Liturgieboekje Stille Week

Download Report

Transcript Liturgieboekje Stille Week

Tijdens deze laatste dagen van de Veertigdagentijd,de Stille Week, leven we met elkaar toe naar het Paasfeest. Stap voor stap gedenken we, als een innerlijke weg, het leven en sterven van Jezus, en de betekenis daarvan voor onze wereld en ons bestaan. We sluiten aan bij de oude en rijke traditie om vanuit de Schriften Gods grote beloften op het spoor te komen. Wat waardevol dat u, dat jij mee op weg gaat. We hopen dat alle reisgenoten, zeker ook de gasten, zich daarbij welkom voelen. kleur: wit

Op Witte Donderdag gaan onze gedachten naar de instelling van het Avondmaal: Jezus geeft zichzelf uit handen om ons trouw te blijven. Deze dienstbaarheid van Jezus komt tot uitdrukking in de Schriftlezing van de voetwassing. Als gemeente vieren we onze verbondenheid met deze Heer in het Heilig Avondmaal. Maar ook is dit de nacht van de overlevering in de zin van het verraad: Jezus overgeleverd in de hand van gewelddadige mensen.

inleidend orgelspel mededelingen

en woord van welkom DIENST VAN DE VOORBEREIDING

staande bereiden we ons in stilte voor

3

4

waarna we

zingen: Psalm 67: 1 God zij ons gunstig en genadig. Hij schenke ons ’t gezegend licht dat overvloedig en gestadig straalt van zijn heilig aangezicht: opdat hier op aarde elk uw weg aanvaarde en tot U zich wend’, zo, dat allerwegen ieder volk de zegen van uw heil erkent.

Bemoediging

(

gemeente gaat zitten)

Kyriëgebed,

na ‘zo bidden wij’ zingen we steeds een volgend couplet van Gezang 547 (couplet 1, 2 en 3) Met de boom des levens wegend op zijn rug droeg de Here Jezus Gode goede vrucht. (

refrein

) Kyrië eleison, wees met ons begaan, doe ons weer verrijzen uit de dood vandaan. Laten wij dan bidden in dit aardse dal, dat de lieve vrede ons bewaren zal. (refrein) want de aarde vraagt ons om het zaad des doods, maar de hemel draagt ons

Glorialied:

Psalm 81: 1 en 8 Jubel God ter eer, Hij is onze sterkte! Juich voor Israëls Heer, stem en tegenstem springen op voor Hem die ons heil bewerkte. Ik ben Hij-die-is: God wil Ik u wezen. Uit de duisternis van de slavernij maakte Ik u vrij: hebt gij nog te vrezen? DIENST VAN HET WOORD

Gebed voor de Witte Donderdag Eerste Schriftlezing:

Exodus 4: 29 - 5:2 Toen gingen Mozes en Aäron samen naar Egypte en daar riepen ze de oudsten van Israël bij elkaar. Aäron herhaalde woord voor woord wat de Heer tegen Mozes gezegd had, en liet het volk de wonderen zien. De Israëlieten werden hierdoor overtuigd; toen ze hoorden dat de HEER oog had gekregen voor hun ellende, knielden ze en bogen ze zich diep neer. Hierna gingen Mozes en Aäron naar de farao, en ze zeiden tegen hem: ‘Dit zegt de HEER, de God van Israël: Laat mijn volk gaan, om in de woestijn ter ere van mij een feest te vieren.’ ‘Wie is die HEER, dat ik hem zou gehoorzamen?’ vroeg de farao. ‘Waarom zou ik de Israëlieten laten gaan? Ik ken de HEER niet en de Israëlieten laat ik niet gaan’.

Zingen:

Gezang 904: 4 en 5 Wel kan zijn hulp vertragen, en ’t schijnt soms in de nacht, alsof geen licht zal dagen, alsof geen troost u wacht, als u de angst doet beven dat God u niet meer kent, dat Hij zich van uw leven voorgoed heeft afgewend. 5

6 Maar blijft gij met vertrouwen naar God zien in de nacht; dan doet Hij u aanschouwen wat gij het minst verwacht. Eens zal Hij u bevrijden ook van de zwaarste last, houd moedig bij het strijden aan zijn beloften vast.

Tweede Schriftlezing:

Marcus 14: 1-10 De volgende dag zou het feest van Pesach en het Ongedesemde brood beginnen. De hogepriesters en schriftgeleerden zochten naar een mogelijkheid om hem door middel van een list gevangen te nemen en te doden. Ze zeiden bij zichzelf: Tijdens het feest kan dat niet, want dan komt het volk in opstand. Toen hij in Betanië in het huis van Simon –degene die aan huidvraat had geleden- aanwezig was bij een feestmaal, kwam er een vrouw binnen. Ze had een albasten flesje bij zich dat gevuld was met zeer kostbare, zuivere nardusolie. Ze brak het flesje en goot de olie uit over zijn hoofd. Sommige aanwezigen zeiden geërgerd tegen elkaar: ‘Waar is deze verkwisting goed voor? Die olie had immers voor meer dan driehonderd denarie verkocht kunnen worden, en dat geld hadden we aan de armen kunnen geven. ‘ Ze voeren tegen haar uit. Maar Jezus zei: ‘Laat haar met rust, waarom vallen jullie haar lastig? Ze heeft iets goeds voor mij gedaan. Want de armen zijn altijd bij jullie, en jullie kunnen weldaden aan hen bewijzen wanneer je maar wilt, maar ik zal niet altijd bij jullie zijn. Wat ze kon, heeft ze gedaan: ze heeft mijn lichaam nu al met olie gebalsemd, met het oog op mijn begrafenis. Ik verzeker jullie: waar ook maar ter wereld het goede nieuws verkondigd wordt, zal ter herinnering aan haar verteld worden wat zij heeft gedaan.’ Toen ging Judas Iskariot, een van de twaalf, naar de hogepriesters om hem aan hen uit te leveren.

Lied hierbij:

Gezang 558: 1,3 en 4 Jezus, om uw lijden groot, om uw leven en uw dood die volbrengen ’t recht van God, Kyrië eleison. Om de zalving door een vrouw, vreugdeolie, geur van rouw, teken van wat komen zou, Kyrië eleison. Om het brood, Heer, dat Gij breekt, om de beker die Gij reikt, om de woorden die Gij spreekt, Kyrië eleison.

Overdenking Meditatieve muziek

DIENST DER BEREIDVAARDIGHEID

Lied naar de viering toe:

‘Het brood voor ogen’, wijs: Gezang 350 Het brood dat ons voor ogen staat en zich geduldig breken laat, is uw gedaante, lieve Heer, Gij daalt als manna in ons neer.↗ De beker die de ronde doet, het is de omloop van uw bloed, het spreekt van een geheimenis, uw hartslag die ons leven is. Uw bloed, het raakt de lippen aan, de deurposten van ons bestaan, de dood gaat aan ons hart voorbij, o Lam van God, U loven wij.

Inzameling van de gaven Gebeden

Gij die een broodhuis voor ons zijt, een wijngaard die het hart verblijdt, Heer Jezus, die ons drenkt en voedt, Gijzelf zijt onze overvloed. 7

8

Schriftlezing:

1 Korinthiërs 11: 23-26 Want wat ik heb ontvangen en aan u heb doorgegeven, gaat terug op de Heer zelf. In de nacht waarin de Heer Jezus werd uitgeleverd nam hij een brood, sprak het dankgebed uit, brak het brood en zei: ‘Dit is mijn lichaam voor jullie. Doe dit, telkens opnieuw, om mij te gedenken.’ Zo nam hij na de maaltijd ook de beker, en hij zei: ‘Deze beker is het nieuwe verbond dat door mijn bloed gesloten wordt. Doe dit, telkens als jullie hieruit drinken, om mij te gedenken.’ Dus altijd wanneer u dit brood eet en uit de beker drinkt, verkondigt u de dood van de Heer, totdat hij komt.

We staan op en vormen een kring

Tafelgebed

vg: Rond deze tafel ontmoeten wij elkaar allen: MENS BEN IK, MET U, MET JOU. vg: Aan deze tafel zijn wij te gast. Gastheer is de Levende God. allen: OPENEN WIJ ONS HART VOOR HEM. vg: Bron van leven, hier zijn wij als een samenloop van zoveel omstandigheden. U herkent hoe de tijd ons geraakt heeft, hoe de seizoenen ons leven tekenen. Hoe de herfst ons inprent dat je los moet laten, dat kracht maar zo uit je weg kan stromen. Wij herkennen in levende lijve dat een gure winter alle bloei onvoorstelbaar maakt. Gebeurt er wel iets in door kou bevangen grond? Kan er ooit iets groeien uit een teleurgesteld hart, een door verdriet bevangen hoofd?

Zo denken we aan Jezus, boom geplant aan levend water, maar gaandeweg vernield. Zijn bast bekrast met zoveel namen, met zoveel oud zeer, dat er geen houden geen heden meer aan was. Gekapt als een stuk hout, als een pijnboom, weg van de aarde. Maar uit de stronk van Isaï, voedingsbodem van trouw, kwam een twijg voort: Nieuw leven uit een oud verbond. In dat leven mogen wij delen, Jezus Christus de opgestane. Dankbaar zingen we tot uw eer: 9

10 Vg: Zo gedenken we hoe Jezus aan zijn leerlingen, ook aan ons, voedsel gegeven heeft. Voedsel aan de gedachte dat liefde overwint en als een voorjaar in ons kan uitbreken. Toen hij het Paasmaal vierde nam hij een brood, dankte God voor deze gave, brak het en deelde het met zijn leerlingen. Dit is mijn lichaam voor u, voor jou, voor jou, voor jou. Hij nam een beker met wijn, en deelde die rond: Dit is mijn bloed, vergoten voor elk van jullie. Eet en drink tot mijn gedachtenis, leef eruit met hart en handen. Daarom breek ik dit brood, en deel het met wie naast mij is, vriend of vreemde, mijn naaste, daarom drink ik uit deze beker samen met ieder die tot zijn gedachtenis drinken wil: hij leve in ons, hij moge leven in onze liefde – uit onze dood en verlorenheid moge hij opstaan en tot ons spreken.

Zingen

: ‘Je proeft hier een vleugje olijf’, bundel lied 65, 1 en 2,

‘In een land dichter bij zee’

Je proeft hier een vleugje olijf uit de hof waar de Heer heeft gebeden; de sfeer van het huwelijksverblijf na de wijn met een waterverleden.

Je ontvangt het vandaag van de Heer, want brood dat je deelt smaakt naar meer. Je breekt en je voelt hoe de gist van Gods trouw alles lucht heeft gegeven: Zijn adem voor wie iemand mist en vergeving aan wie niet kon leven. Je ontvangt het vandaag van de Heer, want brood dat je deelt smaakt naar meer.

Vg: Wij vieren deze Maaltijd in een wereld die uitziet naar de grote zomer, de bloei van ieder mensenkind dat nu nog tegen de verdrukking in zoekt naar een veilig thuis, een ontspannen vrolijkheid, een genezen bestaan. Wij vieren deze Maaltijd vol verlangen en in afhankelijkheid van de terugkomst van onze Heer. Gem: MARANATHA: KOM HEER EN VOLTOOI UW SCHEPPING.

We bidden samen

het ‘Onze Vader’

Groet van vrede:

wensen we elkaar, als kinderen van die hemelse Vader,met een handdruk de vrede van Christus toe.

Delen van brood en wijn Dankgebed

We gaan weer in de banken zitten

OVERGANG NAAR GOEDE VRIJDAG

Er wordt verder gezongen met minimale begeleiding

Vg: Nadat ze de lofzang hadden gezongen, vertrokken ze naar de Olijfberg (Mt. 26:30). Jezus ging met zijn leerlingen naar een plek die Getsemane heet en zei tegen hen: ‘Blijven jullie hier zitten, ik ga daar verderop bidden.’Hij liep nog wat verder, ging voorover liggen en bad: ‘Vader, als het mogelijk is, laat dan deze beker aan mij voorbijgaan. Maar: niet zoals ik wil, maar zoals u wilt’.

Zingen

: Gezang 180: 1 en 2 (Lb ’73)

terwijl de diakenen de bekers, de kan en de schalen met brood wegdragen.

11

12 Getsemane, die nacht moest eenmaal komen. De Heiland heeft bewust die weg genomen. Hij laat zijn doel niet los, wijkt niet terzijde, aanvaardt het lijden. Hoe dichtbij is de hof, waar Gij gewaakt hebt; verstaanbaar is de klacht, die Gij geslaakt hebt. Nog leeft de haat, die U kwam overvallen: zo zijn wij allen.

Vg: ‘Toen keerde hij terug naar de drie leerlingen en vond hen in slaap. ‘Ach, konden jullie nog geen uur met mij waken?’ vroeg hij aan Petrus’.

Zingen:

Gezang 180: 3 en 4 (Lb ’73)

terwijl de diakenen de kaarsen die op tafel staan wegdragen.

Wie heeft gewaakt van die het naaste stonden? Hij heeft hen driemaal slapende gevonden. hij ging terug en heeft alleen geleden, eenzaam gebeden: Laat Vader, deze beker Mij voorbijgaan; waar zijn de eng͜elen die Mij kunnen bijstaan? Maar, zo Ik niet dit lijden mag ontvlieden, uw wil geschiede. Vg: En Jezus zei: ‘zie het beslissende uur is gekomen. De Mensenzoon wordt uitgeleverd aan zondige mensen’

Zingen:

vers 5, 6 en 7

terwijl de diakenen de witte lakens van tafel en het witte antependium wegdragen.

Altijd zal Jezus weer in doodsstrijd wezen, tot aan het eind der wereld moet Hij vrezen, zijn eigen jongeren in slaap te ontdekken. Wat zou hen wekken? In angst en tranen werd zijn strijd gestreden. Toen kon Hij toebereid naar voren treden. De duisternis kon, wat zij mocht verzinnen, Hem niet verwinnen. Hier staan wij, Heer, een afgeweken schare wij die zo zorgeloos, zo ontrouw waren. Zegen ons toch en reinig onze harten, o man van smarten!

Zegen

, die we beantwoorden met een gezongen ‘Amen’.

De lichten worden gedempt. We verlaten de kerk in stilte.

13

14 kleur: zwart

De liturgie op Goede Vrijdag is ingetogen: we komen de kerk in stilte binnen en verlaten haar ook in stilte en tijdens de dienst wordt de paaskaars gedoofd. Vandaag gedenken we immers het lijden en sterven van Jezus, onze Heer.

DIENST VAN DE VOORBEREIDING Het welkomstwoord ontbreekt De dienstdoende ambtsdragers komen binnen

De gemeente staat op.De ouderling geeft de predikant een hand.

Groet

P. De HEER zij met u. G. DE HEER ZAL U BEWAREN.

De gemeente gaat zitten

.

Gebed op Goede Vrijdag

DIENST VAN DE SCHRIFTEN

Eerste Schriftlezing

:

Uit Psalm 22:

Mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten? U blijft ver weg en redt mij niet, ook al schreeuw ik het uit. ‘Mijn God!’ roep ik overdag, en u antwoordt niet,

’s nachts, en ik vind geen rust. (..) Allen die mij zien, bespotten mij, ze schudden meewarig het hoofd: ‘Wend je tot de HEER! Laat hij je verlossen, laat hij je bevrijden, hij houdt toch van je?’ (..) Ik kan al mijn beenderen tellen. Zij kijken vol leedvermaak toe, verdelen mijn kleren onder elkaar en werpen het lot om mijn mantel. HEER, houd u niet ver van mij, mijn sterkte, snel mij te hulp.

Lied:

“Mijn ogen zijn gevestigd” (Gezang 25a) Mijn ogen zijn gevestigd op God, of Hij mij redt. Mijn hart, hoezeer onrustig, heb ik op Hem gezet. Kan ik de nacht verduren, waarin Gij verre zijt? Gij zult mijn voeten sturen in 't duister van de tijd. Maar wees mij dan genadig en richt mijn leven op, dat ik opnieuw gestadig kan gaan in 's levens loop. Mijn hart, hoezeer onrustig, heb ik op U gezet, mijn ogen zijn gevestigd op U, tot Gij mij redt.

Tweede Schriftlezing

: Marcus 14: 32 - 15: 47 Dit lijdensevangelie wordt met vele stemmen gelezen: E= evangelist C= Christus B=Andere stemmen A= Allen

Marcus 14: 32-52

zijn leerlingen:

‘toen lieten allen Hem in de steek’

E: Ze kwamen bij een plek die Getsemane heette, en hij zei tegen C: ‘Blijven jullie hier zitten, terwijl ik ga bidden.’ E: Hij nam Petrus, Jakobus en Johannes met zich mee. Hij voelde zich onrustig en angstig worden en zei tegen hen: 15

16 C: ‘Ik voel me dodelijk bedroefd; blijf hier waken.’ E: Hij liep nog een stukje verder, liet zich toen op de grond vallen en bad dat dit uur zo mogelijk aan hem voorbij mocht gaan. Hij zei: C: ‘Abba, Vader, voor u is alles mogelijk, neem deze beker van mij weg. Maar laat niet gebeuren wat ik wil, maar wat u wilt.’ E: Hij liep terug en zag dat zijn leerlingen lagen te slapen. Hij zei tegen Petrus: C: ‘Simon, slaap je? Kon je niet één uur waken? Blijf wakker en bid dat jullie niet in beproeving komen; de geest is wel gewillig, maar het lichaam is zwak.’ E: Weer ging hij weg om te bidden, met dezelfde woorden als daarvoor. Toen hij weer terugkwam, lagen ze opnieuw te slapen, want hun ogen vielen steeds dicht, en ze wisten niet wat ze hem moesten antwoorden. Toen hij voor de derde maal terugkwam, zei hij tegen hen: C: Liggen jullie daar nog steeds te slapen en te rusten? Het is zover: het ogenblik is gekomen waarop de Mensenzoon wordt uitgeleverd aan de zondaars. Sta op, laten we gaan; kijk, hij die me uitlevert, is al vlakbij. E: Nog voor hij uitgesproken was, kwam Judas eraan, één van de twaalf, in gezelschap van een met zwaarden en knuppels bewapende bende, die door de hogepriesters, schriftgeleerden en oudsten was gestuurd. Met hen had zijn verrader een teken afgesproken. Hij had gezegd: B: Degene die ik kus, die is het. Neem hem gevangen en voer hem weg onder strenge bewaking. E: Toen hij eraan kwam, liep hij recht op Jezus af, zei: A: Rabbi! E: en kuste hem. Ze grepen hem vast en namen hem gevangen. Eén van de omstanders trok een zwaard, ging de dienaar van de hogepriester te lijf en sloeg hem een oor af. Jezus zei tegen hen: C: U bent er met zwaarden en knuppels op uitgetrokken om mij te arresteren, alsof ik een misdadiger ben! Dagelijks was ik bij jullie in

de tempel om onderricht te geven, en toen hebben jullie me niet gevangen genomen; maar dit gebeurt omdat de Schriften in vervulling moeten gaan. E: Toen lieten allen hem in de steek en vluchtten weg. Een jongeman, die alleen een linnen kleed aanhad, probeerde bij hem te blijven, maar toen ook hij werd vastgegrepen, liet hij het kleed in hun handen achter en vluchtte naakt weg.

Zingen:

Gezang 944: 1 en 2 O Heer, verberg U niet voor mij, wanneer ik mij verberg voor U. Gij weet het, ik ben bang voor U, ontwijk U en verlang naar U. O ga niet aan mijn hart voorbij. En wees niet toornig over mij, wanneer ik U geen liefde bied. Ik noem U, maar ik ken U niet, ik buig mij, maar ik ben het niet en mijn gebed is tegen mij.

Marcus 14: 53-65

‘wij hebben hem horen zeggen’

E: Jezus werd meegevoerd naar het huis van de hogepriester om te worden voorgeleid, en alle hogepriesters, oudsten en schriftgeleerden kwamen daar bijeen. Petrus volgde hem op een afstand tot op de binnenplaats van het huis van de hogepriester, waar hij tussen de knechten ging zitten en zich warmde aan het vuur. De hogepriesters en het hele Sanhedrin probeerden iemand een getuigenverklaring tegen Jezus te laten afleggen op grond waarvan ze hem ter dood konden veroordelen, maar dat lukte hun niet; want hoewel veel mensen een valse verklaring aflegden, waren hun getuigenissen niet eensluidend. Toen kwamen er een paar met de volgende valse verklaring: B: We hebben hem horen zeggen: ‘Ik zal die door mensenhanden gemaakte tempel afbreken en in drie dagen een andere opbouwen die niet door mensenhanden gemaakt is.’ E: Maar ook op dit punt waren de getuigenverklaringen niet 17

18 afdoende. De hogepriester stond op en vroeg Jezus: B: Waarom antwoordt u niet? U hoort toch wat deze getuigen zeggen? E: Maar hij bleef zwijgen en antwoordde niet. Toen vroeg de hogepriester hem: B: Bent u de Messias, de Zoon van de Gezegende? C: Dat ben ik, en u zult de Mensenzoon aan de rechterhand van de Machtige zien zitten en hem zien komen op de wolken van de hemel. E: De hogepriester scheurde zijn kleren en zei: B: Waarvoor hebben we nog getuigen nodig? U hebt de godslastering gehoord; wat is uw oordeel? E: Allen oordeelden dat hij schuldig was en de doodstraf verdiende. Toen begonnen sommigen hem te bespuwen; ze blinddoekten hem en sloegen hem in het gezicht en zeiden tegen hem: A: PROFETEER NU MAAR! E: En ook de dienaren onthaalden hem op vuistslagen.

Zingen

: ‘Christus heeft voor ons geleden’ (w: Gez.527, t. W.Barnard) Christus heeft voor ons geleden als een beeld van ons bestaan, dat wij zover zouden gaan in zijn voetstappen te treden. Die geen zonde heeft bedreven, uit wiens mond niet is gehoord enig onvertogen woord, maar de adem van het leven. Die wanneer Hij werd geslagen, zelfs zijn mond niet opendeed, die niet dreigde als Hij leed, maar het zwijgend heeft verdragen.

Marcus: 14: 66-72

‘Ik ken hem niet’ E: Terwijl Petrus beneden op de binnenplaats was, kwam één van de dienstmeisjes van de hogepriester voorbij. Toen ze Petrus bij het

vuur zag zitten, keek ze hem aan en zei: B: Jij was ook bij die Jezus van Nazaret! E: Maar hij ontkende dat en zei: A: IK WEET NIET WAAR JE HET OVER HEBT, IK BEGRIJP ECHT NIET WAT JE BEDOELT. E: Hij ging naar buiten, naar het voorportaal, en er kraaide een haan. Toen het meisje hem daar weer zag, zei ze opnieuw, nu tegen de omstanders: B: Hij is één van hen! E: Maar hij ontkende het weer. En algauw zeiden ook de omstanders tegen Petrus: B: Je bent wel degelijk één van hen, jij komt immers ook uit Galilea. E: Maar hij begon te vloeken en zwoer: A: IK KEN DIE MAN OVER WIE JULLIE HET HEBBEN NIET! E: En meteen kraaide de haan voor de tweede keer. En Petrus herinnerde zich dat Jezus tegen hem gezegd had: C: Voordat een haan tweemaal heeft gekraaid, zul je mij driemaal verloochenen. E: En toen hem dat te binnen schoot, begon hij te huilen.

De Thomascantorij zingt:

‘Herzliebster Jesu, was hast du verbrochen?’ en ‘Ich bin’s, ich sollte büssen’ (uit: Mattheüspassion, J.S. Bach)

Marcus 15: 1-15

E:’s Ochtends in alle vroegte kwamen de hogepriesters, de oudsten en de schriftgeleerden en het hele Sanhedrin in vergadering bijeen. Na Jezus geboeid te hebben, brachten ze hem weg en leverden hem over aan Pilatus. Pilatus vroeg hem: B: Bent u de koning van de Joden? C: U zegt het.

‘Wat heeft hij dan misdaan’

19

20 E: De hogepriesters brachten allerlei beschuldigingen tegen hem in. Pilatus vroeg hem toen: B: Waarom antwoordt u niet? U hoort toch waar ze u allemaal van beschuldigen? E: Maar Jezus zei helemaal niets meer, tot verwondering van Pilatus. Pilatus had de gewoonte om op elk Pesachfeest één gevangene vrij te laten op verzoek van het volk. Op dat moment zat er een zekere Barabbas gevangen, samen met de andere opstandelingen die tijdens het oproer hadden gemoord. Een grote groep mensen trok naar Pilatus en begon hem te vragen om ook nu te doen wat zijn gewoonte was. Pilatus vroeg hun: B: Wilt u dat ik de koning van de Joden vrijlaat? E: Want hij begreep wel dat de hogepriesters hem uit afgunst hadden uitgeleverd. Maar de hogepriesters hitsten de menigte op om te zeggen dat hij Barabbas moest vrijlaten. Toen zei Pilatus tegen hen: B: Wat wilt u dan dat ik doe met die man die u de koning van de Joden noemt? E: En ze begonnen weer te schreeuwen: A: KRUISIG HEM! E: Pilatus vroeg: B: Wat heeft hij dan misdaan? E: Maar ze schreeuwden nog harder: A: KRUISIG HEM! E: Omdat Pilatus de menigte tevreden wilde stellen, liet hij Barabbas vrij. Jezus leverde hij uit om gekruisigd te worden, nadat hij hem eerst nog had laten geselen.

De Thomascantorij zingt:

‘O Haupt voll Blut und Wunden’ - ‘Wenn ich einmal soll scheiden’ (uit: Mattheüspassion, J.S. Bach)

Marcus 15: 16-22

E: De soldaten leidden hem weg, het paleis (dat wil zeggen het pretorium) in, en riepen de hele cohort bijeen. Ze trokken hem een purperen gewaad aan, vlochten een kroon van doorntakken en zetten hem die op. Daarna brachten ze hem hulde met de woorden:

‘bespot’

A: GEGROET, KONING VAN DE JODEN! E: Ze sloegen hem met een rietstok tegen het hoofd en bespuwden hem, en bogen onderdanig voor hem. Nadat ze hem zo hadden bespot, trokken ze hem het purperen gewaad uit en deden hem zijn kleren weer aan. Toen brachten ze hem naar buiten om hem te kruisigen. Ze dwongen een voorbijganger die net de stad binnenkwam, Simon van Cyrene, de vader van Alexander en Rufus, om het kruis te dragen. Ze brachten hem naar Golgota, wat in onze taal ‘schedelplaats’ betekent.

Zingen

: ‘Kruis van Christus, hout der schande’, op wijs van gezang 801 (t.: Sytze de Vries) Kruis van Christus, hout der schande, aan u kleeft onschuldig bloed, nu God zelf door mensenhanden aan u hangt en bloeden moet. Die als Koning der getijden troonde in het eeuwig licht, is hier toonbeeld van het lijden dat wij hebben aangericht.

Marcus 15: 23-38

‘tussen de misdadigers’

E: Ze wilden hem met mirre vermengde wijn geven, maar hij nam die niet aan. Ze kruisigden hem en verdeelden zijn kleren onder elkaar; ze dobbelden erom wie wat zou krijgen. Het was in het derde uur na zonsopgang toen ze hem kruisigden. Het opschrift met de 21

aanklacht tegen hem luidde: ‘De koning van de Joden’. Samen met hem kruisigden ze twee misdadigers, de een rechts van hem, de ander links. De voorbijgangers keken hoofdschuddend toe en dreven de spot met hem: A: ‘ACH, KIJK NU TOCH EENS! JIJ DIE DE TEMPEL AFBREEKT EN IN DRIE DAGEN WEER OPBOUWT, RED JEZELF TOCH DOOR VAN HET KRUIS AF TE KOMEN.’ E: Ook de hogepriesters en de schriftgeleerden maakten onder elkaar zulke spottende opmerkingen: B: ‘Anderen heeft hij gered, maar zichzelf redden kan hij niet; laat die Messias, die koning van Israël, nu van het kruis afkomen. Als we dat zien, zullen we geloven!’ E: Ook de twee andere gekruisigden beschimpten hem. Op het middaguur viel er een duisternis over het hele land, die drie uur aanhield. Aan het einde daarvan, in het negende uur, riep Jezus met luide stem: C: ‘Eloï, Eloï, lemasabachtani?’, E: wat in onze taal betekent: C: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten?’ E: Toen de omstanders dat hoorden, zeiden enkelen van hen: B: ‘Hoor, hij roept Elia!’ E: Iemand ging snel een spons halen, doordrenkte die met zure wijn, stak de spons op een stok en probeerde hem te laten drinken, terwijl hij zei: B: ‘Laten we eens kijken of Elia komt om hem eraf te halen.’ E: Maar Jezus slaakte een luide kreet en blies de laatste adem uit. En het voorhangsel van de tempel scheurde van boven tot onder in tweeën.

Het licht van de Paaskaars wordt gedoofd.

We zijn stil

Na het moment van stilte zingen we: Gezang 590: 1 en 2 22

Nu valt de nacht. Het is volbracht: de Heer heeft heel zijn leven voor het menselijk geslacht De wereld gaf Hem slechts een graf, zijn wonen was Hem zwerven; al zijn onschuld werd Hem straf in Gods hand gegeven. en zijn leven sterven.

Marcus 15: 39-47

‘gewikkeld in doeken’

E: Toen de centurio, die recht tegenover hem stond, hem zo zijn laatste adem zag uitblazen, zei hij: A: WERKELIJK, DEZE MENS WAS GODS ZOON E: Van een afstand keken ook enkele vrouwen toe, onder wie Maria uit Magdala en Maria de moeder van Jakobus de jongere en van Joses, en Salome. Toen hij in Galilea verbleef, waren deze vrouwen hem gevolgd en hadden ze voor hem gezorgd, net als vele andere vrouwen die met hem waren meegereisd naar Jeruzalem. Toen de avond al gevallen was (het was de ‘voorbereidingsdag’ dat wil zeggen de dag voor de sabbat), kwam Josef van Arimatea, een vooraanstaand raadsheer, die zelf ook de komst van het koninkrijk van God verwachtte. Hij raapte al zijn moed bijeen en ging naar Pilatus, die hij om het lichaam van Jezus vroeg. Het bevreemdde Pilatus dat hij al dood zou zijn en hij riep de centurio bij zich, aan wie hij vroeg of Jezus al gestorven was, en toen de centurio dat bevestigd had, gaf hij het lijk aan Josef. Josef kocht een stuk linnen, haalde Jezus van het kruis en wikkelde hem in het linnen. Daarna legde hij hem in een graf dat in de rots was uitgehouwen en rolde een steen voor de ingang. Maria uit Magdala en Maria de moeder van Joses keken toe in welk graf hij werd gelegd. Zingen: ‘O nacht zo lang’ (wijs: Psalm 110, t. A.F. Troost) O nacht zo lang, gij langste aller nachten, is God vergeten wat Hij heeft beloofd- zijn wij verbannen, weg uit zijn gedachten, 23

24 Maak deze nacht, de langste aller nachten, licht als de dag, die lachend leven vindt en leg ons lot terug in Gods gedachten, Gij licht, die nacht en nevel overwint.

Voorbeden

DE KRUISMEDITATIE

Het beklag Gods

Terwijl wij nu zo het lijden van de Heer gedenken, willen wij ook luisteren naar ‘het beklag Gods’. Dit is een liturgische tekst, onder meer gebaseerd op gedeelten uit het boek Micha, waarin God vertelt van zijn trouw en zijn mensen vraagt wat hun antwoord daarop is. Wanneer wij horen hoe Gods vragen ons bestaan aan het licht brengen, kunnen wij niet anders dan vragen om zijn ontferming. Telkens als klinkt: Waarom laat u dit toe? antwoorden we allen met: HEILIGE GOD, HEILIG EN BARMHARTIG, ONTFERM U OVER ONS.

Het Beklag ronden we af met het lied

’Zijn alsof niet’,wijs: Ps. 65 Zijn alsof niet, hart blind geboren. Oor dat geen woord verstaat. Hand die niet doet, mond dicht gevroren. Ik dat niet open gaat. De dood gezocht, de nacht verwensen waarin wij zijn ontwaakt. Zijn alsof nooit, alsof niet mensen voor mensen zijn gemaakt. Zijn – en dat niets mij ooit kan scheiden van God die in mij leeft. Onschendbaar zijn, onnoembaar lijden, en niets dat reden geeft en niemand die mijn hoop rechtvaardigt, en niemand weet van mij dan Gij alleen die in mij ademt. Mijn levensdag zijt Gij.

Het geheimenis van het kruis

op het hart meedraagt. Jezus’ lijden is op een diepe wijze verbonden met waar wij aan lijden. U kunt naar voren komen om, in de vorm van een steen, bij dit kruis neer te leggen waar u aan lijdt. Wat u, wat jij als een steen

Onder meditatieve muziek gedenken we de betekenis van het kruis.

Onze Vader:

Samen bidden we hardop het Onze Vader.

Zegen

: vg: De vrede van God, die alle verstand te boven gaat, beware uw harten en zinnen in Christus Jezus. Gem: Amen

We verlaten in stilte de kerk

25

26 kleur: zwart en wit

De Paaswake geldt als de ‘nacht aller nachten’: de viering van het mysterie van de opwekking van Jezus Christus vindt in deze dienst plaats. We komen stil binnen in de duistere kerk. In het begin van de dienst wordt de paaskaars aangestoken en door de kerk gedragen: alleen het licht van Christus schijnt in de duisternis. Dit licht geven we elkaar door. In deze dienst vernieuwen we ook onze doopgeloften: wij zijn gedoopt in Zijn dood, en met Hem opgestaan tot een nieuw leven. Het feest van Christus’ opstanding wordt voortgezet op Paasmorgen.

WAKEN IN HET DONKER zittend zingen we:

Psalm 130: 3, 4 Ik heb mijn hoop gevestigd op God de HEER die hoort. Mijn hart, hoezeer onrustig, wacht zijn verlossend woord. Nog meer dan in de nachten wachters het morgenlicht, blijf ik, o Heer, verwachten uw lichtend aangezicht. Gij al Gods bondgenoten, ziet naar zijn toekomst uit! De HEER is vast besloten, tot goedertierenheid! Hoort aan de goede tijding; Hij geeft in zijn geduld aan Israël bevrijding van onrecht en van schuld.

Gebed om ontferming

na ‘zo bidden wij’ zeggen we:

BARMHARTIGE GOD, LAAT ONS NIET OVER AAN HET DONKER. 27

28

De lof van het licht

Stilte – de lichten zijn nog zoveel mogelijk gedoofd, het orgel zwijgt. Intocht – een diaken draagt de paaskaars de donkere kerk binnen, ook de kan met het doopwater en een voorbode van de liturgische schikking op Paasmorgen worden binnengebracht, de gemeente gaat staan en het licht wordt doorgegeven.

Diaken: Christus, het Licht der wereld! Gem: HEER, WIJ DANKEN U. Diaken: Christus, het Licht der wereld! Gem: HEER, WIJ DANKEN U. Diaken: Christus, het Licht der wereld! Gem: LOF ZIJ U CHRISTUS!

Onder het zingen

van ‘Licht, ontloken’, (wijs Gezang 801), wordt het licht doorgegeven. Licht, ontloken aan het donker, Licht, gebroken uit de steen, Licht, waarachtig levensteken, werp uw waarheid om ons heen! Licht, geschapen, uitgesproken, Licht, dat straalt van Gods gelaat, Licht, uit Licht, uit God geboren, groet ons als de dageraad!

Licht, aan liefde aangestoken, Licht, dat door het donker brandt, Licht gedompeld in de dood, Licht, jij ware vreugdebode, Licht, verschenen uit de hoge, Licht, onstuitbaar, niet te doven, zet de nacht in vuur en vlam! voed ons als het nieuwe brood.

Licht, straal hier in onze ogen, Licht, ontloken aan het donker, Licht, breek uit in duizendvoud, Licht, gebroken uit de steen, Licht, kom ons met stralen tooien, Licht, waarachtig levensteken, ga ons voor van hand tot hand! werp uw waarheid om ons heen!

Als het licht verspreid is

bidt de diaken: Laat dan het licht, Heer onze God, dat U in ons midden hebt ontstoken, laat deze kaars, waaraan wij ons koesteren, van nu af aan in ons nooit meer doven. Bewaar ons leven in Uw licht. Amen. Vg: Laten hemel en aarde zingen van Gods bevrijding en laten wij ons daarbij voegen:

Zingen

: Gezang 601: 3 Alles zal zwichten en verwaaien wat op het licht niet is geijkt. Taal zal alleen verwoesting zaaien en van ons doen geen daad beklijft. Veelstemmig licht, om aan te horen zolang ons hart nog slagen geeft. Liefste der mensen, eerstgeboren Licht, laatste woord van Hem die leeft.

Het licht gaat aan, de wakekaarsen worden gedoofd en de gemeente gaat zitten.

Wisseling van de kleuren

DE DIENST VAN HET WOORD

(Schriftlezingen waarin tot uitdrukking komt hoe God zijn mensen steeds weer oproept om Hem, die het licht tevoorschijn riep, te zoeken. Zijn Naam is onze bevrijding.)

29

Een kind vraagt:

‘Waarom is deze nacht zo anders dan alle andere nachten? Vg: Dit is de nacht waarin we gedenken dat God het licht dat leven doet tevoorschijn riep.

Lezing:

Genesis 1: 1 – 5 In het begin schiep God de hemel en de aarde. De aarde was nog woest en doods, en duisternis lag over de oervloed, maar Gods Geest zweefde over het water. God zei: ‘Er moet licht komen,’ en er was licht. God zag dat het licht goed was en hij scheidde het licht van de duisternis; het licht noemde hij dag, de duisternis noemde hij nacht. Het werd avond en het werd morgen. De eerste dag.

Zingen:

“In het begin” (Gezang 162: 1, 2, 5 en 6) In het begin lag de aarde verloren, in het begin in de duisternis; God sprak zijn woord en het licht werd geboren, 't licht dat vandaag onze dag nog is. In het begin zijn de wolken en luchten, in het begin is de hemel ontstaan. God sprak zijn woord en de wateren vluchtten: zo bracht Hij scheiding en ruimte aan. In het begin kwamen vogels gevlogen, in het begin werd hun lied al gehoord. Vissen in 't water, wat leeft op het droge: God schiep de dieren, elk naar hun soort. In het begin riep God mensen tot leven, in het begin was het woord in hun mond. Wat was het goed om op aarde te wonen, wat was God blij dat de wereld bestond. 30

Een kind vraagt:

‘Waarom is deze nacht zo anders dan alle andere nachten?’ Vg: Dit is de nacht waarin we gedenken dat God werkt aan bevrijding. Hij maakt zichtbaar waar Zijn licht te vinden is.

Lezing

: Exodus 10: 21-24 De HEER zei tegen Mozes: ‘Strek je arm uit naar de hemel, dan komt er duisternis over Egypte, een duisternis zo dicht dat ze tastbaar is.’ Mozes strekte zijn arm uit naar de hemel, en toen was heel Egypte in diepe duisternis gehuld, drie dagen lang. Drie dagen lang konden de mensen elkaar niet zien en kon niemand een stap verzetten. Maar waar de Israëlieten woonden was het licht. Toen ontbood de farao Mozes en zei: ‘Ga de HEER dan maar vereren. Jullie kinderen mogen mee, maar jullie schapen, geiten en runderen moeten jullie hier laten.’

Zingen:

Gezang 801: 3 en 5 Door de nacht leidt ons ten leven licht dat weerklinkt overal, dat ons blinkend zal omgeven, als ons God ontvangen zal. Met één lied uit duizend monden gaan wij zingend door de nacht, door één Geest tesaam verbonden, naar de kust waar God ons wacht.

Een kind vraagt:

‘Waarom is deze nacht zo anders dan alle andere nachten?’ Vg: Dit is de nacht waarin we horen dat iedereen opnieuw mag beginnen. 31

32

Lezing:

Jona 2 De HEER liet Jona opslokken door een grote vis. Drie dagen en drie nachten zat Jona in de buik van de vis. Toen begon hij in de buik van de vis tot de HEER, zijn God, te bidden: ‘In mijn nood roep ik de HEER aan en hij antwoordt mij. Uit het rijk van de dood schreeuw ik om hulp – u hoort mijn stem! U slingerde mij de diepte in, naar het hart van de zee. Door kolkend water ben ik omgeven, zwaar slaan uw golven over mij heen. Ik dacht: Verstoten ben ik, verbannen uit uw ogen. Maar eens zal ik opnieuw uw heilige tempel aanschouwen. Het water stijgt tot aan mijn lippen, muren van water storten op mij neer, zeewier om mijn hoofd verstikt mij. Ik zink tot de bodem, waar de bergen oprijzen, naar het rijk dat zijn grendels voorgoed achter mij sluit. Maar u trekt mij levend uit de dood omhoog, o HEER, mijn God! Nu mijn levensadem mij verlaat roep ik u aan, HEER, en mijn gebed komt tot u in uw heilige tempel. Zij die armzalige afgoden vereren, verlaten u, trouwe God. Maar ik zal mijn stem in dank verheffen en u offers brengen; mijn geloften los ik in. Het is de HEER die redt!’ Toen, op bevel van de HEER, spuwde de vis Jona uit op het land.

Zingen:

‘Jona uit de grote vis’ (AWN I, 12: 1-3) Jona heeft God wel verstaan, maar hij stoort er zich niet aan. Jona gaat heel eigenwijs met een grote boot op reis. Maar de Heer zegt: nee, nee, nee, Jona moet naar Ninevé. (2x) Midden op de oceaan komt zijn schip in een orkaan, Jona wordt van boord gezet, maar een vis heeft hem gered. Want de Heer zegt: nee, nee, nee, Jona moet naar Ninevé! (2x) Na drie dagen duisternis komt hij heelhuids uit de vis. Jona gaat nu wèl op pad, naar die goddeloze stad. Want de Heer zegt: nee, nee, nee, Jona moet naar Ninevé! (2x)

Een kind vraagt:

‘Waarom is deze nacht zo anders dan alle andere nachten?’ Vg: Dit is de nacht waarin we gedenken dat mensen vasthouden aan God, ook al moeten ze veel doorstaan.

Lezing

: Daniël 3: 1-18 Op een dag gaf koning Nebukadnessar opdracht een gouden beeld te maken, zestig el hoog en zes el breed, en hij liet het opstellen in de provincie Babel, in de vlakte van Dura. Vervolgens ontbood hij de satrapen, stadhouders, gouverneurs, staatsraden, schatbewaarders, rechters, magistraten en alle bestuurders van de provincies; ze moesten de inwijding bijwonen van het beeld dat koning Nebukadnessar had opgericht. De satrapen, stadhouders, gouverneurs, staatsraden, schatbewaarders, rechters, magistraten en alle bestuurders van de provincies kwamen bijeen om het beeld dat koning Nebukadnessar had opgericht in te wijden. Ze stelden 33

zich op voor het door Nebukadnessar opgerichte beeld. Een heraut riep met luide stem: ‘Volken en naties, welke taal u ook spreekt, luister naar dit bevel. Zodra u de muziek hoort van hoorn, panfluit, lier, luit, citer, dubbelfluit en andere instrumenten, valt u op uw knieën neer en buigt u in aanbidding voor het gouden beeld dat koning Nebukadnessar heeft opgericht. Wie niet neerknielt en buigt, zal onmiddellijk in een brandende oven worden gegooid.’ En dus knielden alle volken en naties, welke taal zij ook spraken, zodra ze de muziek van hoorn, panfluit, lier, luit, citer en andere instrumenten hoorden, en bogen zij in aanbidding voor het gouden beeld dat koning Nebukadnessar had opgericht. Enkele Chaldeeën namen de gelegenheid te baat en traden naar voren om de Judeeërs te beschuldigen. Ze zeiden tegen koning Nebukadnessar: ‘Majesteit, leef in eeuwigheid! U hebt bevolen dat iedereen die de muziek van hoorn, panfluit, lier, luit, citer, dubbelfluit en andere instrumenten hoort, op zijn knieën moet neervallen en het gouden beeld moet aanbidden, en dat ieder die weigert in een brandende oven moet worden gegooid. Er zijn enkele Judese mannen aan wie u het bestuur over de provincie Babel hebt opgedragen, Sadrach, Mesach en Abednego. Deze mannen storen zich niet aan uw bevel, majesteit. Ze vereren uw goden niet en buigen niet voor het gouden beeld dat u hebt opgericht.’ Nebukadnessar barstte in woede uit en beval Sadrach, Mesach en Abednego bij hem te brengen. Toen de mannen voor de koning waren geleid, voer Nebukadnessar uit: ‘Is het waar, Sadrach, Mesach en Abednego, dat jullie mijn goden niet vereren en niet willen neerknielen voor het gouden beeld dat ik heb opgericht?Luister goed, als jullie je bereid tonen om, zodra je de muziek van hoorn, panfluit, lier, luit, citer, dubbelfluit en andere instrumenten hoort, op je knieën te vallen en in aanbidding te buigen voor het beeld dat ik gemaakt heb ... Maar weigeren jullie te buigen, dan worden jullie onmiddellijk in een brandende oven gegooid. En welke god zal jullie dan uit mijn handen kunnen redden?’ Sadrach, Mesach en 34

Abednego zeiden hierop tegen de koning: ‘Wij vinden het niet nodig, Nebukadnessar, uw vraag te beantwoorden, want als de God die wij vereren ons uit een brandende oven en uit uw handen kan redden, zal hij ons redden. Maar ook al redt hij ons niet, majesteit, weet dan dat wij uw goden niet zullen vereren, noch zullen buigen voor het gouden beeld dat u hebt opgericht.’

Zingen:

Psalm 150 Looft God, looft Hem overal. Looft de Koning van 't heelal om zijn wonderbare macht, om de heerlijkheid en kracht van zijn naam en eeuwig wezen. Looft de daden, groot en goed, die Hij triomferend doet. Hem zij eer, Hij zij geprezen. Hef, bazuin, uw gouden stem, harp en fluit, verheerlijkt Hem! Citer, cimbel, tamboerijn, laat uw maat de maatslag zijn van Gods ongemeten wezen, opdat zinge al wat leeft, juiche al wat adem heeft tot Gods eer. Hij zij geprezen.

Paasevangelie

: Kolossenzen 2: 6, 7 en 12 Volg de weg van Christus Jezus, nu u hem als uw Heer aanvaard hebt. Blijf in hem geworteld en gegrondvest, houd vast aan het geloof dat u geleerd is en wees vervuld van dankbaarheid. […] Toen u gedoopt werd bent u immers met hem begraven, en met hem bent u ook tot leven gewekt, omdat u gelooft in de kracht van God die hem uit de dood heeft opgewekt. VERNIEUWING VAN DE DOOP

(we komen naar voren en staan rond de doopvont)

Het doopwater

wordt uitgeschonken in de vont door een diaken.

Lezing:

Romeinen 6: 3 en 4 (BGT-vertaling) 35

36 Jullie weten wat de doop betekent. De doop laat zien dat we bij Jezus Christus horen. Door onze doop zijn we eigenlijk samen met hem gestorven en begraven. En door onze doop leven wij nu als nieuwe mensen. Want Christus leeft! Onze machtige Vader heeft hem laten opstaan uit de dood.

Zingen:

Gezang 350: 3, 4, 5 en 7 3.Tot ondergang zijn wij gedoemd, als God ons niet bij name noemt, maar God zij dank, Hij doet ons gaan door 't water van de doodsjordaan. 4.Wij staan geschreven in zijn hand, Hij voert ons naar 't Beloofde Land. Als kinderen gaan wij zingend voort. De Vader is het die ons hoort. 5.Met Noach en zijn regenboog, Mozes die uit Egypte toog en Jona uit het hart der zee, bidt heel uw kerk aanbiddend mee. 7.Gij heft de aarde aan het licht door diepte heen en door gericht, eens zal zij bloeien als een roos, een dal van rozen, zondeloos! Vg: Met Jezus zijn wij door de doop begraven en gestorven aan de oude mens, om ook samen met Hem op te staan tot een nieuw leven voor God. Laten we dan nu opnieuw ons geloof belijden waardoor wij ons verzetten tegen wat kwaad is en ons bekeren tot Christus, de gekruisigde en verrezen Heer. Daarom vraag ik u allen: Wilt u de Heer uw God dienen en naar Zijn stem alleen horen? Allen: JA DAT WIL IK

Vg: Wilt u zich verzetten tegen alle machten die als goden over ons willen heersen? Allen: JA DAT WIL IK Vg: Wilt u ieder slavenjuk afwerpen en leven in de vrijheid van Gods kinderen? Allen: JA DAT WIL IK Als u gedoopt bent kunt u, wanneer u dat wilt, naar de vont komen en met het water uit de doopvont uw voorhoofd aanraken, als teken van het beamen van de doop.

Intussen zingen we

Gezang 686 De Geest des Heren heeft een nieuw begin gemaakt, in al wat groeit en leeft zijn adem uitgezaaid. De Geest van God bezielt wie koud zijn en versteend herbouwt wat is vernield maakt één wat is verdeeld. Wij zijn in Hem gedoopt hij zalft ons met zijn vuur. Hij is een bron van hoop in alle dorst en duur. Wie weet vanwaar Hij komt wie wordt zijn licht gewaar? Hij opent ons de mond en schenkt ons aan elkaar. De geest die ons bewoont verzucht en smeekt naar God dat Hij ons in de Zoon doet opstaan uit de dood. Opdat ons leven nooit in weer en wind bezwijkt, kom Schepper Geest, voltooi wat Gij begonnen zijt. Zo vraag ik u: met welke naam heeft de Heer u bij uw doop geroepen?

Allen

: ….. (

ieder noemt de eigen doopnaam of voornaam)

37

38 Vg: Zo rust dan uw naam in de Naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest. God heeft ons niet gegeven een geest van lafheid maar van kracht, van liefde en bezonnenheid. Bewaar door de Heilige Geest het goede dat u is toevertrouwd.

Allen gaan weer zitten

DIENST VAN DE BEREIDVAARDIGHEID

Gebeden

, die we na stil gebed besluiten met een gezamenlijk gebeden ‘Onze Vader’.

Inzameling van de gaven Lied tot besluit:

Gezang 642: 1 en 3 Ik zeg het allen, dat Hij leeft, dat Hij is opgestaan, dat met zijn Geest Hij ons omgeeft waar wij ook staan of gaan. Nu schijnt ons deze wereld pas der mensen vaderland: een leven dat verborgen was ontvangen we͜ uit zijn hand.

Heenzending en zegen

, beantwoord met een gezongen ‘Amen’

Het licht wordt verdeeld om mee te nemen de wereld in.

Onder het zingen van Gezang 624 gaan we op weg. Zingend verlaten we de kerk.

Christus, onze Heer, verrees, halleluja! Heil͜ige dag na angst en vrees, halleluja! Die verhoogd werd aan het kruis, halleluja, bracht ons in Gods vrijheid thuis, halleluja!

Prijs nu Christus in ons lied, halleluja, die in heerlijkheid gebiedt, halleluja, die aanvaardde kruis en graf, halleluja, dat Hij zondaars 't leven gaf, halleluja! Maar zijn lijden en zijn strijd, halleluja, heeft verzoening ons bereid, halleluja! Nu is Hij der hemelen Heer, halleluja! Eng͜elen jub͜elen Hem ter eer, halleluja! Christus, onze Heer, verrees, halleluja! Hei͜lige dag na angst en vrees, halleluja! Die verhoogd werd aan het kruis, halleluja, bracht ons in Gods vrijheid thuis, halleluja! deur in de St.Jacobstraat 39