Ouders betrekken bij kindercentra Het kan!

Download Report

Transcript Ouders betrekken bij kindercentra Het kan!

Ouders betrekken bij kindercentra
Het kan!
Ouders betrekken bij
kindercentra
Het kan!
INGRID LIGTERMOET
LEONIE ZWETSLOOT
N I Z W
©  Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn / NIZW
Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel
van druk, fotokopie, microfilm of op enige andere wijze zonder voorafgaande schriftelijke
toestemming.
Deze uitgave werd mede mogelijk gemaakt door de Stichting Kinderpostzegels Nederland
en het ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Sport, directie Jeugdbeleid
Auteurs
Ingrid Ligtermoet
Leonie Zwetsloot
Ontwerp omslag en vormgeving Zeno
Foto’s Clé Jansen
Drukwerk PlantijnCasparie Heerhugowaard
ISBN ---
NIZW-bestelnummer E 
Deze publicatie is te bestellen bij
NIZW Uitgeverij
Postbus 
 DD Utrecht
Telefoon ()   
Fax ()   
E-mail [email protected]
Voorwoord
U hebt een boek opengeslagen dat onderdeel vormt van een reeks producten
die voortkomt uit het project Pedagogische vernieuwing in kindercentra van
het NIZW. Een bijzonder project in veel opzichten: bijzonder wat betreft
omvang, aanpak, organisatie en afronding, maar vooral ook bijzonder wat
betreft de inhoud. In het project draaide het namelijk om de inhoudelijke
ontwikkeling van kindercentra. Want waar bleef de inhoud naast de enorme
capaciteitsuitbreiding van de laatste jaren, waar bleven de pedagogen?
Bekwame, enthousiaste en hardwerkende pedagogen bleken er ruimschoots
op de werkvloer. Het NIZW werkte intensief samen met een aantal kindercentra. Kindercentra van de Stichting Kinderopvang Stad Groningen (SKSG)
vormden samen met peuterspeelzalen van het Centraal Orgaan Peuterspeelzalen (COP) uit Groningen een pilot. De Stichting Kinderopvang
Humanitas deed als pilot mee met kindercentra in Leusden, Lobith en
Landgraaf. De BZO Welzijn Amsterdam-Zuidoost vormde met verschillende
kindercentra een derde pilot, en kindercentrum Kiedin uit Tilburg werkte
mee als vierde pilot.
Actuele thema’s binnen kindercentra vormden de speerpunten waaraan de
pilots werkten onder begeleiding van het NIZW. De werktitels van de speerpunten geven een indruk van waaraan in de praktijk met zo veel inzet is
gewerkt: de leidster als inspiratiebron, de ruimte als inspiratiebron, de groep
als inspiratiebron, opvoeden zonder vooroordelen, kindercentra als eigenstandig pedagogisch milieu, samenwerking en afstemming met lokale
voorzieningen en last but not least, het speerpunt waaruit dit boek is voortgekomen: ouderparticipatie en ouderbetrokkenheid.

Toen we dit boek schreven en samenstelden, hebben wij intensief gebruikgemaakt van alle interviews die we over het onderwerp hebben gehouden met
kinderen, ouders, leidsters en leidinggevenden in en buiten de pilots. We
kunnen niet al hun namen noemen, maar willen hen op deze manier
hartelijk danken voor hun tijd, inzet en ideeën. Zonder hen hadden we niet
zo’n uitgebreid en genuanceerd beeld van de werkelijkheid kunnen geven in
dit boek.
Veel kindercentra gaven ons uitgebreide informatie en prikkelden ons met
hun inspirerende voorbeelden. Leidsters en leidinggevenden van peuterspeelzaal De Wikke van het COP uit Groningen en kinderdagverblijf
De Wikke van de SKSG uit Groningen, de kindercentra Pompidoe uit
Landgraaf, De Bereboot uit Lobith, Berend Botje uit Gendringen, ’t Rijckje
uit Groenlo van Stichting Kinderopvang Humanitas: veel dank! Door hun
verhalen, anekdotes en puntige uitspraken is het boek levendig en praktisch
zeer bruikbaar geworden.
Naast interviews met onder meer mensen uit de pilots van het project,
vormden ook de kwartaalevaluaties en bijeenkomsten met voortrekkers uit
de pilots een belangrijke inspiratie voor dit boek. Aletta van den Berg,
Janneke Koopman, Greet Waltmans, Marianne Scheffer, Petra Dijkers, Anja
Schaffers, Mick Eussen uit de pilots willen we veel dank zeggen voor hun
specifieke informatie, altijd weer enthousiast gegeven.
De Stichting Kinderpostzegels Nederland leverde een waardevolle bijdrage in
de vorm van een subsidie. Kirsten Elbrandt toonde vanuit deze stichting
betrokkenheid bij de ontwikkeling van het boek en de naast dit boek
ontwikkelde video. We danken haar voor de bemoediging tijdens dit proces.
Tot slot willen we de projectleiders van het project Pedagogische vernieuwing
in kindercentra, Linda Terpstra en Anke van Dijke, bedanken voor hun
positieve ondersteuning. Steeds zagen zij problemen als uitdagingen en
probeerden ze kansen te ontdekken in knelpunten.
Ouders betrekken bij kindercentra: dat is leuk, belangrijk én de moeite
waard!
Ingrid Ligtermoet
Leonie Zwetsloot

Utrecht, april 
Inhoud
Inleiding 9
1 Ouders betrekken bij kindercentra: een pedagogisch perspectief 17
Het belang van kinderen 19
Het belang van ouders 24
Het belang van leidsters 28
Het belang van kindercentra 30
Van knelpunten naar kansen 32
2 Inspirerende voorbeelden 41
Samen leven 43
Samen doen 50
Samen denken 57
Samen denken en doen
Variaties 73
3 Ouders betrekken bij kindercentra: de rol van leidinggevenden 75
Literatuur 85
Inleiding
Dit boek gaat over ouders betrekken bij kindercentra. Wat heeft dit boek te
bieden te midden van de informatiestromen en aanspraken die momenteel
op kindercentra afkomen? In deze publicatie willen we concrete antwoorden
geven op fundamentele vragen over de wijze waarop ouders bij kindercentra
betrokken kunnen worden. Waarom is het zo belangrijk om ouders bij
kindercentra te betrekken? Welke knelpunten liggen er op dit gebied, maar
vooral: welke kansen? Welke rol kan een leidinggevende voor leidsters spelen
om de kansen die er liggen te benutten?
Een kader en inspiratie voor leidinggevenden in kindercentra
We richten ons met deze publicatie speciaal tot leidinggevenden omdat zij
binnen kindercentra de aangewezen personen zijn om nieuw gedachtegoed
op te pakken en vervolgens te introduceren bij leidsters. Leidinggevenden
zijn belangrijke voortrekkers in vernieuwingsprocessen. Hun bezieling,
inspiratie en voeding is nodig om leidsters ertoe aan te zetten ouders te
 Waar we ouders schrijven bedoelen we de primaire opvoeders van kinderen. Omdat
ouders in het algemeen de primaire opvoeders van kinderen zijn, gebruiken we in dit
boek deze aanduiding.
 Waar leidster(s) staat wordt ook leider(s) bedoeld. Omdat in kindercentra over het
algemeen meer vrouwen dan mannen werken, hanteren we de vrouwelijke vorm, ook
voor leidinggevenden.

betrekken. Zij hebben de taak en kans om leidsters hierin te sturen en te
steunen. Dit boek biedt leidinggevenden daarom een kader en inspiratie bij
hun ondersteunende en stimulerende rol voor leidsters. Veel in dit boek zal
de lezer bekend voorkomen, misschien zult u af en toe denken: maar dat wist
ik toch al lang? Maar omdat in dit boek een en ander overzichtelijk bij elkaar
is gebracht, hopen we dat het u kan inspireren om de vele kansen die er liggen
om ouders te betrekken daadwerkelijk te benutten.
De video
Je ziet dat het kan! Ouders betrekken bij kindercentra is de titel van een
videofilm over ouderbetrokkenheid. In kindercentra kan de film zelfstandig,
maar ook in het verlengde van dit boek worden gebruikt. Hij brengt namelijk
onder meer in beeld wat in dit boek is beschreven en is speciaal bedoeld om
alle betrokkenen bij kindercentra inspiratie te bieden. Voor leidinggevenden
is de videofilm dan ook een heel bruikbaar middel om op hun beurt leidsters
te stimuleren en inspireren om ouders bij de praktijk van het kindercentrum
te betrekken.
Achtergrond
Toen het project Pedagogische vernieuwing in kindercentra van het NIZW in
 nog maar net van start was gegaan, kwam er uit verschillende hoeken
het verzoek om in dit project speciaal aandacht te besteden aan ouderbetrokkenheid binnen kindercentra. Volgens het ministerie van VWS kon
ouderparticipatie binnen kindercentra een goede impuls gebruiken omdat
dit daar nog te weinig vorm en uitwerking kreeg. Omdat ouderbetrokkenheid in het belang is van kinderen zou het aandacht moeten krijgen binnen
een project dat zich richt op de pedagogische ontwikkeling van kindercentra.
Vanuit BOinK (de Belangenvereniging Ouders in Kinderopvang), de pilots
van het project, andere kindercentra, steunorganisaties, literatuur en
gesprekken met sleutelfiguren kregen wij soortgelijke signalen als vanuit
VWS. Al deze signalen en het belang dat wij vanuit het project hechtten aan
dit onderwerp brachten ons ertoe om dit onderwerp als een van de speerpunten extra aandacht te geven en aan een grondige analyse te onderwerpen.
Tientallen interviews met kinderen, ouders, leidsters en leidinggevenden

boden ons het inzicht dat kindercentra in Nederland behoefte hebben aan
inspiratie om ouders te betrekken. Om aan deze behoefte gehoor te kunnen
geven vroegen we een subsidie aan bij de Stichting Kinderpostzegels
Nederland (SKN). Ook de SKN erkende de noodzaak van aandacht voor het
betrekken van ouders in kindercentra, en honoreerde de aanvraag voor de
ontwikkeling van dit boek en een videofilm.
De interviews waarmee we tal van ervaringen en meningen uit de praktijk
verzamelden, vormen de basis voor dit boek. Deze werkwijze is in overeenstemming met een van de belangrijkste uitgangspunten van het gehele
project: binnen kindercentra bestaat een enorm en nog onbenut potentieel
aan ervaringen en kennis die van essentieel belang zijn bij pedagogiekontwikkeling. Als deze ervaringen en deze kennis worden benut, kan het
werken in kindercentra daardoor een enorme impuls ondervinden en de
waardering krijgen die het verdient.
De boodschap in een notendop
In deze publicatie formuleren we antwoorden op verschillende centrale
vragen. Hier zullen we in een notendop schetsen waar dit boek over gaat,
door alvast een kort antwoord te geven op deze vragen. In hoofdstuk  gaan
we vervolgens verder in op de waaromvraag en de knelpunten en kansen op
het gebied van ouders betrekken. In hoofdstuk  beschrijven we een twaalftal
inspirerende voorbeelden uit de praktijk waarin de kansen naar voren
komen. In hoofdstuk  trekken we uit de voorgaande hoofdstukken een
aantal conclusies die relevant zijn voor leidinggevenden die leidsters willen
stimuleren en inspireren om ouders te betrekken bij kindercentra.
Waarom ouders bij kindercentra betrekken?
Waarom is het belangrijk ouders bij kindercentra te betrekken? Er zijn
allerlei perspectieven van waaruit deze vraag beantwoord kan worden. In dit
boek nemen we het pedagogisch perspectief in, omdat het in kindercentra in
de eerste en laatste plaats draait om kinderen. Een goed citaat over het begrip
‘ouderparticipatie’ waarin onze visie duidelijk naar voren komt, is dan ook
het volgende:
Ouderparticipatie is niets anders dan samenwerking tussen verschillende
partijen die het belang van het kind vooropstellen (Katsman, 1993).

Wanneer leidsters ouders betrekken geeft dat de mogelijkheid met hen te
communiceren over de opvoeding, pedagogisch met hen af te stemmen en de
leefwereld thuis en op het kindercentrum te verbinden. Dat is belangrijk voor
kinderen: het geeft ze een veilig gevoel, wat een belangrijke basis is voor hun
ontwikkeling. Ouders betrekken en met hen communiceren kan daarnaast
nog veel meer opleveren dat in het belang is van kinderen: bevordering van
kindervriendschappen, vertrouwen en gezelligheid en steun voor ouders,
inspiratie en informatie en praktische steun voor leidsters en kwaliteit voor
het kindercentrum als geheel.
Knelpunten
Als het gaat om individuele en informele afstemming tussen ouders en
leidsters over de verzorging en veel praktische zaken loopt dat vaak heel
goed. Dit gebeurt bijvoorbeeld veel als ouders hun kinderen halen en
brengen, in tienminutengesprekjes, op koffieochtenden, ouderavonden
enzovoort. Het formele contact met ouders als groep is meestal ook geregeld
in al dan niet goed functionerende oudercommissies.
In de praktijk blijven echter veel kansen liggen om de leefwerelden te
verbinden en pedagogisch met ouders af te stemmen, om samen te praten
over de aanpak van de opvoeding en normen en waarden hierbij. In de eerste
plaats gaat het dan om kansen voor verbinding en pedagogische afstemming
in het individuele contact tussen ouders en leidsters, in de tweede plaats om
kansen in het contact tussen leidsters en ouders als groep. Want een kindercentrum vormt in feite een kleine gemeenschap. Op het brede niveau van een
gemeenschap waar kinderen in groepsverband opgevangen worden, levert
het tegelijkertijd meer interactie en een bredere pedagogische afstemming op
als meer ouders erbij betrokken worden. Dit is in het belang van de pedagogische gemeenschap als geheel. Een geïnterviewde leidster zegt dit moeilijk
te vinden:
Ik merk dat het individuele contact met ouders vaak wel goed is, als het over
de ontwikkeling van het eigen kind gaat worden ouders voldoende betrokken,
maar om ouders als groep te betrekken dat blijkt moeilijker. (…) Je zou ook
samen met de ouders een beeld moeten hebben hoe je eigenlijk een kind zou
willen opvoeden. En waar zit dan de rol van de ouder daarin en waar zit de rol
van de leidster? Ik vind het moeilijk, daar zijn we nog niet uit hoor. (Een
leidster)

Kansen
Uit de ervaringen in het project Pedagogische vernieuwing in kindercentra
blijkt dat leidsters gestimuleerd kunnen worden om allerlei kansen te creëren
voor verbinding, pedagogische afstemming en andere zaken die in het belang
zijn van kinderen. In een proces van pedagogische vernieuwing krijgen
leidsters namelijk de kans zich al pratend en werkend te ontwikkelen,
waardoor zij zelfbewuster en zelfverzekerder worden. Dit blijkt ook uit de
volgende uitspraken van leidinggevenden uit de pilots van het project Pedagogische vernieuwing in kindercentra:
De leidsters stellen zich zekerder op en durven nu veel meer vanuit een zelfbewuste houding te reageren. Dit wordt door ouders zeker opgemerkt: ‘Wat zijn
jullie hier professioneel bezig, zeg!‘ (Een leidinggevende)
De leidsters zijn gegroeid, zelfbewust en met meer vertrouwen in zichzelf,
zeker in relatie tot de kinderen, ouders en hun directe collega’s. (Een leidinggevende)
Het inspireert leidsters en maakt ze meer bewust van het belang van hun
werk. Vanuit zo’n gevoel van eigenwaarde en succes is er ruimte en inspiratie
om het proces voort te zetten. (Een leidinggevende)
Leidsters gaan door de discussie met elkaar en doordat ze ervaring opdoen
meer ‘staan’ voor hun werk en worden zich bewuster van hun pedagogische
taak. Vanuit een groeiende zelfverzekerdheid verandert de houding van
leidsters naar ouders. Zij gaan zich meer gelijkwaardig, respectvol en open
naar ouders opstellen, wat een goede communicatie bevordert. Zo ontstaan
allerlei kansen voor pedagogische afstemming met ouders. Zowel de individuele pedagogische afstemming tussen leidsters en ouders onderling als de
bredere pedagogische afstemming met ouders als groep krijgen daardoor
een enorme impuls, zagen we in de pilots. Leidsters vinden het niet meer
moeilijk, maar uitdagend, leuk en belangrijk om ouders te betrekken. Sterker
nog: ze willen dan ook graag communiceren met ouders over pedagogische
zaken. Ze durven aan ouders te vragen welke wensen ze hebben, ze gaan
vraaggerichter werken en ouders maken dan graag tijd vrij om betrokken te
zijn. Ze gaan meer en andere activiteiten met ouders bedenken en uitproberen, waarmee ze allerlei kansen creëren voor pedagogische afstemming
en nog veel meer zaken waar kinderen belang bij hebben. De voorbeelden uit
de praktijk in hoofdstuk  illustreren dit.

Met de huidige mogelijkheden is de bron van mogelijkheden en aangrijpingspunten nog lang niet uitgeput om ouders bij kindercentra te betrekken,
pedagogisch met hen af te stemmen en er meer uit te halen dat in het belang
is van kinderen. Er zijn nog vele kansen te benutten.
Ouders betrekken bij kindercentra, ouderparticipatie of ouderbetrokkenheid?
Ouders en leidsters denken bij de term ouderparticipatie of ouderbetrokkenheid nogal eens aan verschillende dingen. Zonder hier uitgebreide theoretische verhandelingen te houden over begrippen en definities, staan we wel
stil bij het feit dat er veel verschillende termen – met de daarbij behorende
inhoud en waardeassociaties – door elkaar gebruikt worden. Er kan snel
spraakverwarring optreden, wat nog wordt versterkt doordat verschillende
begrippen met verschillende verwachtingspatronen verbonden zijn. In de
praktijk van kindercentra hoor je over betrekken, participatie en betrokkenheid, over communicatie met ouders en haal- en brengcontacten, over
oudergesprekken en opvoedingsondersteuning, over samen opvoeden en
partnerschap, over klanten en hun tevredenheid, over inspraak en
medezeggenschap. Steeds gaat het hier om contacten met ouders, die ten
goede komen aan kinderen in kindercentra.
In dit boek gebruiken we de termen ouderparticipatie, ouderbetrokkenheid
of ouders erbij betrekken als verzameltermen voor allerlei manieren van
communicatie tussen ouders en kindercentra, die direct of indirect bijdragen
aan het welbevinden en de ontwikkeling van kinderen in kindercentra. Het
onderscheid tussen alle termen is vrij vloeiend. Participatie is een woord dat
naar actief handelen klinkt, en betrokkenheid kan ook uit een intentie of een
houding blijken. Met de term ouders betrekken (bij kindercentra) verwijzen
we ernaar dat leidsters en leidinggevenden actief ouders benaderen. Deze
term staat, omdat dit boek voor leidinggevenden is geschreven, vaker
centraal. Maar uiteindelijk gaat het er niet om of de vorm passief of actief is.
Het gaat om het belang van kinderen. Belangrijk is om steeds weer te
bedenken dat ouders betrekken of ouderbetrokkenheid of ouderparticipatie
kansen biedt om te komen tot pedagogische afstemming in het belang van
kinderen.

Kinderdagverblijf, peuterspeelzaal en buitenschoolse opvang
In dit boek richten we ons erop hoe ouders te betrekken zijn bij de verschillende vormen van groepsopvang. Verschillen tussen deze vormen van
groepsopvang betekenen niet dat het belang van ouders erbij betrekken
verschilt. Want of ouders hun kind nu naar de buitenschoolse opvang of het
kinderdagverblijf brengen omdat ze werken of studeren, en of ze het naar de
peuterspeelzaal brengen om te spelen: alle kinderen in deze vormen van
opvang hebben veiligheid voor zichzelf en in de groep nodig. En overigens:
de peuterspeelzaal fungeert voor sommige ouders tegelijkertijd als kinderopvang en ook in de kinderopvang vinden ouders speelmogelijkheden heel
belangrijk!
Als kinderen ouder worden, wordt het niet minder belangrijk hun ouders te
betrekken bij het kindercentrum waar ze opgevangen worden. Voor alle
kinderen – op het kinderdagverblijf, de peuterspeelzaal en de buitenschoolse
opvang – is afstemming tussen het kindercentrum en thuis belangrijk om
zich veilig en prettig te kunnen voelen. Het karakter en de vorm van
betrokkenheid veranderen vaak wel naarmate een kind ouder wordt, maar
het belang ervan niet. Voor een jong kind lijkt pedagogische afstemming
misschien belangrijker, maar een ouder kind op de buitenschoolse opvang
kan behoorlijk in de war raken als bijvoorbeeld de normen en waarden thuis
sterk afwijken van die op het kindercentrum. Duidelijkheid over verschillen
biedt het kind dan de nodige veiligheid.

1 Ouders betrekken bij kindercentra:
een pedagogisch perspectief
Uitgangspunt is dat je samen de kinderen opvoedt, en dat de mening van
ouders dus heel belangrijk is voor ons. (Een leidster)
In dit hoofdstuk geven we een antwoord op de vraag waarom ouders
betrekken bij kindercentra belangrijk is, door vanuit een pedagogisch
perspectief naar het belang van kinderen, ouders, leidsters en kindercentra te
kijken. Aan het eind van dit hoofdstuk – in ‘Van knelpunten naar kansen’ –
belichten we een aantal knelpunten en kansen dat de aanleiding vormde om
dit boek te schrijven.
Kinderopvang is geen modern verschijnsel. Aan het begin van de twintigste
eeuw bestonden er al bewaarplaatsen waar moeders die geen man hadden en
werkten hun kind naartoe brachten. Veel hadden ze daar niet te zeggen:
ouders mochten niet in de groepsruimten komen. In de hal moesten ze hun
kind afgeven aan de directrice die het overdroeg aan helpsters die de
kinderen indien nodig verkleedden en wasten. Al het contact verliep via de
directrice en het personeel keek nogal eens neer op de moeders, die in hun
ogen weinig afwisten van kinderverzorging. Ze hoopten dat er een opvoedende werking uitging van de bewaarplaats op de moeders, wat betreft
hygiëne, voeding en kleding.
Deze bewaarplaatsen waren de voorlopers van de huidige kindercentra. Na
de Tweede Wereldoorlog veranderde de kijk op ouders in kindercentra en de
ideeën over opvoeding. Het belang van de moeder-kindrelatie voor de
hechting van kinderen kwam voorop te staan. Kindercentra moesten gezien
het belang van de moeder dan ook min of meer een vervanging zijn van de
gezinssituatie. Leidsters moesten zich spiegelen aan de moeder. De functie

die kindercentra hadden kan dan ook het best vergeleken worden met die van
oppas: leidsters waren een afgeleide van moeders.
In de jaren tachtig deden wetenschappers onderzoek naar hechting van
kinderen vanuit de ‘verbredingshypothese’. Ze concludeerden dat een kind
met meer opvoeders, en dus ook met leidsters, een gehechtheidsrelatie kan
aangaan. Dat was volgens sommigen niet alleen mogelijk, maar ook goed
voor kinderen: een kind kan zo meer ervaringen opdoen en wat de ouders
niet bieden, bieden andere opvoeders misschien weer wel. De verbredingshypothese vormde zo een belangrijke legitimering voor het bestaan van kindercentra. De rol van leidsters en kindercentra in de opvoeding van kinderen
veranderde hiermee.
Zo nu en dan laait de oude discussie over de gevaren van kinderopvang voor
de hechting en ontwikkeling van kinderen nog wel eens op, maar langzamerhand wordt het steeds meer een geaccepteerd maatschappelijk verschijnsel en
soms zien mensen het zelfs als iets vanzelfsprekends. Steeds meer ouders
kiezen bewust voor kinderopvang, om te kunnen werken maar ook omdat
het een meerwaarde biedt in de opvoeding van kinderen: ze kunnen er spelen
met leeftijdsgenootjes, leren er sociale vaardigheden en zijn in een stimulerende omgeving.
Anno  kunnen we dan ook constateren dat niet alleen thuis maar ook in
kindercentra wordt opgevoed. Hiermee komt het pedagogisch perspectief in
kindercentra centraal te staan. Leidsters en ouders zijn gelijkwaardige deelgenoten, partners in de opvoeding. Dit brengt automatisch met zich mee dat
kindercentra ouders bij de opvoeding op het kindercentrum nodig hebben.
Leidsters hebben ouders nodig om kinderen het beste te kunnen bieden op
het kindercentrum en ook omdat ouders eindverantwoordelijk blijven.
Kijken naar ouderbetrokkenheid vanuit een pedagogisch perspectief
betekent in kindercentra natuurlijk dat je in de eerste plaats kijkt naar het
belang dat kinderen daarbij hebben. Maar ook de belangen van ouders,
leidsters en kindercentra kun je vanuit een pedagogisch perspectief bekijken.
Het belang van kinderen is verweven met dat van ouders, leidsters en kindercentra als geheel. In de praktijk blijkt dit ook zo te werken. Als ouders
bijvoorbeeld genieten van het contact met andere ouders op het kindercentrum, hebben kinderen daar ook weer plezier aan. De informatie, inspiratie en steun die leidsters van ouders krijgen helpen hen hun vak beter uit te
oefenen, wat in het belang is van kinderen. Betrokkenheid van ouders bij het
beleid van het kindercentrum als geheel, komt de kwaliteit van het geheel ten
goede en is daarmee in het belang van de kinderen.

Het belang van kinderen
Het gaat om het kind, daar doe je het vooral voor, die betrokkenheid is het. Als
het contact er niet zou zijn, zou het indirect op mijn kind werken, omdat ik er
dan zelf geen goed gevoel bij zou hebben. Wat je wilt is met een gerust hart
weggaan. Als de overdracht goed gaat, dan is dat zo. En als je af en toe iets
voor de crèche doet, wordt je band met de leiding nog beter, en ook dat werkt
weer door op het kind. Zelf heb je er ook iets aan: een beter beeld van de
situatie én een prettig gevoel. (Een ouder)
Een gevoel van veiligheid
Een eerste basis voor kinderen is veiligheid. Dit vormt een basis voor een
goede ontwikkeling op andere gebieden. Kinderen ontlenen dit gevoel van
veiligheid vooral aan de mensen die voor hen zorgen, die op hun beurt een
gehechtheidsrelatie met hén aangaan en waar ze zich daardoor vertrouwd bij
weten. Ouders zijn meestal de personen waaraan kinderen zich primair
hechten. Voor kinderen is het dan ook van direct belang of hun ouders
vertrouwen stellen in het kindercentrum.
De kinderen vinden een koffie-uurtje prettig, om even samen binnen te komen
en dan samen iets te doen. Ik denk ook dat kinderen aanvoelen als er een
saamhorigheidsgevoel heerst tussen ouders, en daarmee vertrouwen en een
thuisgevoel. Dat geeft ze geborgenheid en veiligheid. Ik zie de kindjes hier
altijd gaan spelen en hun ouder in de gaten houden, en later gaan ze er ook
wel om vragen: ‘Mama of papa koffiedrinken?’ (Een ouder)
Kinderen voelen haarscherp aan of hun ouders hen met een gerust hart
achterlaten. Daarom is het heel belangrijk ouders te betrekken bij kindercentra om hen ook de kans te geven hun kind in volledig vertrouwen over te
kunnen dragen aan leidsters.
Op een kindercentrum krijgt een kind ook met andere opvoeders dan de
eigen ouders te maken. Een kind heeft leidsters dan nodig als bron van
veiligheid; zijn ouders zijn er immers niet. Leidsters hebben ouders nodig om
veiligheid te creëren, want ouders kunnen leidsters heel veel vertellen over
het kind wat hen kan helpen een hechte relatie met het kind op te bouwen.
Naast de opvoeders draagt ook de bekende en vertrouwde omgeving van een
kindercentrum bij aan een veilig gevoel: het gebouw, de inrichting van de
groepsruimte, het speelgoed. Tegelijkertijd hangt een vertrouwde omgeving
in belangrijke mate af van de aanwezigheid van bekende andere kinderen, de

vriendjes en speelkameraadjes. Ook zij bieden elkaar veiligheid door relaties
aan te gaan met elkaar.
Kinderen een gevoel van veiligheid bezorgen is, zo blijkt, een primair thema
in kindercentra, dat op allerlei manieren steeds weer terugkomt. Ook de
hoogleraar kinderopvang, Riksen-Walraven, meent dat een veilige basis voor
kinderen creëren een eerste doel moet zijn van de opvoeding en verzorging in
kindercentra. Een gevoel van veiligheid is een belangrijke voorwaarde voor
het welbevinden van kinderen, en een gevoel van welbevinden is nodig als
basis voor een goede ontwikkeling. Naast veiligheid bieden als meest basale
doelstelling zijn er meer pedagogische doelstellingen voor de kinderopvang:
persoonlijke competentie en sociale competentie ontwikkelen en normen en
waarden bijbrengen. Deze doelen kunnen in een onveilig klimaat niet
worden bereikt (Riksen-Walraven, ).
Zowel thuis als op het kindercentrum zal het dan ook prioriteit nummer een
moeten zijn om een gevoel van veiligheid bij kinderen te creëren. De pedagogische omgeving van een gezin is echter wel van een heel andere aard dan
die van een groep op het kindercentrum:
Een kinderdagverblijf is een wezenlijk andere situatie dan thuis. Dat willen we
ook helemaal niet nabootsen. Het gaat om twee verschillende werelden. Wij
hebben professionals, heel veel ruimte, heel veel materiaal, meer kinderen; dat
zijn belangrijke factoren. Thuis is thuis, dat je dat nodig hebt staat buiten kijf.
Wij benadrukken juist die andere kant. (Een leidinggevende)
Pedagogische afstemming
Een zekere afstemming tussen de leefwereld thuis en op het kindercentrum is
nodig om het kind het broodnodige gevoel van veiligheid te helpen
ontwikkelen. Als een leidster totaal anders reageert op een kind dan zijn
ouders thuis doen, zal het minder snel geneigd zijn om zich aan deze leidster
te hechten. Een gevoel van onveiligheid kan dan het gevolg zijn. Communicatie tussen ouders en leidsters, waarin ruimte is voor pedagogische afstemming, kan dit voorkomen
Wat is precies pedagogische afstemming? In de Hoofdstudie kinderopvang
(Tavecchio e.a., ) zijn de verschillen tussen de opvoeding thuis en op het
kindercentrum onderwerp van onderzoek geweest. De conclusie is dat deze
werelden relatief gescheiden circuits vormen. Kinderen worden er met
verschillende opvoedingsdoelen en -opvattingen en met uiteenlopend pedagogisch handelen geconfronteerd. Het welbevinden van kinderen zou in
gevaar komen bij dergelijke verschillen. De onderzoekers bevelen ouders en

kindercentra daarom aan om in een vroeg stadium af te stemmen op het
gebied van pedagogische opvattingen én gedrag.
Met pedagogische afstemming bedoelen we in dit boek niet dat er geen
verschillen mogen bestaan in pedagogisch denken en handelen, want
verschillen zijn er natuurlijk altijd (Zwetsloot, ).
Ten eerste is de pedagogische omgeving thuis nu eenmaal anders dan die in
de kinderopvang. Ten tweede zijn verschillen in opvattingen tussen
opvoeders in de praktijk bijna niet te vermijden. Ook veel ouders verschillen
onderling in hun aanpak en ideeën. En er zijn vaak nog meer volwassenen die
‘opvoedend’ met een kind omgaan (oma en opa, de oppas, de buurvrouw,
vrienden en kennissen, de juf en meester op school), die er allemaal hun
eigen ideeën op na houden. Tot slot is het bekend dat mensen, leidsters net zo
goed als ouders, veelal anders handelen dan ze zeggen te doen.
Op grond van deze verschillen doelen we met de term pedagogische afstemming op de afstemming in de opvoeding op grote lijnen. Ouders en leidsters
hoeven niet over alles precies hetzelfde te denken en daarnaar te handelen,
om kinderen een gevoel van veiligheid te geven. In de alledaagse praktijk
blijkt het te gaan om afstemming in de zin van: ‘het van elkaars ideeën en
wensen op de hoogte zijn’, ‘het samen in de gaten houden’ en ‘de leefwerelden
te verbinden door veel uit te wisselen’.
Overigens vinden de meeste ouders en leidsters de verschillen tussen thuis en
kindercentrum vanzelfsprekend:
Ik loop wel eens aan tegen verschillen tussen hoe ouders denken en hoe ik
denk. Bijvoorbeeld dat de kinderen hier op de bank mogen springen, wat thuis
vaak niet mag. Ouders verwachten van ons wat meer structuur en strengheid,
maar bij ons is het wat meer vrijheid en blijheid. (Een leidster)
Ouders willen zich in grote lijnen herkennen in de opvoedingsideeën van het
kindercentrum, maar respecteren en snappen het dat leidsters er andere
opvattingen op na kunnen houden:
Ik heb wel altijd opgelet hoe ze met kinderen omgaan: hoe is de sfeer en hoe
zijn de leidsters? Hoewel ik mijn eigen ideeën heb over opvoeden, heeft een
kinderdagverblijf ook een eigen stijl van aanpak en daar ga ik me als ouder
niet eindeloos mee bemoeien. (Een ouder)
We laten de leidsters wel in hun waarde. Je geeft je kind uit handen en dan
moet je niet op de stoel van de leidster gaan zitten. (Een ouder)

We kunnen nog een stap verder gaan. Verschillen tussen leefwerelden kunnen
zelfs bijdragen aan de ontwikkeling van sociale competentie bij kinderen:
kinderen worden sociaal vaardig doordat ze leren omgaan met verschillen.
De vraag is dan ook niet zozeer óf er pedagogische verschillen bestaan tussen
thuis en kindercentrum, maar hóe er met de verschillen wordt omgegaan,
opdat er voor een kind geen grote verwarring ontstaat:
Ik ben van mening dat kinderen heel goed in twee pedagogische werelden
kunnen worden opgevoed, mits deze niet al te ver van elkaar afstaan en mits
ze zich binnen die twee pedagogische settings gewoon veilig kunnen voelen.
(Een ouder)
Een kind hoeft dus niet in de problemen te raken als er thuis en op het
kindercentrum verschillende opvattingen en opvoedingspraktijken
voorkomen. Als het kinderen maar duidelijk is dat er verschillen zijn en dat
die er ook mogen zijn. Een kind heeft die duidelijkheid nodig om zich veilig
te voelen. Bij verschillen is het in het begin meestal even wennen, maar na
verloop van tijd weten de kinderen precies waar ze aan toe zijn.
Uit de interviews die we afnamen bij oudere kinderen op de buitenschoolse
opvang, blijkt meermalen dat ze hun ouders graag betrokken zien. Dit geeft
aan dat ze uit zichzelf ook behoefte hebben aan de verbinding van leefwerelden:
Ik zou het best leuk vinden als vaders en moeders hier ook eens kwamen, met
uitstapjes en misschien wel iets bedenken wat we kunnen doen om het leuker
te maken, samen bedenken … Maar ze moeten niet altijd meegaan met
uitstapjes, want dan kan je niet goed je gang gaan, dan moet je steeds naar je
vader luisteren, dat vind ik niet fijn. (Een kind)
Er ging een keer een leidster weg en toen gingen we bananen maken en aan
de muur hangen, met de vaders. Als ik het zelf mocht zeggen zou ik het leuk
vinden als de ouders vaker komen, om samen te knutselen of samen weg te
gaan. (Een kind)
Sommige dingen zijn leuker met ouders. We gingen ook een keer kamperen. En
met Sinterklaas waren altijd een paar ouders de Pieten en dan kregen we heel
veel pepernoten en zo, en dat was heel gezellig. (Een kind)
Mijn vader doet nooit iets, want die werkt heel veel. Hij brengt ons ook nooit
naar school. Ik zou het wel leuk vinden als mijn vader hier eens kwam, dan
kan hij ook eens praten en horen hoe ik het hier heb. Leuk als hij dat van een
ander hoort. (Een kind)

In het laatste citaat is een meisje van  jaar aan het woord, dat zelf goed in
staat is haar vader te vertellen wat zij kwijt wil. Dat is echter niet het enige dat
telt voor haar. Ze vindt het ook belangrijk dat hij op het kindercentrum
komt, er deel van uitmaakt.
Als we het bovenstaande samenvatten, betekent pedagogische afstemming in
de praktijk dat ouders en leidsters veel uitwisselen om zo de wereld thuis en
op het kindercentrum te verbinden, waarbij verschillen mogen blijven
bestaan. Aan deze afstemming en verbinding ontlenen kinderen een gevoel
van veiligheid.
Kindertrots en kindervriendschappen
Als ouders bij kindercentra worden betrokken, levert dat voor kinderen meer
op dan alleen een gevoel van veiligheid. Ze genieten er ook van als hun
ouders er zijn en zijn dan zichtbaar trots. Onderstaande citaten geven dit aan:
Ik merk dat die betrokkenheid kinderen goed doet. Niet zozeer tijdens het
brengen en halen, maar wel als ouders meedraaien. Dat kinderen dat op prijs
stellen. Ze laten dan veel dingen zien, ze zijn trots als ze in de kring een koekje
mogen uitdelen, want hun mama draait mee…! Het is ook tussen kinderen
een gespreksonderwerp. (Een leidster)
Ik merk ook dat mijn kind het leuk vindt als ik er ben. Altijd is het: ‘Kijk mama,
ik doe dit, ik heb dat gedaan. ‘Kind blij, ik blij. Ik vind de speelzaal heel belangrijk voor kinderen, en het is belangrijk dat ik er dan ook ben. (Een ouder)
Ook kan de betrokkenheid van ouders kindervriendschappen bevorderen. In
de huidige samenleving, waar het steeds minder vanzelfsprekend is dat kleine
kinderen elkaar ontmoeten, bepaalt de mogelijkheid om met leeftijdgenootjes
te kunnen spelen vaak al mede de keuze van ouders voor een kindercentrum.
Duidelijk is dat kinderen al vanaf zeer jonge leeftijd op elkaar gericht zijn, op
hun manier vriendschappen aangaan. Dit is belangrijk voor kinderen, want
vriendschap vertegenwoordigt een belangrijke emotionele waarde in hun
leven – net als in dat van volwassenen. Groepsopvang heeft in dit opzicht een
meerwaarde voor kinderen, en kindercentra zouden de kans om zich hiermee
te profileren en onderscheiden veel meer kunnen benutten.
Geïnterviewde kinderen die vroeger op een crèche hebben gezeten die geheel
door de ouders zelf gedraaid werd, geven een interessante kijk op de relatie
tussen ouderparticipatie en (de bestendigheid van) kindervriendschappen.
Een meisje van  jaar vertelt over de vriendschap met haar vriendinnetje, die
al acht jaar bestaat:

Het lijkt wel of je veel sneller vriendinnen wordt, zoals S. en ik, omdat ouders
elkaar wat beter leren kennen en dan blijven die ouders ook een soort vriendinnen en dan wordt de band zeg maar sterker. Volgens mij als je een crèche
met leidsters hebt, dan hebben ouders minder contact. Die kennen elkaar wel,
maar niet zo dat ze vriendinnen worden of zo. Ik vind het leuk dat ouders
elkaar kennen en dat je dan gewoon een vriendin hebt die je al heel lang kent.
(Een kind)
Niet alleen in ouderparticiperende crèches, maar ook in reguliere kindercentra kunnen ouders samen een klimaat scheppen waarin kindervriendschappen goed kunnen gedijen. Door met elkaar te praten over de opvoeding
en andere zaken leren ze elkaar kennen. Dan zien we dat vriendschappen van
hun kinderen meer de kans krijgen zich ook thuis voort te zetten en zo steeds
sterker te worden en uit te groeien tot een hechte onderlinge band. In de
praktijk zien we dat ook leidsters het stimuleren dat de kinderen bij elkaar
thuis spelen en dat ze aanmoedigen dat kinderen die bevriend zijn naar
dezelfde groep en later naar dezelfde basisschool overgaan. De ruimte en de
aandacht die ouders onderling en ouders en leidsters samen voor onderlinge
relaties van kinderen hebben, lijkt ons daarom belangrijker dan de organisatievorm van de crèche – ouderparticiperend of regulier.
Het belang van ouders
Ik heb wel meegemaakt dat op thema-avonden flinke discussies werden
gehouden. Er was ook een goede wisselwerking tussen de ouders en de
leidsters, en de leidsters deden ook echt wat met de opmerkingen van de
ouders. (Een ouder)
Ouders hebben de regie
In de inleiding op dit hoofdstuk gaven we aan dat leidsters en ouders
partners in de opvoeding zijn. Als ouders hun kinderen naar een kindercentrum brengen, betekent dit dat zij de opvoeding voor de tijd dat het kind
daar is, met leidsters delen. Daarom hebben leidsters belang bij de betrokkenheid van ouders. Tegelijkertijd hebben ouders zelf belang bij hun betrokkenheid, want zij zijn en blijven de primaire en eindverantwoordelijke
opvoeders. Daarnaast zijn ouders vaak de enigen die zicht hebben op de
verschillende opvoedingsmilieus waarin de kinderen zich bevinden, en deze

kunnen verbinden. We gaan hier dan ook uit van het ‘ouders-hebben-deregiemodel’: ‘Ouders kunnen vergeleken worden met de architect en de
hoofdaannemer van een groot bouwproject. De architect houdt in de gaten
of alles volgens plan verloopt. De hoofdaannemer voert een belangrijk deel
van het werk zelf uit, en delegeert een deel van de uitvoering naar onderaannemers. Het spreekt voor zich dat, ook al dragen de onderaannemers niet
de eindverantwoordelijkheid voor het hele project, zij wel verantwoordelijk
zijn voor het deel dat ze hebben aangenomen. Kindercentra kunnen
beschouwd worden als een van de onderaannemers van ouders’ (Van Dijke
en Terpstra, ).
Dit model impliceert dat naarmate ouders actiever vorm kunnen geven aan
hun betrokkenheid, zij ook beter in staat zijn de eigen verantwoordelijkheid
voor het welbevinden van hun kind waar te maken. Uit onderzoek (Van
Dijke, Terpstra en Hermanns, ) blijkt dat ouders die verantwoordelijkheid graag nemen. Ze vinden het heel belangrijk dat hun kind op zijn plek is
en zich prettig voelt in het kindercentrum, en achten zich hierop goed
aanspreekbaar voor leidsters. Een goede, open communicatie met de leidsters
geeft hun het vertrouwen dat hun kind letterlijk en figuurlijk in goede
handen is. Ouders geven in de interviews heel duidelijk aan dat ze er vanuit
hun regierol niet alleen voor hun kinderen maar ook voor zichzelf veel aan
hebben als de communicatie goed is. Het geeft ze zelf het broodnodige gevoel
van veiligheid en vertrouwen:
Voor mezelf krijg ik van mijn betrokkenheid een veilig gevoel: dat ik mijn
kinderen op een veilige plek heb gezet. (Een ouder)
Ik krijg zelf ook veel aandacht, ze vragen altijd hoe dingen gegaan zijn als ik
hem kom ophalen. Ze stellen altijd vragen. Bijvoorbeeld als we voor het eerst
naar zwemles geweest zijn. Ik ben ook wel eens verbaasd hoe ze al die dingen
kunnen onthouden. Maar juist dit soort dingen maakt dat ik veel vertrouwen
in ze heb. (Een ouder)
Steun en gezelligheid
Behalve dat ouders vanuit hun regierol belang hebben bij hun betrokkenheid, heeft die hun meer te bieden. Ouders kunnen op het kindercentrum
bijvoorbeeld steun vinden bij leidsters en leidinggevenden én bij andere
ouders. Er gaat een geruststellende werking uit van dagelijkse ervaringen
delen, horen hoe anderen met hun kind omgaan, problemen herkennen waar
ouders voor komen te staan, merken dat je niet de enige bent:

We hadden ook veel steun aan de crèche, aan de ouders. Iedereen had en
kreeg kinderen en dan kon je gemakkelijk je ei kwijt als je weer een halve nacht
niet geslapen had. (Een ouder)
Door de aanwezigheid van andere ouders hebben zij ook de mogelijkheid
hun sociaal netwerk op te bouwen of uit te breiden. Steun van een sociaal
netwerk is in het belang van ouders én kinderen. Dit wordt namelijk door
ouders als belangrijkste ondersteuning in de opvoeding van kinderen ervaren
en helpt opvoedingsproblemen voorkomen, blijkt uit onderzoek naar
opvoedingsondersteuning.
Kinderen die vroeger naar de ouderparticiperende crèche gingen, kunnen
zich nog haarscherp herinneren dat de ouders ‘altijd heel gezellige tijden
hadden’. Als ouders hierop terugblikken komt een soortgelijk beeld boven:
Een nadeel voor de kinderen was, denk ik (lachend), dat bij de wisseling tussen
de middag de ouders zo ontzettend lang en gezellig bleven praten. En dan ook
nog eens de ouders van de halers en de brengers erbij. Dan was het wel eens
zo dat er een uur of anderhalf uur ontzettend veel gekletst werd, en dan zaten
er soms kinderen een beetje bij van ‘wat zal ik nou eens doen?’ (Een ouder)
Ouders genieten van dit informele contact, ook met de leidsters. Een moeder
die terugkijkt naar de kennismaking met het kinderdagverblijf, waardeerde:
… de manier waarop je in het begin wordt binnengehaald, de manier waarop
je begroet wordt, de betrokkenheid bij de dagelijkse zorg, vragen die gesteld
worden … van lieverlee ontwikkelt zich zo een relatie. Ook met andere ouders
die je zo ontmoet. Het is gewoon erg gezellig, even kletsen en bijpraten. (Een
ouder)
Of er een goede onderlinge band ontstaat, hangt dus niet af van een bepaalde
vorm van opvang. Ouders zoeken iets bij elkaar én bij de leidsters en leidinggevenden als ze daar de kans toe krijgen. Verschillen bestaan in de mate
waarin die kansen gecreëerd worden. De interviews laten duidelijk zien dat
ouders op een kinderdagverblijf geen wezenlijk andere behoeften hebben
dan ouders van een peuterspeelzaal, buitenschoolse opvang of ouderparticiperende crèche. De mate waarin ouders kunnen investeren in onderling
contact, verschilt wel – niet iedereen heeft evenveel tijd – maar de waarde die
ze eraan hechten verschilt niet:

Ik vind het een heel dierbaar clubje dat er zit. Hier is het een heel intiem
gedoetje en word je betrokken bij het geheel. Je leert de mensen, de organisatie, de ouders en de leidsters kennen, het reilen en zeilen. De onderlinge sfeer
tussen ouders en die tussen ouders en leidsters trekt me aan. (Een ouder)
Informele gezellige momenten creëren op zichzelf weer kansen voor een
onderlinge band:
Ik denk dat ouders makkelijker te mobiliseren zijn voor bepaalde informele
acties, zoals Sinterklaas, of om het vertrek van een leidster te organiseren – de
kleine activiteiten waarin je een overzichtelijke rol speelt. Het versterkt het
contact tussen jou en de leidster, je creëert een band en je kunt in dat
informele contact ook heel veel dingen kwijt. (Een ouder)
Van elkaar leren
Ouders geven ook aan van de onderlinge contacten te leren. Een ouder
noemt de crèche bijvoorbeeld ‘een netwerk van mensen met heel veel
expertise die iets voor je kunnen betekenen’. Andere ouders zeggen: ‘Je leert
van elkaar. Het is leuk om te zien hoe andere ouders met bepaalde opvoedingsvragen omgaan.’ Of: ‘Ik denk dat ik ook van hen kan leren omdat zij
meer afstand hebben naar mijn kind dan ikzelf.’
Ouders vertellen ook van leidsters en leidinggevenden te leren, omdat een
ander persoon met een andere kijk en ervaring iets kan toevoegen:
Het treft me ook dat leidsters de kinderen steeds weer als uniek blijven zien.
Ieder kind wordt bijvoorbeeld anders gecorrigeerd. (Een ouder)
Veel ouders willen ook dingen te weten komen over de pedagogische visie en
aanpak in het kindercentrum, bij speciale gelegenheden of gewoon tussen de
bedrijven door:
Als je even aan de koffie zit met de leidsters hoor je van alles, en wat dan
allemaal over tafel gaat is volgens mij al belangrijk. Er ontstaat toch een soort
overeenstemming over dingen met de ouders. Dat lijkt misschien klein, maar is
toch van grote invloed, denk ik. (Een ouder)
Hoewel er natuurlijk een pedagogisch beleidsplan is, ben ik heel erg benieuwd
hoe zoiets er in de praktijk uitziet. Ik zou graag willen meedraaien, en dan
hoef ik ook niet alleen in mijn eigen groep te kijken. (Een ouder)

Deze laatste citaten geven ook aan dat ouders het kindercentrum als een
opvoedende gemeenschap zien. Niet alleen hun individuele kind interesseert
hen, maar ook de groep waarin hun kind zit en de wijze waarop het kindercentrum als geheel pedagogisch te werk gaat.
Het belang van leidsters
Als ik een compliment krijg, als ze zeggen dat het thuis goed gaat, of als een
moeder bijvoorbeeld zegt: ‘Hij blijft nu met eten thuis aan tafel zitten, en dat
lukte eerst helemaal niet’, dan is dat mijn inspiratie om door te gaan. Ik vind
het heerlijk als ouders vertellen dat kinderen thuis ook doen wat ze op de
crèche doen, dat ze vertellen dat het goed gaat en dat ouders het prettig
vinden. (Een leidster)
Ouders als inspiratiebron
Bovenstaand citaat geeft aan dat leidsters zich net als ouders ook gesteund en
geïnspireerd voelen wanneer zij feedback en goedkeuring krijgen. Leidsters
hebben vaak een sterke behoefte aan waardering van ouders. Ouders
signaleren deze behoefte ook:
Ik denk dat leidsters zich erg in de steek gelaten kunnen voelen als je ze een
kind alleen maar ’toeschuift’. Dat ze het toch erg waarderen als je informeert,
en wilt weten wat er plaatsvindt. Dat het negatief zou overkomen als je dat
niet doet. (Een ouder)
Ik merk ook wel dat leidsters het contact met ouders ook leuk en belangrijk
vinden. Daarnaast vinden ze het jammer en zijn ze teleurgesteld als ouders
daar geen tijd voor hebben. (Een ouder)
Als ouders een actieve eigen inbreng in het kindercentrum kunnen hebben,
doen leidsters soms verrassend positieve ervaringen met ouders op:
Ik vind het zelf gewoon leuk dat ouders een barbecue organiseren en dat ik
dan als leidster eens een keertje niks hoef te doen en dat ik dan daar mag
gaan zitten, dat vind ik echt een leuk initiatief. (Een leidster)
Een leidster die concreet pedagogisch handelen met ouders bespreekbaar
maakte, voelt zich geïnspireerd door ouders:

Wat me zo opviel was hoe gek ouders eigenlijk op hun kinderen zijn. Dat ze
daar zo leuk over konden vertellen, dat ik er helemaal vrolijk van werd. Dat
inspireert me wel. Dat kinderen gewoon leuk en spontaan zijn en dat je daar
zo’n plezier mee kunt hebben. Dat hoor je niet zo vaak op de speelzaal, omdat
het dan eerder over de probleempjes gaat. (Een leidster)
Ouders als informatiebron
Leidsters vinden ouders ‘de belangrijkste informatiebron’, want:
Ouders kennen hun kind natuurlijk heel goed, en kinderen hebben ook wel
gebruiksaanwijzingen. Ouders kunnen je vertellen hoe je met ze om kunt
gaan. Zij kennen hun kinderen een stuk beter dan wij. (Een leidster)
Leidsters op de groep leren van ouders over de behoeftes, het karakter, de
voor- en afkeuren van hun kinderen. Met de informatie van ouders kunnen
leidsters hun houding naar een kind beter bepalen. Contact tussen leidster en
een ouder kan zo bijdragen aan een gevoel van veiligheid van een kind.
Leidsters en ook leidinggevenden benoemen het belang dat zij hebben bij
ouderbetrokkenheid in termen van het belang van kinderen:
Als je goed contact met de ouders hebt, weet je meer over een kind. Dat schept
een band tussen mij en het kind en het doet kinderen ook erg goed, het geeft
ze meer vertrouwen. En als je geen goed contact met de ouders hebt, staat het
kind ook verder van je af. Als je weinig van het kind afweet, weinig te horen
krijgt, moet je het alleen hebben van de momenten dat het kind er is en een
kind communiceert natuurlijk nog niet zo goed, dus dat is maar uitvissen. Als
je geen contact met ouders hebt, schep je zelf onbewust ook een afstand. (Een
leidster)
Praktische steun van ouders
Peuterspeelzaalleidsters zijn over het geheel genomen positief en enthousiast
over de praktische rol die ouders kunnen spelen en wat dat weer voor ouders
kan betekenen:
We praten met ouders om te vragen wat zij leuk vinden om te doen met
kinderen, om hen erbij te krijgen. Als je merkt dat ze iets leuk vinden, kunnen
ze daarin ook een taak krijgen. Dan wordt de speelzaal ook iets van de ouders.
(Een leidster)
Als je op een gegeven moment ouders goed leert kennen en je weet dat die

persoon het heerlijk vindt om iets op te ruimen of iets heel concreets te doen,
dan moet je dát ook vragen aan die ouder. Misschien een gordijn te maken en
op te hangen. Dan wordt de speelzaal ook een stukje van die ouder, omdat het
haar gordijn is, omdat zij iets heeft geschilderd. (Een leidster)
En dan hopen we dat ouders het hier gezellig vinden en dat ze dan ook meer
betrokkenheid en band zullen voelen, en dan makkelijker binnenstappen om
zich ergens voor aan te melden. (Een leidster)
Voor veel leidsters in kinderdagverblijven en buitenschoolse opvang vormt
een praktische bijdrage van ouders een soort ‘extraatje’:
Met ouderavonden en zomerfeest, dan doen ouders mee door hapjes te maken
en de kinderen doen ook wat. Dan is het vanuit de gezelligheid dat je contact
hebt.(Een leidster)
Het zomerfeest is hier ontzettend belangrijk. Meestal doen we het zo dat
ouders voor de hapjes zorgen en wij voor de drank en de muziek. Dan is het
ongelooflijk wat we aan voedsel binnenkrijgen. Het feest is heel belangrijk voor
ouders. Als er bijvoorbeeld kinderen voor de zomer weggaan, zeggen de
ouders vaak: ‘Maar ik kom wel op het zomerfeest.’ Op de een of andere
manier vinden ze dat altijd leuk. Dan is er veel contact tussen de ouders
onderling en tussen de leidsters en de ouders. Dat is ook onze taak. We gaan
niet met elkaar zitten kletsen. Het is de bedoeling dat we er voor de ouders
zijn. Vanuit het idee van samen opvoeden! (Een leidinggevende)
Dit laatste citaat geeft aan dat praktische steun van ouders een heel goede
ingang kan zijn om de communicatie tussen ouders en leidsters op gang
brengen.
Het belang van kindercentra
Het is belangrijk om de opvoeding op elkaar af te stemmen, en met ouders
hierover te praten. Het is ook belangrijk een beleidsplan te hebben op dit
gebied. Maar dat is niet genoeg. De discussie erover is veel belangrijker dan
wat er op papier staat, zeg ik altijd. (Een ouder)
Pedagogisch beleid en de HKZ-normen
Samen vormen kinderen, ouders, leidsters en leidinggevenden het kindercentrum als gemeenschap. En dus is het ook gewenst om ouders bij het

geheel te betrekken. Dit kan bijvoorbeeld door hen te betrekken bij het pedagogisch beleid. Betrokkenheid van ouders op dit niveau kan de kwaliteit van
de kinderopvang voor hun eigen kind verhogen, maar ook voor andere
ouders en andere kinderen.
Ouders betrekken bij het pedagogisch beleid is niet alleen goed, de Wet
medezeggenschap cliënten zorginstellingen (WMCZ) uit  verplicht alle
gesubsidieerde kinderopvangorganisaties hiertoe. En als kindercentra een
HKZ (Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector)-kwaliteitskeurmerk willen behalen, zijn ze hiertoe ook verplicht. Dit keurmerk kunnen ze
behalen door aan de HKZ-normen over onder meer ouders en pedagogisch
beleid te voldoen: ‘In het pedagogisch beleid staat de visie op en het handelen
inzake (…) de samenwerking met ouders in het belang van kinderen’, en:
‘Ouders worden betrokken bij de ontwikkeling, vaststelling (…en) evaluatie
van het pedagogisch beleid’ (Stichting HKZ, ).
Kortom: ouders betrekken bij het pedagogisch beleid is in het belang van het
kindercentrum als geheel, het is verplicht in de wet en het verhoogt de
kwaliteit.
Open dialoog met ouders als groep
De normen van de HKZ vertellen niet hóe een kindercentrum ouders kan
betrekken bij het pedagogisch beleid. Gewoonlijk gebeurt dit formeel in de
oudercommissie, wat voor een kindercentrum heel belangrijk is. Echter, een
open dialoog met zo veel mogelijk ouders van het hele kindercentrum kan op
meer manieren vorm krijgen. Want vele onderwerpen die ouders als groep
aangaan, kunnen goed besproken worden zonder dat er een formeel voorstel
op tafel ligt. Een kindercentrum dat bijvoorbeeld bezig was Reggio-ideeën in
te voeren en de kinderen meer hun gang wilde laten gaan, ging met alle
ouders de dialoog aan over de nieuwe pedagogische visie:
Als kinderen in de poppenhoek spelen en ze willen thee zetten, mogen ze nu
water pakken. De ouders dachten eerst: ‘Ze gaan knoeien, dat is niks.’ Daar
hebben we een heel gesprek over gehad met ouders, dat kinderen thuis best
andere dingen kunnen leren dan hier op de speelzaal. Ik vind het trouwens wel
fijn als ouders kritische vragen stellen, want dan kun je er tenminste over
praten. Als ouders echt met argumenten komen dat ze onderdelen van Reggio
hier zouden afwijzen, dat zij vinden dat het de speelzaal minder aantrekkelijk
maakt, dan kunnen we in overleg met elkaar beslissen om het op een andere
manier te doen. (Een leidinggevende)

In de paragraaf ‘Samen denken’ in hoofdstuk  zijn voorbeelden opgenomen
van open dialogen met groepen ouders die spontaan zijn ontstaan en ten
goede kwamen aan het kindercentrum als geheel.
Het gaat er op het niveau van het kindercentrum als organisatie die kwaliteit
beoogt dus steeds om uitnodigend te zijn naar ouders, hen open, respectvol
en gelijkwaardig te benaderen, hen serieus te nemen en een open dialoog met
hen aan te gaan. Ouders waarmee respectvol wordt omgesprongen, zijn er
niet op uit om op de stoel van het kindercentrum te gaan zitten. Het respect
dat ouders krijgen door ze bij het geheel te betrekken, zal een kindercentrum
ook weer terugkrijgen. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren in de vorm van een
groter vertrouwen, meer begrip voor de eigenheid en eigen verantwoordelijkheid van het kindercentrum, meer feedback en waardering voor leidsters.
En: ouders die niet alleen tevreden zijn over hoe hun kind door de eigen
leidsters wordt opgevangen, maar ook een enthousiast verhaal over het hele
kindercentrum vertellen, bieden de beste PR. Daarnaast loopt een kindercentrum dat steeds weer bereid is een open dialoog met ouders aan te gaan, niet
de kans vast te roesten in routinematig denken en handelen.
Van knelpunten naar kansen
Ouders bij kindercentra betrekken biedt kansen om pedagogisch met hen af
te stemmen en de leefwerelden van kinderen te verbinden. Het contact tussen
ouders en leidsters over de verzorging en andere praktische zaken rondom
een individueel kind (het kind is ziek geweest of gevallen of is volgende week
jarig of wordt om vijf uur opgehaald, het gezin gaat een weekje op vakantie
enzovoort) verloopt in de meeste kindercentra heel goed. Dit contact is er
vooral als de ouders hun kinderen halen en brengen en bij allerlei andere
informele gelegenheden. Echter, de mogelijkheden om in deze situaties ook
pedagogisch af te stemmen, om te praten over de opvoeding en de leefwereld
thuis en op het kindercentrum worden minder vaak benut. De oudercommissie geeft een kindercentrum de kans ouders formeel en als groep bij het
kindercentrum te betrekken. In de praktijk wil ongeveer % van de ouders
zitting nemen in de oudercommissie (Jansen, ). Brede pedagogische
afstemming met de overige % is ook op allerlei andere informele manieren
mogelijk, en meer ouders kunnen gestimuleerd worden om in de oudercommissie te gaan, blijkt in de pilots.
Ouders bij het kindercentrum betrekken levert niet alleen kansen voor peda-

gogische afstemming op. In de voorgaande paragrafen werd ook duidelijk dat
het allerlei andere voordelen heeft die direct of indirect in het belang zijn van
kinderen. Bijvoorbeeld de bevordering van kindervriendschappen,
vertrouwen en steun voor ouders, waardering en informatie en praktische
steun voor leidsters en kwaliteit voor het kindercentrum als geheel.
In de praktijk liggen dus allerlei kansen om ouders bij kindercentra te
betrekken en pedagogisch af te stemmen, zowel op individueel als op groepsniveau, in een formele of informele setting. In deze paragraaf onderzoeken
we hoe het komt dat deze kansen nu vaak nog blijven liggen, en we geven
tegelijkertijd uitwegen en oplossingsrichtingen aan.
Zelfbewuste en zelfverzekerde leidsters
Leidsters vonden het ook wel ‘eng’ met ouders. Ze zaten niet echt te springen
om de ouderavonden. Maar als je voelt dat de leidsters een beetje angstig zijn,
spreek je ze als ouders ook minder makkelijk aan. (Een ouder)
In de praktijk en uit de interviews blijkt dat onzekerheid bij veel leidsters een
open communicatie in de weg staat. Dat veel leidsters onzeker zijn in het
contact met ouders is in veel gevallen begrijpelijk en verklaarbaar. Jonge
leidsters hebben tijdens hun opleiding nog niet veel ervaring op kunnen
doen in de omgang met ouders en zien in het begin vaak op tegen ouders.
Van allerlei kanten wordt dagelijks een beroep gedaan op leidsters en de
inhoud van hun functie is met de huidige ontwikkelingen aan steeds meer
veranderingen en eisen onderhevig. Veel leidsters hebben ook het onzekere
gevoel dat ouders hen niet serieus nemen en op hen neerkijken, omdat zij een
hogere opleiding hebben genoten:
Het slaat een heel andere kant op, die participatie. Ze leggen je als ouder zo
hun wil op. Tenminste, bepaalde personen doen dat, want niet iedereen is zo.
Omdat ze dan een hogere opleiding hebben genoten, kijken ze een beetje op
je neer. Terwijl wij toch niet voor niets dit werk hebben. Het is soms moeilijk
voor mij door een bepaalde houding die ouders tegenover mij aannemen. (Een
leidster)
Al of niet in samenhang met teleurstellende ervaringen hebben veel leidsters
ook het beeld dat ouders het werk in de kinderopvang onderwaarderen, wat
hun zekerheid niet bevordert:

Ik zou willen dat ouders meer beseffen wat het werk als leidster inhoudt. Ik
vind dat ze er te makkelijk over denken. En dan zou ik willen dat ouders wat
meer interesse tonen, veel ouders hebben er geen idee van wat je allemaal
doet. Als ik aan ouders vertel dat de kinderen buiten in het badje zijn geweest,
zijn er veel ouders die niet reageren en denken dat we dat wel even doen. Dan
denk ik, kom maar eens in een hoekje kijken hoeveel werk dat is, zodat je ook
eens waardeert wat wij doen. (Een leidster)
Soms blijkt onzekerheid ook als leidsters en leidinggevenden aangeven dat ze
bepaald niet zitten te wachten op ouders die zich met hun werk zouden
willen ‘bemoeien’:
…aan de andere kant voel ik me dan ook erg op mijn vingers gekeken. (Een
leidster)
Hoe het er hier in de praktijk uitziet, de pedagogische inhoud, bepalen we
intern. Wij doen het hier zo en daar moet je je als ouder bij aanpassen. (Een
leidinggevende)
Als je kind naar de crèche gaat, hoort het erbij dat je dat uit handen geeft.
(Een leidster)
Een leidinggevende verklaart de defensieve houding van leidsters als volgt:
Ik denk dat als je het over de pedagogiek hebt, sommige leidsters ouders een
beetje een bedreiging vinden. Als ouders meewerken of meegaan bij een
uitstapje of zo, komen er wel eens protesten van leidsters. Het lijkt wel of ze
zich aangetast voelen in hun professionaliteit. Leidsters willen toch een soort
afstand hebben, en juist die afstand maken ze dan misschien te groot, zodat
ouders hun kind alleen maar gaan ‘afgeven’ als het ware. (Een leidinggevende)
Subtieler komt de onzekerheid naar voren door de associaties die leidsters
hebben bij bepaalde termen. Als leidsters het bijvoorbeeld hebben over
uitwisseling, bedoelen zij meer feiten uitwisselen over het kind, terwijl
ouders daarbij meer denken aan van gedachten wisselen over opvoeden en
erover doorpraten.
Kansen ontstaan al pratend en werkend
Om te komen tot pedagogische afstemming en de verbinding tussen leefwerelden is een open communicatie op basis van respect en gelijkwaardig-

heid nodig tussen ouders en leidsters. Door onzekerheid bij leidsters blijft
communicatie veelal steken in eenrichtingsverkeer vanuit leidsters. Er is wel
communicatie en afstemming over praktische zaken en de verzorging, maar
niet veel over opvoeding. Leidsters schermen zich daarvoor af, blijkt ook uit
de voorgaande citaten.
Als leidsters in hun werk de kans krijgen zich te ontwikkelen, ervaring op te
doen en zich bewust te worden van hun eigen pedagogische ideeën, normen
en waarden, blijkt dat zij zich zelfverzekerder en sterker gaan voelen
tegenover ouders. In de pilots zagen we dat leidsters zich op allerlei manieren
ontwikkelden. Op verschillende kindercentra organiseerden leidinggevenden
discussieavonden voor het team over vragen als: hoe denk je over opvoeding?
Wat vind je zelf belangrijk? Dit samen praten zorgde ervoor dat leidsters zich
bewuster werden van hun rol en zich steviger gingen voelen in hun contact
met ouders:
Toen ik hier net begon, keek ik heel erg tegen ouders op. Niet dat ik het aan
mijn laars lapte, maar meer dat ik echt geen ervaring had. Nu zijn ouders voor
mij ook belangrijk, maar ik voel me gelijkwaardig naar hen toe. Ik ben heel erg
zo gegroeid. (Een leidster)
De discussies leidden al snel tot initiatieven om eens iets anders te proberen,
waardoor het ontwikkelingsproces verder ging. Al discussiërend en
uitproberend bouwden ze steeds meer zelfverzekerdheid op en veranderde de
communicatie met ouders.
Ik heb wel moeten groeien om met de ouders om te gaan. In het begin vond ik
het heel moeilijk om naar ze toe te stappen, maar nu ik wat meer ervaring
heb, voel ik me zekerder. Leidsters hebben wel wat vaardigheden als ze net
beginnen, maar het is goed als er andere leidsters zijn om het bij ‘af te kijken’.
Je leert toch door ervaring. Als je je rijbewijs haalt, moet je eigenlijk ook nog
leren autorijden. (Een leidster)
Door denken en doen te koppelen, door samen te praten en ervaring op te
doen blijkt dat leidsters meer overtuigd raken van zichzelf en de waarde van
hun eigen rol. Het opgebouwde zelfvertrouwen verandert de communicatie
met ouders en hun houding naar ouders. Er ontstaat al pratend en werkend
een opener communicatie die wordt gekenmerkt door gelijkwaardigheid en
respect. Juist een dergelijke communicatie en houding zijn belangrijk voor
pedagogische afstemming. We zagen in de pilots dat leidsters na een ontwik-

kelingsproces zelf gingen aangeven graag met ouders te willen praten over
opvoeding. Ze gingen meer en andere manieren bedenken om ouders bij het
kindercentrum te betrekken.
Rekening houden met de wensen en de cultuur van ouders
Vanaf het moment dat leidsters zich steviger en gelijkwaardiger in hun
schoenen voelen staan ten opzichte van ouders, willen en durven ze meer en
beter te communiceren met ouders. Niet alleen krijgen ze zelf meer behoefte
om ouders bij hun werk te betrekken en aan pedagogische afstemming, maar
ze durven nu ook aan ouders te vragen hoe ze betrokken willen worden. Dat
betekent meer ‘winst’ want als ouders het zelf leuk en aantrekkelijk en interessant vinden liggen er meer en betere kansen voor pedagogische afstemming.
Ik vraag altijd aan ouders of ze ideeën hebben voor ouderavonden. Kijk, ik kan
wel een ouderavond organiseren en dan bedenk ik een leuk thema – muziek
met kinderen of zo – maar de ouders kunnen wel met vragen zitten over de
basisschool, en wat is goed voor mijn kind. Dan heb ik liever dat we dat doen,
dat we twee uur gemotiveerd zitten te praten, dan dat we twee uur zitten en
dat ze het eigenlijk helemaal niet leuk vinden. Dat weet ik uit ervaring. Ik
vraag suggesties van tevoren, bijvoorbeeld als we uitgebreid aan de koffie
zitten ’s ochtends en dan komen er altijd wel dingen tevoorschijn waarvan ik
denk, dat is hartstikke leuk, en voor je het weet gaat zo’n balletje rollen en heb
je een hartstikke leuke avond. (Een leidster)
Ouders bij het kindercentrum betrekken op een manier die hen aanstaat
hoeft niet alleen vorm te krijgen door hun rechtstreeks naar hun wensen en
behoeften te vragen. Het kan ook betekenen: inspelen op wat er leeft. Een
geslaagde ouderavond is geen kwestie van ‘een avondje lukraak de brandweer
inschakelen’:
Mijn oplossing om ze erbij te betrekken is om meer in te spelen op waar ze
behoefte aan hebben. Ouders dingen aan te bieden die ze zelf heel leuk
vinden. Daarbij moet je ze ook een beetje aanmoedigen, enthousiast maken,
zeggen: ‘Ik ben benieuwd wat jij daarvan vindt.’ Op die manier kun je ouders
meer motiveren. (Een leidster)
Vraaggericht werken, open staan voor ouders en hun wensen betekent ook:
rekening houden met de cultuur waarin ouders en kinderen leven.

De Nederlandse cultuur is echt een praatcultuur. Ik merk dat dat bij ouders uit
andere culturen vaak heel anders ligt. Als je ze vraagt een keer een boodschap
te doen, geen probleem. Maar om met elkaar om de tafel te zitten en te
praten, nee. (Een leidster)
Een Nederlandse vrouw vertelt over haar Turkse partner dat hij minder
betrokken is bij het kinderdagverblijf. De reden is niet alleen dat hij een
drukke baan heeft:
Hij staat er anders tegenover. Die cultuur van betrokken moeten zijn als ouder,
kent hij niet. Hij mist het motief ervan. Maar hij durft ook niet goed. Ik denk
dat je kunt zeggen dat allochtonen minder makkelijk binnen zo’n ‘instellingachtige’, ‘regelachtige’ manier werken als Nederlanders. Ze denken eerder dat
de instelling het dan maar moet regelen. Maar – en dat is misschien een tip –
je kunt allochtonen wel met informele activiteiten en contacten trekken. En als
er allochtone leidsters zijn, is het verschil in leefwereld ook al minder groot en
daarmee de drempel om over cultuur te praten veel lager. (Een ouder)
Deze suggestie heeft op een andere plek al vruchten afgeworpen:
Betrokkenheid via de oudercommissie, dat is moeilijk, dat heeft ook met
cultuur te maken. Door veel andere culturen worden wij als professionals
gezien: wij weten wat we doen, en ouders hebben niet de behoefte zich
daarmee te bemoeien. Dat is ook niet gebruikelijk. Ouderparticipatie is iets dat
ze minder gewend zijn. Het is soms ook angst dat wij hun bemoeienis als een
belediging zouden opvatten: wij zijn de beroepskrachten, en wie zijn zij om
ons te vertellen hoe het moet? We kunnen daar nu beter op inspelen dan een
paar jaar geleden, want we hebben nu ook leidsters uit Ghana, omdat er heel
veel Ghanese kinderen op het kinderdagverblijf komen. De rest van het team
heeft daar heel veel van geleerd, hoe bepaalde dingen werken. (Een leidster)
Uit de interviews en de praktijk in veel kindercentra ontstaat zo het beeld dat
Nederlandse ouders graag bij het kindercentrum betrokken worden met ‘een
goed gesprek’. Dat past bij de ‘praatcultuur’. Allochtone ouders worden in
eerste instantie liever betrokken via informele activiteiten:
Je krijgt ze wel met hapjes en drankjes, eten is heel belangrijk voor ze. Het leeft
in hun cultuur en het is ook veel informeler, een feestje. Ik heb ook goede ervaringen met allochtone leidsters die de cultuur kennen, en met het werken met

materialen uit de cultuur, bijvoorbeeld Afrikaanse spullen. (Een leidster)
Ik heb jarenlang een eetclub gehad. Een kookclub met allochtone ouders. De
groep was de bindende factor. We waren met elkaar en als je niet geweest was
belde een ander je op: ‘Hé, waar was je de vorige keer?’ Dat maakte zo ontzettend veel uit. (Een leidster)
Nieuwe perspectieven op tijdgebrek
…het is ook moeilijk om ze erbij te betrekken want ze hebben het altijd zo
druk: of ze zijn naar school of ze moeten werken. Logisch natuurlijk. (Een
leidster)
…ik merk dat als er meer dan drie kinderen in het gezin zijn, de betrokkenheid
afneemt. En alleenstaande ouders zijn ook vaak minder betrokken, die redden
het gewoon niet, qua tijd. (Een leidster)
…ouders hebben gewoon nog heel veel andere dingen te doen naast de
opvang. De school bijvoorbeeld, en clubjes. Ze weten gewoon niet waar ze de
tijd vandaan moeten halen. De opvang moet niet te veel tijd in beslag nemen,
en daar heb ik ook wel weer respect voor. (Een leidster)
…er is natuurlijk ook vanuit de ouders dat dubbele, aan de ene kant wel iets
willen, maar aan de andere kant ’s avonds ook gewoon moe zijn na je werk en
geen zin meer hebben … Daar is eigenlijk geen oplossing voor. De tijd is
gewoon beperkt. (Een ouder)
…ik kan me ook wel voorstellen dat niet alle ouders even betrokken zijn. Als je
kind maar één middag op de buitenschoolse opvang komt, ben je blij als het
vanzelf gaat en ga je je daar niet te veel in verdiepen. Als je dan ook nog drukdruk-druk bent, kan ik me dat wel indenken. (Een ouder)
Allemaal flarden van uitspraken die tijdgebrek als oorzaak aangeven voor het
feit dat ouders niet of minder betrokken zijn. Soms gaan leidsters al uit van
tijdgebrek van ouders. Dat is ook logisch, als ouders vaak aangeven druk te
zijn lijkt het vanzelfsprekend dat zij ook geen tijd hebben voor bijvoorbeeld
een ouderavond. Maar het is niet juist om dan te denken dat hun interesse
niet verder gaat dan ‘als het kind maar opgevangen wordt’. Tijdgebrek van
ouders is een probleem, maar het staat niet gelijk aan onwil en desinteresse
van ouders.
Zowel uit de interviews als in de pilots blijkt dat leidsters veel creatieve
oplossingen weten te vinden voor het tijdsprobleem. Bijvoorbeeld door
mogelijkheden voor betrokkenheid zodanig te organiseren dat deze het
tijdgebrek van ouders respecteren:

Ze houden bijvoorbeeld een borrel om halfvijf, zodat je er niet apart voor hoeft
te komen, maar gewoon kunt aanschuiven als je je kind komt halen. (Een ouder)
Een andere mogelijkheid is ouders de keuze te geven uit verschillende
aantrekkelijke alternatieven. Dan hoeven zij zich niet schuldig te voelen als ze
een keer niet komen:
Je kunt ouders het beste erbij betrekken door een breed aanbod: een ouderavond, een enquête houden over wat ze willen, een video van de kinderen
laten zien. En zoals op scholen: een tienminutengesprek, dat kun je dan weer
combineren met iets anders, zodat ze blijven. (Een ouder)
Een ouder geeft nog de tip: ‘Liever minder vaak maar intensief, dan vaker en
alles maar half.’
Het helpt ook om reële verwachtingen te hebben. Als leidsters pas tevreden
zijn als alle ouders komen, roepen ze de teleurstelling over zichzelf af. Het is
van belang dat leidsters oog hebben voor de betrokkenheid die er wel is:
Dat ouders betrokken zijn, heeft te maken met een open houding hier en een
goede relatie met hen. Als ze willen praten, nemen we daar ook de tijd voor.
(Een leidster)
Het is wel eens moeilijk voor ouders, het moet niet te veel worden. Dat kunnen
ze gewoon niet aan omdat ze werken. Maar ze zijn wel gemotiveerd, dat merk
je. Het belangrijkste is dat je hun een gevoel geeft van ‘Kom maar!’ als er tijd
voor is. Daarom vind ik het niet slecht gaan, want ik ervaar dat het voor hen
niet meevalt maar dat ze wel willen. De behoefte van de ouders zelf staat
centraal. (Een leidster)
Kortom: leidsters die de kans krijgen zich al pratend en werkend te
ontwikkelen worden steeds zelfbewuster en zelfverzekerder. Hierdoor
verbetert de communicatie met ouders, durven zij meer af te gaan op de
wensen en de cultuur van ouders, en zoeken zij meer naar creatieve
oplossingen om ouders ondanks tijdgebrek bij het kindercentrum te
betrekken. In de praktijk blijkt dat ouders door dit alles op meer en andere
manieren betrokken worden bij kindercentra, waarmee des te meer en betere
kansen voor pedagogische afstemming én meer dan dat worden gecreëerd.
Het volgende hoofdstuk met inspirerende voorbeelden uit de praktijk maakt
dit duidelijk.

2 Inspirerende voorbeelden
Dit boek pretendeert niet ‘de’ handleiding te zijn om ouders meer, beter of
anders bij kindercentra te betrekken, of daarvoor een concrete methodiek
aan te reiken. Wat we wel willen is leidinggevenden inspiratie bieden. In dit
hoofdstuk doen we dat door het kader uit hoofdstuk  te illustreren met
inspirerende voorbeelden uit de praktijk. Uit de voorbeelden blijkt dat
leidsters met de stimulerende begeleiding van leidinggevenden ouders op
veel andere manieren bij het kindercentrum kunnen betrekken, waarmee
heel veel kansen voor pedagogische afstemming en verbinding van leefwerelden ontstaan: manieren die ouders bijzonder aanspreken en die ook
kansen bieden voor andere zaken die direct of indirect in het belang zijn van
kinderen. Leidinggevenden kunnen uit de voorbeelden die elementen en
ideeën halen die hen aanspreken en die zij in hun situatie kunnen gebruiken:
ze zijn vooral bedoeld ter inspiratie en niet als vaststaande methoden.
De voorbeelden komen zowel uit kindercentra van de pilots van het project
als uit andere kindercentra. Elk voorbeeld begint met een sfeerbeeld uit de
praktijk. Steeds geven we aan om wat voor activiteit het gaat, wat de achtergrond is van de activiteit, en hoe de activiteit vorm kreeg. In de nabeschouwingen kijken we naar de factoren die het succes van de activiteiten
verklaren.
De voorbeelden zijn onderverdeeld in categorieën. Jan Peeters ()
benoemde vier manieren waarop ouderbetrokkenheid kan worden ingevuld:
meeleven, meedoen, meedenken en meebeslissen. Volgens deze termen
hebben wij de voorbeelden ook ingedeeld. Omdat in dit boek partnerschap

ofwel tweerichtingsverkeer oftewel ‘samen opvoeden’ centraal staat, brengen
we een kleine variatie aan op zijn terminologie:
Samen leven
Bij samen leven gaat het erom de wederzijdse interesse en betrokkenheid bij
de leefwereld thuis en op het kindercentrum te waarderen en te stimuleren.
Samen leven krijgt vorm waar ouders leidsters en kinderen elkaar
ontmoeten.
Samen doen
Bij samen doen draait het om gezamenlijk uitgevoerde activiteiten: ouders en
leidsters ondernemen iets met elkaar, al of niet met de kinderen.
Samen denken
Bij samen denken buigen ouders en leidsters zich samen over pedagogische
onderwerpen.
Samen denken en doen
Deze vierde categorie hebben we gecreëerd omdat we in de praktijk ook leuke
en goede voorbeelden vonden van activiteiten waarin doen en denken
gekoppeld zijn.
Leidinggevenden kunnen deze indeling als inspiratie en tevens als kapstok
gebruiken om hun eigen situatie te beoordelen: waar doen we al veel aan en
waaraan minder, wat kan op ons kindercentrum nog een impuls gebruiken
om ouders een variatie aan kansen te bieden om betrokken te zijn?

SAMEN LEVEN
LEEFWERELDEN IN BEELD
HET PROJECT FAMILIE
Wat
Het project Familie is van start gegaan door foto’s op te hangen van familie
en bekenden van de kinderen op een kindercentrum in het zuiden van het
land. Gaandeweg werden in het project steeds meer documentatievormen
ingezet, van een papieren rol met uitspraken van kinderen tot het gebruik
van een voice-recorder.
V oor Mischa zijn de foto’s van het poffertjesfeest bij Rachelle thuis al
de hele dag een aandachttrekker. Steeds staat hij er in de buurt, wijst
andere kinderen maar vooral Rachelle op de foto’s en haalt allerlei
herinneringen aan die dag op. Op een gegeven moment raakt hij er zo
van onder de indruk dat hij besluit: ‘Rachelle, jij komt vannacht bij mij
logeren.’
Een leidster vangt het gesprek tussen Mischa en Rachelle op en schrijft
het op de papieren rol aan de muur in de buurt van de galerie. Op de
rol staan allerlei uitspraken van en gesprekken tussen de kinderen
opgetekend. Als Mischa’s moeder hem komt halen, leest ze de rol met
veel plezier. ‘Ik ben blij dat ik nu ook weet dat Rachelle vannacht bij
ons komt logeren!’ roept ze lachend uit.
Achtergrond
Dit kindercentrum is al enige tijd bezig met pedagogiekontwikkeling.
Leidsters zijn hier enthousiast over. Door veel met elkaar te discussiëren over
wat er in de groep gebeurt, beginnen zij het in de vingers te krijgen. Leidsters
gaan steeds bewuster naar zichzelf, de kinderen en de groep kijken, leren
meer van een afstand naar zichzelf te kijken en te reflecteren. Het is een
proces van voortschrijdend inzicht: pedagogiekontwikkeling krijgt steeds
meer een eigen plek. De leidsters vinden het soms wel moeilijk om nieuwe
inzichten te vertalen naar de dagelijkse praktijk op het kindercentrum. Zij
missen in alle discussies de directe aansluiting op de dagelijkse praktijk en
het contact met ouders. Daarnaast krijgt de leidinggevende het te druk om

S A M E N
L E V E N
steeds op de hoogte te zijn van wat er in de groepen gebeurt. Het proces lijkt
een beetje te stagneren. Om dit weer op gang te brengen, besluiten ze gezamenlijk met een project Familie te starten, om de leefwereld van thuis en
kindercentrum dichter bij elkaar te brengen. Familie is een concreet
onderwerp dat alle leidsters aanspreekt en inspireert om de draad weer op te
pakken.
Hoe
Het project begint met foto’s ophangen van ouders, broertjes en zusjes en
andere familieleden, die de kinderen van huis mogen meenemen. In de loop
der tijd ontwikkelen zich steeds meer manieren dan alleen foto’s, om ouders
erbij te betrekken. Allerlei documentatievormen duiken in het kindercentrum op. In de hal hangt een activiteitenkalender, zodat ouders wekelijks
op de hoogte gehouden worden van bijzondere activiteiten die zullen
plaatsvinden. Ook is er een documentatiewand in de hal waar kinderen hun
creaties op mogen hangen. Vlak bij deze wand hangt een strook behang, waar
leidsters dagelijks uitspraken van kinderen opschrijven. Eens in de twee
maanden verschijnt er een kinderkrantje met hierin stukjes vanuit elke
groep. Ouders krijgen in videobeelden, foto’s en dia’s op ouderavonden te
zien wat er in het kindercentrum gebeurt. Leidsters staan hierbij altijd open
om inhoudelijke gesprekken met de ouders aan te gaan over het hoe en
waarom van de pedagogische werkwijze. Op ouderavonden of andere gelegenheden met ouders filmen leidsters vaak ook. Deze filmpjes laten ze dan
wel eens zien aan de kinderen. Op een ander kindercentrum van dezelfde
stichting zijn leidsters nu ook begonnen met documenteren door gesprekken
van kinderen op te nemen met de voice-recorder, die ouders dan later ook
weer kunnen horen. Het project Familie heeft zo in de loop der tijd allerlei
verschijningsvormen gekregen.
Nabeschouwing
Bij het project Familie op het beschreven kindercentrum worden veel
verschillende documentatievormen uitgeprobeerd. Wat ‘werkt’ is het feit dat
(audio)visueel materiaal veel reacties opwekt bij kinderen, ouders en
leidsters. Het geeft hun direct een kader om aan te refereren, roept herinneringen, vragen en discussie op en ondersteunt en stimuleert zo vaak een
levendige wederzijdse interactie: interactie die een basis vormt om samen
aan de praat te raken, pedagogisch af te stemmen en de leefwerelden van
thuis en het kindercentrum te koppelen. (Audio)visueel materiaal is in het
bijzonder ook een trekker voor meer teruggetrokken ouders, die niet zo van

S A M E N
L E V E N
praten houden. Het is makkelijker om aan de hand van dit materiaal eens een
leidster aan te spreken, dan vanuit het niets. Het is per kindercentrum
verschillend welke documentatievormen het meest aanspreken, dat is vooral
een kwestie van uitproberen.
In het volgende voorbeeld wordt gebruikgemaakt van een bijzondere vorm
van documentatie: de kindergalerie.
SAMEN KIJKEN IN DE KINDERGALERIE
E E N M U LT I F U N C T I O N E E L G E H E E L
Wat
In een kindercentrum in het oosten van het land, bevindt zich in elke groep
een hoekje dat ‘De Kindergalerie’ heet. Het is een vaste plek waar creaties van
kinderen en foto’s van activiteiten tentoongesteld worden, zodat ouders
kunnen zien wat hun kind in de groep gedaan heeft. Daarnaast mogen de
kinderen er ook spullen van thuis neerzetten, als ze daarover iets willen
vertellen of er iets mee willen doen.
D e moeder van Willem komt hem om halfnegen brengen. Gisteren
had ze geen tijd om naar zijn kunstwerk te kijken, dus nu lokt hij haar
mee naar de galerie. Ze heeft bijna geen tijd om de leidsters gedag te
zeggen en haast zich met hem mee naar de hoek van de ruimte.
Enthousiast vertelt Willem over het monster dat hij heeft gekleid en dat
nu helemaal alleen in een vitrine mag staan. In de vitrine ernaast
liggen een paar schelpen. Die heeft Natasha meegenomen van huis.
De moeder van Willem is ook nieuwsgierig naar de schelpen. Natasha
komt erbij en vertelt uitgebreid over haar vakantie. Willems moeder
vindt het allemaal erg leuk en komt al pratend met Natasha en Willem
op het idee dat Willem wel een keer de enorme dennenappels kan
meenemen, die ze van de zomer in de Ardèche hebben gevonden.
‘Hé, daar ben ik ook geweest’, valt een leidster in het gesprek. Willem
vindt het gesprek dat over Frankrijk ontstaat tussen zijn moeder en de
leidster erg interessant en doet zijn best om zijn moeder aan te vullen
met allerlei leuke details van de vakantie.

S A M E N
L E V E N
Achtergrond
De opzet van kindergalerieën per groep is geïnspireerd op de Reggiobenadering. In plaats van een speciaal atelier en een tentoonstellingsruimte,
zoals dat in Reggio Emilia het geval is, heeft hier iedere groep een kindergalerie. De kindergalerie heeft niet alleen een functie voor ouders, zal blijken.
Hoe
Wanneer je als ouder de verticale groep in dit kindercentrum binnenkomt,
vind je direct om de hoek de kindergalerie. Daar is bewust voor gekozen:
ouders moeten er makkelijk even heen kunnen lopen. Op een houten bord
staat ‘De Kindergalerie’ geverfd. Er zijn heel eenvoudig een aantal vierkante
schappen en een paar vitrinekastjes aan de muur gemonteerd. Met een kast
dwars op de muur is de hoek afgeschermd. Op de hogere schappen staan
dingen waar voorzichtig mee om moet worden gegaan. In de lagere schappen
kunnen kinderen hun kunstwerken neerzetten, maar ook iets van thuis dat ze
graag willen laten zien. Al vaker is het gebeurd dat kinderen samen met zo’n
voorwerp gingen spelen.
De kindergalerie is ook om een andere reden heel handig. Het kindercentrum heeft geen aparte eetkeuken, waardoor eten en spelen in één ruimte
moeten gebeuren. Als ze gaan eten en kinderen zijn net bezig met bijvoorbeeld een bouwwerk van Duplo, mogen ze dat even in de galerie zetten. Er is
een leidster aangewezen die verantwoordelijkheid heeft voor de kast. Vlakbij
de galerie hangt een schoolbord waarop leidsters dagelijkse belevingen en
uitspraken van kinderen schrijven. Vaak lezen ouders het bord vanuit de
galerie, wat veel gespreksstof tussen ouders en leidsters en ouders en
kinderen oplevert.
Nabeschouwing
De kindergalerie heeft meer functies. Een belangrijk effect van de kindergalerie is dat ouders goed en snel een beeld kunnen krijgen van wat hun kind
die dag of week op het kindercentrum heeft meegemaakt. Maar door de
kindergalerie krijgt ook de creativiteit van de kinderen aandacht en een
duidelijke plek. Daarnaast geeft een galerie niet alleen ouders een indruk,
maar ook leidsters en kinderen halen er belangrijke informatie uit. Doordat
kinderen er ook voor hen betekenisvolle dingen van thuis neer kunnen
zetten, ontstaat er veel interactie en wordt de koppeling tussen de leefwereld
thuis en op het kindercentrum heel zichtbaar. Zo geeft een galerie heel veel
concrete aanleidingen voor ouders, leidsters en kinderen om in gesprek met
elkaar te raken over van alles.

S A M E N
L E V E N
Kort samengevat geeft een dergelijke galerie tegelijkertijd een impuls aan de
Reggio-benadering, lost een ruimteprobleem op, betrekt ouders, leidsters en
kinderen meer bij elkaar en verbindt leefwerelden. Niet alleen in het kader
van ouderparticipatie, maar ook in het kader van tijd-, ruimte- en geldgebrek, lijkt het dan ook een heel aantrekkelijke onderneming om eenvoudige
kindergalerieën op te zetten!
OPA- EN OMADAGEN OP HET KINDERCENTRUM
DE FAMILIE HOUDT NIET OP BIJ HET GEZIN
Wat
Opa’s en oma’s krijgen de gelegenheid om in de leefwereld van hun kleinkind
op het kindercentrum te stappen door een bezoek te brengen. Deze bezoeken
worden gefilmd en de ouders bekijken deze beelden op een ouderavond.
D e meeste grootouders komen uit het dorp, maar er zijn er ook bij
die helemaal uit Leeuwarden of Zeeland zijn gekomen. Als de groep
opa’s en oma’s binnen is, volgt er eerst een voorstelrondje met behulp
van een liedje. Daarna krijgen de kinderen zoals gewoonlijk hun drinken
en fruit. Dan vraagt een leidster aan een opa of hij een leuk liedje kent
dat ze samen kunnen zingen. ‘Opa Bakkebaard had een huisje en in
dat huisje daar was het goed.’ De oma’s en opa’s en kinderen gaan
steeds harder zingen, enthousiast omdat ze ontdekken dat ze het
liedje allemaal kennen. Op de achtergrond maakt een leidster korte
opnames van de reacties van kinderen en grootouders.
Na dit gezamenlijke concert krijgen alle opa’s en oma’s koffie met een
plakje cake terwijl de leidsters aan een verschoonronde beginnen. Even
later gaan de kinderen buiten spelen. De opa’s en oma’s helpen de
kinderen in hun jassen. Bij het naar buiten gaan pakken de kinderen de
cadeautjes die ze voor hen hebben gemaakt. Ondertussen zingen ze
een afscheidsliedje: ‘Zeg maar dag met je handje’. Als de kinderen
allemaal buiten zijn, krijgen de grootouders nog een rondleiding door
het kindercentrum. Elke keer weer zijn ze onder de indruk van de
inrichting en de mogelijkheden op het kindercentrum: ‘Wat hebben
de kinderen hier een ruimte, en wat doen jullie veel met ze, ik had daar
geen idee van.’

S A M E N
L E V E N
Achtergrond
In een klein dorp in de Achterhoek is het sociale netwerk van de inwoners
heel sterk. Familierelaties zijn hecht en opa’s en oma’s spelen een belangrijke
rol in het leven van hun kleinkinderen. Waar grootouders het in andere delen
van het land vaak heel gewoon vinden als hun kleinkinderen naar de opvang
gaan, is dat in dit dorp nog helemaal niet zo. Ouders in dit dorp die hun kind
naar de kinderopvang brengen, geven aan dat hun eigen ouders daar moeite
mee hebben, het maar niks vinden. Een kind hoort bij zijn moeder te zijn, is
veelal nog de norm. Ouders uit de oudercommissie hebben daarom gevraagd
om eens iets voor opa’s en oma’s te organiseren. Om de leefwereld van thuis
en het kindercentrum wat dichter bij elkaar te brengen én de vooroordelen
bij grootouders weg te nemen, is het initiatief ontstaan om opa- en omadagen te organiseren op het kindercentrum.
Hoe
Het kindercentrum investeert al veel in de relatie met ouders, die over het
algemeen dan ook goed is. De ouders krijgen een brief, waarin hun verteld
wordt van de plannen. Ook wordt hun gevraagd of ze dit aan hun ouders
willen vertellen en of ze hen willen uitnodigen. Bij de brief zit een antwoordstrookje met twintig mogelijke dagdelen waarop zij de opa’s en oma’s kunnen
inschrijven. Ze kunnen kiezen tussen ’s ochtends halftien en halfelf en
’s middags van halftwee tot halfdrie. De twintig dagdelen zijn verdeeld over
de week voor de herfstvakantie en de week erna. De vakantie is welkom, want
de bezoeken zijn soms best intensief voor de leidsters en de kinderen. Uiteindelijk schrijven de opa’s en oma’s zich in totaal voor elf dagdelen in. Per
bezoek mogen maximaal zeven opa’s en oma’s komen. Grootouderstellen die
elkaar kennen uit dezelfde familie worden niet samen ingedeeld, om te
voorkomen dat ze te veel naar elkaar toetrekken. Als zich op een dagdeel te
weinig grootouders hebben ingeschreven, worden die op een andere dag
ingedeeld.
De pedagogische visie van het centrum is om niet te veel voor de kinderen te
bepalen, hen zo veel mogelijk zelf aan te laten geven. Voor de bezoeken van
grootouders maken de leidsters echter wel een plan, om het uur dat ze er zijn
een beetje te structureren. Het gewone ritueel van een liedje zingen en alle
namen even noemen, begint als het bezoek komt. Daarna zoeken
grootouders, kinderen en leidsters samen uit welk liedje ze allemaal kennen.
Dat levert vaak een boel plezier op. De leidsters filmen fragmenten van ieder
bezoek. Tot slot doen ze samen een spel om de interactie tussen opa’s, oma’s,
kinderen en leidsters op gang te brengen. Het bezoek krijgt ondertussen ook

S A M E N
L E V E N
de gelegenheid om vragen aan de leidsters te stellen over de gang van zaken
op het kindercentrum. Als de grootouders weer naar huis gaan, krijgen ze van
de kinderen allemaal een cadeautje mee. Twee weken nadat het laatste bezoek
is geweest, is er een ouderavond voor ouders, die dan ook erg nieuwsgierig
zijn naar de beelden. Het hoofd vertelt op deze avond eerst iets over hoe het
initiatief ontstaan is en vervolgens kijken ouders, leidsters en hoofd samen
naar de video.
Nabeschouwing
Het initiatief is een groot succes om verschillende redenen. Ten eerste is het
totstandgekomen als antwoord op de wens van de oudercommissie om opa’s
en oma’s kennis te laten maken met het kindercentrum. Deze vraaggerichte
werkwijze heeft zeker invloed gehad op de opkomst tijdens de bezoekdagen.
Nu het een idee van de ouders zelf was, deden ze erg hun best om hun ouders
naar de bezoekdagen te krijgen. Ten tweede kwam er veel bezoek omdat de
nadruk is gelegd op de vrijblijvendheid van het gebeuren, vooral het gezelligheidsaspect is benadrukt. Tot slot was het een succes omdat alles goed was
voorbereid en alle doelen die ouders en leidsters ermee hadden, zijn behaald.
Door de uitvoering van het plan zijn de leefwerelden van de kinderen thuis
en op het kindercentrum dichter bij elkaar gebracht. Dit blijkt ook uit het feit
dat de gebeurtenis ontzettend veel gespreksstof opleverde tussen kinderen,
ouders en grootouders. Tevens gaven veel opa’s en oma’s aan dat hun vooroordelen verminderd zijn. Uitspraken als ‘Het viel me erg mee’ of ‘Het is veel
leuker voor kinderen dan ik had gedacht’, illustreren dit. Voor de ouders
betekende deze bevestiging van hun ouders erg veel. Ze gaven aan zich
hierdoor extra gesteund te voelen in de opvoeding van hun kinderen. Een
bijzondere bijkomstigheid is dat de ouders ook weer bij het geheel betrokken
werden, doordat ze op een ouderavond de beelden konden bekijken en
hierover met elkaar en leidsters konden praten. ‘En zo krijgen we een steeds
completere koppeling van leefwerelden en wordt de cirkel dus steeds ronder’,
verwoordt de leidinggevende na de ouderavond.

S A M E N
D O E N
SAMEN DANSEN
ELKAAR OP EEN ANDERE MANIER LEREN KENNEN
Wat
Op initiatief van een paar ouders organiseren ouders en leidsters samen een
dansfeest in de groepsruimte van de naschoolse opvang.
D e kinderen zijn erg nieuwsgierig wanneer een paar ouders binnenkomen en de groepsruimte gaan versieren. ‘Waarom is dat?’ vragen
ze. Als de leidsters vertellen dat ze vanavond met de ouders gaan
dansen, klinkt er wat honend gegiebel achter kinderhanden. De
kinderen vinden het leuk, dat blijkt wel uit al hun vragen, maar ook wel
een beetje raar.
De dansavond. Bijna alle ouders en leidsters zijn er. Iedereen is wat
onwennig en kijkt een beetje de kat uit de boom in de feestelijk versierde groepsruimte. In hoekjes beginnen voorzichtig wat gesprekken
over alledaagse dingen. Twee moeders komen erachter dat ze in dezelfde straat wonen. Dan springt een vader op een leidster af en vraagt
haar ten dans. Dat voorbeeld wordt gretig gevolgd. Na een tijdje staat
iedereen onder het genot van een hapje en drankje te kletsen of te
dansen. Het feest gaat door tot laat op de avond, aan het eind lopen,
fietsen of rijden de ouders en leidsters met elkaar richting huis.
‘Ik heb gisteravond met jouw pappa gedanst!’ vertelt een NSO-leidster
en weer is hetzelfde gegiebel te horen. Sommige kinderen zijn erg
nieuwsgierig, maar de meesten hebben het verhaal al van hun ouders
gehoord. Als een moeder haar zoon op komt halen, komt ze heel
anders binnen dan anders. Ze praat even met de leidsters aan de
koffietafel. ‘Ik wist niet dat jij zo waanzinnig goed kon dansen!’ zegt ze
tegen een leidster, terwijl ze de jas van haar zoon pakt en de deur
uitloopt, haar zoon met verbaasde ogen achter haar aan.
Achtergrond
Op een middag ontstaat er een gesprek tussen een paar ouders die hun kind
bij de naschoolse opvang komen ophalen. Ze vinden het eigenlijk jammer dat

S A M E N
D O E N
ze de leidsters zo weinig uitgebreid spreken, er is vaak tijd te kort. Is het niet
bij de ouders, dan wel bij de leidsters. Zo krijgen ze niet echt de kans om een
goede relatie met elkaar op te bouwen. Op deze manier blijft er eigenlijk
altijd een beetje afstand tussen ouders en leidsters, vinden ze.
Hoe
Aan de koffietafel die sinds kort is ingesteld, praten ze er verder over met de
leidsters. Zij ervaren het andersom net zo, blijkt na een tijdje. Een ouder
oppert het idee om eens een feest alleen voor ouders en leidsters te organiseren om het contact wat meer kans te geven. De leidsters vinden dat stuk
voor stuk een erg leuk plan. Ze vinden wel dat de ouders het feest dan moeten
organiseren. Daar haken twee ouders direct enthousiast op in.
Een paar dagen later praten deze ouders verder over de plannen. Dat gaat
vanzelf, ze hebben geen afspraken gemaakt, ze zien elkaar wel weer aan de
koffietafel. Andere ouders horen er zo ook van, en bieden aan om de boodschappen voor het feest te doen. Een leidster stelt haar auto hiervoor beschikbaar. Een andere leidster komt op het idee om een poster te maken om de
ouders uit te nodigen. Samen met een ouder gaat ze spontaan aan de slag.
Niet veel later hangt de kleurige poster al aan de voordeur, versierd met
bloemen en slingers. Hij kan zo niet aan de aandacht van de ouders
ontsnappen. Direct daarna, in de hal, hangt een ouder een lijst op waar
ouders zich kunnen opgeven voor het feest. Op deze manier is binnen een
week het hele feest al in kannen en kruiken. De leidsters en de ouders die
hebben ingetekend, leveren allemaal wat geld in om de boodschappen te
doen. Op de dag van het feest worden de boodschappen gedaan, de hapjes
samen klaargemaakt en de ruimte versierd en aangepast. Het feest kan
beginnen.
Nabeschouwing
Op een heel informele manier is een zeer succesvolle activiteit georganiseerd,
geheel op initiatief en naar behoefte van de ouders. Dat had grote voordelen.
Er hoefden geen afspraken te worden gemaakt. Door het dagelijkse
koffiehalfuurtje bij het halen, groeide het vanzelf. Niemand voelde zich
bezwaard, alles ging in een ontspannen sfeer. Als de behoefte er is en geuit
kan worden, organiseert het enthousiasme zich, zo blijkt, als vanzelf.
Niet alleen vonden de ouders en leidsters de dansavond op zich een groot
succes, ze merken er nu ook duidelijk de effecten van. Ouders lopen eerder
even binnen sinds die tijd, beginnen makkelijker een gesprek. Ouders en
leidsters praten nu vaker over de kinderen, omdat ‘de afstand minder is

S A M E N
D O E N
geworden’. Door eenvoudig samen een feest te houden, is de weg vrijgemaakt
voor meer pedagogische afstemming! Een leidster merkt ook dat ouders nu
makkelijker hun hulp aanbieden om bijvoorbeeld de tuin op te knappen of
de zandbak opnieuw te vullen. Ook dat is van grote pedagogische waarde. Dit
soort informele activiteiten vormen namelijk vruchtbare grond voor een
goede communicatie en pedagogische afstemming tussen ouders en leidsters.
MIJN VADER IS BOER
ELKAAR EN DE BOERDERIJ LEREN KENNEN
Wat
Een leidster van een peuterspeelzaal heeft aan de vader van een van de
kinderen gevraagd of ze eens een keer mogen komen kijken op zijn boerderij.
D e schapenboer heeft strobalen klaargelegd voor de kinderen waarop zij de grootste lol hebben. De lammetjes zijn leuk, maar dit is bijna
nóg leuker, merken de ouders die vrolijk met de kinderen meedoen.
Ineens zien ze de boer met een zorgelijk gezicht voorbijschieten. Hij
heeft net ontdekt dat het lammetje bij een drachtig schaap niet goed
ligt. Hij gaat het schaap helpen te bevallen. Tien minuten later is het
doodstil in de schuur en zitten ouders, kinderen en leidsters ademloos
op de knieën naar de bevalling te kijken. De leidster die het initiatief
voor de activiteit heeft genomen, vraagt zich af of de kinderen dat
bloed en die paniek niet eng vinden. Totaal niet, blijkt wanneer het
lammetje onder grote blijdschap uit ‘de bips’ van het schaap komt.
Johan is reuze trots op zijn vader. Later, als iedereen weer aan het
spelen is, zegt hij tegen een moeder: ‘Dat gebeurt hier bijna wel iedere
dag!’
Terug op de peuterspeelzaal, maar ook nog weken daarna, geeft dit
spannende bezoek aan de boerderij veel gespreksstof voor zowel
ouders, kinderen en leidsters. Een tijdje later komt de boer, vader
Roelof, eens langs om te vragen hoe het gaat en of hij nog iets kan
betekenen. Op de buitenspeelplaats ontstaat een oploopje: ‘Hé, dat is
die vader van de boerderij, die het lammetje geboren liet worden,
weet je nog?!’

S A M E N
D O E N
Achtergrond
Een leidster die  jaar terug een peuterspeelzaal in een achterstandswijk in
een grote stad heeft opgezet, mist al jaren een kinderboerderij in de wijk. Ze
vindt het belangrijk dat de kinderen in contact komen met de natuur. Als ze
een kind in de groep krijgt wiens ouders een schapenboerderij hebben aan de
rand van de wijk, grijpt ze dit direct aan om haar ideeën te verwezenlijken.
Wanneer ze het met andere ouders over haar idee heeft, krijgt ze leuke
reacties. De ouders vinden het zelfs een leuker idee dan naar een kinderboerderij gaan, want nu kunnen de kinderen ook echt het werk van de boer
zien en mogen ze misschien wel meehelpen. Bovendien missen zij ook een
plek in de buurt waar je kinderen kennis kunnen maken met natuur en
dieren. Al snel komt het plan dan ook tot uitvoering.
Hoe
Een paar dagen later gaat er een briefje met aanmeldingsstrookje de deur uit
naar alle ouders over wat het plan is en of ze mee willen helpen. De leidster
gaat met een ouder op bezoek bij de vader. Die heeft zelf al in kannen en
kruiken wat hij wil doen met de kinderen: ze mogen meehelpen met melken,
ze mogen lammetjes op schoot nemen, maar ze mogen vooral ook spelen op
de strobalen en limonade drinken. Alle groepen mogen van hem een ochtend
komen. Dat betekent voor de boer vijf ochtenden natuureducatie op de
boerderij. Zijn zoon is zichtbaar trots op zijn vader als hij met zijn groep op
de boerderij is. Net als zijn vader probeert hij de andere kinderen te helpen
en uit te leggen hoe je een lammetje de fles kunt geven. Als de ouders de
kinderen en de leidsters weer terugbrengen naar de peuterspeelzaal, wordt er
altijd uitgebreid nagepraat aan de koffietafel met alle ouders en leidsters.
Toen de kinderen van de boer van de peuterspeelzaal afgingen, kwam hij zelf
vragen of ze het jaar daarop weer kwamen. Zo is het jaren gegaan, totdat de
boer het te druk kreeg om de ochtenden voor de kinderen te verzorgen. De
leidster die ermee is begonnen vertelt: ‘Toen hebben we het omgedraaid. Ik
zei: “Wij hebben de buitenruimte en jij de schapen, we kunnen het nu ook
omdraaien.” Nu komt Roelof elk jaar een schaap met een lam brengen, die
mogen dan een week bij ons logeren. Elke dag komt hij het lam bijvoeren en
dan mogen de kinderen kijken en meehelpen. ’s Nachts gaan het schaap en
haar lam in ons stalletje.’ Er is in de loop der jaren een bijzondere band
ontstaan met de boer op grond van zijn beroep. Regelmatig komt hij even
binnenlopen om te vragen of hij nog iets kan doen voor de peuterspeelzaal.
Als hij ziet dat er iets kapot is op de buitenspeelplaats, dan komt hij dat weer
repareren.

S A M E N
D O E N
Nabeschouwing
Dit is een voorbeeld van hoe effectief en makkelijk ouders hun expertise
kunnen inzetten voor kindercentra. Makkelijk, omdat iemand die veel van
iets weet of iets goed kan, het bijna altijd leuk vindt om dit te delen met
anderen. En natuurlijk helemaal als het ook om zijn of haar kinderen gaat.
Het doet bovendien zijn of haar werk ‘eer’ aan.
Veel ouders in de buurt weten van mond-tot-mondreclame van de uitstapjes
naar de boerderij. Als hun kind naar de peuterspeelzaal gaat, vragen ze altijd
of ze dit jaar ook weer naar de boerderij gaan. Uit de reacties van ouders,
leidsters en kinderen blijkt daarnaast dat het niet alleen makkelijk en leuk is,
maar ook heel effectief: de kinderen leren er iets van, de ouders en de
leidsters leren elkaar makkelijker kennen, doordat ze samen echt iets doen.
Het mes snijdt zo aan twee kanten: door gebruik te maken van aanwezige
expertise, raken ouders meer betrokken en leren kinderen spelenderwijs iets
over de natuur.
De ouders zijn niet alleen nodig bij dergelijke uitstapjes, maar willen het zelf
ook graag, praten als het moment daar is honderduit met de kinderen en de
leidsters en vragen elk jaar opnieuw of ze weer gaan. Helaas heeft de boer de
boerderij moeten verkopen: er worden nu huizen op die plek gebouwd. Dus
nu is er de uitdaging om het voor elkaar te krijgen eens een bezoek te brengen
op het werk van de moeder van Edith, die in het Stedelijk Museum werkt…
DE KOOKCLUB
SAMEN IETS DOEN MAAKT HET PRATEN MAKKELIJKER
Wat
Een leidster van een peuterspeelzaal in een achterstandswijk heeft verschillende ouders gevraagd om eens samen te gaan koken. Daaruit is een
kookclub ontstaan, waarvoor steeds meer ouders zich aanmelden.
D e kookclub komt voor de vierde keer bijeen in het huis van een van
de moeders. De kinderen spelen met elkaar in de tuin, een paar
moeders drinken koffie en zitten te praten. De leidster en drie moeders
staan samen te koken in de keuken. Vandaag staat er een Antilliaans
gerecht op de kaart. Een moeder neemt de leidster even apart. Ze
vertelt dat ze gaat verhuizen en dan geen mogelijkheid meer heeft om
te komen. Dat vindt ze erg jammer, zegt ze nerveus. Andere moeders

S A M E N
D O E N
vangen dit op. Een andere moeder vraagt waar ze dan gaat wonen.
‘Tien kilometer verderop? Dat is toch geen probleem, dan kom ik je
toch gewoon halen, en dan breng ik je ook weer naar huis.’
De
moeder is er zichtbaar blij mee, en het gesprek gaat vrolijk verder.
Achtergrond
Een paar jaar geleden was opvoedingsondersteuning een hot item op een
peuterspeelzaal in het noorden van het land. Maar het ging de leidsters niet
makkelijk af om dit vorm te geven. Ouders, waaronder veel buitenlandse,
kwamen niet in grote getale naar bijvoorbeeld thema-avonden over
opvoeding. Toen het een leidster opviel dat de gesprekken tijdens het
brengen en halen vaak over eten en koken gingen, viel haar in dat dit wel eens
een goede ingang kon zijn voor opvoedingsondersteuning. Verder denkend
kwam ze op het idee van een kookclub met een groepje ouders. Twee jaar
later krijgt het idee een kans in de vensterschool, waar de peuterspeelzaal
inmiddels haar intrek heeft genomen. Een werkgroep die zich binnen de
vensterschool met ouderbetrokkenheid bezighoudt, besluit dan namelijk de
kookclub op te gaan zetten. Er wordt een folder gemaakt en verspreid. Maar
er reageren bijna geen ouders. Dit komt volgens de peuterspeelzaalleidster uit
de werkgroep omdat ‘je mensen persoonlijk moet benaderen en niet
grootschalig en ook niet via een folder’. Deze ervaring stimuleert diezelfde
leidster om de kookclub toch op te gaan zetten met ouders van de peuterspeelzaal.
Hoe
De peuterspeelzaalleidster benadert voor de zomer van ’ een aantal ouders
persoonlijk. Ze wil er niet te veel druk op leggen, dus vraagt ze in eerste
instantie aan de ouders of ze het leuk zouden vinden om eens samen te koken
met een paar andere ouders. De kinderen mogen er natuurlijk bij zijn, anders
kan het niet doorgaan. De eerste keer mislukt het koken, ondanks het
enthousiasme van de ouders. In het buurtpand is de activiteit niet goed voorbereid door de organisatie die eraan mee zou werken. Een ouder biedt aan
om het bij haar thuis te doen, en dat aanbod neemt de leidster met beide
handen aan. Een week later komt het groepje weer bijeen. Op een ochtend,
omdat ouders dan de meeste tijd hebben: van halftien tot twaalf uur (daarna
moeten veel ouders hun andere kinderen ophalen op de basisschool). Iedere
ouder heeft vijf gulden gegeven om boodschappen te doen. Er wordt samen
gekookt en veel gepraat, terwijl de kinderen spelen. Na deze eerste afspraak

S A M E N
D O E N
peilt de leidster of de groep het leuk zou vinden om er nog wat mensen bij te
vragen. Dit is een expliciete vraag aan de ouders: het is van belang dat de
ouders het leuk blijven vinden, dat er voldaan wordt aan hun wensen en
behoeften. Daarnaast vindt de leidster die de kookclub trekt, het belangrijk te
bewaken dat de sfeer in de groep positief blijft en dat er niet wordt geroddeld.
De insteek blijft om steun te bieden aan de ouders en het mogelijk te maken
dat ouders elkaar tot steun zijn. Momenteel heeft de leidster gesprekken met
de naschoolse opvang in dezelfde vensterschool over het gebruik van hun
keuken voor de kookclub.
Nabeschouwing
De kookclub lijkt echt te voldoen aan een behoefte van ouders. Er vinden
gesprekken plaats over van alles: slaap- en eetproblemen bij kinderen,
familie, relaties. De leidster vindt het zelf erg prettig om de ouders op een
andere manier te leren kennen, doordat ze naast het werk nu echt iets gezamenlijks doet met de ouders. Ze leert de kinderen ook sneller kennen, omdat
ze met de ouders over hen praat. Maar ook omdat de kinderen makkelijker
naar haar toetrekken, nu het vertrouwen tussen haar en de ouders is
gegroeid. Nu, na vijf keer samen koken, praten ze samen makkelijker over
hun kinderen en is er een vertrouwensband ontstaan. Aan werving hoeft de
leidster niets meer te doen, ouders beginnen zich door de verhalen van de
kookclub zelf aan te melden.

SAMEN DENKEN
EEN PEDAGOGISCHE DISCUSSIEGROEP
SAMEN INVLOED UITOEFENEN OP HET PEDAGOGISCH HANDELEN
Wat
De pedagogische discussiegroep in een kindercentrum vlak bij de grens met
Duitsland, is een groep van twee leidsters, twee leidinggevenden en twee
ouders. De discussiegroep volgt de pedagogische ontwikkelingen in het
kindercentrum op de voet en biedt daar waar nodig sturing aan de ontwikkeling van de pedagogische werkwijze.
‘
D e afgelopen tijd heb ik zo veel kleine positieve en interessante
veranderingen gezien in het kindercentrum, ik vind het belangrijk
andere ouders daar ook op te wijzen, dat is leuk voor hen, maar ook
voor de kinderen’, formuleert een moeder in de discussiegroep. Een
leidster kijkt bedenkelijk. Ze is het er wel mee eens, maar vindt dat er
eigenlijk wel genoeg te doen is de laatste tijd, met alle nieuwe ontwikkelingen en de vele zieken van het moment. Anderen knikken instemmend. Het hoofd vraagt daarop aan de moeder of zij ook ideeën heeft
over hoe ze ouders beter zouden kunnen informeren. Zonder uit het
veld geslagen te zijn, vertelt de moeder over haar eigen werk met
verstandelijk gehandicapten. Ze gebruikt zelf memorieboards om de
dagindeling van de kinderen op aan te geven. De leidster die aanvankelijk aarzelde, klaart op. ‘Dat is eigenlijk ook heel makkelijk bij ons in
te voeren.’ De andere leidster vraagt aan de moeder welke manieren
ze in haar werk nog meer gebruikt om ouders bij het werk te betrekken.
Het is inderdaad helemaal geen gek idee om eens over de muren van
het kindercentrum te kijken naar manieren om ouders meer bij het
kindercentrum te betrekken, concludeert de groep gezamenlijk en zo
ontstaat een spontane brainstorm hierover. Aan het eind van de discussie ligt er een aantal concrete voorstellen op tafel. Deze zullen in de
teamvergadering volgende week met alle leidsters worden besproken.
Het hoofd vertelt na afloop dat de discussiegroep zich de afgelopen
twee jaar sterk heeft ontwikkeld. ‘In het begin was het heel erg zoeken
naar ieders rol. De ouders voelen zich nu veilig en durven vanuit hun
eigen werk en leefwereld hun steentje bij te dragen in de discussie. Ik

S A M E N
D E N K E N
zie en merk dat de leidsters daar iets aan hebben en deze inbreng
waarderen.’
Achtergrond
Het kindercentrum is onderdeel van een stichting waar pedagogiekontwikkeling al sinds  is opgenomen in het werkplan. Begin  hadden zij wat
dit betreft al een intensief traject met leidsters achter de rug. De leidsters
voelden zich hierdoor, anders dan in de jaren daarvoor, veel sterker en
zelfverzekerder tegenover ouders. Hierdoor kregen zij de behoefte om met
ouders te praten over hun pedagogische werkwijze. Tegelijkertijd was ouderparticipatie op dit kindercentrum een onderbelicht onderwerp, zo bleek uit
een organisatiebrede evaluatie. Beide signalen combinerend heeft het hoofd
het initiatief genomen om samen met ouders en leidsters een werkgroep
pedagogiek op te richten. Zo konden leidsters de samenwerking met ouders
aangaan, en begon dit kindercentrum ouders intensief bij het pedagogisch
handelen te betrekken.
Hoe
Het hoofd vraagt een stafmedewerker van de stichting mee te denken en te
werken bij de opzet van de discussiegroep. Samen formeren ze de groep die
bestaat uit twee ouders, twee leidsters, het hoofd en de stafmedewerker. De
twee leidsters komen uit verschillende teams. Een van hen begint net en is
nog wat onzeker, de ander heeft zich de afgelopen jaren duidelijk ontwikkeld
op pedagogisch gebied. De beginnende leidster mag haar voorkeur voor een
ouder uitspreken. Dit is een ouder die veel interesse toont voor hoe het
centrum reilt en zeilt en veel oog heeft voor kleine veranderingen op de
groep. Tevens vraagt het hoofd een ouder die veel contacten heeft met andere
ouders. Beide ouders zitten niet in de oudercommissie. De discussiegroep
komt ongeveer tien keer per jaar bijeen, steeds tussen de teamoverleggen in.
De eerste bijeenkomsten gaat het er vooral om elkaar te leren kennen en
samen te zoeken naar de functie en het doel van de werkgroep. Na vier keer
staat alles op papier en is iedereen aan elkaar gewend. De eerste discussies
komen op gang. Ieder krijgt steeds meer een eigen rol. Langzamerhand wordt
het een groep die de pedagogische ontwikkeling die nog steeds in volle gang
is op het centrum, op de voet volgt. Een van de ouders heeft na twaalf
bijeenkomsten in anderhalf jaar aangegeven dat het haar goed lijkt het
estafettestokje aan een andere ouder door te geven. Zo krijgen meer ouders
de kans om inhoudelijk mee te denken.

S A M E N
D E N K E N
Nabeschouwing
De werkgroep heeft zich in twee jaar tijd ontwikkeld tot een waardevolle
pedagogische discussiegroep, met stimulerende kwaliteiten die zeer gewaardeerd worden door alle betrokkenen bij het kindercentrum. Het succes van
de discussiegroep komt vooral door de aanpak. De leden hebben ruim de tijd
gekregen elkaar te leren kennen en de eigen doelen vast te stellen. In de groep
is daardoor een sfeer van openheid en wederzijds respect ontstaan. De ouders
en leidsters in de groep zijn niet zomaar gevraagd. Er is van tevoren goed
gekeken naar hun kwaliteiten en de toegevoegde waarde die ze konden
bieden. De uitkomsten van de bijeenkomsten van de discussiegroep zijn door
het hoofd in het begin consequent meegenomen in de teamoverleggen.
Leidsters hebben dit als vanzelfsprekend overgenomen. Alle leidsters zijn
grote waarde gaan hechten aan de inbreng van de discussiegroep in de dagelijkse pedagogische praktijk, en zouden niet meer zonder willen. Op deze
manier hebben ouders een expliciete inbreng in het pedagogisch klimaat op
het kindercentrum gekregen, wat in het belang van hun kinderen is. De beide
ouders in de groep hebben ook veel contacten met andere ouders, en vormen
in de discussiegroep een spreekbuis voor de wensen en behoeften die onder
ouders leven over pedagogiek op het kindercentrum. Door samen te discussiëren, ontstaan er veel kansen voor pedagogische afstemming.
HET OUDERPANEL
DE PANELMETHODE HELPT DE DISCUSSIE VORM TE GEVEN
Wat
Een centrum voor buitenschoolse opvang organiseert een ouderpanel. Dat is
een groep ouders die met elkaar discussiëren of brainstormen over een of
meer vragen, met de bedoeling meningen en ideeën van ‘de gebruikers’ te
verzamelen.
E en aantal ouders heeft op verzoek lekkere hapjes gemaakt. Iedereen
vindt het heerlijk en er ontstaan heel wat vrolijke gesprekken aan de
hand van al het lekkers, voordat iedereen plaatsneemt in de hal van
het kindercentrum. Achteraf vertelt een leidster: ‘We wilden wel met
ouders aan de praat raken, maar wisten niet zo goed hoe. Als de
ouders hun kinderen komen halen en brengen is er vaak niet genoeg
tijd en spreek je ze alleen apart en op de ouderavonden komen vaak

S A M E N
D E N K E N
maar weinig ouders opdagen. Vanavond lukte het wel. Het begon al
goed met al die exotische hapjes. Doordat iedereen tijdens de uitvoering wat mocht roepen, werd de sfeer heel ontspannen en vrolijk.
Daardoor is de avond heel goed gelukt, we hebben veel leuke en
zinvolle ideeën gekregen van de ouders.’ Veel ouders blijven nog even
hangen, de adrenaline van de flitsende brainstorm nog in het lijf. Ze
zijn blij, verbaasd en opgetogen over de leuke avond. Een moeder
raapt haar schalen bij elkaar en vraagt zich hardop af waarom dit niet
al veel eerder is georganiseerd…
Achtergrond
Op de buitenschoolse opvang speelt vaak het spanningsveld tussen vrijheid
en zelfstandigheid voor de kinderen. Daarnaast lijken ouders van kinderen
op de buitenschoolse opvang over het algemeen minder interesse te hebben
in het centrum dan ouders van kinderen op de peuterspeelzaal en het
kinderdagverblijf. Een stichting kinderopvang met veel locaties in achterstandswijken, ondervindt deze problematiek al tijden en wil er nu iets aan
gaan doen. In een gesprek met de ouderraad leggen zij dit voor.
De stichting vindt het belangrijk de mogelijkheden te onderzoeken om de
kinderen meer vrijheid te geven, omdat de kinderen aangeven daar behoefte
aan te hebben. De ouders zijn hier huiverig voor, ze vinden dat de buitenschoolse opvang vooral garant moet staan voor de veiligheid van kinderen,
blijkt uit een enquête die de ouderraad op alle centra heeft gedaan. De
stichting wil graag aan de wensen van ouders én kinderen voldoen. Om het
dilemma op te lossen stelt de ouderraad voor een ouderpanel te organiseren.
Tevens zien ze in een ouderpanel een kans om ouders te vragen hoe zij zelf
graag betrokken zouden willen worden, gezien het feit dat de meeste ouders
niet op de reguliere mogelijkheden voor participatie afkomen. Het plan om
een aantal ouders te vragen iets lekkers klaar te maken, moet natuurlijk ook
helpen om een grote groep ouders naar deze avond te trekken.
Hoe
De panelmethode wordt uitgebreid toegelicht in het boekje Geef ze een stem.
Ouderpanels in de buitenschoolse opvang (Ligtermoet en Schreuder, ).
Voor een compleet stappenplan verwijzen we naar dit boek. Hier beschrijven
we hoe het ouderpanel georganiseerd door deze stichting is verlopen.
Een onafhankelijk en ervaren voorzitter heeft de vragen van tevoren
opgesteld. Op de uitnodigingsbrief voor het panel hebben twaalf ouders

S A M E N
D E N K E N
gereageerd, waarvan er uiteindelijk zeven komen: twee vaders en vijf
moeders uit verschillende BSO-locaties van de stichting. Ze kennen elkaar
niet. Normaal gesproken is er geen publiek bij het panel. Dit keer wel, want
de stichting wil het liefst dat alle ouders en leidsters meepraten, om zo veel
mogelijk ideeën te verzamelen. De ouders en leidsters van de verschillende
locaties zijn daarom ook uitgenodigd. Het publiek bestaat uit  ouders en
 leidsters. Om deze constructie goed te laten werken heeft de voorzitter
besloten om niet te discussiëren, maar te brainstormen. Met zo’n grote groep
is het namelijk moeilijk om de discussie scherp en centraal te houden. De
bedoeling is nu om samen zo veel mogelijk ideeën te verzamelen, waarbij het
panel steeds de toon zet. De voorzitter stelt een aantal vragen aan het panel:
stelt u zich voor dat u een kind van vier (of acht of tien) bent, wat doet u dan
het liefst na school? Hoe kan de buitenschoolse opvang de veiligheid van
kinderen bevorderen? Hoe kan de buitenschoolse opvang de zelfstandigheid
van kinderen stimuleren? Alle antwoorden die hierop komen worden op een
flip-over geschreven. Ouders en leidsters mogen met stickers aangeven welke
ideeën hen het meest aanspreken. Hierna vraagt de voorzitter aan de ouders
in het panel hoe zij het liefst betrokken zouden worden bij het kindercentrum. De ouders zeggen in eerste instantie tevreden te zijn over hoe het nu
gaat. Maar als de voorzitter hen wat uit de tent lokt, komen er heel veel
zinvolle ideeën uit het panel, maar ook uit de zaal. Dan zijn de tweeëneenhalfuur om die voor de uitvoering van het panel waren gepland. De voorzitter maakt een verslag van de avond. De ouderraad en de directie gaan
vervolgens samen bekijken hoe de verkregen ideeën kunnen worden vertaald
in beleid en praktijk.
Nabeschouwing
Een ouderpanel is in feite een methode om de discussie met ouders op gang
te brengen en vorm te geven. Een verbetering van ouderpanels vergeleken
met ‘traditionele’ ouderavonden is dat ouders een duidelijke rol krijgen in de
discussie. Voordeel is ook dat het structuur biedt en je er tegelijkertijd veel
kanten mee op kunt.
Het blijkt dat een diepgaande, rechtstreekse en actieve betrokkenheid van
ouders mogelijk is in een ouderpanel. Ouders worden uitgenodigd hun zegje
te doen, in een veilige sfeer. De uitkomsten geven vele ingangen tot pedagogische afstemming met ouders. Leidsters kunnen rechtstreeks ideeën van
ouders vernemen, wat hen meer aanspoort om deze uit te proberen dan
wanneer ze het via een omweg horen. Stimulerend is ook de belofte dat de
uitkomsten van het panel zullen worden vertaald in beleid en praktijk.

S A M E N
D E N K E N
Ouders voelen zich serieus genomen en dit op zich stemt weer tot meer
uitwisseling en afstemming.
SAMEN DISCUSSIËREN
EEN OPEN SFEER ZORGT VOOR EEN OPEN DISCUSSIE
Wat
Een kindercentrum probeert ouders in een open sfeer de mogelijkheid te
geven om in discussie te gaan over pedagogische zaken op het kindercentrum.
O uders
kijken op het kindercentrum naar videobeelden van hun
kinderen, gemaakt door leidsters. De kinderen spelen buiten in de film.
Het heeft net geregend en op een paar plaatsen zijn plassen ontstaan.
Vanochtend hebben ze op het plein met autobanden gespeeld, die er
nu nog liggen. Een kind wil een van de autobanden optillen, maar dat
lukt haar niet. Je ziet een ander kind te hulp schieten en op hetzelfde
moment kletst er een plas regenwater uit de autoband. De kinderen
schrikken eerst en moeten dan heel erg lachen. Op de achtergrond
staan de leidsters te kijken, ze zeggen niets en grijpen niet in. Een paar
andere kinderen pakken snel nog een band op en willen hem om een
ijzeren paaltje leggen. Weer stroomt het water eruit, over de kleren van
de kinderen. Gillend enthousiast rennen een jongen en een meisje
naar de plassen en gaan daarin staan stampen. Een ander jongetje rent
erachter aan maar kan zijn evenwicht niet houden en valt op zijn
achterste in de plas. Even is hij stil en kijkt om zich heen, niemand zegt
of doet iets, en hij begint hard te lachen.
Achtergrond
Voor de leidinggevende op een particulier kindercentrum in het midden van
het land is het niet altijd makkelijk om met ouderparticipatie aan de slag te
gaan en de leidsters hiervoor warm te krijgen. Dat heeft natuurlijk allerlei
oorzaken. De belangrijkste is de grote werkdruk voor iedereen. Er moet al zo
veel gebeuren, er zijn veel zieken; de leidsters raken op deze manier overbelast. Daarom besluit ze het onderwerp even te laten rusten. Vanaf dat
moment gebeurt er iets bijzonders; doordat de druk eraf is, komt het

S A M E N
D E N K E N
onderwerp uit de losse pols, bijna ongemerkt steeds weer aan de orde. In de
koffiepauzes raken de leidsters erover aan de praat aan de hand van alledaagse dingen: een ouder die te laat komt, een gesprek met een ouder, een
programma over opvoeden op tv. Het hoofd haakt er op in als dat uitkomt.
Zo komen er tussen de bedrijven door allerlei discussies over ouders voorbij,
die soms ook heftig emotionele taferelen met zich meebrengen. De leidinggevende houdt de ontwikkelingen goed in de gaten en probeert zo veel
mogelijk een veilige, open sfeer te creëren. Dit lukt haar vooral door voor
iedereen respect te hebben en te tonen.
Er voltrekt zich zo een heel bewustwordingsproces. Leidsters worden zich
bewust van hun eigen denkbeelden over allerlei zaken, waaronder hun
omgang met ouders, doordat er open over gepraat wordt. Deze ontwikkeling
werpt ook op het niveau van contacten met ouders duidelijk zijn vruchten af.
Het hoofd zegt er het volgende over: ‘Leidsters gaan zich door die discussies
persoonlijk ontwikkelen, ze groeien, gaan zich zekerder voelen, worden zelfbewuster. Een emancipatieproces komt op gang. Een onzekere of wat
afwerende houding naar ouders verandert daardoor in een open, meer gelijkwaardige houding. Hoe verder het proces gaat, hoe meer leidsters het als een
uitdaging gaan zien om ouders te betrekken bij het pedagogisch handelen en
hun vindingrijkheid daarbij is groot!’
Hoe
Deze vindingrijkheid leidde onlangs tot het idee van leidsters om de
kinderen te gaan filmen om ouders hiermee meer te laten zien van de leefwereld van hun kind op het centrum. Het fragment dat hierboven is
beschreven lokt makkelijk een discussie met ouders uit, blijkt op een ouderavond.
Een ouder geeft na de videobeelden gezien te hebben aan dat zij het niet leuk
vindt als haar kind vieze en natte kleren heeft als zij hem ophaalt. Ze krijgt
bijval van wat andere ouders. De meeste leidsters begrijpen dit wel, en willen
graag uitleggen aan ouders waarom kinderen soms vieze kleren hebben, en
waarom zij vinden dat dit soms ook moet kunnen. Maar andere ouders
reageren ook: zij vinden het juist erg leuk om te zien hoeveel lol de kinderen
hebben. Nu ze deze beelden hebben gezien, vinden ze het eigenlijk niet erg
meer dat hun kinderen soms nat of vies worden. Leidsters gaan hierop in: ze
leggen uit dat ze de kinderen bewust door hebben laten spelen. Ook zonder
ingrijpen blijkt dat kinderen samen dingen kunnen oplossen. Kinderen
kunnen veel aan elkaar, aan de groep hebben om van te leren. Dit groepsproces ontstaat niet als leidsters zich ermee gaan bemoeien. De leidsters

S A M E N
D E N K E N
grijpen dan ook niet in om pedagogische redenen. Ouders komen na deze
uitleg ook zelf met voorbeelden van thuis waarin ze bewust niet ingrijpen in
onveilige situaties. De leidsters herkennen de voorbeelden en de open
discussie gaat voort.
Nabeschouwing
Op de ouderavond voelen zowel ouders als leidsters zich veilig genoeg om
open een discussie met elkaar aan te gaan. Dit blijkt uit het feit dat de
leidsters goed luisteren naar de ouders en niet meteen in de verdediging
schieten. De ouders durven, zonder te beschuldigen, te zeggen wat ze niet
leuk vinden. Dit is het gevolg van de open sfeer die is ontstaan, alleen al door
veel met elkaar te praten. De video voegt hier nog een extra element aan toe:
ouders zíen met eigen ogen het pedagogisch belang van kinderen met elkaar
te laten spelen, ze genieten er zelfs van, ook al worden de kinderen vies. Deze
avond smaakte voor de ouders overigens naar meer: ze wilden bij een
volgende gelegenheid graag weer videobeelden zien!

SAMEN DENKEN
EN DOEN
EEN SPECIALE DOE-OUDERAVOND
DOEN WAT DE KINDEREN DOEN LEIDT TOT PEDAGOGISCHE DISCUSSIES
Wat
Een kindercentrum organiseert een ouderavond waar ouders activiteiten
gaan doen die de kinderen ook doen. Deze activiteiten worden gefilmd.
Daarna krijgen ouders videobeelden van hun kind op het kindercentrum te
zien. Dit alles leidt tot geanimeerde discussies over de pedagogische
werkwijze op het kindercentrum.
H et is niet moeilijk om de ouders naar de doe-avond te lokken. Ze
zijn allemaal erg nieuwsgierig geworden door de aankondiging. Van
alle kinderen is minstens één ouder aanwezig. De BSO-ouders gaan
schminken, en krijgen een schort voor: ‘Want de ouders vinden het
ook niet leuk als hun kinderen vies worden.’ De leidsters dagen de
ouders uit om in de huid te kruipen van… Zij lopen door een symbolische deur en komen in de schminkruimte. Daar zijn ouders eerst wat
afwachtend, maar bij de eerste rode neuzen en snorharen breekt al
gauw het ijs. De leidster filmt het, en ziet dat de sfeer steeds ontspannener wordt en ouders steeds meer kinderen worden. Terwijl ze filmt,
merkt ze ook de verbazing en bewondering bij ouders, die blijkt uit de
volgende uitspraken: ‘Ik wist niet dat jullie zó bezig waren met de
kinderen’, ‘Het wordt me steeds duidelijker wat mijn zoon me allemaal
vertelt’ en: ‘Wat werken jullie hier intensief!’ Hierna bekijken de ouders
een video van hun kinderen die elkaar aan het schminken zijn. De
leidsters vragen de ouders wat zij ervan vinden en of ze ook weten
waarom kinderen op deze leeftijd schminken zo leuk vinden. Een
ouder denkt dat dat komt doordat kinderen dan graag fantaseren. Zo
ontpopt zich vanzelf een discussie over het verschil tussen jonge en
oudere kinderen en hoe je daarmee om kunt gaan.
Achtergrond
Op het kindercentrum zoekt het team in een teamoverleg naar een goede
manier van overdracht naar de ouders. Al heel vaak hebben ouders

S A M E N
E N
D E N K E N
D O E N
aangegeven dat ze het heel leuk vinden om te zien wat hun kinderen doen op
het kindercentrum. Hiervoor krijgen ze nu de mogelijkheid door een documentatiewand met daarop tekeningen, foto’s en uitspraken van de kinderen.
Voor de leidsters is het enthousiasme van ouders hierover een stimulans om
nog een stapje verder te gaan: ouders ook echt laten beleven wat de kinderen
zelf doen. Zo ontstaat het idee van een doe-avond voor ouders, waarop zij de
mogelijkheid krijgen om te kleien, te bouwen met Knex, te schminken, een
spel te doen, te zingen, te dansen enzovoort. Omdat ze weten dat deze
activiteiten veel reacties bij ouders zullen losmaken, willen de leidsters deze
gelegenheid aangrijpen om na de activiteiten met de ouders verder te praten
over de pedagogische werkwijze, mede aan de hand van videomateriaal.
Hoe
Ter voorbereiding op de doe-avond bekijken de leidsters van de verschillende
groepen welke activiteit ze in hun eigen groep willen doen. Ze kijken eerst
naar de kwaliteiten van de eigen groep: wat doen de kinderen graag en veel?
Op basis daarvan wordt voor een bepaalde activiteit gekozen. In de BSOgroep is een heel ritueel voor schminken ontstaan, op een andere groep
wordt veel met Knex gespeeld en weer een andere groep is gek op dansen. De
leidsters weten heel goed te onderbouwen waarom deze activiteiten belangrijk zijn voor kinderen. Hierover willen ze graag met de ouders aan de praat
raken. Ze bedenken ook dat het daarom goed zou zijn om de activiteiten die
ouders gaan doen te filmen, en treffen hiervoor de nodige voorbereidingen.
Op de doe-ouderavond gaan de ouders na een korte inleiding over de pedagogische visie, ieder naar de eigen groep van hun kind. Op elke groep heeft
een leidster een activiteit voorbereid, die de ouders gaan doen. Het
beschreven sfeerbeeld geeft goed aan hoe de avond verder verliep.
Nabeschouwing
Door ouders te laten doen wat de kinderen doen en dit ook te filmen, worden
de leefwerelden van kinderen wel op een heel speciale manier met elkaar
verbonden. Het is een manier die ook ouders erg aanspreekt: ze hadden zelf
al aangegeven dat ze meer van het leven van hun kind op het kindercentrum
wilden weten. Op deze manier is daar heel direct en onverwacht, letterlijk
vorm aan gegeven. Doen wat hun kinderen doen, maakt bij ouders heel veel
los: over hoe ze hun kind zelf opvoeden, over wat ze belangrijk vinden in de
opvoeding, over wat ze opvalt. Terwijl de ouders naar de videobeelden kijken,
is een uitstekende sfeer gecreëerd en een oase aan discussieonderwerpen
ontsloten. Pedagogische afstemming, koppeling van leefwerelden: het blijken

S A M E N
E N
D E N K E N
D O E N
hier ingewikkelde termen voor iets dat eigenlijk heel eenvoudig vorm kan
krijgen door te doen wat de kinderen doen en daarnaar te kijken. De
koppeling van leefwerelden kreeg van de leidsters overigens later nog een
extra impuls: ze lieten de kinderen op hun beurt de videobeelden zien, die
van hun ouders op de doe-ouderavond waren gemaakt!
DE PRESENTATIE VAN HET PEDAGOGISCH BELEIDSPLAN
SAMEN EEN OUDERAVOND VOORBEREIDEN EN UITVOEREN
Wat
Na een jaar lang hard werken is het pedagogisch beleidsplan klaar. Team en
oudercommissie zijn tevreden. Twee ouders uit de oudercommissie
bedenken samen met het kindercentrum hoe dit document onder de
aandacht van alle ouders gebracht kan worden. Vervolgens wordt een ouderavond met een diaserie en discussie georganiseerd.
Maar eerst wisselt het groepje van gedachten over het pedagogisch beleidsplan. Ze komen tot de conclusie dat het plan beter zal doordringen als het een
aantrekkelijke vertaling krijgt:
I k weet niet hoe dat voor jullie is, maar als ik een stuk van zeventien
bladzijden onder mijn neus krijg als ik uit mijn werk kom, dan denk ik
echt niet van: ‘Ha, daar ga ik me eens fijn in verdiepen.’ (Een ouder)
Als ik eerlijk ben lees ik dat pedagogisch beleidsplan zelf ook niet meer
totdat er het volgende jaar een nieuwe komt. Ik doe gewoon mijn
werk, dat gaat eigenlijk vanzelf, daar heb ik dat beleidsplan niet bij
nodig, dat zit allemaal wel in mijn hoofd. (Een leidster)
Ik vind het wel belangrijk om te weten wat er gebeurt en waarom,
maar dat zie en doe ik liever zelf, dan dat ik er een droog verhaal over
lees. Je kunt er nog zo veel over praten en denken, maar het zelf zien,
zegt veel meer. (Een ouder)
Achtergrond
Ouders uit een oudercommissie vragen zich af wat er verder gebeurt met het
gezamenlijk vastgestelde pedagogisch beleidsplan. Nieuwe ouders krijgen bij
kennismaking een exemplaar en de rest wordt ingelicht via het krantje. De
ouders vinden dit een beetje mager, het is immers wel een heel belangrijk

S A M E N
E N
D E N K E N
D O E N
document dat veel zegt over de dagelijkse gang van zaken. Vaak lezen ouders
het document niet omdat ze er geen tijd voor hebben, het belang er niet van
inzien of omdat ze niet bekend zijn met het pedagogisch vakjargon. De
oudercommissie constateert daarom dat het belangrijk is om het plan op een
aantrekkelijke manier over te brengen, als je wilt dat ouders er aandacht voor
hebben. Dat betekent volgens hen dat niet zozeer het beleidsplan zelf, maar
meer de wijze waarop dit doorwerkt in het dagelijks pedagogisch handelen,
onder de aandacht van ouders gebracht moet worden. Om dit idee uit te
werken, vormt zich een werkgroepje van twee ouders, twee leidsters en het
hoofd.
Hoe
De werkgroep besluit de eerste keer al om een en ander vorm te geven in een
ouderavond. De vraag is hoe dat het beste kan. Daarom buigt de werkgroep
zich eerst over relevante onderwerpen uit het pedagogisch plan. Waar willen
ouders iets over weten? Freinet en Gordon worden bijvoorbeeld als belangrijke inspiratiebron genoemd, maar niet echt toegelicht. Om lange
toespraken hierover op de avond te voorkomen, zetten de leidsters uit de
werkgroep hierover kort iets op papier om aan alle ouders uit te delen,
voordat de avond plaatsvindt.
Voor de avond besluiten ze een diaserie met een geluidsband te maken. De
serie zal laten zien hoe pedagogische ideeën op het kindercentrum in
handelen worden vertaald. Een vader biedt zich aan om de dia’s te maken. Hij
maakt maar liefst  dia’s, in verschillende groepen en op verschillende
momenten van de dag. De werkgroep selecteert er weer een aantal. Deze
selectie monteren ze op zo’n manier dat het een dag op het kindercentrum
verbeeldt. De nadruk ligt op pedagogische momenten waar ouders geen zicht
op hebben. Zo slaan ze eigenlijk twee vliegen in een klap, want veel ouders
vragen zich vaak hardop af hoe het op het kindercentrum precies toegaat als
zij er niet bij zijn. Het hoofd spreekt de geluidsband bij de serie in, waarin zij
uitleg geeft over het hoe en waarom van bepaalde pedagogische situaties,
bijvoorbeeld waarom de kinderen zelf hun brood mogen smeren, hoe
kinderen naar bed worden gebracht, hoe zij leren elkaar te helpen. De tekst
heeft de werkgroep van tevoren met elkaar besproken. Om zo veel mogelijk
ouders te betrekken bij de avond, begint de werkgroep al voor de zomer de
avond aan te kondigen, die in oktober zal plaatsvinden. Dit gebeurt in het
krantje, op het prikbord en met affiches. Na de vakantie krijgen de ouders
een uitnodiging en de informatie op papier over Gordon en Freinet.
De diaserie duurt ongeveer  minuten en op de avond krijgen ouders

S A M E N
E N
D E N K E N
D O E N
daarnaast de kans om in kleine groepjes te discussiëren over wat ze gezien en
gehoord hebben. Om ervoor te zorgen dat de discussie over het pedagogisch
beleid blijft gaan en niet afdwaalt, neemt in elk discussiegroepje een lid van
de oudercommissie het voorzitterschap op zich. Het hoofd noteert belangrijke punten die uit deze discussies naar voren komen om ze mee te kunnen
nemen in de jaarlijkse bijstelling van het pedagogisch beleid. Het gaat dan
ook verder dan alleen samen denken: ouders krijgen hier de kans om het
beleid te beïnvloeden.
Nabeschouwing
Dit is een heel goed voorbeeld van hoe je signalen van ouders kunt oppakken
en tot daadwerkelijke samenwerking met ouders kunt komen. Dit gaat niet
meer alleen om samen denken, maar ook om samen doen. Een en ander ging
heel soepel, ook omdat een van de ouders met het idee van dia’s kwam en het
heel leuk vond om te fotograferen. Hier vormden de expertise en affiniteiten
van ouders dus ook een aanknopingspunt voor meer betrokkenheid. Door de
grondige voorbereiding waarbij men een duidelijk doel voor ogen had, was
het succes van de ouderavond al enigszins te voorspellen. Ook hier bleek
weer dat ouders het gebruik van audiovisueel materiaal waarderen. Vooral de
dia’s van pedagogische momenten die ouders normaal niet zien, gaven veel
stof tot nadenken en discussie. Ouders en leidsters hebben vooraf samen de
avond vormgegeven, wat een stap verdergaat dan alleen samen nadenken.
Maar ook na de voorbereiding ging de samenwerking verder: ouders
speelden een rol bij de uitvoering van de ouderavond en de uitkomsten van
de avond kregen een plek in verdere pedagogische beleidsvorming.
EEN TUINPROJECT MET OUDERS
VAN SAMEN DENKEN KOMT VANZELF SAMEN DOEN
Wat
Op een kindercentrum is een tuincommissie van ouders en leidsters
ingesteld, die een plan heeft opgesteld voor een nieuwe inrichting van de
buitenruimte. Voor de uitvoering van het plan zijn alle ouders uitgenodigd
om te helpen.
E en
paar moeders, ook zwangere, zijn druk bezig met spitten.
Kinderen rijden af en aan met kleine kruiwagentjes en verzetten zo een

S A M E N
E N
D E N K E N
D O E N
heleboel grond. De moeder die actief in de tuincommissie is, overlegt
met een leidster wat voor figuren ze uit hout zal zagen: ‘Laten we het
aan de fantasie van de kinderen over wat voor figuren het zijn, of zal ik
wat dieren uitzagen?’ De leidster geeft de voorkeur aan fantasiefiguren, want ‘dan laat je het veel meer aan de verbeelding over en dat
is uitdagend.’ De moeder heeft al snel een paar figuren gezaagd,
onder het toeziend oog van nieuwsgierige kinderen. Een vader heeft
een kraan geregeld bij het aannemersbedrijf waar hij werkt en is onder
grote belangstelling van de kinderen enthousiast aan het werk. Een
moeder heeft gezorgd voor afvalhout van haar eigen bedrijf en weer
andere ouders hebben cement en autobanden geregeld via hun werk.
Een vader die kan tegelen, is bezig een stoep te leggen, het zand voor
de ondergrond brengen kinderen met hun kruiwagens. Een vader die
kunstenaar is, helpt het idee van een waterbol in de tuin uit te voeren.
Normaal gesproken is dat heel duur, maar zijn inzet en creativiteit
leiden tot een echte, ‘professionele’ waterbol. Er wordt hard en met
veel plezier gewerkt. Er is al snel niet meer te zien wie de ouders en wie
precies de leidsters zijn, de groep vormt een geheel.
Achtergrond
Kinderen zijn van nature ondernemend en nieuwsgierig, en leidsters hebben
allerlei kansen om daarop in te spelen. Deze gedachte is onderdeel van de
pedagogische visie van een kindercentrum dat over een weliswaar grote,
maar volgens de leidsters te weinig uitdagende buitenruimte beschikt. Ander
onderdeel van hun visie is dat ouders en hun betrokkenheid bij wat er
gebeurt op het kindercentrum belangrijk zijn. Vanuit deze ideeën vinden ze
het raar om de buitenruimte opnieuw in te richten zonder kinderen en hun
ouders daarbij te betrekken. Een leidster: ‘Je kunt ook een tuinarchitect
vragen een herinrichtingsplan te maken, dat is heel makkelijk en dan ben je
zo klaar. Maar als de ouders en kinderen dan op het centrum komen,
schrikken ze natuurlijk: dan is het helemaal niet iets van hen, en dat strookt
totaal niet met onze ideeën.’ Daarom wordt er een plan opgezet om de tuin
gezamenlijk te veranderen.
Hoe
De leidsters besluiten eerst de kinderen te gaan observeren in de buitenruimte. Wat vinden ze uitdagend, wat verbaast hen, wat trekt ze aan en wat
niet? Nadat de leidsters hun observaties hebben genoteerd en verzameld,

S A M E N
E N
D E N K E N
D O E N
bespreken zij deze. Vervolgens sturen ze een brief naar alle ouders met de
vraag of zij de komende tijd ook hun kinderen buiten willen observeren als
zij met ze naar buiten gaan. Hierop komt echter niet veel respons. Eén ouder,
een kunstenaar, weet dat wel te verklaren. Hij denkt dat de aanpak door een
brief niet werkt. De afstand naar de ouders blijft te groot, ze durven dan niet
te reageren of worden zo niet genoeg gestimuleerd, ondanks dat zij wel
ideeën over de inrichting van een uitdagende buitenruimte hebben. De
leidster die het project trekt, praat hierover met deze ouder en later wordt op
basis van de observaties en het gesprek met deze ouder, besloten een tuincommissie op te richten van ouders en leidsters. Eén ouder wil graag in de
commissie. De commissie vergadert zo veel mogelijk onder werktijd en ziet
zichzelf expliciet als commissie met gelijkwaardige leden en niet als een
verzameling leidsters en ouders.
De projectleidster stelt een stappenplan op en benadert ouders persoonlijk
voor een bijdrage in de vorm van materiaal. Hierop komen veel ouders in
actie zoals blijkt uit de voorgaande impressie van de dag. Alle ouders en
kinderen zijn gevraagd te komen helpen en op een zaterdagochtend druppelt
iedereen rond acht uur binnen. De kunstenaar is gevraagd de activiteiten te
coördineren en zorgt ervoor dat de dag volgens plan verloopt. De kinderen
kunnen ook binnenspelen als ze dat willen. Als het regent schuilt de hele
groep even binnen, om vervolgens weer hard door te werken.
Een aantal weken na de gezamenlijke tuinprojectdag, krijgen de ouders een
brief waarin ze nogmaals bedankt worden voor hun inzet en waarin staat hoe
het nu verdergaat. De tuin is namelijk zo groot dat ze het in een dag niet af
konden krijgen. Er is besloten om het tweede gedeelte een aantal maanden
later af te maken. In de wintermaanden wordt de tuin even met rust gelaten.
Wanneer de buitenruimte helemaal klaar is na een tweede zaterdag werken,
zal er in het voorjaar een officieel openingsfeest zijn met kinderen, ouders en
leidsters.
Nabeschouwing
Op de bewuste zaterdag zijn ook foto’s gemaakt. Wanneer de kinderen die
zien, reageren ze er sterk op, het levert allerlei gesprekken op over die dag en
de kinderen zijn zichtbaar trots als ze hun vader of moeder op een foto
aanwijzen. De kinderen geven door hun uitspraken ook duidelijk aan zich
heel bewust te zijn van het feit dat deze tuin door ouders, leidsters en
kinderen samen is gemaakt, speciaal voor hén.
Volgens de leidster die het project trekt, is het contact met ouders anders
geworden sinds die dag. Ze zijn opener geworden, lopen makkelijker even het

S A M E N
E N
D E N K E N
D O E N
kantoortje binnen om iets te vragen of even te praten. Zeker ook over pedagogische zaken. De gezamenlijke dag heeft de band tussen thuis en het
kindercentrum verdiept: ouders, leidsters en kinderen spreken nu over ‘onze
tuin’! De effecten van het project stimuleren en bevestigen het team in hun
plannen om in de toekomst een werkgroep pedagogiek met ouders op te
zetten.

V A R I A T I E S
In de praktijk vonden we nog veel meer inspirerende voorbeelden, die we in
dit boek niet allemaal kunnen beschrijven. De voorbeelden die door een
korte omschrijving inspiratie en ingangen kunnen bieden voor communicatie, pedagogische afstemming en verbinding van de leefwerelden van
kinderen, noemen we hier:
• Ouders en leidsters maken samen een intercultureel plakboek.
• Leidsters gaan met de groep bij een kind thuis op kraamvisite.
• Het kindercentrum geeft een krantje uit met een redactie bestaande uit
ouders (al of niet samen met de leidsters of de leidinggevende).
• Ouders bereiden een uitstapje voor en gaan zelf ook mee.
• Het kindercentrum organiseert een groot jaarlijks feest dat zonder medewerking van ouders niet haalbaar zou zijn.
• Het kindercentrum organiseert een ouderavond met workshops voor
ouders over bijvoorbeeld babymassage.
• Het kindercentrum organiseert een koffieochtend met een modeshow.
• Het kindercentrum organiseert een ouderavond over opvoeden zonder
vooroordelen.
• Vaders schrijven in een eigen rubriek in het ouderkrantje over hoe zij in de
opvoeding staan als vader.

3 Ouders betrekken bij kindercentra:
de rol van leidinggevenden
Op de thema-avonden wordt goed gepraat over de wensen van ouders. Ik heb
sterk het gevoel dat er heel veel afhangt van de hoofden. Leidsters kunnen nog
zo veel willen en goede ideeën hebben, maar als het hoofd niet meewerkt zit
het er niet in. Hoofden kunnen de leidsters faciliteren: er kan veel geopperd
worden in het team, maar als de leidinggevende dat niet hoort, komt er niet
veel niet van de grond. Juist de leidsters hebben veel ideeën en het hoofd is
degene die ze kan helpen dit te realiseren.Ik merk ook dat dat de werkvreugde
van de leidsters beïnvloedt. (Een ouder)
De leidinggevende heeft in een kindercentrum een spilpositie als het erom
gaat ouders en leidsters bij elkaar te brengen. Ouders die zich voor meer dan
hun eigen kind interesseren, komen – al of niet formeel – de leidinggevende
tegen. Zij is degene die het contact met de oudercommissie onderhoudt. Zij
vangt klachten van ouders op. Tegelijkertijd ondersteunt, stimuleert en
inspireert zij leidsters in alle aspecten van hun werk, dus ook in de samenwerking met ouders. Zij zorgt dat er beleid wordt ontwikkeld op dit vlak. Zij
bewaakt de kwaliteit van de opvang van de kinderen, en de kwaliteit van de
algehele communicatie met ouders: ze is als een spin in het web.
In dit hoofdstuk belichten we hoe leidinggevenden leidsters kunnen ondersteunen, stimuleren en inspireren om ouders bij het kindercentrum te
betrekken. In het algemeen hebben we gezien en ervaren dat het bij pedagogische vernieuwing voor leidinggevenden heel belangrijk is te kijken naar
kansen en mogelijkheden in plaats van stil te staan bij wat in het verleden is
mislukt en wat op dit moment niet mogelijk is. Veranderingsprocessen
waarbij mensen betrokken zijn, kunnen heel moeilijke kanten hebben. Angst
voor en weerzin tegen het nieuwe in combinatie met nieuwsgierigheid spelen
in eerste instantie voor bijna alle mensen als het gaat om verandering. En ook
de vraag: ‘Doen we het nu niet goed dan?’ zal ongetwijfeld gesteld worden.
Een leidinggevende heeft veelal de mogelijkheid om negatieve gevoelens in
positieve banen te leiden, bijvoorbeeld door van leidsters te accepteren hoe ze
zich bij ‘dreigende’ veranderingen voelen. En vervolgens door vooral te
benadrukken wat de verandering kan opleveren voor iedereen, hoe het ook

kan als je eens iets anders probeert. Het ‘ja, maar’ van vele betrokkenen is
reëel, tegelijkertijd helpt het niet daar lang en uitgebreid op in te gaan. Er zijn
altijd argumenten tegen verandering te noemen, maar dat betekent niet dat
vernieuwing geen kans mag krijgen. Het kan juist erg veel opleveren voor alle
partijen.
Aanknopingspunten
Na deze voor leidinggevenden belangrijke algemene conclusie uit het project,
zetten we hierna een aantal voor leidinggevenden relevante punten op een rij
die voortvloeien uit de vorige hoofdstukken. We gaan uit van de ondersteunende, stimulerende en inspirerende rol van leidinggevenden voor
leidsters. Daarom zijn de tips geformuleerd in termen van wat zij kunnen
betekenen voor leidsters als het erom gaat ouders anders en meer bij het
kindercentrum te betrekken. Waarmee en hoe kunnen leidinggevenden
leidsters stimuleren, inspireren en ondersteunen? Hier volgen zeven aanknopingspunten voor de praktijk.
Het pedagogisch perspectief: belang van kinderen benadrukken
Als eerste legden we er in dit boek de nadruk op hoe een kindercentrum
ouders bij het werk kan betrekken vanuit een pedagogisch perspectief.
Uitgaan van een pedagogisch perspectief betekent dat kinderen belang
hebben bij communicatie over de opvoeding tussen ouders en leidsters,
omdat kindercentra plaatsen zijn waar wordt opgevoed. Ouders erbij
betrekken is nodig omdat het de mogelijkheid biedt voor pedagogische
afstemming en verbinding van leefwerelden. Dat biedt kinderen veiligheid en
duidelijkheid. Daarnaast heeft het allerlei andere voordelen voor kinderen
om ouders bij het kindercentrum te betrekken, bleek in hoofdstuk .
Door uit te gaan van een pedagogisch perspectief kunnen leidinggevenden
steeds weer het belang voor kinderen duidelijk maken aan leidsters. Om die
kinderen hebben zij immers voor dit vak gekozen en voor hen willen zij zich
inzetten. Het stimuleert leidsters om ouders bij het kindercentrum te
betrekken als hun steeds duidelijk is waarom het precies belangrijk is. En als
leidsters, maar ook leidinggevenden, door de bomen even het bos niet meer
zien, helpt het ook altijd weer terug te gaan naar de kern van het werk: waar
doe ik het voor, waarom is het belangrijk dat ik dit doe? Een leidinggevende

kan leidsters vervolgens helpen alle voordelen te zien. Door de voordelen te
zien, komen de kansen die er liggen ook meer in zicht. In feite maakt ouders
bij het werk betrekken vanuit een pedagogisch perspectief het werk alleen
maar interessanter en leuker!
Het ‘ouders-hebben-de-regiemodel’ hanteren
Uitgaan van een pedagogisch perspectief betekent ook dat ouders de regie en
eindverantwoordelijkheid hebben in de opvoeding. Ouders erbij betrekken is
van belang voor kinderen, én voor ouders omdat zij zo hun verantwoordelijkheid kunnen nemen. Een dergelijk perspectief op ouders geeft veel duidelijkheid over de rol van leidsters. Deze duidelijkheid kan leidsters helpen
meer ruimte te voelen: ze kunnen bij ouders laten wat bij ouders hoort en
hen betrekken bij wat voor hen samen van belang is. Op momenten dat
leidsters het belang niet zien, of het een zware last vinden om ouders bij het
kindercentrum te betrekken, kunnen leidinggevenden hun weer stimulans en
inspiratie bieden door ze duidelijk te maken dat ouders eindverantwoordelijk zijn. Aan de andere kant maakt het ‘ouders-hebben-de-regiemodel’
duidelijk hoe belangrijk het is te investeren in een goede band met ouders.
Want ouders willen hun kind vanuit hun regierol graag met een gerust hart
achterlaten, en daarvoor hebben ze vertrouwen in leidsters nodig. Leidinggevenden kunnen leidsters helpen zich te realiseren dat ouders hén nodig
hebben. Dit kan hen stimuleren ouders erbij te betrekken.
Kansen voor ontwikkeling bieden
Als leidsters samen praten over hun werk, over de inhoud en de waarde en hun
eigen ideeën daarbij, worden ze zelfbewuster en onafhankelijker. Die
zekerheid die ze ontwikkelen leidt ertoe dat ze opener worden. Ze voelen zich
steviger, weten waar ze voor staan en vinden het nu leuk en belangrijk om
ouders erbij te betrekken. (Een leidinggevende)
Als leidsters de kans krijgen zich te ontwikkelen, gaan zij ouders op meer en
andere manieren bij hun werk betrekken, blijkt in dit boek. Het gaat om een
proces waarin zij zich bewust worden van het feit dat zij een belangrijke rol
hebben voor kinderen en dat daarom het contact met ouders zo belangrijk is.
In dit proces gaan ze ook nadenken over hun ideeën over opvoeden en hun

pedagogisch handelen en gaan ze nieuwe dingen uitproberen. Hoe kan een
leidinggevende leidsters hierin stimuleren? Een leidinggevende uit een van de
pilots van het project Pedagogische vernieuwing in kindercentra laat ze eerst
met elkaar praten op een teamavond:
Doorpratend over het onderwerp ‘ouders’ bleken leidsters in de eerste plaats te
verschillen in hoe ze het contact met ouders ervaren. De een voelt zich zeer
gelijkwaardig, de ander ziet de ouder als de persoon die je tevreden moet
stellen en het naar de zin moet maken. Het is duidelijk dat dit de communicatie met ouders sterk beïnvloedt. Leidsters kwamen er samen op uit dat een
goede communicatie met ouders een basis is om ook goed met het kind te
kunnen werken. Ze bedachten dat ook in de omgang met ouders waarden en
normen een grote rol spelen en vonden dat ze niet altijd hetzelfde belangrijk
hoefden te vinden. Toen bleek in de discussie dat respect in theorie vanzelfsprekend is, maar in de praktijk moeilijker. Het is toch moeilijk om niet te
oordelen als iets anders gaat dan je zelf goed vindt. Ze kwamen er zelf op uit
dat een goede communicatie dan heel belangrijk is en dat je als leidster daarin
een actieve rol moet nemen: niet wachten tot de ouder naar jou toe komt,
weten wat je zelf vindt en waar je zelf als groepsleidster voor staat. (Een
leidinggevende)
De discussie werd uitgelokt door de bespreking van casussen die de leidinggevende had bedacht. Op deze manier kregen leidsters eens de tijd om bij
hun werk en bij zichzelf stil te staan, zich als het ware in hun rol als leidster te
emanciperen en vervolgens nieuwe dingen uit te proberen. De leidinggevende zegt dat dit aanvankelijk best een grote investering leek, maar toch
zeer de moeite waard is geweest. De zekerheid die leidsters en teams
opbouwen door het proces van praten en uitproberen, heeft een positieve
invloed op meer gebieden:
De mate waarin de leidsters zich verantwoordelijk voelen voor het werk is heel
erg toegenomen. Dit straalt uit naar alle aspecten van het werk, of het nu gaat
om kinderen, ouders, collega’s, sfeer, inrichting et cetera. (Een leidinggevende)
Een leidinggevende kan leidsters op veel meer manieren kansen bieden om
zich te emanciperen en zelfverzekerder te worden naar ouders. Er bestaan
bijvoorbeeld vanuit de steunfuncties cursussen over communicatie met
ouders, waarin het houdingsaspect en termen als gelijkwaardigheid,
openheid en respect uitgebreid aan de orde komen. Vaak komt in andere

cursussen of bij activiteiten ook naar voren hoe leidsters in hun werk staan
en hoe ze zich voelen. De brug naar het praten over ouders en dingen uitproberen is dan snel gelegd. Zo kwam in veel kindercentra het onderwerp
‘ouders’ aan bod, toen leidsters de training Opvoeden zonder vooroordelen 
volgden. Een leidster zei naar aanleiding van deze cursus:’Voor het eerst sinds
ik hier werk, wil ik met ouders over opvoeden praten.’
De cursus Spelen met ruimte  over de inrichting in kindercentra zorgde in
het project voor allerlei ontwikkelingen. Leidsters kregen volgens leidinggevenden ‘de ruimte weer terug’. Ze leerden in de cursus dat je het gedrag en
de ontwikkeling van kinderen met de inrichting kunt beïnvloeden. Dit
leverde voor leidsters onderling veel gespreksstof op, ze kregen meer plezier
in hun werk, gingen van alles uitproberen en wilden vanuit hun nieuwe
inzichten graag met ouders praten over de inrichting en opvoeding.
Ook video-interactiebegeleiding, die al op vele kindercentra toegepast wordt,
is een heel werkzame manier om leidsters te ondersteunen en stimuleren in
hun ontwikkeling. Leidsters zien beelden terug van hun interactie met
kinderen, die een begeleider heeft gemaakt. Samen kijken ze naar de positieve
punten van de interactie tussen de leidster en de kinderen. Dit maakt
leidsters zelfbewuster en zelfverzekerder. Ook geeft deze methode veel
gespreksstof voor leidsters onderling, het leert ze te reflecteren op hun eigen
visie en handelen.
Allerlei activiteiten, cursussen, incidenten kunnen zo een aanleiding vormen
voor leidsters om te reflecteren op hun eigen pedagogische ideeën en
handelen. Ze krijgen hiermee de kans zich als leidster te emanciperen, de
waarde van hun eigen rol te zien. Hierdoor krijgen ze meer plezier in hun
werk, worden ze zelfverzekerder en willen meer met ouders delen. Leidinggevenden die dergelijke momenten en kansen aangrijpen en creëren, hebben
vele instrumenten in handen om leidsters te ondersteunen. Niet alleen om
ouders bij het pedagogisch handelen te betrekken, maar ook bij andere
inhoudelijke onderwerpen.
 Voor meer Informatie over Opvoeden zonder vooroordelen kunt u terecht bij Anke van
Keulen, Bureau Mutant, telefoon ()   . Binnenkort verschijnt bij het NIZW
het boek Opvoeden zonder vooroordelen van Anke van Keulen.
4 Voor meer informatie over de cursus Spelen met ruimte kunt u bellen naar het NIZW.
Dit jaar komen bij het NIZW weer twee nieuwe boeken uit over inrichten in kindercentra: De stoelendans. Ruimten inrichten voor kinderdagverblijven en peuterspeelzalen
en De tafelronde. Ruimten inrichten voor buitenschoolse opvang. Deze boeken zijn in
opdracht van het NIZW geschreven door Ine van Liempd en Ed Hoekstra van Bureau
AKTA, onderzoeks- en adviesbureau voor ruimtegebruik.

Kortom: leidinggevenden spelen in dit proces vooral een inspirerende en
faciliterende rol. Uit de voorbeelden blijkt dat vernieuwing met name
succesvol is als leidsters de ruimte krijgen voor eigen initiatieven en een eigen
inbreng. Het plezier en het enthousiasme waarmee gewerkt wordt, nemen
dan zienderogen toe en de vernieuwing wordt iets van iedereen.
Vraaggericht werken stimuleren
Het is heel voorstelbaar dat leidsters na een aantal mislukte pogingen het
bijltje erbij neer gooien: ‘Als ze dan niet willen, dan komen ze toch niet, ik
doe er mijn best niet meer voor.’ Zo’n houding van leidsters lijkt moeilijk te
doorbreken, ze hebben aan een kant ook gelijk: het is niet leuk om geen
medewerking te krijgen. Toch klopt het idee niet dat ouders niet betrokken
willen zijn. Door vraaggericht te werken zullen leidsters merken dat het niet
zo is dat ouders niet willen of geen interesse hebben.
Leidinggevenden kunnen leidsters stimuleren vraaggericht te werken.
Bijvoorbeeld door het team te vragen na te denken over vragen als: waar
hebben ouders behoefte aan? Welke activiteiten vinden zij leuk? Waarover
willen ze graag praten?
De leidinggevende is ook degene die leidsters in staat kan stellen aan de
vragen van ouders tegemoet te komen door hen de middelen en faciliteiten
daarvoor ter beschikking te stellen. Niet altijd zijn er voldoende financiële en
materiele middelen, maar vanuit enthousiasme en inspiratie kan de vindingrijkheid groot zijn. Een open houding en waardering van de leidinggevende
stimuleert de leidsters vindingrijk te zijn in het betrekken van ouders. ‘Ik heb
steeds gezegd: alle vormen zijn goed, als je maar weet waarom je het doet’, zei
een leidinggevende in dit verband. In de pilots en de interviews met leidinggevenden blijkt het principe ‘Zo binnen, zo buiten’ ook een belangrijk
uitgangspunt om leidsters te stimuleren:
Als je wilt dat leidsters kinderen en ouders open en positief benaderen, moet je
zelf ook zo met ze omgaan. En als ze het goed doen moet je dat ook
benoemen en waarderen. Dat heeft iedereen nodig. (Een leidinggevende)
De voorbeelden in hoofdstuk  laten zien dat leidsters met steun van de
leidinggevende heel goed in staat zijn aan te sluiten op de vragen en
behoeften van ouders. Zonder die steun was dit veelal niet gelukt. Leidinggevenden stimuleerden in alle gevallen de uitvoering van het idee, stelden

plannen op, namen (delen van) de organisatie op zich en evalueerden samen
met de leidsters.
Succesfactoren inzetten
In de voorbeelden blijkt dat de communicatie tussen ouders en leidsters en
de verbinding van leefwerelden een impuls krijgen door activiteiten te
ondernemen op het gebied van samen leven, samen denken en samen doen.
Tussen de regels door komen in de voorbeelden heel veel succesfactoren naar
voren. We beschrijven hier een aantal ‘bestanddelen’ die in de praktijk
hebben bewezen werkzaam te zijn als je ouders ergens bij wilt betrekken.
Leidinggevenden kunnen deze praktische tips gebruiken om leidsters te
stimuleren en inspireren.
Ten eerste werkt het gebruik van (beeld)materiaal goed. In verschillende
voorbeelden zijn het foto’s, videobeelden en andere materialen die ouders
naar het kindercentrum trekken en enthousiaste gesprekken op gang
brengen. Het geeft ze een idee van de leefwereld van hun kind op het kindercentrum. Ouderavonden waarop videobeelden te zien zijn van kinderen en
van ouders die bezig zijn op het kindercentrum, worden drukker bezocht dan
daarvoor. Als kinderen foto’s van thuis en beelden van hun ouders zien op
het kindercentrum, wordt voor hen op een heel effectieve manier een
verband gelegd tussen hun twee leefwerelden. In het voorbeeld van de
kindergalerie stimuleert het materiaal gesprekken tussen ouders en leidsters
en ouders en kinderen.
Wat ten tweede heel goed werkt om ouders bij het kindercentrum te
betrekken is om hen aan te spreken op hun expertise en affiniteiten. De boer
uit het voorbeeld van de boerderij zegt in een interview:
Ik voelde me zeer vereerd met de bezoeken aan mijn boerderij, dat ze me daar
echt voor nodig hadden en ik zo iets kon betekenen voor de kinderen. (Een
ouder)
Op een buitenschoolse opvang in het zuiden van het land bood een vader aan
om iets over zijn beroep als bioloog te vertellen, omdat hij merkte dat zijn
zoon zo met de natuur bezig was.
Specifieke kennis en ervaring van ouders kunnen zeer van pas komen. Zo kan
bijvoorbeeld een juriste de conceptklachtenregeling samen met de leiding-

gevende bekijken. En een ouder die toneel speelt, kan met een groepje
kinderen een voorstelling maken die op het jaarfeest wordt opgevoerd. Of
een ouder die architect is, kan zitting nemen in de bouwcommissie die een
verbouwingsplan opzet. Een moeder die gek is op koken en bakken, kan een
keer komen kokkerellen met kinderen, een ander die goed kan naaien, kan
nieuwe gordijnen maken waar anders geen geld voor zou zijn enzovoort,
enzovoort.
Argumenten als ‘geen tijd’ en ‘daar betaal ik toch niet voor’ verdwijnen als
ouders gevraagd wordt iets te doen wat ze zelf leuk vinden en goed kunnen.
Ouders aanspreken op hun kwaliteiten levert veel op voor kinderen: het
bevordert de verbinding van hun leefwerelden, er wordt hun iets extra’s
aangeboden en vaak zijn kinderen heel trots op hun ouders bij die gelegenheden.
Ten derde blijkt in vele voorbeelden dat samen iets doen een band schept
tussen ouders en leidsters die makkelijk tot samen praten leidt. Samen koken,
samen dansen, samen naar de boerderij, samen de tuin opknappen: bij elk
van deze activiteiten groeit de band, omdat ze een gezamenlijk doel hebben.
Er ontstaat een wijgevoel dat bijdraagt aan een open communicatie op basis
van gelijkwaardigheid en respect. En de informele band die ontstaat, is vaak
weer een stimulans voor ouders om betrokken te raken op formelere of
intensievere manieren.
Als kinderen ook betrokken worden bij de gezamenlijke activiteit, geeft dat
een extra dimensie. Vaak hoorden we van leidsters dat je bij die gezamenlijke
activiteiten niet meer kon zien wie de ouders en wie leidsters waren. Leefwerelden gaan op die momenten een beetje in elkaar overlopen en kinderen,
ouders en leidsters genieten daar zichtbaar van! Leidsters signaleren achteraf
ook dat ouders eerder en vaker even binnenlopen voor een praatje over hun
kind. Van samen doen komt dus vanzelf samen denken en samen opvoeden.
Tot slot werkt het in de praktijk heel goed om de vrijblijvendheid van
deelname te benadrukken, activiteiten op allerlei niveaus te organiseren
zodat er voor elk wat wils is, ouders een actieve rol te geven bij de organisatie,
waardering uit te spreken voor hun inzet én om achteraf altijd goed te
evalueren. Dat laatste helpt een leidinggevende bij het volgende punt: een
goed ouderbeleid opstellen.

Ondersteuning door beleid
De inbedding in het beleid is een volgende taak voor leidinggevenden,
wanneer het betrekken van ouders bij het kindercentrum goed op de rails
staat. Leidsters verdienen de nodige ondersteuning en begeleiding in de
dagelijkse praktijk, maar ook in het beleid. Een goede inbedding van de visie
op ouders is de basis voor het handelen in de dagelijkse praktijk. Als er geen
duidelijke visie op de positie en rol van ouders is, en als de doelen daardoor
onduidelijk zijn, gaan goedwillende leidsters van alles proberen in het
contact met hun ‘eigen’ ouders. Zo komen er allerlei ad hoc ideeën en losse
pogingen om ouderbetrokkenheid te verbeteren, maar als die niet slagen is
de teleurstelling des te groter. Nodig zijn een duidelijk omschreven visie en
doelen in een beleidsplan, waarmee een al of niet geslaagde activiteit
beoordeeld kan worden. Een mislukte activiteit betekent dan niet onmiddellijk dat het doel ook moet worden afgeschreven. Evaluatie aan de hand van
visie en doelen maakt het mogelijk om bewust en planmatig met ouders te
blijven werken en problemen als uitdagingen te zien.
Een duidelijk beleid over ouders betrekken bij het pedagogisch handelen,
heeft bovendien het voordeel dat het mogelijk wordt om duidelijk en
concreet aan ouders over te brengen wat er van hen verwacht wordt. Een
ouder geeft aan hier behoefte aan te hebben:
Misschien is het beter als het kinderdagverblijf vanaf het begin heel duidelijk
aangeeft en benadrukt dat ze ouderparticipatie belangrijk vinden, zodat
ouders er minder makkelijk onderuit kunnen. En het zou ook goed zijn om
ouders heel expliciet te wijzen op de mogelijkheden die er voor hen zijn om
deel te nemen aan gebeurtenissen binnen het kinderdagverblijf. (Een ouder)
Het gebruik van de video
De video die bij deze publicatie aansluit, kan voor leidinggevenden als
zevende aanknopingspunt dienen. Deze is onder meer ontwikkeld om
leidinggevenden concreet materiaal in handen te geven om de boodschap in
dit boek op een voor leidsters aansprekende manier over te dragen.

Tot slot: kindercentra als voorbeeld
Aan het eind van dit boek plaatsen we ouderbetrokkenheid graag nog kort in
een wat breder maatschappelijk perspectief. Niet alleen in kindercentra is het
belangrijk voor kinderen om ouders te erbij te betrekken. Kinderen gaan ook
naar school (het zogenoemde tweede milieu) en naar allerlei andere
voorzieningen in het zogenoemde derde milieu waar kindercentra onder
vallen. We denken hierbij aan clubs, sport, de verlengde schooldag, de brede
school en huiswerkklassen. Ouders besteden de opvoeding hiermee in toenemende mate uit aan anderen. Ze doen zo niet alleen een appèl op kindercentra om partner te zijn in een goede opvoeding van hun kinderen, maar op
allerlei instellingen. Het is daarmee voor die instellingen ook van belang om
de verschillende leefwerelden van het kind te verbinden. Er zou voor
kinderen een doorgaande lijn en continuïteit moeten zijn tussen alle opvoedingsmilieus waarin ze verkeren. De manieren waarop kindercentra ouders
steeds meer gaan betrekken bij het pedagogisch handelen, kunnen voor
andere instellingen hierbij heel goed een voorbeeld vormen!

Literatuur
Dijke, A. van, L.Terpstra en J. Hermanns
Ouders over kinderopvang. Amsterdam: SCO Kohnstamm Instituut, 
Dijke, A. van en L.Terpstra
Pedagogisch vernieuwen. Een kader voor pedagogische vernieuwing voor
groepsopvang in kindercentra. Utrecht: NIZW, 
Jansen, D.M.
Ouderparticipatie in de kinderopvang. Een praktische handleiding. Alphen aan
de Rijn: Samsom Bedrijfsinformatie, 
Katsman, P.
Ouderparticipatie: de ouders als consument. Triangel, jrg. , nr., p. , 
Kleerekoper, L. e.a.
Samen opvoeden in de kinderopvang. Utrecht: NIZW / SJN, 
Ligtermoet, C.I. en L. Schreuder
Geef ze een stem! Ouderpanels in de buitenschoolse opvang. Utrecht: NIZW,

Peeters, J.
Ouders als partner. Nieuwsbrief BOinK, jrg., nr. , p. -, oktober 

Riksen-Walraven, M.
Veiligheid voorop. Basisdoelen voor de opvoeding in de kinderopvang en in
het gezin. Triangel, jrg. , nr. , p. -, 
Stichting Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector (HKZ)
Certificatieschema kinderopvang. Utrecht: HKZ, 
Tavecchio, L. e.a.
Hoofdstudie kinderopvang. Leiden: Rijksuniversiteit Leiden, 
Zwetsloot, L.
Over worteltjes, verkoudheid en het ontwikkelingsperspectief. Triangel,
jrg. , nr. , p. -, 

Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn / NIZW
Het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn / NIZW is een onafhankelijke
instelling die zich door middel van informatie, innovatie en ondersteuning
richt op vernieuwing en verbetering van de sector zorg en welzijn. In de
sector zorg en welzijn werken ruim 400.000 beroepskrachten en vele vrijwilligers op terreinen als kinderopvang, maatschappelijke dienstverlening,
sociaal-cultureel werk, ouderendienstverlening, jeugdzorg, maatschappelijke
opvang, verzorgings- en verpleeghuizen, thuiszorg en hulpverlening aan
gehandicapten. Ook instellingen buiten de sector die zorg- en welzijnsactiviteiten ondernemen, zoals onderwijsinstellingen, woningbouwcorporaties,
gemeenten en provincies doen regelmatig een beroep op het NIZW. De activiteiten van het NIZW zijn geclusterd rond de thema’s informatie en infrastructuur, jeugdzorg en -welzijn, zorgen en verplegen, organisatie van zorg
en lokaal sociaal beleid. Binnen deze kaders houden medewerkers van het
NIZW zich bezig met de ontwikkeling en implementatie van nieuwe methodieken en informatieproducten, met afstemmingsvraagstukken en expertiseontwikkeling. Dat resulteert onder meer in congressen, trainingen, boeken,
brochures, almanakken, databestanden, websites, cd-rom’s, video’s en een
informatielijn.