geheven wordt van
de eigendommen, doch van de personen (naar woning,
ambt, enz.); personeele unie, band tusschen twee landen
doordat zij den vorst hebben; personificiatie, yr. verpersoonlijking, belichaming; personifieeren, verpersoonlijken.
perspectief, o. Fr. doorzichtkunde, vergezicht, vooruitzicht.
persuadeeren, Fr. overreden, overtuigen, overhalen.
pertinent, Fr. tot de zaak behoorend, juist, gepast,
behoorlijk, (ook veel gebruikt, hoewel verkeerdelijk, in den
zin van s t e 111 g, beslist).
pervers, Fr. verdorven; perversiteit, vr. verdorvenheid.
peseta, vr. Sp. Spaansche munt (= 50 cents).
pessimisme, o. Fr. meening dergenen, die denken dat alles
slecht is en gaat in de wereld (der pessimisten); pessimistisch, zwartgallig.
pestifereeren, Fr. verpesten; pestilentie, yr. Fr. pestziekte;
besmettelijke ziekte; pestilentiEel, verpestend, hoogst schadelijk of gevaarlijk.
petillant, Fr. schuimend, bruisend; levendig, fonkelend, vurig.
petitie, vr. Fr. verzoekschrift; petitionneeren, een verzoekschrift indienen; petitionnement, het indienen van eel). ver-
zoekschrift.
PET—PHI.
139
petit-maitre, Fr. jonge modegek met belachelijk gekunstelde
manieren.
petrefact, o. Lat. Yersteznd voorwerp; petrificeeren, versteenen.
petto, m. It. borst, binnenste; lets in petto hebben of
houden, het in zijn binnenste besloten houden, het geheim
houden, verzwijgen.
petulant, Fr. levendig, dartel, moeielijk in toom te houden.
pfennig, m. Duitsche munt = 3/5 cent.
phaeton, m. Gr. hoogte, lichte, onbedekte wagers, met nog
Pen zetel evenwijdig aan den bok.
phalanstere, m. woonplaats van 400 gezinnen in het stelsel
van Fourier; phalanx, vr. korps sterk gewapende speerdragers bij den Ouden; fig.: keurbende.
phantasie, yr. Fr. verbeeldingskracht; scheppend, dichterlijk
vermogen; grit; inbeelding; muziekstuk dat voor de vuist
gecomponeerd en gespeeld wordt; phantaseeren, zijn
p h a n t a s i e laten gaan, droombeelden opwekken, voor
de vuist spelen; phantasmagorie, yr. geestenbezwering, het
opwekken van spookbeelden door allerlei hulpmiddelen;
fig.: het misbruik maken van ongewone middelen in litteratuur en kunst; phantast, dweper, iemand met overspanner verbeeldingskracht; phantastisch, dwepend, tooverachtig; phantoom, o. spook, droombeeld, geest.
pharizedr, schijnheilige huichelaar.
pharmaceut, Gr. artsenijmenger, apotheker; pharmaceutisch,
de artsenijmengkunde (pharmaceutiek) betreffend; pharmacopoea, y r. verzameling van voorschriften voor het bereiden der geneesmiddelen
phasen, yr. mrv. Fr. wisselende gestalten der planeten; wisseling in het verloop van het leven, van een ziekte, een
oorlog, enz.
Phenix of phoenix, m. (Gr. fabell.) de zonnevogel, die 500
jaar leefde, dan zich met zijn nest verbrandde om weer uit
zijn asch te verrijzen; fig. iemand, die eenig in zijn yak is,
iemand met zeldzame gaven.
phenomeen, o. Gr. luchtverschijnsel; fig. wonder.
philantroop, Gr. menschenvriend; philantropisch, menschlievend; philantrople, y r. menschlievendheid, weldadigheid.
philatelie, vr. Gr. kerinis van postzegels; philatelist, kenner
en verzamelaar van postzegels.
philharmonisch, Gr. de muziek, de welluidendheid bemin.
nend.
philippica, vr. Gr. hist. rede van Demothenes tegen Philips
vz n Macedonie; fig. heftige, aanvallende rede.
*lister, D. verachtelijke naam voor ieder niet-student
mensch met bekrompen, plat burgerlijke denkbeelden.
philologie, vr. Gr. taalwetenschap; philologisch, taal- en
oudheidktuadig, philoloog, taal- en oudheidvorscher.
philomeel, yr. Gr. nachtegaal.
140
PHI—PIE.
philosoof, Gr. wijsgeer; philosopheeren, over wijsgeerige
vraagstukken denken, spreken of schrijven; philosophic.,
yr. wijsbegeerte, philosophisch, wijsgeerig, kalm, bezadigd.
phlegma, o. Fr. koud- of lauwbloedigheid; traagheid, rust.
phonetiek, yr. Gr. klankleer; phonetisch, overeenkomstig de
klankleer.
phonograaf, m. toestel dat klanken (het gesproken woord,
zang, muziek, enz.) opteekent en weergeeft; phonogram, o.
het door den phonograaf gereproduceerde.
phosphorescentie, vr. het in het donkere van zelf licht geven
(phosphoresceeren) gelijk phosphor doet.
photogravure, (of photo-zincografie), vr. photografisch prod
cede, waardoor men een in zink geetst beeld krijgt (het
cliché), dat door den druk vermenigvuldigd kan worden.
phrase, vr. Fr. spreekwijs, volzin; zinledige, schoonklinkende
uitdrukking; phraseologie, yr. de eigenaardige zinsvorming
in een bepaalde tail; verzameling van of gebruik van
phrases (in de slechte beteekenis).
Phrygische muts, de roode muts als vrijheidssymbool.
phylloxera, yr. Gr. de druifluis (die de bladeren der druivenboomen doet verdorren).
physica, yr. Gr. natuurkunde; physicus, natuurkundige;
physiek, physisch, natuurlijk, zinnelijk, lichamelijk, volgens
de natuurwetten.
physiocratie, vr. leer van eie staathuishoudkundigen, welke
de aarde als de eenige bron van rijkdom beschouwen;
physiocratisch stelsel, het voor alles bevorderen van den
landbouw; (tegenst.: mercantiel-systeem).
physio(g)nomie, yr. Gr. gelaatstrekken, uiterlijk voorkomen
van dier of plant; physio(g)nomiek, vr. gelaatkunde.
physiologic, yr. Gr. wetenschap welke handelt over het
leven en over de organische functies waarin het leven zich
openbaart; physioloog, natuuronderzoeker.
pia vota, Lat. vrome wenschen (die toch niet vervuld worden).
piano, It. zacht; pianissimo, zeer zacht.
piaster, Spaansche munt (pl.m. f 2.50).
piazza, vr. It. openbaar plein, markt.
piccolo, It. kleine dwarsfluit; jonge kellner.
pickpocket, Eng. zakkenroller; beware of pickpockets! pas
op voor zakkenrollers!
.
pic-nic, m. Fr. maaltijd buiten, waaraan ieder genoodigde zijn
aandeel meebrengt of betaalt.
pictura, yr. Lat. schilderkunst.
piece, yr. Fr. stuk, geldstuk, vertrek; piece de resistance,
hoofdschotel, voornaamste artikel.
pied-a-terre, m. Fr. optrekje, buitenhuisje.
pierrot, Fr. hansworst.
piEteit, Fr. vroomheid, vrome liefde; pietist, overdreven
vrome; piEtisme, o. godsdienstige richting, die de vroom-
PIK—PLA.
141
heid als hoofdzaak beschouwd; kerkgenootschap in die
richting; ziekelijke vrome dweperij.
pikant, Fr. stekend, prikkelend, bijtend, satirisch, geestig,
erotisch.
pikeur, Fr. voorrijder, paardenafrichter.
pikol, o. Indisch gewicht (60 kilo).
pilaster, m. Fr. vierkante of veelkantige zuil.
pinacotheek, vr. Gr. schilderijenverzameling.
pince-nez, m. Fr. neusknijper, lorgnet.
pincher, Eng. soort van gladharige Engelsche hond.
pinxit, Lat. hij heeft het geschilderd.
pionier, naam der kolonisten in het verre Westen; fig. baanbreker.
piraat, m. Fr. zeeroover; piraterie, vr. zeerooverij.
piramide of pyramide, yr. Gr. Egyptisch vier- of meerzijdig
spits toeloopend gebouw; (wiskunde); spitszuil; piramidaal,
in den vorm van een p i r a m i d e; fig. verbazingwekkend
door grootte of belangrijkheid.
pirouette, vr. Fr. draai, wending (in de dans- en rijkunst);
pirouetteeren, zwenken, in een kring ronddraaien.
pis aller, Fr. het ergste wat gebeuren kan; het laatste hulpmiddel; au pis aller, als 't ergste gebeurt.
piscicultuur, vr. kunstmatige vischteelt; piscine, vr. vischvijver; zwembassin.
pistole, vr. Fr. gedeelte van een gevangenis, bewoond door
die gevangenen, welke op eigen kosten bediend worden
(a la pistole zitten).
piston, m. Fr. zuiger, pompstok, luchtklepje.
pitch-pine, Eng. Amerikaansch vurenhout.
pittoresque, Fr. schilderachtig.
place, vr. Fr. plaats, plein; place d'armes, exercitieterrein.
placenta, vr. Lat. moederkoek, nageboorte.
placer, o. Eng. plaats waar goud gedolven wordt.
plagiaat, o. Lat. letterdieverij; naschrijverij; plagiaris t die jets
onder zijn naam uitgeeft, doch er de schrijver niet van is.
plaid, m. Eng. omslagdoek der Bergschotten, reisdeken.
plainte, yr. Fr. klacht (bij de justitie).
plaisanterie a part, Fr. scherts ter zijde, alle gekheid op een
stokje.
planche, vr. Fr. metalen plaat, kopergravure.
planetarium, o. Lat. machinerie om den loop der planeten
aanschouwelijk voor to stellen.
planimetrie, vr. Lat. vlakke meetkunde.
planteur, Fr. planter, bezitter van een plantage (d.i. een terrein in Indie waarop koffie, tabak, thee, indigo, e.d. verbouwd worden).
plastiek, yr. Gr. boetseerkunst; plastisch, wat betrekking heeft
op het weergeven der lichaamlijke vormen; fig. duidelijk,
bijna tastbaar.
plastron, o. Fr. borststuk, borstbeveiliging van schermers.
142
PLA—POE.
plat du jour, o. Fr. gerecht van den dag, een of meer schoe.
tels die in een restaurant 's morgens voor een vasten prils
verkrijgbaar zijn; plat du soir, avond-maaltijd tegen vas,
ten prijs.
plateau, o. Fr. bergvlakte.
platvorm, o. Fr. plat dak, verhoogde tribune voor een cede,
naar fig. het programma waarmee een candidaat de stein.
men der kiezers zoekt te verkrijgen.
platina, o. Sp. grijswit metaal, zwaarste en minst verander.
lijke der metalen.
platonisch, wat overeenkomt met Plato's wijsbegeerte; plat°r
nische liefde, liefde die 1.-oven zinnelijkheid verheven is,
de platonische republiek, de volmaakte staatsregeling, gelijk Plato ontwierp.
plaudite, cives! Lat, juicht toe, burgers!
plaus:bel, Fr. wat toegejuicht kan worden; aannemelijk; geloofwaardig, plausibiliteit, yr. aannemelijkheid.
play, Eng. spel. (zie op fair).
plebejer, Lat. m. burger in Rome, die niet tot de senatoren
of ridders behoorde (tecenst.: patricier), gemeene man,
burgerman (in minachtende beteekenis) ;plebejisch, niet-pa'
tricisch; burgelijk, tot het gros van het yolk behoorend;
plebisciet, o. volksstemming met ja of neen.
plein-pouvoir, Fr. pleinipotent:e, vr. Lat. volmacht;
nipotentionaris, gevolmachtigd gezant of minister.
plenty, Eng. volop, overvloedig.
pleonasme, o. Gr. overtolligheid in het aanwenden van woorden: oude grijsaard, bijv.
pleuresie, Fr. of pleur; tis, Gr. of pleuris, borstvliesontsteking.
plissé, o. Fr. geplooid oplec;sel van vrouwenkleeren; plissee.
ren, plooien, plooien maken.
plombeeren, Fr. met lood verzegelen; met lood of een ander
metaal (goud) opvullen van tanden.
plumeau, tn. Fr. licht veeren dekbed; veeren stoffer.
plumpudding, m. Ena. pudding met pruimen of rozijnen.
pIuralis majestaticus, m. Lat. de meervoudsvorm, waarvan
vorsten zich in staatsstukken bedienen.
plus, zelfst. nmw. Lat. overschot, te veel; plus minus, (±),
ongeveer.
plutocratic, yr. heerschappij van het geld, van de rijken.
Plutus, Gr. (fabelleer), de God van het geld.
pluviose, yr. Fr. regenmaand, 5de maand van den republim
keinschen kalender (20 Jan.-19 Febr.).
pneumatisch, Fr. wat behoort tot of in verband staat met de
pneumatiek, (de leer vat de beweging der lucht), wat
het ad?men betreft; pneumonic, vr. longontsteking.
podagra, o. Gr. jicht in den voet, pootje; podagrist, lijder
aan podagra.
podium, o. Lat. optred; verhevenheid, die als platvorm dient,
pact, Fr. dichter; poEtisch, dichterlijk; pat" o. dichtstu4
POG—PON.
143
pazi, yr. dichtkunst, dichterlijk gevoel, gedicht.
pogrom, m. Russ. (lett.: ve-woesting), van overheidswege
georganiseerde Jodenmoord in Rusland.
point d'honneur, o. Fr. (verbasterd tot ponteneur,) punt van
eer, ee . gevoel.
pointe, vr. Fr. de geestigheid (van een gezegde).
pointilleeren, Fr. met puntjes graveeren of teekenen; ww
tine, o. op deze wijze uitgevoerde teekening of gravure.
polemiek, vr. Fr. twistgeschrijf, pennenstrijd; polemisch, wat
het karakter van een polemiek heeft; polemiseeren,
een polemiek voeren; polemist, die p o l e m i s e e r t
poll, Fr. gepolijst; cuivre poll, gepolijst koper; poliet, welgemanierd, sierlijk.
polichinel(le), m. Fr. hansworst; secret de polichinelle, (gehelm van p.) lets wat iedereen weet.
poliep, vr. straaldier, plantd.er; zacht woekergezwel, dat zich
ontwikkeld in die bolten van het lichaam, welke met een
slijmvlies bekleed zijn (de neus, bijv.).
polikliniek, vr. Fr. stedelijl'e kliniek; inrichting, waar zieken
van stadswege behandeld worden.
polls, yr. akte van verzekering; assurantie-bewljs.
politicus, Lat. staatsman, staatkundig persoon; schrander, oolijk persoon; politiek, yr. staatkunde, kunst om een staat
to regeei en; de staatsaangelegenheden; geslepenheid; burgerkleeding; politiek, bijv. nmw. wat met de politiek
verband houdt; geslepen, sluw; politiseeren, over p o 1 it i e k spreken of schrijven.
pollutie, yr. Fr. bezoedeling, zelfbevlekking.
polonaise, vr. Fr. nationale Poolsche dans.
poly (in Grieksche samenstellingen) = veel; polyandrie, vr.
veelmannerij; polygamie, vr. veelvoudige echt; (omvat
zoowel poly a n d r i e als:) polygynie, yr. d.i. veelwijverij; polyglotte, die veel talen spreekt; in meerdere
talen geschreven; polytechnisch, veel kunsten en wetenschappen omvattend; polytechnische school, hoogeschool
ter opleiding van technici; polytheisme, o. veelgodendom.
pomologie, yr. vruchtenkunde; pomoloog, kenner van den
ooftbouw; Pomona, Lat. godin van het ooft en van de
tuinen.
ponceau, Fr. hoogrood.
ponderabel, Fr. weegbaar; ponderabilien, mrv. weegbare (dus
stoffelijke) dingen; ponderabiliteit, yr. weegbaarheid.
pons asinorum, Lat. ezelsbrug.
pontifex, Lat. opperpriester, bisschop; pontifex maximus, de
paus; pontificaal, priesterlijk, hoogeprie3terlijk; pontificaal,
zelfst. nmw. (priesterlijk) statiekleed, plechtgewaad, het
beste pak (zich in p ontif i c a al steken); poutificaat, o.
pauselijke waardigheid.
ponton, m. Fr. schuit, waarop een schipbrug rust, onttakeld
schip, dat voor gevangeni; diende; pontonniers, soldaten
144
POP—POT.
belast met het slaan van schipbruggen.
pope, Russisch priester (v. d. Grieksch-Orthodoxe kerk).
populair, Fr. wat gunstig is voor het yolk, wat binnen zijn
bereik valt, wat het yolk eigen is, wat bij het yolk in de
gunst staat; populariseeren, populair maken; popularisatie, yr. het popuIariseeren; populariteit, vr.
volksgunst.
poreus, Fr. van porien (uiterst fijne openingen) voorzien.
Porcopolis, (zwijnenstad) Chicago, de stad der groote varkensslagerijen.
pornograaf, Fr. ontuchtig schrijver; pornografie, yr. ontuchtig boek.
portatief, Fr. bijv. mnw. draagbaar.
porte-bonheur, m. Fr. zekere soort armband; klein sieraad
aan de horlogeketting.
porte-brisee, vr. Fr. vleugeldeur, dubbel openstaande deur.
porter, m. Eng. sterke biersoort.
porte-voix, Fr. spreektrompet, woordvoerder.
portiere, yr. Fr. deurgordijn.
pose, yr. Fr. houding; aanstellerij.
positie, yr. Fr. stelling, staat, toestand, broodwinning; positief, stellig, vast, vastgesteld; wat op feiten berust; wie
uitsluitend met den. stoffelijken kant der dingen rekening
houdt; positieve electriciteit, die men opwekt door glas
met laken to wrijven en aanduidt met het teeken ±; posivitisme, o. voorkeur voor den stoffelijken kant der dingen;
wijsgeerig stelsel van Comte (+ 1857) dat uitgaat van het
positieve, in tegenstelling tot de bloote verstandsbegrippen.
possessie, yr. Fr. bezit, bezitting.
possibel, Fr. mogelijk, doenbaar; possibilisme, o. opportunistische, tegen geweld gekeerde socialistische richting.
postament, yr. Lat. voetstuk.
post-card, Eng. briefkaart.
poste-restante, Fr. (brief) die niet besteld moet worden, doch
door den geadresseerde aan het kantoor afgehaald wordt.
a posteriori, Lat. achteraf, van achteren bezien, uit de ervaring geleerd, (tegenst.: a priori).
post hoc ergo propter hoc, Lat. daarna dus daarom; het
volgt op elkaar en dus uit elkaar (onjuiste stelling).
postimum, Fr. komend of verschijnend na den dood van den
schrijver.
postilion, Fr. postrijder; postilion d'amour, liefdesbode.
post nubila lux, ook (post tenebras lux), Lat. na duisternis
licht.
postscriptum, (verkort P.S.) o. Lat. naschrift (in brieven).
postuur, vr. Fr. stelling, stand, houding; zich in postuur
zetten, zich tot tegenweer bereiden, een plechtstatige houding aannemen.
pot de chambre, m. Fr. waterpot.
pot de vin, m. Fr. geschenk dat men aan iemand geeft (een
145
POT—PRE
ambtenaar, bijv.) om zekere leverantie te krijgen, om zijn
voorspraak te verwerven.
potentaat, Lat. machthebbe-, gekroond hoofd; potentie, yr.
macht, vermogen; potestaat, titel der vroegere landvoog.
den van Friesland.
potpouri, m. Fr. mengelmoes, hutspot, allegaartje; muziek.
stuk uit vele andere samengevoegd.
poudre, o. Fr. poeder; poudre.de-riz, rijstpoeder, blanketsel.
pour, Fr. voor, om, tot; pour acquit = per acquit; pour
filiciter (pl.) om geluk tc wenschen; pour faire visite,
(p.f.v.) om een bezoek of te leggen; pour la bonne boucle,
(lekker beetje) dat voor 't laatst bewaard wordt; pour
pendre conge, (p.p.c.) om afscheid te nemen.
practica est multiplex, Lat. het overleg is menigvuldig; er zijn
velerlei kunstgrepen.
practicus, Lat. ervaren beoefenaar (van zijn yak, enz.);
practisch, op de praktijk gegrond, doelmatig.
prae, Lat. = pre, Fr. in samenstellingen: voor, vooruit, vooraan. (Men zoeke de woorden onder pre).
pragmatisch, Fr. werkdadig, algemeen, nuttig, feitelijk; prag.
matische of pragmatieke sanctie, yr. algemeen erkende en
bekrachtigde verordening.
praireal, Fr. weidemaand, de 9de maand van den republi.
keinschen kalender (20 Mei-18 Juni).
prairie, mrv. prairien, yr. Fr. uitgestrekte droge graswoestijn
in Noord-Amerika.
praktiseerend, zijn bedrijf uitoefenend (van geneesheer of
advocaat).
pralines, yr. mrv. Fr. door gebrande suiker omgeven aman.
delen.
preadvies, o. Fr. voorloopig xitgebracht advies.
prealabel, Fr. voorafgaand; prealabele kwestie, kwestie, waar.
over beslist moet warden, voor men met de beraadslaging
kan doorgaan.
prebende, yr. Lat. kerkelijk inkomen van personen of gestichten.
precair, Fr. onvast, onzeker, ongewis, twijfelachtig.
preceptor, Lat. leeraar (inz. aan gymnasia).
precieus, Fr. kostbaar; preciaso, mrv. Lat. kostbaarheden.
precipitaat, o. neerslag, bezinksel; precipiteeren, Fr. neerslaan, bezinken; ook: overhaasten, overijlen.
preciseeren, Fr. nauwkeurig omschrijven, duidelijk opgeven
(wat men bedoelt); precisie, yr. juistheid.
preconiseeren, Fr. ophemelet., bekrachtigen (door den paus)
van een door de wereldlijke overheid benoemd bisschop.
predestinatie, yr. Fr. voorbeschikking; predestineeren, yoorbeschikken, vooraf bepalen.
predicaat, o. Lat. eigenschap die men aan iets of iemand toe.
kent; eerenaam, titel.
predilectie, yr. Fr. voorkeur, voorliefde tot.
10
146
PRE—PRE.
predisponeeren, Fr. to voren beschikken, inrichten; gepreaisponeerd zijn, voorbeschikt zijn, aanleg hebben tot (cm
ziekte bijv.); predispositie, vr. voorbeschiktheid, aanleg,
ontvankelijkheid.
predomineeren, Fr. heerschen, over- of beheerschen, overwicht hebben.
prefect, Fr. (oudtijds landvoogd, bevelhebber) ambtenaar die
in Frankrijk aan het hoofd van een departement (provincie) staat; prefectuur, vr. waardigheid, woning, ambtsgebled van den pref ec t.
preferabel, Fr. de voorkeur verdienend; preferent, de voorkeur hebbend; prefereeren, de voorkeur geven, verkiezen;
preferentie, vr. voorkeur, verkiezing.
prejudicie, vr. Lat. voorafgaande, voorloopige beslissing; nadeel, schade.
prelaat, Lat. voornaam katholiek geestelijke (die een eigen
kerkelijk rechtsgebied heeft); kerkvorst.
preliminairen, m. mrv. Fr. voorloopige punten, inleiding tot
de (vredes)onderhandelingen.
preludium, o. Lat. of prelude, yr. Fr. voorspel; fig.: begin.
premie, vr. Fr. eereprijs, tweede prijs; assurantie-prijs.
premier, Fr. eerste, voornaamste; eerste minister; première,
yr. eerste voorstelling van een tooneelstuk.
premissen, yr. mrv. Lat. vooropgeplaatste stellingen (van
een bewijsvoering).
preparaat, o. Fr. toebereide zaak, bereide medicijn, enz.;
anatomische preparaten, afzonderlijke lichaamsdeelen van
menschen of dieren, die Len behoeve van het onderwijs
bereid en tegen bederf gevrijwaard zijn; prepareeren, bereiden, voorbereiden.
preponderantie, yr. Fr. overwicht, overheerschende invloed.
preragatief, o. Fr. voorre&t.
Presbyter, Presbyteriaan, die tot de orthodox hervormde, niet.
bisschoppelijke kerk in Engeland behoort.
prescriptie, yr. Fr. verjaring, vervallenverklaring door ver.
jaring, voorschrift.
presentabel, Fr. vertoonbaar, fatsoenlijk uitziend; presenteeren, aanbieden, indienen; presentie, yr. tegenwoordigheid.
bijzijn; presentie-lijst, lijst van de aanwezigen.
preservatie, yr. Fr. bewaring; preservatief, o. voorbehoedmiddel; preserveren, behouden, bewaren, verduurzamen;
preserves, mrv. Eng. verduurzaamde levensmiddelen.
preses, Lat. president, Fr. voorzitter; presideeren, voorzitten;
presidaal, tot het presidium, d.i. het voorzitterschap, behoorend.
pressant of presseerend, Fr. dringend, geen uitstel duklenci:
pressie, vr. aandrang, dwang, drukking.
presteeren, Fr. doen, verrichten, uitvoeren, afleggen (vait
een eed); prestatie, yr. datgene wat men pr es t e e r t.
prestidigitateur, Fr. goochelaar.
PRE—PRI.
147
prestige, y r. Fr. begoocheling; invloed dien een persoon op
anderen uitoefent krachtens zijn naam, zijn positie, zija
roem enz.
presumeeren, Fr. vermoedeL, veronderstellen; presum(p)tie,
vr. of presomptie, yr. vermoeden, verdenking.
pretendeeren, Fr. vorderen, eischen, verlangen, beweren;
pretendent, die aanspraak maakt op een troon, waar zijn
vaderen van verdreven zijn; ook: vrijer, aanbidder; pretend
tie, vr. vordering, aanmatging.
pretext, y r. Fr. voorwendsel; pretexteeren, voorwenden.
prevaricatie, yr. Fr. plichtschending, ontrouw (van een
ambtenaar).
preventief, Fr. vOtirkomend; voorloopig.
prevat, Fr. meester (op den degen of eenig ander wapen).
Priapus, Lat. de god der voortteling; de roede.
prima, Lat. eerste soort; prima donna, Lat. eerste zangeres
in een opera; eerste vrouwenrol op het tooneel.
primaat, Lat. titel van den eersten in rang der bisschoppen
nit eenzelfden streek of land; primair, voornaam, eerste;
primeeren, de eerste zijn; primitief, oorspronkelijk, eerst,
vroegst; gelijk het in de eerste tijden was; ongemakkelijk
(tegenst.: comfortable, z.a.) primordiaal, primitie f, het
oudste: primula veris, Lat. de sleutelbloem, de eersteling
der lente.
primus, Lat. de eerste; primus inter pares, de eerste onder
zijns gelijken (gelijk in de eerste Europeesche staten de
koning was).
principaal, Fr. zelfst. nmw. hoofdpersoon, meester, lastgever;
bijv. nmw. voornaamst, eerst.
principe, o. Fr. begin, oorsprong, eerste oorzaak, grondbeginsel, grondregel; principieel, krachtens een beginsel;
principienreiterei, vr. D. het doordraven op zijn beginselen;
bet to sterk doorvoeren van zijn beginselen; principiis
obstal Lat. weerstaat het begin, wacht u voor den eersten
stap!
prior, Lat. de (het) eerste; het hoofd van een klooster (vr,
priores of priorin); prioraat, waardigheid, gebied van ees
p r i o r; prioriteit, vr. Fr. voorrang.
prise, vr. Fr. snuffle; prijs (veroverd schip).
p&pe d'eau, vr. Fr. plaats, waar het water voor een waterleiding verzameld of opgepompt wordt.
prisma, o. Lat. driekant geslepen glas.
prison, vr. Fr. gevangenis; prisonnier, gevangene.
privaat, Lat. niet openbaar, bijzonder, huiselijk, geheim; privaat persoon, die geen ambten bekleed; privaat docent,
leeraar aan een hoogeschool, die niet tot professor benoemd is; privatief, afzonderlijk, eigen; privatim, in bet
bijzonder, afzonderlijk, voor zich zelf alleen; prive, Fr. =
privaat; in zijn privë handelen, voor zich zelf
alleen, niet in kwaliteit al., ambtenaar, enz.
148
PRI—PRO.
privilegie, o. Fr. voorrecht, keur, verlofbrief; privilegirzeren,
bevoorrechten, p r i v i 1 e g i e s verleenen.
prix, m. Fr. prijs; a prix fire, tot vasten prijs; a tout prix,
tot iederen prijs.
pro et contra, Lat. het voor en tegen; pro aris et focis, voor
altaren en haardsteden, voor godsdienst en vaderland; pro
Deo, voor God, om Godswil, gratis; pro forma, voor den
vorm, voor de leus; pro patria, voor het vaderland.
probatum est, Lat. het is beproefd (en goed bevonden).
probleem, vr. Fr. problema, Lat. op te lossen stelling of
vraagstuk, vraagstuk, raadsel; problematisch of problemao
tiek, twijfelachtig, onuitgemaakt.
procede, o. Fr. wijze, waarop men andere menschen behanr
delt; methode, die men volgt om een of ander te doen;
werkmanier, procedeeren, een proces voeren; procedure,
yr. rechtsgeding; rechtspleging; proces, o. rechtsgeding;
wijze waarop iets toegdat (c h e m i s c h p r o c e s, W.);
processie, yr. plechtige optocht; procesverbaal, o. schriftelijk relaas van een wetsovertreding, een duel, enz.
procent = percent, (%) ten honderd.
proclamatie, vr. Fr. openlijke bekendmaking van overheids.
v ege: de inhoud ervan; proclameeren, afkondigen, bekend
maken, uitroepen.
procreatie, yr. Lat. voortteling.
procuratie, vr. Fr. volmacht; procuratie-houder, gevolmachtigde; procureur, Fr. advocaat die in een burgerlijk geding
een der beide partijen vertegenwoordigt.
produceeren, Lat. voortbrengen, vervaardigen, bijbrengen;
product, o. voortbrengsel; productie, vr. voortbrenging;
producent, voortbrenger (uegenst.: consument, verbruiker);
productief, veel voort- of opbrengend; productiviteit, vr.
vruchtbaarheid; winstgevendheid.
profaan, Fr. oningewijd, ongewijd, onheilig; heiligschennend,
niet-bijbelsch; profanatie, yr. heiligschennis, ontheiliging;
profaneeren, ontheiligen, ontwijden.
professeur, Fr. (= professor Lat.) noemt men in Frankrijk
iedereen, die zijn kost verdiend door wetenschap, kunst of
zelfs kunstvaardigheid te onderwijzen of te beoefenen, eel
beroepsbillardspeler is een professeur de billard, een dansmeester is professeur de danse, enz.; professor, hoogleeraar;
professoraal, tot het hoogieeraarsambt behoorend; geleerd,
deftig, pedant; professoraat, o. hoogleeraarsambt.
professional, Eng. beroeps.-sportsman (tegenst.: amateur).
processie, vr. Fr. beroep, ambacht, belijdenis, kloostergelofte.
proficiat! Lat. wel bekome het U! geluk er mee!
profiel, o. Fr. iemands gelaatstrekken van terzijde gezien,
doorsnede; en profil, van terzijde; (tegenst.: en face).
profusie, vr. Fr. overvloed, overdaad.
progenituur, vr. Fr. nakomelingschap.
progressie, vr. Fr. voortgang, trapsgewijze toename; progres.
PRO—PRO.
149
sief, trapsgewijze opklimmend; progressieve belasting, die
zwaarder drukt naarmate het belastbaar inkomen of vermogen is; progressist, voorstander van den vooruitgang
(progrès).
progymnasium, onderwijsinrichting met 4-jarigen cursus, ge-.
lijkstaande met de 4 laagste klassen van een gymnasium.
project, o. Fr. ontwerp, plFn, oogrnerk; projecteeren, ontwerpen, plannen maken; projectie, vr. schets, kaartteekefling, uitstraling, worp; projectiel, o. ieder voorwerp, dat
door eenig werktuig voortgeworpen wordt; alles waarmede
men werpt.
proletariaat, o. Lat. de gezamenlijke proletariers, d.w.z. de
lieden, die niets bezitten dan hun proles, hun kroost; de
niet-bezitters, degenen, die afhankelijk zijn van hun arbeid.
prologus, proloog, m. Lat. inleidingsrede, voorspel.
prolongatie, vr. Fr. termijnverlenging, betalingsuitstel; effecter
in prolongatie geven, ze beleenen, ze als borgstelling geyen om later weer in te lossen; prolongeeren (van
uitstel van betaling geven.
pro memorie (pro mem.), Lat. ter herinnering; uitdrukking,
die men achter een post op een rekening zet om te kennen te geven dat het bedrag later vastgesteld zal worden.
promenade, yr. Fr. wandeling, wandelplaats; promenade
militaire, oefeningstocht; promeneeren, wandelen.
promesse, yr. Fr. schuldbekentenis inhoudende belofte om op
een bepaalde datum te betalen,
pro mine, per duizend.
promotie, yr. Lat. bevordering (in het bijzonder tot een
academischen graad; promotor, professor, die de p r om o ti e uitspreekt; in de wereld der financien: iemand,
die er zijn werk van maakt maatscbappijen op te richten;
voornaamste verzorger van een zaak; promoveeren, bevordering maken, een academischen graad krijgen.
prononceeren, Fr. uitdrukken, uitspreken; geprononceerde
gelaatstrekken, sterk sprekende trekken.
pronunciamento, o. in Spanje, Portugal, Zuid- en MiddenAmerika: openlijke verklaring van opstand tegen de regeering, ook: de opstand zelf.
propa(e)deutisch examen, voorbereidend examen, dat aan de
hoogere academische examens voorafgaat.
Propaganda, vr. Lat. (voluit: congregatio de propaganda
fides) door de pausen ingestelde raad ter verbreiding vas
het geloof; propaganda, wat gedaan wordt om een geloof
of een overtuiging te verbreiden; propagandist, die p r op a g a n d a maakt; proponeeren, '.'erhreiden, voortplanten.
prophylactisch, Lat, voorbehoedend, vOcirkomend, afwerenda
proponeeren, Lat. voorstellen, voorslaan; proponent, voorsteller; protestantsch geestelijke, die nog geen predikantsplaats heeft.
proportie, vr. Fr. evenredigheid, verhouding; proportioneel,
150
PRO—PRO.
evenredig, gelijkmatig; goed geproportioneerd, wel gebouwd, welgemaakt
propositie, vr. Fr. voorstel, voorslag, aanbod.
propria manu, Lat. eigenhandig; proprio mote, uit eigen
beweging.
pro rata, Lat. naar verhonding, elk naar zijn aandeel.
proseliet, Gr. nieuw bekeerde (op godsdienst. gebied).
prositi Lat. wel bekome het u! op uw gezondheid!
prospect, 0. Lat. aan- of uitzicht, vergezicht, uitwendige
voorstelling (opstand) van een gebouw; prospecteeren,
een terrein onderzoeken of het delfstoffen bevat; prospectus, o. aankondiging van een boek, van een onderneming
met opgave van bijzonderheden betreffende inhoud, doel,
uitvoering, enz.
prostitueeren (zich), Fr. zich aan ontucht prijsgeven, veil
zijn; prostituee, yr. publieke vrouw, prostitutie, yr. ontucht.
protectie, vr. Fr. bescherming, begunstiging; protectionisme,,
o. het beschermen van inlandschen handel en nijverheid
door invoerrechten, enz.; protectionist, voorstander van dit
stelsel; protector, Lat. beschermheer (titel van C r o mw e 11) ; protectoraat, beschermheerschap; gebied dat onder
bescherming staat van (d.w.z. onderworpen is, met een
schijn van eigen regeering, aan) eenige mogendheid; protégé, Fr. beschermeling, gunsteling; protegeeren, beschermen, begunstigen.
protest, o. Lat. tegenspraak, verzet; acte (van een deurwaarder) om een weigering to constateeren; protesteeren,
zich verzetten, betuigen, een acte van weigering laten opmaken; protestatie, yr. betuiging, het protesteeren.
protocol, o. Fr. relaas door een bevoegd ambtenaar opgemaakt; proses-verbaal van een diplomatieke conferentie;
het ceremonieel gebruikelijk bij diplomatische aangelegenheden, de ontvangst van vorsten, enz.
prototype, o. Gr. oorspronkelijk model, eerste voorbeeld,
eerste afdruk.
protozoal, mrv. Gr. afdeelitig van het dierenrijk, welke de
kleinste vormen omvat op de grens van planten- en dierenrijk.
protuberantie, vr. Fr. uitwas, uitstekend gedeelte.
prouesse, vr. Fr. daad van moed, heldendaad (ook ironisch).
prouveeren, Fr. pleiten: dat p r O u v e e r t voor hem.
proveniershuis, gesticht voor proveniers, d.i. voor degenen,
die zich voor een zekere som levenslang verblijf en onderhoud in dat gesticht gekocht hebben.
provenu, o. Fr. opbrengst, winst.
proviand, vr. It. mondvoorraad, levensmiddelen; proviandeeren, zie approviandeeren.
providentie, yr. Fr. voorzienigheid, voorzorg; providentieel,
door de voorzienigheid beschikt, wat een wondere uit-
PRO—PUP.
151
komst is.
provinciaal, Fr. bijv. nmw. gewestelijk; zelfst. nmw. plattelandbewoner; overste der kloosters van eenzelfde orde in
een provincie; provincialisme, woord dat alleen in een bepaalde provincie gebruikt wordt; (bekrompen) geest, die
niet verder reikt dan de belangen der eigen geest.
provisie, vr. Fr. voorraad (levensbehoeften), loon voor
makelaars, enz. (meest precentsgewijs berekend); provisioneel, bij voorraad, voorloopig.
provisor, Lat. opziener, bevoegd beheerder van een apotheek.
provocatie, yr. Fr. uittarting, uitdaging; provoceeren, uittarten, uitdagen, uitlokken.
provoost-geweldige, in de Middeleeuwen rechterlijk ambtenaar bij het krijgsvolk.
proza, o. Lat. ongebonden, niet-dichterlijke stijl, prozaisch,
nuchter, alledaagsch.
prudentle, yr. Fr. goeddunken, beleid, wijs inzicht; voorzichtigheid.
.pruderie, vr. Fr. preutschheid, nuffigheid.
prud'homme, Fr. (rechtschapen man), lid van een „kamer
van arbeid", (conseil de prud'hommes) in Frankrijk.
spalterion, o. Gr. oud snareninstrument; psalmboek.
pseudo, Gr. valsch, zoogenaamd; pseudoniem, o. onder een
valschen naam of ongenoemd schrijvend; pseudonimiteit,
vr. verborgenheid onder een valschen naam.
psyche, vr. Gr. de ziel (zinnebeeldig voorgesteld door een
vlinder); groote toiletspiegel; psychiater, geneesheer voor
zielsziekten; psychiologie, yr. zielkunde; psychiologisch
oogenblik, het meest gunstige oogenblik; psychioloog, zielkundige, beoefenaar der p s y c h i o l o g i e.
ptomaine, vr. giftig bestanddeel in rottend vleesch, lijkengif.
puberteit, vr. Lat. manbaarheid, huwbaarheid.
publicatie, vr. Fr. bekendmaking, afkondiging, uitgave; publiceeren, bekend maken, uitgeven; publicit, dagbladschrijver;
publiciteit, yr. bekendheid, ruchtbaarheid.
pud, o.
gewicht van 6 kilo.
pudiek, Fr. schaamachtig, kuisch.
puissant, Fr. machtig; puissant r ij k, schatrijk.
Pullman-car, Amerikaansch salonrijtuig (zoo genaamd near
Pullman, eigenaar van groote constructie-werkplaatsen).
pulver, o. Lat. poeder, buskruit; pulverisatie, yr. Lat. het tot
poeder malen; pulveriseeren, tot poeder vermalen.
puneise, vr. Fr. koperen stiftje met platten kop, wandluis.
Punch, de hansworst in het Engelsche poppenspel, naam
van een Eng. satirisch tijdschrift.
punchbowl, Eng. ponskom.
punctum! Lat. klaar! afgeciaan!
punctualiteit, yr. nauwkeurigheid, stiptheid; punctuatie, yr.
het plaatsen der leesteekens; punctueel, stipt, nauwgezet.
pupi.,, Fr. pleegzoon, kostleerling; oogappel.
152
PUR—QUA.
purée, vr. Fr. moes van aardappelen of vruchten.
purgatief, purgeermiddel, buikzuiverend middel; purgatorium,
o. Lat., purgatoire, Fr. vagevuur; purgeeren, zuiveren, at.
voeren.
purifieeren, Fr. zuiveren, louteren.
purisme, o. Fr. streven naar zuivering der taal; purist,
ijveraar daarvoor.
pur-sang, Fr. volbloed.
Puriteinen, gestrenge protestanten; puriteinsch, overdreven
streng in godsdienstig en zedelijke aangelegenheden.
puszta, vr. Hong. grassteppe in Hongarije.
puzzle, Eng. raadseltje.
pygmee, mrv. pygmeeen, Gr. dwergen, nietige menschjes
(vooral figuurlijk).
pyramide, zie piramide.
pyrotechnicus, vervaardiger van vuurwerk; pyrotechniek, yr.
vuurwerkk-unst.
Phyrrus-overwinning, overwinning, die met veel te groote
offers gekocht wordt.
Q
Q.E.D. = quod erat demonstrandum (z.a.); (JAI. =-- qualita
qua (z.a.).
qua, Lat. als, in hoedanigheid van.
quadraat, o. Lat. vierkant, tweede macht.
quadrant, o. Lat. vierde deel van een cirkel, hoekmeter,
hoogtemeter, graadboog.
quadratuur van den cirkel, herleiding van den cirkel tot een
vierkant van gelijk oppervlak; fig.: jets onuitvoerbaars.
quadriga, yr. Lat. vierspan.
quadrille, yr. Fr. dans, welke door een even aantal parer;
uitgevoerd wordt; kaartspel dat met vieren gespeeld wordt.
quadrilloen, o. millioen in de vierde macht.
quadruple, Fr. viervoudig.
quaerens quem devoret, Lat. zoekende wien te verslinden.
(Petrus V : 8).
quaestor, Lat. schatmeester, stemopnemer.
Quakers, Eng. godsdienstige secte in Engeland en Amerika.
qualificatie, vr. F. toekenning van een eigenschap van een,
titel; qualificeeren, eigenschappen of hoedanigheden toekennen, betitelen.
qualita qua, Lat. in zijn hoedanigheid.
qualitatief, volgens de hoedanigheid (qualiteit).
quand meme, Fr. om 't evex. hoe, in ieder geval.
quantitatief, volgens de quantiteit, d.i. hoeveelheid of grootte.
quarantaine, vr. Fr. korter of langer gedwongen verblijf
(vroeger 40 dagen!), op een afgezonderde plaats, van
vaartuigen en personen, welke uit besmette plaatsen komen;
de daarvoor bestemde plaats.
QUA—R. 153
quarter, Eng. Engelsche maat a ± 290 L., ook gewicht
a ± 12 4
1 K.G.
quarteron(e), Fr. kleurling(e), voortgesproten uit het huwelijk van een Europeaan en een tercerone (z.a.).
quartet, o. Fr. muziekstuk voor 4 stemmen of instrumenten.
quarto, Lat. ten vierde; boekformaat (het vel in vieren gevouwen).
quasi, Lat. als 't ware, gelijk als, gelijkende op.
quatrain, o. Fr. gedicht van vier regels.
quatre-mains, vr. Fr. vierhandig pianostuk.
queen, Eng. koningen; queens-bench, zie op king.
querelle d'Allemand, Fr. (lett.: Duitsche twist) ruzie over
niets.
quêtisme, o. de leer der quetisten, van hen, die alle Christelijke volmaaktheid in de rust, werkeloosheid der ziel stellen.
queue, yr. Fr. staart, biljartstok, rij menschen, die wachten
en een voor een geholpen worden: queue makers voor
een loket, bijv.
qui bene distinguit bene docet, Lat. die goed onderscheidt,
onderwijst goed.
quibus, Lat. zot, gek.
quinto, Fr. 5e toon van den grondtoon, E-snaar op de viool;
quintessens, y r. tot vijf mral toe overgehaalde geest eener
vloeistof; het fijnste, de kern.
Quirinaal, Lat. paleis der Italiaansche koningen te Rome.
quitte, Fr. even, vereffend; quitteeren, voldoen.
qui vive? Fr. werda? D. wie daar? op z'n qui vive zijn, oplettend zijn, op z'n hoede wezen.
qui vivra verra, Fr. die (dan) zal leven, zal zien; de tijd zal
het leeren.
quod erat demonstrandum, Lat. wat te bewijzen was.
quomodo, Lat. handelwijze, wijze van uitvoering; quomodo
vales, hoe gaat het?
quos ergo! Lat. ik zal je . ....!
quos vult perdere Jupiter, dementet prius, Lat. wien Jupiter
verderven wil, beroofd hij eerst van het verstand.
quota of quotum, het evenredig aandeel dat ieder der partijen betalen of dragen moet; quotisatie, y r. berekening van
het quotum.
quotidien, Fr. dagelijks; journal quotidien, dagblad.
quotient, o. uitkomst voor een deeling.
quousque tandum! Lat. hoe lane toch (of nog) (zal het durent), aanvangswoorden van de eerste redevoering van
Cicero tegen Catalina.
R
R. (op recepten) ± recipe, Lat. neem; R.I.P. = requiescat
In pace, hij (zij) ruste in vrede; R.K. of R.C. = roomsch
katholiek; r.s.v.p. ± riponse s'il vows plait, Fr. antwoord
154
RAB—RAL.
als 't u blieft; verzoeke antwoord.
rabat, 0. It. korting op den bepaalden prijs.
rabbi of rabbijn, Hebr. Joodsche leeraar, wetverklaarder,
(r a b b i is den titel waarmee men een rabb ij n aanspreekt); rabbinaal, van of door een rabb ij n; rabbinaat,
0. waardigheid of rechtgsebied van een rabb i.
racaille, Fr. janhagel; gespuis.
race, yr. Eng. wedren.
racahout, n. Turksch, versterkend middel, uit zetmeel, chocoladepoeder en andere bestanddeelen samengesteld.
rachitis, of rhachitis, vr. Gr. z.g. Engelsche ziekte.
radeeren, Fr. uitschaven; wegkrabben.
radiaal, Lat. straalvormig.
radiatie, yr. Fr. uitstraling.
radicaal, Fr. (van Lat. radix = wortel) ingeworteld, van den
wortel af, grondig; radicalen, staatspartij dergenen, die een
algeheele democratische verandering der wetten voorstaan;
radicalisme, o. hun streven.
radiographie, yr. het photographeeren door middel van x-stralen; radiogram, draadloos telegram.
radiolaren, mrv. straaldieren (in het water voorkomende
protozoan, z.a.).
radiometer, m. instrument om de sterkte van lichtstralen to
meten.
radiotelegraphic, telegraphie zonder draad (door middel van
aethergolven).
radium, Lat. nieuw element dat vaste stoffen doorlicht.
radius, m. Lat. straal, halve middellijn in een cirkel.
radjah, Oost-Indisch stamvorst, Hindoe-vorst.
raffineeren, Fr. louteren, zuiveren, verfijnen; het zuiveren van
de ruwe suiker in de raffinaderijen; raffinadeur, eigenaar
van een r a f f i n a der ij (een fabriek waar suiker gezuiverd
wordt); geraffineerd, verfijnd.
rafraichissement, Fr. verversching.
rage, Fr. vr. woede, dolheid, het algemeen verzot zijn op
iets; het is een rag e: iedereen doet er aan mee.
ragout, o. Fr. sterk gekruid en gesausd vleeschgerecht.
raillerie, Fr. scherts; grapje.
railway, railroad, Eng. spoorweg.
raison, vr. Fr. rede, verstand, oorzaak, reden, verhouding,
raison d'être, recht (of reden) van bestaan; raison d'Etat,
overweging van hooger staatsbelang als verontschuldiging
voor het van regeeringswege inbreuk maken op wetten,
enz.; raisonnable, redelijk, billijk, behoorlijk; raisonneur,
praatjesmaker, persoon die over alles en nog wat ellenlange
redevoeringen houdt.
raket, Fr. met kruit gevulde cylinder die in de hoogte schiet;
raketten vliegtuig, vliegtuig voortbewogen door raketten
inplaats van een motor.
rallentando, It. muziekterm: langzamer.
RAD—REA.
155
tale, Fr. aanhanger van een vorige regeering, die zich met
de nieuwe verzoent.
Ramadan, Arab. de maand der groote vasten bij de Mohammedanen.
ramificatie, vr. Fr. vertakking.
rancho, Sp. alleen liggende hoeve in Mexico.
rancune, vr. Fr. wrok die men gevoelt na een beleediging;
sans rancune! laten we ons verschil vergeten!
rangeeren, Fr. het samenstellen van treinen en bijvoegen en
uitnemen van wagons.
ranimeeren, Fr. weer bezielen, opwekken.
rani des vaches, Fr. zie: kuhreinen.
rapaille, Fr. gemeen, gepeupel.
rape, m. Fr. geraspte snuiftabak.
rapporteur, Fr. berichtgever, de ambtenaar, die rapport uitbrengt over eenige aangelegenheid.
rapsodie, vr. rhapsodic.
rara avis (in terris), Lat. zeldzame vogel (op aarde); persoon of zaak, zooals men maar zelden ziet.
ratatouille, Fr. gestampte pot voor soldaten (verbasterd tot
ratjetoe).
ratificatie, vr. Fr. bekrachtiging door de betrokken regeeringeli van door haar gevolmachtigden gesloten verdragen,
enz.; ratificeeren, bekrachtigen, goedkeuren.
ratio, y r. Lat. reden, oorzaak, grond (zie ultimo); rationed,
redelijk, op redelijke overiuiging gegrond; rationalisme, o.
Fer. wijsgeerig stelsel dat de openbaring verwerpt en alles
beweert te verklaren met behulp van de rede; rationalist,
aanhanger van dat stelsel.
ravage, Fr. verwoesting.
ravelijn, o. Fr. halvemaanschans.
rayeeren, zie royeeren.
rayon, o. Fr. straal (= radius), verboden kring om een
vesting, waarbinnen slechts onder zekere voorwaarden gebouwd mag worden.
zazzia, yr. Arab. inval op vijandelijk gebied om vee, koren,
enz. te rooven; onverwachte klopjacht door de politie om
bepaalde wijken van misdadigers te zuiveren.
reaal, m. Sp. munt in Spanje en Mexico (waarde varieerend
van 12 tot 22% cent).
reactie, vr. Fr. werking van een lichaam op een ander dat
op het eerste inwerkt of pas ingewerkt heeft; alles wat in
tegenovergestelden zin werkt; actie van die politieke partij,
welke zich tegenover den vooruitgang plaatst en het verleden wil terugroepen; nadeelig gevolg dat zich later voordoet; reactionnair, aanhanger van de partij der r e a c t i e,
de r eac tie in de hand werkend.
reader, Eng. leezer; readingroom, leeszaal.
ready, Eng. klaar; all ready, alles klaar.
ireageeren, Fr. terugwerken, • tegenwerken, zich verzetten,
156
REA—REC.
blijk geven dat men lets gehoord, gevoeld, enz. heeft.
realisatie, vr. Fr. verwezenl , iking; het te gelde maken; reali,
seeren, verwezenlijken, verkoopen; realisme, o. middel,
eeuwsch wijsgeerig stelsel, hetwelk algemeene denkbeelden
a13 werkelijke dingen beschouwde; neiging van moderne
kunstenaars om de natuur voor te stellen zooals zij werk?.lijk is, dus met het leelijke en vulgaire; realistisch het
r ea l i s m e huldigend in de kunst; realiteit, vr. werkelijkheid.
real-schule, D. school voor talen, wis- en natuurkunde.
rebel, Fr. oproermaker, muiter, opstandeling; rebelsch, oproerig; rebellie, vr. oproer, muiterij.
rebus, m. Fr. (van Lat. res, zaken, lett. van zaken) , teeken-,
letter- of figuur-raadsel.
rebuten, mrv. Fr. onbestelbare brieven.
recapituleeren, Fr. een korte opsomming ( recapitulatie, yr.)
geven.
receiver, Eng. ontvanger, curator, bewindvoerder door de
schuldeischers of obligatiehouders benoemd
recenseeren, Fr. onderzoeker beoordeelen, een oordeei vellen (over boeken, tijdschriften, enz.); recensent, beoordeelaar; recentie, yr. boekbeoordeeling.
recent, Fr. nieuw, pas gebeurd.
recepis(se), vr. Fr. bewijs van ontvangst.
receptie, vr. Fr. opneming, aanneming als lid; ontvangst; tijd
en plaats tot het ontvangen van gelukwenschen.
reces, o. Lat, verlof, verdaging der zitting (bij wetgevende
vergaderingen); op reces g a a n, met verlof gaan.
recette, vr. Fr. wat bij een voorstelling of concert aan entrées
gebeurd wordt.
rechauffe, Fr. opgewarmd.
recherche, vr. Fr. de afdeeling der rechercheurs, d.i. der
politie-beambten belast met het doen van nasporingen.
recidive, yr. Fr. het opnieuw plegen van een misdaad of
vergrijp door iemand die reeds voor eenzelfde feit gestraft
werd; recidivist, die zich schuldig maakt aan r e c i d i v e.
recipe, (verkort R.) op recepten: neem.
recipieeren, Fr. opnemen (in een gezelschap), onthalen;
recipient, de persoon, die r e c i p i e e r t; ontvanger, een
vat tot opneming van door distallatie verkregen vochten;
klok van een luchtpomp.
reciprociteit, vr. Fr. wederzijdschheid; reciproqueeren, wederkeerige beleefdheid bewijzen.
recitatief, o. It. soort zang, welke de gesproken declamatie
nabootst, gedeelte van een stuk, waarbij de zang niet aan
maat gebonden is; reciteeren, opzeggen, voordragen.
reclamant, Fr. degeen die reclameert, een reclame of recla.
matie, d.i. een bezwaarschrift, indient; reclame beteekent
ook publieke aanprijzing in dagbladen, enz.
recognitie, yr. Fr. geld dat de erfpachter jaarlijks aan den
REC—RED.
157
eigenaar van den grond betaalt, geld dat betaald wordt als
erkenning van ontvangen diensten.
recommandabel, Fr. aanbevelenswaardig; recommandatie, vr.
aanbeveling; recommandeeren, aanbevelen.
reconciliatie, vr. Fr. verzoening; reconciliant, verzoeningsgezind; reconcilieeren, verzoenen.
reconstructie, vr. Fr. weder opbouwing; reconstrueeren,
weder opbouwen, weder samenstellen, weder ineenzetten.
reconvalescent, Fr. herstellende zieke.
reconventie, y r. Fr. tegeneisch in burgerlijke rechtszaken.
record, Eng. het hoogste of beste, wat op het gebied van
sport of kunst bereikt werd; een record slaan, het grootste
I. ereikte succes nog overtreffen.
recoiery, Eng. terugkrijging.
recreatie, vr. Fr. uitspanning, ontspanning, vervroolijking.
recriminatie, yr. Fr. tegenbeschuldiging, tegeneisch, verwijt;
recrimineeren, zijn aanklager eveneens aanklagen, op
scheldwoorden antwoorden met scheldwoorden.
recrudescentie, yr. Fr. verergering (na een verbetering).
recruteeren, aanwerven; fig. bewegen tot aansluiten bij een
partij, enz.; recruut, jong soldaat.
rectangulair, Fr. rechthoekig.
rectificatie, y r. Fr. terechtwijzing, verbetering, herhaalde
distillatie; rectificeeren, verbeteren, enz.
rector, Lat. directeur van een gymnasium; rector magnificus,
vQorzitter van den academischen senaat; rectoraal, den
rector betref fend; rectoraat, ambt of waardigheid van
rector.
recut o. Fr. zelfst. nmw. ontvangstbewijs; bijv. nmw. algemeen gebruikelijk, in de mode.
recueil, o. Fr. verzameling, bundel.
reculeeren, Fr. teruggaan, wijken; reculer pour mieux saucer,
Fr achteruitgaan om een beteren sprong to kunnen nemen
(figuurlijk).
recuseeren, Fr. afwijzen, niet aanvaarden, wraken.
red, Eng. rood; Red-Star-Line, Roode-Ster-Lijn (zekere
scheepvaartmaatschappij, welker vlag een mode ster
draagt).
redacteur, Fr. opsteller, samensteller van een dagblad, een
tijdschrift, enz.; redactie, yr. het in elkaar zetten van een
periodiek, van een verzoekschrift, enz.; de gezamenlijke
r e d a c t e u r s; redactioneel, van de redactie uitgaand.
redemptor, Lat. verlosser; Redemptoristen, geestelijke orde,
gelijkend op die der Jezdieten.
redigeeren, Fr. op- of samenstellen, de redactie voeren.
redivivus, Lat. uit den dood verrezen.
redoubleeren, Fr. verdubbelen (term uit 't bridgespel).
redoutabel, Fr. vreeselijk, geducht.
redoute, y r. Fr. vooruitgeschoven werk, kleine veldschans
158
RED—REG.
met alleen uitspringende hoeken; gemaskerd bal.
redres, o. Fr. herstel, het weer goed maken (van cen ver.,
ongelijking).
reduceeren, Fr. verminderen, herleiden; reductie, vr. vermindering, verkleining, hedeiding.
reduit, Fr. toevluchtsoord; schuilhoek.
reed, Fr. werkelijk, wezenlijk, solide.
reexpeditie, yr. Fr. verdere doorzending.
refectorium, o. Fr. eetzaal in een klooster of andere grootr
inrichting.
referaat, o. verslag, bericht; referent, verslag- of berichtgever, recensent; referentie, inlichting; referendaris, hoofdambtenaar aan een departement, in rang volgend op den
directeur-generaal; zich refereeren aan, verwijzen naar,
onder referte aan, met verwijzing naar.
reflecteeren, Fr. weerkaatsen, weerspiegelen; acht slaan op,
schrijven op een advertentie; reflectant, die op een advertentie schrijft; reflectie of reflectie, yr. weerkaatsing, weerschijn, overdenking; reflector, m. lichtscherm; reflex-beweging, onwillekeurige beweging, veroorzaakt door een uitwendigen prikkel.
reformatie, vr. Fr. hervorming; reformator, hervormer; reformeeren, hervormen, verbeteren.
reform(e), naam waarmede men een verbeterde vrouwenkleeding aanduidt, waarbij al wat knelt en snoert vermeden is.
Refugie, Fr. in de 17e eeuw uit zijn vaderland uitgeweken
protestantsch Franschman.
refuseeren, Fr. weigeren.
regaal, o. = voxhumana, (z.a.); koninklijk voorrecht; hoog
heidsrecht, (mrv. regalia); regaleeren, onthalen.
regardeeren, Fr. aanzien, betrekking hebben op, aangaan.
regatta, yr. It. roei- en zeilwedstrijd.
regeneratie, vr. Fr. wedergeboorte, het omvormen; regent?.
reeren, weder telen of voortbrengen, ver- of omvormen.
regent, Fr. rijksbestuurder (bij ontstentenis van een vorst),
bestuurder van een liefdadigheidsgesticht, vr. regentes(se).
regie, vr. Fr. rekenplichtig beheer, administratie van indirecte
belastingen, van staatsmonopolies, het werk van den
regisseur, (z.a.) van een schouwburg.
regime, o. Fr. leef- of eetregel, staatsinrichting, zie ancies.
regisseur, Fr. rekenplichtig beheerder, beambte in een schouwburg, die het toezicht heeft op den goeden gang van zaken
bij het spel.
registratie, vr. Fr. het inschrijven van acten in een officlei
register; registreeren, inschrijven in een wettelijk register.
reglementair, Fr. wat het reglement betreft; conform bet
reglement.
regnum, Lat. het rijk; regnum naturae, rijk der natuur.
regressief, Fr. teruggaand, terugwerkend.
REG—REN.
159
reguller, Fr. regelmatig, geregeld; reguliere geestelijken, die
tot een orde behooren; regulariseeren, regelen; regulariteit,
regelmatigheid; regulateur of regulator, regelaar, onrust,
clinger, slinger-uurwerk.
rehabilitatie, vr. Fr. eerherstel (inz. van gefailleerden); rehabiliteeren, in eer en goeden naam herstellen.
reintegreeren, Fr. iemand herstellen in bezit of waardigheid,
waarvan hij te voren beroofd was.
relais, Fr. pleisterplaats; poststation.
relatie, vr. Fr. verhaal, bericht, verslag; betrekking, gemeenschap, verkeer; relatiEn, mrv. (invloedrijke) kennissen;
relatief, betrekkelijk.
releveeren, Fr. ontheffen, verlichten; iets doen uitkomen.
relit, o. Fr. verhevenheid, uitstek; verheven beeldhouwwerk;
en raid, verheven; zie bas en haut.
religie, yr. Fr. godsdienst, geloofsleer, godsvrucht, belijdenis;
religieus, godsdienstig, vroom, nauwgezet; religieuse, non.
reliquie, yr. of reliek, Fr. gedeelte van het lichaam van een
heilige, voorwerp dat hem toebehoord of tot zijn terdoodbrenging gediend heeft, overblijfsel.
rembours of remboursement, Fr. terugbetaling, bedrag dat
men betaalt bij 't in ontvangst nemen van een pakje ter betaling van den inhoud; rzmbourseeren, terugbetalen (inz.
van voorschotten).
remedie, yr. Fr. hulp- of geneesmiddel.
rememoreeren, Fr. weder in de herinnering brengen.
remise, yr. Fr. overgemaakt bedrag.
remissie, yr. Fr. korting, afslag, vermindering (van straftijd),
opheffing van een verbod.
remiteeren, overmaken, terugzenden, verminderen.
remonstrantie, vr. Fr. tegenvoorstelling; Remonstranten, leden
van het hervormde kerkgenootschap welke in 1610 een
r e m o n s t r anti e indienden bij de Staten van Holland;
remonstreeren, tegenwerpingen maken.
remonte (paarden), paarden, bestemd om het te kart aan
legerpaarden aan te vullen; remonte-commissie, yr. commissie belast met den aankoop der r e m o n t e.
remplacant, Fr. plaatsvervanger.
remuneratie, yr. Fr. belooning, betaling (voor bewezen diensten); remunereeren, vergelden, beloonen.
renaissance, yr. Fr. wedergeboorte; de Renaissance, de ver1evendiging van letteren, kunsten en wetenschappen in de
15e en 16e eeuw, o.m. door den invloed van de weer in
eer herstelde studie der Oude beschaving; stijl der kunstvoortbrengselen uit dat tijdperk.
renard trein, trein getrokken door auto (zonder rails).
rendeeren, Fr. winst opleveren.
rendez-vous, o. Fr. afgesproken plaats om samen te komen,
de afspraak zelf; rendez-vous-huis, huis, waar gelegenheid
wordt geboden tot ontucht.
160
REN—REP.
renegaat, Fr. die het Christelijk geloof opgeeft voor een
ander, inz. voor het Mohammedaansche; fig. die zijn politieke overtuiging verloochent.
renommee, vr. Fr. faam, naam, roem; gerenommeerd, beroemd.
renonce, Fr. 't missen van een kleur in het kaartspel waardoor mag worden ingetroefd.
renovatie, Fr. vernieuwing, herstelling; tweede aanmaning ter
betaling van achterstallige belasting.
rentabiliteit, yr. Fr. (van een onderneming bijv.) het vermogen om rente of te werpen, winst te doen behalen.
rente viagere, Fr. lijfrente,
renvoi of renvooi, o. Fr. verwijzing, inlassching van een of
meer woorden in een acte.
reorganisatie, vr. Fr. het opnieuw inrichten (reorganiseeren).
repartitie, yr. Fr. verdeeling, omslag,
repasseeren, Fr. doorloopen, vluchtig doorzien, nazien en
kleine verbeteringen aanbrengen.
repercussie, vr. Fr. terugstoot, afkaatsing (van licht, geluid, enz.).
repertoire, o. Fr. repertorium, o. Lat. overzicht, waarin de
stof zoo gerangschikt is dat ze gemakkelijk te overzien is;
naamlijst der stukken, welke gewoonlijk door een troep
gespeeld worden; repeteeren, herhalen; repetitie, vr. herhaling, oefening; repetitor, Lat. leermeester, welke de lessen van een hoogleeraar met een student herhaalt, hem
africht voor het examen.
repliceeren, Lat. antwoorden, er tegen in brengen; replielc,
vr. Fr. tegenantwoord, wederlegging van het vooraf gesprokene.
reportage, vr. Eng. het werk van den reporter, d.i.: den berichtgever voor couranten.
repos ailleurs! Fr. elders (d.i..: hiernamaals) de rust! (devies
van Marnix van St.-Aldegonde).
.
represailles, yr. mrv. Fr. het kwaad dat men een vijand doet
om zich schadeloos te stellen voor een nadeel dat hij ons
berokkend heel t, weerwraak.
representant, Fr. vertegenwoordiger; representatie, yr. vertegenwoordiging; representatief, vertegenwoordigend; bet
representatief stelsel, het stelsel van volksvertegenwoordiging; representeeren, vertcgenwoordigen, voorstellen, vertoonen, voordoen.
repressief, Fr. beteugelend.
reprimande, y r. Fr. berisping, scherp verwijt.
reprise, yr. Fr. herhaling, vernieuwde opvoering.
reproche, Fr. verwijd; sans peur et sans reproche, milder
vrees of blaam.
reproduceeren, Fr. voorttelen, weder-aangroeien, weergeven;
reproductie, vr, weergave, voortteling.
reprouveeren, Fr. veroordeelen, verwerpen, afkeuren.
161
REP—RES.
reptielen, o. mrv. Lat kruipende dieren, amphibian; fig. lage
karakters.
republiek, vr. Lat. gemeenebest, vrije staat, staat, waar Been
erfelijk vorst, dock een gekozen president aan 't hoofd
staat; republikein, burger of aanhanger van een r e p ublie k; republikeinsch, wat tot een r e p u b 1 i e k beboort.
repudiEeren, Fr. verwerpen, verstooten, van de hand wijzen.
reputatie, vr. Fr. faam, goede naam, eer.
request, o. Fr. verzoek; requestreeren, een request indienen; requestrant (e), hij (zij), die een request indient.
requiem, 0. Lat. gezongen iris voor de zielsrust van overledenen (R.K. kerk).
requiescat in pace! Lat. hij (zij) ruste in vrede! (afgekort
R. I. P•).
-requireeren, Fr. verlangen, vorderen, eischen, onderzoeken;
requisieten, allerlei voorwerpen, die onmisbaar zijn bij de
opvoering van een tooneelstuk, requisitie, y r. opeisching,
verlangen, uitschrijving van gedwongen leveringen; requisitoir, o. eisch van het Openbaar Ministerie.
les, Lat. zaak; res publica, openbare zaak, openbaar belang
(=republiek).
rescontre, vr. of-, verrekening enz. (in den effektenhandel;
rescontre-dag, de daarvoor bestemde dag.
rescript, o. Lat. schriftelijk antwoord op een schriftelijke
vraag; pauselijke beschikking over een theologische vraag;
vorstelijk kabinetschrijven.
reserve, vr. Fr. alles wat achtergehouden wordt om eerst
onder bijzondere omstandigheden gebruikt te worden, troepen, geldsommen, enz.; ook figuurlijk: voorbehoud; reserveeren, in reserve houden, voorbehouden; een gereserveerde houding aannemen, terughoudend zijn; reservist,
dienstplichtige, die tot de landweer of landstorm behoort;
reservoir, vergaderbak, bewaarplaats.
resideeren, Fr. wonen (van een vorst of een notaris); resident, zaakgelastigde eener regeering in het buitenland,
hoofd van een gewest in Oost-India; residentie, y r. verblijfof woonplaats (inzonderheid van een vorst), gewest in
Oost-Indie.
residu, Fr. overblijfsel; bezinksel.
resigneeren (zich), Fr. afstand doen, zich nederleggen, berusten in zijn lot; resignatie, vr. berusting.
resilieeren, Fr. terugtreden, opheff en, te niet doen van een
contract.
resolutie, vr. Fr. besluit, vastberadenheid, voorstel (in een
vergadering); resoluut, vastberaden, onverschrokken.
respect, o. Fr. eerbied, respectabel, eerbied- of achtenswaardig; respectabiliteit, achtenswaardigheid; respecteeren, eerbiedigen, hoogachten, ontzien.
11
162
RES--REV.
respectief, bijv.; respectievelijk, bijv. nmw. betrekkelijk, wederkeerig, onderling, wederzijds (6) , ieder voor zich.
respirator, m. Lat. werktuigje om de ademhalingsorganen te
beschermen (tegen koude, enz.) .
respondeeren, Fr. antwoorde 1, borg blijven.
ressort, o. Fr. gebied, rechtsgebied, uitgestrektheid eener bevoegdheid, vakgebied, werkkring; ressorteeren, tot een
ressort behooren.
ressource, yr. Fr. hulp, toevlucht, hulpbron, bestaansmiddel.
restant, o. Fr. overschot.
restaureeren, Fr. herstellen, versterken, verkwikken; restaurateur, houder van een restaurant; restauratie, yr. herstelling,
wederoprichting; restaurant; de Restauratie, het herstel der
Bourbons op den troon van Frankrijk (1815-1830).
restitueeren, Fr. teruggeven, terugbetaling; restitutie, vr. teruggave, terugbetaald bedrag, vergoeding.
restrictie, vr. Fr. beperking, voorbehoud; restrictio mentalis,
voorbehoud dat men bij zichzelf maakt bij 't afleggen van
gelofte of eed en waardoor men meent deze krachteloos te
maken; restrictief, beperkend.
resultaat, o. Fr. gevolg, uitslag, vrucht.
résumé, o. Fr. samenvatting, beknopt overzic.ht, korte inhoud;
resumeeren, samenvatten, in 't kort herhalen.
retablisseeren, Fr. herstellen, weer oprichten.
reticule, yr. Fr. werk- of naaizakje.
retina, vr. Lat. netvlies.
retirade, vr. Fr. terugtocht, vlucht, toevluchtsoord, bestekamer; retireeren, terugtrekken, afdeinzen; retiro, Sp. plaats,
waar men zich terugtrekt; stille, afgelegen plaats; bum
retiro, Sp. (goede afzondering) naam van vele villa's.
retort, vr. Fr. kromhals, kolfhelm (bij het distilleeren).
retoucheeren, Fr. overwerken, de laatste hand aan iets leggen, (inzonderheid aan negatieven van photographieen);
retoucheur, photograaf met de retouche, de afwerking der
negatieven, belast.
retour, Fr. terug; terugkeer; retourneeren, terug zenden.
retraite, vr. Fr. terugtocht; wijkplaats; het zich van de wereld
terugtrekken.
retrancheeren, Fr. verschansen; retran.chement, yerschansing.
retribueeren, Fr. salaris of belooning (retributie, yr.) seven.
retro satanasl Lat. terug (van mij), ratan!
retrogradeeren, Fr. achterwaarts gaan (ook fig.).
reunie, vr. Fr. hereeniging; gezellige bijeenkomst (van oudgedienden, oud-studenten, enz.).
reusseeren, Fr. slagen.
revaccinatie, vr. Fr. genoegdoening, wraak, vergelding;
nieuwe partij om het verlies der eerste te herstellen.
reveil(le), vr. Fr. ochtendsignaal bij de soldaten; her/eying
(inzonderheid op godsdienstig gebied).
revenons a nos moutons: Fr. laat ons tot onze schapen (ons
REV—RID.
163
eerste onderwerp van gesprek) terugkeeren!
revenu, o. Fr. inkomen; revenuen, inkomsten.
reverend, Eng. eerwaarde.
reverentie, vr. Fr. ontzag, eerbied, eerbetuiging; nijging, bulging.
reverie, vr. Fr. droomerij, mijmering, gepeins.
revers, m. Fr. keerzijde; opslag, omslag; fig. tegenspoed.
review, Eng. tijdschrift, maandblad, recensie, aankondiging
(= revue, Fr.) ; reviewer, recensent.
revindicatie, vr. Fr. terugvordering, tegeneisch.
revisie, yr. Fr. herziening (van een vonnis); tweede druk.
proef.
revival, o. Eng. plotseling herleving van den godsdienst in
een bepaald gebied (gelijk in 1906 in Wales).
revocatie, vr. Fr. her- en terugroeping, intrekking.
revolteeren, Fr. in opstand brengen of komen; revolutie,
omwenteling (inzonderheid staatsomwenteling), algeheele
verandei ing of vervorming; omwenteling van een ster om
een ander hemellichaam; revolutionair, omwentelingsgezind;
revolutioneeren, een omwenteling teweeg brengen (in).
revue, vr. Fr. wapenschouwing, monstering, overzicht, naam
van vele maandschriften; de revue passeeren, gemonsterd,
nauwkeurig bezien worden.
rex, Lat. koning.
rex de chaussee, m. Fr. benedenste of gelijkvloersche verdieping.
rhachitis, zie rachitis.
rhapsoden, Gr. „samenvoegers van gezangen", rondtrekkende
zangers bij de oude Grieken; rhapsodic, vr. mengelwerk, uit
verschillende fragmenten bijeengebracht geheel (inz. als
muziekterm).
rhetor, Gr. redenaar, leeraar in de welsprekendheid; rheto
riek of rhetorica, vr. welsprekendheid, rhetorisch, redekunstig.
rheumatiek, yr. Gr. zinking, ziekte welke gekenmerkt wordt
door een pijnlijke strooming in de gewrichten, de spieren, enz.;
rheumatisch, met r h eum a t i e k behept.
rhinoceros, in. Gr. neushoorndier.
rhododendron of rhododendrum, in. Gr. alpen- of bergroos.
rhytmisch, Fr. wat tot bet r h y t m e behoort, waar r h y
u s *.ri is; rhutmus o. of rhytme, Gr. symmetrische rangsithikking en regelmatige afwisseling van sterk en zwak
betoonde klanken in een versregel of muzikale phrase, enz.
ricinus-olie, yr. wonder-olie.
ricochetteeren, Fr. het weder opspringen en zijn baan vervolgen van een projectiel, wanneer het den grond of het
wateroppervlak raakt.
sideau, m. Fr. voorhang, gordijn; (aan 't eind van een tooneelstuk) het scherm yak
sidicuul, Fr. belachelijk.
1164
RIF—ROS.
rifleman, Eng. scherpschutter.
rigiditeit, yr. Fr. onbuigzaamheid, onverbiddelijkheid.
tigorist, Fr. persoon, die de strengheid zijner beginselen over,drijft; rigorisme, uiterst strenge zedeleer; rigoreus, strengt
onbarmhartig; rigeur, yr. strengheid, hardheid; de rigueur
beslist vereischt worden; a la rigueur, in 't ergste geval.
Ong, m. Eng. soort van karteli, vereenigirg van industrieelens
die niet alleen een z.g. pool vormen, d.i. hun grondstoffen
gezamenlijk inkoopen om hun leveranciers in hun macht
te krijgen, doch ook gezamenlijk niet aangesloten concurrenten Good-concurreeren.
rio, in. Sp. rivier.
risposteeren, Fr. snel en treffend antwoorden, dadelijk hervatten.
riscant of risquant, Fr. gewaagd, gevaarlljk; risqueeren,
wagen, de kans beloopen; risico, o. It. het gevaar (inz. dat
van schepen om te vergaan); het gevaar, waarvoor geassureerd is; waagstuk.
rituaal, o. Lat. in het algemeen elk voorschrift volgens hetwelk plechtige handelingen worden ingericht; (speciaal:)
de inrichting van kerkelijke diensten; ritueel, tot het kerk0
gebruik behoorend; ritus, m. kerkgebruik, wijze van temdienst.
rivaliseeren, Fr. wedijveren.
river, Eng. rivier; Riviera, vr. It. oever- of kustland, speciaal
een streek langs de Middellandsche Zee; rivrere, vr. Fr.
rivier; halssnoer van diamanten.
roastbeef, Eng. geroosterd rundvleesch.
robe de chambre, Fr. = chz.mbercloac.k, Eng. z.a.
robuust, 'Fr. sterk, krachtig.
rocking-chair, Eng. schommzIstoel.
rococo (stia, Fr. naam welke gegeven is aan den still uit
den tijd van Lodewijk XV en 't begin van lien van Lodewijk XVI (lste helft van de 18de eeuw).
roebel, m. Russ. munt van f 1.90; de papier en roebel
geldt even A
I daarvan.
regatoire commissie, rechterlijke commissie, welke elders een
onderzoek gaat instellen.
Romaansch, afstamuiend van de Latijnen; romance, yr. Fr.
zangsiukje over eenig teeder of treffend onder werp; romancier, romanschrij ver; romanciire, romanschrijfster; romanDesk, fabelachtig, wat aan een roman ontleend schijnt;
ha:tstochtelijk, dwepeLd als een romanheld (in ); romantiek,
schrijfwijze dergenen die in het begin der 19de eeuw braken met den tot toen gevolgden stijI en methode der oude
klassieken; romantisch, dichterlijk, schoon, verrukkelijk.
ropie of ropij, vr. Indische mut (in goud pl.m. f
in
zilver in diverse waarden).
rosarium, o. Lat. rozenkrans; rozengaarde.
ROS—SAB.
165
Rosslnant(e), het paard van Don Quichote; knol.
rotatle, vr. Fr. wenteling, draaiing, beweging om de a;
rotatiepers, pers, waarop de gestereotypeerde vormen gebogen om cylinders worden bevestigd.
rotonde, vr. Fr. road, door een koepel overdekt gebouw;
rond tuinhuis; rond gesneden mantel, die in groote ploolea
neervalt.
roturier, Fr. persoon van burgerlijke afkomst.
roué, Fr. voornaam losbol.
rouge-et-noir, o. Fr. (rood-en-zwart) soort kansspel met
kaarten en ballen.
roulette, yr. Fr. kansspel, waarbij de winner wordt aange,
wezen door het stilhouden van een kogeltje bij een bepaald cijfer op een draaibare schijf.
route, vr. Fr. weg, tocht, koers.
routine, vr. Fr. vaardigheid door langdurige oefening verkregen; sleur, slender; geroutineerd, door oefening bekwaaus
geworden.
royaal, Fr. koninklijk; mild; royalisme, o. koningsgezindheid;
royalist, koningsgezinde.
royeeren, Fr. doorhalen, schrappen.
rubriek, yr. Fr. afdeeling, klasse, soort; opschrift.
ruche, vr. Fr. geplooid kanten oplegsel of boa.
rudimenten, o. mrv. Fr. eerste beginselen van een weten&chap of kunst; eerste sporen van een orgaan in wording;
rudimentair, alleen de eerste beginselen omvattend.
ruine, vr. Fr. bouwval, puinhoop; ondergang, verwoesting;
ruineeren, maatschappelijk ten onder doen gaan; ruineus,
wat buitensporige uitgaven eischt.
Rule Brittannial Eng. Heersch Brittannial aanvangswoordez
van het Engelsche volkslied van dien naam.
sumineeren, Fr. herkauwen; nog eens wikken en wegen.
rumor in casa, Lat. (drukte in huis) opschudding in een
bepaalden kring.
run, Eng. groote toeloop, het bestormen van een bank, bijv,
door een menigte, die betaald wil worden.
ruse de guerre, vr. Fr. krijgslist.
rusticiteit, vr. Fr. boerschheid, landelijke onbeschaafdheic4
rustiek, boersch, onbeschaafd.
S
S, St, Sct, = Sint, Saint, Sanct, de heilige; sc, sculpsitt
s.g.d.g. = sous garantie du gouverment, onder waarborg
der regeering; S.J. = Societatis Jesu, tot Societeit van jezus
(de Jezuieten-orde) behoorend; s.t. of s.s.t.t. = salvuin
atulorum, behoudens zijne titels (op adressen);
s'il vows plait, als 't u belieft; S.P.Q.R. (zie senatus).
sabbath, m. Hebr. de wekelijksche rustdag der joden.
sabel, (in de wapenkunde), zwart; sabreeren, Fr. neersabef,
166
SAB—SAL.
len; sabreur, houwdegen, ljzervreber.
sabiers, Fr. steraanbidders.
sabords, Fr. schietgaten van een schip.
sabot, Fr. klomp; paardenhoef.
sabreur, Fr. houwdegen; woest strijder.
saccageeren, Fr. plunderen; rooven.
saccharine, vr. Fr. wit, zoet poeder, 300 maal zoo zoet als
sulker.
sacerdotaal, Fr. priesterlijk; sacrament, o. godsdienstige han.
deling ter heiliging van dengeen, die er het voorwerp van
is, genademiddel. (Doop en avondmaal zijn de s a c r emen t en der Ned. Herv. kerk); sacramenteel, tot een
sacrement behoorend; sacramenteele woorden, uitdrukking welke vast behoort bij het afdoen van een bepaalde zaak; sacrementeeren, sacreeren, vloeken, to keen
gaan.
sachet, o. Fr. parfumzakje.
sacrament, Lat. Christelijk genademiddel.
Sacredieu, Sacre Dieu, Fr. Goede God (vloek).
sacrificceren, sacrifMeren, Fr. opofferen.
stscrilegie, Lat. heiligschennis; kerkroof.
sacristie, vr. vertrek tot een R.K. kerk behoorend, waar lewijde voorwerpen geborgen en niet-openbare plechtighedes
verricht worden; sacristein, koster.
saffiaan, Fr. zie marokijn.
saffier, Fr. kostbare blauwe edelsteen.
saffraan, Fr. gedroogde bloemstempels van een krokussoort
(lekkernij).
saga, of sage, vr. oud-Noorsch, legende, volksoverlevering.
sagaai, yr. lange spies van Kaffers, Negers en Hottentotten.
sagaciteit, vr. Fr. scherpzinnigheid.
sage-femme, yr. Fr. vroedvrouw.
Sagittarius, Lat. boogschutter, de Schutter (sterrenbeeld).
saillie, yr. Fr. uitvai, geestige zet.
sailor, Eng. zeeman.
aaint(e), Fr. heilige.
saison, vr. Fr. seizoen, jaargetijde, bad- of reisseizoen, duar
der wintervermakelijkheden; morte-saison, tijd van het
jaar, waarin er in bepaalde bedrijven gewoonlijk slapte
heerscht.
saki (Japansch) bedwelmende drank uit rijst.
salarideren, Fr. van salads of bezoldiging geven.
saldo, o. It. overschot, rest, verschil (in d e b e t en c r ed i t); persaldo, blijft ......
Salem (Arabisch) vrede (begroeting).
Salische wet, de wet der Salièrs of Salische Franken (5de
eeuw), inzonderheid art. 62 daaruit, waarbij de dochters
worden uitgesloten van erfenis- en troonopvolging.
salmiak, afk. van sal-ammoniacum, zoutzure amonia k;
salmiak-pastilles, huismiddel tegen verkoudheid.
SAL—SAN.
167
salon. in. Fr. groote zaal; Salon, jaarlijksche tentoonstelling
van schilder- en beeldhouwkunst te Parijs;Salon des refuses, tentoonstelling der werken die voor den officieelen
Salon geweigerd zijn.
Salop, Fr. slordige vrouw; slons.
saltimbanque, Fr. kunstenmaker op de openbare straten en
tnarkten; salto mortale, It. (doodelijke sprong), halsbrekend kunststuk; al te gewaagde onderneming.
Salto, Lat. sprong; salto mortale, doodensprong.
salubriteit, yr. Fr. gezondheid, gezonde gesteldheid.
sakieeren, Fr. groeten; saluut! gegroet!; saluut, o. militaire
groet; welkomstgroet door kanonschoten.
Salvation-army, yr. Eng. het Leger des Heils.
saivator mundi, Lat. redder der wereld, Heiland.
salve! Lat. gegroet! welkom!
salva venia, Lat. met verlof (gezegd).
salvo, o. eerbewijs door het afschieten van wapens, een
enkele losbranding van geweren of kanonnen.
samba' (Maleisch) Indische toespijs; groenten vermengd met
Spaansche peper.
samoen of samun, m. Arab, verstikkende heete, doodelijke
wind in de Arabische woestijnen.
samovar, m. Russ. klein koperen theetoestel.
sanatorium, o. Lat. gasthuis voor zieken of herstellenden (iazonderheid voor longlijders) in een gezonde streek (mrv.
sanatoria).
sanbenito, Sp. het met kruisen en duivels beschilderde hemd,
waarin ketters verbrand werden, ook de evenzoo beschilderde muffs.
sanctie, yr. Fr. bekrachtiging, goedkeuring; sanctioneeren,
s a n c tie verleenen.
sanctuarium, o. Lat. sanctuaire, o. Fr. heiligdom; Sanctum
Sanctorum, o. het Heilige der Heiligen.
sandalen (Maleisch) bindzolen; 0. Ind. schoeisel.
sandwich, Eng. broodje, boterham met vleesch; sandwichman,
man, die met een reclamebord vOOr en achter zijn lijf op
straten en pleinen rondloopt.
sangfroid, Fr. koelbloedigheid.
sanauinisch, Fr. volbloedig, vurig, driftig, opvliegend.
Sanhedrin, o. naam van den hoogen raad der joden, fig.
machtig raadscollege.
sanitair, Fr. wat betrekking heeft op het instand houden der
gezondheid; (zie op cordon).
sans, Fr. zonder; sans comparaison, zonder vergelijking (op
andere punten); sansculotte, naam, waarmede in 1789 de
aristocraten de revolutionairen aanduidden, die de culotte
(di de korte kniebroek) vervangen hadden door den langen pant alo n; sans facon, zonder omslag of plichtplegingen; sans gene, ongedwongen; sans pared,zonder weerla; sans pear et sans reproche, zonder vrees of blaam;
SAW SCLI.
169
veger, liedjeszanger.
sawah, vr. Mal. rijstveld in Indie.
sbirre, It. gerechtsdienaar, politie-agent (in Italie).
scabreus, Fr. gewaagd (uit een oogpunt van welvoegelijkheid).
Scala, vr. It. ladder, toonladder; naam van een schouwburg
te Milaan (en sedert ook elders).
scalpeeren, Lat. de hoofdhuid met het haar van de hersenpan
trekken (oorlogsgebruik der Indianen).
scandaleuse, zie chronique.
scaphandler, m. Gr. luchtdichte uitrusting der duikers.
scapulier, o. Lat. twee aan elkaar verbonden stukjes gewijde
stof, door R. Katholieken wel op borst en rug gedragen als
bescherming voor rampen, enz.
scarpius, Lat. schorpioen (sterrenbeeld; soort insect).
scene, vr. Fr. schouwtooneel, plaats die het tooneel in een
stuk verbeelden moet; gedeelte van een bedrijf; rumoer, opschudding, scenario, o. It. = mise en scene, (z.a.) ook:
korte inhoud van een tooneelstuk.
scepticisme, o. Fr. leer dergenen, die hun oordeel opschorten
vooral op metaphysisch gebied; gesteldheid van de personen die weigeren een algemeen verbreide leer of meening
aan te hangen; scepticus, twijfelaar, ongeloovige; sceptisch,
twijfelend aan alles.
schibboleth of sjibboleth, o. Hebr. (vloed, stroom); herkenningswoord, wachtwoord om vriend van vijand te onderscheiden (Richteren VII : 4-6).
schema, o. Gr. gestalte, beeld, voorbeeld, schets, ontwerp,
model; schematisch, schetsmatig, als model of voorbeeld.
schism, o. Gr. spijting, scheuring; (inzonderheid in kerk of
geloof); schismaticus, scheurmaker.
schlaraffenland, D. luilekkerland.
scholastiek, o. Lat. schoolwijsheid, inzonderheid de leerstof
en de methode der middeleeuwsche scholen; scholastisch,
schoolsch, spitsvondig; scholasticus, mrv. scholastici, ook
scholastiekers, de schoolgeleerden der middeleeuwen, lieden die zweren bij de schoolsche wijsheid zonder met het
leven te rekenen; ijdele woordenkramers.
schwadron, D. = escadron, (z.a.); schwadronneeren, in escadrons op elkaar stooten, met den sabel erop inhakken;
snoeven, pochen; schwadronneur, snoever, pocher.
sciopticon, groote tooverlantaarn voor lichtbeeklen.
scissie, vr. Fr. scheuring, splijting.
scorbuut, o. Lat. scheurbuik.
scriba, Lat. secretaris, schrijver; scribent, veelschrijver.
scrips, mrv. Eng. voorloopige bewijzen van aandeel.
scroft;leus, Fr. klierachtig.
scrupule, yr. Fr. gewetensbezwaar; scrupuleus, nauwgezet;
scrupuleusheid, te groote nauwgezetheid, angstvalligheid.
sculpsit, (afk. sc. of sculp) Lat. heeft het gegraveerd; sculp-
170
SCY—SEN.
tuur, y r. beeldhouwkunst of -werk, snijwerk; sculpturaal,
tot de beeldhouwkunst behoorend, waardig gebeeldhouwd
te worden.
Scylla, oudtijds gevaarlijke klip bij Messina; in de buurt was
ook de kolk Charybdis, vandaar: van Scylla in Charybdis
vervallen, van den regen in den drop komen.
season, Eng. = saison, Fr.
secessionnisten, (zij die zich afscheiden), naam eener ultramoderne kunstrichting in Duitschland.
second, Fr. tweede; secondai:, wat in de tweede plaats komt,
van ondergeschikt belang is; secondeeren, helpers, steunen,
in de hand werken; secondant, getuige bij een duel, huiponderwijzer in een kostschool.
secretariaat, o. Fr. ambt of bureau van den secretaris.
secretie, vr. Fr. afscheiding van stof fen uit het lichaam.
sectaris, Lat. ijverig aanhanger van een secte, d.i. van een
kleinere partij, die zich op godsdienstig of politiek gebied
van een grootere afgescheiden heeft; sectie, yr. Fr. insnijding, lijkopening, afdeeling; sector, m. gedeelte van eat
cirkel begrensd tusschen twee stralen en een boog.
seculair, Fr. honderdjarig, wereldlijk (tegenst. geestelijk);
secularisatie, yr. het ontnemen van geestelijke bezittingen
aan de kerk en ze in handen van wereldlijke eigenaars geven (seculariseeren).
sedentair, Fr. een zittend leven leidend.
seditieus, Fr. oproerig.
seigneur of sinjeur, Fr. heer.
seismogreiaf, m. toestel om tijd, duur en uitgebreidheid van
aardschokken te registreeren; seismologie, yr. wetenschap
der aardbevingen; seismologisch station, waarnemingspost
voor het bestudeeren van aardbevingen.
sekse, sexe, vr. Lat. kunne, geslacht, geslachtsdeel.
select, Eng. uitgelezen, keurig; selectie-theorie, de theorie van
de natuurlijke teeltkeus (van Darwin).
selfhelp, Eng. eigen hulp; selfgovernement, zelfregeering, republikeinsche regeeringsvorm; selfmade man, man die zichzelf er bovenop gewerkt heeft.
semaphore, yr. Fr. seintoestel, kunsttelegraaf.
semester, o. halfjaar.
semi, Lat. half; semi-arts, student die nog maar een examen
behoeft te doen om zijn arts-diploma te krijgen.
seminarie, o. Lat. kweekschool (inz. voor R.K. priesterz);
seminarist, leerling van een s em i n a r i e.
semitisch, Oostersch, inz. Joodsch.
semper, Lat. steeds, immer, semper idem, steeds dezelfde,
steeds zichzelf gelijk; semper virens, altoos groenend, blamer groen.
senaat, m. Fr. de eerste kamer der volksvertegenwoordiging
in de Latijnsche landen; senatus populus que Romanus,
(afk.: S.P.Q.R.) de senaat en het yolk van Rome; senatus-
SEN—SER.
171
consult, senaatsbesluit (tijdens het Fransche keizerrijk);
senator, lid van den s e n a a t.
sen(h)or, sen(h)ora, Port. en Sp. beer, gebieder; vrouw, gebiedster.
senior, Lat. de oudere of oudste.
se non i vero, a bene trovato, It. als het niet waar is, is het
toch aardig bedacht.
sensatie, vr. Fr. gewaarwording, gevoel; opzien; sensationeel,
wat opzien baart.
sensibel, Fr. voelbaar, gevoelig, vatbaar voor indrukken, erkentelijk; sensibiliteit, vr. gevoeligheid; sensiblerie, vr.
overdreven gevoeligheid; sensualiteit, yr. neiging tot zinnelijk genot; sensueel, zinnelijk, wellustig.
sententie, y r. vonnis, uitspraak; zedepreek; sententleus,
spreukrijk, pittig, bondig.
sentiment, o. Fr. gevoel, denkwijze; sentimentaal of sentimenteel, overdreven gevoelig, smachtend; sentimentaliteit, bespottelijke, overdreven gevoeligheid.
separaat, Fr. afzonderlijk, op zichzelf; separatie, vr. scheiding;
separatisme, zucht- of geest tot afzondering (in godsdienst en staatkunde); separatist, voorstander, aanhanger
van het separatism e; separator, toestel om vaste
stoffen van vloeibare of te scheiden (in de zuivelindustrie,
bijv.); separeeren, scheiden, afscheiden, afzonderen.
sepia, o. Gr. zwart-bruine teekeninkt.
septennaat, o. Lat. zevenjarige regeeringsperiode of ambtsduur.
septisch, Gr. bedervend, rottend, bederfwekkend.
sequester, o. Lat. gerechtelijk beslag op goederen, sequestratie, yr. gerechtelijke beslaglegging; onwettelijke gevangenhouding; sequestreeren, beslag leggen op; onwettig gevangen houden.
seraf, serafyn, seraphim, m. Hebr. vuur- of lichtengel.
serail, o. Fr. het paleis van den Turkschen keizer; woning
van een voornaam Mohammedaan. (De hare m, het
vrouwenverblijf is daar slechts een gedeelte van).
serenade, yr. Fr. muziekuitvoering voor iemands woning als
huldeblijk (inzonderheid 's avonds).
serenissimus, Lat. „doorluchtigste", vroegere titel van vorstelijke personen; in de Duitsche spotbladen is „Serenissimus" het type van de bekrompen Duitsche potentaatjes.
aereen, Fr. helder, zuiver, kalm, vredig, gelukkig.
aericultuur, vr. Fr. zijdeteelt.
aerie, vr. Fr. reeks, rij.
serieus, Fr. ernstig.
serum, o. Lat. de waterige vloeistof in de melk en het bloed,
die zich bij het stollen afscheidt; men gebruikt serums uit
het bloed van met een ziekte ingeente dieren, om die ziekte
te genezen door inspuiting er mee: het serum tegen bondsdolheid, bijv.
172
SER—SIM.
serviel, Fr. slaafsch, laag, al to getrouw (serviele vertalina;
servilisme, o. systematische geest van slaafschheid, slaafsche denkwijs; serviliteit, yr. slaafsche onderdanigheid.
serviteur, Fr. dienaar; beleefde bulging.
servituut, o. Fr. dienstbaarheid, zakelijk recht op het eigen.
dom van een ander: het recht van waterafvoer, van overgang, enz.
setter, m. Eng. Patrijshond.
senttlement, Eng. vestiging, kolonie.
sextant, yr. Lat. hoogtemeter, astronomisch werktuig, dat het
zesde deel van cirkel omvat.
sexuaal of sexueel, Fr. het natuurlijk geslacht of de geslachtsdeelen betreffend.
sfeer, zie spheer.
shake-hands, Eng. het handschudden (als begroeting).
shampooing, Eng. het wasschen van het hoofd en het Naar,
share, yr. Eng. aandeel, actie.
shawl, y r. Eng. sjaal, groote omslagdoek.
sherry, m. Eng. wijn uit Xeres in Spanje.
shilling, m. Eng. schelling (=-- 60 cents).
shire, Eng. landschap, graafschap.
shocking, Eng. aanstootgevend, ergerlijk, (als uitroep: foeiri
shrapnels, mrv. Eng. met kogels gevulde granaten.
Shylock, woekeraar (type uit Shakespeare's Koopman van
Venetie).
sybille, Lat. profetes, waarzegster.
sic, Lat. aldus; het staat er woordelijk z66; sic transit gloria
mundi! zoo gaat de heerlijkheid der wereld voorbij!; sic
volo, sic jubeo, zOO wil ik, zoo beveel ik; sic vos non vobis;-zoo (werkt) gij, maar het is niet voor u.
siccatief, o. Lat. snel opdrogend vernis.
sierra, vr. Sp. gebergte, bergketen.
siesta, vr. Sp. middagslaapje.
si fabula vera, Lat. als 't verhaal waar is.
signaleeren, Fr. iemands signalement, d.i. zijn persoonsbeschrijving opgeven; zich signaleeren, zich onderscheiden.
signatuur, y r. Fr. onderteekening, kerfje in de drukletters,
volgcijfer op ieder vel van een boek; signet, o. handzegel,
cachet.
significatief, Fr. wat duidelijk een beteekenis heeft, een bepaalde gezindheid verraadt.
signora, It. mevrouw, gebiedster; signore, beer, gebieder.
silentium! Lat. stilte!
silhouette, vr. Fr. schaduwbeekl, omtrek.
silo, rn. Sp. onderaardsche bewaarplaats voor graan, enz.
Silvesteravond, Oudejaarsavond.
similia similibus curantur, Lat. gelijke (kwalen) worden doorgelijke geheeld, kernspreuk der homeopathen.
simonie, yr. Lat. handel in heilige dinoen, verkoop van
geestelijke ambten.
SIM—SOC.
173
simplex, Lat. het eenvoudige; simplicius, eenvoudig mensch,
sukkel; simplicissimus, de zeer eenvoudige, titel van een
bekend Duitsch satiriek b s ad; simplicitas, vr. eenvoud, onschuld, onnoozelheid; simplificeeren, vereenvoudigen.
aimilatie, vr. Fr. veinzerij, valsche vertooning; simileeren,
veinzen, zich voordoen als (een ziekte simileeren, bijv.).
aimultaan, Fr. gelijktijdig; simultaneiteit, yr. gelijktijdigheid.
sinecure, yr. Fr. bezoldigd ambt, dat tot geen arbeid verplicht.
sine qua non, Lat. zie conditio.
sing-alariteit, yr. Fr. vreemdheid, zonderlingheid, singulier,
ongemeen, zeldzaam, zondc ruing.
sinoloog, Fr. kenner der Chineesche taal.
sinopel, Fr. (in de wapenkunde), groen.
sir, AZng. mijnheer, beer, laagste adellijke titel in Engeland.
sire, Fr. titel, waarmede men eenen koning of keizer aan-
spreekt.
sirene, yr. Fr. zeenimf, verleidelijk schoone vrouw, mist- of
signaalhoorn; sirenenzang, onweerstaanbare lokstem.
sirocco, m. brandend heete Z.O.-wind in de Middellandsche
zee en op de kusten van Afrika.
Sisyphus-werk, (Gr. fabell.: Sisyphus was veroordeeld om
in de Onderwereld onophoudelijk een grooten steen tegen
een berg op to rollen, vanwaar die telkens weer omlaag
viel) harde, doellooze arbeid.
situaie, yr. Fr. ligging, fig.: toestand; situeeren, liggen, plaatsen.
si v;s pacem, para helium, Lat. indien gij vrede wilt, bereid
u ten oorlog.
sixpence, Eng. halve shilling = 30 cents.
ajah, Perz. koning.
sjeik sjech, Arab. bevelhebter van een Arabischen stain.
skalde, Noordsch, dichter of zanger bij de Oude Noordsche
volken.
skating, Eng. het rijden op rol-schaatsen; skatingring, baaa
voor skating.
skelet, o. Fr. geraamte.
ski, m. Deensch, lange sneeuwschaats.
akoeptsjina, yr. Serv. volksvertegenwoordiging in Servie.
slang, Eng. zeer gemeenzame, eenigszins Platte en min of
nicer onjuiste taal of uitdrukking in bepaalde standen of
kringen gebruikelijk (= Fr. argot).
sleeping-car, Eng. spoorrijtuig met slaapplaatsen.
smart, Eng. fijn, chic, naar de laatste mode of smaak.
sneer, m. Eng. hoop , bespotting, hoonende grijns, stekelige
zet.
isociaal, Fr. wat betrekking heeft op de maatschappij; sociaal.
democraat, aanhanger van de sociaal-democratie, yr. der
leer dus die het socialisme (z.a.) voorstaat, gepaard aan
eene volksregeering; sociabel, gezellig, van prettigen om.
gang; socialisme, o. de leer dergenen, welke de maatschap-
174
SOE--SOP.
pij geheel wenschen te hervormen door het brengen aan de
gemeenschap van alle voortbrengingsmiddelen en door den
arbeid en de voortbrengselen ervan over alien te verdeelen; socialist, aanhanger dier leer; socioloog, beoefenaar
der sociologic, vr. der kennis van de maatschappelijke
verschijnselen en der wetten, welke die beheerschen.
soeur, Fr. zuster; soeur de charite, liefdezuster.
soesah of soeza, yr. Mal. drukte, last.
soi-disant, Fr. zoogenaamd, gewaand.
soigneeren, Fr. verzorgen, zorgvuldig verplegen of behan-,
delen.
soirée, vr. Fr. avond, avondpartij; soirée dansante, avondpartij, waarop gedanst wordt; soirée musicale, avondpartij,
waarop gemusiceerd wordt.
soit! het zij zoo! goed!
soldatesk, Fr. op soldaten manier; soldatesca, yr. It. solda0
tesque, yr. Fr. tuchtelooze bende soldaten.
solfige, yr. Fr. zangoefening alleen op noten (dus zonder
woorden).
solidair, Fr. solidariteit betrachtend; solidariteit, vr. het in..
staan van alien voor een; het betrachten van wederzijdsch
hulpbetoon op grond van gemeenschappelijke belangen;
solide, stevig, vertrouwbaar, degelijk; soliditeit, stevigheid, enz.
soli Deo gloria! Lat. aan God alleen zij de eer!
sol justitiae illustra nos, Lat. de zon der gerechtigheid verlichte ons.
sollicitant, Fr. degeen die solliciteert, d.i. dringend verzoekt,
naar een post dingt.
solo, It. in samenstellingen: alleen; solo, vr. muziek- of zangstuk dat door een kunstenaar alleen uitgevoerd wordt,
soms met begeleiding.
solutie, vr. Fr. oplossing.
solvabel, Fr. of solvent, Lat. in staat om te betalen; solven.,
tie, vr. het in staat zijn om te betalen.
sombrero, m. Sp. breedgerande Spaansche hoed.
sommatie, yr. Fr. (gerechtelijke) aanmaning, opeisching;
sommeeren, aanmanen, opeischen.
sommiteit, Fr. fig. persoon, die boven alien uitblinkt doer
zijn talenten, zijn kennis, zijn vermogen, enz.
somnambule, Fr. die in slapenden toestand loopt, spreekt,
enz.; helderziende in magnetischen siaap; somnambulisme„
door magnetisme opgewekte helderziendheid. (zie: clairvoyance),
sonate, Fr. muziekstuk (voor instrument), bestaande uit 3 a 4
gedeelten van verschillend karakter.
sonde, vr. Fr. stift om wonden te peilen; sondeeren, peilen,
sonnet, o. Fr. dichtstukje van 14 .egels, verdeeld in 2 q u a en 2 terzinnen. (z.a.)
t
sopraan, yr. Fr. hooge vrouwenstem.
SOP—SPE.
175
sophisme, 0. Fr. drogrede; sophist, drogredenaar, degeen die
spitsvondigheden debiteert, opzettelijk valsche gevolgtrekkingen maakt; sophistisch, spitsvondig, bedriegelijk.
sorbet, Fr. ijsdrank bereid met vruchtensap en eenigerlei
alcoholischen drank.
sorteeren, It. uitzoeken, afdeelen; g o e d g e s o r t e e r d
z ij n wordt gezegd van een koopman, die een behoorlijke
verscheidenheid van artikelen in voorraad heeft; sortiment,
0. It. verscheidenheid van voorradige artikelen, goederenvoorraad.
sotto voce, It. met zachte stem.
soubrette, Fr. nuffige, sluwe kamenier.
souche, yr. Fr. stamregister; in een bon- of quitantieboekje;
het gedeelte dat niet afgescheurd wordt.
souffleur, Fr. degeen, die in den schouwburg souffleert,
d.w.z. de spelers, wie he geheugen in den steek laat,
voorzegt.
souffre-douleur, Fr. zondebok; souffreeren, lijden, toelaten.
souper, soupe, o. Fr. avondmaaltijd; soupeeren, avondmalen.
couple, Fr. lenig, buigzaam, handelbaar.
sourdine, vr. Fr. demper.
souspieds, mrv. Fr. voetriemen aan broek of slobkousen.
soutane, vr. Fr. het kleed der R.K. geestelijken.
souteneur, Fr. man, die leeft van de verdiensten van een
publieke vrouw.
souterrain, Fr. onderaardsch gewelf, kelderverdieping.
souvenir, o. Fr. herinnering, herinneringsgeschenk.
souverein of soeverein, Fr. vorst, die onbeperkt heerscht,
alleenheerscher; souvereiniteit, yr. alleenheerschappij.
sovereign, m. Eng. munt (= pl.m. f 12).
spahi, Turksch ruiter; inlandsch ruiter in Fransch Afrika.
Spartaansch, gestreng, hard, niet verwijfd (als in 't oude
Sparta).
spasme, o. Gr. kramp; spasmodisch, krampachtig.
spatie, y r. Lat. tusschenruimte, stiftje om ruimte to houden
tusschen de drukletters; spatieus, ruim.
speaker, Eng. voorzitter; mister speaker! mijnheer de voorzitter!
speclaal, Fr. bijzonder, afzo7:derlijk, bepaald; specialiseeren,
afzonderlijk in- of verdeelen; specialiteit, vr. bijzonderheid; persoon, die zich aan een enkelen tak van kunst en
wetenschap wijdt (in deze beteekenis is specialist verkiesebiker); specie, vr. klinkende munt; specieus, schoonschijnend, misleidend; specificatie, yr. nauwkeurige, stuksgewijze opgaaf; specificeeren, nauwkeurig, stuksgewijs opgey en; afzonderen, in soorten verdeelen; specificum, of spe.
middel, algemeen gcbruikelijk geneesmiddel vocr bepaalde ziektegevallen; specifiek, soortelijk; specimen, o.
Lat. (mrv. specimina) proeve (van bewerking), plan,
=oda
176
SPE—STA.
spectator, Lat. toeschouwer, waarnemer, opmerker.
apectraal-analyse, yr. Fr. onderzoek naar de grondstoffen
van brandende lichamen door ontleding der kleur in een
daartoe bestemd instrument (spectroscoop); o. spectrum,
de kleuren die men verkrijgt door ontleding van het licht.
speculatie, yr. Fr. bespiegeling; handelsonderneming gebaseerd op niet zeker te berekenen winstkansen; speculant,
die speculeert, d.i. een speculatie op touw zet; speculatief,
bespiegelend; zich leenend tot een speculatie (effecten,
enz.).
speech, m. Eng. rede; speechen, een redevoering houden.
spendeeren, D. ten koste lefgen, besteden.
apes, y r. Lat. hoop; spes patriae, hoop des vaderland, d.i. de
jeugd.
apheer of sfeer, yr. Gr. bol, kring, hemel- of aardbol; werktuig dat een hemelbol voorstelt, kring, loopbaan; gezichtskring; uitgebreidheid van iemands kennis, invloed, enz.;
gebied.
sphinx, vr. (Gr. fabell.) monster half vrouw, half leeuw, dat
zizh bij Thebe ophield, den voorbijgangers een raadsel opgaf en verslond, wie het niet konden oplossen; fig. raadselachtige vrouw.
spiritisme, o. Fr. de leer der spiritisten, di. dergenen, die gelooven dat door middel van een medium (z.a.) levenden
zich in verbinding kunnen stellen met de geesten van afgestorvenen; spiritualien, mrv. geestrijke dranken; spiritualisme, o. wijsgeerig stelsel hetwelk het bestaan der ziel als
een van het lichaam onafhankelijk iets aanneemt; spiritualist, aanhanger van die leer; spiritueel, geestig, geestelijk,
onlichamelijk; spirituosa, mrv. = spiritualien.
spleen, o. Eng. miltzucht, zwaarmoedigheid (met neiging tot
zelfmoord); gemelijkheid.
spontaan, Fr. vrijwillig, var.zelf, uit eigen beweging; spontane generatie of generatio spontanea, Lat. de „oerteelt-,
het ontstaan van organische uit anorganische stof; spontaneiteit, vr. de eigenschap van spontaan te handelen.
sporadisch, Gr. verstrooid, hier en daar voorkomend.
sport, m. Eng. alle soorten uitspanningen, waarbij vaardigheid en lichaamskracht vereischt worden; gymnastiek, spelen, wedrennen, en7.; sportsman, mrv. sportsmen, sportliefhebber.
spurt, m. Eng. bij een wedstrijd; plotselinge inspanning (tegen het einde) om vOcir te komen.
square, o. Eng. openbaar plein in het midden beplant.
squatter, Eng. kolonist in de Far-West, (z.a.), die zich vestigt op maagdelijken grond.
stabiel, Fr. duurzaam, bestendig; stabiliteit, yr. duurzaamheid,
bestendigheid, vastheid.
stadion, o. Gr. loop- of renbaan, lengtemaat (125 schreden);
stadium, o. Lat. graad, afzonderlijk tijdperk in een ontwik-
177
STA—STI.
keling (van een ziekte bijv.).
stagnatie, vr. Fr. stilstand, stremming, staking.
stalactiet, m. Gr. druipsteen (aan een grotgewelf).
stalagmiet, m. Gr. druipsteen( op den bodem van een grot).
static, vr. Fr. afzonderlijke genummerde zitplaats vooraan in
een schouwburg.
stante pede, Lat. op staanden voet, onmiddellijk.
stand, m. Eng. tribune bij wedrennen, schutbaan; afdeeling
voor een intender op een tentoonstelling.
starost, Russ. hoofd van een dorpsgemeenschap, dorpsschout;
in Polen: stadhouder, goeverneur.
start, m. Eng. punt van vertrek (bij de wedrennen); starter,
degeen die bij wedrennen het sein tot den afrit geeft.
statief, o. Lat. voetstuk voor optische en andere instrumenten.
stationnair, Fr. blijvend, stilstaand, niet veranderend; stationneeren, een standplaats hebben of geven.
statisticus, beoefenaar der statistiek, yr. di. de wetenschap,
die ten doel heeft het methodisch groepeeren van maatschappelijke feiten, voor zoover die door cijfers uitgedrukt
kunnen worden; statistisch, volgens de statistiek, tot de
statistiek behoorend of er toe dienend.
statueeren, Fr. oprichten, vaststellen; zie exempe1,
statuette, yr. Fr. klein standbeeldje, beeldje.
status, m. Lat. staat, toestand; status quo, toestand, waarin
een zaak tot dusverre was; status quo ante, de toestand
zooals vroeger (voor een oorlog, bijv.).
statuur, yr. Fr. gestalte, lichaamsbouw.
statuten, mrv. Lat. reglementsbepalingen.
stearine, yr. hoofdbestanddeelen der vetten, gezuiverde talk.
steeple-chase, yr. Eng. wedren over hindernissen naar een
bepaald doel (een toren in de verte, bijv.).
stenograaf, snelschrijver; stenographie, vr snelschrijfkunst.
Stentorstem, (Gr. fabelleer) buitengewoon zware stem.
stereometrie, yr. Gr. meetkunst der lichamen.
stereoscoop, m. optisch werktuig, waardoor men vlakke beelden als verheven kan zien.
stereotiep, Fr. vaststaand, onveranderlijk; stereotypeeren, het
drukken door middel van vaste vormen, vervaardigd door
het gieten van kokend metaal in een matrijs, d.i.: een afdruk der gezette bladen in papierstof. (De matrijs is dus
het negatieve beeld der letters en de metalen vorm wordt
weer positief); stereotypic, yr. het gieten der vaste vormen; plaats waar dit geschiedt.
steriliseeren, Fr. steriel (lett.: onvruchtbaar) maken, het dooden van de levende kiemen, die zich in een stof mochten
bevinden.
stethoscoop, werktuig om mee to ausculteeren (z.a.).
steward, Eng. hofmeester aan boord, rentmeester.
stigma, o. mrv, stigmata, Gr. lidteeken, punt, vlek, merk,
brandmerk; stigmatiseeren, met lidteekens merken, brand12
178
STI—SUB.
merken.
stilet, o. Fr. kleine dolk; peilnaald om wonden te s o n-,
deere n.
stiliseeren, in goeden stij1 opstellen of teekenen; staist, die
goed stiliseert.
stimulans, mrv. stimulantia, Lat. prikkelend, opwekkend middel; stimulatie, yr. aansporing, prikkeling; stimuleeren. aan
sporen, prikkelen.
stipendium, o. Lat. beurs, toelage voor onvermogende studenten.
stipulatie, y r. Fr. bepaling, afspraak, toezegging; stipuleeren,
vaststellen, bedingen.
stock, o. Eng. kapitaal, voorhanden waren, voorraad; stockexchange, yr. de effectenbeurs.
stoicijn, Gr. aanhanger van het stoisme, de wijsbegeerte van
Xenon, welke zedeleer het hoogste geluk plaatste in het
gehoorzamen aan de rede allèên, zonder zich te laten beinvloeden door uiterlijke lotswisseling; van daar stoicisme =
standvastigheid, strengheid, gelijkmoedigheid in het ongeluk; stolcijnsch, het stoicisme beoefenend.
stola, stool, yr. Lat. de lange, breede over de schouders af
hangende band van het R.K. priestergewaad.
store, o. Eng. winkel, magazijn; store, yr. Fr. rolgordijn.
storthing, yr. Zw. rijksdag in Noorwegen.
stramien, yr. Lat. borduurgaas.
stratageem, (beter strategeem,) m. Gr. krijgslist, kunstgreep;
strategie, vr. krijgskunde; strategisch, krijgskundig; strategisch punt, punt dat in oorlogstijd van groot belang is.
street, Eng. straat; the man in the street, (lett, de man op
straat) de massa, de gewone man.
strike, y r. Eng. werkstaking; striker, werkstaker.
strophe, y r. Fr. gedeelte van een gedicht, vers.
structure, vr. Fr. bouw, bo worde, samenstelling.
struggle, m. Eng. worsteling; struggle for life, struggle for
existence, strijd om het bestaan.
strychnine, yr. sterk vergif uit braaknoten bereid.
stuc, vr. Fr. pleisterkalk, gips.
studiosus, Lat. student, studentikoos, naar studenten-aard.
stupide, Fr. dom, stom, bot; stupiditeit, domheid.
stylist = stilist.
suaviter in modo, fortiter in re, (Lat. lett. zacht in de wijze,
sterk in de zaak) met inachtneming van uiterst beleefde
manieren toch onverzettelijk voet bij stuk houdend.
sub, Lat. onder (ook in samenstellingen); subaltern, Fr. ondergeschikt; subaltern officier, die den kapiteinsrang nog
niet heeft; subamendement, amendement op een amendement; subcutaan, Lat. onderhuidsch; subdivisie, yr. onderafdeeling.
subject, Lat. sujet, Fr. onderwerp, handelende persoon, persoon (in tegenstelling met object, de zaak); subjectief, wat
SUB—SUM.
179
verband houdt met den denkenden persoon (tegenstelling:
objectief, wat verband houdt met het gedachte), niet door
persoonlijke voorkeur beinvloed; jubjectiviteit, vr. het subjectief oordeelen.
subilem, Fr. hoog, verheven, edel; sublimiteit, yr. verhevenheid.
subordinatie, yr. Fr. ondergeschiktheid (inzonderheid van den
mindere aan den meerdere) tucht.
sub rosa, Lat. onder de roos, in vertrouwen.
subsidiair, Fr. in de plaats komend (voor een boete, indien
deze niet betaald wordt).
subsidie, vr. bijdrage, ondersteuning; subsidieeren, subsidie
verleenen.
substantie, vr. Fr. zelfstandigheid, bestanddeel, kern, hooktzaak; substantiéel, wezenlijk, voedzaam; substantief, o.
zelfstandig naamwoord.
substitueeren, Fr. in de plants stellen; substitutie, yr. vervanging; substituut, plaatsvervanger.
subtle', Fr. teer, fijn, ijl, listig, sluw; subtiliteit, vr. ijlheid,
fijnheid, listigheid, spitsvondigheid.
subventie, yr. Fr. hulp, onderstand.
subversief, Fr. omverwerpend, revolutionair.
succis d'estime, o. Fr. succes dat weer berust op waardeering van den persoon dan van zijn werk.
successie, y r. Fr. opvolging, erfenis, erfopvolging; successisrecht, belasting die geheven wordt van -..rfenissen, succes0
seur, opvolger; successief of successievelijk, achtereenvolgens; langzamerhand.
succubus, Lat. booze geest, die volgens oud bijgeloof, in
nachts mannen lastig viel.
vrouwengedaante
succursale, y r. Fr. inrichting (kantoor, winkel, fabriek) die
afhankelijk is van een anc:ere en dient om in de ontoereikendheid van deze laatste to voorzien.
suffisance, y r. Fr. laatdunkendheid, ijdele trots, opgeblazenheld; suffisant, voldoende, toereikend, ook: laatdunkend,
enz.
suffocatie, vr. Fr. verstikking; suffoqueeren, Fr. stikken.
suffrage universel, Fr. algemeen kies- en stemrecht.
suggereeren, Fr. inblazen, iLgeven; suggestie, vr. inblazing,
bijgebracht denkbeeld; suggestief, een suggestie veroorzakend.
sal generic, Lat. van zijn soort, alleen aan zijn soort eigen,.
suisse, Fr. Zwitser, portier, kerkeknecht.
sujet, o. Fr. onderwerp, (ook) voorwerp; mauvals sale,
slecht mensch; sujetten, de gezamenlijke tooneelisten.
sulfur, solfer, sulphur, zn. Lat. zwavel.
sultane, Arab. de eerste gemalin van den sultan, ook: diem
dochter; sultane valide, moeder des sultans.
minima summarum, Lat. de som der sommen, bet gezamenbike bedrag, alles bijeengenomen.
SUB—SUM.
179
verband houdt met den denkenden persoon (tegenstelling:
objectief, wat verband houdt met het gedachte), niet door
persoonlijke voorkeur beinvloed; jubjectiviteit, y r. het subjectief oordeelen.
subliem, Fr. hoog, verheven, edel; sublimiteit, vr. verhevenheid.
subordinatie, y r. Fr. ondergeschiktheid (inzonderheid van den
mindere aan den meerdere), tucht.
sub rosa, Lat. onder de roos, in vertrouwen.
subsidiair, Fr. in de plaats komend (voor een boete, indien
deze niet betaald wordt).
subsidie, y r. bijdrage, ondersteuning; subsidieeren, subsidie
verleenen.
substantie, y r. Fr. zelfstandigheid, bestanddeel, kern, hoofdzaak; substantikel, wezenlijk, voedzaam; substantief, o.
zelfstandig naamwoord.
substitueeren, Fr. in de plaats stellen; substitutie, y r. ver.
vanging; substituut, plaatsvervanger.
subtiel, Fr. teer, fijn, ijl, lastig, sluw; subtiliteit, vr. ijlheid,
fijnheid, listigheid, spitsvondigheid.
subventie, yr. Fr. hulp, onderstand.
subversief, Fr. omverwerpend, revolutionair.
succes d'estime, o. Fr. succes dat meer berust op waardeering van den persoon dan van zijn werk.
successie, y r. Fr. opvolging, erfenis, erfopvolging; successierecht, belasting die geheven wordt van crfenissen, successeur, opvolger; successief of successievelijk, achtereenvolgens; langzamerhand.
succubus, Lat. booze geest, die volgens oud bijgeloof, in
vrouwengedaante 's nachts mannen lastig viel.
succursale, y r. Fr. inrichting (kantoor, winkel, fabriek) die
afhankelijk is van een anclere en dient om in de ontoerei.
kendheid van deze laatste to voorzien.
suffisance, vr. Fr. laatdunkendheid, ijdele trots, opgeblazenheid; suffisant, voldoende, toereikend, ook: laatdunkend,
enz.
suffocatie, vr. Fr. verstikking; suffoqueeren, Fr. stikken.
suffrage universel, Fr. algemeen kies- en stemrecht.
suggereeren, Fr. inblazen, ir.geven; suggestie, vr. inblazing,
bijgebracht denkbeeld; suggestief, een suggestie veroorzakend.
std generis, Lat. van zijn soort, alleen aan zijn soort eigen.
Suisse, Fr. Zwitser, portier, kerkeknecht.
sujet, o. Fr. onderwerp, (ook) voorwerp; mauvals sujet,
slecht mensch; sujetten, de gezamenlijke tooneelisten.
sulfur, solfer, sulphur, m. Lat. zwavel.
sultane, Arab. de eerste gemalin van den sultan, oak: diens
moeder des sultans.
dochter; sultane
summa summanun, Lat. de som der sommen, het gezames-
lake bedrag, alley bijeenigenomen.
I 80
SUM—SYL.
summair, summierlijk, Fr. in het kort samengevat.
IIIIMMUM ills summa injuria, Lat. (het meeste recht is het
meeste onrecht), de strengste toepassing der wet leidt tot
het ergste onrecht.
sun, Eng. zon; sunday, zondag; sunlight, zonlicht.
superbe, Fr. heerlijk, prachtig, voortreffelijk.
super, (in samenstellingen): opper, over, zeer.
supercargo, opperkoopman (oudtijds aan boord van tea
koopvaardijschip de agent van den reeder).
superieur, Fr. superior, Lat. meerdere, overste, kloostervoogd;
bijy. nmw. beter, hooger; superioriteit, yr. meerderheid, hoogere rang, voortreffelijkheid.
superlatief, overtreffende trap.
supplanteeren, Fr. onderkruipen, den voet lichten.
suppleeren, Fr. aanvullen, volmaken; supplement, aanvulsel„
aanhangsel; suppletie, yr. aanvulling; supplementair, aanvullend.
suppliek, supplicatie, yr Fr. verzoek, smeekschrift.
suppoost, oppasser, deurwachter, medestander.
supposeeren, Fr. veronderstellen; suppositie, yr. veronderstelling.
suppresie, yr Fr. onderdrukking, verheimelijking, opheffing;
supprimeeren, onderdrukkca, weglaten, verheimelijken, opheffen.
supprematie, vr. Fr. oppercezag, oppertoezicht.
surnumerair, Fr. boven het benoodigde aantal aangesteld
persoon; lagere rang in sommige administraties (posterijen,
belastingen).
surplus, o. Fr. overschot, rest, meerder bedrag, koersverschil
dat bijgepast moet worden.
surprise, yr. Fr. verrassing, geschenk.
surrogaat, o. Lat. iets minderwaardigs dat in de plaats van
het ontbrekende betere gegeven wordt.
surseance, vr. Fr. opschorting, uitstel.
surveillance, yr. Fr. toezicht, bewaking; surveillant, bewaker;
surveilleeren, bewaken.
suspect, Fr. verdacht.
suspendeeren, Fr. schorsen (in een ambt);suspensie, yr schorsing.
suspicie, vr. Fr. argwaan, verdenking.
Sutra, m. Sanskr. het heilige boek der Hindoes.
suum cuique, Lat. aan ieder wat hem toekomt.
suzerein, Fr. opperleenheer; suzereiniteit, yr. opperleenheerschappij.
Sybariet, persoon, die een verwijfd, weerderig en wellustig
leven leidt, gelijk oudtijds de bewoners van de stad S y 0
b a r i s in Z.-Italie; sybaritisch, verwijfd, verweekelijkt.
sylbe, syllabe, yr. lettergreep; de syllabus, de door Paus Pius
IX in 1864 openbaar gemaakte lijst der van uit Katholiek
oogpunt meest verwerpelijke dwalingen van onze tijd.
SYL—TAB.
1St
syllogisme, vr. sluitrede, redekundige gevolgtrekking.
sylphide, vr. Fr. vrouwelijke luchtgeest; teere vrouwenfiguur>
symboliek, vr. Gr. de leer der zinnebeelden; symbolisch, zinnebeeldig; symbolische boeken, welke de belijdenis behelzen van eenig christelijk kerkgenootschap; symbool, o. zinnebeeld, geloofsbelijdenis symboliseeren, zinnebeeldig
voorstellen.
symmetrie, vr. Gr. evenredigheid: symmetrisch, evenmatig,
evenredig.
sympathetis, vr. Gr. naar of volgens de s y mp at hi e; sympathie, y r. medegevoel, overeenstemming naar de ziel;
sympathiseeren, s y m pa t hie gevoelen, instemmen, overeenkomen in gevoelens.
symphonic, y r. Gr. muziekstuk voor vol orkest, verdeeld gelijk de son at e.
symptoom, o. Gr. verschijnsel, kenmerk (inzonderheid van
een ziekte).
synagoge, vr. Gr. Israelitisch kerkgebouw.
syndicaat, o. Fr. vereeniging van bankiers (r--- consortium);
ve"dere ontwikkelingsvorm van den r i n g (z.a.), waarbij
voor in- en verkoop, vertegewoordiging, enz. een centrale
orgenisatie geschapen wordt; in Frankrijk: vakvereeniging>
synodaal, wat een synod e betreft of van haar uitgaat; synode, vr. Gr. algemeene kerkvergadering (inzonderheid bij
de Hervormden).
synoniem, Gr. gelijk in beteekenis, zinverwant woord; synonymiek, yr. leer of verzameling der zinverwante woorden.
synoptisch, Gr. kort samenvattend, een beknopt overzicht
gevend.
syntaxis, vr. Gr. leer der woordvoeging of zinsbouw.
synthesis, yr. Gr. methode, waarbij men van het enkelvoudige tot een samengestelde, van het gevolg tot de oorzaken
opklimt; samenstelling, begripsverbinding; synthetisch, volgens de s y n t he s e, (tegenstelling analyse en analytisch).
syphilis, vr. Gr. venerische of venusziekte; syphilitisch, met
s y phili s behept, daartoe behoorend.
systeem, o. Gr. stelsel, geordend geheel; systematisch, stelselmatig; systematiseeren, tot een (wetenschappelijk) stelsel vereenigen.
T
t.a.p. = ter aangehaalde of aangeduide plaatse; t.h.t, tout
a toi, Fr. = tt = totus taus, Lat. geheel de uwe (in brieven, boven de handteeken.:ng); T.S.V.P. (aan den voet
vows plait, sla
tournez
van een bladzijde schrift) om, als 't u belieft.
&abagie, yr. Fr. oudtijds: vertrek voor of gezelschap van
tabakrookers.
*bberd, tabbaard, lang statiekleed van rechters en geeste.
132
TAB—TAN.
lijken.
Label, vr. Lat. overzichtstafel, tijdtafel, lijst; tabellarisch, in
den vorm van een tabel.
tebernakel, m. Lat. de tent, waarin de oude Joden de bondsark meevoerden; loofhut; sacrimentshuisje in de R.K. kerk;
nis voor een heiligenbeeld.
table &hate, y r. Fr. open tafel in een hotel.
tableau, Fr. schilderij; Tableau! als uitroep zooveel als: Stel
je voorl Wat een gezicht ze toen zettenl; tableau de la
troupe, overzicht, lijst der leden van een tooneel- of operagezelschap; tableau vivan 4, levende schilderij; voorstelling
van een tafreel door levende personen (mrv. tableaux
vivants).
taboe, bij de Polynesi&s het heilig of onschendbaar zijn van
nan hun godheden gewijde menschen of dingen, vandaar:
dat is taboe, dat moogt ge niet aanraken (ook fig.).
tabouret, m. Fr. zitbankje, stoeltje zonder leuning.
tabula rasa, Lat. onbeschreven wastafel (bij de Ouden),
schoon blad, fig. schoon schip (maken).
tact, m. Fr. fijn gevoel, juisz oordeel over wat past of niet
past, beleid; tacticus, krijgskundige, man van overleg; tactick, krijgskunde, overleg, beleid, de middelen die men aanwendt om te slagen; tactisch, wat behoort tot de tactiek.
tailleur, Fr., tailor, Eng. kleermaker.
taille, vr. Fr. lichaamsgestalte, middel, snede, het afnemee
der kaarten, de afgenomen kaarten.
talent, o. Lat. bij de oude Grieken en Joden een bepaalde
geldsom of een bepaald gewicht (een talent zilver was
pl.m. f 2500, een talent goud pl.m. f 26000); bekwaamheid.
kundigheid, kunstvaardigheid; persoon, welke deze hoedanigheden bezit.
talisman, m. Fr, tooverkrachtig middel om onheil of te wen,
den.
taliter qualiter, Lat. zoo, zOo, middelmatige, zoowat.
Talmud, m. Hebr. (eigenlijk: het mondeling onderricht), het
wetboek der nieuwere Joden, dat behalve den tekst uit het
O.T. de uitleggingen daartoe bevat
talon, m. Fr. bij effecten: het gedeelte dat overblijft als de
coupons afgeknipt zijn.
talud, talus, m. Fr. schuinte, helling, glooiing.
tambour, tambour, Fr. tromm.elslager; tamboereeren, trommelen; ergens op aandringen; tamboerijn, trommel met bellen.
tam-tam, vr. Chineesch muziekinstrument, bestaande uit een
hangende metalen schijf, waartegen geslagen wordt.
tandem, m. Eng. rijwiel voor twee personen.
tiindstiCkor, mrv. (Zweedsche) lucifers.
tank, Eng. reservoir voor water; ijzeren bak voor petroleumvervoer.
tannin, vr. loaistof.
Tantaluskwaal of -lijden, (Gr. fabell.) een hevig, folterend
TAN—TED.
183
verlangen naar jets wat men voor oogen heeft en toch niet
bereiken kan. (Tantalus moest in de Onderwereld voor
straf tot aan den kin in helder water staan, terwijl vruchten boven zijn mond hingen, onderwijl honger en dorst
lijdend, zonder zich te kunnen bewegen om die te sullen).
itantame, o. Fr. winstaandeel.
taut mieux! Fr. des te beter; tant pis! des te erger.
tapage, Fr. geraas, lawaai.
tapioca (Maleisch) sago.
tapisserie, vr. Fr. tapijtwerk, tapijten als behangsel; behangerswerk.
taptoe, Fr. trommelslag die de soldaten naar bed roept.
taquineeren, Fr. plagen, harrewarren.
Mara of tarra, yr. It. datgene wat voor de verpakking enz.
van het brutogewicht afgetrokken wordt.
tarantula, yr. Ital. een soort vergiftige spin, wier beet men
meende dat den St. Vitus-dans veroorzaakte, welke hierom
ook tarantula-dans heel.
tarantella, yr. It. hartstochtelijke volksdans op Sicilie en in
Calabrie en de muziek daarvan.
tardo, It. (muziekterm) langzaam.
Tartarus, m. Lat. en Gr. bij de Ouden de onderwereld, inzonderheid de strafplaats der verdoemden.
Tartufe, Fr. huichelachtige, schijn-vrome persoon (naar een
tooneelstuk van dien naam door Moliere); tartuferie, vr.
huichelachtige schijnvroomheid.
tatoueeren, Eng. onuitwischEare teekeningen (tatouages) op
het lichaam aanbrengen.
tattersall, m. Eng. (naar een jockey van dien naam) paardenbeurs tot verkoop van paarden en rijtuigen, verrekening van weddenschappen, enz.
tautologie, vr. Gr. overbodige herhalingen van eenzelfde idee
in andere woorden.
tavern, taveerne, yr. Eng. en Fr. kroeg, drinkhuis.
taxeeren, Fr. schatten, waardeeren; taxameter of taximeter,
toestel aan een huurrijtuig, dat aangeeft hoe lang men gereden heeft en wat men er voor betalen moet, rijtuig met
zulk een toestel voorzien; taxateur, schatter; taxatie, vr.
schatting, geschatte waarde.
teakhout, indisch eikenhout, djatihout.
teatotaler, Eng. geheel-onthouder.
techniek, vr. Fr. de gezamenlijke werkwijzen eigen aan een
kunst of ambacht; kunstvaardigheid, kunsttaal; technicus,
deskundige in eenig industrieel vak; technisch, overeenkomstig de t e c h n i e k; technische termen, woorden of
uitdrukkingen, die alleen gebruikt worden in een bepaald
bedrijf; technologie, yr. de wetenschap der kunsten en
ambachten over 't algemeen; technologisch, daartoe behoorend.
`Te Deum. laudamus! Lat. U, o Heer, loven wij! (begin van
1 84
TEL—TER.
een R.K. kerkgezang); fig. Te Deum, lofzang.
telegraaf, Fr. verschrijver; seintoestel om in korten tijd berichten over groote afstand over te brengen.
telepathie, yr. indruk welke door iemand ontvangen wordt
in verband met een wezenlijke gebeurtenis, welke te zelider
tijd plaats vindt, doch op zoodanigen afstand en coder
zoodanige omstandigheden, dat het onmogelijk schijnt dat
die persoon er kennis van kan dragen.
telephoon, Fr. verspreker; toestel om met behulp van e1ectrischen stroom geluiden over groote afstand over te brengen.
telescoop, m. verrekijker; telescopisch, door een verrekijker
waarneembaar.
tellurisch, Lat. aardsch, tot de aarde (tellus) behoorend;
tellurium, o. werktuig om de aard- en maanbeweging aanschouwelijk te maken.
tempeest, tempate, Fr. storm.
temperament, o. Fr. physiologische toestand van het lichaam:
een sanguinisch temperament; zedelijke toestand, het geheel
der neigingen: een hartstochtelijk temperament; aanleg tot
zinnelijkheid, temperatuur, yr. warmte- of koudegraad.
tempo, o. It. (mrv. tempi) tijd, de rechte tijd; de tijdmaat in
toon- en danskunst; temporair, tijdelijk; temporisatie, yr.
het dralen; uitstel tot geschikter tijd; temporiseeren, dralen,
tijdwinnen.
tempora mutantur, nos et mutamur in illis, Lat. de tijden veranderen en wij met hen.
temptatie, Fr. bezoeking, kwelling.
tendentie, yr. Fr. of tendenz, yr. D. strekking, richting, neiging; tendenz-roman, roman met een bepaalde politieke,
godsdienstige of andere strekking.
tendresse, Fr. teederheid, zachtheid.
tenet! Fr. ziedaar! daar!
tennis, Eng. Engelsch balspel.
tenor, Fr. de hoogere mannenstem.
tentamen, o. Lat. voorloopig examen.
tentatie, yr. Fr. (verbasterd tot temptatie) beproeving, verzoeking.
tenue, vr. Fr. militaire kleeding, uniform.
terceronen, afstammelingen van een Creool en een Mulat tin.
termieten, witte ,mieren.
' atie, vr. Fr. begrenzing, voleindiging, uitgang van een
termin
woord; termineeren, eindigen, afdoen.
terminologie, yr. Fr. de gezamenlijke technische woorden, die
in een speciale kunst of wetenschap gebezigd worden.
terminus-hotel, hotel, dat zich bevindt aan het eindpunt van
een spoorweg in het hooggebergte.
Terpsichore, Gr. fabell. de muze van den dans.
terra, yr. Lat. aarde, land; terra cottta, It. gebrande aarde;
terra incognita, Lat. onbekend land.
terrarium, o. Lat. aarde bevattende bak, geschikt tot het
TER—THE.
185
kweeken van kleinere kruipende dieren, enz.
terras, It. aardwal; plat op een huis; voorgrond.
terreur, Fr. schrik; de Terreur, het schrikbewind tijdens de
Fransche Revolutie (31 Mei 1793-27 Juli 1794).
terrier, m. Fr. dashond.
terrine, yr. Fr. soepkom.
territoir, o. Fr. of territorium, Lat.; territory, Eng. grondgehied; in N. Amerika: streek die nog niet genoeg bevolkt is
om een s t a a t te kunnen vormen; territoriaal, tot het
grondgebied behoorend.
terrorisme, o. Fr. schrikbewind, het zich handhaven in- of
bet bestrijden van een regeering door louter daden van geweld; terrorist, aanhanger van het terrorisme.
tertiair, Fr. de derde plaats innemend in een reeks; tertio, ten
derde; tertium non datur, Lat. een derde geval (een middelweg) is niet mogelijk; terts, yr. derde toon van den
grondtoon af; interval van een toon; terzet, o. muziekstuk
voor 3 stemmen, terzine, drieregelig vers.
testamentair, Fr. den laatsten wil (het testament) betreffend,
testateur, testatrice, erflater, erflaatster.
testimonium, o. Lat, getuigschrift.
tete, Fr. hoof d; tete-a-tete, o. gesprek onder vier oogen;
a tete reposee, op zijn gemak, bedaard (overleggen).
tetrarch, Gr. viervorst.
teutoon, D. oude Germaan; scheldnaam voor de Duitschers.
teitiel-industrie, yr. Fr. het spinnen en weven in fabrieken.
textueel, Fr. woordelijk.
thaler, m. Duitsche munt (--:----- 3 Mark = f 1.80).
Thalia, Fr. fabell. de muze van het tooneelspel.
that is the question! Eng. dat is de vraag, daar zit de knoopl
thaumatologie, vr. Gr. de leer der wonderen; thaumaturg, die
wonderen doet of beweert te doen.
theater, o. Fr. schouwburg, tooneel; theatraal, tooneelmatig,
opgeschroefd, overdreven.
the dansant, m. Fr. vroeg beginnende danspartij, waarbij
voornamelijk thee geschonken wordt.
theme, yr. het in thee aanwezige schadelijke bestanddeel.
theisme, o. Gr. (van Theos, God), de leer der erkenning van
een Godheid.
thema, o. Gr. (mrv. themata), stof ter bearbeiding of uitwerking, punt van behandeling, onderwerp, opstel ter vertaling.
Themis, (Gr. fabell.) de godin der gerechtigheid.
theocratie, vr. Gr. staatsinrichting, waarin God als het onmidmiddelijk staatshoofd beschouwd wordt en priesters in zijn
naam regeeren; theologie, yr. godgeleerdheid; theologisch,
godgeleerd; theoloog, godgeleerde.
theorema, o. Gr. grondstelling, leerstelling.
theorie, y r. Gr. bespiegelende, louter verstandelijke kennis,
stelselmatige overtuigingen of meeningen, geheel van ken-
186
THE---TIT.
nis dat de verklaring geeft van bepaalde verschijnselen;
theoreticus, die de beginselen, de theorie van eenigerlei
kennis of kunst kent; theoretisch, volgens de theorie (tegenst. practisch).
theosophie, vr. Gr. (letterlijk: godswijsheid), godsdienstige
leer die tot doelwit heeft de vereeniging met de Godheid.
therapeut, Gr. geneeskundiga; therapeutisch, geneeskundig,
genezend; therapie, vr. geneeskunt.
thermaal, betreffend, behoorend tot de thermen, de warme
bronnen.
Thermidor, Fr. warmtemaand, 11e maand van den republikeinschen kalender, (20 Juli-18 Augustus).
thermometer, m. warmtemeter.
thesaurier, Fr. penningmeester, schatmeester; thesaurie, yr.
bcwaarplaats der gelden, kantoor van den thesaurier.
thesis, Lat. these, yr. Fr. stelling, te verdedigen of te bewljzen stelling.
theurg, Gr. iemand die met goddelijke hulp wonderen doet,
thorax, m. Gr. borstkas.
thole, b. legendarisch eiland in het hooge Noorden.
tiara, vr. Gr. hoofdtooi der oude Perzische koningen; drievoudige mijter of kroon van den pans.
tibia, vr. Lat. scheenbeen.
tic, m. Fr. krampachtige samentrekking van sommige spieren, fig. belachelijke gewoonte; tic douloureux, aangezichtspijn.
ticket, Eng. spoorkaartje, intreebiljet, stembiljet.
tierceeren, Fr. tot 66n derd verminderen; tierceering (der
staatsschuld), het niet meer uitbetalen dan 113 der vtrschuldigde renten.
tiers-itat, m. Fr. de derde stand (die der burgers en boeren).
tilbury, Eng. licht wagentje op 2 wielen getrokken door een
paard.
timbre, o. Fr. klank, toonschakeering der stem; zegel, stempel.
time is money, Eng. tijd is geld.
timide, Fr. vreesachtig, beschroomd, bescheiden; timiditelt,
yr. beschroomdheid, bescheidenheid.
thuocratie, Fr. staatsinrichting waarbij een bepaald vermogen zitting en stem in de regeering geeft; geldregeering.
tinctuur, vr. Lat. aftreksel van kruiden, (meestal op een
geestrijk vocht).
tipsy, Eng. dronken.
tirade, yr. Fr. geschreven of gesproken stuk, dat de onafgebroken ontwikkeling is van ednzelfde gedachte; wat op het
tooneel in dal adem gezegd wordt.
tirailleeren, aanvallen of verdedigen door tirailleurs, dat zip:
verspreid strijdende scherpschutters.
Titanen, Titans, (fabell.) goddelijk reuzengeslacht dat tevergeefs den hemel bestormde, vandaar: titanenarbeid om een
geweldige onderneming aan te duiden.
TIT—TOU.
187
titulair, den titel bezittend zonder de waardigheid zelf, volgens den titel; titulatuur, Nu. betiteling; tituleeren, betitelen.
Tivoli, uitspanningsplaats met groote tuinen (naar de stad
Tivoli bij Rome).
toast of toost, Eng. drank op iemands gezondheid; wat daarbij gesproken wordt.
to be or not to be, Eng. te zijn of niet te zijn; een levenskwestie.
toddy, Eng. mengsel van rum, suiker en water.
toendra's, de met mos begroeide vlakten in Noord-Rusland
en Siberie.
toewan, Mal, heer, gebieder; toewan besar, de groote heer,
de gouverneur-generaal van Ned. O.-Indic.
toga, vr. Lat. het wijde overkleed dat predikanten, rechters,
enz. dragen.
toilet, o. Fr. kaptafel, sieraad aan de kleeding, opschik,
damescostuum; toilet maken, rich kappen en kleeden.
toison d'or, Fr. gulden viler.
tolerant, Fr. verdraagzaam; tolerantie, vr. verdraagzaamheid;
tolereeren, verdragen.
tomahawk, m. strijdbijl der Indianen.
tombe, yr. Fr. praalgraf.
tombola, yr. It. soort loterij, waarbij ieder speler een of ander
voorwerp krijgt.
tome, Fr. (boek)deel.
toncaboon, geurige vrucht van een Amerikaansch gewas, die
men fijn gewreven onder de snuif mengt.
tonica of tonische middelen, zenuwsterkende middelen.
tonsuur, yr. Fr. de kaalgeschoren kruin der R.K. geestelijken.
tontine, vr. Fr. soort onderlinge verzekering, waarbij ieder
deelnemer een bedrag stort, om daar een lijfrente van te
trekken, die op een bepaalden tijd onder de overlevenden
verdeeld wordt, en door het afsterven der leden steeds
grooter wordt; zulk een lijfrente zelf.
topaas, edelsteen van vuurgele kleur.
topic of the day, Eng. het praatje van den dag, het algemeene onderwerp van gesprek.
topographie, yr. Gr. beschrijving en graphische voorstelling
van landen en zeeen; topographisch, plaatsbeschrijvend,
tot de topo gr ap hie behoorend.
toreador, Sp. stierenbevechter te paard; torero, idem te voet.
tornado, yr. Sp. wervelstorm tusschen de keerkringen.
torpedo, vr. Sp. onderzeesche mijn.
tors(e), yr. Fr. romp van een verminkt standbeeld.
tortuur, vr. Fr. foltering, pijnbank; tortureeren, folteren.
Tory's, naam der behouds-partij in Engeland (tegenst.
Whigs).
totaliter, Lat. geheel en al.
toupet, m. Fr. kuif; pruikje.
tour a tour, Fr. beurtelings, bij beurten; tour de force, lets
188
TOU—TRA.
waar groote krachtsinspanning voor vereischt worth,
krachtproef.
tourist, Fr. persoon, die voor zijn genoegen reist.
tournte, vr. Fr. rondreis (inz. van kunstenaars).
tourniquet, o. Fr. draaikruis bij een ingang, waardoor maar
ten persoon tegelijk binnen kan gaan.
tournooi, 0. Fr. ridderlijk steekspel.
tournure, vr. Fr. wending, keer, houding; opvulsel dat indertijd de dames van achteren onder de rokken droegen
en ook wel queue de Paris heette.
tout a vous, Fr. geheel de Uwe; tout comme chez nous, alles
precies als bij ons (ironisch).
Tower, Eng. toren, kasteel in Londen.
town, Eng. stad.
toiricologie, vr. leer der vergiften.
Toynbee-werk, (naar een Engelsch menschenvriend van dien
naam) beschavingswerk dat meer ontwikkelden verrichten
door persoonlijken omgang met de lagere kiassen.
trace, o. Fr. voorstelling van een teekening of een plan door
omtrekken of lijnen; de doorloopende of afgebakende lijn;
traceeren, afbakenen, schetsen.
tractaat, o. Fr. verdrag, overeenkomst, klein geschrift; tracteeren, iets behandelen, goed of kwaad bejegenen; tractie,
vr. het trekken; alles wat bij een spoorweg op het vervoer
betrekking heeft.
tractor, Eng. zware motor voor het voorttrekken der landbouwmachines in Canada.
trade, Eng. handel, nijverheid; trade union, yr. vakvereeniging.
traditie, yr. Fr. overlevering: traditioneel, volgens de overlevering, door de overlevering bekrachtigd.
iedere
traduttore traditore, It. vertalen (is) verraden,
vertaling wijkt noodwendig van het oorspronkelijk af.
trafiek, m. Fr. handel (inz. in zelfvervaardigd fabrikaat),
koomansbedrijf; trafikant, handelaar.
tragedie, vr. Fr. treurspel; tragisch, treurig, noodlottig; tragicomisch, treurig en tevens lachwekkend.
trainard, Fr. achter blijvend soldaat van een optrekkend
leger; traineeren, talmen, dralen, slepend houden, op de
lange baan schuiven.
trainen, Eng. zich oefenen of harden (voor wedstrijden, enz.).
africhten; training, vr. oefening, africhting.
traite, vr. Fr. wissel; slavenhandel.
traject, o. Lat. overvaart, veer, afstand (te water).
tramontane, It. (lett. van over de bergen, de Alpen), de
poolster, vandaar de (oorspronkelijk schippers-) uitdrukking: zijn tramontane verliezen, zijn koers
kwijt raken, in de war komen.
tramp, Eng. landlooper, werkelooze in de Ver.-Staten.
trance, vr. Fr. slaaptoestand van een „medium" (z.a.), dat
TRA—TRI.
189
volledig onder den invloed van een geest is.
trancendentaal, bovenzinnelijk, het zinnelijke of het gebied
der ervaring te boven gaand.
trans, Lat. in samenstellingen: over, aan gene zijde (van
wateren, bergen, enz.).
transactie, vr. Fr. vergelijk, minnelijke schikking.
transatlantisch, aan cf naar gene zijde van den Atl. Oceaan.
transcript, o. Fr. overgeschreven stuk, afschrift.
transfiguratie, vr. Fr. gedaanteverwisseling; verheerlijking van
Christus op den berg Tabor; transfigureeren, vervormen,
transformatie, vr. Fr. vervorming; transformeeren, vervormen,
een nieuwen vorm geven.
transigeeren, Fr. door wederzijdsche concessies een geschil
bijleggen, schikken, plooien.
transito, o. It. doorvoer van waren; transito-handel, doorvoerhandel.
translateur, Fr. vertaler, beeedigd tolk.
transmissie, vr. Fr. overbrenging, overdraging.
transmutatie-theorie, de leer der vervorming, de theorie dat
alle organismen op aarde ontstaan zijn door de gelijdelijke
vervorming van enkele primitieve stamvormen.
transponeeren, Fr. in een ar_dere toonsoort overzetten.
transport, o. Fr. vervoer(loon); het overdragen van een getal
op een andere bladzijde; aantal personen, die gelijk vervoerd worden: soldaten, gevangenen, enz.; transporteeren,
vervoeren, overdrager, enz.
transpiratie, yr. Fr. het zweeten (transpireeren).
trapezium, o. Lat. ongelijkzijdige vierhoek met twee evenwijdige zijden; trapeze, m. Fr. zweefrek voor gymnastische
toeren.
trapper, Eng. Noord-Amerikaansche pelsjager.
Trappist, lid der Trappisten-orde (naar de abdij La Trappe
in Normandie), de strengste der kloosterorden.
traverse, yr. Fr. dwarslijn, -streep, -balk, -gang, dwarse
borstwering, fig. wederwaardigheid.
travestie, vr. Fr. verkleeding, lachwekkende inkleeding van
iets ernstigs.
trawant, D. begeleider, lijfkilecht; bijplaneet, maan.
trawl, Eng. sleepnet; trawler, vischkotter.
trema, o. deelteeken, (twee puntjes op een klinker om aan
te duiden, dat deze bij de volgende lettergreep hoort).
trente et quarante, Fr. (lett. dertig en veertig) zeker hazardspel met kaarten.
trepaan, m. Gr. schedelboor (chirurgisch instrument); trepaneeren, de hersenpan doorboren.
tres faciunt collegium, Lat. drie vormen een college, kunnen
een beslissing nemen.
tresorier, Fr. ontvanger, schat- of rentmeester.
triage, Fr. het uitzoeken, sorteeren.
.triangel, Fr. driehoek took als slaginstrument); triangulatie,
190
TRI—TRU.
yr. driehoeksmetir g; trianguleeren, metingen Yerrichten,
door zekere van ver zichtbare punten in het landschap aan
to nemen als hoekpunten van denkbeeldige driehoeken.
tribunaal, o. Fr. rechterstoel, rechtbank; tribune, yr. Fr.
sprcekgestoelte, plaats voor de toehoorders in vergaderzalen, galerij in de kerken; tribuun, gemeensman, overheidspersoon bij de oude Romeinen, belast met het verdedigen van de belangen des yolks, fig. volksredenaar, yolksleider.
trichine, y r. Lat. haarworm in de spiervezels van sommige
varkens, welke een pijnlijke, gevaarlijke ziekte, de trichi-,
nose, veroorzaakt.
tricycle, m. Fr. driewieler.
trigonometrie, vr. driehoeksmeting.
trimester, o. Lat. kwartaal.
triniteit, yr. Fr. drieeenheid.
trio, a It. driestemmig zangstuk, drietal.
triomf of triumf, vr. Fr. overwinning; triomfantelijk, zegepralend; triumfeeren, zegepralen.
triple alliantie, vr. Fr. drievoudig verbond.
triste, triest, Fr. treurig, somber, bedroefd.
triton, Gr. zeegod.
triumvir, Lat. drieman; triumviraat, ambt of regeering van
driemannen, driemanschap.
trivaal, Fr. gemeen, plat, alledaagsch; trivialiteit, yr. platheld, alledaagschheid, onfatsoenlijke uitdrukking.
troeika, yr. Russ. wagen of slede met 3 paarden bespannen.
troglodieten, mrv. Gr. holbewoners (in Afrika).
trolley, Eng. stroomafnemer voor electr. trams, inplaats der
beugel, waardoor radiostoringen worden verminderd.
troop, tropus, mrv. tropen, Gr. figuurlijke uitdrukking.
tropen of tropische gewestet, de landen tusschen de keerkringen: tropenkoller, m. D. soort krankzinnigheid, welke
somwijlen Europeanen bevangt bij gerekt verblijf in de
tropen en zich uit in barbaarsche wreedheden.
tropee, vr. trophee of trofee, Fr. zegeteeken.
trottoir, o. Fr. opgehoogd pad voor voetgangers langs de
huizen.
troubadour, Fr. middeleeuwsch zanger in Zuid-Frankrijk (in
Noord-Frankrijk trouvere, in Italie travatore), zie ook:
minstreel.
troubleeren, Fr. troebel maken, verontrusten; getroubleerd
zijn, krankzinnig zijn.
trousseau, m. Fr. uitzet van een bruid; trousse, yr. etui met
instrumenten van een dokter, enz.
trouvaille, vr. Fr. vondst.
truc, m. Fr. handigheid, slimheid, kunstgreep.
truck, Eng. platte spoorwegwagon voor 't vervoer van zware
of omvangrijke voorwerpen.
truck-systeem, truckstelsel, het stelsel van gedwongen wino
TRU—ULA.
191
kelnering.
trumeau, m. Fr. wandruimte tusschen twee ramen; penantspiegel.
trust, m. Eng. combinatie van industrieelen, (uitbreiding van
bet syndicaat, z.a.: de verschillende afzonderlijke onder.
nemingen smelten samen tot een reusachtige onderneming,
geleid door trustee's, vertrouwensmannen).
tua res agitur, Lat. uw eigen belang staat op 't spel.
tuberculum, Lat. tuberkel, uitwas, ziekelijke knobbel (inz. in
de longen); tuberculose, vr. longtering; tuberculeus, aa n
tuberculose lijdend.
tumor, m. Lat. gezwel.
tumulus, mrv. tumuli, Lat. aardhoop, grafheuvel en in 't algemeen: begraafplaats der Ouden.
tumult, o. Fr. opschudding, rustverstooring; tumultueus, opschudding verwekkend.
tuniek, vr. Fr. uniformjas.
to quoque (fill!) Lat. ook gij, mijn zoon! (smartelijke uitroep
van Julius Cesar toen hij Brutus onder zijn moordenaats
bespeurde).
turbine, y r. Fr. schroefvormici, waterrad.
turco's, Fransche infanteristen in Algerije.
turf, m. Eng. renbaan; gemeenschappelijke naam voor alley
wat op de wedrennen betrekking heeft.
tutoyeeren, Fr. met j ij en o u aanspreken.
tutti, It. alien to gelijk; tutti quanti, de ' heele bende, alien
samen.
type, o. Fr. grondbeeld, voorbeeld, gietvorm; origineele persoonlijkheid; geheel van karakterische eigenschappeu;
drukletter; typeeren, het t y p e voorstellen, uitstekexd
schetsen; typisch, teekenend, kenmerkend.
typewriter, m. Eng. schrijfmachine.
typhon, m. Gr. wervelende orkaan in den Ind, Oceaan.
typhus, m. of typheuse koorts, kwaadaardige, besmettelijka
ziekte.
typograaf, letterzetter; typographie, boekdrukkunst.
tyran, Gr. in de Oudheid: alleenbeheerscher in een vrceger
vrijen staat, nu: wreede dwingeland; tyrannie vr. dwingeland* tyranniek, als een tyran; tyranniseeren, als een
dwingeland regeeren, kwellen, plagen, wreed behandelen.
U
ar s. = ut supra, Lat. als boven; U. S. = United States,
Eng. Vereenigde Staten (van N. Amerika); ult. = ultimo,
op den laatsten dag (der maand).
ubi bene, ibi patria, Lat. waar 't mij wel gaat, is mijn vaderland.
ukase, yr. Russ. keizerlijk bevelschrift in Rusland.
ulaan, (Pooisch), lichtgewapend cavalerist.
192
ULE—URB.
ulema's, mrv. Turksch, de klasse der Turksche rechtsgeleerden, tevens geestelijken.
ulster, Eng. lange winteroverjas.
ultimatum, o. Lat. onherroepelijke voorwaarden, het laatste
woord, laatste voorstel dat een mogendheid aan een andere
doet en waarvan het niet aanvaarden de oorlogsverklaring
tengevolge heeft.
ultima ratio, Lat. het laatste, uiterste middel; ultima Thule,
het verre Thule (Usland), voor de Ouden het verst bekende land.
ultra, Lat. in samenstellingen: aan gene zijde, over, verder,
verregaand, overdreven; ultra's, menschen, die behooren
tot de uitersten der partijen, bij wie de partijzucht alles
overheerscht.
tdtramarijn, (lett. overzee-kleur) bergblauw.
ultramontaan(sch), (lett. aan gene zijde der bergen, d.i. der
Alpen); overeenkomstig den geest en de belangen der patisen; ultramontanen, de pauselijke partij, de vanuit Rome
geleide R.K. partij.
unaniem, Fr. eenstemmig; unanimiteit, eenstemmigheid.
Uncle Sam, Eng. Oom Sam, verpersoonlijking van het N.
Amerikaansche yolk.
underground-railway, Eng. onderaardsche spoorweg.
undine, vr. Lat. vrouwelijke watergeest.
unicum, o. Lat. iets eengs in zijn soort; uniek, anig.
unie, yr. Fr. vereeniging, verbond; personeele unie, verbinding
tusschén twee staten, door dat zij ëénzelfden vorst hebben;
unificatie, yr. tot dal making.
uniform(e), Fr. den- of gelijkvormig; uniformatie, y r. eenvoudigheid.
unison, ft. gelijkluidend, eenstemmig.
universeel, het heelal (universum) betreffend; aan alien gemeen, zich tot alles uitstrekkend, voor alles geschikt, in
alles uitmuntend; universeel erfgenaam, eenig erfgenaam; universiteit, yr. hoogeschool, waar alle f a culteit e n vereenigd zijn; academie; universitair, tot een u n i v e r sit e i t behoorend;university-extension, Eng. (lett.
universiteits-uitbreiding) populair onderwijs door professoren gegeven buiten de universiteit.
unor, Lat. echtgenoote.
unterrockspolitik, D. vrouwenrokken-politiek; politiek, waarin
hooggeplaatste vrouwen een groote rol spelen.
upper ten (thousand), Eng. de bovenste tien (duizend), de
hoogste kringen in den lande.
up-to-date, Eng. (lett. tot op dezen dag) ultra-modern.
ups and downs, Eng. (lett. omhoogs en omlaags) wisselvalligheden (van het leven, bijv.).
Urania, Gr. fabell. de hemelsche (een der muzen).
urbaan, Fr. steedsch, wellevend; urbaniteit, yr. hoffelijkheid.
urbi et orbi, Lat. aan de stad (Rome) en de wereld (den
193
URG—VAL.
pauselijken zegen g'ven).
urgent, Fr. dringend; urgentie, vr. dringendheid.
urlas-brief (Hebreeuwsch) een voor den overbrenger gevaarvoile tijding.
urine, Fr. pis; urineeren, zijn water loozen; urinoir, waterplaats; uroscoop, piskijker.
urn(e), vr. Lat. waterkruik, vaas voor de asch der gestorvenen.
usage, usance, usantie, vr. Fr. gebruik, gewoonte (inz. in den
handel).
usurpateur, Fr. overweldige'; usurpeeren, overweldigen, wederrechtelijk bemachtigen.
uterus, Lat .baarmoeder.
utile, Fr. nuttig; utile dulci, het aangename aan het nuttige
(paren); utiliseeren, benutten; utiliteit, y r. nuttigheid.
uti possidetis, Lat. gelijk gij bezet (van oorlogsvoerende partijen) gelijk zij op gegeven oogenblik de landstreken bezet
houden.
ut retro, Lat. gelijk op de voorgaande bladzijde.
Utopia, Lat. het denkbeeldige land, dat Tomas Morus in zijn
boek van dien naam beschrijft; heilstaat; utopie, yr. hersenschim; utopisch, hersenschimming.
uvula, Lat. huig; uvulitis, ontsteking aan de huig.
V
V. Rom. getal = 5; V. D. M. = verbi devini minister, Lat.
dienaar van het goddelijke woord; vid. = videateur, Lat.
zie: V. V. = vice versa, heen en terug;, vol. = volume
de ll, boek.
va, Fr. kom op; va banque, al het geld van den bankhouder.
vacant, Fr. ledig, niet bezet (van een ambt of post); vaceeren, v a cant zijn; zitting houden (van een notaris, enz.);
vacatie, yr. arbeid, tijd door een notaris of ander openbaar
ambtenaar aan eenige zaak besteed, zitting; vacature, vr.
het open zijn van een ambt; onbezette post.
vacantie, Fr. vrijaf; opschorting der werkzaamheden.
vaccinatie, vr. Fr. koepokinenting; vaccine, koepokstof; vacdneeren, inenten; part vaccinogêne, o. inrichting tot bet
bereiden en afleveren van ent-stof.
vacuum, Lat. luchtledige ruimte.
vademecum, o. Lat. (lett.: ga met mij!) zakboekje; handboekje dat men steeds bij zich draagt.
vae, Lat. wee! achl; vae victisl wee den overwonnene!
vagebondeeren, Fr. rondzwerven.
vagina, yr. Lat. moederscheede.
vaiselle, Fr. tafelborden, het gezamelijke eetgerij.
valabel, Fr. geldig, aannemelijk.
vale! Lat. vaarwel! (lett.: wees gezond!)
valet, Fr. knecht, boer (in 't kaartspel); valet de chambre,
13
194
VAL—VEN.
kamerdienaar.
valide, Fr. gezond, krachtig, geldig; validatie, yr. geldig veer
klaring; valideeren, geldig maken, voor goede betaling
gelden; op crediet-;.ekening plaatsen; validiteit, yr. geldigheid.
valueeren, It. schatten, waardeeren; valuta, yr. It. waarde
(in wissels, papier, enz.), muntvoet.
vampyr of vampier, m. in het volksbijgeloof een doode, die
uit zijn graf komt am levenden 't bloed of te zuigen; grcote
Zuld-Amerik. vleermuis die hetzelfde doet; fig. uitzuiger.
vandaal, barbaar die kunstwerken of dingen van wetenschappelijke waarde vernielt (de Vandalen waren een
Gothisch yolk, dat in de 5de eeuw Zuid-Europa verwoestte); vandalisme, vernielzucht op kunstwerken gekoeld; vandaalsch, vernielzuchtig.
vanitas vanitatum, Lat. ijdelheid der ijdelheden!
vapeurs, mrv. Fr. maagdampen, oprispingen, vrouwenluimen
of grillen; vaporiseeren, verdampen; vaporisator, flacon
met toestel om poeder of reukwater te verstuiven.
varia, Lat. gemengde zaken, allerlei; velerlei; variabel, Fr.
veranderlijk, onbestendig; variant, yr. verschillende, afwijkende lezing; variatie, vr. verandering, (in de muziek):
een stuk, waaraan een melodie ten grondslag ligt, welke
echter op velerlei wijs gewijzigd en herhaald wordt, zonder haar eigen karakter geheel te verliezen; vandaar fig.:
varieties op eenzelfde thema, wanneer verschillende menschen op verschillende wijs hetzelfde zeggen; variatio delectat, Lat. verandering van spijs doet eten;
varieeren, veranderen; varieteit, yr. verscheidenheid.
varinas, yr. rooktabak, z.g. uit Varinas in Venezuela.
vasal of vazal, Fr. leenman.
Vaticaan, o. het pauselijk paleis en hof te Rome (op den
Vaticaanschen berg); de pauselijke regeering.
vaudeville, vr. Fr. klein tooneelstuk nit gesprek en zang
bestaand.
vaurien, Fr. bengel, deugniet.
vauxhall, o. Eng. (naam van een grooten lusttuin in Londert
in de 18e eeuw); tuin voor openbare vermakelljkhedea:
concerten, bals, vuurwerk, illuminatie, enz.
Veda's mrv. Sanskr. oude heilige boeken der Indiers.
vegetabilia, Lat. mrv. planten, plantaardige spijzen; vegetarier, die uitsluitend plantaardig voedsel neemt; vegetate,
vr. plantengroei; vegeteeren, een plantenleven Leiden.
vehement, Fr. heftig, vurig; vehementie, vr. beftigheid.
vehikel, o. Lat. voertuig.
veilleuse, vr. Fr. nachtlampje.
velociteit, Fr. velocitas, Lat. snelheid, gezwindheid; veriedrome, gebouw voor wielrijden en wielerwedstrljden.
velours, Fr. velvet, fluweel,
venaal, Fr. veil, te koop; venaliteit, yr. veilbeid, omkoop
VEN—VEX.
195
baarheid.
vendemiaire, Fr. wijnmaand, eerste maand van den republikeinschen kalender (22 Sept.-21 Oct.).
vendetta, vr. It. bloedwraak, enz. op Corsica.
vendu, vr. Fr. openbare verkooping.
venerabel, Fr. eerwaardig, eerbiedwaardig; venerabile, o. het
hoogwaardige in de R.K. kerk; veneratie, vereering,
aanbidding; venerenen, vereeren, aanbidden.
venerische ziekte, geslachtsziekte.
venia aetatis, o. Lat. meerderjarigheidsverklaring vt5Or den
wettelijke daartoe gestelden leeftijd.
veal, vidi, vici, Lat. ik kwam, zag en overwon, (gezegde
van Julius Cesar).
yenta, Sp. vendita, Spaansche herberg.
wentid, m. Lat. lucht- of windklep; ventilatie, vr. luchtverversching; ventilator, toestel voor luchtverversching; yentileeren, luchten, de lucit ververschen.
ventOse, windmaand, zesde maand van den republikeinschee
kalender. (19 Febr.-20 Maart).
Venus, Rom. (fab.) de godin der schoonheid en der liefde.
veranda, yr. overdekte plaats voor of achter een gebouw.
verbaliseeren, proces-verbaal opmaken.
verbum, o. Lat. woord, werkwoord.
verdict, o. Fr. uitspraak van de jury.
verificateur, Fr. ambtenaar, aangesteld am de juistheid vat
aangiften to onderzoeken, douane-ambtenaar; verificatie,
vr. onderzoek naar echtheid of juistheid; verifiEeren, de
echtheid, de juistheid onderzoeken; nauwkeurig nagaan.
veritabel, Fr. echt; veritas, Lat. Write, yr. Fr. waarheid.
vermeil, Fr. roode kleur; verguld zilver.
vermout, vermouth, Witte wijn met een aftreksel van alsew
versificatie, yr. Fr. versbouw.
vertebrata, mrv. Lat. gewervelde dieren.
verticaal, Fr. loodrecht, loodlijn.
verve, Fr. geestdrift; kunstenaarsvuur.
Vesta, Rom. (fabell.) de godin van het vuur, van den huiselijken haard, van de kuischheid; Vestalen of vestaalscbe
maagden, priesteressen van Vesta, die de gelofte van
kuischheid moesten afleggen, vandaar vestaalsch voor:
niterst zedig en kuisch.
vestiaire, m. Fr. in openbare gebouwen het vertrek, waar
men zijn overjas, wandelstok, enz. in bewaring kan geven.
vestibule, vr. Fr. vOôrvertrek, voorportaal, de ruimte bij des
ingang van een huis, waardoor men de andere vertrekken bereikt.
veteraan, Fr. oude, beproefde soldaat; kunstenaar of ge-leerde met een lange, eervolle loopbaan achter zich.
veto, Lat. ik verbied; het recht van een vorst cm een wet to
verwerpen.
vexatie, vr. Fr. plagerij, afpersing, kneveling; vexeuea,
196
VIA—VIT.
gen, kwellen, onrecht aandoea.
via, Lat. weg, middel; via, (voorzetsel) fangs, over.
viadlct, o. Lat. op peilers rustende Iuchtbaan voor eat
spoorweg, enz.
viaticum, o. Lat. reis- of teerpenning; het Iaatste oliesel.
vib
' rade, yr. Fr. trilling, slingering; vibreeren, trillen.
vicariaat, o. Lat. het ambt of rechtsgebied van een v i c ar i s; vicaris, plaatsvervangend machthebber; hulpgeestelijke;
vicar, Eng. dorpsgeestelijke.
vice, in samenstellingen: onder- of waarnemend.
videus, Fr. ondeugend, zedeloos; fig. gebrekkig.
vicomte, Fr. adellijke titel (tusschen baron en graaf in).
victor, Lat. overwinnaar; victrix, overwinnares; victorieus,
overwinnend, zegevierend.
victualien, mrv. Lat. levensmiddelen, mondbehoeften; victualiewant, kommaliewant, het schaftgerei aan boord.
vide-poche, m. Fr. schaal om in to leggen, wat men gewoonlijk in den zak draagt: beurs, horloge, enz.
mrv.
vigileeren, Lat. waakzaam zijn, scherp oplettea; nachtelijke gebeden voor de begrafenis.
vignet, o. Fr. boekdruk-ornamentje.
villegiature, vr. Fr. zomerverblijf op het land.
vinaigre, Fr. azijn.
vindicatie, vr. Fr. terugvordering in rechten; vindiceeres,
terugvorderen, wreken, straffen;' vindicatief, wrekend,
wraakzuchtig.
vingt-et-un, Fr. een en twintigen (kaartspel).
violatie, vr. Fr. schending, onteering, verkrachting.
virginiteit, vr. Pr. maagdelijkheid, ongereptheid.
viriel, Fr. mannelijk; viriliteit, vr. mannelijkheid.
virtuous, It. wie groote talenten heeft op muzikaal of ander
gebied; virtuositeit, vr. meesterschap.
virtus nobilitat, Lat. de deugi adelt.
visa, o. Lat. handteekening voor „gezien-.
visage, Fr. aangezicht, gelaat.
vis-à-vis, tegenover, zelfst. nmw.: degeen die tegenover
iemand staat of zit (bij het dansen, aan tafel, enz.).
viseeren, Fr. goedkeuren, voor gezien teekenen; mikken.
vide, yr. Fr. het zien, inzage; visioen, o. droombeeld, ge0
zicht, hersenschim, droomerij; visionair, die visioenen
heeft, ziener, geestdrijvcr; visiteeren, gaan zien, onderzoe•
ken, doorzoeken; visiteur, beambte aan de douane, die de
ingevoerde goederen naziet; visum repertum, o. verslag
van zijn bevindingen aancaande een gewonde of doodee
door den geneesheer uitgebracht.
vita brevis, ars longa, Lat. bet leven duurt kort, de kunst
lang.
vitaal, Fr. wat tot het leven behoort, het bevordert of anderhoudt, levensvatbaar; vitaliteit, vr. levenskracht, levenskracht, levensvatbaarheid.
vr--vm.
197
vitesse, Fr. vitessa, Lat. snelheici, spoed.
vitrine, yr. Fr. glazes uitstalkast.
vitriool, Fr. zwavelzure metaalkalk.
viva, It. en Sp.; vivat, Lat.; vive, Fr. leve ...... , hij leve.
vivaciteit, vr. Fr. levendigheid, heftigheid.
viveur, Fr. persoon die een losbandig leven leidt en allees
aan vermaken denkt.
vivisectie, vr. Lat. het opereeren van levende dieren, test
behoeve van wetenschappelijl onderzoek; vivisector, persoon die vivisectie toepast.
vines, mrv. Fr. levensmiddelen, mondvoorraad.
vocaal, Fr. wat met de stem geschiedt; vocale muziek„
zang; zelfst. nmw, klinker.
vocabulaire, m. Fr. de gez2melijke woorden van een taal,
de gezamelijke bijzondere termen in eenig y ak gebruikelijk.
vocatie, y r. Fr. roeping.
vogue, zie en vogue; vogue la galire! de zaak is begonnen,
het ga nu zoo 't will
voila, Fr. ziedaar.
volapuk, o. nieuwe door pastoor Schleyer uitgevondea
wereldtaal (maakt geen opgang meer).
vol d'oiseau, Fr. vogelvlucht; a vol d'oiseau, in vogelvlucht,
♦olee, vr. Fr. hoedanigheid, rang; de haute yoke, de lied**,
vp.n den allereersten rang.
vollere, vr. Fr. groote vogelkooi.
velontair, Fr. vrijwilliger, jongmensch dat werkt zonder beboning om een zaak to leeren.
voltaire, m. Fr. gemakkelijke leunstoel.
voltigeurs, mrv. Fr. licht voetvolk, tirailleurs.
volubiliteit, yr. Fr. bespraaktheid, radheid van tong.
volume, o. Fr. boek, deel; omvang, massa van een lichaam;
volumineus, lijvig, omvangrijk.
voluptueus, Fr. wellustig.
vomitief, o. braakmiddel.
voteeren, Fr. stemmen, door stemming beslissen; votum, o.
Lat. stem; votum van vertrouwen, verklaring door eels
vergadering bij meerderheid van stemmen aangenomen,
waarbij zij Naar vertrouwen uitdrukt in eenig persoon of
sollege.
vex, Lat. stem; vox clamantis in deserto, de stem des roependen in de woestijn; vox humanum, de menschendeas
(een register van het orgel); vox populi, vox Del, de
stem des yolks (is) de stem Gods.
voyons! Fr. laat ons zien! komaan!
vue d'oiseau (a) Fr. in vogelvlucht.
vulcanisme, o. het geheel der vulcanische verschijnselen en
de theorien ter verklaring man,.
valcanus, Lat. God van het vuur; vulcaniseeren, door verhitting ongevoelig maken voor temperatuursverschillen van
rubber.
198
vur,--xAN.
vulgair, Fr. gemeen, alledaagsch, plat; vulgariseeren, onder
het bereik der groote massa brengen; vulgariteit, alledaagschheid, platheid; de Vulgata, de gewone bijbelvertaling bij de Katholieken in gebruik; vulgo, Lat. gemees
lijk, door de bank; vulgus, o. het gemeen, de groote hoop.
vulgo, Lat. naar spraakgebruik.
vulneroble, Fr. kwetsbaar.
vulnus, Lat. wonde.
vulva, Lat. vrouwelijk schaamdeel (buitenste opening der
moederscheede).
w
waiter, Eng. kellner, Jan.
Waldenzen, Lai godsdienstpartij in Frankrijk ontstaan in de
12de eeuw, naar den stichter Petrus Waldus genoemd.
Walhalla, (Noordsche mythologie), de hal of zaal der verslagenen, het paradijs der oude Noorsche volken.
Walkuren, D. Noordsche strijdgodinnen.
Wallstreet, Eng. centrum van den geldhandel in N. York.
walpurgisnacht, D. de eerste Meinacht, waarin de heksen
bijeen kwamen.
warehouse, Eng. groote winkel, bazar.
warranted, Eng. gewaarborgd.
watch, Eng. scheepswacht van 4 uren; horloge; stopp watch,
horloge dat automatisch stopt, in gebruik bij wedstrijden.
water-closet, (afgekort W.C.) Eng. bestekamer met waterspoeling).
waterproof, Eng. waterdicht.
watt, Eng. electrische arbeidseenheid.
Wedgwood, Eng. beroemd Eng. aardewerk (serviezen e.d.)
werst, vr. Russische mijl (= 1067 M.)
Whigs, mrv. Eng. de Engelsche liberale regeeringspartij.
whiskey, m. Eng. korenbrandewijn of -jenever.
.whist, o. Eng. zeker kaartspel tusschen 4 personen.
wigwam, Indiaansche hut of tent.
Wodan, D. oppergod der Germanen; Wodansdag =
Woensdag.
wodka, (Poolsch, Russisch) brandewijn.
woiwode, (Poolsch, Russisch) titel der voorm. vorsten van
Moldavie en Wallachije, der stadhouders van Polen.
would be, Eng. (left. zou gaarne zijn), voor andere zelfst.
12131W. geplaatst, beteekent het iemand, die gaarne zou
willen doorgaan voor; bijv. een would be kunstenaar.
x
X, (Rom. cijfer): 10; x, in de algebra = een onbekenie
grootheid = Xmas = christmas, Eng. = Kerstmis.
Xanthlppe, (vrouw van Socrates): fig. een boos, lastig wig.
XEN—ZEN.
199
xenocxatie, vr. Gr. heerschappij van vreemdelingen.
Xr., D. Duitsche afkorting voor Kreuzer.
X-stralen, stralen van nog onbekende aard die vaste lichamen
kunnen doorlichten; ontdekt door Rontgen, daarom ook
wel ROntgenstralen.
Xylocultuur, Gr. houtcultuur; Xyloglief, houtsnijder; Xylo•
glietiep, houtsnijkunst; Xylographie, het drukken met houten letters op platen; XyLographisch, met houten letters
geirukt; Xylolatrie, aanbidding van houten beelden; Xylo.
iogie, leer der houtsoorten; Xylophagus, houtworm.
xyiograaf, Gr. houtsnijder; xylographie, yr. het drukken met
houten letters of platen.
Xylophoon, Gr. muziekinstrument bestaande uit houten of
inetalen plaatjes van verschillende lengte waarop met eat
Ilamertje wordt geslagen.
LI
y, (in de wiskunde) de tweede onbekende grootheid.
yacht, o. Eng. jacht, zeilvaartuig; yachtclub, Eng. zed- en
roeivereeniging.
Yankee, spotnaam der Noord-Amerikanen; Yankee-doodle,
Noord-Amerikaansch vroolijk volksliedje.
yard, m. Engelsche el (= 0,9144 M.)
year, Eng. jaar.
yea, m. japansche munt (= f 2.50).
yeoman, Eng. (mrv. yeomen) niet-adelijk grondeigenaar,
voornaam pachter, ook: soldaat der lijfwacht; yeomanry,
de gezamelijke yeome n.
yin (Chineesch) Chineesche lengtemaat (24% M.)
ypsilon, Gr. Grieksche y.
ytteriet (Zweedsch) zwarte ondoorzichtige steen nit Ytterby
in Zweden; yttrium, tegen vuur bestand zijnde metaalbasis
van de ytteraarde, die door Gadolin in de yteriet wend
ontdekt.
Yuca (Indiaansch) Yucca, broodwortel of maniak,
z
z, (in de wiskunde) :e derde onbekende grootheid.
zambo's, naam, die men in Amerika geeft aan afstammelingen van Amerikanen en negers.
Zanella, Fr. soort katoenen stof.
Zebaoth, Hebr. de hemelsche heerscharen, de sterren, de wereld: vandaar: God.
.
zechine, vr. Lat. voormalige Venetiaansche gouden munt.
zeloot, Gr. ijveraar; zelatrice, Fr. ijveraarster; zelotisme, o.
overdreven, blinden geloofsijver.
Zend-avesta, vr. oud. Perz. (lett.: het levende woord), het
hell* boek der Oude Perzen.
240
ZEN--ZYT.
zenith, o. Arab. schedelpunt, het punt aan den hemel recht
boven het hoofd van den waarnemer (tegenst. nadir).
zephir, m. Gr. koele, zachte westenwind, aangenaam koeltje.
zero, Fr. nul.
zetetica, Lat. zetetiek, de kunst om door vragen nog onbekende waarheden aan het Licht to brengen, zetetisch, onderzoekend.
Zeus, Gr. zie Jupiter.
zigeuner, D. Duitsche naam voor het rondzwervend herdersvolk dat wij Heidens noemen. Ook zingari; zingaresta,
zigeunerlied; alla zingarese,
= op zigeunermanier.
zigzaglijn, z-vormige lijn.
zincographie, yr. het vervaardigen van en drukken met zinken (lijn)cliches.
zodiak, m. Gr. dierenriem, cirkel of gordel aan den hemel met
de meestal naar dieren genoemde 12 sterrenbeelden of hemelteekens, welke de zon jaarlijks doorloopt.
zone, yr. Lat. aardgordel. luchtsreek.
zoOlogie, vr. Gr. dierkunde, natuurlijke geschiedenis der diet'
red; zoologische tuin, diergaarde; zoiSloog, dierkundige.
zouaaf, Fr. soldaat van het Fransche leger in Afrika. (Dc
zouaven zijn in Arabische uniform gekleed).
zyma, Lat. giststof; zymisch = van gisting afhankelijk; zymo0
geen, gisting verwekkend; zymologie, leer der gisting; zyn3ose, gisting of fermentatie; zymotisch, gisting wekkendi;
zythas, door gisting bereide dranken; zythatechniek, bier.
brouwerskun$t.
201
AANSPREEKTITELS.
Den Heer — Mijnheer
Personen uit den burgerstand.
Weledelen Heer
Personen uit den middenstand.
Juffrou-w — Mejuffrouw
Ongehuwde dames.
Gehuwde vrouwen nit kleinen
burgerstand.
Mevrouw
Gehuwde dames uit deftigen
stand.
Weledelgeboren Heer
,s Personen uit den beter
tueerden stand.
e
gesi-
Weledelgestrenge Heer
Officieren tot en met den
rang van Kapitein.
Inspecteur der belasting.
Inspecteur v. politie:
Voorzitter waterschap.
Voorzitter polderbestuur.
Griffier.
Procureur.
Advocaat.
Notaris.
Schoolopziener.
Ingenieur.
Hoogedelgestrenge Heer
Lid Staten Generaal.
Lid Raad v. State.
Lid Rekenkamer.
Lid Gedeputeerde Staten,
Hoofdofficieren.
Commissaris d. Koningin.
Gouverneur N. 0. I.
Gouverneur N. W. I.
Resident in N. 0. I.
Directeur Department.
Lid Raad v. Indie.
Edelachtbare Heer
Burgemeester (v. e. kleine
stad).
Wethouder.
Lid gemeenteraad.
Rechters.
Kantonrechters.
Edelgrootachtbare Heer
1
Lid Provinciale Staten.
Raadsheer.
Curator Hooge School.
Lid Gerechtshof.
202
Edelhoogachtbare Heer
Lid Hooge Rand.
Lid Hoog Gerechtshof.
Hoogedelachtbare Heer
Burgemeester (v. e. groote
stad).
Excellentie
Minister.
Gezant.
Gouverneur Generaal N.O.I.
Gouverneur Generaal N.W.I.
Admiraal.
Vice Admiraal.
Generaal.
Luitenant-Generaal.
Eerwaarde Heer
Geestelijke Broeders.
Frater.
Eerwaarde Zuster
Kloosterzuster.
Eerwaarde Moeder
Moeder Overste.
Weleerwaarde Heer
Kapelaaa.
Rector.
Predikant (zonder doctorstitel).
Rabbijn.
Weleerwaarde Zeergeleerde
Geestelijke (met Dr.'s titel).
Predikant (met Dr.'s titel).
Opperrabbijn.
Herr
Zeereerwaarde Heer
Pastoor.
Hoofd eener parochie.
Deken.
Weledelzeergeleerde
Heer
Personen met doctorstitel.
Artsen.
Hooggeleerde Heer
Professor.
Privaat Docent.
Hoogwelgeboren Heer
Baron.
Jonkheer.
(Aanspreken m. „Mijnheer".)
Hooggeboren Heer
Graaf (aanspr. m. „McAteer
de Graaf").
Hoogwelgeboren Jonkvrouwe
Freule.
203
Hoogwelgeboren Vrouwe
Barones.
Vrouw v. e. jonkheer.
Hooggeboren Vrouwe Gravin.
Aartsbisschop.
Zijne Doorluchtige Moog- Bisschop.
Kanunnik.
waardigheid
(Bij aanspr. „Monseigneur".)
ne Eminentie
Kardinaal (bij aanspr. „Uwe
Eminentie").
Zijne Heiligheid
Paus (bij aanspr. „Heilige
Vader", of ,,Uwe Heinsheld").
Mevrouw Douairare
Adellijke Weduwe.
Zijne Koninklijke Hoog- 1 Prins uit Koninklijk Huis (bij
aanspr. „Uwe Hoogheid").
held
Hare Koninklijke Hoogheld
Prinses uit Koninklijk Huis
(bij aanspr. „Uwe Hoogheld").
Zijne Majesteit
Regeerend vorst (bij aanspr.
,,Uwe Majesteit" of
„Sire").
Hare Majesteit
Koningin.
Koningin Moeder.
(Bij aanspr. „Mevrouw",
„Majesteit" of ,,Uwe Majesteit").
204
LATIJNSCHE SLAGZINNEN.
ab initio
ad finum
ad fundum
ad hoc
ad infinitum
ad Interim
ad libitum
ad majorem Dei gloriam
(A. M. D. G.)
ad rem
alias
alibi
alma mater
alter ego
amens amans
anno domini (A. D.)
angelus
arti et amicitiae
van het begin.
tot het einde.
tot op den bodem.
tot dit doel.
tot in 't oneindige.
tijdelijk.
naar believen.
tot meerdere eere Gods.
ter zake.
anders — bovendien.
ergens anders.
voedster moeder.
een ander ik.
liefde maakt blind.
in 't jaar onzes Heeren.
engelenlied.
aan kunst en vriendschap geo
wijd.
auctor actualis
uitvoerende auteur.
auctor intellectualis
geestelijke auteur.
Bona fide
ter goeder trouw.
brevi manu
zonder omslag.
blind geluk.
bruta fortuna
carpe diem
verblijd u in den dag.
case quo (c. q.)
voor het geval.
cams belli
aanleiding tot oorlog.
cito fit cito pent
gauw en goed zijn twee.
communis opinio
openbare meening.
het is volbracht.
consummatum est
tegenstrijdigheid in het bijgecontradictio in adjecto
voegde.
tegenstrijdigheid in de bepacontradictio in terminus
fing.
corpus delicti
overtuigingsstuk der misdaad.
corpus juris
wetboek van recht
cum annexis (c. a.)
met hetgeen er bij hoort.
cam gran salis
met een korreltje tout.
de dato
van den dag.
de facto
feitelijk.
de jure
rechtens.
de gustibus non est disputan. over den smaak valt niet tedum
twisten.
de mortuis nil nisi bene
over de dooden niets dan
goed.
deo optima maxisno
aan den hoogsten God ge.
(D. O. M.)
wild.
205
uit de diepten.
,de profundis
deus ex magna de persoon, die in het tooneelstuk de onverwachte
ontknooping brengt.
verdeel en heersch.
durde
ur de et impera
zalig nietsdoen.
dolce farniente
zie de mensch.
ecce homo
dwalen is menscheiijk.
mare humanum est
m
van den kansel.
ex cathe d ra
ondervinding leert.
experienta docet
haast U langzaam.
festima lente
lave de gerechtigheid.
fiat justitia
op de daad zelf.
flagrante delicto
roemrijker nagedachtenis.
memoriae
gloriosae
gl
ten naasten bij.
grosio modo
de avond nadert.
hesperus venit
hier ligt begraven.
...
facet
j
hic
de redelijke mensch.
homo sapiens
ik ben een mensch.
homo sum
Homo sum; humani nil a me 3k ben een mensch; niets men•
schelijks is mij vreemd.
alienum puto
eershalve.
honoris causa
vreeselijk om te zeggen.
horrible dicta
dezelfde.
idem
in het afgetrokkene.
in abstracto
in het bezit van goederen.
in bonis
in dit geval.
in cam
in bewaring.
in deposito
in twijfel.
in dubio
in zijn voile uitgebreidheid.
in ex tens°
in dit teeken zult ge overin hoc sign vincea
winnen.
in vrede.
in pad
onder ons.
inter nos
volgens Goddelijk redit
jure divino
rechtens en feitelijk.
jure et facto
volgens menschelijk recht
jure humano
publiek recht.
jus publicum
verspreking.
lapsus linguae
verschrijving.
lapsus calami
God zij lof.
laus Deo
de ongeschreven wet.
lex non scripta
huismoeder.
materfamilias
gedenk te sterven.
memento mori
mens sana in corpora sano een gezonde geest in een geer
zond lichaam.
op de wijze onzer voor.
more majorum
ouders.
de dood spaart niemand.
mors omnia aequat
veel zaken in kort bestek.
multum in parvo
de wereld wil bedrogen zijn.
mundus volt decipi
206
Natura artis magistra
necessitas ante rationem est
nec (non) plus ultra
nemo in amore videt
nil desperandum
nil sine deo
nolens volens
nomen sit omen
non possumus
amnia vincit amor
omnis definitio periculoso
emnium consensu
ora et labora
ora pro nobis
°ratio pro domo
o sancta simplicitas
o tempora, o mores
panem et circenses
panus angelicus
pastor loci
paterfamilias
pater poster
pater patriae
per aspera ad astra
persona grata
post pluvium sol
prima vista
primus inter pares
pro Canto
prudentia est mater sopientiae
pulvis et umbra sumus
qui bene facit bane invenit
qui facet, fatetur
quod erat demonstrandum
(q. e. d.)
quo usque tandem
rara avis
repetitio est mater studil
requiescat in pace (R. I. P.)
rumor in casa
salve
salve regina
semper idem
sic transit gloria mundi
sine labore nihil
si vie pacem pare bellum
de natuur is de leermeesterer
der kunst.
nood breekt wet.
niets gaat er boven.
liefde maakt blind.
wanhoop nooit.
niets zonder God.
tegen wil en dank.
de naam zij een voorteeker
wij kunnen niet.
liefde overwint alles.
in elke definitie schuilt ge.
vaar.
volgens aller instemming.
bid en werk.
bid voor ons.
rede voor eigen belang.
0, heilige eenvoud.
0 tijden, o zedenl
brood en spelen.
bet brood der engelen.
predikant ter plaatse.
huisvader.
Onze Vader.
vader des vaderlands.
door de hoop tot de sterns,
een gewild persoon.
na regen komt zonneschijn.
op 't eerste gezicht.
de eerste onder de gelijkes,
voor zooveel.
de voorzichtigheid is de mosder der wijsheid.
stof zijn wij.
wie goed doet, goed ontmoet,
wie zwijgt, stemt toe.
hetgeen to bewijzen is.
hoe lange nog.
een zeldzame vogel.
herhaling is de moeder der
studie.
hij ruste in vrede.
leven in de brouwerij.
gegroet.
gegroet Koninginne.
altijd hetzelfde.
zoo vergaat de beerlijkheld
der wereld.
zonder moeite niets.
als ge vrede wilt, bereid U
207
tabtda rasa
terra Incognita
urbi et orbs
usus magister optimus
utile dulci
vade mecum
veni vidi vici
vento vivere
veritas vincit
virgo
vincit vim virtus
virtus nobilitat
viribus unitis
vox clamantis in deserto
vox populi vox Del
ten oorlog.
een schoone lei.
een onbekend land.
aan de stad en aan de
wereld.
ondervinding is de bests
leermeesteres.
het nuttige met het aangename.
ga met mij.
ik kwam, ik zag, ik overwon.
van den wind leven.
de waarheid overwint
maagd.
deugd overwint geweld.
deugd adelt.
met vereende krachten,
de stem des roependen in tie
woestijn.
de stem van 't yolk is de
stem van God.