PDF - Hollands Maandblad

Download Report

Transcript PDF - Hollands Maandblad

H O L L A N D S M a a n d b l a d i n h o u d n o . 2 – 2 0 1 6

zeven-en-vijftigste jaargang • nummer 819 februari 2016 Opgericht in 1959 door K.L. Poll.

www.hollandsmaandblad.nl

Redactioneel

Deze maand

Pieter Kranenborg – De wolken in

Jabik Veenbaas – Gedichten

Charlotte Goulmy – Geen feest voor Renate

Jan-Willem Dijk – Gedichten

Anke Scheeren – Hoe David Jelmorini zijn kijkcijfers terugkreeg

Branko Van – Gedichten

Robbert Welagen – De voederbeurt

Sander Meij – Gedichten

Florus Wijsenbeek – Het graf van de wonderrebbe

Hedwig Selles – Gedichten

J.J.A. Mooij – Voorspiegelingen

Tekeningen Elise van Iterson

Auteurs in dit nummer

Colofon

Deze maand

Ook deze maand, zo dient deemoedig te worden vastgesteld, lukte het wederom niet om te ontkomen aan het moderne leven. Op talrijke mo menten bleek de werkelijkheid immers dermate overweldigend, en dan bedoel ik overweldigend grappig, dat de complexiteit van de existentie zich als vanzelf oploste tot één glasheldere vraag die het hoofd volledig in beslag nam. Aldus stonden wij deze maand oog in oog met het pro bleem welk boek de situatie van de moderne mens nu scherper in beeld brengt: is dat Nineteen Eighty-Four (ook bekend als 1984) van George Orwell of toch Brave New World van Aldous Huxley? Het valt moeilijk uit te maken wat een hoofdrol speelde bij de wor ding van dit vraagstuk. Was dit het ‘Correspondents Dinner’ (een ma cabere mengeling van in smoking gehulde journalisten en een moppen tappende premier die tezamen een collectief verraad van hun beroepseer pleegden)? Of ging het om de show met lichtbeelden ‘Onze economie groeit weer!’ van het Centraal Bureau voor de Statistiek (dat te midden van het geraas der ineenstortende winkelketens meer leek op een onzin nige musical)? Of kwam alles voort uit het Nieuwe Beleidsplan 2017 2020 van het Letterenfonds (waarin de zin ‘de afgelopen jaren kenmerk ten zich door ingrijpende veranderingen’ nog het meest memorabel was)? Hoe dit ook zij, het kernprobleem van deze maand is geenszins on interessant, en niet zonder belang daarbij is dat Nineteen Eighty-Four in 1948 en Brave New World in 1931 werd geschreven. Dat was ver voor dat onze identiteiten als digitale handelswaar werden opgeslurpt, ver voordat de ‘verplichte quotes’ in interviews werden aangeleverd door afdelingen Communicatie waar de ver-bositeit zich beperkt tot ‘in spiratie’, ‘beleving’ en ‘innovatie’, en ver voordat beleidsnota’s van de Rijksoverheid als video’s op Facebook aan de man werden gebracht (ik

doel op ‘Ruimte voor Cultuur: cultuurbeleid 2017-2020’, een opgewekt animatiefilmpje van het ministerie van ocw uit 2015, dat mij meer angst aanjoeg dan The Texas Chainsaw Massacre en Poltergeist bij elkaar).

Dat de onderhavige boeken de totalitaire verlamming van de mense lijke geest door een opgedrongen staat van collectief welzijn voorzagen, maakt ze tot meesterwerken. De romans wezen ver voor onze huidige staat van geestelijke knechtschap op het pijnlijke besef dat wijzelf de grootste bedreiging vormen voor onze vrijheid. De angst voor vrijheid kent vele vormen, maar typisch voor onze tijd is wel de vlucht in kin derlijkheid. Geen wonder dat wij in onze digitale levenswijze als kin deren worden aangesproken (‘geef nu je identiteit voor een optimale beleving’). Geen wonder dat de media ons behandelen als kinderen (‘vijf dingen die u moet weten over de Zwarte Pieten-kwestie’). Geen wonder dat wij ernaar hunkeren om eeuwig als kinderen te worden behandeld. Jong-zijn is nu het lifestyle attribuut van de klasse der bewust on volwassenen, de kidults, de Frankenstein-achtige mengvorm van kids en adults. Intellectuele volwassenheid wordt als griezelig idee op af stand gehouden door twitter en YouTube. Net als voor de burgers van de Nieuwe Wereld die Huxley beschreef, is het doel van de moderne mens de eigen lege leukigheid, en niets anders. Het goede en verontrustende antwoord is derhalve Brave New World. – bb

De wolken in

door Pieter Kranenborg ‘Who the fuck is Camer Abe Waking?’ ‘Wat?’ ‘Dat staat daar, man,’ zegt Logan en hij wijst naar een bordje voorin de bus. Logan is me aan het dollen: er staat één woord, camerabewaking. Ik heb geen idee wat het betekent, maar herken ‘camera’ en het plaatje. Ze zullen ons wel in de gaten houden. Waarschijnlijk zien ze nu hoe Alan en Thom op de bank voor ons gretig kijken naar twee blonde Nederlandse meisjes. Het is hartje zomer, maar ze dragen rokken tot aan hun knieën.

‘Hier zijn het niet van die sletten,’ zegt Logan zachtjes, ‘Dutch girls have style, mate.’ ‘Yeah, right,’ zeg ik, maar het sarcasme gaat verloren omdat de bus stopt en de chauffeur iets mompelt over the Dam Square. Fuck, dit is waar we moeten zijn, dus we stappen uit: Alan, Thom, Derrick, Con nor, Logan en ik. We zijn hier eerder geweest, en daarom zijn we hier weer. In deze stad rookte ik m’n eerste joint. Ik liet me overhalen, maar man, wat was dat spul goed. Ik denk er nog steeds aan, elke keer als we die inferieure shit van dikke Richy uit Everton roken. Richy wil niet dat Connor en ik voor zijn winkeltje blowen, omdat hij tien kleuren schijt voor de politie. Maar het liefst staan we daar voor zijn afgeblad derde supermarktje naar de penseelstreken van de vroege avondhemel te kijken, achter het scherm van onze rook, en hebben we het over Amsterdam.

Even later zitten we in een coffeeshop. Derrick doet grappig en be stelt een koffie. We beklimmen de trap naar boven, vanwaar je uitzicht hebt over een gracht. Connor steekt een joint op en geeft hem door. Alan zegt dat hij gehoord heeft dat pooiers regelmatig ontevreden werk-

neemsters in de grachten dumpen en dat er dus overal in de stad dode hoeren in het water liggen.

‘Als die hoeren dood zijn, gaan ze toch drijven, idioot,’ zegt Logan.

‘Hangen ze er toch een steen aan,’ zegt Alan, maar hij is zelf ook niet overtuigd.

Ik probeer een knipoog uit te wisselen met Connor, maar hij is stil en stoned. Thom geeft de joint door en ik neem een trekje. De warmte stroomt mijn longen binnen en stijgt naar mijn hoofd en ik denk: dit is nog maar het begin.

De dag is een waas, getekend door onze rookpotloden die onophoude lijk blijven kleuren. We zoeken een tijdje naar the Dam Square maar we vinden het niet terug. Volgens Logan zijn we er al geweest en is het niet de moeite waard. Maar Alan vindt opeens dat we geen enkele highlight van Amsterdam mogen missen en wordt driftig. Hij wordt later vast en zeker zo’n vent die als een zenuwpees door elke stad rent waar hij komt, met een lijstje in zijn hand van de plekken waar hij selfies moet nemen. Alles in één dag, dat werk. Net als mijn ouders. Even is er een ruzietje tussen Logan en Alan, dat bijna de wolk in mijn hoofd lek prikt, maar dan zegt Derrick dat de enige highlights die ertoe doen de red lights zijn, en we lachen allemaal een beetje, hoewel misschien meer om Derrick dan om zijn grap. Dan geeft Connor de joint aan Alan, en hij inhaleert diep. Meteen is Alan rustig. Door de hele groep gaat een zucht van opluchting. Connor de Vredestichter grijnst.

lees meer in het nieuwe nummer

Geen feest voor Renate

door Charlotte Goulmy Renate Rubinstein mocht niet op mijn boekenlijst voor het eindexamen van de middelbare school. Zij schreef geen literatuur, vond mijn leraar Nederlands. Het was 1986, het jaar waarin Rubinstein de Jan Greshoff prijs van de Jan Campertstichting kreeg voor Nee heb je, het boek over haar leven met multiple sclerose, en niet lang nadat Maarten Biesheuvel haar een van de meest vooraanstaande schrijvers van Nederland noem de. Uiteindelijk kreeg ik mijn zin, maar op voorwaarde dat ik haar werk zou ‘compenseren’ met dat van W.F. Hermans. Resultaat: op mijn lijst stond 5 maal Rubinstein en 5 maal Hermans. Vervolgens meende mijn leraar dat ik niet onder de Weinreb-affaire uit kon, die verbond immers de twee schrijvers. En zo werd ik op mijn zeventiende in de verdediging gedrukt, want het was voor de leraar duidelijk dat Rubinstein de plank had misgeslagen in de tumultueuze kwestie over de Pools-joodse econoom Friedrich Weinreb, die in 1942 joodse Nederlanders tegen betaling een plaats had aangeboden op ‘emi gratielijsten’ die hen zouden behoeden voor transport naar de kampen. De lijsten bleken merendeels verzonnen en in 1948 werd Weinreb veroor deeld wegens hulp aan de vijand en oplichting. Toen hij eind jaren zestig eerherstel zocht, koos Rubinstein zijn kant. Zij raakte ervan overtuigd dat de veroordeling onterecht was geweest, waarna een bloederige pole miek met Hermans volgde.

In het heetst van de strijd tussen mij en de onredelijke leraar, heb ik haar een brief geschreven. Ik heb die brief nooit verzonden uit angst dat ze er een stukje over zou schrijven en dat ik mijn mondeling dan wel helemaal kon schudden. Laf en dom tegelijk, maar dat is gemakkelijk praten achteraf.

Toen Renate Rubinstein in 1990 stierf, studeerde ik in Frankrijk. Neder land was vreselijk ver weg en haar dood heb ik niet echt meegekregen. In 1993 verscheen Mijn beter ik, het boek waarin ze haar jarenlange ver houding met Simon Carmiggelt beschrijft (het mocht pas verschijnen na het overlijden van diens echtgenote Tiny). Ik was inmiddels 23, en toen ik korte tijd later op zolder de nooit verzonden brief terugvond, viel bij mij het kwartje. Ik besloot dat ik na mijn studie wilde promoveren op Renate Rubinstein. Sinds mijn vijftiende had ik werkelijk alles verzameld wat er over haar was geschreven, dus ik had een mooie ondergrond om een weten schappelijk onderzoek op te planten. Dacht ik. Maar toen ik in 1994 de erven schreef om toegang te krijgen tot de privé-correspondentie, werd het verzoek afgewezen. Hans Goedkoop, destijds journalist voor HP/ de Tijd en de vpro -televisie, had een grote subsidie gekregen van het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten om de biografie van Renate te schrijven. Nu moest ik wachten tot hij klaar was. Dat kon nooit meer heel lang duren, zei Maurits Rubinstein, neef en erfgenaam.

lees meer in het nieuwe nummer

Hoe David Jelmorini zijn kijkcijfers terugkreeg

door Anke Scheeren Of hij even voor de deur wil gaan staan. De deur met het getinte glas. En of hij dan zijn voeten wil plaatsen op de twee blauwe rechthoekige stickers op de vloer van lichtgrijs linoleum. Zijn gezicht moet recht vooruit. De dikke agent verschijnt aan de andere kant van de deur en vraagt door het glas aan David: ‘Ziet u mij nu?’ De dikke agent en Da vid kijken elkaar recht aan. Hij heeft twee keer om contact met zijn advocaat gevraagd. Vrien delijk, niet boos. Een derde keer vragen lijkt David ongepast, misschien zelfs verdacht. ‘Bij ons is iedereen gelijk en geen haar beter,’ had de andere agent eer der gezegd met een veelzeggende blik die David slecht verdragen kon. Als hij gewoon zou meewerken, had deze agent gezegd, dan hoefde die advocaat van hem waarschijnlijk niet eens meer te komen. Tegen die tijd zou hij allang weer thuis op de bank zitten. Bij zijn vrouw en kinderen. Hij hoeft alleen wat simpele vragen te beantwoorden, wordt hem keer op keer verzekerd.

‘Wij trekken uw verhaal even na en dan staat u binnen no time weer op straat. Als alles klopt, natuurlijk.’ David Jelmorini weet dat hij te allen tijden vriendelijk moet blijven. Meewerkend, sociaal, begripvol. David Jelmorini is televisiepresen tator. Sommigen van zijn collega’s zeggen dat ze in de entertainment business zitten. Ze zeggen dat mensen entertainen hun belangrijkste drijfveer is. David heeft een hekel aan dat woord. Entertainen. Alsof hij soms een paaldanseres is in een nachtclub. Een logge leeuw die door een brandend hoepeltje springt. Nee, David is presentator. Aardig ge-

vonden worden, dat is zijn vak. In zijn beginjaren als presentator was hij de meest geliefde man op de televisie in heel California. Hij was toen eind dertig en als zijn dagelijkse actualiteitenprogramma op prime time begon, was het stil op straat. Nu staat hij zwijgend voor de deur met het getinte glas op twee blauwe rechthoekjes. Zijn gezicht recht vooruit. De dikke agent vraagt nog eens: ‘Ziet u mij?’ David vraagt zich af of het een leugentest is en antwoordt – terwijl hij naar de neus van de dikke agent staart – dat hij hem kan zien. ‘Je moet het licht uit doen aan jouw kant,’ roept de andere agent over Davids schouder. De dikke agent verdwijnt daarop uit Davids zicht, blijkbaar op zoek naar een lichtschakelaar. David concludeert dat elke plek waar mensen met elkaar moeten samenwerken een georganiseerde puinhoop is. Het succes van de organisatie wordt medebepaald door het vermogen om de puinhoop zo goed mogelijk aan het publieke oog te onttrekken. Dat is voor politieagenten, rechters en neurochirurgen niet anders dan voor televisiemakers. De dikke agent staat weer voor hem en vraagt licht geërgerd aan de andere agent waar de schakelaar zit.

lees meer in het nieuwe nummer

De voederbeurt

door Robbert Welagen ‘Zou jij het paard van Marieke morgen willen voeren?’ vroeg mijn vrien din. ‘Ik zou het doen omdat Marieke moet werken, maar ik hoor net dat ik morgen zelf ook vroeg moet beginnen.’ Marieke was de zus van mijn vriendin. Ze was dertig jaar, een paar jaar jonger dan wij. Ze had een mooie baan, maar wat ze precies deed, begreep ik niet. Wel begreep ik dat ze een grote passie had: haar paard. Al haar vrije tijd ging naar dat paard. Het beest heette Kira en was al behoorlijk oud. Ze stond ergens in een weiland net buiten de stad, met nog drie andere paarden. ‘Geen probleem, ik doe het wel,’ zei ik. ‘Maar ik weet niets van paar den. En hoe kom ik aan dat voer?’ ‘Ik kan een lijstje maken van wat je moet doen. Het is niet moeilijk.’ ‘Oké,’ zei ik zonder veel enthousiasme.

‘Heel fijn,’ zei mijn vriendin en ze stuurde haar zus een sms-bericht. Even later kreeg ze een bericht terug. Marieke vond het ‘superaardig’ dat ik het wilde doen.

De volgende ochtend stapte ik op de fiets, met een opgevouwen dertig graden. Niet mijn ding. a 4’tje vol instructies in mijn broekzak. Het was half tien. Er was geen haast en ik had ook later kunnen gaan, maar ik wilde de hitte voor zijn. Het zou een tropische dag worden. We zaten middenin een hittegolf. Het was juli en de afgelopen week waren er temperaturen gemeten van vieren Omdat ‘iemand die alleen maar schrijft altijd wel tijd over heeft’, zoals mijn vriendin steevast zei op een toon die enige twijfel omtrent het letterkundig bestaan verried, vroeg ze regelmatig of ik ‘even iets’ voor

haar wilde doen. Spullen ophalen bij de apotheek, haar auto wegbren gen naar de garage en nu dus een paard voeren. Ik fietste door een buitenwijk met nette rijtjeshuizen uit de jaren der tig. Daarachter lag het weiland, naast een volkstuinencomplex. Ik zag de paarden al in de verte staan, in de schaduw van een paar bomen. Kira was ‘het bruine paard’, had mijn vriendin gezegd. Shit, er stonden geen drie maar vijf paarden, waarvan twee bruin. Wat nu? Volgens de instructies moest ik Kira naar ‘de bak’ lokken en daar voederen. ‘De bak’ was een soort grote zandbak met een hek eromheen, waar op andere momenten met de paarden werd geoefend. Daar zou ze rustig kunnen eten, zonder dat de andere paarden haar lastig zouden vallen. Dat stond op het briefje. Maar eerst moest ik het alarm uitschakelen van het houten gebouwtje waarin het voer stond. En zien uit te vinden welk paard Kira was.

Ooit was ik hier eerder geweest. Die ene keer dat ik met mijn vrien din was meegegaan toen zij Kira ging voeren. Ik had toen volstrekt niet opgelet. Niet op Kira, niet op het voer, en niet op het alarm van het houten gebouwtje. Het was een gebouwtje van niks: houten wanden en een dak van golfplaten en een kippenhok aan de zijkant. Maar sinds een Bulgaar betrapt was op het stelen van een kip, was er een alarm geïnstal leerd. Dat moest ik nu uitschakelen.

lees meer in het nieuwe nummer

Het graf van de wonderrebbe

door Florus Wijsenbeek Sinds ik de zeventig gepasseerd ben, en dat is alweer enige tijd geleden, heb ik alle beroepsuitoefening en politieke activiteiten gestaakt – met uitzondering van het pleiten voor een verenigd Europa, hetgeen heden ten dage geen sinecure is, maar daarover een andere keer. Tegenwoordig houd ik mij vooral bezig, voor zover het geen oude heren-zaken betreft als de jacht, de bridgeclub en de Sociëteit De Witte, met de lokale ge schiedkundige vereniging, het lokale museum en de lokale schietclub. Het moeilijkst en gevoeligst van al mijn bezigheden is echter het voor zitterschap van de Stichting tot instandhouding van de Joodse Begraaf plaats te ’s-Gravenhage, die het beheer voert over de joodse dodenakker aan de Scheveningseweg in Den Haag. Deze begraafplaats is een natio naal monument daterend uit 1694 en daarmee een van de oudste joodse grafplekken van Nederland. De oudste is in Ouwerkerk aan de Amstel, dateert uit 1614, en is nog steeds in gebruik.

Ooit kende Den Haag, na Amsterdam, de grootste joodse gemeen schap van Nederland. Dit was voornamelijk vanwege de aanwezigheid van het stadhouderlijk hof en de talrijke landsbestuurders, aan wie de uit Spanje en Portugal verdreven Sefardisch-joodse bankiers hun dien sten aanboden. Vanaf de tweede helft van de zestiende eeuw hadden zij een toevluchtsoord gevonden in de Nederlanden, aanvankelijk vooral in Amsterdam, maar snel daarna ook in Den Haag waar hun lenin gen gretig aftrek vonden in bestuurlijke kringen. In het kielzog van de Sefardische joden (Sefarad is het Hebreeuwse woord voor het Iberi sche schiereiland) ontstond in de hofstad ook een gemeenschap van uit Oost-Europa afkomstige Asjkenazische ofwel ‘Hoogduitse’ joden, die voornamelijk werkzaam waren in de ambulante en gildevrije handel,

zoals het verlenen van diensten aan de Sefardische gemeenschap, bij voorbeeld het bereiden van kosjer voedsel.

Oorspronkelijk werden de Haagse ‘Portugezen’ in Ouwerkerk bijge zet, maar vanwege de plicht joodse begrafenissen binnen 24 uur na het overlijden te doen plaatsvinden en de lange duur van de tocht per rijtuig of trekschuit naar deze plaats, leverde dit veel moeilijkheden op. De veel armere Asjkenazische gemeente had het nog moeilijker. Zij dienden zich in Muiderberg te vervoegen, waar in 1642 een begraafplaats voor de Amsterdamse ‘Hoogduitse Joden’ was gevestigd. Omdat deze reis te ver, maar vooral te duur was, nam Zuskind Pos, bijgenaamd Polak, lid van het winkeliersgilde en dus met burgerrecht, begin jaren negentig van de zeventiende eeuw het initiatief om aan de autoriteiten een stukje grond in bruikleen te vragen voor een joodse begraafplaats. Dit verzoek werd op 21 januari 1694 door de Raden en Rekenmeesters van de Domeinen van Holland en West Friesland ingewilligd. De joodse gemeenschap van Den Haag kreeg ‘een plaatse, namentlijk een hoekie duijns, beoosten het Schevenings Tolhuijs van ses roeden vierkant [ca. 84 m2], ten eijnde omme haare dooden aldaar te mogen begraven’.

Zoals ook aanvankelijk te Ouwerkerk werden op dit stukje grond in ‘de Wildernisse’ de Sefardische en de Asjkenazische joden door el kaar heen begraven. Dat duurde niet erg lang, want al in 1700 ontstond er, natuurlijk over geld, een conflict tussen beide gemeenschappen en kwamen er aparte gedeelten, aparte beheerders en aparte ‘metaarhuis jes’ (waar de lijken ritueel gewassen werden) voor de Portugezen en de Hoogduitsers.

lees meer in het nieuwe nummer

Voorspiegelingen

Over verleiding en misleiding in de kunst

door J.J.A. Mooij Dat verbeelding in de kunst een grote rol speelt is duidelijk, maar dat haar rol bijzonder ambigu is, blijft dik wijls onderbelicht. Hoewel de artistieke verbeelding dienstbaar kan zijn aan het streven iets over de wereld te onthullen, houdt zij ook in dat aan de beschouwer allerlei wordt voorgespiegeld, dingen die hem verleiden en vaak zelfs regelrecht misleiden. Veel artistieke procedés hebben het karakter van zo’n voor spiegeling, soms wemelen kunstwerken ervan, en soms valt kunst geheel en al samen met voorspiegeling. Het is een complex gebied, al zijn er wel een paar hoofdvormen te onderscheiden. De belangrijkste daarvan zijn mystificatie en illusionisme. De eerste komt overvloedig voor in de literatuur, de tweede in de schilderkunst.

Een spectaculair voorbeeld van een literaire mystificatie was de zo genaamde gedichtencyclus van Ossian. Deze werd tussen 1760 en 1765 door de Schotse dichter James Mac pherson gepubliceerd en volgens het ti tel blad van de bundeling The Works of Ossian waren zij door hem ver taald ‘from the Galic Language’. De originelen zouden derde-eeuwse Keltische liederen zijn, die eeuwen lang mondeling waren overgeleverd en nu door Macpherson waren opgetekend en overgezet in modern En gels poëtisch proza. De vertalingen hadden een geweldig succes, ook buiten het Engelse taalgebied. Toch was er van meet af aan ook scepsis (bij voor beeld bij Samuel Johnson), maar bij het leven van Macpherson zette die niet door en de schrijver stierf welgesteld en eervol. Toen de originelen zich niet in zijn nalatenschap bleken te bevinden, werd de falsi ficatie gaandeweg duidelijk. Macpherson had het allemaal, welis waar op basis van een aantal authentieke gedichten en verhalen, zelf

bedacht. Een succesvolle vervalsing dus, misschien de succesvolste lite raire vervalsing aller tijden.

Verwant maar toch anders is het volgende geval. In het inleidende hoofdstuk van The Scarlet Letter (1850), getiteld ‘The Custom-House’, beschrijft Nathaniel Hawthorne dat hij drie jaar op het douane kantoor in Salem als belastinginspecteur had gewerkt, met allerlei details geba seerd op contro leerbare auto bio grafische gegevens. Op een goed mo ment, zo schrijft hij (we zijn dan al 25 bladzijden verder), ontdekte hij dat er zich in een bepaalde kamer oude documenten bevonden, waaron der een door zijn achttiende-eeuwse voorganger opgetekend verslag over het leven van een zeventiende-eeuwse vrouw, Hester Prynne; daarbij hoorde ook een lapje rode stof, versleten maar mooi bewerkt, in de vorm van de letter A. Hawthorne schrijft dat het verhaal dat dan volgt zijn uitwerking is van dat verslag. Hij nodigt iedereen uit om het document en de geborduurde letter met eigen ogen te komen bekijken.

lees meer in het nieuwe nummer

Auteurs in dit nummer

jan-willem dijk

lands Maandblad.

(1985) – Dichter; studeerde aan de Schrijversvakschool Groningen (Poëzie). Stond onder meer op Amsterdam poëziefestival, Boekenbal voor de Lezers en Dichters in de Prinsentuin. Won de derde prijs van de Turing Gedichtenwedstrijd 2014. Publiceerde eerder in Hol- charlotte goulmy (1969) – Studeerde Frans en staat sinds 1997 voor de klas in Deventer. Schrijft regelmatig bijdragen voor de HuffingtonPost.fr

elise van iterson (1983) – Studeerde aan de Rietveld Academie Amster dam en aan het Sint-Lucas  Gent. Exposeerde o.a. in Amsterdam, Maas tricht en Berlijn. Tekent wekelijks in Vrij Nederland. In 2013 verschenen haar tekeningen in het boek Vandaag staat niet alleen door Jan Pen. Zie www.elisevaniterson.eu

.

pieter kranenborg blad.

(1994) – Studeert Sociale Geografie aan de Univer siteit van Amsterdam. Publiceerde eerder in Tirade en Hollands Maand- sander meij (1980) – Neerlandicus; werkzaam als redacteur voor uitge verijen. In 2015 verscheen zijn debuutbundel Nieuw eiland.

j.j.a

. mooij (1929) – Doceerde wiskunde, filosofie en literatuurweten schap. Publiceerde o.m. Tijd en geest (2001), Het Europa van de filosofen (2006), Het morele domein (2012) en twee dichtbundels. Enkele vroegere bijdragen aan Hollands Maandblad zijn opgenomen in De wereld der waarden (1987).

anke scheeren (1982) – Ontwikkelingspsycholoog; werkzaam als do cent psychologie aan de Universiteit van Tilburg. Won de Hollands Maandblad Schrijversbeurs 2005/2006 (proza). In 2009 verscheen haar debuutroman De mooiste dagen zijn het ergst (genomineerd voor de Selexyz Debuutprijs 2010).

hedwig selles (1968) – Publiceerde o.m. in De Gids, Tirade, Hollands Maandblad en De Brakke Hond alsook de bundels IJzerbijt (2008) en Schadenfreude (2011); in 2015 verscheen Wie hier binnentreedt.

branko van (1985) – Dichter en aankomend kinder- en jeugdpsychia ter.

Dit jaar verschijnt zijn proefschrift over inter-individuele verschillen in de neurobiologie van adhd .

Publiceerde eerder poëzie in Krakatau, Meander, Tirade en Hollands Maandblad. jabik veenbaas selbeker 2014.  (1959) – Dichter, filosoof en vertaler. Hij publiceerde tot nu toe zes dichtbundels, met als recentste Mijn vader bad (2015). In 2013 verscheen zijn De Verlichting als kraamkamer, een studie over het tijdperk van de Verlichting die werd genomineerd voor de Socrates Wis robbert welagen handen (2015). (1981) – Debuteerde in 2006 met de novelle Lipari (Selexyz De buutprijs 2007). Nadien volgden de romans Philippes mid- dagen (2008), Verre vrienden (2009), Porta Romana (2011), Het verdwij- nen van Robbert (2013; nominatie Libris Literatuurprijs 2014) en In goede florus wijsenbeek (1944) – Was tussen 1984 en 1999 lid van het Euro pese parlement voor de vvd; is thans senior adviseur, o.a. bij European Public Policy Advisors.

HOL L A N D S M a a n d b l a d

Redactie: Bastiaan Bommeljé Redactieraad: Gerard van Emmerik, Beatrijs Ritsema, Wim Brands en Willemijn Lindhout Vormgeving: Steven Boland Copyright: Auteursrecht voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvou digd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk, fotokopie, microfilm of op wel ke andere wijze ook, zonder voorafgaande schrifte lijke toestemming van de uitgever.

Deze uitgave werd mede mogelijk gemaakt door subsidie van het Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds, thans Nederlands Letterenfonds. Redactiesecretariaat: Hollands Maandblad • p/a Willem Fenengastraat 2 a • 1096 bn Amsterdam • Tel. 020-4213830 • [email protected]

(niet voor kopij) Bij ongevraagde bijdragen postzegels voor antwoord bijsluiten Uitgevers: Uitgeverij Podium in samenwerking met Stichting Hollands Maandblad, Willem Fenengastraat 2 a • 1096 bn Amsterdam Abonnementen: 12 nummers per kalenderjaar, prijs per jaargang € 75,00 • voor stu denten € 57,50 Abonnementen die niet één maand voor afloop van de abonnements periode zijn opgezegd, worden automatisch verlengd Opgave: S.P. Abonneeservice • Postbus 105 • 2400 ac Alphen aan den Rijn. Telefoon tijdens werkdagen van 9.00-17.00 uur: 0172-476085. Een acceptgiro voor betaling volgt Losse nummers: € 7,25 • dubbelnummers € 9,50 • Verkrijgbaar bij de boekhandel of door bestelling bij Uitgeverij Podium dan wel via www.hollandsmaandblad.nl

[email protected]