STUK 618 (2015-2016) – Nr.1 - De Raad van de Vlaamse

Download Report

Transcript STUK 618 (2015-2016) – Nr.1 - De Raad van de Vlaamse

STUK 618 (2015-2016) – Nr.1
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
DE RAAD
ZITTING 2015-2016
11 APRIL 2016
BELEIDSOVEREENKOMST STEDENFONDS 2014-2019
VOORTGANGSRAPPORT 2014-2015
1414
Vlaamse Gemeenschapscommissie
Collegebesluit nr. 20152016-0361
25-03-2016
BIJLAGE
Bijlage nr. 1
Voortgangsrapport in het kader van het Stedenfonds
1
Voortgangsrapport Stedenfonds 2014-2015
1
0. INLEIDING ......................................................................................................... 3
0.1.
Het Stedenfonds ................................................................................................................................................................ 3
0.2.
Opbouw en vormelijke aspecten van het voortgangsrapport 2014-2015 ...................................... 3
0.3.
Kernelementen van de beleidsovereenkomst Stedenfonds 2014-2019 ............................................. 4
0.4.
Staat van de stad: een beknopte omgevingsanalyse ................................................................................. 5
0.5.
Vertaling van de maatschappelijke evoluties naar de strategische beleidskeuzes in het
kader van het Stedenfonds van de VGC............................................................................................................................. 9
1. DEEL I: Opvolging van de uitvoering van de beleidsovereenkomst tegen eind
2015 ....................................................................................................................... 16
1.1. Strategische doelstelling 1: De VGC versterkt het beleidsinstrumentarium in functie van
een meer slagkrachtige en geïntegreerde beleidsvoering......................................................................................17
1.2.
Strategische doelstelling 2. De VGC verhoogt de leefkwaliteit van kinderen, jongeren en
jonge gezinnen in de stad door het uitbouwen van een breed aanbod van Nederlandstalige
gemeenschapsvoorzieningen. ................................................................................................................................................ 25
1.3.
Strategische doelstelling 3. De VGC versterkt de sociale mobiliteit en emancipatie van
kansengroepen. ............................................................................................................................................................................... 33
1.4.
Strategische doelstelling 4. De VGC investeert in stedelijke netwerk-ontwikkeling en
participatie en versterkt de sociale cohesie in de stad. ....................................................................................... 49
1.5.
Strategische doelstelling 5. De VGC bouwt meer en betere gemeenschaps-infrastructuur
met als doel de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren.......................................................................... 58
2.
DEEL II: Opvolging van de maatschappelijke effecten en indicatoren ........... 62
2.1.
Maatschappelijk effect 1: Brussel is een aangename stad om in te wonen en te leven.... 65
2.2.
Maatschappelijk effect 2: Kansengroepen en personen met een migratieachtergrond
nemen deel aan het maatschappelijk leven....................................................................................................................71
2.3.
Maatschappelijk effect 3: De kennis en het gebruik van het Nederlands in Brussel
worden gestimuleerd ................................................................................................................................................................ 108
2
0. INLEIDING
0.1.
Het Stedenfonds
Het Stedenfonds is een instrument van het stedenbeleid van de Vlaamse Gemeenschap. Met het
Stedenfonds wil de Vlaamse Gemeenschap de Vlaamse centrumsteden en de Vlaamse
Gemeenschapscommissie (VGC) ondersteunen om een duurzaam stedenbeleid te voeren om de
volgende doelstellingen te bereiken:
1. de leefbaarheid van de steden verhogen, zowel op stadsniveau als op wijkniveau;
2. de dualisering tegengaan;
3. de kwaliteit van het democratisch besturen verhogen.
Het Stedenfonds richt zich tot de grootsteden Antwerpen en Gent, tot de regionale steden Aalst,
Brugge, Genk, Hasselt, Kortrijk, Leuven, Mechelen, Oostende, Roeselare, Sint-Niklaas en Turnhout
en tot de VGC, die optreedt als bevoegde instelling voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
In de Vlaamse centrumsteden is het Stedenfonds sinds 2014 opgenomen in het strategische
meerjarenplan van de stadsbesturen. Het Stedenfonds is geïntegreerd in de meerjarige Beleidsen Beheerscyclus (BBC) van de steden, met oormerking van Stedenfondsmiddelen. De
rapportering gebeurt dan ook via het beleidsinstrumentarium Beleids- en Beheerscyclus (BBC).
De Vlaamse Gemeenschap en de VGC sloten voor de periode 2014-2019 een beleidsovereenkomst
Stedenfonds af. De VGC dient nu een voortgangsrapport in over de periode 2014-2015, zoals
bepaald in het Stedenfondsdecreet.
0.2.
Opbouw en vormelijke aspecten van het voortgangsrapport 2014-2015
Het decreet op het Stedenfonds van 13 december 2002 bepaalt dat de VGC in het derde en in het
laatste jaar van de beleidsovereenkomst een voortgangsrapport moet opmaken. Het
voortgangsrapport wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de Raad van de VGC en overgemaakt
aan de Vlaamse minister bevoegd voor Stedenbeleid. Dit rapport beschrijft de voortgang van de
beleidsovereenkomst Stedenfonds 2014-2019 voor de periode 2014-2015.
De Vlaamse Gemeenschap bepaalt de vorm van het voortgangsrapport, in uitvoering van het
Stedenfondsdecreet en van het bijhorende uitvoeringsbesluit. Het voortgangsrapport bestaat uit
twee delen.
Deel I: Doelstellingen en prestaties 2015
In dit deel geeft de VGC aan welke prestaties behaald zijn eind 2015, en welke niet of gedeeltelijk
behaald zijn of later behaald zullen worden. Als prestaties niet of gedeeltelijk behaald zijn of
later behaald zullen worden, geeft de VGC een korte stand van zaken en een motivering.
Net als bij de voortgangsrapporten van de vorige beleidsovereenkomst, vraagt de Vlaamse
Gemeenschap voor dit voortgangsrapport een beknopt overzicht van de operationele
doelstellingen en prestaties, zonder details over concrete dossiers die onder die doelstellingen en
prestaties vallen. Zo wil de Vlaamse Gemeenschap de planlast beperken en vermijden dat het
debat over concrete dossiers en details gaat. In het debat moeten de grote lijnen van het
gevoerde stedelijke beleid centraal staan, net als de impact van het Stedenfonds op het beleid
van de VGC in het algemeen.
3
Het voortgangsrapport bevat ook geen financiële rapportering of verantwoording. De VGCadministratie bezorgt de Vlaamse Gemeenschap jaarlijks een financiële rapportering over het
Stedenfonds, zoals ook bepaald in de omzendbrief over het Stedenfonds.
Deel II: Maatschappelijke effecten en indicatoren
Dit deel gaat over de maatschappelijke evoluties die de VGC met haar beleid wil stimuleren in
het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. We geven aan hoe de VGC de evolutie van de
maatschappelijke effecten evalueert aan de hand van de beschikbare gegevens.
0.3.
Kernelementen van de beleidsovereenkomst Stedenfonds 2014-2019
De voorbereiding van de huidige beleidsovereenkomst ging van start in het najaar van 2012. De
VGC organiseerde daarvoor een grootschalig inspraak- en participatietraject, ‘Stadspiratie’ (20122013), met honderden deelnemers uit het Brusselse Nederlandstalige werkveld, een
adviseringsronde door alle adviesraden van de VGC en feedback van alle organisaties die
specifiek middelen ontvingen via het Stedenfonds. Analysedocumenten en voorbereidende nota’s
mondden uit in de nieuwe beleidsovereenkomst Stedenfonds 2014-2019. Deze overeenkomst werd
achtereenvolgens goedgekeurd door het VGC-College, door de Raad van de VGC en door de
Vlaamse Regering.
Het Stedenfondsprogramma omvat alle beleidsdomeinen van de VGC. De VGC wil met het
Stedenfonds een duidelijke link leggen met de reguliere beleidsdomeinen en de stedelijke
aspecten van haar beleid versterken.
Vier maatschappelijke effecten en vijf strategische doelstellingen vormen de pijlers van de
beleidsovereenkomst Stedenfonds 2014-2019.
De maatschappelijke effecten zijn evoluties in de stedelijke omgeving die de VGC prioritair naar
voren heeft geschoven en die ze wil stimuleren. Concreet wil de VGC de volgende
maatschappelijke effecten bevorderen:
1. Brussel is een aangename stad om in te wonen en te leven.
2. Kansengroepen en personen met een migratieachtergrond nemen deel aan het
maatschappelijk leven.
3. De kennis en het gebruik van het Nederlands in Brussel worden gestimuleerd.
4. Sociale cohesie in Brussel / samenleven in Brussel.
Om die maatschappelijke effecten te realiseren bevat de beleidsovereenkomst van de VGC de
volgende strategische doelstellingen:
1.
2.
3.
4.
5.
De VGC versterkt het beleidsinstrumentarium in functie van een meer slagkrachtige en
geïntegreerde beleidsvoering.
De VGC verhoogt de leefkwaliteit van kinderen, jongeren en jonge gezinnen in de stad door
het uitbouwen van een breed aanbod van Nederlandstalige gemeenschapsvoorzieningen.
De VGC versterkt de sociale mobiliteit en emancipatie van kansengroepen.
De VGC investeert in stedelijke netwerkontwikkeling en participatie en versterkt de sociale
cohesie in de stad.
De VGC bouwt meer en betere gemeenschapsinfrastructuur met als doel de kwaliteit van de
leefomgeving te verbeteren.
4
De strategische doelstellingen worden geconcretiseerd in operationele doelstellingen en verder
in te behalen prestaties. In de beleidsovereenkomst zijn prestaties opgenomen die behaald
moeten worden tegen eind 2015 en prestaties die behaald moeten worden tegen eind 2018. Dit
voortgangsrapport behandelt de prestaties te behalen tegen eind 2015.
De wisselwerking tussen de maatschappelijke effecten en de strategische beleidskeuzes in de
beleidsovereenkomst Stedenfonds 2014-2019 wordt in de onderstaande tabel visueel verduidelijkt:
Beoogde maatschappelijke effecten
ME1
ME2
ME3
ME4
SD1
Brussel is een aangename stad om in te wonen en te leven.
Kansengroepen en personen met een migratieachtergrond
nemen deel aan het maatschappelijk leven.
De kennis en het gebruik van het Nederlands in Brussel
worden gestimuleerd.
Sociale cohesie in Brussel / samenleven in Brussel
X
SD2
SD3
SD4
SD5
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
Van het totale krediet dat de Vlaamse Gemeenschap voor het Stedenfonds voorziet, is er een
jaarlijkse voorafname van 10% als trekkingsrecht voor de VGC om de bovenstaande
doelstellingen te realiseren. Zoals ook vastgelegd in de beleidsovereenkomst (artikel 15 §1)
ontvangt de VGC een jaarlijkse subsidie van 14.236.300 euro. Dat bedrag wordt in de loop van de
overeenkomst aangepast met een evolutiepercentage van 3,5% (de zogenaamde groeivoet). De
aanwending van de groeivoetmiddelen wordt jaarlijks vastgelegd in een addendum dat zowel
door het College en de Raad van de VGC als door de Vlaamse minister bevoegd voor
Stedenbeleid wordt goedgekeurd.
0.4.
Staat van de stad1: een beknopte omgevingsanalyse
De globale maatschappelijke evoluties die het Brussels Hoofdstedelijk Gewest kenmerken, zijn al
veelvuldig en uitgebreid beschreven in tal van omgevingsanalyses en rapporten. Naast de
omvangrijke literatuur over Brussel2, verwijzen we hiervoor o.a. ook naar de uitgebreide
omgevingsanalyses bij het rapport van de ambtelijke werkgroep Task Force Brussel of naar de
gedetailleerdere rapportering over de indicatoren van dit voortgangsrapport. Ook voor een
beschrijving van (het beleid van) de VGC en van het aanbod van Nederlandstalige
gemeenschapsvoorzieningen in Brussel, kunnen we o.a. verwijzen naar het rapport van de Task
Force Brussel.
Bondig samengevat wordt het Brussels Hoofdstedelijk Gewest gekenmerkt door de volgende
maatschappelijke evoluties:
- er is een sterke toename van de bevolking of ‘city boom’ en een toenemende etnischculturele en talige diversiteit. Bovendien kent Brussel ten opzichte van de andere
gewesten in België een groter aandeel jongeren;
- er is een toenemende dualisering van de stad, de (kans)armoede in de stad blijft stijgen;
- er is een voortschrijdende internationalisering van de stad: Brussel is een stad met een
kosmopolitische maatschappelijke realiteit en uitstraling.
Met ‘de stad’ bedoelen we in deze tekst het tweetalige arrondissement Brussel-Hoofdstad of het Brussels
Hoofdstedelijk Gewest.
2
Brussel wordt in dit document gebruikt als synoniem voor het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
1
5
De hierboven genoemde maatschappelijke evoluties tekenen zich af op het grondgebied van het
Brussels Hoofdstedelijk Gewest, binnen de gekende institutioneel meerlagige Brusselse omgeving.
Demografie kleurt de stad
De Brusselse bevolking neemt toe en wordt meer divers.
Met ruim 1,1 miljoen inwoners op 161 km² is Brussel, zeker naar Belgische maatstaven, een
dichtbevolkte stedelijke regio. De Brusselse bevolking neemt sinds 1996 jaarlijks toe: op 1 januari
2015 telde het Brussels Hoofdstedelijk Gewest officieel 1.175.173 inwoners, ongeveer 204.000
personen meer dan in 2000. Dit officiële bevolkingscijfer is bovendien een sterke onderschatting:
kandidaat-vluchtelingen, diplomatiek personeel, studenten ‘op kot’ en personen zonder wettig
verblijf zijn immers niet in deze statistieken opgenomen.
Vooral het internationale migratiesaldo (het verschil tussen vertrekkers en nieuwkomers) zorgt
ervoor dat de Brusselse bevolking blijft groeien. Samen met de relatief hoge
vruchtbaarheidsgraad van de jonge Brusselse bevolking is dat de belangrijkste factor voor de
demografische groei. Volgens prognoses van het Federaal Planbureau zal de globale stijgende
trend zich de komende jaren in Brussel doorzetten, maar deze stijging zal minder sterk zijn dan
de aangroei in het verleden. Het Federaal Planbureau schat de Brusselse bevolking in 2020 op
1.206.446 inwoners, wat neerkomt op een jaarlijkse gemiddelde groei van 0.5% tussen 2015 en
2020.3
Brussel is het enige Belgische Gewest dat een relatieve verjonging van de bevolking kent. De
voorbije twee decennia is Brussel van het oudste Gewest geëvolueerd naar het jongste Gewest
van België. De gemiddelde leeftijd is er 37 jaar, ongeveer 4 jaar onder het nationale gemiddelde4.
De verjonging is voornamelijk een gevolg van de (interne en internationale) migratiestromen. De
groep Brusselse ouderen (65+) is relatief klein. Dat komt vooral door de sterke bevolkingsgroei
in de jongste leeftijdscategorieën; het effectieve aantal ouderen neemt immers niet af.
Brussel is een multiculturele en internationale stad die blijft internationaliseren en diversifiëren
als gevolg van de stijgende buitenlandse migratie. Het aandeel personen met een vreemde
nationaliteit in Brussel ligt gevoelig hoger dan het Belgische gemiddelde. In Brussel telt de
bevolking zo’n 187 nationaliteiten5.
De dualisering in de stad neemt toe
Brussel is een rijke stad die tot de rijkste regio’s in Europa behoort.
Ongeveer een vijfde van de Belgische welvaart wordt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
gecreëerd. Brussel is het belangrijkste tewerkstellingsgebied van het land. Brussel kent echter een
paradoxale socio-economische context. Aan de ene kant is het gewest aantrekkelijk vanuit
economisch oogpunt en is het een zeer belangrijke ontwikkelingspool voor België. Aan de andere
kant wordt een groot deel van de Brusselaars uitgesloten van deze economische rijkdom en is er
Federaal Planbureau, Bevolking per gewest, op 1 januari - Mannen en Vrouwen, 1991-2061 (10.03.2016).
http://www.plan.be/databases/database_det.php?lang=nl&ID=35. De schatting van 2020 is gebaseerd op observaties
van 2014.
4
Brussels
Instituut
voor
Statistiek
en
Analyse,
2015.
(10.03.2016),
http://www.bisa.irisnet.be/themas/bevolking/bevolking#.VuE7LuboGYU.
5
Brussels Instituut voor Statistiek en Analyse, De bevolking volgens nationaliteit op wijkniveau, in 2013. Bestand
ontvangen op 20.11.2015.
3
6
een hoge werkloosheid6. Meer dan de helft van de arbeidsplaatsen in de stad wordt ingevuld
door pendelaars. Voor veel Brusselaars daarentegen blijft de inschakeling op de arbeidsmarkt
moeilijk verlopen. De Brusselse jongeren vormen de meest kwetsbare groep op de arbeidsmarkt:
30,2% van de jongvolwassenen (jonger dan 25 jaar) die zich aanbiedt op de arbeidsmarkt, is
werkloos7. Het Observatorium voor Welzijn en Gezondheid van Brussel-Hoofdstad becijferde dat
het aandeel Brusselaars met een inkomen onder de armoederisicogrens tussen 26% en 35% ligt 8.
Deze armoede wordt gekenmerkt door een verwevenheid van ongelijkheden en uitsluitingen op
verschillende gebieden.
De socio-economische ongelijkheden binnen de Brusselse bevolking vertalen zich duidelijk in een
versterkte sociale segregatie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Sociale status wordt
bepaald door opleidingsniveau, loopbaan en inkomen en deze ‘economische determinanten’
beïnvloeden aanzienlijk de toegang tot de woningmarkt: onderwijs, loopbaan en inkomen
bepalen de toegang tot de betere of de minder goede segmenten van de woningmarkt en dus
ook tot de armere of rijkere wijken.
Bijzonder onrustwekkend is de situatie van Brusselse baby’s, kinderen en jongeren. Iets meer dan
een kwart van de Brusselse kinderen (25,7%) groeit op in een huishouden waarin helemaal geen
bezoldigde arbeid wordt verricht9. Deze kinderen en jongeren leven in kleine huizen of
appartementen in de meest achtergestelde buurten, met weinig groene ruimtes of
ontspanningsmogelijkheden. Al deze factoren en ongelijkheden hebben ook effect op de
gezondheid en mortaliteit: het ‘gezondheidskapitaal’ van mensen die voortdurend in grote
bestaansonzekerheid leven, wordt vroegtijdig aangetast. Zo tonen de gegevens uit de meest
recente nationale gezondheidsenquête dat een significant deel van de Brusselaars kampt met
gezondheidsproblemen die in meerdere of mindere mate hun dagelijks leven belemmeren. Voor
meer dan een derde van de bevraagde Brusselaars (38%) spelen ook psychologische
gezondheidsproblemen hierbij een rol.10
Een belangrijk gegeven is de scholingsgraad en het opleidingsniveau van de Brusselaars. De
cijfers over opleidingsniveau suggereren dat er op dit vlak in Brussel eveneens dualiteit bestaat.
Enerzijds kan worden vastgesteld dat er in vergelijking met de rest van België (21%) relatief veel
hoogopgeleide Brusselaars zijn (25%).11 Mogelijk is dit te verklaren door de gemiddeld jonge
leeftijd12 van de Brusselaars dan wel door de hoog opgeleide profielen die door de Brusselse
arbeidsmarkt (o.m. de EU-instellingen) worden uitgezocht. Ook nam het aantal vroegtijdige
schoolverlaters sinds 2012 lichtjes af. Anderzijds ligt ook het aandeel laagopgeleiden in Brussel
(23%) redelijk hoog. Bovendien is het diploma van een kwart van de Brusselaars onbekend.13
ACTIRIS, De Brusselse arbeidsmarkt: statistische gegevens – Werkzoekende beroepsbevolking volgens gewest en
geslacht
(jaargemiddelde
1992-2014),
2014
(10.03.2016,
Actiris,
http://www.actiris.be/Portals/36/Documents/NL/Werkzoekende%20beroepsbevolking.pdf ).
7
Observatorium voor Welzijn en Gezondheid van Brussel-Hoofdstad, Welzijnsbarometer, Brussels Armoederapport
2015, Brussel, Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, p. 39.
8
Observatorium voor Welzijn en Gezondheid van Brussel-Hoofdstad, Welzijnsbarometer, Brussels Armoederapport
2015, Brussel, Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, p. 17.
9
Algemene Directie voor Statistiek en Economische Informatie Huishoudens waarin niemand werkt, 2014 (ADSEI, 2014,
http://economie.fgov.be/nl/statistieken/cijfers/arbeid_leven/werk/werkloze_gezinnen/).
10
Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid, Vijfde nationale Gezondheidsenquête, 2013 (11.03.2016, HIS,
https://hisia.wiv-isp.be/SitePages/Home.aspx).
11
Census 2011 België. Bevolking naar verblijfplaats, geslacht, leeftijd en hoogste diploma met succes behaald , 2011
(11.03.2016, Census 2011). http://census2011.fgov.be/download/downloads_nl.html en Algemene Directie voor Statistiek
en Economische Informatie, Onderwijsniveau van de Belgische bevolking van 15-64 jaar, 2004, 2009 en 2014, 2014
(11.03.2016, ADSEI) en Brussels Instituut voor Statistiek en Analyse, Onderwijsniveau in het Brussels hoofdstedelijk
gewest, bestand ontvangen op 20.11.2015.
12
Immers, de oudere bevolking is enigszins lager opgeleid dan de jongere bevolking in België, door het eerder recent
optrekken van de leeftijd voor schoolplicht (naar 18 jaar in 1983) en door de sterkere democratisering van het
onderwijs.
13
Het merendeel van de Brusselaars van wie het diploma onbekend is, heeft niet de Belgische nationaliteit.
6
7
Brussel wordt geconfronteerd met demografische ontwikkelingen die de uitdagingen vergroten:
de Brusselse bevolking neemt sterk toe en het internationale en multiculturele karakter wordt
steeds groter. De armoede in Brussel vertaalt zich ook geografisch: de beter gestelde bevolking
verhuist naar de rijkere tweede kroon van Brussel of verlaat Brussel, de armere bevolking blijft
geconcentreerd in het centrum en in de eerste kroon, en wordt aangevuld door een instroom
van een armere bevolking uit het buitenland. De armste Brusselse buurten concentreren zich in
een sikkel- of banaanvormige zone rond de Brusselse vijfhoek. Deze zone loopt van Sint-Gillis
over Kuregem (Anderlecht), laag-Molenbeek en Laken tot in Sint-Joost-ten-Node en westSchaarbeek.
Een Nederlandstalig gemeenschapsbeleid voeren in een kosmopolitische stad
Brussel is een kleine wereldstad.
Door de aantrekkingskracht van Brussel op vele generaties migranten en dankzij de
aanwezigheid van Europese en andere internationale instellingen die op hun beurt talrijke
bedrijven, lobbygroepen en administraties naar Brussel brengen, is Brussel een dynamische stad
met een internationale uitstraling.14
Brussel is ook de hoofdstad van België, Vlaanderen en Europa.
Op een grondgebied van 161 km² bouwen verschillende beleidsniveaus een beleid uit in of ten
aanzien van Brussel: de VGC, de COCOF (Franse Gemeenschapscommissie), de GGC
(Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie), het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, de Federale
overheid, de Vlaamse en de Franse Gemeenschap, de 19 gemeenten en evenveel OCMW’s. De VGC
is een overheid tussen de vele andere bestuursniveaus die een rol spelen in Brussel. De
mogelijkheden (én de bevoegdheden) van de VGC om in de Brusselse context een impact te
hebben op de globale maatschappelijke evoluties van de stad, dienen steeds in het juiste
perspectief te worden geplaatst.
Het behoeft geen uitgebreid betoog dat de VGC omwille van de specificiteit van haar
bevoegdheden en opdrachten geen stedelijk beleid kan voeren zoals andere stadsbesturen, in
Vlaanderen of elders. De VGC is dan ook geen stadsbestuur maar een bestuur in de stad. Zo kan
de VGC in functie van de leefbaarheid van een buurt of een wijk wel het initiatief nemen om een
lokale buurt- of wijkgerichte voorziening te ondersteunen of om deze in te richten, maar
beschikt zij niet over de hefbomen om de ontwikkeling van de fysieke ruimte in een wijk te
sturen of om aan globale stadsontwikkeling te doen. Deze beperkingen betekenen niet dat de
VGC niet vertrekt vanuit een stedelijke beleidsvisie of haar beleid niet tracht in te passen in de
globale stadsontwikkelingsinitiatieven.
Bij het voeren van haar beleid weegt de VGC de beleidskeuzes steeds af aan de realiteit van
Brussel en tracht zij waar mogelijk aansluiting te zoeken bij het beleid van andere overheden.
Samenwerkingsverbanden zijn echter geen doel op zich, maar kunnen wel de slagkracht en de
efficiëntie van het gevoerde beleid versterken en finaal zo de leefbaarheid van Brussel mee
vergroten. De samenwerking tussen al de verschillende stedelijke actoren en het creëren van
‘slimme verbindingen’ zijn daarbij belangrijk.
De VGC heeft, dankzij haar fijnmazig netwerk van Nederlandstalige gemeenschapsvoorzieningen,
anderzijds wel een invloed op de kwaliteit van het leven in Brussel. De Nederlandstalige
gemeenschapsvoorzieningen die de VGC initieert of ondersteunt (scholen, kinderdagverblijven,
De Europese en andere internationale instellingen dragen rechtstreeks bij tot bijna 5% van het BNP van het Brussels
Gewest en 4,5% van de werkgelegenheid in Brussel. Hun indirecte impact schat men op respectievelijk 13% (BNP) en
12,5% (werkgelegenheid). C. VANDERMOTTEN, Impact socio-économique de la présence des institutions de l’Union
européenne et des autres institutions internationales en Région de Bruxelles-Capitale, ULB, 2007, p. 6.
14
8
gemeenschapscentra…) vormen belangrijke aanknopingspunten om de stadsvlucht tegen te gaan
en de leefbaarheid van Brussel te bevorderen. De VGC (co)financiert heel wat voorzieningen die
deel uitmaken van de randvoorwaarden om goed te kunnen leven in de stad. Voorbeelden van
de hefbomen die de VGC (mee) in handen heeft, zijn: onderwijs, sociaal-culturele voorzieningen,
kinderopvang, welzijns- en zorgvoorzieningen, sport- en jeugdwerkaanbod, enz.
0.5.
Vertaling van de maatschappelijke evoluties naar de strategische
beleidskeuzes in het kader van het Stedenfonds van de VGC
Zoals hierboven beschreven, wordt Brussel gekenmerkt door volgende evoluties en uitdagingen:
- de demografische groei en de jonge leeftijdsstructuur van de Brusselse bevolking;
- de dualisering en de toenemende (kans)armoede, etnisch-culturele en talige diversiteit
van de bevolking;
- de nood aan samenwerking tussen de diverse stedelijke actoren.
Bovengenoemde maatschappelijke uitdagingen werden in de beleidsovereenkomst van de VGC
vertaald in volgende strategische doelstellingen:
- beleidsaandacht voor de demografische groei en de jonge leeftijdsstructuur van de
Brusselse bevolking: SD2 (waarin kinderen, jongeren en jonge gezinnen centraal staan) en
SD5 (investeren in (bijkomende) gemeenschapsinfrastructuur);
- specifieke beleidsaandacht voor de emancipatie en sociale mobiliteit van kansengroepen:
SD3;
- investeren in meer samenwerking tussen de verschillende stedelijke actoren: SD4 en SD1.
De dimensies van de etnisch-culturele diversiteit, de (kans)armoede en het aspect van de
samenwerking (tussen de diverse publieke en private partners, het middenveld, enz.) vormen een
rode draad doorheen de beleidsovereenkomst Stedenfonds 2014-2019. Deze dimensies werden
geïntegreerd in het merendeel van de doelstellingen en prestaties van de beleidsovereenkomst
Stedenfonds.
Realisatie van de strategische doelstellingen
In grote lijnen kunnen we vaststellen dat de strategische en operationele doelstellingen die
werden vastgelegd in de beleidsovereenkomst Stedenfonds 2014-2019, werden uitgevoerd.
Zowat alle doelstellingen werden (minstens deels) gerealiseerd.
Uit deze voortgangsrapportage in het kader van het Stedenfonds kunnen we ook vaststellen dat
het strategische beleidskader dat in de overeenkomst werd vastgelegd, nog actueel is. Op het
niveau van de strategische en operationele doelstellingen dient de beleidsovereenkomst niet
bijgestuurd te worden. Wel zullen, op basis van dit voortgangsrapport, de onderliggende
prestaties bij de beleidsovereenkomst waar nodig geactualiseerd worden. Deze actualisatie
gebeurt met het addendum dat in het najaar in de Raad van de VGC ter bespreking zal worden
ingediend.
Hieronder geven we de globale lijnen weer van de uitvoering van de verschillende strategische
doelstellingen van de beleidsovereenkomst Stedenfonds.
Daarbij leggen we de link naar de beknopte omgevingsanalyse en, waar mogelijk, naar de
maatschappelijke effecten en indicatoren van dit voortgangsrapport. Dit laatste kan slechts heel
gedeeltelijk, vermits een hele reeks indicatoren via een bevraging door de Vlaamse overheid
ingevuld moeten worden. Een dergelijke bevraging is voorlopig nog niet gerealiseerd, maar
wordt in de toekomst wel door de Vlaamse overheid voorzien, zoals ook is opgenomen in de
beleidsovereenkomst Stedenfonds.
9
Voor twee maatschappelijke effecten zijn er om deze reden nog (bijna) geen indicatoren
ingevuld. Het betreft maatschappelijk effect 1 (‘Brussel is een aangename stad om in te wonen en
te leven’)15 en maatschappelijk effect 4 (‘Sociale cohesie in Brussel / samenleven in Brussel’).
Bijgevolg wordt hier niet naar verwezen in dit rapport.
SD1: De VGC versterkt het beleidsinstrumentarium in functie van een meer slagkrachtige
en geïntegreerde beleidsvoering
Het Stedenfonds dient expliciet ingezet te worden om ‘de kwaliteit van het democratisch
besturen te verhogen’ (cf. Stedenfondsdecreet) door in te zetten op bestuurlijke vernieuwing,
samenwerking en op betrokkenheid en participatie van de stedelijke actoren en gebruikers.
Multi-level governance, waarbij meerdere overheden (van Europa tot het federale, regionale en
gemeentelijke niveau) samen beleid maken, is intussen voor alle steden een realiteit. In Brussel,
met zijn veelheid aan instellingen en bestuursniveaus, geldt de nood aan samenwerking in het
kwadraat.
De vernieuwing die op het gebied van het beleidsinstrumentarium in de vorige
Stedenfondsperiode (2008-2013) werd ingezet, wordt ook in het huidige Stedenfondsprogramma
gecontinueerd. De voorbije twee jaar (2014-2015) werden heel wat inspanningen geleverd om te
komen tot een sterkere samenwerking, zowel intern in de VGC (transversale aanpak) als met
andere overheden (de Duurzame Wijkcontracten, Stadsvernieuwing, uitbouw van een
Europawerking, kennisuitwisseling met Vlaamse steden) en andere stedelijke actoren.
Ook de lokale netwerkontwikkeling wordt, onder meer via een nieuw beleid- en subsidiekader
voor de vier geïntegreerde wijkwerkingen, gestimuleerd. Verder werd een visietekst
armoedebestrijding en een VGC-armoedetoets opgesteld. Deze evoluties worden beschreven bij
de rapportage over OD 1.1 van dit rapport.
De werking van de Meet- en Weetcel, verantwoordelijk voor de wetenschappelijke onderbouw
van het beleid (wetenschappelijk onderzoek, statistisch databeheer, informatiebeheer, enz.), werd
eveneens uitgebouwd. Realisaties van de voorbije twee jaar betreffen onder meer ondersteuning
bij wetenschappelijk onderzoek, inzetten op data-uitwisseling, omgevingsanalyses,
datavisualisering en de opmaak van wijkfiches (zie OD 1.2).
Aan deze strategische doelstelling zijn geen maatschappelijke effecten gekoppeld, behalve voor
wat het luik armoede betreft. Hiervoor worden enkele indicatoren in dit rapport weergegeven
bij maatschappelijk effect 2 (‘Kansengroepen en personen met een migratieachtergrond nemen
deel aan het maatschappelijk leven’, meer bepaald de indicatoren 12, 14 en 16).
15
De enige indicator die hiervoor momenteel beschikbaar en ingevuld is, is deze m.b.t. migratiestromen in, naar en
van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De overige vijf indicatoren bij dit maatschappelijk effect, dienen via een
bevraging door de Vlaamse overheid ingevuld te worden.
In Brussel komen meer ‘nieuwkomers’ aan dan dat er Brusselaars vertrekken. Voor een groot stuk is de jaarlijkse
toename van de Brusselse bevolking te verklaren door de ‘netto’ effecten van migratie. Het positieve migratiesaldo
kan worden toegeschreven aan een sterke internationale immigratie: meer buitenlanders vestigen zich in Brussel dan
dat er Brusselaars naar het buitenland vertrekken. Voor de interne migratie is er een ander patroon merkbaar: meer
Brusselaars vestigen zich elders in België, dan dat mensen uit Vlaanderen of Wallonië naar Brussel verhuizen.
Daardoor is het interne migratiesaldo negatief.
De VGC beschikt momenteel niet over de gegevens die peilen naar de verhuisintenties en verhuismotieven van de
Brusselse bevolking of over de tevredenheid over de voorzieningen in Brussel. Evenmin beschikt de VGC over
gegevens die handelen over wooncomfort, over de waardering van de stad als leefomgeving, enz.
Het is bijgevolg voorbarig om hier al te grote uitspraken te formuleren over dit maatschappelijk effect. Wel kunnen
we ervan uitgaan dat een uitgebreid en fijnmazig netwerk van ook Nederlandstalige voorzieningen in het Brussels
Hoofdstedelijk Gewest, een positief effect heeft op de leefbaarheid ervan
10
SD2: De VGC verhoogt de leefkwaliteit van kinderen, jongeren en jonge gezinnen in de
stad door het uitbouwen van een breed aanbod van Nederlandstalige
gemeenschapsvoorzieningen
Zoals in de beknopte omgevingsanalyse werd beschreven, vormt de demografische groei een van
de grootste maatschappelijke vraagstukken in Brussel. Ook in de verdere toekomst blijft de
problematiek
van
de
capaciteit
en
de
kwaliteit
van
de
Nederlandstalige
gemeenschapsvoorzieningen voor kinderen en jongeren (onderwijs, kinderopvang, jeugdwerk)
bijzonder groot. De maatschappelijke uitdagingen komen o.a. ook aan bod in de indicatoren bij
maatschappelijk effect 2, in het bijzonder bij de indicatoren 1, 2, 3, 6, 7, 8 en 16.
Voorzieningen voor kinderen, jongeren en jonge gezinnen kregen een centrale plaats in de
beleidsovereenkomst Stedenfonds 2014-2019 en werden geconcretiseerd in SD 2 (en SD 5:
gemeenschapsinfrastructuur, zie verder). Ook in de nabije toekomst zal de VGC blijven inzetten
op (voorzieningen voor) kinderen, jongeren en jonge gezinnen. Het betreft onder meer:
- De ontwikkeling van een brede leer- en leefomgeving voor de kinderen en jongeren uit het
Brusselse Nederlandstalige onderwijs (zie OD 2.1). Het betreft o.a. initiatieven ter bevordering
van de verdere professionalisering van de naschoolse kinderopvang, de verdere
ondersteuning en professionalisering van 28 Brede Scholen, een uitbreiding en inhoudelijke
vernieuwing van de speelpleinwerking in Brussel en de ondersteuning van een vernieuwde
speelplaatswerking in de Nederlandstalige scholen in Brussel (zie ook SD5: via de oproep
BuitenSpel);
- De creatie van bijkomende capaciteit van inkomensgerelateerde Nederlandstalige
kinderopvang voor baby’s en peuters en buitenschoolse kinderopvang. Verder wordt binnen
het
beleidsdomein
Gezin
geïnvesteerd
in
preventieve
gezinsondersteuning,
ouderbetrokkenheid en ouderparticipatie (zie OD 2.2);
- Investeren in de werkingen voor maatschappelijk kwetsbare jongeren (WMKJ’s) en een
vernieuwend vrijetijdsaanbod voor de doelgroep van tieners en jongeren, meer bepaald de
lancering van een jongerenfonds (zie OD 2.3).
SD3: De VGC versterkt de sociale mobiliteit en emancipatie van kansengroepen
Er is een toenemende dualisering van de stad, de (kans)armoede in de stad blijft stijgen.
De toenemende dualisering in Brussel raakt vooral jonge (eenouder)gezinnen met kinderen en
een niet onbelangrijke groep van ouderen. De Brusselse armoede is bovendien sterk gekleurd. De
stijgende armoede bij gezinnen met kinderen en bij jongeren is bijzonder verontrustend, omdat
zij een grote impact heeft op de individuele bestaansvoorwaarden en de samenleving van
morgen. Maar ook de armoede bij de Brusselse ouderen stelt de organisatie van de
Nederlandstalige zorg voor grote uitdagingen op het vlak van toegankelijkheid.
Maatschappelijk kwetsbare groepen kampen met meervoudige achterstellingsmechanismen. Het
bestrijden van (kans)armoede vergt een globale aanpak. Scholing, (toeleiding naar) werk,
maatschappelijke participatie en (kans)armoede zijn sterk gerelateerd. De beknopte
omgevingsanalyse en de verschillende indicatoren die in dit rapport beschreven worden bij
maatschappelijk effect 2 (het betreft o.a. de indicatoren 1-10, 12, 14 en 16) maken duidelijk dat er
een grote nood is en blijft om te investeren in de emancipatie en maatschappelijke participatie
van kansengroepen.
Om specifiek op deze uitdaging van (kans)armoede en diversiteit in te spelen, zijn er in deze
overeenkomst heel wat operationele doelstellingen opgenomen die specifiek gericht zijn op de
sociale mobiliteit en emancipatie van maatschappelijk kwetsbare groepen. Die worden onder
deze strategische doelstelling gevat. De VGC wil in het kader van deze strategische doelstelling
werk maken van de toegankelijkheid van de Nederlandstalige gemeenschapsvoorzieningen en
11
investeren in de sociale mobiliteit van kansengroepen in de Brusselse samenleving. De VGC doet
dit o.a. door:
- OD 3.1 Het preventief werken aan schooluitval en schoolverzuim, dat vorm krijgt door
een versterkte samenwerking tussen onderwijs en jeugdwelzijn.
- OD 3.2 Het werken aan de afstemming tussen onderwijs en beroepsopleiding in functie
van een betere doorstroom naar tewerkstelling: toeleiden naar zorgberoepen, toeleiding
naar de lerarenopleiding, Tutoring en Community Service Learning, de ondersteuning van
alternatieve leertrajecten, enz. Ook wordt met het Stedenfonds sterk ingezet op
taalondersteuning via het Huis van het Nederlands Brussel en het Centrum voor
Basiseducatie Brusselleer.
- OD 3.3 Initiatieven die de brug tussen welzijn en werk maken (arbeidszorg of W²).
- OD 3.4 De ontwikkeling van trajecten in werkervaring en opleiding (werkervarings- en
opleidingstrajecten die worden ingericht en die tegelijkertijd de schoolinfrastructuur
verbeteren of rationeel energieverbruik in scholen ondersteunen).
- OD 3.5 Werken aan de toegankelijkheid van gezondheidsvoorzieningen.
- OD 3.6 Een specifiek sportaanbod creëren voor kansengroepen in kansarme wijken en
inzetten op een betere toeleiding en doorstroom van maatschappelijk kwetsbare
groepen naar het reguliere sportaanbod.
- OD 3.7 Culturele participatie en kunsteducatie in de vrije tijd, in het bijzonder voor
kwetsbare doelgroepen, bevorderen. De culturele diversiteit in het sociaal-culturele en
cultureel-artistieke werkveld stimuleren.
SD4: De VGC investeert in stedelijke netwerkontwikkeling en participatie en versterkt de
sociale cohesie in de stad
Met strategische doelstelling 4 stimuleert de VGC initiatieven die de netwerkontwikkeling en het
buurten/of
omgevingsgericht
werken
van
een
reeks
Nederlandstalige
gemeenschapsvoorzieningen versterken. De VGC zet met de gemeenschapscentra, lokale
dienstencentra, brede scholen… in op voorzieningen die ingebed zijn in de Brusselse buurten en
wijken en een sterke relatie uitbouwen met hun directe omgeving. Met deze inspanningen levert
de VGC een belangrijke bijdrage aan de sociale cohesie in de stad, een beleidsdoelstelling die ook
in de toekomst van kracht blijft.
Met strategische doelstelling 4 versterkt de VGC ook de samenhang en wisselwerking tussen
diverse stedelijke actoren, waarbij de nadruk ligt op lokale dienstverlening, betrokkenheid en
participatie. Samenwerking en onderlinge afstemming van lokale actoren moet uiteindelijk leiden
tot een grotere complementariteit van de voorzieningen op het terrein. In dit kader zet de VGC
o.a. in op:
- OD 4.1 De verdere uitbouw van een fijnmazig aanbod en netwerk van
woonzorgvoorzieningen, lokale dienstencentra, ondersteuningsdiensten voor woonzorg
en een beleidsplan lokaal sociaal beleid.
- OD 4.2 De verdere uitbouw van de gemeenschapscentra als knooppunt voor lokale
netwerken, met onder meer aandacht voor de verdere interculturalisering van de centra,
en voor het omgevingsgericht en participatief werken.
- OD 4.3 Het ondersteunen van vernieuwende stedelijke netwerken en initiatieven die
innovatief werken rond (kans)armoede en diversiteit.
SD5: De VGC bouwt meer en betere gemeenschapsinfrastructuur met als doel de
kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren
In strategische doelstelling 5 staat het investeren in gemeenschapsinfrastructuur centraal. Het
Stedenfonds heeft een positieve impact op het investeringsbeleid van de VGC. Met het
12
Stedenfonds kan de VGC investeren in tientallen schoolgebouwen (o.a. renovatie, energiezorg,
buitenspel), kinderdagverblijven, welzijns- en gezondheidsinfrastructuren, culturele, sport- en
jeugdinfrastructuur. Voor een uitgebreidere motivering verwijzen we naar de operationele
doelstellingen verder in dit document.
Vermits er een specifiek maatschappelijk effect rond het Nederlands werd geformuleerd
waarvoor indicatoren beschikbaar zijn, gaan we er hieronder dieper op in.
Maatschappelijk effect 3: De kennis en het gebruik van het Nederlands in Brussel worden
gestimuleerd
Dit effect wordt ingevuld aan de hand van 3 indicatoren (zie deel II van het voortgangsrapport):
- taalkennis
- taalgebruik
- taalverwerving
Brussel is op taalgebied een meervoudige stad. De mensen die er wonen en werken, gebruiken
in het dagelijkse leven tientallen verschillende talen in uiteenlopende combinaties en situaties:
thuistaal, onderwijstaal, werktaal, vrijetijdstaal en officieel taalgebruik. Het Frans en het
Nederlands hebben daarbij een bijzonder statuut: het zijn de officiële talen van Brussel als
tweetalige hoofdstad van België. Dat Brussel ook de hoofdstad is van de Vlaamse Gemeenschap,
en dat het grotendeels omringd wordt door officieel eentalig Nederlands gebied, maakt het
Nederlands in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest extra belangrijk.
Om meer te weten te komen over de plaats van het Nederlands in de stad en de evolutie ervan
is de Taalbarometer de voornaamste bron. Via die Taalbarometer peilt de Vlaamse
Gemeenschap zesjaarlijks naar het taalgebruik in Brussel en naar de positie van het Nederlands.
Een eerste bevraging vond plaats in 1999-2000, in 2006 en 2012 kwam er een vervolgonderzoek.
Frans, Nederlands en Engels zijn volgens de Taalbarometer 2012, in die volgorde, de drie best
gekende talen in Brussel. Vooral het Frans is dominant: anno 2012 geeft bijna 90% van de
respondenten aan deze taal goed tot uitstekend te spreken. Toch verminderde de kennis van
deze drie talen enigszins tussen 2000 en 2012. De kennis van andere talen ging dan weer in
stijgende lijn.
De gegevens over de indicatoren taalkennis en taalgebruik geven aan dat het Nederlands over
het algemeen eerder in beperkte mate gekend is en gebruikt wordt. Toch kunnen we vaststellen
dat gezinnen en Nederlandstalige scholen een belangrijk potentieel hebben voor een sterkere
Nederlandse taalverwerving door kinderen en jongeren.
Enerzijds blijkt dat anno 2012 van oorsprong Nederlandstaligen sterker vasthouden aan hun
moedertaal. Zij gaan die vaker gebruiken in de omgang met partner en kinderen in hun eigen
gezin. Daardoor is er in het gezin een sterkere taaloverdracht.
Anderzijds blijkt dat het aandeel Nederlandstalige kinderen en jongeren in het Nederlandstalig
onderwijs de laatste jaren afnam ten voordele van een grotere instroom van Franstalige,
meertalige en anderstalige kinderen en jongeren. Dergelijke taalmix brengt voor het onderwijs
grote uitdagingen met zich mee. Maar tegelijk betekent het dat het Nederlandstalig onderwijs
een sleutelrol kan spelen om kinderen en jongeren het Nederlands te laten verwerven.
Verband met de strategische beleidskeuzes in het kader van de beleidsovereenkomst
Stedenfonds 2014-2019
Hoewel er geen expliciete strategische doelstelling werd geformuleerd in de
beleidsovereenkomst Stedenfonds 2014-2019 rond het gebruik, de verwerving of de kennis van
13
het Nederlands, vormt het Nederlands natuurlijk een rode draad doorheen de
beleidsovereenkomst Stedenfonds, en vormt dit bij uitbreiding een cruciaal element in het
beleid van de VGC. Dat spreekt voor zich.
Nederlands leren gebeurt op verschillende manieren, in verschillende omgevingen en vanuit
verschillende motivaties: op de schoolbanken, via een NT2-cursus, op een speelse manier bij de
jeugd- of speelpleinwerking, in het kinderdagverblijf, tijdens een culturele activiteit, binnen een
werkervaringsproject…
Op veel van deze ‘leerlocaties’ merken we dat de vraag het aanbod aan Nederlandstalige
voorzieningen overstijgt. Daaruit durven we afleiden, zonder dat dit wetenschappelijk
onderzocht werd, dat heel wat Brusselaars de weg vinden naar het bestaande Nederlandstalige
aanbod aan gemeenschapsvoorzieningen en dat het aanbod toch vrij gekend is.
Voor de verschillende Nederlandstalige gemeenschapsvoorzieningen, kunnen we vaststellen dat
er nog steeds een stijging is van het Nederlandstalige voorzieningenaanbod en het
publieksbereik ervan. Heel wat Brusselaars (en gebruikers en bezoekers van de stad) vinden hun
weg naar het Nederlandstalige circuit. Op bepaalde terreinen (en in het bijzonder die voor
jeugd: kinderopvang, onderwijs, vrijetijdsaanbod voor de jeugd) is het ook duidelijk dat elk
nieuw Nederlandstalig aanbod of de uitbreiding ervan al snel volzet geraakt. Een van de
belangrijkste illustraties die bovengenoemde stelling staven, is zonder meer de gestage groei
van het leerlingenaantal in het Nederlandstalig onderwijs in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
in de voorbije jaren.
Vertalen we bovengenoemde maatschappelijke tendensen naar het beleid van de VGC, dan
kunnen we concluderen dat er verder moet worden ingezet op het versterken en uitbreiden van
de Nederlandstalige voorzieningen. Er is immers een grote nood aan en vraag naar
Nederlandstalige gemeenschapsvoorzieningen. Ook de positie van het Nederlands kan versterkt
worden door blijvend te investeren in opleidingen Nederlands, in taalstimulering, enzovoort. Het
spreekt voor zich dat de Brusselse meertalige context Nederlandstalige organisaties en diensten
voor talige uitdagingen plaatst. Daarbij is het belangrijk om te onderstrepen dat de VGC die
rijkdom van talen en culturen als een troef beschouwt en als een positieve kracht in de
grootstad. De VGC wil met een open houding vormgeven aan een open Nederlandstalig netwerk
van diensten en voorzieningen (op alle terreinen van haar bevoegdheden) om de kwaliteit van
het leven in de stad te verbeteren. Daarbij wil de VGC een positieve houding tegenover het
Nederlands in een meertalige omgeving stimuleren. Door het aanbieden van een brede waaier
van Nederlandstalige initiatieven, waarbinnen ook anderstaligen gemotiveerd worden om het
Nederlands te leren en te gebruiken, wil de VGC werk maken van de stimulering van het gebruik
van het Nederlands. De VGC doet dat vanuit de overtuiging dat de kennis en het gebruik van de
Nederlandse taal de kansen van individuen en groepen op volwaardige participatie aan het
maatschappelijk leven versterken.
Het taalaspect zien we ook specifiek gelinkt aan enkele operationele doelstellingen van de
beleidsovereenkomst Stedenfonds:
 Het Onderwijscentrum Brussel (OCB) werkt aan taalbeleid en taalvaardigheidsonderwijs op
school, aan omgaan met armoede en diversiteit en aan de ouderbetrokkenheid. Ook met
initiatieven zoals de Brede School, de speelpleinwerking, de Zomerschool en de Lenteschool zet
het Onderwijscentrum en de VGC in op taal en taalvaardigheid van kinderen en jongeren, in het
bijzonder wat het Nederlands betreft (zie ook OD 2.1). De VGC zet met haar beleid ook in op
taalstimulerende initiatieven in het vrijetijdsaanbod voor de jeugd (zie ook OD 2.3) en
taalstimulering in de voorschoolse en buitenschoolse kinderopvang (zie ook OD 2.2) waar
verschillende taalondersteuners vanuit de entiteit Gezin actief zijn.
14
 Ook op het gebied van voorzieningen voor volwassenen investeert de VGC sterk in het
Nederlandstalige aanbod. Vaste partner hiervoor is het Huis van het Nederlands (OD 3.2), dat
voor een hele reeks aan initiatieven door de VGC wordt ondersteund. Het beheersen van de
Nederlandse taal is ook cruciaal bij het zoeken naar werk, waarvoor de VGC o.a. samenwerkt
met Tracé Brussel. In dit verband zet de VGC ook in op taalvaardigheidstraining van deelnemers
aan de opleidings- en werkervaringprojecten, cursisten binnen het tweedekansonderwijs, (OD
3.2) enz. Naast deze meer formele momenten worden ook minder formele taaloefenmomenten
georganiseerd (bv. via conversatietafels). Een uitgebreid gamma aan mogelijkheden voor het
oefenen van het Nederlands ligt ook in het aanbod van Nederlandstalige sociaal-culturele
initiatieven, of in het gebruik van het uitgebreid netwerk van Nederlandstalige
bibliotheekvoorzieningen in Brussel.
15
1.
DEEL I: Opvolging van de uitvoering van de beleidsovereenkomst tegen eind 2015
In de beleidsovereenkomst heeft de VGC via operationele doelstellingen aangegeven hoe zij de
strategische keuzes concreet gestalte geeft. Voor elke operationele doelstelling heeft de VGC
prestaties geformuleerd die zij tegen eind 2015 wilde realiseren. In deel II van dit
voortgangsrapport geven we een stand van zaken van de uitvoering van die prestaties.
Sinds de start kwamen er al twee addenda bij de beleidsovereenkomst. Zowel in 2014 als in 2015
werden er kleine wijzigingen aangebracht aan de prestaties, bij operationele doelstellingen 3.4
en 2.1. Voor de rapportering baseren we ons op de aangepaste prestaties.
Zoals vermeld in de inleiding, vraagt de Vlaamse Gemeenschap een eerder beperkte
verslaggeving, die de Raad van de VGC toch een goed beeld geeft over de realisatiegraad van de
beleidsovereenkomst. Per prestatie moet een stand van zaken worden aangeduid:
 de prestatie is behaald
 de prestatie zal gehaald worden op: . . / . . / . .
 de prestatie is deels behaald
 de prestatie is niet behaald
Als prestaties eind december 2015 niet of gedeeltelijk behaald zijn, of als prestaties later dan 31
december 2015 behaald worden, vraagt de Vlaamse Gemeenschap om een korte stand van zaken
toe te voegen. Daarnaast voegen we een kort overzicht van de realisatiegraad per operationele
doelstelling toe, om de lezer (Raad VGC, Vlaamse overheid, publiek, werkveld en administratie)
voldoende informatie te geven over de uitvoering van de beleidsovereenkomst.
De Vlaamse Gemeenschap kan vanzelfsprekend extra informatie krijgen als dat nodig is. Voor
elke operationele doelstelling en voor de bijhorende prestaties heeft de administratie ook meer
uitgebreide overzichten.
16
1.1.
Strategische doelstelling 1: De VGC versterkt het beleidsinstrumentarium in
functie van een meer slagkrachtige en geïntegreerde beleidsvoering.
Operationele doelstelling 1.1: De VGC beheert en coördineert de beleidsovereenkomst
Stedenfonds 2014-2019 en bouwt de interne en externe samenwerking verder uit in
functie van een slagkrachtige en meer geïntegreerde beleidsvoering.
Prestatie 2015
Stand van zaken op 31/12/2015
Beheer
en
coördinatie
van
het □ de prestatie is behaald
Stedenfondsprogramma in de administratie van de
VGC (meetfactor: inhoudelijke, financiële en
zakelijke monitoring van het Stedenfonds)
Waarborging van de transversale beleidsaanpak en □
stimulering van de samenwerking met andere
overheden vanuit de cel Stedelijk Beleid
(meetfactor:
overzicht
transversale
aanpak
(overzicht werkgroepen en concrete acties),
overzicht
en
evaluatie
van
graad
van
samenwerking met andere overheden)
de prestatie is behaald
Organisatie van minstens één (intersectoraal) forum □
met stedelijke actoren over een stedelijk thema
(meetfactor: overzicht van de door de VGC
georganiseerde initiatieven)
de prestatie is behaald
De VGC werkt aan de implementatie van een
visietekst armoede en een armoedetoets. Hierbij
stelt de VGC samenwerking met andere Brusselse
overheden, het Nederlandstalige werkveld en
vertegenwoordigers van de doelgroep voorop
(meetfactor: VGC-visietekst armoede, armoedetoets,
Brussels Actieplan Armoedebestrijding 2014)
□
de prestatie is behaald
De
VGC
versterkt
de
inbedding
van □
gemeenschapsvoorzieningen op wijkniveau en
investeert
in
lokale
netwerkontwikkeling
(meetfactor: evaluatie lokale netwerkontwikkeling
en wijkgerichtheid voorzieningen)
de prestatie is behaald
Korte stand van zaken:
Beheer en coördinatie van het Stedenfondsprogramma
Het beheer van het Stedenfonds gebeurt in de VGC organisatiebreed. Dat betekent dat de drie
algemene directies (Onderwijs en Vorming; Welzijn, Gezondheid en Gezin; Cultuur, Jeugd en
Sport), de entiteiten (Gemeenschapscentra; Gezin; Onderwijscentrum Brussel) en de
ondersteunende directies (Personeel en HRM, Gebouwen en Patrimonium, Financiën en
Begroting) elk instaan voor een deel van het Stedenfondsprogramma, zoals vastgelegd in de
beleidsovereenkomst Stedenfonds III. De diverse diensten nemen de dossiervorming en de
opvolging van de dossiers op zich.
17
De cel Stedelijk Beleid staat in voor de algemene, inhoudelijke en zakelijke coördinatie en voor
de monitoring van het Stedenfondsprogramma: coördinatie van het geheel, opmaak van het
nieuwe Stedenfondsprogramma en inspraaktrajecten naar aanleiding daarvan (bijvoorbeeld
Stadspiratie 2012-2013), overleg met het Vlaamse Stedenbeleid, opvolging van de zakelijke
aspecten en van de financieel-technische afspraken, opmaak van de voortgangsrapporten
Stedenfonds, voorbereiding van en aanpassingen aan de beleidsovereenkomst (via addenda),
financiële jaarverslagen, enzovoort.
Waarborging van de transversale beleidsaanpak
De transversale beleidsaanpak in de VGC garanderen, gebeurt op verschillende manieren. Zo is
het een opdracht van de cel Stedelijk Beleid om de interne transversale dynamiek te
ondersteunen, waar dat mogelijk en relevant is. Voor het beheer en de coördinatie van het
Stedenfonds werkt de cel Stedelijk Beleid nauw samen met de verschillende beleidsdirecties en
de entiteiten. Ook voor de opvolging van de gewestelijke stedelijke herwaarderingsinstrumenten
(bijvoorbeeld Duurzame Wijkcontracten) of Europese fondsen en projecten, is er een transversale
samenwerking, om zo goed mogelijk te kunnen inspelen op de grote diversiteit aan financiële en
inhoudelijke programma’s.
In de VGC wordt verder transversaal samengewerkt rond diverse beleidsthema’s: Brede School,
taalbeleid, armoedebestrijding, integratie, diversiteit, de gemeenschapscentra, multifunctionele
infrastructuurprojecten waar verschillende voorzieningen samenkomen, brede jeugdhulponderwijs, inspraak en participatie, enzovoort. De interne transversale dynamiek wordt ook
aangemoedigd via transversale werkgroepen in de VGC en door een Brusselvorming voor
personeelsleden van de VGC. De transversale beleidsthema’s die tijdens de huidige legislatuur
centraal staan, werden opgenomen in de transversale beleidsnota Stedelijk Beleid, Communicatie
en Media 2014-2019 van het College van de VGC.
De cel Stedelijk Beleid vervult verder algemene transversale opdrachten voor de VGC, met
thema’s die de scope van één beleidsdomein overschrijden. Voorbeelden zijn de opvolging van de
nieuwe transversale beleidsthema’s, de coördinatie en (ondersteuning bij) de redactie van
horizontale, strategische beleidsteksten zoals vraagstukken rond institutionele aspecten die één
beleidsdomein overschrijden, de jaarlijkse beleidsverklaringen van de VGC, ondersteuning bij het
bestuursakkoord, aanbevelingsrapport van de administratie, transversale beleidsnota’s en plannen. Verder staat de cel Stedelijk Beleid ook in voor een project rond Roma-stewards en een
Europees Romaproject (via het Europees Sociaal Fonds Vlaanderen).
Stimulering van de samenwerking met andere overheden vanuit de cel Stedelijk Beleid
In het kader van haar diverse bevoegdheden werkt de VGC samen met verschillende overheden:
de Vlaamse Gemeenschap, de 19 Brusselse gemeentebesturen, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest,
de Gemeenschappelijke en de Franse Gemeenschapscommissie…
De cel Stedelijk Beleid volgt voor de VGC het gewestelijke stadsvernieuwingsbeleid op en heeft
contact met de coördinerende diensten van het Gewest, waaronder het Agentschap voor
Territoriale Ontwikkeling (ATO), de directies Stadsplanning en Stadsvernieuwing van de
Gewestelijke Overheidsdienst Brussel (GOB), de Brusselse Bouwmeester…
Voor de opvolging van de Duurzame Wijkcontracten werkt de cel Stedelijk Beleid samen met het
Nederlandstalige werkveld in Brussel, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de Brusselse
gemeenten. De cel Stedelijk Beleid (effectief) en de gemeenschapscentra (plaatsvervangend)
vertegenwoordigen de VGC in de wijkcommissies van de Duurzame Wijkcontracten. Zij
informeren en ondersteunen het werkveld om zo het aandeel van Nederlandstalige projecten in
de programma’s van de Duurzame Wijkcontracten te vergroten. Op lokaal niveau onderhoudt de
cel Stedelijk Beleid contacten met de Nederlandstalige schepenen, de schepenen bevoegd voor
18
Duurzame Wijkcontracten en Stadsontwikkeling en de gemeentelijke diensten bevoegd voor
Nederlandstalige aangelegenheden, Stadsrenovatie en Wijkontwikkeling. De ondersteuning van
de cel Stedelijk Beleid in de Duurzame Wijkcontracten resulteerde de voorbije jaren in een reeks
Nederlandstalige initiatieven die werden opgenomen in de programma’s van de Duurzame
Wijkcontracten. Deze aanpak zorgde bijgevolg ook voor bijkomende middelen voor
Nederlandstalige initiatieven in de betrokken wijken.
De voorbije periode bouwde de VGC expertise op rond het beleidsinstrument Vlaamse
stadsvernieuwing, via een stadsvernieuwingsproject in de Kanaalzone. Dat leidde in de periode
2014-2015 tot een voorstudie en een conceptstudie voor een stadsvernieuwingsproject op de
sites van Abattoir nv en de Erasmushogeschool Brussel. De kennis die via de voorstudie en de
conceptstudie werd opgebouwd, zorgt voor een interessante wisselwerking tussen de Brusselse
en de Vlaamse aanpak rond stadsvernieuwing. Voor de uitwerking van het
stadsvernieuwingsproject werkt de cel Stedelijk Beleid samen met het team Stedenbeleid (en het
regieteam Stadsvernieuwing) van de Vlaamse Gemeenschap, de gemeente Anderlecht (waar het
stadsvernieuwingsproject ligt) en verschillende instanties van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
De VGC volgt ook de recente evoluties in het beleid rond stadsontwikkeling en territoriale
planning (Planningsbureau, Stadsvernieuwingscontracten) van nabij op. Dat is belangrijk voor
een betere wisselwerking tussen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, de VGC en het
Nederlandstalige Brusselse werkveld. De cel Stedelijk Beleid vertegenwoordigt de VGC in de raad
van bestuur van het ATO en werkt mee aan een wederzijdse informatie-uitwisseling,
bijvoorbeeld door vertegenwoordiging in technische comités bij studies van het ATO, via
workshops en studiedagen. Ook het nieuwe gewestelijke beleid over territoriale planning en
stadsontwikkeling wordt opgevolgd, onder andere door een analyse van beleidsmatige kaders,
relevante beleidsteksten en ordonnanties. Het is de ambitie om ook met de nieuwe strategische
beleidsinstrumenten van het Gewest (de Stadsvernieuwingscontracten, het Brussels
Planningsbureau) die stilaan uit de startblokken komen, goed samen te werken.
Op het Vlaamse niveau onderhoudt de cel Stedelijk Beleid regelmatige contacten met het
Vlaamse team Stedenbeleid van het Agentschap voor Binnenlands Bestuur (ABB) (ambtelijk
overleg, Thuis/Slim in de Stad-prijs, oproep innoverende stadsprojecten…). Mede dankzij de
samenwerkingsovereenkomst met het Kenniscentrum Vlaamse Steden (KCVS), ontwikkelde de cel
een uitgebreid netwerk met de 13 Vlaamse centrumsteden en wisselt zij vlot informatie met hen
uit. De VGC is via de cel Stedelijk Beleid vertegenwoordigd in het dagelijks bestuur van het KCVS
en werkt ook mee aan wederzijdse informatie-uitwisseling, bijvoorbeeld door
vertegenwoordiging in diverse stuurgroepen van studies van het KCVS, door mee te werken aan
of te participeren aan workshops en studiedagen, enzovoort.
In het kader van haar Europawerking bouwde de cel Stedelijk Beleid een uitgebreid netwerk uit
met verschillende instanties, zoals EFRO Brussel, het Vlaamse Europees Verbindingsagentschap
(Vleva), ESF-Agentschap Vlaanderen, Europese Commissie, Kenniscentrum Sociaal Europa (KCSE),
KCVS en tal van andere Europese steunpunten.
Forum met stedelijke actoren
Elk jaar organiseert de cel Stedelijk Beleid diverse fora en bijeenkomsten naar aanleiding van de
Duurzame Wijkcontracten. Ook voor het stadsvernieuwingsproject Abattoir-Erasmushogeschool
werden verschillende bijeenkomsten gehouden met tal van actoren (Gewest, gemeente
Anderlecht, middenveldorganisaties, enzovoort).
Een ambitie die in het kader van het stedelijk beleid werd vooropgesteld, was de uitbouw van
een meer structurele Europawerking. Dat komt onder meer aan bod in de beleidsnota Stedelijk
19
Beleid, Communicatie en Media 2014-2019. Sinds eind 2013 maakt de cel Stedelijk Beleid daar extra
werk van. Zo verkende zij de mogelijkheden om Europese fondsen te verwerven, voor de VGC en
voor het Nederlandstalige werkveld. Dat deed ze in de aanloop naar een nieuwe Europese
planningsperiode 2014-2020. Deze verkenningsperiode resulteerde in de uitbouw van een
Europawerking binnen de VGC.
Dankzij haar Europawerking houdt de VGC de vinger aan de pols via Europese contacten en
netwerking, zorgt ze voor een actieve informatiedoorstroming, sensibilisering, kennisopbouw en
-spreiding zowel binnen de VGC als naar het Nederlandstalige Brusselse werkveld. Dat doet ze via
mailings, regelmatige updates van projectmogelijkheden op de website vgc.be, ondersteuning op
maat en studiedagen of informatiemomenten. Zo organiseerde de cel Stedelijk Beleid op 15 mei
2014 een grootschalig infomoment over Europese subsidieprogramma’s binnen de nieuwe
Europese beleidsperiode (2014-2020) voor de VGC-administratie en voor Nederlandstalige
organisaties in Brussel. Daar kwamen ruim honderd deelnemers op af. Op dat infomoment kwam
onder meer de lancering aan bod van het nieuwe EFRO 2014-2020-programma van het Gewest.
Deze actie leidde, voor het eerst in de geschiedenis van de VGC, tot een significant aandeel
Nederlandstalige EFRO-projecten in Brussel. Begin 2016 vond een tweede grootschalige
informatiedag plaats over een hele reeks Europese programma’s.
De VGC biedt organisaties ondersteuning bij de opmaak van Europese projectdossiers. Ze staat
ook zelf in voor het ontwikkelen en opvolgen van Europese projecten en programma’s: ESF
Vlaanderen (Romawerking), EFRO Brussels Hoofdstedelijk Gewest (projecten rond de verbouwing
van GC De Vaartkapoen), Erasmus+ (uitwisselingsprogramma), enzovoort.
Implementatie van een visietekst armoede en een armoedetoets
Visietekst Armoedebestrijding
De visietekst Armoedebestrijding van de VGC werd op 23 maart 2014 goedgekeurd door het
College. De VGC stelt in haar transversale armoedebestrijdingsbeleid participatie en
empowerment van de doelgroep centraal. In de VGC-visietekst Armoedebestrijding werden de
doelstellingen van het armoedebestrijdingsbeleid bepaald.
Armoedetoets op maat van de VGC
De VGC-visietekst Armoedebestrijding bepaalt dat er een armoedetoets komt (de VGCarmoedetoets werd door het College goedgekeurd op 28 januari 2016). Het Brussels Platform
Armoede (BPA) werd betrokken bij de opmaak van de armoedetoets als referentie-organisatie
voor ervaringsdeskundigen en kreeg de opdracht om samen met de VGC-administratie een
armoedetoets uit te werken. Het BPA ondersteunt acties in de diverse beleidsdomeinen om de
participatie van mensen in armoede aan het Nederlandstalige aanbod te vergroten. Daarnaast
stelde de VGC ook een opgeleide ervaringsdeskundige aan in het Onderwijscentrum Brussel voor
interne begeleiding, inbreng bij vormingen, materialen en concepten. Daarmee werden de
fundamenten voor de armoedetoets gelegd.
Samenwerking met andere Brusselse overheden
Via het ‘Samenwerkingsakkoord tussen de federale Staat, de Gemeenschappen en Gewesten
betreffende de bestendiging van het armoedebeleid’ (5 mei 1998) en de ‘Ordonnantie betreffende
het opstellen van het armoederapport van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest’ (20 juli 2006) is
de VGC een structurele partner in het Brusselse armoedebestrijdingsbeleid. In 2015 heeft de VGC
haar goedkeuring gegeven aan het ‘Protocolakkoord gesloten tussen de Brusselse
Hoofdstedelijke Regering en de Colleges van de drie Brusselse Gemeenschapscommissies voor
een gezamenlijk beleid inzake de strijd tegen armoede en sociale ongelijkheden’.
De VGC formuleerde zelf ook ‘Strategische keuzes van de Vlaamse Gemeenschapscommissie voor
de opmaak van de Brusselse Beleidsnota Strijd tegen armoede en sociale ongelijkheden 2014-2019’
20
en bezorgde die aan de Permanente IKW Armoede. Dit document is een bijdrage van de VGC aan
de toekomstige Brusselse beleidsnota armoedebestrijding,
Samenwerking met vertegenwoordigers van de doelgroep
De VGC subsidieert sinds januari 2015 het Brussels Platform Armoede, om expertise te leveren
rond armoede en om mensen in armoede meer te laten deelnemen aan het gemeenschapsbeleid.
Het Platform doet dat via de 7 erkende Brusselse verenigingen waar armen het woord nemen. De
VGC werkte samen met het Team voor Advies en Ondersteuning (TAO) van De Link voor de
advisering en de ondersteuning van het kinderarmoedebestrijdingsplan.
Lokale netwerkontwikkeling op wijkniveau
De VGC investeert in een uitgebreid netwerk van Nederlandstalige gemeenschapsvoorzieningen,
ingebed in de diverse Brusselse wijken. Om onder andere de wijk- of buurtbetrokkenheid en het
omgevingsgerichte werken bij deze gemeenschapsvoorzieningen te stimuleren, investeert de VGC
in de lokale netwerkontwikkeling van de 22 gemeenschapscentra, 28 Brede Scholen, 19 lokale
dienstencentra, enzovoort (zie ook verder).
De VGC ontwikkelde in 2015 ook een nieuw beleidskader voor de subsidiëring van vier
geïntegreerde wijkwerkingen. De vier geïntegreerde wijkwerkingen zijn lokaal ingebedde
gemeenschapsvoorzieningen die in vier Brusselse wijken investeren in netwerkontwikkeling. De
VGC subsidieert de volgende organisaties: Buurtwerk Chambéry (Laag-Etterbeek), De Buurtwinkel
(Anneessenswijk Brussel), Wijkpartenariaat Brabantwijk (Schaarbeek) en Buurthuis Bonnevie
(Oud-Molenbeek).
De geïntegreerde wijkwerkingen zijn pluralistische Nederlandstalige ankerpunten in kansarme
buurten en transitiebuurten. Zij ontwikkelen een gebiedsgerichte werking die beleidsdomeinen
en bevoegdheidsniveaus verbindt, met een focus op sociale wijkontwikkeling en
armoedebestrijding. De geïntegreerde wijkwerkingen realiseren hun opdrachten vanuit een
samenspel tussen de eigen deelwerkingen en de lokale netwerkactoren.
21
Operationele doelstelling 1.2: De VGC versterkt de kwaliteit van het bestuur door te
investeren in de wetenschappelijke onderbouw van het beleid en een brede ontsluiting
van kennis en informatie.
Prestatie 2015
Stand van zaken op 31/12/2015
Verzameling en verwerking van beleidsrelevante □ de prestatie is behaald
informatie en gericht wetenschappelijk onderzoek
(meetfactor: overzicht beleidsrapporten, presentatie
rapporten aan andere partners en instellingen)
Creatie van instrumenten om het bereik van het □
aanbod
m.b.t.
de
Nederlandstalige
gemeenschapsvoorzieningen statistisch correct op
te volgen (meetfactor: overzicht bereik van het
Nederlandstalige
aanbod,
overzicht
nieuwe
meetinstrumenten en overzicht planning tot 2018)
de prestatie is behaald
Ontwikkelen van meetindicatoren en -instrumenten □
op het gebied van diversiteit en m.b.t. het
effectieve bereik van maatschappelijk kwetsbare
doelgroepen/(kans)armoede (meetfactor: overzicht
nieuwe meetinstrumenten)
de prestatie is behaald
Ontwikkelen en ontsluiten van gegevens m.b.t. het □
socio-demografische
profiel
en
publieke
voorzieningen op wijkniveau in functie van het
uitwerken
van
een
omgevingsgerichte
programmatie van gemeenschapsvoorzieningen
(meetfactor: wijkfiches)
de prestatie is behaald
Korte stand van zaken:
Verzameling en verwerking van beleidsrelevante informatie en gericht wetenschappelijk
onderzoek
Op dit vlak bestond al een goed functionerende werking, en die werd voortgezet. De Meet- en
Weetcel ondersteunt de verschillende beleidsdirecties bij het voeren van wetenschappelijk
onderzoek. Een overzicht van opdrachten waarvoor de Meet- en Weetcel ondersteuning bood:
onderzoek naar professionalisering in de sportsector, cartografie van de Brusselse
Nederlandstalige kinderopvang (derde meting), onderzoek naar de collectieregistratie en het
collectiebeleid bij Brusselse musea, onderzoek naar telewerken bij het VGC-personeel, onderzoek
naar de impact van Brede School in Brussel, bevraging van cultuurfunctionarissen over het
lokaal cultuurbeleid, een onderzoek naar de effectiviteit en de efficiëntie van het
Onderwijscentrum Brussel, een bevraging over de zwembadinfrastructuur bij Brusselse scholen…
De resultaten van de diverse onderzoeken worden gepubliceerd op het VGC-intranet, om
kennisdeling te bevorderen.
De Meet- en Weetcel ondersteunt ook de meet- en analyseactiviteiten in de VGC door
kwantitatieve en kwalitatieve informatie te ontsluiten binnen de VGC-administratie en door de
wetenschappelijke onderbouw van het beleid mee vorm te geven. Vaak gebeurt dat met
omgevingsanalyses. De cel geeft daarnaast advies bij het opstellen van meetinstrumenten en
vragenlijsten, bij het formuleren van indicatoren bij doelstellingen, enzovoort.
22
De VGC investeerde ook in degelijke technologie om via het web of via e-mail gestructureerd
data te verzamelen. Die digitale vorm van dataverzameling levert snel kwaliteitsvolle resultaten
op en wordt steeds vaker ingezet in de administratie. De Meet- en Weetcel ondersteunt het
gebruik en de implementatie van deze online enquêtetool.
Sinds 2015 maakt de Meet- en Weetcel ook werk van datavisualisering als communicatiemiddel
voor beleidsinformatie. Geostatistische rapporten, infografieken en kaarten worden gemaakt en
gebruikt voor een beleidsrelevante datarapportering (zo ook de beschrijving van de
maatschappelijke effecten (zie verder). Die manier om data te verwerken en te ontsluiten maakt
informatie visueel bevattelijker. De beleidsdirecties vragen in hun rapporten steeds vaker
datavisualiseringen, met een bijzondere voorkeur voor georapportering.
De kennis en de documentatie die de Meet- en Weetcel verzamelt, bewerkt, bewaart en
verspreidt, is onder meer een resultaat van structurele samenwerking met organisaties en
administratieve diensten. Op die manier wordt veel expertise uitgewisseld. De participatie van
de Meet- en Weetcel in structuren over data-uitwisseling en statistiek bevordert de toegang tot
en de kennis van relevante statistieken.
Creatie van instrumenten om het bereik van het aanbod m.b.t. de Nederlandstalige
gemeenschapsvoorzieningen statistisch correct op te volgen
Op dit vlak werden verschillende inspanningen geleverd. In de eerste plaats maakte de VGC werk
van een structurele data-uitwisseling met de Vlaamse overheid voor het Nederlandstalige
aanbod voor kinderopvang en onderwijs. Met Kind en Gezin en het Departement Onderwijs werd
er een structureel akkoord afgesloten over de uitwisseling van gegevens die het bereik en de
kenmerken van de populatie beschrijven.
Daarnaast werd de VGC-februaritelling (= een telling van de leerlingen in het Nederlandstalig
onderwijs in Brussel) verfijnd via een gestructureerde manier van online dataverzameling. Die
wordt nog verder op punt gesteld in de loop van 2016.
Ook voor het bereik van de gemeenschapscentra kwam er een statistisch meer sluitende
opvolging. Dankzij de implementatie van YesPlan in de gemeenschapscentra in 2014 konden de
gegevens van de deelnemers op een uniforme manier worden geregistreerd. Bedoeling is om in
2016 een automatische rapportering op te bouwen van analyses van de gegevens uit de centrale
databank van YesPlan. De Meet- en Weetcel neemt daarin een ondersteunende rol op, met het
oog op een maximale bruikbaarheid van de gegevensontsluiting.
Ontwikkelen van meetindicatoren en -instrumenten op het gebied van diversiteit en
m.b.t. het effectieve bereik van maatschappelijk kwetsbare doelgroepen/(kans)armoede
Op het vlak van het meten van diversiteit en het bereik van kwetsbare doelgroepen, worden
continu activiteiten ondernomen. In de eerste plaats wordt gekozen voor goede bestaande
instrumenten en indicatoren, eerder dan volledig nieuwe instrumenten te creëren. Die
instrumenten en indicatoren worden beoordeeld op hun cijferkwaliteit en hun
informatiewaarde. Zo worden vaste sets van betrouwbare indicatoren opgebouwd, voor
herhaald gebruik door tijd en ruimte.
Een van de meest kwetsbare doelgroepen, namelijk kinderen in armoede, werd bijvoorbeeld aan
de hand van een omgevingsanalyse zeer uitvoerig beschreven in het beleidsplan
kinderarmoedebestrijding van de VGC. Maar naast de ontwikkeling van zulke sets indicatoren
voor een doelgroep, wordt ook gebruikgemaakt van indicatoren over kansarmoede in onderwijs
en kinderopvang (via data-uitwisseling). Het vergt daarnaast voortdurende aandacht om in de
bestaande registratiesystemen van de VGC betrouwbare metingen van kwetsbare doelgroepen in
te passen.
23
Ontwikkelen en ontsluiten van gegevens m.b.t. het socio-demografische profiel en
publieke voorzieningen op wijkniveau in functie van het uitwerken van een
omgevingsgerichte programmatie van gemeenschapsvoorzieningen
Het ontwikkelen en ontsluiten van omgevingsinformatie op wijkniveau, werd vervolledigd in
2014 via statistische beschrijvingen van de Brusselse wijken in wijkfiches (een samenwerking met
Cosmopolis/VUB). In totaal werden meer dan 120 fiches opgemaakt die omgevingskenmerken
van de Brusselse wijken beschrijven die relevant zijn voor het VGC-beleid. In het kader van
‘Wonen in Brussel’ werden deze fiches gepubliceerd op de website van de VGC. De fiches zijn
momenteel statische documenten, maar ze zullen vervangen worden door interactieve
rapporten. Door geostatistische rapportering online verder uit te bouwen zal er vanaf 2016 meer
informatie op wijkniveau beschikbaar zijn.
24
1.2.
Strategische doelstelling 2. De VGC verhoogt de leefkwaliteit van kinderen,
jongeren en jonge gezinnen in de stad door het uitbouwen van een breed
aanbod van Nederlandstalige gemeenschapsvoorzieningen.
Operationele doelstelling 2.1: De VGC creëert maximale ontwikkelingskansen voor
kinderen en jongeren via formeel en informeel leren en via het stimuleren van een brede
leer- en leefomgeving.
Prestatie 2015
Stand van zaken op 31/12/2015
Ondersteuning van initiatieven die een □ de prestatie is behaald
stimulerende formele en informele leeromgeving
bieden aan kinderen en jongeren uit het
Nederlandstalig onderwijs en die inzetten op
acties ter bevordering van het gebruik van het
Nederlands buiten de school(m)uren
(meetfactor: overzicht initiatieven, bereikte
kinderen en jongeren, betrokken derden)
Ondersteuning van de erkende Brede Scholen bij □
het uitbouwen van een wijkgericht en
geïntegreerd netwerk dat kinderen en jongeren,
en in het bijzonder maatschappelijk kwetsbare
doelgroepen, maximale ontwikkelingskansen
biedt (meetfactor: overzicht ondersteunde en
begeleide initiatieven, overzicht acties, overzicht
partners in het netwerk)
de prestatie is behaald
Begeleiding door het Onderwijscentrum Brussel □
van de Brede Scholen en van de speelpleinen van
de Nederlandstalige scholen in Brussel bij het
creëren van een brede leef- en leeromgeving voor
kinderen en jongeren (meetfactor: overzicht
ondersteunde en begeleide initiatieven, overzicht
acties)
de prestatie is behaald
Ondersteuning van speelplaatswerking in relatie □
tot brede school (meetfactor: overzicht
ondersteunde en begeleide initiatieven, overzicht
acties)
de prestatie is behaald
Korte stand van zaken:
Ondersteuning van initiatieven die een stimulerende formele en informele leeromgeving
bieden aan kinderen en jongeren uit het Nederlandstalig onderwijs en die inzetten op
acties ter bevordering van het gebruik van het Nederlands buiten de school(m)uren
Opleiding begeleidsters kinderopvang
CVO Brussel organiseert de opleiding ‘begeleid(st)er buitenschoolse kinderopvang’ om de
naschoolse kinderopvang van de Brusselse scholen te professionaliseren. De inhoud van de
cursus is afgestemd op de noden van de Brusselse scholen. In het schooljaar 2013-2014 zijn 20
cursisten gestart, van wie er 12 zijn afgestudeerd. In 2014-2015 zijn 13 cursisten gestart.
25
Deeltijds kunstonderwijs
In het kader van Stedenfonds III sluiten de VGC en de vzw Samenwerkingsplatform Deeltijds
Kunstonderwijs Brussel (SDKO) sinds 2014 jaarlijks een overeenkomst af voor een
kunstinitiatieproject. Het project omvat initiatielessen muziek en woord voor min 8-jarigen, en
een globale werking naar min 12-jarigen in samenwerking met reguliere basisscholen, zowel
binnen als buiten de reguliere lestijden. De bedoeling van het project is om drempelverlagend te
werken en om ook kansarme kinderen via deze kunstinitiatie hun talenten te laten ontwikkelen
en naar het DKO toe te leiden.
Bij de kunstinitiatielessen waren in 2014-2015 in totaal 787 leerlingen betrokken die les kregen op
35 verschillende locaties gespreid over 8 gemeenten.
Ondersteuning van de erkende Brede Scholen bij het uitbouwen van een wijkgericht en
geïntegreerd netwerk dat kinderen en jongeren, en in het bijzonder maatschappelijk
kwetsbare doelgroepen, maximale ontwikkelingskansen biedt
In 2015 ondersteunde de VGC 28 Brede Scholen in Brussel. Deze Brede Scholen worden niet alleen
financieel ondersteund, ze krijgen ook inhoudelijke ondersteuning van het Onderwijscentrum
Brussel (OCB). Dat om de kwaliteit van hun werkingen te bewaken en te versterken.
De Brede Scholen werken inhoudelijk rond vijf kernaspecten voor de maximale ontwikkeling van
kinderen en jongeren: talentontwikkeling en plezier, veiligheid, gezondheid, maatschappelijke
participatie en voorbereiding op de toekomst. Afhankelijk van de lokale context, ontwikkelt elke
Brede School jaarlijks een actieplan, met daarin een omgevingsanalyse, de doelstellingen en de
geplande acties. Deze actieplannen bevatten ook een overzicht van de lokale partners die deel
uitmaken van de stuurgroep van de Brede School en met wie de Brede Scholen samenwerken.
Het gaat om diverse partners uit de verschillende beleidsdomeinen van de VGC.
Begeleiding door het Onderwijscentrum Brussel van de Brede Scholen en van de
speelpleinen van de Nederlandstalige scholen in Brussel bij het creëren van een brede
leef- en leeromgeving voor kinderen en jongeren
Naast de financiële ondersteuning, werden alle Brede Scholen ook inhoudelijk ondersteund door
het Onderwijscentrum Brussel, zowel via individuele coaching als via een groepsaanbod.
Deelnemen aan dit ondersteuningsaanbod is een subsidievoorwaarde. De coaching op maat
(minimaal 2 contactmomenten) omvat de begeleiding van de 28 bredeschool-coördinatoren bij
de ontwikkeling van hun Brede School op het vlak van inhoud, praktijk en organisatie en proces.
Het groepsaanbod bestaat uit een basisaanbod voor startende coördinatoren en een verdiepend
aanbod voor coördinatoren die al langer aan de slag zijn. Het OCB betrekt de coördinatoren en
hun netwerken bij het bovenlokaal aanbod voor externe partners, zoals introducties tot het
concept Brede School, stagemogelijkheden… Het OCB verzamelt deze informatie in een jaarlijkse
ondersteuningsbrochure voor de Brede Scholen. In 2014-2015 werd van bredeschoolcoördinatoren verwacht dat ze, naargelang hun ervaring, een minimum aantal dagen deelnamen
aan het groepsaanbod:
- startende bredeschool-coördinatoren: minimaal 5 dagen
- bredeschool-coördinatoren in een Brede School die startte in 2014: minimaal 4,5 dagen
- ervaren bredeschool-coördinatoren: minimaal 4 dagen
In 2015 ontwikkelde de VGC een vernieuwd concept voor de speelpleinwerking in Brussel. Het
uitgangspunt daarbij is een rijk en gevarieerd spel- en speelaanbod, dat bijdraagt tot de
maximale ontwikkelingskansen van de kinderen en jongeren uit het Nederlandstalig onderwijs in
Brussel. Door de speelomgeving te verbreden en te versterken creëert deze werking – in het
bijzonder voor kinderen met een zwakkere sociaaleconomische en/of anderstalige achtergrond –
de kans om niet-schoolse competenties te ontwikkelen, kennisverlies tijdens de vakantieperiodes
tegen te gaan en ongelijkheid te verminderen. Het nieuwe concept werd voor het eerst
gerealiseerd in de zomer van 2015. 18 speelpleinen in 11 Brusselse gemeenten ontvingen in totaal
26
2.308 unieke kinderen voor minstens een week. In totaal werden 6.833 plaatsen gecreëerd en
werden er 6.487 effectief ingevuld (94,94%). 418 gemotiveerde animatoren vingen de kinderen op
en presteerden samen 1.087 animatorweken.
De school is lokaal de draaischijf van de nieuwe werking. Het Onderwijscentrum Brussel (OCB)
staat in voor de kwaliteitsondersteuning en de deskundigheidsbevordering van initiatiefnemers
en begeleiders. Concreet gaat het onder meer over het ontwikkelen van inhouden, vorming,
coaching en ondersteuning van de (hoofd)animatoren, coördineren van acties en projecten,
monitoren en feedback geven.
Ondersteuning van de speelplaatswerking in relatie tot Brede School
De opdracht van vzw Walala binnen Stedenfonds III is om schoolteams, Brede Scholen en
speelpleinwerkingen te ondersteunen om, via spel, de specifieke leerkansen aan te grijpen die de
Brusselse grootstedelijke context biedt. Bedoeling is om de slaagkansen en het welbevinden van
kinderen in het Nederlandstalig onderwijs in Brussel te verhogen. De werking heeft als doel een
rijke en krachtige leeromgeving rond het kind te creëren waarbij brede competenties
aangesproken en ontwikkeld worden, met als middel: spel binnen en buiten de school(m)uren. In
het schooljaar 2014-2015 ondersteunde Walala 14 scholen inhoudelijk. Voor 10 scholen gebeurde
dat in het kader van hun subsidiedossier BuitenSpel. De VGC kent deze investeringssubsidies toe
voor de herinrichting van speelplaatsen, in het kader van SD5-OD1 van de beleidsovereenkomst
Stedenfonds. In 2015-2016 zal de vzw 22 scholen begeleiden.
De ondersteuning heeft betrekking op verschillende werkdomeinen, afhankelijk van de school:
visie, speelruimte/grondplan, organisatie/afspraken/samenspel en/of spelprikkels (spelvormen,
spel en taal, materialen, speelhoeken en -zones, creatief en natuur).
27
Operationele doelstelling 2.2: De VGC zorgt voor de verdere uitbouw van een fijnmazig
en behoeftedekkend aanbod van Nederlandstalige gezinsvoorzieningen gericht op
kinderen (0-12 jaar) met aandacht voor een evenwichtig opnamebeleid.
Prestatie 2015
Stand van zaken op 31/12/2015
Capaciteitsuitbreiding
inkomensgerelateerde □ de prestatie is behaald
kinderopvang van baby’s en peuters (meetfactor:
aantal
bijkomende
erkende/gesubsidieerde
opvangplaatsen, stand van zaken evolutie van de
Nederlandstalige dekkingscoëfficiënt per gemeente,
overzicht bereik (kwetsbare) gezinnen)
Capaciteitsuitbreiding buitenschoolse kinderopvang □
(meetfactor:
aantal
bijkomende
erkende/gesubsidieerde opvangplaatsen, stand van
zaken uitbreiding, overzicht bereik (kwetsbare)
gezinnen,
aantal
en
aard
van
de
samenwerkingsverbanden van de initiatieven
buitenschoolse opvang (IBO))
de prestatie is behaald
Projecten en initiatieven op het vlak van □
toegankelijkheid, brede school en/of ontmoeting in
het
beleidsdomein
Gezin
(meetfactor: overzicht acties, overzicht bereik
(kwetsbare) gezinnen, aantal en aard van de
samenwerkingsverbanden van de Huizen van het
Kind)
de prestatie is behaald
Onderzoek haalbaarheid opstart pilootproject □
geïntegreerde
kleuteropvang/kleuteronderwijs
(meetfactor: resultaten onderzoek)
de prestatie zal gehaald worden op
30/06/2016
Korte stand van zaken:
Capaciteitsuitbreiding inkomensgerelateerde kinderopvang van baby’s en peuters
Onderstaande tabel bevat een overzicht van de met Stedenfondsmiddelen gesubsidieerde
kindplaatsen eind 2015. Op 1 juni 2016 nam Kind en Gezin de financiering van al deze
inkomensgerelateerde plaatsen over. Er is een nieuwe overeenkomst in de maak tussen Kind en
Gezin en de VGC over de overname van kindplaatsen die initieel met middelen uit het
Stedenfonds gesubsidieerd worden.
Daarnaast komt er een nieuwe Cartografie III van de Nederlandstalige Gezinsvoorzieningen in
Brussel, de oplevering is voorzien in april 2016. In opvolging van de uitbreiding door Kind en
Gezin en de nieuwe Cartografie zal een oproep gelanceerd worden om met de middelen van het
Stedenfonds ongeveer 120 kindplaatsen te realiseren in 2016 en 2017. A rato dat Kind en Gezin
deze plaatsen overneemt, worden de middelen opnieuw in de kinderopvang geïnvesteerd,
waardoor het totaal aantal plaatsen gerealiseerd binnen deze Stedenfondsperiode nog hoger
zou kunnen zijn.
28
Naam
Organisator
Gemeente
Aantal
plaatsen
Stedenfonds
Het Molentje
Het Mezennestje/
Bammeke
De Klaproos
De Kollebloem
Joost-e-Fien
Robbedoes
Nieuwkinderland
Kinderdroom
t Sloeberke
Harlekijntje
Ukelele
Ukkepuk-VRT
De Molenketjes vzw
Sint-Lutgardisinstituut vzw
Sint-Jans-Molenbeek
Ganshoren
9
8
Gemeente Anderlecht
Sint-Goedele Brussel vzw
Gemeente Sint-Joost-ten-Node
KDV Lutgardisschool Elsene vzw
KDV Lutgardisschool Elsene vzw
Kinderdroom Evere vzw
Lutgardisscholen Brussel vzw
Sint-Goedele Brussel vzw
Ukelele vzw
Ukkepuk-VRT vzw
Anderlecht
Etterbeek
Sint-Joost-ten-Node
Schaarbeek
Brussel
Evere
Oudergem
Jette
Oudergem
Schaarbeek
6
6
3
3
3
3
3
3
2
2
Totaal
51
Capaciteitsuitbreiding buitenschoolse kinderopvang
Volgende organiserende besturen krijgen sinds 2012, met middelen van het Stedenfonds,
ondersteuning voor de opstart of uitbreiding van hun Initiatief Buitenschoolse Opvang (IBO), in
afwachting van overname van de subsidiëring door Kind en Gezin:
- Vzw De Buiteling voor de opstart van de vestigingsplaats De Buiteling Nieuwland (Brussel)
met 40 equivalent volle kindplaatsen;
- Vzw Felies voor de opstart van IBO Helmet (Schaarbeek) met 21 equivalent volle
kindplaatsen;
- Vzw Sint-Goedele Brussel voor de opstart van IBO Stroomopwaarts met een vestigingsplaats
in Laken en een vestigingsplaats in Etterbeek (samen 42 equivalent volle kindplaatsen);
- Vzw Vlaams Gemeenschapsbeleid Anderlecht voor de capaciteitsuitbreiding van hun
vestigingsplaats KIK Odon met 9 equivalent volle kindplaatsen.
Deze plaatsen werden gecontinueerd gezien geen enkele uitbreidingsplaats reeds overgenomen
werd door Kind en Gezin.
Bijkomend werd een initiatief voor inclusieve buitenschoolse opvang gefinancierd met middelen
uit het Stedenfonds als proefproject, zijnde Toekan. Kinderen met specifieke behoeften worden
naschools opgevangen in dit initiatief. Er wordt onderzocht hoe dit project duurzaam kan
verankerd worden.
In het kader van de subsidies voor Buurtgerichte werking van de Initiatieven Buitenschoolse
Kinderopvang in Brussel worden deze initiatieven gestimuleerd om zich in te schrijven in Brede
Scholen en het Huis van het Kind indien een opportuniteit zich voordoet.
Daarnaast hebben alle IBO’s een nest-/web-functie wat betekent dat zij sterk ingebed zijn in de
wijk en tegelijk een rustpunt zijn voor kinderen na school.
Uit de Cartografie van de Nederlandstalige gezinsvoorzieningen in Brussel blijkt dat de IBO’s in
Brussel een bezettingsgraad tussen 80% en 100% kennen en dat het bereik aan kwetsbare
gezinnen die een uitzonderingstarief betalen om en bij de 55% van de totale capaciteit
bedraagt.
29
Projecten en initiatieven op het vlak van toegankelijkheid, brede school en/of
ontmoeting in het beleidsdomein Gezin
De vzw Opvoeden in Brussel heeft ontmoetingsplaatsen Baboes op locaties in Schaarbeek, SintGillis, Brussel en Laken. Deze worden allen gefinancierd met Stedenfondsmiddelen. Dit zijn
ontmoetingsplaatsen voor ouders met jonge kinderen tot 4 jaar.
In het kader van de evoluties omtrent het Huis van het Kind Brussel wordt onderzocht welke
projecten omtrent toegankelijkheid, brede school en ontmoeting nodig zijn om tot een breed
netwerk te komen van verschillende voorzieningen die gezinsondersteunend werken. De
ontmoetingsplaatsen Baboes maken hier integraal deel van uit, maar kunnen aangevuld worden
met andere opvoedingsondersteunende diensten in Brussel. Een meerjarenplan is in opmaak via
het samenwerkingsverband Huis van het Kind Brussel. Aan de partners van het Huis van het
Kind wordt gevraagd om de werking zo laagdrempelig mogelijk te maken voor kwetsbare
gezinnen. In het kader van Kinderarmoedebestrijding worden bijkomende middelen voorzien om
deze specifieke doelgroepen volgens het principe van proportioneel universalisme binnen de
werking(en) te integreren (dit principe betekent dat de dienstverlening zich richt naar alle
gezinnen. Waar kwetsbare doelgroepen ondersteund en bereikt dienen te worden, wordt meer
energie, tijd en geld geïnvesteerd).
Onderzoek haalbaarheid opstart pilootproject geïntegreerde
kleuteropvang/kleuteronderwijs
In september 2014 ging de eerste fase van het Educare-project (education en care) van start. Het
project werd begeleid door de vzw VBJK. Een vooronderzoek werd uitgevoerd waarbij de
knelpunten in de transitie thuis/kinderopvang naar de Nederlandstalige kleuterscholen in
Brussel in kaart werden gebracht. Dit vooronderzoek werd eind 2015 afgerond.
In november 2015 werd een verdiepend traject goedgekeurd met volgende doelstellingen:
1. Onderzoeken inspirerende praktijken: mogelijkheden en beperkingen voor Brussel? Er
wordt een traject opgezet waarbij de klankbordgroep van Educare kennismaakt met
inspirerende praktijken in binnen- en buitenland.
2. Ontwikkelen van een gemeenschappelijke visie op doelstellingen, inhoud en aanpak
van de warme overgang thuis/kinderopvang naar de Nederlandstalige kleuterschool in
samenwerking met de klankbordgroep van Educare.
De resultaten van de onderzoeks- en analysefase zullen beschikbaar zijn midden 2016. Op basis
van een rapport dat dan gefinaliseerd wordt, zal beslist worden of de opstart van een of
meerdere pilootprojecten hieromtrent opportuun en nuttig zou kunnen zijn.
30
Operationele doelstelling 2.3: De VGC zet zich in voor een verdere uitbouw van een
gedifferentieerd en kwaliteitsvol Nederlandstalig vrijetijdsaanbod voor kinderen en
jongeren met als doel hun talenten te ontwikkelen en keuzemogelijkheden en
zelfredzaamheid te versterken.
Prestatie 2015
Stand van zaken op 31/12/2015
Verdere kwalitatieve uitbouw van het vrijetijds- □ de prestatie is behaald
en vakantieaanbod van de verschillende
deelwerkingen van vzw D’BROEJ in kansarme
wijken (meetfactor: overzicht acties m.b.t.
kwalitatieve uitbouw en aantal gerealiseerde
vrijetijds- en vakantie-initiatieven, overzicht
bereikte kinderen en jongeren)
Ondersteunen en stimuleren van experimentele □
initiatieven gericht op de ontwikkeling van een
vrijetijdsaanbod voor jongeren (12+), vertrekkend
vanuit de leefwereld en vragen van deze
jongeren (meetfactor: overzicht initiatieven en
ontwikkeling concept/methodiek voor bereik 12+
op basis van experimenten)
de prestatie is behaald
Korte stand van zaken:
Verdere kwalitatieve uitbouw van het vrijetijds- en vakantieaanbod van de verschillende
deelwerkingen van vzw D’BROEJ in kansarme wijken
De voorbije jaren is er vooral veel aandacht gegaan naar het bestuurlijk op poten zetten van de
nieuwe fusie-vzw D’BROEJ (De Brusselse Organisatie voor Emancipatie van Jongeren). De huidige
werking van vzw D’BROEJ bestaat uit een bovenlokale werking en 8 lokale werkingen verspreid
over kansarme wijken in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
De 8 lokale werkingen voorzien een vrijetijdsaanbod na de schooluren, tijdens het weekend en in
de vakantieperiodes. Ieder team realiseert haar werking met vrijwilligers, jeugdwerkers en een
coördinator. De vereniging ontwikkelt deze initiatieven zowel rechtstreeks als via de uitbouw en
ondersteuning van lokaal geïntegreerde jeugdwerkingen. Deze werkingen hebben als doel
kinderen en jongeren sociaal weerbaar te maken en hen vaardigheden, houdingen en kennis aan
te reiken die helpen bij de ontwikkeling van hun persoonlijkheid en de versterking van hun
positie in de samenleving.
De strategische lijnen waarop wordt gewerkt zijn: mede-eigenaarschap, coachen van vrijwilligers,
integrale benadering van kinderen en jongeren, visieontwikkeling, sociale cohesie en het delen
van expertise.
D’BROEJ is een begrip geworden met een ruim bereik dat beantwoordt aan een effectieve nood.
De jeugdwerkingen van D’BROEJ hanteren een registratiesysteem waarbij per activiteit het
aantal kinderen en jongeren wordt geregistreerd, alsook de duur en het soort activiteit.
Daarnaast wordt er ook relevante randinformatie over de kinderen en jongeren bijgehouden.
In totaal werden er in 2014 21.084 activiteits-uren georganiseerd in de jeugdhuizen. Dat zijn de
uren georganiseerde en geplande groepsactiviteiten. Individuele momenten horen daar niet bij.
Tijdens die 21.084 uren werden 6.314 activiteiten georganiseerd. Het gaat voor 68% over ateliers:
koken, theater, zwemmen, knutselen, enzovoort. Een atelier is een regelmatig georganiseerde
activiteit. 14% bestaat uit ontmoetingsactiviteiten. Daaronder valt bijvoorbeeld een toonmoment
van een filmatelier voor een groot publiek en verschillende opendeur-momenten en
31
instuifmomenten in de jeugdhuizen.
In 2014 zijn de kinderen en jongeren van D’BROEJ 177 dagen op kamp geweest en vonden er 426
activiteiten plaats tijdens vakantiedagen. 9% van de ateliers zijn gericht op ondersteuning voor
school: huistaakbegeleiding, coaching, individuele hulp…
D’BROEJ bereikt jaarlijks zo’n 2.000 kinderen en jongeren. Een gemiddelde activiteit heeft 23
deelnemers. De cijfers voor 2015 liggen in de lijn van deze van 2014, maar definitieve cijfers voor
2015 waren bij de redactie van dit rapport nog niet beschikbaar.
Ondersteunen en stimuleren van experimentele initiatieven gericht op de ontwikkeling
van een vrijetijdsaanbod voor jongeren (12+), vertrekkend vanuit de leefwereld en
vragen van deze jongeren
In oktober 2015 startte het jongerenfonds ‘À Fonds’, een fonds dat (Brusselse) jongeren tussen 12
en 26 jaar wil stimuleren hun culturele, artistieke, sociale, sportieve, creatieve of educatieve
projecten te realiseren. Dit fonds is er niet zomaar gekomen. Een aantal voorbereidende stappen
moest worden gezet:
- een (beperkte) oproep naar jongeren via de sociale media tot het ontwerpen van een
affiche en logo, bij wijze van test;
- het aanspreken van deskundigen voor de jury;
- de medewerking van de Jeugdraad en de bereidheid tot medewerking van de aanwezige
partnerorganisaties.
Deze voorbereidingen leverden een groeiende groep geïnteresseerde medestanders op, waardoor
het initiatief voldoende draagkracht kreeg. Via een pers- en netwerkmoment voor intermediairen
werd ‘À Fonds’ gelanceerd. De start van de campagne gericht naar de individuele kinderen en
jongeren gebeurde verder in het najaar van 2015 en loopt door in 2016.
À Fonds is meer dan een subsidiereglement. Jongeren en hun projecten worden op verschillende
vlakken ondersteund door de jeugddienst van de VGC. Deze ondersteuning kan materieel,
logistiek, inhoudelijk of financieel zijn. De jongeren worden uitgenodigd voor een gesprek om
samen op zoek te gaan naar het doel dat ze willen bereiken en wat ze daarvoor nodig hebben.
De jongere kan ook een of meerdere verenigingen aanspreken voor ondersteuning. Een
multidisciplinaire jongerenjury beoordeelt het projectvoorstel.
Eind 2015 hebben de eerste twee experimentele initiatieven een subsidie ontvangen. Daarnaast
werden in de korte looptijd verschillende individuele contacten gelegd die verder uitmonden in
aanvragen die in 2016 behandeld worden.
32
1.3.
Strategische doelstelling 3. De VGC versterkt de sociale mobiliteit en
emancipatie van kansengroepen.
Operationele doelstelling 3.1: De VGC werkt vanuit een integrale benadering van de leefen leercontext van de jongeren aan de preventie van schoolverzuim en schooluitval en
de verhoging van de gekwalificeerde uitstroom in het Nederlandstalig onderwijs.
Prestatie 2015
Stand van zaken op 31/12/2015
Afstemming en waar mogelijk integratie □ de prestatie is behaald
bestaande initiatieven in het kader van
onderwijs en brede jeugdhulp met het oog op
een verhoogde doelmatigheid (meetfactor:
overzicht acties en stand van zaken)
Ondersteuning van projecten en initiatieven ter □
preventie en bestrijding van schoolverzuim en
schooluitval (meetfactor: overzicht initiatieven,
overzicht acties, overzicht bereikte jongeren,
resultaten)
de prestatie is behaald
Korte stand van zaken:
Afstemming en waar mogelijk integratie bestaande initiatieven in het kader van
onderwijs en brede jeugdhulp met het oog op een verhoogde doelmatigheid
Ondersteuning van projecten en initiatieven ter preventie en bestrijding van
schoolverzuim en schooluitval
In 2007 startte de vzw Projectencentrum Don Bosco een project voor tijdelijk niet-schoolbare
jongeren. In 2014 besloot de VGC om de strijd tegen vroegtijdige schooluitval verder uit te
breiden door een breder en sterker draagvlak te creëren en een netoverschrijdende,
pluralistische structuur uit te bouwen. De opdracht werd toevertrouwd aan de vzw Time-Out
Brussel. Schooluitval voorkomen en herstellen situeert zich echter op het gedeelde terrein van
Onderwijs en Welzijn en blijft dus een gedeelde verantwoordelijkheid. Sinds 1 juli 2015 is de
werking van Netwerk Leerrecht Brussel, een complementair aanbod voor jongeren die (tijdelijk)
geen aansluiting meer vinden in het reguliere onderwijs, in de vzw Time-Out Brussel ingebed.
Vzw Time-Out Brussel voorziet een preventief en remediërend aanbod om jongeren die dreigen
uit te vallen op school, terug aansluiting te doen vinden bij hun reguliere schoolloopbaan en/of
doorstroom naar opleiding en arbeidsmarkt te faciliteren. Het programma biedt een antwoord
op de dreigende of de voltrokken schooluitval en biedt ruimte voor een gedifferentieerde en
geïndividualiseerde aanpak, op maat van de leerling en de school. Er wordt ondersteuning
geboden aan de jongeren en de school, maar ook het netwerk rond de jongeren wordt
aangesproken of geactiveerd.
De werking richt zich prioritair tot jongeren die ingeschreven zijn in het gewoon of
buitengewoon Nederlandstalig secundair onderwijs in Brussel, zowel voltijds als deeltijds. Op
vraag kan ook bekeken worden wat de mogelijkheden zijn voor leerlingen uit het basisonderwijs.
Voor elke leerling uit het Brussels Nederlandstalig secundair onderwijs die aangemeld wordt
door het CLB (via het meldpunt), organiseert vzw Time-Out Brussel een ronde tafel waarop elke
betrokkene die een mandaat heeft over de leer- en onderwijssituatie van de jongere wordt
uitgenodigd. Na deze probleemverkenning wordt het vervolgtraject op maat hetzij opgenomen
door de vzw zelf, hetzij doorverwezen naar andere partners én opgevolgd. Vzw Time-Out Brussel
ontwikkelt daarnaast een contactpunt waar jongeren en ouders terecht kunnen met vragen
33
gerelateerd aan dreigende schooluitval. Vanaf januari 2016 werken deze projecten onder de
naam ‘Abrusco’.
Time-Out/Abrusco startte in 2014 46 begeleidingen op. In 2015 (periode januari-oktober) waren
dit er 59. Hiervan werden 49 trajecten reeds afgerond.
Het Netwerk Leerrecht (tot medio 2015 binnen de vzw Tonuso, daarna binnen de vzw Time-Out
Brussel) kreeg in het schooljaar 2013-2014 in totaal 56 aanmeldingen. 51 ronde tafels leidden tot
45 opgestarte trajecten, waarvan 3 in samenwerking met extra-time. In het schooljaar 2014-2015
werden er 44 nieuwe aanmeldingen geregistreerd.
Cursistenbegeleiding tweedekansonderwijs CVO Brussel
In het tweedekansonderwijs (TKO) kunnen volwassenen die minimum achttien jaar oud zijn
alsnog een volwaardig diploma van het secundair onderwijs behalen.
In Brussel biedt Centrum voor Volwassenenonderwijs (CVO) Brussel het tweedekansonderwijs
aan. Dat aanbod omvat onder andere volgende vakspecifieke richtingen: begeleider in de
(buitenschoolse) kinderopvang, jeugd- en gehandicaptenzorg, verzorgende,
secretariaatsmedewerker, boekhoudkundig bediende, PLC-technieker en elektriciteit. Cursisten
moeten een vakspecifieke opleiding volgen in combinatie met de opleiding Algemene Vorming
(die ook door CVO Brussel wordt aangeboden) in functie van het behalen van een volwaardig
diploma secundair onderwijs.
Het aantal cursisten in het tweedekansonderwijs groeit en verjongt jaar na jaar in zowat alle
opleidingen. Vaak zijn het jongeren die vroegtijdig hebben afgehaakt in het regulier onderwijs en
nood hebben aan extra psychosociale ondersteuning, advies of doorverwijzing naar externe
hulpverlening. Ook een strikte opvolging en bijsturing van spijbelgedrag en orde- en
tuchtproblemen blijkt nodig. CVO Brussel wil vermijden dat deze cursisten (opnieuw) afhaken in
het tweedekansonderwijs en dus ongekwalificeerd uitstromen.
CVO Brussel bouwde daarom zelf een cursistenbegeleiding uit, met financiële steun van de VGC.
De begeleiding en ondersteuning door het CVO situeert zich onder andere op volgende terreinen:
oriëntatie, studiebegeleiding, doorstroom naar de arbeidsmarkt of verdere opleidingen, aanpak
problemen rond drugs en alcohol, ondersteunen van cursisten die in een situatie van
kansarmoede verkeren. Verder staat de cursistenbegeleiding in voor het ontwikkelen en het
opvolgen van individuele studietrajecten in samenwerking met de cursisten.
Het aantal cursisten Algemene Vorming is gestegen van 285 in 2013-2014 naar 327 in 2014-2015. In
het schooljaar 2014-2015 deed 81% van deze cursisten beroep op de cursistenbegeleiding.
34
Operationele doelstelling 3.2: De VGC werkt aan een versterkte afstemming tussen
onderwijs en beroepsopleiding in functie van een betere doorstroom naar tewerkstelling
in het algemeen en naar knelpuntfuncties in het bijzonder.
Prestatie 2015
Stand van zaken op 31/12/2015
Ondersteuning van initiatieven en acties die □ de prestatie is behaald
jongeren toeleiden naar een opleiding in de
zorgsector en zorgberoepen in Brussel (meetfactor:
overzicht initiatieven, overzicht acties, overzicht
bereikte instellingen, aantal bereikte jongeren,
stand van zaken resultaten)
Ondersteuning van initiatieven en acties die □
jongeren toeleiden naar de lerarenopleiding en het
leerkrachtenberoep
in
Brussel
(meetfactor:
overzicht initiatieven, overzicht acties, overzicht
bereikte instellingen, aantal bereikte jongeren,
stand van zaken resultaten)
de prestatie is behaald
Ondersteuning van initiatieven die (toekomstige) □
leraren voorbereiden op de Brusselse context en
die hen in staat stellen maatschappelijk kwetsbare
leerlingen te versterken (meetfactor: overzicht
initiatieven, overzicht acties, overzicht bereikte
instellingen, stand van zaken resultaten)
de prestatie is behaald
Ondersteuning van alternatieve leertrajecten en □
pilootprojecten voor maatschappelijk kwetsbare
groepen in functie van de noden en de
mogelijkheden van de arbeidsmarkt (meetfactor:
overzicht
initiatieven,
overzicht
samenwerkingsverbanden, registratie instroom,
doorstroom en uitstroom, profiel deelnemers)
de prestatie is behaald
Ondersteuning
van
taalondersteunende □
initiatieven om de arbeidsmarktkansen van
anderstaligen en maatschappelijk kwetsbare
doelgroepen te verhogen (meetfactor: overzicht
initiatieven,
overzicht
acties,
overzicht
ondersteunde instellingen en organisaties)
de prestatie is behaald
Korte stand van zaken:
Ondersteuning van initiatieven en acties die jongeren toeleiden naar een opleiding in de
zorgsector en zorgberoepen in Brussel
De VGC ondersteunt het Huis voor Gezondheid voor de werking van het H-team en het V-team
voor het toeleiden van jongeren naar een opleiding in de zorgsector en zorgberoepen in Brussel
vanuit een globale aanpak. Het Huis voor Gezondheid Brussel promoot Brussel en haar
zorgsector bij studenten en docenten in de Nederlandstalige (hoge)scholen voor zorgopleidingen
in Brussel en de Rand. Het Huis voor Gezondheid besteedt hierbij aandacht aan het aantrekken
van mensen met een migratieachtergrond naar zorgberoepen in Brussel.
Het Huis voor Gezondheid doet dit door de campagne “Ik ga ervoor” uit te werken op maat van
35
Brussel en zet hiervoor lokale promotie-acties op. Daarnaast werkt het Huis voor Gezondheid
aan de uitbreiding van het ‘Stagementoraat Brussel’ tot een volwaardig platform waar overleg
mogelijk is tussen directies verpleegkunde, begeleidingsverpleegkundigen en stagementoren van
de Brusselse ziekenhuizen enerzijds en de scholen voor verpleegkunde anderzijds met het oog op
het optimaliseren van kwalitatieve stageplaatsen en stagebegeleiding voor studenten
verpleegkunde in Brussel.
Het H-team werkt outreachend naar secundaire scholen in Brussel en de Rand (vnl. derde graad
ASO en TSO) en zet in op de promotie van bachelor- en master-opleidingen voor
gezondheidsberoepen, door het inzetten van gidsen uit ziekenhuizen en andere zorgsettings
zoals de ouderenzorg in Brussel. Het H-team realiseerde in het schooljaar 2013-2014 25 sessies (5
in ASO, 10 in TSO, 5 in BSO en 5 in een combinatie van ASO, TSO en BSO) voor 433 leerlingen in 13
scholen. 12 sessies vonden plaats in Brusselse scholen en 13 in de Vlaamse Rand. Er werden 9
klassikale inleefmomenten in een zorginstelling georganiseerd.
Het V-team promoot zorgopleidingen voor de thuiszorg, woonzorgcentra en de kinderopvang en
richt zich specifiek op scholen en leerlingen uit de eerste graad van het beroepsonderwijs. Het Vteam volgt de situatie van de verzorgenden in Brussel actief op en faciliteert de expertiseuitwisseling tussen de Brusselse zorgsector en het beroepssecundair onderwijs.
Het V-team realiseerde in het schooljaar 2013-2014 12 sessies voor 172 leerlingen, gespreid over 5
scholen (van de 9 beoogde scholen in Brussel).
Ondersteuning van initiatieven en acties die jongeren toeleiden naar de lerarenopleiding
en het leerkrachtenberoep in Brussel
‘Ketjes met Talent’: educatief traject in het kader van de campagne ‘Lesgeven in Brussel’
(september 2014 – juni 2015)
In het schooljaar 2014-2015 is het piloottraject ‘Ketjes met Talent’ twee keer uitgevoerd: eenmaal
met het Maria Boodschaplyceum (november 2014 – 9 deelnemers) en eenmaal met K.A. Emanuel
Hiel (maart 2015 – 6 deelnemers). Het traject had als doelstelling om laatstejaars uit het
Nederlandstalig secundair onderwijs in Brussel op een educatieve, speelse manier te laten
kennismaken met het leerkrachtenberoep en hen te informeren over de lerarenopleiding.
Laatstejaars uit het Nederlandstalig secundair onderwijs in Brussel bereidden een activiteit voor
die ze vervolgens uitvoerden met leerlingen uit het lager onderwijs, gevolgd door een evaluatie.
De scholieren van het piloottraject werden begeleid door hun leerkracht en het team van
Lesgeven in Brussel. Ze leerden al doende hoe een lesopbouw in elkaar zit en met welke aspecten
leerkrachten rekening moeten houden tijdens een les of activiteit. Tijdens de evaluatie werd
gereflecteerd over de ervaringen van de scholieren en gepeild naar hun studiekeuze en of ze de
lerarenopleiding zouden overwegen. Alle deelnemers kregen na het traject meer informatie over
de Brusselse lerarenopleidingen.
Na een positieve evaluatie van het piloottraject, wordt het traject in 2016 geïmplementeerd. De
educatieve materialen worden in het voorjaar van 2016 afgewerkt. Acht secundaire scholen
schreven in met de ambitie om in 2016 het traject uit te voeren met een groep scholieren
(vrijwillig of geselecteerd).
Tutoring (september 2014 – augustus 2015)
Tutoring Brussel bood een uitgewerkt tutoring-begeleidingsproject aan waarbij jongeren uit het
Brussels secundair onderwijs ondersteund werden door studenten van de lerarenopleiding om
hun slaag- en doorstroomkansen te optimaliseren. De studenten boden de leerlingen individueel
of in kleine groepjes begeleiding op vlak van taal, leren leren, vakinhoud… Dankzij dit persoonlijk
contact met de studenten die ook als rolmodel fungeerden, kregen de leerlingen een positief en
realistisch beeld van de lerarenopleiding en van het leerkrachtenberoep. Deze ervaring namen zij
mee in hun overweging om wel of niet voor de lerarenopleiding te kiezen.
36
Ondersteuning van initiatieven die (toekomstige) leraren voorbereiden op de Brusselse
context en die hen in staat stellen maatschappelijk kwetsbare leerlingen te versterken
Tutoring (september 2014 - augustus 2015)
Dankzij Tutoring Brussel (zie ook hierboven) konden toekomstige leraren het Brussels
Nederlandstalig onderwijs en de grootstedelijke context met haar specifieke multiculturele en
meertalige kenmerken in een veilige, kleinschalige context beter leren kennen. Dankzij deze
ervaring is de stap om zelf leerkracht in Brussel te worden kleiner geworden.
Deelname tutees 2014-2015: 1e semester 350 tutees, 2e semester 580 tutees
Deelname tutoren 2014-2015: 1e semester 135 tutoren, 2e semester 200 tutoren
Het project Tutoring wordt vanaf 2016 opgevolgd door een nieuw project: Community Service
Learning.
Community Service Learning (CSL)
Met de ondersteuning van de VGC starten de Erasmushogeschool Brussel, Odisee en de Vrije
Universiteit Brussel (VUB) begin 2016 met een CSL-project voor de studenten in de
lerarenopleiding. Community Service Learning is een onderwijsvorm waarbij studenten
theoretische kennis verbinden aan een concreet maatschappelijk engagement dat ze opnemen.
Studenten komen hiermee tegemoet aan reële noden binnen de samenleving. Bovendien worden
ze aangespoord om kritisch te reflecteren over hun maatschappelijke bijdrage en hun eigen
leerproces. Tegelijk worden de leerdoelen van een opleiding gekoppeld aan de noden van een
gemeenschap en ontstaat er een wisselwerking tussen beide. Het interactief leerproces op het
terrein biedt onmiddellijke leer- en ontwikkelingskansen voor zowel de kinderen als de
studenten. De studenten leren levensecht op het terrein en dragen daarin bij tot het creëren van
een maatschappelijke meerwaarde. Door de implementatie van CSL-projecten kunnen studenten
dichtbij het werkveld worden opgeleid tot professionals die voeling hebben met en inzetbaar
zijn in de Brusselse context.
Ondersteuning van alternatieve leertrajecten en pilootprojecten voor maatschappelijk
kwetsbare groepen in functie van de noden en de mogelijkheden van de arbeidsmarkt
Opleidings- en werkervaringsprojecten
De VGC ondersteunt 8 opleidings- en werkervaringsprojecten met Stedenfondsmiddelen. De
projecten zijn actief in drie sectoren: de bouw (vzw FIX en vzw Casablanco, zie OD 3.4), de zorg
(vzw Aksent, vzw Familiehulp, vzw Solidariteit voor het Gezin, vzw Elmer) en de horeca (vzw
EAT). Deze projecten bieden laaggeschoolde langdurig werkzoekenden een werkervaringstraject
aan. De duur van het traject voor de doelgroepmedewerkers kan verschillen, ook naargelang het
type contract: gemiddeld is dit 1 à 2 jaar voor een artikel 60-contract (via OCMW) en 2 jaar voor
een DSP-contract (via Gewestelijk doorstromingsprogramma). Het traject bereidt de deelnemers
voor op hun doorstroom naar een kwalificerende opleiding of naar de reguliere arbeidsmarkt.
Verder bieden de projecten reële tewerkstellingskansen voor langdurig werkzoekenden en de
projecten hebben een dienstverlening die gelinkt is aan het VGC-netwerk.
De resultaten voor de bouwsector staan beschreven onder O.D. 3.4. In 2014 hadden 33 personen
een DSP-contract in de zorg en de horeca (met financiering via het Stedenfonds). In 2014
beëindigden 9 DSP’ers hun contract. Hiervan stroomden 6 personen door naar een
kwalificerende opleiding. Bij de redactie van dit rapport waren de cijfers voor 2015 nog niet
beschikbaar.
Het project van vzw De Buiteling ondersteunde en versterkte de samenwerking met
opleidingsverstrekkers en scholen met een onderwijs- of opleidingsaanbod in de kinderopvangen sociale sector. Zij versterkte ook de activiteiten van de lente- en zomerschool in
samenwerking met het Onderwijscentrum Brussel.
37
Athena Brussel
In 2015 startte vzw Tabora met het project Athena Brussel. Athena Brussel begeleidt en
ondersteunt jongeren en jongvolwassenen bij het behalen van het diploma hoger secundair
onderwijs via examens van de Examencommissie. De resultaten kunnen pas in 2016 opgevraagd
en geëvalueerd worden.
Intec Brussel
In 2015 werden er aan Intec Brussel Stedenfondsmiddelen toegekend om het project
‘leerondersteuning’ te financieren. Intec Brussel werkt een programma Leerondersteuning uit
voor een ICT-omgeving met als doelgroep kort geschoolde werkzoekenden. Daarnaast wordt ook
een cursus uitgewerkt voor de instructeurs als handleiding voor leerondersteuning van hun
cursisten.
Ondersteuning van taalondersteunende initiatieven om de arbeidsmarktkansen van
anderstaligen en maatschappelijk kwetsbare doelgroepen te verhogen
Huis van het Nederlands Brussel
Het Huis van het Nederlands Brussel (verder het Huis) ondersteunt en optimaliseert het NT2aanbod voor volwassenen bij het Centrum voor Basiseducatie en de Centra voor
Volwassenenonderwijs. Dit doet het Huis o.a. door de CVO’s te ondersteunen bij de ontwikkeling
van functionele, beroepsspecifieke en beroepsgerichte trajecten en van trajecten voor lesgroepen
voor ouders van scholen uit het Nederlandstalig onderwijs in Brussel. Door de integratie en
promotie van oefenkansen Nederlands binnen de NT2-klas en door de organisatie van
Taalgarage. De Taalgarage is een adviespunt dat personen die Nederlands willen leren, begeleidt
bij de keuze van een zelfstudiepakket en tips geeft over hoe en waar ze Nederlands in de praktijk
kunnen oefenen.
Het Huis ondersteunt ook organisaties in het uitwerken van een visie op taalbeleid en in de
implementatie van deze visie in de organisaties. Het gaat daarbij vooral om organisaties in het
(volwassenen-)onderwijs, opleiding, werkervaring en inschakeling, en in Leren en Werken.
Daarnaast zet het Huis een eigen pool van taalcoaches in voor Nederlands op de werkvloer en
ondersteunt ze de taalcoaches die de organisaties zelf tewerkstellen.
Voor anderstalige volwassenen – met prioriteit voor ouders met kinderen in het Nederlandstalig
onderwijs en personen in opleiding, werkervaringsprojecten en inschakeling – creëert het Huis
laagdrempelige oefenkansen Nederlands in de vorm van conversatietafels en -groepen in
gemeenschapscentra, Muntpunt en scholen.
Centrum voor Basiseducatie Brussel (Brusselleer)
De betrokkenheid van ouders bij de schoolloopbaan van hun kind heeft een positief effect op de
leerresultaten en het welbevinden van leerlingen. De VGC zet daarom sterk in op samenwerking
tussen scholen en ouders om kinderen maximale ontwikkelingskansen te bieden.
Brusselleer wil met zijn vernieuwde Scholenproject laaggeletterde ouders versterken zodat ze
hun kinderen beter kunnen volgen en stimuleren op school. Tegelijk gaat Brusselleer in op
vragen van lagere scholen aan ouders om ook thuis hun kinderen te ondersteunen. Die thema’s
verzamelde Brusselleer als bouwstenen in “Mijn kind gaat naar school. Ik ook!”. Ouders en
schoolteam kiezen bij de start van het schooljaar zelf met welke bouwstenen van het
lesprogramma ze willen werken. Ouders komen elke week samen op de school van hun kinderen
en wisselen over deze thema’s ervaringen uit, krijgen tips, leren en oefenen nieuwe
vaardigheden.
In het schooljaar 2014-2015 testte Brusselleer het nieuwe concept van het Scholenproject uit in 10
scholen. In het schooljaar 2015-2016 zijn 25 scholen gestart met het Scholenproject.
38
Operationele doelstelling 3.3: De VGC ondersteunt projecten en initiatieven die de brug
maken tussen welzijn en werk en die zich richten op Brusselaars die moeilijk aansluiting
kunnen vinden bij de reguliere of sociale arbeidsmarkt.
Prestatie 2015
Stand van zaken op 31/12/2015
Ondersteuning van initiatieven die de brug □ de prestatie is behaald
maken tussen welzijn en werk (W²) (meetfactor:
overzicht initiatieven, overzicht en profiel
deelnemers en resultaten (doorverwijzing,
opleiding, werk, stopzetting of verderzetting
traject))
Korte stand van zaken:
Ondersteuning van initiatieven die de brug maken tussen welzijn en werk (W²)
Arbeidszorg (W²)
De werking rond arbeidszorg van Atelier Groot Eiland werd gecontinueerd. Het initiatief voorziet
in opleiding, werkervaring, sociale tewerkstelling en arbeidszorg voor laaggeschoolde langdurige
werklozen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en realiseert dit via 4 atelierwerkingen: Klimop
(schrijnwerkerij), Heksenketel (sociaal restaurant), Etiket (verzendatelier) en ArtiZan (artisanaal
atelier/winkel). Er wordt gestreefd naar psychosociale en maatschappelijke integratie van de
doelgroep in de samenleving en op de arbeidsmarkt.
Atelier Groot Eiland schreef zich de voorbije periode eveneens actief in, in de stedelijke
herwaarderingsprogramma’s, zoals de Duurzame Wijkcontracten Cinema-Bellevue en Zinneke en
legt vanuit haar werking actief linken naar de ontwikkeling van de Kanaalzone (Abattoir). De
stadsmoestuinen die ontwikkeld werden in dit kader worden eveneens ingeschakeld in het
arbeidszorgproject.
Atelier Groot Eiland begeleidde in 2015 225 doelgroepmedewerkers (214 in 2014), waarvan 16 in
Etiket (19 in 2014), 33 in ArtiZan (30 in 2014), 46 in Klimop (42 in 2014) en 32 in De Heksenketel (33
in 2014). In 2015 had 84% (87% in 2014) van de bereikte doelgroepmedewerkers maximaal een
diploma lager secundair of buitengewoon secundair onderwijs. In 2014 en 2015 had 32% van de
bereikte doelgroep een arbeidszorgprofiel. De overige doelgroepmedewerkers volgen een
opleidings- en arbeidstrainingstraject of zijn tewerkgesteld in een artikel 60 of een DSP-statuut
(28% in 2014 en 32% in 2015). De vraag blijft groter dan het gerealiseerde aanbod. In 2014 telde
de wachtlijst 62 kandidaat-deelnemers en in 2015 43 kandidaat-deelnemers. De organisatie
realiseerde een doorstroom naar opleiding of werk van 61% in 2014 en van 60% in 2015.
39
Operationele doelstelling 3.4: De VGC ondersteunt de ontwikkeling van trajecten in
werkervaring en opleiding, gebaseerd op maatschappelijk relevante dienstverlening.
Prestatie 2015
Stand van zaken op 31/12/2015
De vzw’s FIX (voorheen SIT) en Casablanco voeren
□ de prestatie is behaald
werken uit in functie van de verbetering van de
schoolinfrastructuur in het algemeen en de
leeromgeving in het bijzonder (meetfactor:
overzicht scholen/opleidingscentra en werken)
De vzw FIX (voorheen SIT) versterkt het bewustzijn
rond rationeel energieverbruik in de scholen en
perkt het energieverbruik in via het verlenen van
advies en ondersteuning (meetfactor: overzicht
van scholen/opleidingscentra en werken, via
meetcampagnes aantonen dat het energieverbruik
daalt)
□
de prestatie is behaald
De vzw FIX (voorheen SIT) richt
werkervaringstrajecten in, biedt opleiding aan en
zorgt voor doorstroom naar de reguliere
arbeidsmarkt. De vzw creëert een ruim en
gevarieerd werkingsgebied voor de deelnemers
aan het werkervaringstraject (meetfactor:
registratie van de resultaten op het vlak van in-,
uit- en doorstroom, opleidingsplan en
taalbeleidsplan)
□
de prestatie is behaald
Korte stand van zaken:
De vzw’s FIX (voorheen SIT) en Casablanco voeren werken uit in functie van de
verbetering van de schoolinfrastructuur in het algemeen en de leeromgeving in het
bijzonder
De vzw FIX werkt samen met de vzw Casablanco aan de dienstverlening voor scholen. De vzw
FIX is daarbij het centrale aanspreekpunt voor de scholen. FIX coördineert het aanleveren van
minstens 7 werven aan vzw Casablanco. Deze partners maken werkafspraken naargelang de aard
en planning van de uit te voeren werken.
De vzw FIX voerde in 2014 werken uit in functie van de verbetering en/of het multifunctioneel
gebruik van de schoolinfrastructuur in 71 scholen. In 201516 werden al werven uitgevoerd in 55
scholen (5 scholen en 9 werven door Casablanco).
Daarnaast voert FIX ook kortdurende sanitaire werken uit, in 2014 in 40 scholen en in 2015 al in
50 scholen.
De vzw FIX (voorheen SIT) versterkt het bewustzijn rond rationeel energieverbruik in de
scholen en perkt het energieverbruik in via het verlenen van advies en ondersteuning
Voorbeelden van de concrete dienstverlening van FIX rond rationeel energiegebruik zijn het
signaleren van defecten of abnormaal gebruik, een globaal energieplan opstellen, advies geven
over isolatie, over luchtkwaliteit in klassen en over de wettelijke energieaudit. In 2014 deed FIX
98 interventies op het vlak van advies en ondersteuning in het kader van rationeel
energieverbruik en in 2015 345 interventies.
16
Stand van zaken eind oktober 2015.
40
In het schooljaar 2013-2014 ontwikkelde FIX een energiekadaster als instrument voor scholen om
hun energieboekhouding bij te houden en te delen. Scholen krijgen op deze manier feedback
over de evolutie van hun energieverbruik. In het schooljaar 2014-2015 maakten 44 scholen
gebruik van dit kadaster. Het resultaat is dat het brandstofgebruik in deze scholen daalt.
De vzw FIX (voorheen SIT) richt werkervaringstrajecten in, biedt opleiding aan en zorgt
voor doorstroom naar de reguliere arbeidsmarkt. De vzw creëert een ruim en gevarieerd
werkingsgebied voor de deelnemers aan het werkervaringstraject
FIX benutte in 2015 maximaal de beschikbare plaatsen voor het werkervarings- en
opleidingstraject (20 DSP-contracten, 4 artikel 60-contracten, 3 plaatsen voor een instapstagiaire,
2 brugprojecten en 1 plaats voor deeltijds werken/deeltijds leren). Via Groep Intro en VDAB
(opleiding Sanitair) volgden nog 5 stagiaires een korte stage van 2 weken bij FIX. In totaal bood
FIX in 2015 47 arbeiders een traject aan. De DSP-plaatsen werden ingevuld met
een bezettingsgraad van 98,33%. De vzw FIX koppelt de werkervaring van de deelnemers aan een
kwalificerend opleidings- of leertraject.In 2014 beëindigden 11 DSP’ers en 2 artikel 60’ers hun
contract bij FIX. Van de 13 personen die in 2014 uit dienst gingen zijn er 6 personen
doorgestroomd naar werk. De voorlopige doorstroomcijfers van 2015 liggen hoger: 79% van de
arbeiders die een traject afwerkten, stroomden door naar een kwalificerende opleiding of werk.
41
Operationele
doelstelling
3.5:
De
VGC
ondersteunt
Nederlandstalige
gezondheidsvoorzieningen met het oog op de verhoogde toegankelijkheid voor
zorgbehoevende en maatschappelijk kwetsbare doelgroepen.
Prestatie 2015
Stand van zaken op 31/12/2015
De VGC ondersteunt organisaties in het kader van □ de prestatie is behaald
het verminderen van de gezondheidsongelijkheden,
met
bijzondere
aandacht
voor
gezondheidspreventie
voor
maatschappelijk
kwetsbare jongeren en volwassenen in kansarme
wijken (meetfactor: overzicht initiatieven, acties en
bereik (kwetsbare) doelgroepen, stand van zaken)
Op vlak van gezondheidspreventie en in de meer □
gespecialiseerde sector, zet de VGC prioritair in op
het verbeteren van de situatie van de meest
precaire doelgroepen, waaronder kinderen en
jongeren in kwetsbare gezinnen (meetfactor:
overzicht initiatieven, acties en bereik (kwetsbare)
doelgroepen, stand van zaken)
de prestatie is behaald
Korte stand van zaken:
De VGC ondersteunt organisaties in het kader van het verminderen van de
gezondheidsongelijkheden, met bijzondere aandacht voor gezondheidspreventie voor
maatschappelijk kwetsbare jongeren en volwassenen in kansarme wijken
Op vlak van gezondheidspreventie en in de meer gespecialiseerde sector, zet de VGC
prioritair in op het verbeteren van de situatie van de meest precaire doelgroepen,
waaronder kinderen en jongeren in kwetsbare gezinnen
Gezondheidspreventie voor maatschappelijk kwetsbare jongeren en volwassenen in kansarme
wijken
Het project Beweegmaatjes, dat liep van 2012 tot juni 2014, wou Brusselse kinderen met
beginnend overgewicht en hun gezin bereiken en hen kansen bieden om hun voedings- en
beweeggewoonten te verbeteren. Het project was een samenwerkingsverband tussen onder
andere de 3 Brusselse Centra voor Leerlingenbegeleiding, Buurtsport Brussel, het Huis der
Gezinnen, Link=Brussel, Solidariteit voor het Gezin, Wijkgezondheidscentrum Medikuregem, Foyer
vzw, de Sportdienst en Logo Brussel van de VGC.
Het project Beweegmaatjes werd in 2014 na een grondige evaluatie geheroriënteerd naar het
nieuwe reglement voor de subsidiëring van initiatieven in het kader van het gezondheidsbeleid
in Nederlandstalige onderwijsinstellingen en gezinsvoorzieningen (zie hieronder).
Taal- leer- en ontwikkelingsstoornissen bij kinderen en adolescenten
De VGC ondersteunt het Therapeutisch Centrum voor kinderen (Lerni) en COS+ (voorheen De
Leerkliniek). De initiatieven ‘Taal-, leer- en ontwikkelingsstoornissen bij kinderen en
adolescenten’ van Lerni en COS+ van het UZ van de Vrije Universiteit Brussel bieden een
antwoord op de vraag naar gespecialiseerde en multidisciplinaire aanpak van taal-, leer- en
ontwikkelingsstoornissen bij kinderen en adolescenten met verschillende sociale en culturele
afkomst uit Brussel. Door de multidisciplinaire diagnose kunnen deze kinderen de juiste extra
ondersteuning krijgen en eventueel doorverwezen worden naar andere professionele
zorgverleners.
Om de financiële drempels voor de meest kwetsbare groepen te verlagen werd vanaf 2013 een
42
bijkomende subsidie aan beide initiatieven toegekend. Deze bijkomende subsidie is bestemd
voor het substantieel verlagen van de kostprijs per diagnosestelling voor kwetsbare gezinnen tot
9 EUR. Volgende aantallen kwetsbare gezinnen werden bereikt in 2014 en 2015:
Lerni
COS+
totaal
2014
28
33
61
2015
36
47
83
Taxidienst van de Brusselse Huisartsenkring
De VGC continueerde de ondersteuning van huisbezoeken door Nederlandstalige huisartsen. De
‘Taxidienst voor de rijdende huisartsenwacht’ van de Brusselse Huisartsenkring (BHAK) zorgt
ervoor dat de huisbezoeken van de huisartsen gefaciliteerd worden door gratis een taxi aan te
bieden om naar hun patiënt te gaan en terug te keren. Hierdoor worden de huisartsen niet
langer geconfronteerd met mobiliteits-, parkeer- en veiligheidsproblemen. De taxidienst werd in
2014 door 73 van de 81 artsen die rijdende wacht doen gebruikt voor wachtbezoeken,
huisbezoeken ’s nachts, of bezoeken in buurten waar het moeilijk parkeren is of buiten de eigen
gemeente. In 2015 werd er door 81 van 87 artsen beroep gedaan op de taxidienst. In 2014 werden
1.136 ritten gerealiseerd, in 2015 werden er 1.098 gerealiseerd.
Structurele verankering
De VGC bouwde de aandacht voor de strijd tegen gezondheidsongelijkheden structureel in via
het herwerken van de subsidiekaders voor gezondheidsinitiatieven. De VGC ontwikkelde drie
nieuwe subsidiereglementen die anticiperen op de prestaties in deze operationele doelstelling:
- Het reglement voor de subsidiëring van gezondheidsinitiatieven (januari 2015) wil initiatieven
ondersteunen op vlak van eerstelijnsgezondheidszorg, thuisgezondheidszorg, geestelijke
gezondheidszorg, preventie en gezondheidspromotie, curatieve zorg en palliatieve zorg. De
gesubsidieerde initiatieven dienen actief in te zetten op het bevorderen van de gezondheid
van de Brusselse inwoners en het verminderen van gezondheidsongelijkheden. Daarbij
dienen de initiatiefnemers expliciet een inclusieve laagdrempelige werking met aandacht
voor kansengroepen te ontwikkelen en de intersectorale samenwerking te bevorderen. De
VGC voorziet 1.257.500 EUR voor de subsidiëring van gezondheidsinitiatieven in 2016
waarvan ongeveer 150.000 EUR voorbehouden wordt voor de subsidiëring van initiatieven in
het kader van het gezondheidsbeleid in Nederlandstalige onderwijsinstellingen en
gezinsvoorzieningen (zie hieronder).
- Het reglement voor de subsidiëring van initiatieven in het kader van het gezondheidsbeleid
in Nederlandstalige onderwijsinstellingen en gezinsvoorzieningen (maart 2015) ondersteunt
scholen en kinderopvanginitiatieven om een actief gezondheidsbeleid te voeren dat de
kennis, het inzicht, de vaardigheden en de attitudes op het vlak van gezondheid van (jonge)
kinderen en/of jongeren en hun leef- en leeromgeving verbetert. Dit beleid sluit aan bij de
eerste prestatie van deze operationele doelstelling, maar wordt integraal gefinancierd met
reguliere middelen.
- Het reglement voor de subsidiëring van infrastructuur binnen het beleidsdomein Gezondheid
(februari 2014) voorziet expliciet in de ondersteuning van opstartende multidisciplinaire
eerstelijnspraktijken of netwerken zoals wijkgezondheidscentra (Stedenfonds OD - 5.1).
43
Operationele doelstelling 3.6: De VGC versterkt de uitbouw van een voldoende
gedifferentieerd en kwaliteitsvol Nederlandstalig sport- en beweegaanbod in de vrije tijd
met als doel de participatie van maatschappelijk kwetsbare groepen te verhogen.
Prestatie 2015
Stand van zaken op 31/12/2015
Vzw Buurtsport Brussel ontwikkelt complementair □ de prestatie is behaald
aan het VGC-sportbeleid zowel vraag- als
aanbodgerichte
buurtsportinitiatieven
voor
kansengroepen in kansarme wijken. Voor hun
kinder- en jongerenwerking richten zij zich
prioritair tot kinderen en jongeren die
schoollopen in het Nederlandstalig onderwijs. Er
wordt gestreefd naar een actieve organisatie van
doorstroom naar het reguliere sportaanbod en
een verzelfstandiging van een aantal opgezette
initiatieven (meetfactor: overzicht van het
aanbod, overzicht van de initiatieven genomen in
functie van de actieve doorstroom, overzicht
bereikte deelnemers en overzicht doorstroom,
overzicht initiatieven in functie van de
verzelfstandiging
en
overzicht
van
de
verzelfstandigde initiatieven)
Inzetten op een betere toeleiding en doorstroom □
van (maatschappelijk kwetsbare) personen naar
het reguliere sportaanbod (in het bijzonder naar
sportverenigingen) door het nemen van
drempelverlagende
initiatieven
en
via
investeringen in de randvoorwaarden (bv.
omkadering) van dit aanbod. Maatschappelijk
kwetsbare personen worden betrokken als
publiek, deelnemer of vrijwilliger. (meetfactor:
overzicht acties, stand van zaken doorstroom en
aanpak)
de prestatie is deels behaald
Korte stand van zaken:
Vzw Buurtsport Brussel ontwikkelt complementair aan het VGC-sportbeleid zowel
vraag- als aanbodgerichte buurtsportinitiatieven voor kansengroepen in kansarme
wijken
Vzw Buurtsport Brussel is een belangrijke partner voor het VGC-sportbeleid voor de ontwikkeling
van een sportaanbod in aandachtswijken. Daarom wordt deze organisatie ondersteund in het
kader van het Stedenfonds. Het aanbod van de vzw richt zich in de eerste plaats naar diegenen
die wegens culturele, sociale of economische drempels geen toegang vinden tot het reguliere
sportaanbod. Het aanbod is complementair aan dat van het reguliere VGC-sportbeleid. De
voorbije jaren werden er meer en andere sportactiviteiten georganiseerd om beter tegemoet te
komen aan de lokale noden en werden zo ook andere doelpublieken aangesproken. Zo is er een
aanbod ontwikkeld voor peuters, mama’s en senioren.
In 2014 namen 503 kinderen deel aan de sportkampen. Het regelmatig aanbod telde in 2014 104
lessenreeksen, waarvan de vrouwenzwemwerking Splash goed was voor een bereik van 539
deelneemsters. In 2015 bereikte vzw Buurtsport Brussel op wekelijkse basis 803 deelnemers die
participeerden aan één van de 74 georganiseerde lessenreeksen. De 28 sportkampen telden in
44
totaal 572 deelnemers en de 138 éénmalige activiteiten waar vzw Buurtsport Brussel aan
meewerkte of organiseerde waren goed voor 6.375 participanten.
Door de jaren heen is de werking van de vzw gegroeid. In de 4 wijken (Kuregem, Brusselcentrum, Oud-Molenbeek en de Noordwijk) waar vzw Buurtsport Brussel actief is, bestaat er een
ruim vakantieaanbod en een regelmatig sportaanbod (naschoolse sportlessenreeksen en
middagsport).
Er werd ook verder geïnvesteerd in de oprichting en begeleiding van 6 sportclubs. Eind 2015 zijn
volgende clubwerkingen actief: Brussels Brazilian Jiu Jitsu Academy, Brussels Young Wrestling
Style, FC Molenbeek Girls, Boulderbrock, Brussels Boxing Academy (intussen naast een
sportvereniging ook uitgegroeid tot een WMKJ onder de koepelorganisatie D’BROEJ) en de
Brussels Jump Club (opereert onder de vleugels van Circus Zonder Handen).
Wat betreft de doorstroom is er voornamelijk een doorstroom merkbaar naar de clubs die vzw
Buurtsport Brussel heeft opgericht. Ten opzichte van 2014 zijn de ledenaantallen in de vier
resterende Buurtsportclubs met 15% gestegen. De instroom van leden is voornamelijk te danken
aan georganiseerde buurtsportactiviteiten (middagsport en naschools).
De uitbouw van het sportaanbod wordt gedeeltelijk gerealiseerd door inschakeling van
doelgroepwerknemers. Voor elk van deze mensen wordt een individueel opleidings- en
tewerkstellingstraject opgezet, aangepast aan de kwaliteiten, werkpunten en
toekomstperspectieven. Binnen de wijken waar Buurtsport Brussel actief is, maakt de organisatie
als partner deel uit van het lokale netwerk van Nederlandstalige vrijetijds-, welzijns- en
onderwijspartners. De vzw heeft doorheen de jaren heel wat methodieken ontwikkeld en good
practices verzameld. Die dienden ook als inspiratie voor Buurtsportwerkingen in Vlaanderen.
Buurtsport was de voorbije jaren eveneens partner in een aantal Duurzame Wijkcontracten
(Kanaal-Zuid, Bockstael, Verbinding en Passer) en ontwikkelde in het kader daarvan nieuwe
laagdrempelige sportinitiatieven.
De beleidsnota 2014-2019 Cultuur, Jeugd en Sport kondigt een onderzoek aan naar de inkanteling
in de VGC-sportdienst van alle functies die te maken hebben met het buitenschools beheer van
sportinfrastructuur, met het oprichten en ondersteunen van sportclubs en met het organiseren
en ondersteunen van het zogenaamd ‘andersgeorganiseerd’ sportaanbod (het aanbod dat buiten
de sportverenigingen georganiseerd wordt).
In een eerste fase (oktober 2015-januari 2016) wordt de gedeeltelijke inkanteling van de vzw
Buurtsport Brussel in de VGC-sportdienst onderzocht. Dit zowel met het oog op de
herpositionering en afstemming van de doelstellingen van de VGC-sportdienst en de vzw
Buurtsport Brussel als met het oog op efficiëntiewinsten (maximale inzet van huidige expertise
en middelen). Het resultaat van dit onderzoek, verwacht in februari 2016, zal mogelijk de te
behalen prestaties voor 2018 beïnvloeden.
Inzetten op een betere toeleiding en doorstroom van (maatschappelijk kwetsbare)
personen naar het reguliere sportaanbod
De prestatie is deels behaald. Momenteel worden al tal van initiatieven genomen in functie van
een betere toeleiding en doorstroom naar het reguliere sportaanbod.
Dit gebeurt zowel vanuit de VGC-sportdienst zelf als via ondersteuning van en/of medewerking
aan initiatieven van derden (Bis-Foyer, vzw Buurtsport Brussel, Les gazelles de Bruxelles…).
Zo informeert de VGC-sportdienst op een heel laagdrempelige en specifieke manier diverse
kansengroepen, al dan niet via intermediairen, ook uit de sociale sector. De VGC-sportdienst
organiseert tal van laagdrempelige sportinitiatieven en neemt obstakels weg via financiële
tegemoetkomingen, persoonlijke begeleiding, enzovoort. Tevens wordt al specifieke
ondersteuning (in functie van een betere doorstroom van maatschappelijk kwetsbare personen)
45
aan sportverenigingen gegeven via organisaties die ondersteund worden door de VGC (zoals Bis
Foyer en vzw Buurtsport Brussel) en via de huidige reglementering m.b.t. de subsidiëring van
sportverenigingen.
Niettemin vinden nog steeds tal van personen de weg niet naar het reguliere sportaanbod en
zijn aangepaste structurele maatregelen nodig. Dat was tevens het uitgangspunt van de opzet
van het participatief traject (Pro)clubsport 2020. Dit traject werd opgestart in 2014 om samen
met het werkveld en met feedback van experts een volledig nieuw ondersteuningsbeleid uit te
tekenen. Het resultaat van dit traject werd mee opgenomen in het nieuwe
meerjarenplanbeleidsplan Cultuur, Jeugd en Sport 2016-2020 en vormt het kader voor een totaal
nieuw ondersteuningsbeleid van sportverenigingen dat op 1 september 2016 van kracht gaat.
Naast een meer gerichte financiële ondersteuning en de extra inzet van professionele
sportclubondersteuners, onder andere ook specifiek in functie van kansengroepen, zullen ook tal
van extra omkaderingsinitiatieven hierin opgenomen worden. Hierbij wordt heel expliciet
samengewerkt met intermediaire (ook sociale) organisaties. Ook met de resultaten van het
onderzoek naar de (gedeeltelijke) inkanteling van vzw Buurtsport Brussel (zie boven) zal rekening
worden gehouden.
46
Operationele doelstelling 3.7: De VGC ondersteunt het verenigingsleven, de culturele en
sociaal-artistieke sector in functie van het vernieuwen en verdiepen van de culturele
participatie en publieksontwikkeling.
Prestatie 2015
Stand van zaken op 31/12/2015
Bevorderen van de culturele participatie en □ de prestatie is behaald
kunsteducatie in de vrije tijd, met een bijzondere
aandacht voor kwetsbare personen als publiek,
deelnemer of vrijwilliger, via de ondersteuning van
culturele
instellingen,
sociaal-artistieke
organisaties en sociaal-culturele verenigingen
(meetfactor: overzicht ondersteunde initiatieven
en bereikte doelgroepen)
Bevorderen van de culturele diversiteit in het □
Brusselse sociaal-culturele en cultureel-artistieke
werkveld
door
het
ondersteunen
van
experimentele en innovatieve initiatieven en
trajecten. Dit zowel op het vlak van
creatie/productie
als
op
vlak
van
omkadering/reflectie
(meetfactor:
overzicht
initiatieven, acties en overzicht tussentijdse
toon/reflectiemomenten,
overzicht
bereikte
doelgroepen)
de prestatie is behaald
Korte stand van zaken:
Door deze operationele doelstelling in het Stedenfonds op te nemen, benadrukken we opnieuw
het belang van participatie aan cultuur. Participatie in de brede betekenis gaande van
deelnemen tot deelhebben aan cultuur in al haar verscheidenheid, lokaal en grootstedelijk. Veel
initiatieven die de VGC ondersteunt gaan tegelijk ook aan de slag met talentontwikkeling en
empowerment via cultuur. Dit wordt uitgewerkt in twee prestaties.
Culturele participatie en kunsteducatie in de vrije tijd bevorderen, in het bijzonder voor
kwetsbare personen als publiek, deelnemer of vrijwilliger
Deze prestatie omvat een aantal initiatieven die we reeds meerdere jaren ondersteunen in het
Stedenfonds.
Het betreft een hele reeks van verschillende door de VGC erkende organisaties die we als sociaalcultureel, sociaal-artistiek of cultureel kunnen omschrijven. Veel van deze organisaties beperken
zich niet tot één doelgroep of één aanpak. Zo zijn er organisaties die activiteiten opzetten
binnen de (veilige) omgeving van de organisatie, maar er vinden evengoed activiteiten plaats die
het eigen ‘gebouw’ of de eigen buurt overstijgen of die toewerken naar een evenement dat
eerder een grootstedelijke of bovenlokale uitstraling heeft. Dit is verschillend per organisatie.
Ook de wijze van participatie is divers. Bij sommige organisaties vindt een activiteitenreeks
plaats waar trouw aan deelgenomen wordt, eerder als een gebruiker, een klant. Andere
organisaties geven hun aanbod meer vorm in samenspraak of in een collectief proces.
Een van deze initiatieven (City Mine(d) samen met het PUM Collectief) won de Thuis in de Stadprijs 2014.
De initiatieven werken voor en met een divers publiek van onder andere vluchtelingen,
nieuwkomers, buurtbewoners en -verenigingen, (fragiele) ouderen, kinderen, kwetsbare
vrouwen…
In deze prestatie is ook het Brussels netwerk voor cultuurparticipatie en kunsteducatie
47
opgenomen (Lasso). Het netwerk wil cultuurparticipatie en kunsteducatie in en rond Brussel
vergroten en versterken door een motor te zijn voor kwaliteitsvolle netwerking en
samenwerking tussen professionelen uit de Brusselse kunstensector en uit andere sectoren zoals
het jeugdwerk, welzijn en onderwijs.
De Stedenfondsmiddelen worden prioritair ingezet voor participatie-bevorderende initiatieven
gericht op kansengroepen.
Culturele diversiteit bevorderen in het Brusselse sociaal-culturele en cultureel-artistieke
werkveld
De tweede prestatie kreeg vorm via de projectoproep ‘Culturele diversiteit en innovatie’.
Met deze projectoproep wenst de VGC initiatieven en trajecten te ondersteunen die de
heersende culturele canon verruimen of herdenken en die andere canons bekendmaken.
Dergelijke initiatieven kunnen er voor zorgen dat de Brusselse etnisch-culturele verscheidenheid
beter weerspiegeld wordt in de sociaal-culturele en cultureel-artistieke sector en dat meer
mensen of groepen van mensen kunnen participeren aan cultuur en zo kunnen genieten van de
individuele verrijking en de sociale meerwaarde ervan.
De projectoproep werd eind 2013 gelanceerd en loopt voor de periode 2014-2016 (effectief 2 ½
jaar). 28 initiatieven tekenden in op de oproep. Een jury beoordeelde de projecten en
formuleerde een advies aan het College van de VGC. 11 projecten werden weerhouden.
De ondersteunde projecten zijn bijzonder verscheiden, gaande van initiatieven van (kleinere)
sociaal-culturele verenigingen tot initiatieven van (grotere) culturele/artistieke spelers. Ook de
schaal waarop gewerkt wordt varieert.
In deze prestatie vinden we bv. een initiatief dat het rijke sociaal-culturele verenigingsleven van
mensen met een migratieachtergrond meer onder de aandacht brengt, beter zichtbaar maakt en
promoot. Of initiatieven die aan de slag gaan met de artistieke talenten van jongeren en
jongvolwassenen met (veelal) een migratieachtergrond. Ook initiatieven die via samen koken (en
tuinieren) meer interculturele contacten tot stand willen brengen of die acties opzetten die
verbindend werken in de wijk en/of aan de slag gaan met de verbeelding (en erfgoed) van/in de
wijk in al haar diversiteit. Tot slot zijn er nog een aantal initiatieven van grotere culturele huizen
die de etnisch culturele diversiteit beter weerspiegeld willen zien bij het publiek en in de
programmatie.
48
1.4.
Strategische doelstelling 4. De VGC investeert in stedelijke netwerkontwikkeling en participatie en versterkt de sociale cohesie in de stad.
Operationele doelstelling 4.1: De VGC bevordert de ontwikkeling van woonzorgzones en
verhoogt de toegankelijkheid van het welzijnsaanbod, met aandacht voor het
uitbouwen van samenwerkingsverbanden en het bereiken van zorgbehoevende en
maatschappelijk kwetsbare doelgroepen.
Prestatie 2015
Stand van zaken op 31/12/2015
De VGC ondersteunt de uitbouw van het □ de prestatie is behaald
woonzorgbeleid en de ontwikkeling van
woonzorginitiatieven, waarbij gestreefd wordt
naar een evenwicht tussen de uitbouw van
Nederlandstalige
residentiële
woonzorgvoorzieningen en lokale zorgnetwerken,
met bijzondere aandacht voor aandachtswijken.
(meetfactor: overzicht van initiatieven en acties,
overzicht realisaties, overzicht samenwerking met
andere woonzorg-partners)
De VGC begeleidt en ondersteunt de uitbouw van □
de lokale dienstencentra als laagdrempelige
(informatie)knooppunten
voor
lokale
zorgnetwerken, met als doel de zelfredzaamheid
en het sociale netwerk van de gebruikers te
versterken. Hierbij gaat bijzondere aandacht naar
het
uitbouwen
van
(lokale)
samenwerkingsverbanden en de toegankelijkheid
van het zorgaanbod voor maatschappelijk
kwetsbare doelgroepen in aandachtswijken
(meetfactor: overzicht van initiatieven en acties,
overzicht samenwerkingsverbanden van de lokale
dienstencentra, overzicht bereik en profiel
(kwetsbare) doelgroepen, overzicht deelname aan
aanbod en doorverwijzing)
de prestatie is behaald
De operationele ondersteuning diensten woonzorg □
(klusdiensten, mobiliteits-ondersteuning) worden
blijvend afgestemd en actief ingebed in (lokale)
zorgnetwerken
(meetfactor:
overzicht
van
initiatieven en acties, overzicht bereik en profiel
(kwetsbare) doelgroepen, overzicht samenwerking
met andere woonzorg-partners)
de prestatie is behaald
De VGC continueert de uitbouw van een □
behoeftedekkend hulp- en dienstverleningsaanbod
door de versterking van het netwerk van
onthaalpunten op vlak van publieksbereik en
kwalitatieve dienstverlening en door de lokale
samenwerking
tussen
welzijnsen
gezondheidsactoren in de 8 zones voor lokaal
sociaal beleid te stimuleren, waarbij het
Nederlandskundige hulp- en dienstverlenings-
de prestatie is behaald
49
aanbod
en
de
toegankelijkheid
voor
kansengroepen in evenwicht zijn (meetfactor:
overzicht partnerschappen, overzicht acties
backoffice,
overzicht
van
ondersteuningsinitiatieven voor de onthaalpunten, overzicht van
de bereikte doelgroepen in de onthaalpunten)
Korte stand van zaken:
Ontwikkeling van woonzorginitiatieven
Het Masterplan Woonzorg Brussel 2014-2020 voorziet een aantal accentverschuivingen voor de
verdere woonzorgontwikkeling in Brussel. Zo ligt de klemtoon niet meer op de uitbouw van de
residentiële woonzorgvoorzieningen maar op de semi-residentiële zorg en thuiszorg, en dat
vanuit een buurtgerichte benadering.
De werking van het Kenniscentrum Woonzorg en de ontwikkelingsstructuur van Emancipatie Via
Arbeid (EVA) dragen via beleidsondersteuning en ontwikkeling van woonzorginitiatieven en de
verhoging van de toegankelijkheid van het welzijnsaanbod bij aan de realisatie van de eerste
prestatie.
De VGC subsidieert het Kenniscentrum Woonzorg Brussel voor de concrete uitwerking van
initiatieven met een specifieke Brusselse focus. Het Kenniscentrum Woonzorg Brussel stimuleert
en ondersteunt terreinpartners bij het haalbaarheidsonderzoek en het uitwerken van
alternatieve woonprojecten. Concrete projecten in ontwikkeling:
- ‘Samenhuizen’ in samenwerking met de Goede Bijstand-parochie, vzw De Overmolen, vzw
De Lork, Sociaal Verhuurkantoor Baita;
- Lokaal dienstencentrum Cosmos en een samenwoonproject in de Jorezstraat (AnderlechtKuregemwijk) in samenwerking met LDC Cosmos en Maks;
- Lokaal dienstencentrum Miro werd ingebed in het cohousing-initiatief Brutopia (Vorst en
Sint-Gillis);
- Lokaal dienstencentrum De Vaartkapoen, gekoppeld aan aanleunwoningen voor ouderen
en personen met een handicap in de Begijnenstraat en een woonproject voor personen
met een beperking in de Opzichtersstraat (Sint-Jans-Molenbeek) in samenwerking met De
Welvaartkapoen, De Lork, Zonnelied en het sociaal verhuurkantoor;
- Een solidair en intergenerationeel woonzorgproject op maat van kansarme doelgroepen
en personen met een migratieachtergrond in de Muggenstraat (Anneessenswijk BrusselStad) in samenwerking met lokaal dienstencentrum Forum.
Het Kenniscentrum Woonzorg Brussel ondersteunt de ontwikkeling van vernieuwende
initiatieven die een antwoord willen bieden op de behoefte van ouderen en zorgbehoevenden
om zo lang mogelijk thuis in hun vertrouwde omgeving te blijven wonen.
Enerzijds wordt ingezet op het tijdig aanpassen van de woning, via het Steunpunt
Woningaanpassing.
Anderzijds wordt ingezet op de ontwikkeling en het proefdraaien van digitale tools, zoals Cubigo
een digitaal sociale media platform voor de ondersteuning van zorgnetwerken van Brusselse
ouderen en het opzetten van een digitaal registratiesysteem voor het project ‘Buurtpensioen’ dat
deelnemers aan elkaar linkt.
Het Kenniscentrum Woonzorg Brussel zet in op buurtgerichte zorgvernieuwingsinitiatieven,
waarbij samenwerking met de bestaande zorgactoren voorop staat en de afstemming van
mantelzorg, informele zorg, buurtzorg en professionele zorg kan worden geoptimaliseerd.
50
Concrete projecten:
- De proeftuin Zorginnovatie ‘AZoB’ in samenwerking met het Zorgbedrijf Antwerpen, werd
ontwikkeld in twee Brusselse wijken (Brabantwijk in Schaarbeek en Etterbeek)
waarbinnen verschillende projecten werden opgezet: OPA - ouderen wonen passend,
informele buurtzorg, casemanagement. De projecten worden uitgewerkt door de lokale
partners lokale dienstencentra Aksent en Chambéry, EVA – Emancipatie Via Arbeid, het
Bilobahuis en Thuiszorg Brabant.
- De projectmatige inzet van zorgregisseurs via het project ‘Zorgactieplan’ werd in de
schoot van het Brussels Overleg Thuiszorg bijgestuurd tot ‘Zorg+Project’, waardoor de
meest zorgbehoevende ouderen verder kunnen worden ondersteund.
- In het kader van de vermaatschappelijking van de zorg werd het succesvolle project
‘BuurtPensioen’ ontwikkeld, met het lokaal dienstencentrum ADO Icarus in Neder-OverHeembeek als uitvalsbasis.
Het wooncomfort en de mate waarin een woning is aangepast, is mee bepalend voor het zo lang
mogelijk kwaliteitsvol thuis kunnen blijven wonen van de oudere. Daarom wordt de
ondersteuning van het Steunpunt Woningaanpassing gecontinueerd. Ook hier werd een digitale
test ontwikkeld die ouderen helpt hun woning tijdig te screenen
(http://www.woningaanpassing.be/).
De VGC subsidieert tevens de basiswerking van Emancipatie Via Arbeid. EVA vzw ontwikkelt
innovatieve initiatieven in de woonzorgsector in de Brabantwijk (Schaarbeek):
- het MaisonBilobaHuis;
- de Liedtssite in samenwerking met LDC Aksent;
- het project ‘Inspirerend Wonen en Werken / Informele Zorg In De Buurt’ als onderdeel
van zowel de proeftuin Zorginnovatie ‘Actief Zorgzame buurt’ als van de Innoviris
projectsubsidie ‘Inspirerend Wonen en Werken’.
Ondersteuning van de lokale dienstencentra
Bij de opstart van de nieuwe Stedenfonds-beleidsovereenkomst werd de ondersteuning van de
lokale dienstencentra door Brusselse Ondersteuning Dienstencentra (BOD) structureel ingebed in
de Brusselse Welzijns- en Gezondheidsraad (BWR). De BOD ondersteunt de lokale dienstencentra
bij de realisatie van de erkennings- en subsidiëringsvoorwaarden in het kader van het
Woonzorgdecreet van de Vlaamse overheid en in het kader van het VGC-reglement voor de
subsidiëring van de lokale dienstencentra.
De VGC subsidieerde het Huis van het Nederlands voor het taalbegeleidingstraject in de lokale
dienstencentra. Het traject werd opgestart in 2014, en wordt gecontinueerd in 2015. Belangrijke
pijlers binnen dit traject zijn het optimaliseren van de dienstverlening naar een anderstalig
publiek en het ontwikkelen en implementeren van een taalbeleid bij de gebruikers, het personeel
en de vrijwilligers van de lokale dienstencentra.
In 2014 werd de begeleiding opgestart in volgende lokale dienstencentra: Ado Icarus, Ellips,
Aksent Evere, Aksent Schaarbeek, Cosmos en Vives.
In 2015 werd de begeleiding van de 6 opgestarte dienstencentra gecontinueerd en werd het
traject in zes nieuwe dienstencentra opgestart: Zoniënzorg (Noord en Zuid), Lotus, De Kaai,
Randstad, Chambéry en De Harmonie. In 2016 wordt een traject opgestart in de overige lokale
dienstencentra zodat alle 19 Brusselse lokale dienstencentra ondersteund worden bij hun
taalbeleid.
Operationele ondersteuning diensten woonzorg
De VGC subsidieert vier klusdiensten en het aanbod sociaal vervoer. Deze operationele diensten
worden verder ontwikkeld binnen de woonzorggedachte. Dit betekent dat deze diensten zich
51
verder actief inschakelen in de ontwikkeling van woonzorginitiatieven en lokale zorgnetwerken,
waarbij ze blijvende aandacht zullen hebben voor aandachtswijken (eerste prestatie), en de
actieve samenwerking met lokale dienstencentra zullen intensifiëren (tweede prestatie).
De vzw Sociaal Vervoer Brussel bouwt een werking uit over volgende drie pijlers:
- De uitbouw van een operationele dienst mobiliteitsondersteuning met een aanbod
sociaal vervoer ten behoeve van Nederlandstalige Brusselaars en organisaties actief op
het terrein van woonzorg of personen met een handicap;
- De uitbouw van een sociale-economieproject (incl. DSP);
- De uitbouw van de dienstverlening binnen het Vlaamse decreet tot
openbaredienstverplichting tot compensatie van het openbaar vervoer voor personen
met een ernstige mobiliteitsbeperking.
Voor de algemene werking van de organisatie kwam een klaverbladfinanciering tot stand,
waarbij de VGC hoofdzakelijk het eerste luik ‘sociaal vervoer’ financiert.
De VGC subsidieert vier klusdiensten voor hun ondersteunende opdrachten in lokale
buurtzorgnetwerken: Bricoteam van EVA vzw, de Buurtconciërge van het Brussels
Ouderenplatform, Klusdienst Chato van Buurtwerk Chambéry en de Klusdienst van Buurthuis
Bonnevie. De VGC zet in op de verdere ontwikkeling van de klusdiensten in het woonzorgbeleid
van de VGC, in nauwe samenwerking en overleg met het Kenniscentrum Woonzorg Brussel en
andere Nederlandstalige welzijnsvoorzieningen. De klusdiensten werken hoofdzakelijk met
(kans)arme en zorgbehoevende doelgroepen. Zij dragen bij tot het wooncomfort, doen ingrepen
op vlak van woningaanpassing in functie van zorgbehoeften en levensloopbestendig wonen,
preventie en veiligheid van de woning, en verlagen van energie- en waterverbruik.
Lokaal sociaal beleid
De VGC heeft een regierol in de uitvoering van het Vlaams decreet Lokaal Sociaal Beleid in
Brussel. Het beleidsplan Lokaal Sociaal Beleid 2010-2015 werd gerealiseerd, geëvalueerd en
afgerond. Het beleidsplan Lokaal Sociaal Beleid 2016-2020 werd voorbereid. De aanpak van de
VGC werd afgestemd op de Vlaamse beleidsopties Lokaal Sociaal Beleid en vertaald naar de
Brusselse context.
Het CAW Brussel blijft de Brusselbrede structurele partner voor de realisatie van het lokaal
sociaal beleid. De Stedenfonds-subsidiëring aan het CAW Brussel wordt gecontinueerd, mits een
grondige bijsturing van de inhoudelijke opdrachten die hieraan worden gekoppeld. Met het CAW
Brussel werd een nieuw meerjarenconvenant 2016-2020 onderhandeld. De opdrachten van de
VGC voor het CAW op vlak van lokaal sociaal beleid focussen op de Brusselbrede en lokale
intersectorale samenwerking en afstemming, met een bijzondere focus op de preventieve
gezinsondersteuning (Huizen van het Kind Brussel) en de ondersteuning van jongeren in hun
brede leef- en leeromgeving.
De VGC continueerde de medewerking aan de Interprovinciale Sociale Kaart als ondersteunend
instrument. De VGC werkt samen met de 5 Vlaamse provincies aan het Platform Welzijn en
Gezondheid, een databank met (contact)gegevens over de welzijns- en gezondheidssector in
Vlaanderen en Brussel.
52
Operationele doelstelling 4.2: De VGC versterkt de gemeenschapsvorming door de
gemeenschapscentra te ondersteunen en te begeleiden in hun rol als knooppunt voor
lokale netwerken, hun dienstverlening en het omgevingsgericht en participatief werken.
Prestatie 2015
Stand van zaken op 31/12/2015
Voorbereiding interculturaliseringsprocessen in de □ de prestatie is behaald
gemeenschapscentra door de gemeenschapscentra
te sensibiliseren, het draagvlak te verbreden, tools
aan te reiken, en samenwerkingsverbanden aan te
gaan (meetfactor: overzicht acties en activiteiten op
het
vlak
van
sensibilisering,
opleiding,
samenwerkingsverbanden + evaluatie)
Ontwikkeling
strategie
en
(experimentele) □
initiatieven om de lokale gemeenschap optimaal te
betrekken
bij
de
werking
van
de
gemeenschapscentra
(meetfactor:
overzicht
methodieken, acties, samenwerking lokale partners,
stand van zaken aanpak)
de prestatie is behaald
Kennisdeling en -uitwisseling via het opzetten van □
methodieken
en
(experimentele)
initiatieven
(meetfactor: overzicht initiatieven, organisatie van
ervaringsuitwisseling en intervisie in en met de
gemeenschapscentra)
de prestatie is behaald
Korte stand van zaken:
Voorbereiding interculturaliseringsprocessen in de gemeenschapscentra
Eind 2012 maakten het (toenmalige) Regionaal Integratiecentrum Foyer en
gemeenschapscentrum (GC) De Pianofabriek een stand van zaken op over de interculturalisering
van de gemeenschapscentra. Ze deden dit in opdracht van Cultuurcentrum Brussel, het netwerk
van de 22 gemeenschapscentra. De eerste prestatie is gebaseerd op deze analyse. Eén van de
aanbevelingen uit deze analyse is namelijk het ondersteunen van interculturaliseringsprocessen
in de gemeenschapscentra.
In functie van deze prestatie werd een Stuurgroep Diversiteit opgestart binnen Cultuurcentrum
Brussel, die de interculturaliseringsprocessen van de gemeenschapscentra bewaakt. Op
operationeel niveau wordt gewerkt met ad hoc werkgroepen bestaande uit stafmedewerkers van
de gemeenschapscentra.
De aanbevelingen uit de nodenanalyse leidden tot 3 concrete projecten:
1.
In 2015 leidde Cultuurcentrum Brussel een Erasmus+ -project, waarbij 10 stafmedewerkers
voor een week in het buitenland verbleven om ook daar bij te leren op het vlak van
interculturaliseren. Uit de analyse door Foyer en De Pianofabriek werden 5 noden
gedistilleerd die als rode draad doorheen de uitwisselingen liepen:
 meertalige communicatie;
 interculturele communicatie en publieksopbouw (publiekswerking);
 het realiseren van overbruggende contacten/ontmoeting tussen diverse
gemeenschappen;
 een diverse vrijwilligerspopulatie;
 omgaan met racisme.
53
2. De analyse leidde ook tot het project ‘Brussels got talent’. Dat 2-jarig project had als
doelstellingen het coachen van jong Brussels talent met het oog op een toonmoment
(podium) en het begeleiden van gemeenschapscentra om te evolueren naar interculturele
organisaties. Uit de evaluatie bleek enerzijds dat we voor de (artistieke) coaching en
toonkansen moeten focussen op jong Brussels talent dat de weg naar het reguliere
kunstcircuit (nog) niet heeft gevonden en anderzijds dat we op het vlak van
kunstvormen moeten verbreden van theater naar alle mogelijke vormen, waaronder ook
film, beeldende kunst en cross-over. Op basis hiervan is de optie genomen om dit project
te verankeren in de werking van Cultuurcentrum Brussel. Het project wordt ook verbreed
(meer gemeenschapscentra, overdraagbare projecten) en verdiept (het draagvlak voor
het project en de expertise vergroten).
3. Samen met Foyer vzw en het Minderhedenforum vzw organiseerde Cultuurcentrum
Brussel een ontmoeting tussen de gemeenschapscentra en de Brusselse zelforganisaties
van mensen met een migratieachtergrond. Op 22 september 2014 vonden er 7
dialoogtafels plaats met 70 deelnemers vanuit de gemeenschapscentra en de
zelforganisaties. De gemeenschapscentra kregen tijdens deze dialoog nuttige feedback op
hun werking en samenwerking met zelforganisaties. Deze feedback werd
geïmplementeerd in de strategische doelstellingen van Cultuurcentrum Brussel voor de
periode 2016-2020, met name in de doelstelling rond onthaal in de gemeenschapscentra.
Een werkgroep zal in de toekomst verder inzetten op de samenwerking tussen
gemeenschapscentra en zelforganisaties, via een lokaal vervolg op de hoofdstedelijke
ontmoeting.
Ontwikkeling strategie en (experimentele) initiatieven om de lokale gemeenschap
optimaal te betrekken bij de werking van de gemeenschapscentra
De tweede prestatie sluit aan bij het concept ‘gemeenschapsforum’ dat in de VGC-verordening
betreffende de gemeenschapscentra van 2012 werd verankerd. Het concept ‘gemeenschapsforum’
staat voor alles wat de gemeenschapscentra ondernemen om 1. Het draagvlak voor het
gemeenschapscentrum te vergroten, 2. De betrokkenheid van de lokale (potentiële) gebruikers bij
de werking van het gemeenschapscentrum te stimuleren en 3. Een ruim vrijwilligersbeleid te
voeren.
Naar aanleiding van de opmaak van een meerjarenbeleidsplan Cultuur, Jeugd en Sport (CJS) 20162020 werd een leertraject dialoogtafels opgezet, bedoeld voor stafmedewerkers van de centra en
van de algemene directie CJS. Bedoeling van dit traject was om participatie als grondhouding te
ontwikkelen: actief luisteren naar gebruikers en niet-gebruikers van het aanbod, de vinger aan
de pols houden van Brusselaars, ontmoeting (gemeenschapsvorming) stimuleren. De methodiek
dialoogtafels werd ervaren als heel laagdrempelig en toepasbaar in uiteenlopende contexten. De
ervaringen en leefwereld van de deelnemers, veelal ‘gewone’ mensen, staan centraal in deze
methodiek. Aan het leertraject werd deelgenomen door 25 collega’s. Een 15-tal dialoogtafels vond
plaats, bijvoorbeeld rond het thema tradities in samenwerking met de Erfgoedcel of met de
doelgroep tieners als potentiële gebruikers van een gemeentelijke bibliotheek.
Kennisdeling en -uitwisseling via het opzetten van methodieken en (experimentele)
initiatieven
De derde prestatie schept de (rand)voorwaarden voor de eerste twee prestaties. Naast het reeds
bestaande overleg, enerzijds onder centrumverantwoordelijken en onder stafmedewerkers,
anderzijds onder bestuurders, organiseert Cultuurcentrum Brussel sinds het najaar van 2014 3
keer per jaar stafdagen, ook meerdaagse, waarop alle centrumverantwoordelijken en
stafmedewerkers bijeenkomen voor opleiding, kennis- en informatiedeling en het ontwikkelen
van gedeelde kennis en gezamenlijke acties, trajecten en projecten.
Daarnaast worden de gemeenschapscentra systematisch en proactief geïnformeerd over
54
opleidingen georganiseerd door derden via een interne nieuwsbrief. Deze opleidingen betreffen
o.a. relevante studiedagen georganiseerd door Brusselse en Vlaamse organisaties, koepels en
steunpunten.
Verder zijn de gemeenschapscentra onder andere dankzij het lokaal cultuurbeleid in hun rol als
knooppunt voor lokale netwerken versterkt. Sinds 2014 voeren ze op een intensiever
geïntegreerde manier met de gemeentelijke bibliotheek en de gemeentelijke dienst cultuur een
lokaal cultuurbeleidsplan uit, waarin in sommige gemeenten ook andere actoren participeren,
bijvoorbeeld Brede Scholen.
Wat de dienstverlening door de gemeenschapscentra betreft, valt op dat samenwerking aan
belang wint. Bij aanvragen van activiteiten of zaalhuur vinden meer tweerichtingsgesprekken
plaats, waarin wordt gepeild naar het potentieel voor de omgeving en naar een zinvolle ruil
tussen de aanvrager en het gemeenschapscentrum. Centra experimenteren met modellen als
curatorschap voor projecten, verbinden wat in huis leeft, scouten actief wat ze in huis willen
hebben en vertrekken daarbij vanuit hun missie als gemeenschapscentrum. Vertrouwen en
ruimte voor trial & error zijn voor dit soort invulling van ‘dienstverlening’ sleutelwoorden.
55
Operationele doelstelling 4.3: De VGC zet in op vernieuwende vormen van participatie
en op stedelijke netwerkinitiatieven van verenigingen en organisaties met het oog op
het bevorderen van de sociale cohesie en de innovatieve kracht van de stad.
Prestatie 2015
Stand van zaken op 31/12/2015
Kennisdeling van goede praktijken en opzetten □ de prestatie is behaald
van vernieuwende participatiemethodieken, met
bijzondere aandacht voor het bereik van personen
met een migratieachtergrond en kansengroepen
(meetfactor: overzicht acties en initiatieven)
Ondersteunen van stedelijke netwerken en □
initiatieven
die
innovatief
werken
rond
(kans)armoede en diversiteit en inzetten op
coproductie en cocreatie (meetfactor: overzicht
innovatieve
initiatieven
die
inzetten
op
coproductie en cocreatie)
de prestatie is behaald
Korte stand van zaken:
Kennisdeling van goede praktijken en opzetten van vernieuwende
participatiemethodieken
Het huidige Stedenfondsprogramma van de VGC werd mede uitgewerkt op basis van de
aanbevelingen uit het grootste transversale inspraak- en participatietraject (Stadspiratie 20122013) uit de recente geschiedenis van de VGC. Aan dit traject namen honderden mensen van alle
mogelijke Nederlandstalige organisaties in Brussel deel. De voorbije periode werd voor het
meerjarenbeleidsplan Cultuur, Jeugd en Sport eveneens een uitgebreid en divers inspraak- en
participatietraject opgezet. Ook in het kader van andere beleidsinitiatieven werd inspraak
georganiseerd, zoals bijvoorbeeld in het kader van het beleidsplan lokaal sociaal beleid, in het
kader van de werking van de gemeenschapscentra (bv. de dialoogtafels, de gemeenschapsfora),
enz.
In 2015 startte binnen de VGC een transversale werkgroep Inspraak en Participatie. De werkgroep
is samengesteld uit vertegenwoordigers van de verschillende algemene directies, entiteiten en de
cel Stedelijk Beleid. Doelstelling is de uitwerking van een gedeelde visie en een beleidskader over
inspraak en participatie binnen de VGC, het aanboren en/of ontwikkelen van nieuwe praktijken
en het delen en ontsluiten van de kennis hierover. Daarbij worden (vernieuwende) vormen van
inspraak en participatie geïnventariseerd, met zowel goede praktijken in Brussel als in andere
Vlaamse (centrum)steden. In 2015 werd achtergrondliteratuur over inspraak en participatie
bijeengebracht en werden good practices geïdentificeerd via terreinbezoeken aan andere steden
en de deelname aan studiedagen en vormingen rond het thema.
Ondersteunen van stedelijke netwerken en initiatieven die innovatief werken rond
(kans)armoede en diversiteit
Voor de realisatie van de tweede prestatie lanceerde de VGC in november 2013 de projectoproep
‘innoverende stedelijke netwerken’. Het doel van de oproep was om innovatieve initiatieven te
ondersteunen die werken rond (kans)armoede en diversiteit en die de sociale cohesie in de stad
vergroten. Innovatieve oplossingen komen immers voort uit samenwerking tussen verschillende
stedelijke actoren en sectoren. De projectoproep was het rechtstreekse resultaat van het
inspraak- en participatietraject Stadspiratie.
Centraal in deze projectoproep stonden de begrippen stedelijke netwerkontwikkeling, innovatie
en kennisdeling, coproductie en cocreatie. De projectoproep werd zeer ruim bekend gemaakt
56
zodat diverse organisaties en instellingen op de oproep konden intekenen.
Eind 2013 werd de projectoproep gelanceerd voor de periode 2014-2015. De oproep kende een
zeer grote respons: er werden 68 dossiers ingediend. De dossiers werden beoordeeld door een
multidisciplinaire jury, die een advies formuleerde aan het College van de VGC. In totaal werden
9 projecten weerhouden voor de duur van 1 tot 3 jaar.
De weerhouden projecten zijn zeer verschillend, maar allen geven ze op hun manier een
innovatief antwoord op belangrijke grootstedelijke uitdagingen. Zo is er een project dat aan de
hand van een participatief traject met de doelgroep zelf op zoek gaat naar woonzorgmodellen
voor ouderen in kansarme buurten, een project dat zoekt naar methodieken voor mantelzorg in
een grootstedelijke context, een project dat werkt rond de activering van de semipublieke
ruimte in de Kanaalzone, een project dat werkt rond de bevordering van het lokaal netwerk en
de informatie-uitwisseling over lopende projecten in een bepaalde wijk, een project rond
intergenerationeel werken, een project dat welzijn-armoede-werktrajecten aanbiedt voor de
meest kwetsbare doelgroepen, een project waarbij aan de hand van een visueel artistiek
parcours doorheen de wijk gezocht wordt naar mogelijke verbindingen in de wijk, een project
dat tot doel heeft om de campus van een hoger onderwijsinstelling meer te betrekken bij de
buurt waarin ze gelegen is en een intergemeentelijk project dat kan omschreven worden als een
nomadisch stadsfestival dat lokaal talent wil ontdekken en stimuleren.
57
1.5.
Strategische doelstelling 5. De VGC bouwt meer en betere gemeenschapsinfrastructuur met als doel de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren.
Operationele doelstelling 5.1: Het investeringsbeleid van de VGC wordt versterkt voor de
realisatie van een betere, duurzame en toegankelijke gemeenschapsinfrastructuur.
Prestatie 2015
Stand van zaken op 31/12/2015
Realisatie van investeringen in het kader van het □ de prestatie is behaald
geactualiseerde investeringsplan 2011-2015 van de
VGC, gekoppeld aan de strategische en operationele
doelstellingen
van
de
beleidsovereenkomst
(meetfactor:
inventaris
gerealiseerde
(ver)bouwprojecten/ingrepen aan infrastructuur en
situering link met de doelstellingen van de
beleidsovereenkomst)
Realisatie van infrastructuurprojecten/initiatieven □
door de VGC die ingebed zijn in de bredere stedelijke
ontwikkelingsinitiatieven
in
het
Brussels
Hoofdstedelijk
Gewest
(meetfactor:
overzicht
initiatieven)
de prestatie is behaald
Korte stand van zaken:
Realisatie van investeringen in het kader van het geactualiseerde investeringsplan 20112015
De VGC wil onder meer via een adequaat investeringsbeleid een antwoord bieden op de grote
maatschappelijke uitdagingen in Brussel, waaronder de demografische groei van de bevolking.
Het VGC-investeringsbeleid is ook belangrijk omdat de aanwezigheid van de VGC in Brussel voor
een groot stuk zichtbaar wordt gemaakt door de fysieke ruimte die haar instellingen en
organisaties innemen. De kwaliteit van het Nederlandstalige gemeenschapsbeleid in Brussel
wordt daarnaast mee bepaald door de kwaliteit van de gemeenschapsinfrastructuur. Een grote
uitdaging daarbij is om doordacht om te gaan met de fysieke ruimte in de stad.
De middelen van het Stedenfonds werden in de voorbije periode ingezet voor de realisatie van
het investeringsplan 2011-2015. In 2014 en 2015 werd voor respectievelijk 2,47 miljoen euro en 3,58
miljoen euro aan Stedenfondsmiddelen vastgelegd voor infrastructuurprojecten die gelinkt zijn
aan de verschillende beleidsdoelstellingen van de beleidsovereenkomst Stedenfonds.
Gedetailleerde overzichtslijsten van alle vastleggingen zijn beschikbaar bij de administratie.
Realisatie van infrastructuurprojecten/initiatieven ingebed in bredere stedelijke
ontwikkelingsinitiatieven
De VGC heeft geen rechtstreekse impact op de aanleg van publieke ruimte in de stad. Toch
kunnen de vele infrastructuurprojecten van de VGC niet los gezien worden van de ruimte waarin
ze zijn ingebed. Waar mogelijk sluiten investeringsprojecten aan bij de stedelijke
ontwikkelingsprogramma’s van de andere Brusselse overheden (zoals de Duurzame
Wijkcontracten), bijvoorbeeld door cofinanciering te voorzien van projecten die bijdragen aan de
realisatie van gemeenschapsinfrastructuur. Daarnaast zijn er een reeks grotere (multifunctionele)
bouwprojecten in ontwikkeling (Brede School Nieuwland, multifunctionele bouwprojecten in
Koekelberg en in Schaarbeek…) die door hun omvang een impact hebben op de stedelijke
omgeving. Ook GC De Vaartkapoen zal (deels met Brusselse EFRO-middelen) grondig worden
verbouwd, met bijzondere aandacht voor de integratie van de site in de buurt en de participatie
58
van de buurtbewoners aan het project (via het deels met EFRO-middelen gefinancierde project
‘Actie zoekt Burger’). Verder zijn er ook enkele multifunctionele nieuwbouw- of
verbouwingsprojecten zoals GC Candelaershuys en LDC Lotus, Pieter en Pauwel (GC, LDC en
bibliotheek) en De Zeyp (met een GC, LDC en bibliotheek). (zie ook verder).
De VGC neemt ook een rol op bij de realisatie van geïntegreerde en brede
stadsvernieuwingsprojecten door in te spelen op de mogelijkheden van de oproep
stadsvernieuwing van de Vlaamse overheid. Zo is er de ontwikkeling van een
stadsvernieuwingsproject in de Kanaalzone (Abattoir-Erasmushogeschool Brussel), waarvoor in
de voorbije periode een voorstudie en een conceptstudie werden opgemaakt. In het kader van
de conceptstudie kwam er een masterplan voor de verdere ontwikkeling van de sites, om zo de
mogelijkheden voor een stadsvernieuwingsproject te onderzoeken. Het masterplan onderzoekt in
welke zones nieuwe gebouwen of open ruimtes ontwikkeld kunnen worden, en waar de
inplanting van gemeenschapsvoorzieningen mogelijk is.
59
Operationele doelstelling 5.2: De VGC stimuleert het openstellen en multifunctioneel
gebruik van gemeenschapsinfrastructuur en integreert de principes van multiinzetbaarheid, combineerbaarheid en aanpasbaarheid in het investeringsplan van de
VGC.
Prestatie 2015
Stand van zaken op 31/12/2015
Inventarisatie van de concrete mogelijkheden en □ de prestatie is deels behaald
instrumenten
voor
het
openstellen
en
multifunctioneel
gebruik
van
gemeenschapsinfrastructuur en realisatie van
concrete
pilootprojecten
in
dit
verband
(meetfactor: resultaten van eerste pilootprojecten)
De VGC werkt een methodiek uit om de principes □
van multi-inzetbaarheid, combineerbaarheid en
aanpasbaarheid waar mogelijk te integreren in het
te
ontwikkelen
investeringsplan
na
2015
(meetfactor: methodiek/plan van aanpak)
de prestatie is deels behaald
Korte stand van zaken:
Concrete mogelijkheden en instrumenten voor het openstellen en multifunctioneel
gebruik van gemeenschapsinfrastructuur inventariseren en concrete pilootprojecten
realiseren
De voorbije periode maakte de VGC onder meer werk van de uitvoering van het multifunctionele
infrastructuurproject Brede School Nieuwland, waar onderwijs, kinderopvang en vrije tijd
samengaan. Daarnaast werd de voorbije periode (2014-2015) de ontwikkeling van twee
multifunctionele investeringsprojecten voorbereid (de KUB-site, met onder andere een nieuwe
basis- en secundaire school, kinderopvang en ruimte voor ontmoeting en recreatie en een
nieuwe multifunctionele onderwijscampus in Schaarbeek).
We vermelden ook volgende nieuwbouw- of renovatieprojecten: de nieuwbouw van GC
Candelaershuys en het lokaal dienstencentrum Lotus. De nieuwbouw Pieter en Pauwel dat de
combinatie van een gemeenschapscentrum, een bibliotheek en een lokaal dienstencentrum
omvat. En tot slot de renovatie van GC De Zeyp met plaats voor een lokaal dienstencentrum en
een bibliotheek.
Omdat multifunctionele en aanpasbare ruimtes voor de VGC een nieuw thema zijn, werd in de
voorbije periode tijd genomen om het onderwerp te verkennen. De VGC bracht een reeks
knelpunten en praktijkvoorbeelden in kaart. Dat deed ze op basis van de onderzoeken ‘Slim
Verdichten’ (uitgevoerd door AG Stadsplanning Antwerpen in opdracht van het KCVS) en van het
onderzoek ‘Aanpasbare, combineerbare en multi-inzetbare infrastructuur in centrumsteden:
uitdagingen en knelpunten voor het beleid’ (uitgevoerd door IDEA Consult in samenwerking met
Publius, in opdracht van het Agentschap voor Binnenlands Bestuur, Team Stedenbeleid). De VGC
maakte bij beide onderzoeken deel uit van de stuurgroep.
Daarnaast werden een aantal good practices in Brussel en andere steden bestudeerd, zoals het
project Zaalzoeker van de Stad Antwerpen en het subsidiereglement van het Fonds Tijdelijke
Invullingen (Gent). In deze verkenningsfase kwamen een aantal interessante methodieken naar
voren die vertaald kunnen worden naar de Brusselse context, rekening houdend met de
bevoegdheden van de VGC. Er werd ook gekeken naar bestaande voorbeelden in het VGCpatrimonium en de erkende werkingen. Zo is er de site van Abattoir waar de door de VGC
gesubsidieerde organisatie Cultureghem experimenteert met het multifunctioneel gebruik van de
60
site (speelplein voor jongeren, educatieve projecten rond koken/voeding, ontmoetingsplaats,
enz.). Verder stelt VGC-Jeugdcentrum Aximax haar ruimtes maximaal open door te werken met
een 8-tal vrijwilligers (sleuteldragers) die het jeugdcentrum ’s avonds en in het weekend openen
voor de organisatie van ateliers en activiteiten.
Vanuit bovengenoemde verkennende fase werden een aantal proefprojecten voorbereid.
1.
Openstelling van gemeenschapsinfrastructuur
De vraag naar infrastructuur voor de organisatie van activiteiten in Brussel blijft stijgen in alle
sectoren: vrije tijd, onderwijs, welzijnsinitiatieven… Het gebruik van gemeenschapsinfrastructuur
optimaliseren is alleen mogelijk met een performant systeem om infrastructuur open te stellen,
met of zonder toezicht van personeel.
In dat verband werden verschillende mogelijkheden voor een toegangscontrolesysteem
onderzocht, met als cases de huidige VGC-sportzaal op de KUB-site en jeugdcentrum Aximax. Het
systeem moet de gebruikers toegang geven tot de ruimtes zonder toezicht door zaalwachters of
personeel. Dat systeem kan ingezet worden voor de openstelling van sport- of andere ruimtes en
kan bij uitbreiding ook voor andere gemeenschapsinfrastructuren nuttig zijn. Bij Aximax moet
de installatie van een toegangscontrolesysteem het mogelijk maken om vanaf het najaar 2016
het project van sleuteldragers te faciliteren en uit te breiden. De installatie van dit systeem
wordt gepland in het najaar 2016.
In het kader van de verdere ontwikkeling van het multifunctionele bouwproject op de
voormalige KUB-site, zal een beheermodel worden ontwikkeld dat het multifunctioneel gebruik
op efficiënte wijze mogelijk maakt. De principes van openstelling en meervoudig ruimtegebruik
vormen de basis.
2. Proefproject Jeugdcentrum Aximax
Voor het VGC-jeugdcentrum Aximax worden verschillende projecten opgestart. Voor het eerste
project werkt Aximax samen met twee scholen die met hun speelplaats aan weerszijden van de
buitenruimte van het jeugdcentrum liggen. Doelstelling is om één grote multifunctionele
buitenruimte te maken. De inrichting van deze buitenruimte krijgt vorm via een participatief
traject met de scholen, de gebruikers van het jeugdcentrum en de buurt. Daarnaast komt er een
tuinproject, een samenwerking van de scholen, het buurtcomité en Aximax. Met het tweede
project wil het centrum het gebruik van zijn eigen infrastructuur optimaliseren en een winwinsituatie creëren in samenwerking met andere buurtorganisaties en verenigingen. Het doel is
om te komen tot een co-creatieplek met buurtorganisaties.
De VGC werkt een methodiek uit om de principes van multi-inzetbaarheid,
combineerbaarheid en aanpasbaarheid waar mogelijk te integreren in het te ontwikkelen
investeringsplan na 2015
De opmaak van het nieuwe investeringsplan 2016-2020, waaraan de tweede prestatie gekoppeld
is, is bij de eindredactie van dit rapport (maart 2016) nog in voorbereiding. De VGC zet in op
multi-inzetbaarheid, combineerbaarheid en aanpasbaarheid waar mogelijk.
61
2. DEEL II: Opvolging van de maatschappelijke effecten en indicatoren
Hoe evalueert de VGC de maatschappelijke evoluties en effecten die werden opgenomen in de
beleidsovereenkomst Stedenfonds? En welke gevolgen koppelt de VGC daar eventueel aan voor
de strategische en operationele keuzes in het kader van het Stedenfonds? Het antwoord op deze
vragen kwam reeds, voor zover mogelijk, aan bod in het inleidende gedeelte van dit
voortgangsrapport. Hieronder wordt meer in detail gekeken naar de indicatoren bij de
maatschappelijke effecten van deze overeenkomst.
De beleidsovereenkomst 2014-2019 bevat vier beoogde maatschappelijke effecten. Die
maatschappelijke effecten volgt de VGC op via indicatoren die ook in de beleidsovereenkomst
zijn vastgelegd. De Vlaamse Gemeenschap en de VGC hebben de maatschappelijke effecten en de
indicatoren in overleg bepaald, waarbij de Vlaamse Gemeenschap (via het Stedenbeleid en de
Studiedienst van de Vlaamse Regering (SVR)) grotendeels instaat voor de opvolging van deze
indicatoren.
In artikel 17 van de beleidsovereenkomst heeft de Vlaamse Gemeenschap zich ertoe verbonden
om voor de invulling van een aantal indicatoren een bevraging bij de Brusselse bevolking op te
zetten. De Vlaamse Gemeenschap financiert en organiseert deze bevraging, in overleg met de
VGC, in het kader van het samenwerkingsprotocol tussen het Agentschap voor Binnenlands
Bestuur (ABB) en de Studiedienst van de Vlaamse Regering. De Vlaamse overheid zou een
dergelijke bevraging een eerste keer organiseren in 2017-2018.
Voor dit voortgangsrapport heeft de Vlaamse overheid met andere woorden nog geen bevraging
kunnen organiseren. De opvolging van de indicatoren van de bevraging maakt daarom geen deel
uit van dit voortgangsrapport. Omdat het vierde maatschappelijke effect, ‘Sociale cohesie in
Brussel/samenleven in Brussel’, alleen via bevraging wordt opgevolgd, is dat maatschappelijke
effect niet opgenomen in dit voortgangsrapport.
De volgende maatschappelijke effecten en indicatoren zijn wel opgenomen:

Maatschappelijk effect 1: Brussel is een aangename stad om in te wonen en te leven.
o Indicator 1: Migratiestromen in, naar en van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
met differentiatie tussen de gemeenten en wijken

Maatschappelijk effect 2: Kansengroepen en personen met een migratieachtergrond
nemen deel aan het maatschappelijk leven.
Indicatoren participatiekloven
Inzake opvang, onderwijs en vorming
o
o
o
o
o
o
o
o
Indicator 1: Gebruik kinderopvang naar herkomst van gezin
Indicator 2: Kwetsbare gezinnen
Indicator 3: Schoolse vertraging
Indicator 4: Starters in het hoger onderwijs
Indicator 5: Afgestudeerden in hoger onderwijs
Indicator 6: Ongekwalificeerde uitstroom
Indicator 7: Kortgeschoolden
Indicator 8: Hoogopgeleiden
Inzake de arbeidsmarkt
o Indicator 9: Werkzaamheidsgraad
o Indicator 10: Werkloosheidsgraad
Indicatoren armoede en ongelijkheid
o Indicator 12: Personen in armoede of sociale uitsluiting
62
o
o

Indicator 14: Personen die leven van een vervangingsinkomen
Indicator 16: Kinderen en jongeren in een huishouden zonder betaald werk
Maatschappelijk effect 3: De kennis en het gebruik van het Nederlands in Brussel worden
gestimuleerd.
o Indicator 1: Taalkennis
o Indicator 2: Taalgebruik
o Indicator 3: Taalverwerving
De onderstaande indicatoren worden via de bevraging door de Vlaamse overheid opgevolgd en
maken geen deel uit van dit voortgangsrapport:

Maatschappelijk effect 1: Brussel is een aangename stad om in te wonen en te leven.
o Indicator 2: Verhuisintenties en verhuismotieven van de Brusselse bevolking
o Indicator 3: Wooncomfort
o Indicator 4: Waardering van de stad en van de wijk als leefomgeving
o Indicator 5: Tevredenheid over de voorzieningen in de wijk en in de stad
o Indicator 6: Betaalbaarheid van het wonen

Maatschappelijk effect 2: Kansengroepen en personen met een migratieachtergrond
nemen deel aan het maatschappelijk leven.
Indicatoren participatiekloven
Inzake cultuur en vrije tijd
o Indicator 11: participatie en gebruik cultuur-, jeugd- en sportvoorzieningen
Indicatoren armoede en ongelijkheid
o Indicator 13: Subjectieve armoede-indicatoren
o Indicator 15: Personen met betalingsachterstand

Maatschappelijk effect 4: Sociale cohesie in Brussel / samenleven in Brussel
o Indicator 1: Buurtbetrokkenheid
o Indicator 2: (Actief) lidmaatschap van verenigingen
o Indicator 3: Sociale contacten met buren en wijkbewoners
o Indicator 4: Vertrouwen in de medemens
o Indicator 5: Openheid naar andere culturen
Het formuleren van prioritair gewenste maatschappelijke effecten of evoluties en het opvolgen
ervan via indicatoren, heeft niet tot doel om het gevoerde beleid van de VGC te evalueren. Dat
wordt zo ook vermeld in de beleidsovereenkomst.
De VGC wordt met andere woorden niet afgerekend of geëvalueerd op de maatschappelijke
effecten en evoluties uit de beleidsovereenkomst.
Daarnaast is het zo dat de VGC met haar beleid en dienstverlening nooit de volledige Brusselse
bevolking kan bereiken, maar slechts een deel ervan. De VGC richt zich tot de Vlaamse
gemeenschap in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en tot elke Brusselaar die in het
Nederlandstalige voorzieningenaanbod geïnteresseerd is, en ze biedt ook diensten aan voor
pendelaars, studenten en andere bezoekers.
In een meertalige stad met verschillende bestuursniveaus en een veelheid aan instellingen, is de
maatschappelijke impact van de VGC dan ook niet zomaar vergelijkbaar met die van de
stadsbesturen van de Vlaamse centrumsteden.
63
Maatschappelijke effecten formuleren heeft tot doel om het debat over maatschappelijke
verschuivingen en tendensen te stimuleren die zichtbaar worden in de stad. Dat debat moet in
eerste instantie binnen de VGC zelf gevoerd worden. De maatschappelijke effecten dienen ook
om de gemaakte strategische beleidskeuzes te onderbouwen. Want het is onder andere via een
aantal indicatoren dat de VGC zicht krijgt op haar omgeving, dat zij deze maatschappelijke
effecten kan interpreteren en dat zij kan nagaan of de gemaakte beleidskeuzes in het kader van
het Stedenfonds gehandhaafd dan wel versterkt of bijgestuurd moeten worden. Werken met
maatschappelijke effecten en indicatoren versterkt in elk geval ook de wetenschappelijke
onderbouw van het beleid.
De VGC rapporteert over de indicatoren uit de beleidsovereenkomst Stedenfonds via de best
geschikte data. In de eerste plaats hanteert de VGC de definitie van de indicator op zich en de
interpretatie die gangbaar is. Daarbij werd systematisch gekeken naar de vorige
voortgangsrapporten, naar het voorbereidende werk dat werd uitgevoerd om de indicatoren op
te stellen, naar de interpretatie van indicatoren in de Stadsmonitor en naar andere documenten,
zoals de omgevingsanalyses bij diverse beleidsplannen van de VGC.
Voor elke indicator geldt dat:
(1) gezocht werd naar de meest recente cijfers;
(2) waar mogelijk evoluties door de tijd heen werden gerapporteerd;
(3) waar mogelijk verschillen op gemeenteniveau in kaart werden gebracht.
64
2.1.
Maatschappelijk effect 1: Brussel is een aangename stad om in te wonen en
te leven.
Indicator 1. Migratiestromen in, naar en van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest met
differentiatie tussen de gemeenten en wijken
Voor in- en uitwijking op wijkniveau zijn geen gegevens beschikbaar.17 Daarom gaat de
rapportering over het gewestelijke en het gemeentelijke niveau. Zowel het internationale
migratiesaldo (de inwijking vanuit het buitenland min de uitwijking naar het buitenland), als het
interne migratiesaldo (de inwijking vanuit de rest van België min de uitwijking naar de rest van
België) worden in kaart gebracht. Migratiestromen binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
zelf – mensen die van de ene naar de andere Brusselse gemeente verhuizen – worden hier niet
meegerekend.
Figuur 1 geeft een detailbeeld weer van de internationale migratie in het Brussels Hoofdstedelijk
Gewest (de ondergrens van de grafiek ligt hoger dan 0 zodat tendensen visueel worden
uitvergroot). De figuur toont dat het internationale migratiesaldo in het Gewest positief is.
Vanuit het buitenland komen meer mensen naar Brussel dan dat er Brusselaars naar het
buitenland emigreren. Hoewel het migratiesaldo door de jaren heen positief blijft, neemt het
tussen 2010 en 2013 af. Deze daling wordt veroorzaakt door zowel een afname van de
internationale immigratie als door een toename van de internationale emigratie. De dalende
trend stopt in 2014, in dat jaar ligt het migratiesaldo opnieuw hoger dan in 2013. Het
internationale migratiesaldo bedraagt in 2014 exact 16.106 personen.
17
Communicatie met databeheerder van BISA op 10 november 2015.
65
Figuur 1. Detailbeeld internationale migratie in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in de tijd
De in- en uitwijkingspatronen tussen Brussel en de rest van België verschillen sterk van de
internationale migratietendensen, zo toont Figuur 2, die een detailbeeld geeft (de ondergrens
van de grafiek ligt boven 0). Het interne migratiesaldo is negatief: meer Brusselaars verlaten het
Gewest om elders in België te gaan wonen, dan dat er mensen uit de rest van België naar Brussel
verhuizen. Sinds 2010 bleef het interne migratiesaldo min of meer stabiel: het schommelt rond de
-13.000, om in 2014 te eindigen op -13.420.
Ten slotte stellen we vast dat het aantal ‘nieuwkomers’ in Brussel algemeen genomen groter is
dan het aantal ‘vertrekkers’: in 2014 ligt het algemene migratiesaldo (het internationale en het
interne migratiesaldo samen) op 2.686.
66
Figuur 2. Detailbeeld interne migratie in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in de tijd
Het internationale en het interne migratiesaldo per gemeente worden in kaart gebracht met de
meest recente cijfers, namelijk de gegevens uit 2014 (Figuur 3). Het internationale migratiesaldo
per gemeente, toont dat Brussel-Stad en Sint-Joost-ten-Node de gemeenten zijn met het hoogste
migratiesaldo, gevolgd door Anderlecht, Sint-Jans-Molenbeek en Elsene. Deze gemeenten kenden
in 2014 een ‘netto’ migratie-effect tussen 800 en 5.000 ‘nieuwkomers’ uit het buitenland. De
gemeenten in de zuidrand én de gemeenten Jette, Sint-Agatha-Berchem en Koekelberg ontvangen
in verhouding het kleinste aantal internationale ‘nieuwkomers’. De Studiedienst van de Vlaamse
Regering (SVR) berekende dat de interne ‘uitwijking’ (van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
naar de rest van België) het grootst is onder jonge gezinnen. Ook het aandeel personen zonder
Belgische nationaliteit dat uitwijkt van Brussel naar een Vlaamse of Waalse gemeente, nam sinds
2000 toe (Pelfrene, 2015).
67
Figuur 3. Internationale migratiesaldi per gemeente (2014)
Het valt op dat een aantal gemeenten met de hoogste aantallen internationale nieuwkomers, het
minst aantrekkelijk zijn voor mensen die vanuit elders in België naar het Brussels Hoofdstedelijk
Gewest verhuizen. Brussel-Stad, Anderlecht en Sint-Jans-Molenbeek hebben de hoogste
internationale migratiesaldi, maar ook de laagste interne migratiesaldi. In verhouding zijn uit
deze gemeenten veel meer Brusselaars verhuisd naar elders in België dan omgekeerd. Ganshoren,
Sint-Agatha-Berchem, Koekelberg, Watermaal-Bosvoorde en Oudergem, gemeenten met de
laagste internationale migratiesaldi, kennen dan weer de hoogste interne migratiesaldi. Hoewel
ook in deze gemeenten het aantal ‘vertrekkers’ naar de rest van België hoger ligt dan het aantal
‘nieuwkomers’ uit België – de interne migratiesaldi zijn immers in alle Brusselse gemeenten
negatief – is het verschil kleiner dan in de andere gemeenten.
In deze algemene tendens zijn er ook uitzonderingen. Schaarbeek kent bijvoorbeeld een
gemiddeld internationaal migratiesaldo en een zeer laag intern migratiesaldo, terwijl Elsene
zowel bij de gemeenten met de hoogste internationale als bij de gemeenten met de hoogste
interne migratiesaldi hoort.
68
Figuur 4. Interne migratiesaldi per gemeente (2014)
De SVR becijferde dat, naast de grote steden en de centrumsteden, de gemeenten in de Vlaamse
Rand de belangrijkste bestemming zijn voor Brusselaars die uitwijken naar de rest van België.
Daarom nemen we tot slot ook het migratiesaldo met de Vlaamse Rand onder de loep (Pelfrene,
2015). Meer specifiek gaat het om de uitwisseling met de gemeenten Asse, Beersel, Dilbeek,
Drogenbos, Grimbergen, Hoeilaart, Kraainem, Linkebeek, Machelen, Meise, Merchtem, Overijse,
Sint-Genesius-Rode, Sint-Pieters-Leeuw, Tervuren, Vilvoorde, Wemmel, Wezembeek-Oppem en
Zaventem.
Het negatieve migratiesaldo voor het volledige Brusselse Gewest bedraagt 6.197 personen: het
geeft weer dat meer mensen van de Brusselse gemeenten naar de Vlaamse Rand verhuizen dan
omgekeerd. Vooral vanuit Brussel-Stad en Schaarbeek trekken in verhouding veel meer
Brusselaars naar de Vlaamse Rand (Figuur 5), gevolgd door Anderlecht en Sint-Jans-Molenbeek. In
Ganshoren, Sint-Agatha-Berchem, Koekelberg, Sint-Gillis, Watermaal-Bosvoorde, Elsene en
Oudergem is het verschil tussen het aantal Brusselaars dat naar de Rand trekt en het aantal
‘Randbewoners’ dat naar Brussel verhuist, het kleinst, hoewel ook vanuit deze gemeenten nog
steeds meer mensen naar de Rand verhuizen dan omgekeerd.
69
Figuur 5. Migratiesaldi met de Vlaamse gemeenten uit de Rand (2014)
Migratiestromen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
In Brussel komen meer ‘nieuwkomers’ aan dan dat er Brusselaars vertrekken. Voor een stuk is de
jaarlijkse toename van de Brusselse bevolking dus te verklaren door de ‘netto’ effecten van
migratie. Het positieve migratiesaldo kan worden toegeschreven aan een sterke internationale
immigratie: meer buitenlanders vestigen zich in Brussel dan dat er Brusselaars naar het
buitenland vertrekken (in 2014: een verschil van 16.106 personen).
Wel stellen we vast dat het internationale migratiesaldo tot 2013 een eerder sterke daling kende.
Voor de interne migratie is er een ander patroon merkbaar: meer Brusselaars vestigen zich elders
in België, dan dat mensen uit Vlaanderen of Wallonië naar Brussel verhuizen. Daardoor is het
interne migratiesaldo negatief (-13.420 in 2014). De hoogste internationale migratiesaldi zijn te
vinden in Brussel-Stad, Sint-Joost-ten-Node, Sint-Jans-Molenbeek en Elsene. De laagste
internationale migratiesaldi zien we in de gemeenten in de zuidrand van het Gewest en in Jette,
Sint-Agatha-Berchem en Koekelberg.
Die laatste gemeenten zijn ook de gemeenten met de hoogste interne migratiesaldi. Vooral jonge
gezinnen, en steeds meer mensen die niet de Belgische nationaliteit hebben, verhuizen vanuit
Brussel naar een andere Belgische gemeente. De Vlaamse Rand is daarbij een populaire
bestemming. Vooral vanuit Brussel-Stad en Schaarbeek trekken in verhouding de meeste
Brusselaars naar de Vlaamse Rand, gevolgd door Anderlecht en Sint-Jans-Molenbeek.
70
2.2.
Maatschappelijk effect 2: Kansengroepen en personen met
migratieachtergrond nemen deel aan het maatschappelijk leven.
een
Participatiekloven
Indicator 1. Gebruik kinderopvang naar herkomst van gezin
Voor de indicator ‘gebruik van kinderopvang naar herkomst van gezin’ is er geen vergelijkbare
indicator terug te vinden in de vorige voortgangsrapporten of in de Stadsmonitor. De publicatie
‘Het Kind in Vlaanderen 2014’ (Kind en Gezin) bevat wel gegevens over het gebruik van de
formele kinderopvang. Die gegevens zijn gebaseerd op de registratie van aanwezige kinderen in
opvangvoorzieningen in de eerste week van februari 2014. Er wordt een onderscheid gemaakt
tussen kinderen jonger dan 3 jaar en kinderen tussen 3 en 12 jaar. Deze registratiegegevens zijn
beschikbaar sinds 2006, dus het is mogelijk om de evolutie in het gebruik van formele
kinderopvang in kaart te brengen. Er worden geen cijfers vrijgegeven over de herkomst van het
kind of van het gezin.
Kind en Gezin heeft wel cliëntgegevens met informatie over de nationaliteit van het kind en de
nationaliteit van de moeder voor kinderen die geboren zijn in het Brussels Hoofdstedelijk
Gewest. Kind en Gezin heeft die gegevens ook voor elk van de 19 gemeenten. De gegevens
worden gepubliceerd in de gemeentelijke kindrapporten en zijn beschikbaar voor de periode
2004 tot en met 2014. Het is dus mogelijk om de evolutie in kaart te brengen. De meeste cijfers
worden jaarlijks gepubliceerd. Meer bepaald gaat het over de kenmerken van het jonge kind
geboren in een bepaald jaar en over de kenmerken van de moeder. Kind en Gezin gebruikt
daarvoor de databank Mirage. Regioteamleden van Kind en Gezin registreren de gegevens tijdens
contacten met gezinnen met jonge kinderen in het kader van de preventieve
gezinsondersteuning (bezoeken in de kraamkliniek, huisbezoeken, aanmeldingen op een
consultatiebureau en zelfmeldingen). Mirage is een alternatieve kinderdatabank (naast het
Rijksregister) die ook (kandidaat-)vluchtelingen, illegalen en doodgeboren kinderen bevat (voor
zover de informatie beschikbaar is).18 Deze cijfers gaan over het gebruik van de preventieve
gezinsondersteuning en dus niet over het gebruik van de kinderopvang. Omdat dit momenteel
de enige beschikbare gegevens zijn, baseren we ons daarop voor de rapportage.
Ongeveer één derde van de kinderen geboren in 2014 die klant zijn bij Kind en Gezin in het
Brussels Hoofdstedelijk Gewest, hadden bij de geboorte niet de Belgische nationaliteit (Figuur 6).
Dat is een daling ten opzichte van 2004. Toen hadden vier op de tien kinderen niet de Belgische
nationaliteit. Tussen 2007 en 2014 bleef het cijfer stabiel, namelijk tussen 28,9% en 33,3%.
18
Voor meer informatie, zie: http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/6317.htm
71
Figuur 6. Nationaliteit van het kind naar geboortejaar (2004-2014) voor klanten van Kind en Gezin in het
Brussels Hoofdstedelijk Gewest (in %)
Ongeveer twee derde (65%) van de moeders met een kind geboren in 2014 die klant zijn bij Kind
en Gezin, hadden niet de Belgische nationaliteit. Dat is een lichte daling ten opzichte van 2010
(73%). Voor 2010 was er eerst een lichte stijging en daarna een stabilisering rond 70%. Het cijfer
in 2014 (65%) is nagenoeg hetzelfde als tien jaar eerder, in 2004 (64,9%) (zie Figuur 7).
Deze cijfers kunnen van jaar tot jaar sterk verschillen in een bepaalde gemeente, soms tot 20%
of meer. Deze cijfers op gemeentelijk niveau weergeven in één welbepaald jaar zou dan ook een
vertekend statisch beeld opleveren. Daarom gebruiken we voor de rapportering de cijfers voor
het grondgebied van het hele Gewest.
72
Figuur 7. Nationaliteit van de moeder bij geboorte naar geboortejaar van het kind (2004-2014) voor
klanten van Kind en Gezin in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Gebruik kinderopvang naar herkomst gezin
Omdat er voorlopig nog geen cijfers beschikbaar zijn over het gebruik van de kinderopvang naar
de herkomst van het gezin, kijken we voor deze indicator naar de nationaliteit van de kinderen
en de moeders die gebruikmaken van de preventieve gezinsondersteuning. Deze cijfers tonen dat
anno 2014 ongeveer één derde van de kinderen en twee derde van de moeders niet de Belgische
nationaliteit hebben. In deze gegevens zijn geen noemenswaardige tendensen door de tijd heen
terug te vinden: sinds 2007 bleven de cijfers min of meer stabiel.
Indicator 2. Kwetsbare gezinnen
Deze indicator wordt ingevuld aan de hand van cijfers over het aantal en het aandeel kinderen
met SES- en GOK-statuut in het Brussels onderwijs. Daarover is gerapporteerd in het
voortgangsrapport 2008-2009 en in het voortgangsrapport 2010-2012.
GOK staat voor ‘Gelijke Onderwijskansen’. Een van de doelstellingen van het Decreet Gelijke
Onderwijskansen is het tegengaan van uitsluiting, sociale scheiding en discriminatie
(http://www.ond.vlaanderen.be/GOK/).
Sinds het vorige voortgangsrapport is er een nieuwe basisomkadering ingevoerd in het gewoon
basisonderwijs. De GOK-lestijden werden vervangen door lestijden op basis van socioeconomische leerlingenkenmerken. Het nieuwe beleid wordt ook het SES-beleid genoemd,
waarbij SES staat voor Socio-Economische-Status. Het belangrijkste verschil tussen de twee
systemen is dat een leerling aan een van vijf kenmerken (vier in Brussel) moest voldoen om een
73
GOK-leerling te zijn, terwijl de verdeling van de SES-lestijden gebeurt op basis van drie
indicatoren in het gewoon basisonderwijs en vijf in het gewoon secundair onderwijs19.
Voor
1
september
2012 Sinds 1 september 2012
Gewoon basisonderwijs
Een ouder is binnenschipper, (niet van toepassing)
foorreiziger,
circusuitbater,
circusartiest
of
woonwagenbewoner.
De moeder heeft geen diploma of het
hoogst
studiegetuigschrift
van
het opleidingsniveau
secundair onderwijs (of daarmee moeder
gelijkgesteld).
van
een het ontvangen
schooltoelage
secundair
De ouders behoren tot de
trekkende bevolking.
behaalde het
hoogst
behaalde
van
de opleidingsniveau van de
moeder
De leerling verblijft tijdelijk of (niet van toepassing)
permanent buiten het eigen gezin.
Het
gezin
leeft
vervangingsinkomen.
Gewoon
onderwijs
van
de taal die de leerling thuis thuistaal van de leerling
spreekt, is niet het Nederlands.
De leerling wordt tijdelijk
of permanent buiten het
eigen
gezinsverband
opgenomen.
een het ontvangen van een
schooltoelage
thuistaal van de leerling
(niet van toepassing in Brussel)
De definities van de leerlingenkenmerken20:
- Taal: een leerling scoort op de indicator ‘taal’ als de taal die de leerling in het gezin
spreekt, niet de onderwijstaal is.
- Opleidingsniveau van de moeder: een leerling scoort op de indicator ‘opleidingsniveau van
de moeder’ als de moeder niet in het bezit is van een diploma of getuigschrift van het
hoger secundair onderwijs.
- Schooltoelage: een leerling scoort op de indicator ‘schooltoelage’ als hij een schooltoelage
gekregen heeft.
- Buurt: de leerlingen worden onderverdeeld volgens de buurt waarin ze wonen op basis
van de schoolse vertraging in de buurt (zie ook indicator 3 ‘Schoolse vertraging’).
Leerlingen die behoren tot de trekkende bevolking en thuislozen scoren altijd op deze
indicator.
De gegevens over taal en opleidingsniveau van de moeder worden verzameld via een korte
vragenlijst die wordt voorgelegd aan de ouders van de leerling21. Het Agentschap voor Hoger
http://www.ond.vlaanderen.be/wegwijs/agodi/faq/nieuw_omkaderingssysteem_gewoon_basisonderwijs/
, http://www.ond.vlaanderen.be/gok/ondersteuning/
20
Meer informatie over leerlingenkenmerken vindt u op de website van het Agentschap voor
Onderwijsdiensten:
http://www.ond.vlaanderen.be/wegwijs/agodi/pdf/leerlingenkenmerken/FAQ_Leerlingkenmerken.pdf.
74
19
Onderwijs, Volwassenenonderwijs en Studietoelagen onderzoekt de voorwaarden voor de
schooltoelage. De indicator buurt ten slotte wordt berekend door het Agentschap voor
Onderwijsdiensten.
Het Departement Onderwijs en Vorming heeft cijfers over drie van de vier leerlingenkenmerken
(gezinstaal, opleidingsniveau moeder en schooltoelage) in het gewoon kleuteronderwijs, het
gewoon lager onderwijs en het secundair onderwijs voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Het
Departement publiceert die cijfers in het Statistisch jaarboek van het Vlaams Onderwijs. De
meest recente cijfers zijn van 1 februari 2014 en gaan over het schooljaar 2013-2014. Deze cijfers
zijn beschikbaar sinds het schooljaar 2010-2011. In de gemeenterapporten zijn er verder cijfers
opgenomen over het percentage leerlingen dat aantikt op een leerlingenkenmerk in het
kleuteronderwijs, het lager onderwijs en het secundair onderwijs naar de woonplaats van de
leerling22. De meest recente cijfers zijn die van het schooljaar 2013-2014; deze cijfers gaan terug
tot 2009-2010.
Het Agentschap voor Onderwijsdiensten (AgODI) publiceert cijfers over de leerlingenkenmerken
per school in het Nederlandstalig basis- en secundair onderwijs in het Brussels Hoofdstedelijk
Gewest, per gemeente. De laatste cijfers dateren van 1 februari 2014 en gaan over het schooljaar
2013-2014.
Een belangrijk verschil tussen de cijfers van het Departement Onderwijs en Vorming en die van
het AgODI is dat de cijfers van het Departement Onderwijs en Vorming betrekking hebben op
leerlingen met woonplaats in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De cijfers van het AgODI
daarentegen gaan over leerlingen in een Nederlandstalige school in het Brussels Hoofdstedelijk
Gewest. Deze leerlingen kunnen zowel binnen als buiten het Gewest wonen. Voor het
kleuteronderwijs maken we hier gebruik van de cijfers van het Departement Onderwijs en
Vorming. Voor het lager en het secundair onderwijs gebruiken we de cijfers van AgODI.
Het aantal en aandeel leerlingen dat aantikt op de vier leerlingenkenmerken ligt in het schooljaar
2013-2014 hoger dan in het schooljaar 2010-2011. Dat geldt zowel in het gewoon kleuteronderwijs,
in het lager onderwijs en in het secundair onderwijs. Deze stijgingen waren het sterkst in het
secundair onderwijs: het aandeel leerlingen met een moeder met een laag opleidingsniveau is
gestegen met 5,86%, het aandeel leerlingen met een schooltoelage met 6,86% en het aandeel
leerlingen met een thuistaal niet-Nederlands met 11,48%. Er was alleen een daling van het aandeel
leerlingen met schooltoelage in het kleuteronderwijs en van het aandeel leerlingen dat aantikt
op de buurtindicator in het lager onderwijs.
Er zijn vrij grote gelijkenissen tussen leerlingen in het gewoon kleuteronderwijs, het lager
onderwijs en het secundair onderwijs: ongeveer een derde heeft een moeder met een laag
opleidingsniveau of ontvangt een schooltoelage en ongeveer twee derde heeft niet het
Nederlands als thuistaal (zie ook indicator 3.3 ‘Taalverwerving’). De helft van de leerlingen in het
basisonderwijs woont in een buurt met veel schoolse vertraging. In het secundair onderwijs is
dat aantal nog groter: meer dan twee derde woont in een dergelijke buurt.
Zie http://data-onderwijs.vlaanderen.be/formulieren/default.aspx?id=3243.
In de gemeentetabellen worden alleen de gemeenten getoond in het Vlaams Gewest en in het Brussels
Hoofdstedelijk Gewest.
75
21
22
Figuur 8. Aantal en aandeel leerlingen in het gewoon kleuteronderwijs dat aantikt op de
leerlingenkenmerken in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest schooljaar 2010-2011 en schooljaar 2013-2014
Figuur 9. Aantal en aandeel leerlingen in het lager onderwijs dat aantikt op de leerlingenkenmerken in het
Brussels Hoofdstedelijk Gewest, schooljaar 2010-2011 en schooljaar 2013-2014
76
Figuur 10. Aantal en aandeel leerlingen in het secundair onderwijs dat aantikt op de leerlingenkenmerken
in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, schooljaar 2010-2011 en schooljaar 2013-2014
Het aandeel leerlingen in het kleuter- en lager onderwijs met een moeder met een laag
opleidingsniveau en dat een schooltoelage krijgt, is het hoogst in de gemeenten in het
noordoosten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en in de gemeenten in de Kanaalzone. Op
het vlak van de thuistaal van de leerlingen in het kleuter- en lager onderwijs zijn de verschillen
tussen de Brusselse gemeenten kleiner. Het aandeel leerlingen met niet het Nederlands als
thuistaal in het kleuteronderwijs varieert van 51,4% in Elsene tot 75,2% in Sint-Jans-Molenbeek en
76,3% in Watermaal-Bosvoorde. In het basisonderwijs variëren deze percentages van 50-55% in
Etterbeek, Elsene, Sint-Gillis en Vorst tot rond de 75% in Sint-Jans-Molenbeek, Sint-LambrechtsWoluwe en Sint-Joost-ten-Node (zie ook indicator 3.3 ‘Taalverwerving’). Er zijn ook sterke
verschillen tussen de gemeenten in het secundair onderwijs, al kunnen die eerder verklaard
worden door het specifieke aanbod aan onderwijsvormen in een bepaalde gemeente (voor meer
uitleg daarover, zie indicator 3. Schoolse vertraging).
77
Figuur 11. Aandeel leerlingen in het gewoon kleuteronderwijs dat aantikt op de leerlingenkenmerken,
schooljaar 2013-2014, per gemeente
78
79
Figuur 12. Aandeel leerlingen in het lager onderwijs dat aantikt op de leerlingenkenmerken, schooljaar
2013-2014, per gemeente
80
81
Indicator 3. Schoolse vertraging
De indicator ‘Schoolse vertraging’ wordt ingevuld via cijfers over het aantal en het aandeel
leerlingen met schoolvertraging in het Brussels onderwijs. De VGC rapporteerde daarover ook in
de vorige voortgangsrapporten: in het voortgangsrapport 2003-2004 (schoolse achterstand in
het kleuteronderwijs en in het basisonderwijs), in het voortgangsrapport 2008-2009 en in het
voortgangsrapport 2010-2012 (aantal en aandeel leerlingen met schoolse vertraging in de tweede
en derde graad van het secundair onderwijs in Brussel per onderwijsvorm). Op de website van
het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming zijn rapporten te raadplegen over de
schoolbevolking in het Nederlandstalig lager en secundair onderwijs (per onderwijsvorm), op
gemeenteniveau en naar hoofdzetel of vestigingsplaats van de school. In deze rapporten zijn
cijfers opgenomen over de schoolse vordering naar leerjaar en geslacht voor de schooljaren
2009-2010 tot en met 2014-2015, zowel in absolute aantallen als procentueel. De gegevens
worden geregistreerd op 1 februari van het schooljaar.
Schoolse vertraging of schoolse achterstand:
- is het aantal leerjaren vertraging van een leerling ten aanzien van het leerjaar waarin
hij/zij zich zou bevinden als hij/zij normaal zou vorderen;
- is niet noodzakelijk een gevolg van zittenblijven, maar kan ook veroorzaakt worden door
ziekte, verlate instap in het lager en/of het secundair onderwijs, atypische
studieovergangen (bijvoorbeeld van 1ste leerjaar B naar 1ste leerjaar A) enzovoort;
- geeft een beeld van hoeveel achterstand een leerling in zijn/haar totale schoolloopbaan
heeft opgelopen.
De onderwijsniveaus waarvoor we hier schoolse achterstand beschrijven:
- het gewoon lager onderwijs: aantal en aandeel leerlingen met schoolachterstand over de
zes leerjaren in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de 19 Brusselse gemeenten in de
schooljaren 2009-2010 en 2014-2015. Voor het Gewest is het ook mogelijk om een
onderscheid te maken per leerjaar. Dat is niet mogelijk voor de gemeenten omdat de
aantallen in bepaalde gemeenten vrij klein zijn.
- het gewoon secundair onderwijs: aantal en aandeel leerlingen met schoolachterstand over
de drie graden in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in de schooljaren 2009-2010 en 20142015. Het is ook mogelijk om een onderscheid te maken naar graad of naar onderwijsvorm.
Dat is wel alleen mogelijk voor het Gewest, en niet voor de twee aspecten (graad en
onderwijsvorm) samen. Dat komt doordat niet alle Brusselse gemeenten een school
gewoon secundair onderwijs hebben, en doordat in gemeenten met een school secundair
onderwijs niet alle graden en/of onderwijsvormen worden aangeboden.
Het aantal leerlingen met een schoolse achterstand bedroeg in het schooljaar 2014-2015 exact
3.026 in het gewoon lager onderwijs en 5.217 in het gewoon secundair onderwijs. In vergelijking
met het schooljaar 2009-2010 is er een lichte daling merkbaar: 106 leerlingen minder in het lager
onderwijs en 340 leerlingen minder in het secundair onderwijs. Ook het aandeel leerlingen met
schoolse achterstand is gedaald in het lager onderwijs: van 22,75% in het schooljaar 2009-2010
naar 18,87% in het schooljaar 2014-2015. In het secundair onderwijs is dat aandeel dan weer
lichtjes gestegen: van 40,80% in het schooljaar 2009-2010 naar 41,76% in het schooljaar 2014-2015
(Figuur 13) en (Figuur 14).
82
Figuur 13. Aantal leerlingen met schoolse achterstand in het Nederlandstalig gewoon lager en secundair
onderwijs in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, schooljaren 2009-2010 en 2014-2015
Figuur 14. Aandeel leerlingen met schoolse achterstand in het Nederlandstalig gewoon lager en secundair
onderwijs in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, schooljaren 2009-2010 en 2014-2015 (in %)
83
Figuur 15. Aandeel leerlingen met schoolse achterstand in het Nederlandstalig gewoon lager onderwijs in
het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, per leerjaar, schooljaren 2009-2010 en 2014-2015 (in %)
Het aandeel leerlingen met schoolse achterstand in het gewoon secundair onderwijs stijgt
naargelang de graad: in het schooljaar 2014-2015 had één derde van de leerlingen (32,86%) in de
eerste graad een schoolse achterstand, terwijl dat in de derde graad gestegen was tot de helft
van de leerlingen (50,42%). In de derde graad nam het aandeel leerlingen met schoolse
achterstand het sterkst toe: van 44,64% in het schooljaar 2009-2010 tot 50,42% in het schooljaar
2014-2015. De stijging in de eerste en tweede graad was minder sterk (Figuur 16).
84
Figuur 16. Aandeel leerlingen met schoolse achterstand in het Nederlandstalig gewoon secundair onderwijs
in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, per graad, schooljaren 2009-2010 en 2014-2015 (in %)
Uit Figuur 17 blijkt dat er sterke verschillen merkbaar zijn qua aandeel leerlingen met schoolse
achterstand naargelang de onderwijsvorm. Vier op vijf leerlingen in het beroepssecundair
onderwijs (BSO) en drie op vier in het technisch secundair onderwijs (TSO) hebben schoolse
achterstand. In het algemeen secundair onderwijs (ASO) is dat één op vier. Met iets meer dan de
helft van de leerlingen met schoolse achterstand neemt het kunstsecundair onderwijs (KSO) een
middenpositie in. Als we de schooljaren 2009-2010 en 2014-2015 met elkaar vergelijken, zien we
dat het aandeel leerlingen met schoolse achterstand in het ASO en in het KSO steeg, en dat het
in het BSO en in het TSO licht daalde.
85
Figuur 17. Aandeel leerlingen met schoolse achterstand in het Nederlandstalig gewoon secundair onderwijs
in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, per onderwijsvorm, schooljaren 2009-2010 en 2014-2015 (in %)
Er zijn niet alleen verschillen in schoolse achterstand per schooljaar, per leerjaar of graad en per
onderwijsvorm, maar ook tussen de Brusselse gemeenten. In het gewoon lager onderwijs varieert
het aandeel leerlingen met schoolse achterstand van minder dan één op tien in de gemeenten
Sint-Pieters-Woluwe (1,52%), Watermaal-Bosvoorde (6,00%), Elsene (8,33%), Ukkel (8,75%) en SintLambrechts-Woluwe (9,90%) tot één op vier en meer in de gemeenten Sint-Joost-ten-Node
(28,77%), Evere (27,81%), Anderlecht (23,18%) en Schaarbeek (23,03%) (Figuur 18). Het is wel
belangrijk om op te merken dat niet in alle gemeenten met een school secundair onderwijs ook
alle onderwijsvormen worden aangeboden. Omdat het aandeel leerlingen met schoolse
achterstand sterk varieert al naargelang de onderwijsvorm (zie Figuur 17), kunnen verschillen
tussen gemeenten grotendeels verklaard worden door de aangeboden onderwijsvormen in de
gemeenten. Het is dus niet zo zinvol om een vergelijking te maken tussen de verschillende
Brusselse gemeenten voor het aandeel leerlingen met schoolse achterstand in het gewoon
secundair onderwijs.
86
Figuur 18. Aandeel leerlingen met schoolse achterstand in het Nederlandstalig gewoon lager onderwijs in
het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, per gemeente, schooljaar 2014-2015 (in %)
Schoolse vertraging
Anno 2014 heeft ongeveer 20% van de leerlingen in het Nederlandstalig basisonderwijs in Brussel
schoolse vertraging. In het Nederlandstalig secundair onderwijs in Brussel gaat het om zo’n 40%.
Het aantal leerlingen met schoolse vertraging nam in absolute aantallen af ten opzichte van het
schooljaar 2009-2010. Het aandeel leerlingen met schoolachterstand in het secundair onderwijs
nam licht toe. Hoe hoger de graad, des te groter het aandeel leerlingen met schoolse vertraging.
Schoolse vertraging is het duidelijkst afgetekend in BSO- en TSO-richtingen en komt het minst
vaak voor in ASO-richtingen.
Indicator 4. Starters in het hoger onderwijs
De indicator ‘starters in het hoger onderwijs’ wordt ingevuld met cijfers over het aantal en het
aandeel generatiestudenten in Brussel. Een generatiestudent is ‘een student die zich voor het
eerst inschrijft met een diplomacontract voor een professioneel of academisch gerichte bachelor
in het Vlaams hoger onderwijs en op 1 februari van het lopende academiejaar nog is
ingeschreven’ (http://www.ond.vlaanderen.be/hogeronderwijs). Het Vlaams Ministerie van
Onderwijs en Vorming publiceert jaarlijks cijfers over het aantal inschrijvingen op 31 oktober in
het hoger onderwijs. De cijfers over het aantal generatiestudenten per instelling zijn beschikbaar
vanaf het academiejaar 2011-2012. De meest recente cijfers zijn die van het academiejaar 20142015. Alleen voor die periode kan de evolutie beschreven worden.
In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zijn er anno 2015 drie Nederlandstalige hogescholen
(Odisee, LUCA School of Arts, Erasmushogeschool Brussel) en één Nederlandstalige universiteit
87
(Vrije Universiteit Brussel). Tot en met 2013 bestonden er ook de HUB-EHSAL en de HUBKUBrussel. De HUB-EHSAL is in 2013 gefuseerd met KAHO Sint-Lieven en werd de HUB-KAHO. Die
laatste veranderde in 2014 haar naam naar Odisee. De HUB-KUBrussel op haar beurt is in 2013
opgegaan in de KULeuven. De hoofdzetel van Odisee is in Brussel, maar de hogeschool heeft ook
campussen in Gent, Aalst en Sint-Niklaas.
Ook de LUCA School of Arts heeft naast haar hoofdzetel en twee vestigingen in Brussel, ook
vestigingen in Genk (sinds 2014), Gent en Leuven. De LUCA School of Arts was voor 2012 de
Hogeschool voor Wetenschap en Kunst. Die fuseerde in het academiejaar 2011-2012 met de
Hogeschool Sint-Lucas Brussel. Op basis van de beschikbare cijfers van het Vlaams Ministerie van
Onderwijs en Vorming is het voor Odisee en de LUCA School of Arts niet mogelijk om een
onderscheid te maken tussen studenten die les volgen op de campussen binnen en buiten
Brussel.
Figuur 19 toont het aantal generatiestudenten per instelling en per academiejaar. Deze cijfers
gaan over de telling van het aantal generatiestudenten op 31 oktober van het academiejaar. Er is
ook een telling op het einde van het academiejaar, op 30 september. Over het algemeen vallen
de cijfers van de telling op het einde van het academiejaar lager uit dan die aan het begin van
het academiejaar.
In het academiejaar 2014-2015 waren er in totaal 5.752 generatiestudenten in het Nederlandstalig
hoger onderwijs in Brussel. Dat is een stijging van 955 of 19,91% ten opzichte van het
academiejaar 2011-2012. Deze stijging is vooral te verklaren door de fusie tussen de HUB-EHSAL
en KAHO Sint-Lieven tot de hogeschool Odisee, die ook campussen heeft buiten het Brussels
Hoofdstedelijk Gewest.
Figuur 19. Aantal generatiestudenten per instelling en per academiejaar (2011-2012 tot en met 2014-2015)
(telling van 31 oktober)23
Voor de LUCA School of Arts vinden we in twee verschillende publicaties verschillende cijfers terug voor
het aantal inschrijvingen van generatiestudenten voor het academiejaar 2013-2014 (telling 31/10/2013),
namelijk 624 versus 711. In de grafiek zijn de meest recente cijfers opgenomen.
88
23
Starters in het hoger onderwijs
In het academiejaar 2014-2015 startten in totaal 5.752 generatiestudenten in het Nederlandstalig
hoger onderwijs in Brussel. Door een aantal recente fusies van hogescholen, die ook campussen
hebben buiten Brussel, is het moeilijk om uitspraken te doen over de evolutie van het aantal
starters door de tijd heen.
Indicator 5. Afgestudeerden in het hoger onderwijs
Deze indicator wordt ingevuld met cijfers over het aantal uitgereikte diploma’s in Brussel. Er is
geen vergelijkbare indicator in de vorige voortgangsrapporten of in de Stadsmonitor. Het Vlaams
Ministerie van Onderwijs en Vorming publiceert cijfers over het aantal diploma’s per instelling,
per geslacht en nationaliteit voor basisopleidingen (Professioneel gerichte bachelor, Academisch
gerichte bachelor en master) en andere opleidingen (Bachelor na bachelor, Master na master en
Academische graad van doctor).
De data zijn afkomstig uit het Statistisch Jaarboek Onderwijs dat cijfers bevat over het aantal
diploma’s voor het vorige academiejaar. Het meest recente jaarboek gaat over het academiejaar
2014-2015; de meest recente cijfers over het aantal diploma’s hebben dus betrekking op het
academiejaar 2013-2014. De cijfers gaan terug tot het academiejaar 2002-2003 (diploma’s
uitgereikt op het einde van het academiejaar 2001-2002), maar voor het academiejaar 2007-2008
(diploma’s uitgereikt op het einde van het academiejaar 2006-2007) is er een wijziging in de
categorieën basisopleidingen, waarschijnlijk als gevolg van de Bologna-hervorming. We
beschrijven hier de evolutie vanaf het academiejaar 2008-2009 (diploma’s uitgereikt op het einde
van het academiejaar 2007-2008).
Figuur 20 toont het totale aantal uitgereikte diploma’s per instelling op het einde van de
academiejaren 2007-2008 tot en met 2013-2014. Het totale aantal uitgereikte diploma’s op het
einde van academiejaar 2013-2014 bedroeg 5.394. Dat is een stijging van 806 of 17,57% in
vergelijking met het academiejaar 2007-2008. Een groot deel van deze stijging is te verklaren
door de fusie tussen de HUB-EHSAL en KAHO Sint-Lieven.
89
Figuur 20. Aantal uitgereikte diploma’s per instelling, academiejaren 2007-2008 tot en met 2013-201424
Aantal afgestudeerden hoger onderwijs
In het academiejaar 2013-2014 werden er 5.394 diploma’s uitgereikt aan Brusselse instellingen
voor hoger onderwijs. Dat is een goede 17% meer dan in het academiejaar 2007-2008. De stijging
kan vooral worden verklaard door de fusie tussen de HUB-EHSAL en KAHO Sint-Lieven.
Indicator 6. Ongekwalificeerde uitstroom
Om ‘ongekwalificeerde uitstroom’ in kaart te brengen gebruiken we de Enquête naar de
Arbeidskrachten (EAK). Deze enquête is de Belgische versie van de Labour Force Survey (LFS), die
Eurostat coördineert voor alle lidstaten van de Europese Unie. In België voert de FOD Economie
(ADSEI) de enquête uit. ‘Ongekwalificeerde uitstroom’ wordt in deze databron gedefinieerd als
het aandeel jongvolwassenen (van 18 tot 24 jaar) dat ten hoogste een diploma lager secundair
onderwijs behaalde en gedurende een referentieperiode van vier weken (voorafgaand aan het
invullen van de enquête) niet deelnam aan een opleiding. Daarnaast wordt gekeken naar het
aandeel ‘NEET’-jongeren (‘Not in Employment, Education, or Training’). Het gaat hier meer
specifiek om het aandeel jongeren in de leeftijdsgroep 15- tot 24-jarigen dat noch een opleiding
volgt, noch aan het werk is.
De academisch gerichte bachelors zijn niet opgenomen in het totale aantal uitgereikte diploma’s omdat
die als doel hebben om door te stromen naar een masteropleiding.
90
24
Figuur 21. Aandeel Brusselse jongvolwassenen met hoogstens een diploma lager onderwijs (en die geen
opleiding meer volgen) en aandeel Brusselse NEET-jongeren
Figuur 21 toont dat het aandeel Brusselse NEET-jongeren en het aandeel Brusselse
jongvolwassenen met hoogstens een diploma lager onderwijs en die geen opleiding meer volgen,
ongeveer dezelfde tendens volgen. Voor de twee groepen zien we een sterke daling tussen 2007
en 2009, met daarna een stijging tot 2012. Sinds 2012 is er opnieuw een daling aan de gang; het
aandeel ‘ongekwalificeerde uitstroom’ ligt in 2014 zelfs op het laagste punt in tien jaar (14,4%).
Ook het aandeel NEET-jongeren neemt vanaf 2012 weer af en eindigt in 2014 op 15,8% van het
totale aantal 15- tot 24-jarigen.
Ongekwalificeerde uitstroom
De EAK-cijfers over ongekwalificeerde uitstroom tonen een eerder grillig verloop. Het aandeel 18tot 24-jarigen met ten hoogste een diploma lager onderwijs en die geen opleiding meer volgen,
was het hoogst in 2007, 2009 en 2012: in deze jaren ging het om een vijfde van de 18- tot 24jarigen. Sinds 2012 nam de ongekwalificeerde uitstroom echter weer af, om in 2014 op iets meer
dan 14% te eindigen. Het aandeel NEET- jongeren, dat wil zeggen de 15- tot 24-jarigen die niet
werken noch een opleiding volgen, kent over de jaren heen een gelijkaardige evolutie.
Indicatoren 7 en 8. Kortgeschoolden en hoogopgeleiden
De aantallen kortgeschoolden en hoogopgeleiden brengen we in kaart op basis van de gegevens
van de EAK. In de EAK wordt een onderscheid gemaakt tussen kortgeschoolden,
middengeschoolden en hooggeschoolden. Kortgeschoolden hebben geen diploma, een diploma
91
lager onderwijs of een diploma lager secundair onderwijs. Middengeschoolden hebben een
diploma secundair onderwijs of een diploma post-secundair niet hoger onderwijs. De
hooggeschoolden hebben een diploma hoger onderwijs (van het korte of van het lange type) of
universitair onderwijs (inclusief voortgezette universitaire opleiding en een doctoraat met
proefschrift). De indeling komt overeen met de internationaal geldende ISCED-indeling die het
het onderwijsniveau in de Europese landen bepaalt.
Figuur 22. Opleidingsniveau in 2014
Figuur 22 toont dat er in Brussel een min of meer gelijke verdeling is tussen laag-, midden- en
hoogopgeleiden. Een kleine meerderheid van de Brusselaars is hooggeschoold: 297.924
Brusselaars hebben minstens een diploma hoger onderwijs. De groep laaggeschoolden, met
hoogstens een diploma lager secundair onderwijs, is echter bijna even groot (275.649
Brusselaars). De groep middengeschoolden is het kleinst (210.058 personen).
Een detailbeeld door de tijd heen van het aandeel 30- tot 34-jarigen dat een diploma hoger
onderwijs behaalde (Figuur 23) toont weinig uitgesproken tijdsgebonden tendensen. Door de
jaren heen lijkt zich een licht positieve tendens voor te doen, maar de gegevens variëren te sterk
om hier echt gefundeerde uitspraken over te doen. In 2009 was er een daling in het aandeel
hoogopgeleide 30- tot 34-jarigen. Dat is opvallend, omdat ook het aandeel jongvolwassenen met
ten hoogste een diploma secundair onderwijs die geen opleiding meer volgen en tegelijk het
aandeel NEET- jongeren in dat jaar een dieptepunt kennen (zie indicator 6). Toch is er voor het
jaar 2009 in de EAK-cijfers geen trendbreuk.
92
Figuur 23. Detailbeeld: evolutie aandeel 30- tot 34-jarigen met een diploma hoger onderwijs
Kort- en hooggeschoolden
Anno 2014 zijn er in Brussel ongeveer even veel laag- als hooggeschoolden, hoewel de
hooggeschoolden nog lichtjes in de meerderheid zijn. De middengeschoolden vormen de kleinste
groep. Hoewel er indicaties zijn dat de scholingsgraad door de jaren heen enigszins zou
toenemen, gaat het niet om een uitgesproken of duidelijk waarneembare tendens.
Arbeidsmarkt
Indicator 9. Werkzaamheidsgraad
De werkzaamheidsgraad drukt het aandeel werkenden uit ten opzichte van de totale
beroepsactieve bevolking. Om deze indicator in te vullen gebruiken we de gegevens uit de EAK.
De EAK-statistieken zijn gebaseerd op zelfrapportage (het gaat om enquêtes waarin mensen over
hun eigen gedrag, ideeën of ervaringen rapporteren) en worden door uiteenlopende instanties
gebruikt bij Europese arbeidsmarktvergelijkingen (VDAB Studiedienst, 2011). Ook Actiris, de
Brusselse gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling, rapporteert over werkzaamheid en
werkloosheid op basis van de EAK.25 Daarom gebruiken we deze data ook in dit
voortgangsrapport. Om het aantal ‘werkenden’ te tellen, baseert de EAK zich op de definitie van
Voor meer informatie: zie http://www.actiris.be/marchemp/tabid/211/language/nl-BE/Statistieken-van-de-Brusselsearbeidsmarkt.aspx
25
93
het Internationaal Arbeidsbureau (ILO). Het ILO definieert werkenden als personen die in de
referentieweek minstens één uur betaalde arbeid verrichtten.26
De Stadsmonitor gebruikt andere gegevens om de werkzaamheidsgraad te rapporteren. Daarin
wordt geen gebruikgemaakt van de EAK, maar van de Vlaamse Arbeidsrekening (VAR). Daarom
tonen we hier, naast de cijfers van de EAK, ook de cijfers van de VAR. Een ‘werkende’ wordt in de
gegevens van de VAR gedefinieerd als een loontrekkende, zelfstandige of helper op basis van de
cijfers uit RSZ, RVA, RSZPPO (vanaf 2015: DIBISS) en RSVZ.27
Als men het heeft over de ‘beroepsactieve’ bevolking’, wordt internationaal doorgaans de
leeftijdsgroep 15- tot 64-jarigen als uitgangspunt genomen. Maar omdat in België een leerplicht
tot 18 jaar geldt en omdat jongeren daarna vaak verder studeren, hanteren wij in dit rapport de
leeftijdsgroep 20 tot 64 jaar om de beroepsactieve bevolking te beschrijven. Ook de
Stadsmonitor doet dat op die manier.
Figuur 24. Werkzaamheidsgraad in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest door de tijd heen
Figuur 24 toont dat de werkzaamheidsgraad op basis van de zelfrapportagecijfers (EAK) hoger
ligt dan de werkzaamheidsgraad op basis van de officiële cijfers (VAR): het gaat om een verschil
We moeten ook rekening houden met het feit dat gegevens uit grootschalige enquêtes zoals EAK, schattingen zijn
die tussen een statistische ondergrens en bovengrens liggen. Een percentage afkomstig van EAK ligt dus in het midden
van een schattingsbereik. Voor de leesbaarheid rapporteren we hier alleen de percentages, zonder de bijhorende
schattingsintervallen. Meer informatie over de methodologie van de EAK-bevraging vindt u op:
http://statbel.fgov.be/nl/binaries/LFS2007_NL_tcm325-59250.pdf
en
via
http://www.steunpuntwse.be/sites/steunpuntwse.be/files/documents/cijfers/st_wse_europa_methodologie_0.pdf
27
Meer
informatie
over
de
methodologie
van
de
VAR
vindt
u
op:
http://www.steunpuntwse.be/sites/steunpuntwse.be/files/documents/cijfers/methodologie_var_beknopte_methodolo
gie_201402.pdf
26
94
van om en bij de 5%. Een mogelijke verklaring zou kunnen zijn dat in de zelfrapportagecijfers
ook niet-officiële arbeid werd meegerekend en/of dat het gaat om prestaties die niet bij het RSZ
moeten worden aangegeven, bijvoorbeeld studenten die minder dan 50 dagen per jaar werken.28
Over het algemeen tonen deze statistieken dat de werkzaamheidsgraad van de Brusselaars over
de jaren heen eerder laag ligt. Het aandeel werkenden kwam in de afgelopen 10 jaar slechts één
jaar boven de 60% uit, namelijk in 2008.
Een meer gedetailleerd beeld van de cijfers (Figuur 25) toont dat de twee statistieken door de
jaren heen een min of meer gelijke trend volgen, hoewel de cijfers van de EAK sterker fluctueren
dan die van de VAR (de ondergrens van de grafiek ligt hier boven 0%, zodat trends door de tijd
heen enigszins visueel worden uitvergroot). De werkzaamheidsgraad kende een kleine ‘piek’ in
2008, waarna hij de volgende vijf jaar gestaag afnam. De EAK toont dat de werkzaamheidsgraad
in 2014 opnieuw steeg. We kunnen niet controleren of er zich in de cijfers van de VAR een
gelijkaardige trend voordoet, want de gegevens voor 2014 zijn momenteel nog niet beschikbaar.29
Algemeen tonen Figuur 24 en Figuur 25 dat er de afgelopen tien jaar geen echt uitgesproken
stijgende of dalende trends in de werkzaamheidsgraad te zien zijn. De cijfers blijven eerder
stabiel door de tijd heen.
Figuur 25. Detailbeeld: werkzaamheidsgraad in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest door de tijd heen
De Vlaamse Arbeidsrekening wordt opgemaakt per gemeente. Figuur 26 toont dat de laagste
werkzaamheidsgraad zich in het hart van Brussel bevindt, terwijl de hoogste
Een overzicht van vrijgestelde prestaties vindt u op: http://www.rsz.fgov.be/nl/werkgevers-en-dersz#Welke_werknemers_bij_de_RSZ_aangeven
29
De gegevens voor 2014 zullen begin 2016 door het SWE worden gepubliceerd (cf. communicatie met de
verantwoordelijke van de VAR-cijfers bij SWE op 13 november 2015).
28
95
werkzaamheidsgraad eerder in de rand ligt. Sint-Joost-ten-Node is de gemeente met de laagste
werkzaamheidsgraad. Ook in Sint-Jans-Molenbeek, Brussel, Schaarbeek, Sint-Gillis en Elsene ligt de
werkzaamheidsgraad laag: in deze gemeenten is minder dan de helft van de inwoners op
beroepsactieve leeftijd aan het werk. Sint-Agatha-Berchem, Ganshoren, Jette en WatermaalBosvoorde zijn de gemeenten met de hoogste werkzaamheidsgraad.
Figuur 26. Werkzaamheidsgraad per gemeente, op basis van de Vlaamse Arbeidsrekening (VAR) (2013)
Werkzaamheidsgraad
De werkzaamheidsgraad in Brussel kan met verschillende cijfers worden uitgedrukt. Wij kozen
hier voor een set zelfrapportage-cijfers (EAK) en voor een set administratieve cijfers (VAR). De
resultaten tonen dat zelfs in de zelfrapportage-cijfers, die nog een vijftal procent hoger liggen
dan de administratieve cijfers, het aandeel werkenden in Brussel ten opzichte van de
beroepsactieve bevolking nauwelijks boven de 60% uitstijgt. In de afgelopen tien jaar is er geen
sprake van een echt uitgesproken stijgende of dalende trend in de werkzaamheid. Hoewel de
zelfrapportage-cijfers in 2014 een verhoging van de werkzaamheid lijken te suggereren, kunnen
we deze trend nog niet bevestigen via de VAR-cijfers, omdat die voor 2014 nog niet beschikbaar
zijn. De werkzaamheidsgraad ligt anno 2013 het laagst in het hart van Brussel, terwijl de
gemeenten in de rand, en dan vooral de gemeenten Sint-Agatha-Berchem, Ganshoren, Jette en
Watermaal-Bosvoorde, de hoogste werkzaamheidsgraad kennen.
96
Indicator 10. Werkloosheidsgraad
De werkloosheidsgraad drukt het aandeel niet-werkende werkzoekenden uit ten opzichte van de
beroepsactieve bevolking. Net zoals voor de invulling van de indicator ‘werkzaamheidsgraad’
gebruiken we ook om te rapporteren over de ‘werkloosheidsgraad’ de data van de EAK en de
VAR.
In 2011 veranderde de vraagstelling over werkloosheid in de EAK. Tot 2010 werd de vraag of de
respondent ‘op zoek is naar werk’ niet expliciet gelinkt aan een specifieke periode. Sinds 2011
heeft die vraag betrekking op de referentiemaand (de maand voorafgaand aan het invullen van
de vragenlijst). Omdat deze vraag mee bepaalt of iemand als inactief dan wel als werkloos wordt
gekwalificeerd, kunnen we de cijfers van voor 2011 en die van erna niet met elkaar vergelijken.30
Daarom
tonen
we
in
Figuur
27
alleen
de
cijfers
van
2011-2014
Voor de VAR, waar de vraagstelling niet veranderde, geven we de cijfers weer van 2004 tot 2013.
De cijfers van 2014 zijn op het moment van de opmaak van dit voortgangsrapport nog niet
beschikbaar.
Figuur 27. Werkloosheidsgraad in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest door de tijd heen
Figuur 27 toont dat de werkloosheidsgraad op basis van de officiële cijfers (VAR) hoger ligt dan
de werkloosheidsgraad op basis van de zelfrapportage (EAK). In de EAK worden werklozen
30
Meer informatie op
http://www.steunpuntwse.be/sites/steunpuntwse.be/files/documents/cijfers/st_wse_europa_methodologie_0.pdf
97
gedefinieerd als niet-werkenden die de afgelopen vier weken actief naar werk hebben gezocht en
die onmiddellijk beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt, dat wil zeggen: die binnen de twee
weken een nieuwe job kunnen starten. Het verschil tussen de administratieve cijfers en de zelf
gerapporteerde cijfers zou kunnen verklaard worden door het feit dat een aantal van de EAKrespondenten officieel wel geregistreerd staan als werkzoekenden, maar in de realiteit niet actief
op zoek zijn naar werk.
Behalve een zichtbare daling in de werkloosheidsgraad in de jaren 2007-2009, wat overeenkomt
met de eerder geobserveerde ‘piek’ in werkzaamheid in Figuur 25, toont Figuur 27 geen
noemenswaardige tendensen in de werkloosheid bij de Brusselaars. De werkloosheidsgraad
schommelt volgens de VAR rond 22%.
Figuur 28. Detailbeeld: werkloosheidsgraad in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest door de tijd heen
Een detailbeeld van de grafiek (Figuur 28, de ondergrens ligt hoger dan 0% om tendensen door
de tijd heen uit te vergroten), toont dat de trends in de VAR en de EAK niet erg
overeenstemmen, dat in tegenstelling tot de bevindingen over de werkzaamheidsgraad. Op basis
van de EAK-cijfers zien we tussen 2011 en 2013 een stijging in werkloosheidsgraad van zo’n 2%,
terwijl de VAR-cijfers gedurende deze jaren eerder stabiel blijven. Wel in overeenstemming met
de werkzaamheidsresultaten is de daling in de werkloosheidsgraad in 2014 in de cijfers van de
EAK. Die tendens kunnen we nog niet controleren voor de cijfers van de VAR, omdat de cijfers
voor 2014 op het moment van de opmaak van dit voortgangsrapport nog niet beschikbaar zijn.
Tot slot wordt in Figuur 29 de werkloosheidsgraad per gemeente bekeken op basis van de VARcijfers. Het beeld dat Figuur 29 toont, is niet zomaar een omgekeerd spiegelbeeld van Figuur 26.
Sint-Lambrechts-Woluwe en Sint-Pieters-Woluwe bijvoorbeeld horen bij de gemeenten met de
98
laagste werkloosheidsgraad, terwijl de werkzaamheidsgraad in deze gemeenten volgens Figuur
26 toch niet bijzonder hoog is, maar eerder gemiddeld. Dat betekent wellicht dat in deze
gemeenten meer ‘beroepsinactieven’ wonen, die niet werken maar die ook niet op zoek zijn naar
een job. Jette en Ganshoren lijken in verhouding dan weer een eerder gemiddelde werkloosheid
te hebben, terwijl ze volgens Figuur 26 bij de gemeenten met de hoogste werkzaamheidsgraad
horen. Dat betekent wellicht dat in deze gemeenten weinig ‘inactieven’ wonen: de meerderheid
is ofwel aan het werk, ofwel op zoek naar een job.
De werkloosheidsgraad in de gemeenten rond de Kanaalzone is het hoogst en piekt in de
gemeenten Sint-Jans-Molenbeek en Sint-Joost-ten-Node, waar de percentages ruim boven 25%
liggen. In de rand van Brussel is de werkloosheid het laagst. Vooral de lage werkloosheidsgraad
in de zuidoostelijke gemeenten valt op.
Figuur 29. Werkloosheidsgraad per gemeente, op basis van de Vlaamse Arbeidsrekening (VAR) (2013)
Werkloosheidsgraad
Door een gewijzigde vraagstelling in de EAK, zijn we voor een analyse van de
werkloosheidsgraad door de tijd heen vooral aangewezen op de officiële cijfers van de VAR. Die
tonen geen uitgesproken tendensen in de werkloosheidsgraad door de tijd heen, op een korte
daling tussen 2007 en 2009 na. Over het algemeen blijft de werkloosheidsgraad in Brussel
volgens de officiële cijfers schommelen rond de 22%. De zelfrapportagecijfers geven een
positiever beeld: volgens deze cijfers ligt de Brusselse werkloosheidsgraad tussen 17% en 19%.
Anno 2013 is de werkloosheidsgraad het hoogst in de gemeenten van en rond de Kanaalzone en
het laagst in de randgemeenten.
99
Armoede en ongelijkheid
Indicator 11. Personen in armoede of sociale uitsluiting
‘Armoede’ wordt gedefinieerd als ‘[…] een netwerk van sociale uitsluitingen dat zich uitstrekt
over meerdere gebieden van het individuele en collectieve bestaan. Het scheidt de armen van de
algemeen aanvaarde leefpatronen van de samenleving. Deze kloof kunnen ze niet op eigen
kracht overbruggen.’ (Vranken, 2009:40). Om deze indicator in te vullen baseren we ons op twee
bronnen. In de eerste plaats is er de Welzijnsbarometer die jaarlijks wordt uitgegeven door het
Observatorium voor Welzijn en Gezondheid Brussel-Hoofdstad, en die ook een armoederapport
bevat. Dat armoederapport bevat cijfers die afkomstig zijn uit de enquête naar de inkomens en
levensomstandigheden (SILC).
De tweede bron die we hier gebruiken, is de kansarmoede-index van Kind en Gezin. Die heeft wel
alleen maar betrekking op het aantal kinderen dat geboren wordt in een kansarm gezin, en niet
op de hele Brusselse bevolking.
Figuur 30. Enkele opvallende gegevens over armoede en sociale uitsluiting in Brussel (2014)
Uit de Welzijnsbarometer 2015, gebaseerd op cijfers van 2014, blijkt dat een kleine 31% van de
Brusselaars moet rondkomen met een inkomen onder de armoederisicogrens. Die grens ligt op
1.095 euro voor een alleenstaande, 1.736 euro voor een alleenstaande met twee kinderen en 2.279
euro voor een koppel met twee kinderen.
Om het risico op armoede of sociale uitsluiting te meten wordt een bredere definitie gehanteerd.
Personen die voldoen aan minstens één van de volgende criteria, worden beschouwd als
personen die risico lopen op armoede of sociale uitsluiting:
100
(1) Hij/zij leeft in
armoederisicogrens.
een
gezin
met
een
beschikbaar
inkomen
onder
de
nationale
(2) Hij/zij is tussen 0 en 59 jaar en leeft in een gezin met een zeer lage werkintensiteit. (3) Hij/zij
kent
ernstige
materiële
deprivatie.
Volgens de SILC zou 38,4% van de Brusselaars tot een dergelijke risicocategorie behoren
(Welzijnsbarometer, 2015).
Tot slot wordt 23,3% van de Brusselse kinderen die gebruik maken van het aanbod bij Kind en
Gezin anno 2014 geboren in een kansarm gezin. Dat blijkt uit de kansarmoede-index van Kind en
Gezin. Die index is gebaseerd op de volgende criteria:
(1) maandinkomen (leefloon, werkloosheidsuitkering of een inkomen lager dan het leefloon)
(2) opleidingsniveau ouders (geen, lager, beroepsonderwijs, buitengewoon onderwijs of nietafgemaakt secundair onderwijs)
(3) precaire arbeidssituatie ouders (tijdelijke contracten, beschutte werkplaats, de twee ouders
zijn werkloos of alleenstaande ouder is werkloos)
(4) laag stimulatieniveau (beperkte opvolging van kinderen, problemen met verzorging van
kinderen)
(5) huisvesting (ongezonde of onveilige woning, gebrek aan nutsvoorzieningen)
(6) gezondheid (zwakke gezondheid of handicap gezinsleden, gebrek aan kennis van en deelname
aan de gezondheidszorg)
Als een gezin slecht scoort op drie of meer van deze criteria, wordt het als ‘kansarm’ beschouwd.
Als we de evolutie van de kansarmoede-index van Kind en Gezin door de tijd heen bekijken
(Figuur 31), zien we dat het aandeel kinderen dat opgroeit in een kansarm gezin door de jaren
heen traag maar gestaag toenam: van iets meer dan 15% in 2001, tot de eerder vermelde 23% in
2014.
101
Figuur 31. Aandeel Brusselse kinderen dat geboren wordt in een kansarm gezin door de tijd heen
Figuur 32 toont dat vooral de noordoostelijke gemeenten eerder hoge kansarmoede-percentages
kennen, met uitzondering van de gemeenten Jette, Ganshoren en Sint-Agatha-Berchem. De
kansarmoede-percentages zijn het hoogst in Brussel-Stad en Sint-Jans-Molenbeek: tussen 22% en
27% van de kinderen groeit op in een kansarm gezin. De laagste kansarmoede-percentages zijn
te vinden in de zuidwestelijke gemeenten van Brussel.
102
Figuur 32. Kansarmoede per gemeente op basis van de kansarmoede-index van Kind en Gezin (2014)
Armoede en sociale uitsluiting
Volgens de definitie die wordt gehanteerd in het Europese SILC-onderzoek, loopt meer dan een
derde van de Brusselse inwoners het risico op armoede of sociale uitsluiting. Iets minder dan een
derde moet zien rond te komen met een inkomen dat onder de armoederisicogrens ligt. Het
aandeel kinderen dat wordt geboren in een kansarm gezin, nam de laatste jaren gestaag toe, tot
bijna een vierde van de pasgeborenen in 2014. Het gaat hier om de kinderen die klant zijn bij
Kind en Gezin. De kansarmoede is het grootst in het noordoosten van het Gewest en ligt het
laagst in het zuidwesten. Vooral Brussel-Stad en Sint-Jans-Molenbeek kampen met hoge
kansarmoede-percentages.
Indicator 12. Personen die leven van een vervangingsinkomen
De indicator ‘Personen die leven van een vervangingsinkomen’ wordt hier in kaart gebracht door
het aantal personen weer te geven die een vervangingsinkomen ontvangen. In realiteit zal het
aantal personen die van een vervangingsinkomen leven, wellicht hoger liggen. Het gaat dan
bijvoorbeeld over kinderen die opgroeien in een gezin waarin de gezinshoofden een
vervangingsinkomen hebben. Om meer te weten te komen over het aantal kinderen dat opgroeit
in baanloze gezinnen, verwijzen we naar indicator 13.
De cijfers die we hier weergeven, komen initieel van de RVA, de POD Maatschappelijke Integratie
en de FOD Sociale Zekerheid, maar ze werden verworven via het Brussels Instituut voor Statistiek
en Analyse (BISA) en via het Observatorium voor Gezondheid en Welzijn van Brussel-Hoofdstad.
103
Op basis van deze cijfers geeft Figuur 33 drie types van vervangingsinkomens weer, namelijk de
werkloosheidsuitkering, het leefloon en de tegemoetkoming voor personen met een handicap.
Figuur 33. Aantal begunstigden van een vervangingsinkomen door de tijd heen
Hoewel het aantal personen dat een werkloosheidsuitkering ontving sinds 2010 afnam, steeg het
aantal begunstigden van een leefloon en het aantal personen dat een tegemoetkoming voor
personen met een handicap ontvangt. Ook het aantal 65+’ers dat een inkomensgarantie voor
ouderen krijgt (IGO), nam de laatste jaren toe (niet in Figuur 33). Daardoor ligt het totale aantal
personen met een vervangingsinkomen in 2013 hoger dan in 2011: het gaat om een stijging van
een kleine 4.000 mensen. In 2014 ontvingen 91.663 Brusselaars een werkloosheidsuitkering van de
RVA, 44.453 Brusselaars kregen een leefloon.
In Figuur 34 wordt het aandeel begunstigden van een leefloon per gemeente weergegeven. De
figuur toont dat in de gemeenten van en rond de Kanaalzone in verhouding de meeste mensen
een leefloon ontvangen. Het aandeel personen dat een leefloon krijgt, is het kleinst in de
zuidwestelijke rand en in de gemeenten Jette, Ganshoren en Sint-Agatha-Berchem.
104
Figuur 34. Begunstigden leefloon in de beroepsactieve bevolking (2014)
Vervangingsinkomen
Hoewel het aantal personen met een werkloosheidsuitkering sinds 2010 daalde, nam het aantal
begunstigden van een leefloon, van een tegemoetkoming voor personen met een handicap en
van een inkomensgarantie voor ouderen toe. Daardoor ligt het aantal personen dat een
vervangingsinkomen ontvangt, anno 2014 hoger dan vijf jaar geleden. In 2014 ontvingen in totaal
91.663 Brusselaars een werkloosheidsuitkering van de RVA, 44.453 Brusselaars kregen een leefloon.
Het aandeel Brusselaars dat een leefloon ontvangt, is het grootst in de gemeenten die grenzen
aan de Kanaalzone.
Indicator 13. Kinderen en jongeren in een huishouden zonder betaald werk
Deze indicator wordt ingevuld aan de hand van cijfers over het aandeel kinderen en jongeren
(van 0 tot 17 jaar) in een huishouden zonder betaald werk. De Vlaamse Stadsmonitor bevat een
gelijkaardige indicator. De Algemene Directie Statistiek publiceert cijfers, per gewest, over het
aandeel kinderen dat leeft in een huishouden waar niemand betaald werk verricht. Momenteel
zijn er cijfers beschikbaar voor de periode 2001-2014.
Een kwart (25,7%) van de kinderen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest leefde in 2014 in een
huishouden waar niemand betaald werk verrichtte (Figuur 35). Dat is een stijging ten opzichte
van 2001, toen 23,1% van de kinderen in een baanloos gezin leefde. Tussen 2001 en 2014
fluctueerde het aandeel kinderen dat leefde in een huishouden zonder werk, tussen 22,7% en
27,9%.
105
Figuur 35. Aandeel kinderen (0-17 jaar) dat leeft in een huishouden waar niemand betaald werk verricht in
het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, 2001-2014 (in %)
Het aandeel kinderen dat leeft in een huishouden waar niemand betaald werk verricht, was in
2012 het hoogst in Sint-Joost-ten-Node (40,6%), Sint-Jans-Molenbeek (39,6%), Brussel (37,6%),
Schaarbeek (36,9%), Etterbeek (36,1%) en Sint-Gillis (35,3%) en was het laagst in WatermaalBosvoorde (23,4%), Ganshoren (24,8%), Sint-Agatha-Berchem (25,6%), Jette (26,4%) en Ukkel
(26,8%) (Figuur 36).
106
Figuur 36. Aandeel kinderen (0-17 jaar) dat leeft in een huishouden waar niemand betaald werk verricht in
het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (2012) (%)
Bron: Observatorium voor Gezondheid en Welzijn Brussel-Hoofdstad (2015)
Kaart: VGC Meet- en Weetcel
Kinderen en jongeren in een huishouden zonder betaald werk
Ongeveer een kwart van de Brusselse minderjarigen groeit op in een gezin waar niemand
betaald werk verricht. Dit percentage bleef eerder stabiel door de jaren heen. Het aandeel
kinderen dat opgroeit in een baanloos gezin, is het grootst in het hart van het Gewest, met SintJans-Molenbeek en Sint-Joost-ten-Node op kop, waar de percentages oplopen tot 40%. Het
aandeel ligt het laagst in de rand van het Gewest.
107
2.3.
Maatschappelijk effect 3: De kennis en het gebruik van het Nederlands in
Brussel worden gestimuleerd
Indicator 1. Taalkennis
De indicator ‘taalkennis’ werd noch in de voortgangsrapporten 2010-2012 noch in de
Stadsmonitor 2014 opgenomen. Voor de invulling van deze indicator gebruiken we de BRIOtaalbarometer (Janssens, 2013). ‘Taalkennis’ wordt in de taalbarometer gedefinieerd als ‘een taal
goed tot uitstekend spreken’, waarbij niet alleen het Nederlands, maar ook het Frans, het Engels,
het Arabisch, het Duits, het Spaans, het Italiaans en het Turks aan bod komen. Hoewel de cijfers
van de meest recente barometer al dateren van 2012, is het vandaag de meest actuele bron die
de taalkennis van Brusselaars in kaart brengt. Deze cijfers zijn gebaseerd op een face-tofacebevraging van een representatieve31 steekproef (n=2.500) van meerderjarige Brusselaars die
werd getrokken uit het Rijksregister op basis van leeftijd, geslacht, gemeente en nationaliteit. De
bevraging werd ook al eens uitgevoerd in 2000 en in 2006, waardoor we een vergelijking door
de tijd heen kunnen maken.
Figuur 37. Talen die Brusselaars naar eigen inschatting goed tot uitstekend spreken door de tijd heen
Deze barometer toont dat het aantal respondenten dat aangeeft het Nederlands, het Frans of
het Engels ‘goed tot uitstekend’ te spreken, tussen 2000 en 2012 verminderde (zie Figuur 37).
De taalbarometer is een bevolkingsenquête, de gerapporteerde percentages zijn dus schattingen die in het midden
van een statistische ondergrens en bovengrens liggen (betrouwbaarheidsinterval). Deze schattingsgrenzen worden
voor de leesbaarheid niet gerapporteerd.
31
108
Ondanks deze daling blijven Frans, Nederlands en Engels – in die volgorde – de drie best gekende
talen in Brussel. De mate waarin men Duits, Spaans, Italiaans of Turks kent, is min of meer status
quo gebleven. Over de drie meetpunten heen kunnen we hierin geen uitgesproken trends
waarnemen. Het Arabisch daarentegen maakte een sterke opmars. Tussen 2000 en 2012 steeg het
percentage respondenten dat aangeeft deze taal goed tot uitstekend te spreken, met meer dan
7%.
Taalkennis
Frans, Nederlands en Engels zijn, in die volgorde, de drie best gekende talen in Brussel. Vooral
het Frans is dominant: anno 2012 geeft bijna 90% van de respondenten aan deze taal goed tot
uitstekend te spreken. Toch verminderde de kennis van deze drie talen enigszins tussen 2000 en
2012. De kennis van andere talen ging dan weer in stijgende lijn. Volgens de schattingen van de
derde taalbarometer kent vooral het Arabisch een opmars.
Indicator 3.2 Taalgebruik
Ook voor de invulling van de indicator ‘taalgebruik’ baseren we ons op de BRIO-taalbarometer
(Janssens, 2013). In deze barometer wordt een onderscheid gemaakt tussen thuistaal, taalgebruik
in informele settings en taalgebruik in formele settings.
Thuistaal
In overeenstemming met de tendensen die we vaststelden voor de taalkennis, blijken het Frans
en het Nederlands ook als (exclusieve) thuistaal aan belang in te boeten. Het percentage
respondenten dat uitsluitend het Frans als thuistaal heeft, kende volgens de schatting van de
taalbarometers een spectaculaire daling (Figuur 38). Het aandeel daalt van 52% in 2000 naar
34% in 2012. Nederlands evolueert naar de taal die het minst als (enige) thuistaal fungeert. Het
aantal meertalige gezinnen daarentegen stijgt. Zowel het percentage respondenten dat aangeeft
in een gemengd Nederlandstalig-Franstalig gezin te wonen, als het aantal respondenten dat thuis
Frans spreekt samen met een andere taal, ligt in 2012 zo’n 5% hoger dan in 2000.
109
Figuur 38. Thuistaal van de respondenten door de tijd heen
De meest opvallende stijging zien we bij het aantal respondenten dat alleen een andere taal of
meerdere andere talen als thuistaal heeft, zo toont Figuur 38. De stijging is zo groot dat anno
2012 de groep die een andere taal als thuistaal heeft, bijna even groot is als de groep die thuis
uitsluitend Frans spreekt.
Taalgebruik in informele settings
Met taalgebruik in ‘informele settings’ bedoelen we: taalgebruik onder vrienden, in de buurt en in
het verenigingsleven.
Het taalgebruik met vrienden wordt door Janssens (2013) in kaart gebracht via een
‘intensiteitsschaal’: score 0 op de schaal betekent dat men de taal nooit spreekt, en score 100 dat
men de taal altijd spreekt met vrienden. Figuur 39 toont dat het Frans onder vrienden de meest
gesproken taal is. Niet alleen het merendeel van de Franstaligen spreekt vooral Frans met
vrienden, ook voor de tweetaligen en de anderstaligen is dat het geval.
110
Figuur 39. Intensiteit van het gebruik van Nederlands, Frans, Engels en andere taal onder vrienden
Na het Frans is het Nederlands de meest gesproken taal met vrienden. Dat is vooral te verklaren
door het intensieve gebruik van het Nederlands onder Nederlandstaligen. ‘Andere talen’ worden
vooral door anderstaligen onder vrienden gesproken. Nederlandstaligen en Franstaligen
schakelen, als ze geen Nederlands of Frans met hun vrienden kunnen spreken, eerder over naar
Engels, zo blijkt uit Figuur 39. Deze cijfers kunnen niet worden vergeleken met de vorige twee
meetmomenten, omdat de werkwijze om taalgebruik met vrienden in kaart te brengen voor het
meest recente meetmoment gewijzigd werd (voor meer informatie, zie Janssens, 2013:65).
Taalgebruik in de buurt wordt op twee manieren gemeten: Welke taal spreken de respondenten
met hun buren? En welke taal spreken ze in de lokale winkel? Frans blijkt in de twee gevallen
alomtegenwoordig te zijn, zo toont Figuur 40. Bijna alle respondenten spreken wel eens Frans
met buren of in de winkel. Dat geldt zowel voor de schattingen van 2000 als voor die van 2012.
111
Figuur 40. Percentage respondenten dat aangeeft wel eens Nederlands, Frans of Engels te spreken in de
buurt door de tijd heen
Voor het Nederlands en het Engels stellen we daarentegen opvallende verschillen vast tussen de
eerste taalbarometer in 2000 en de meest recente in 2012. Zowel in de buurtwinkel als met
buren worden deze talen in 2012 vaker gesproken. Voor de verklaring van deze tendens verwijst
Janssens (2013) onder meer naar een switch van tweetalige naar drietalige communicatie die
zich vooral doorzet in taalgemengde huwelijken: de twee partners blijven de eigen taal
gebruiken, maar door hun open houding ten aanzien van taalgebruik zetten ze gemakkelijker de
stap naar het gebruik van een derde taal zoals het Engels.
Tot slot behoort ook taalgebruik in het verenigingsleven tot de ‘informele setting’. Figuur 41
toont voor welke verenigingen de respondenten kiezen, per thuistaal. Deze figuur brengt alleen
respondenten in kaart die lid zijn van een vereniging; wie geen lid is van een vereniging, wordt
hier niet bijgerekend. De figuur toont in de eerste plaats dat Franstalige verenigingen in
verhouding het grootste aantal Franstaligen, tweetaligen en anderstaligen aantrekken.
112
Figuur 41. Lidmaatschap van een Nederlandstalige, een Franstalige en een tweetalige vereniging onder
respondenten die lid zijn van een vereniging
De Nederlandstalige respondenten die lid zijn van een vereniging, zijn vooral terug te vinden in
Nederlandstalige verenigingen, maar ook tweetalige verenigingen zijn populair bij
Nederlandstaligen. Bij Franstaligen, tweetaligen en anderstaligen zijn de Nederlandstalige
verenigingen het minst in trek. Een vereniging wordt als ‘Franstalig’ of als ‘Nederlandstalig’
beschouwd als de officiële communicatie vrijwel uitsluitend in deze taal gebeurt. Dat betekent
echter niet dat binnen deze verenigingen alleen Frans of Nederlands wordt gesproken: in de
Brusselse context worden in de verenigingen ook andere talen gesproken (Janssens, 2013).
Taalgebruik in formele settings
Als ‘formele settings’ voor taalgebruik, beschrijft Janssens (2013) de bedrijfs- of arbeidscontext,
de gezondheidszorg en de administratie. Figuur 42 geeft het formele taalgebruik weer voor
mondelinge communicatie onder collega’s, met de arts en met gemeentelijke ambtenaren. Er
wordt een vergelijking gemaakt tussen het eerste meetmoment van de taalbarometer (2000) en
het meest recente meetmoment (2012).
113
Figuur 42. Mondeling taalgebruik met collega’s, arts en gemeentelijke ambtenaar door de tijd heen (‘Engels’
en ‘Andere taal’ worden niet weergegeven omdat die percentages zeer laag liggen.)
Hoewel het Frans de dominante taal blijft waarin zowel met collega’s, met artsen als met
gemeentelijke ambtenaren wordt gecommuniceerd, neemt het belang daarvan in 2012 af ten
voordele van het gebruik van meerdere talen, zo toont Figuur 42. Met collega’s wordt in 2012
zelfs even vaak in verschillende talen als uitsluitend in het Frans gecommuniceerd. Het
(uitsluitende) gebruik van het Nederlands komt in de formele context maar zeer beperkt voor: in
de drie situaties (collega’s, arts en gemeentelijke ambtenaar) blijft dat ver onder de 10%.
Taalgebruik
Zowel in informele als in formele settings blijft Frans de dominant gebruikte taal. Dat omdat niet
alleen Franstaligen, maar ook tweetaligen en anderstaligen in grote mate in het Frans
communiceren met vrienden of in het verenigingsleven. Het gebruik van het Nederlands lijkt
beperkt te blijven tot Nederlandstaligen zelf. Wel wordt anno 2012 meer Nederlands gesproken in
de buurt in vergelijking met het jaar 2000. In formele omstandigheden neemt het gebruik van
het Frans voornamelijk af ten voordele van een sterkere meertaligheid. Uitsluitend Nederlands
spreken gebeurt in de formele context zelden. Ook de thuistaal van de Brusselse gezinnen is
meertalig: het exclusieve gebruik van Frans of Nederlands neemt af, ten voordele van een
sterkere meertaligheid en van het gebruik van andere talen.
114
Indicator 3.3 Taalverwerving
Taalverwerving gaat over de manier waarop men een taal leert gebruiken, in dit geval gaat het
vooral over het verwerven van het Nederlands. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen
primaire taalverwerving (men heeft het Nederlands van thuis uit geleerd) en secundaire
taalverwerving (men heeft het Nederlands via de school of op een andere manier verworven).
Figuur 43. Taalgebruik met partner en kinderen van respondenten uit een oorspronkelijk Nederlandstalig
en Franstalig gezin door de tijd heen
In 2012 geven Nederlandstaligen het Nederlands sterker aan hun kinderen door dan in 2000, zo
blijkt uit Figuur 43. Het aantal van oorsprong Nederlandstalige respondenten die later in hun
eigen gezin Nederlands spreken met partner en kinderen, steeg van 32,5% naar 56,8%. Deze
sterkere taaloverdracht gaat samen met een afname van het (exclusieve) gebruik van het Frans
en van meertaligheid in de gezinnen van respondenten die van oorsprong Nederlandstalig zijn.
Het aantal van oorsprong Nederlandstalige respondenten dat later in het eigen gezin exclusief
Frans spreekt met partner en kinderen, ligt in 2012 22% lager dan in 2000. Omgekeerd stellen we
vast dat geen enkele van oorsprong Franstalige respondent later in het eigen gezin exclusief
Nederlands spreekt met partner en kinderen. Het exclusieve gebruik van het Frans bij van
oorsprong Franstaligen neemt in 2012 af ten opzichte van 2000, ten voordele van een sterkere
meertaligheid.
De schoolomgeving is een belangrijke bron voor secundaire taalverwerving (Janssens, 2013).
Figuur 44 geeft de gezinstaal weer van de leerlingen uit het Nederlandstalig secundair onderwijs
in Brussel door de tijd heen. Deze grafiek is gebaseerd op de VGC-leerlingentellingen. De laatste
115
registratie dateert van 2013-2014, omdat er wordt gewerkt aan een meer betrouwbare
dataverzamelingsmethode.32 Toch kunnen we in Figuur 44 op basis van deze gegevens enkele
duidelijke tendensen vaststellen.
Figuur 44. Gezinstaal leerlingen uit het Nederlandstalig secundair onderwijs in Brussel, zoals gepercipieerd
door de Nederlandstalige Brusselse scholen, door de tijd heen
Door de jaren heen blijkt het aandeel leerlingen uit een homogeen Nederlandstalig gezin sterk af
te nemen. Het aandeel leerlingen uit homogeen Frans- en anderstalige gezinnen én het aandeel
leerlingen uit taalgemengde gezinnen nam wel toe. Vóór 2000 lag het aandeel leerlingen uit
homogeen Nederlandstalige gezinnen nog tussen 60% en 80%, waarmee deze leerlingen een
absolute meerderheid vormden. Anno 2014 zijn ze, samen met leerlingen uit homogeen
anderstalige gezinnen, in de minderheid. Meer leerlingen komen uit een taalgemengd of uit een
homogeen Franstalig gezin dan uit een homogeen Nederlandstalig gezin. In absolute aantallen
(niet in Figuur 44)33 worden deze tendensen verklaard door een afname van het aantal
Nederlandstalige leerlingen én door een verhoogde instroom van Franstalige, meertalige en
anderstalige leerlingen. Deze bevindingen wijzen enerzijds op mogelijke uitdagingen waarmee
het onderwijs door deze meertalige context geconfronteerd wordt. Anderzijds tonen ze ook het
belangrijke potentieel voor Nederlandse taalverwerving via onderwijs in Nederlandstalige
scholen.
De taalachtergrond wordt ingeschat door de contactpersoon die per school het formulier voor de leerlingentelling
invult. De manier waarop men tot deze inschatting komt, kan echter sterk verschillen van school tot school. Door deze
onduidelijkheid wordt momenteel gezocht naar een meer aangepaste methodologie.
33
U
vindt
deze
cijfers
via
http://www.vgc.be/sites/www.vgc.be/files/download/1415vgcleerlingentelling_evolutiesecundaironderwijs.pdf
32
116
Tot slot kunnen we ook nog per gemeente in kaart brengen welke leerlingen in Brussel
gedomicilieerd zijn, in het Nederlandstalig basis- of secundair onderwijs les volgen en niet het
Nederlands als gezinstaal hebben.34 Daarvoor baseren we ons op cijfers van het departement
Onderwijs en Vorming van de Vlaamse overheid. Het departement Onderwijs en Vorming (2014:1)
definieert dat als volgt: “De taal die de leerling in het gezin spreekt is niet de onderwijstaal
indien de leerling in het gezin met niemand of in een gezin met drie gezinsleden (de leerling niet
meegerekend) met maximaal één gezinslid de onderwijstaal spreekt. Broers en zussen worden als
één gezinslid beschouwd”.
Figuur 45. Aandeel leerlingen dat in Brussel woont en in het Nederlandstalig basis- of secundair onderwijs
les volgt, van wie de thuistaal niet het Nederlands is, in schooljaar 2013-2014
In overeenstemming met de VGC-gegevens in Figuur 44, laat Figuur 45 zien dat in het schooljaar
2013-2014 leerlingen met het Nederlands als thuis- of gezinstaal in de minderheid zijn. Zelfs in de
gemeenten met de minste leerlingen zonder Nederlands als thuistaal, Jette en Elsene, ligt dat
aandeel toch ruim boven de helft. De gemeenten waar het grootste aandeel leerlingen zonder
Nederlands als thuistaal woont, zijn Sint-Jans-Molenbeek, Sint-Joost-ten-Node en Schaarbeek: in
deze gemeenten ligt het aandeel leerlingen zonder Nederlands als thuistaal tussen 74% en 78%.
Over het algemeen toont de kaart in Figuur 45 geen specifieke patronen. Ook zijn de verschillen
tussen de gemeenten klein: ze schommelen tussen 60% en 78%.
U
vindt
deze
cijfers
op
http://www.ond.vlaanderen.be/onderwijsstatistieken/20132014/rapporten/gemeenterapporten/Basis_Secundair_Inschrijvingen_Geografie_W_Thuistaal_13.pdf
34
117
Taalverwerving
De gegevens over de indicatoren taalkennis en taalgebruik geven aan dat het Nederlands over
het algemeen eerder in beperkte mate gekend is en gebruikt wordt. Toch kunnen we vaststellen
dat gezinnen en Nederlandstalige scholen een belangrijk potentieel hebben voor een sterkere
Nederlandse taalverwerving door kinderen en jongeren. Enerzijds blijkt dat anno 2012 van
oorsprong Nederlandstaligen sterker vasthouden aan hun moedertaal. Zij gaan die vaker
gebruiken in de omgang met partner en kinderen in hun eigen gezin. Daardoor is er in het gezin
een sterkere taaloverdracht. Anderzijds blijkt dat het aandeel Nederlandstalige kinderen en
jongeren in het Nederlandstalig onderwijs de laatste jaren afnam ten voordele van een grotere
instroom van Franstalige, meertalige en anderstalige kinderen en jongeren. Dergelijke taalmix
brengt voor het onderwijs allicht grote uitdagingen met zich mee. Maar tegelijk betekent het dat
het Nederlandstalig onderwijs wel degelijk een sleutelrol kan spelen om kinderen en jongeren
het Nederlands te laten verwerven.
118