fragement uit schemerdieren

Download Report

Transcript fragement uit schemerdieren

Fragment uit
Schemerdieren
Nowelle Barnhoorn
’s Avonds zaten ze in de tuin te eten, pastasalade met chorizo en geitenkaas. Voor de
tweede maal nam Pier een portie, waarna hij ook een volle opscheplepel omhooghield
richting zijn vrouw, tegenover hem, en zijn dochter naast hem.
De eerste schudde zoals verwacht haar hoofd en de tweede antwoordde met: ‘Ik
ga geneeskunde studeren in de stad, ik heb al een kamer gevonden.’
Er volgde een stilte waarin Pier uit alle macht zijn best deed verheugd te kijken
en hij nadrukkelijk de blik van Suzanne meed. Langzaam liet hij de opscheplepel los,
strekte zijn arm en legde zijn hand op die van zijn dochter. ‘Wat een stap, lieverd, wat
een stap.’
Femke glimlachte naar hem.
Opnieuw was het stil, barbecuegeluiden uit omliggende tuintjes daargelaten. Om
enige invulling aan het moment te geven knikte Pier zijn dochter nog maar eens bemoedigend toe, en zij knikte terug, wat ongemakkelijk, alsof het een toneelstuk was en
ze wachtten tot de tegenspeler zich zijn tekst weer zou herinneren.
‘Als je toch in Amsterdam gaat studeren, waarom blijf je dan niet bij ons wonen?’
vroeg Suzanne toen.
Uit de tuin van een van de buren, twee of drie huizen verderop, steeg kakelend
gelach op. Hoe later het werd, hoe harder de buurvrouw lachte.
‘Daar gaat het toch niet om,’ zei Femke.
Pier wilde vragen waar het dan wel om ging, maar hij gaf nog maar een kneepje
in Femkes hand en nam nog een hap. Terwijl hij at bleef hij naar haar kijken, steeds
opnieuw glimlachend.
In korte tijd had zijn dochter elke uiterlijke gelijkenis met haar ouders van zich
afgeschud. Terwijl Suzanne en Pier beiden klein en tenger waren en dat ook bleven, was
haar lijf er almaar krachtiger en soepeler uit gaan zien, toegerust met brede schouders
en scherpe kaken. Door veel te fietsen – wat hij overigens ook deed – en te zwemmen,
oogden haar kuiten en bovenarmen ronduit gespierd.
Zoals Piers broer, zoals zijn vader.
Het was echter de natuurlijke kalmte die zij uitstraalde die hij het meest bewonderde, en waar hij van tijd tot tijd – ook nu weer – jaloers op was. Alsof er geen bloed
door haar aderen stroomde, maar water uit een koel, ongerept meer.
Pier kauwde, glimlachte, en probeerde de blijdschap te laten overheersen. ‘Je gaat
het geweldig doen,’ zei hij.
‘Mam, doe nou niet,’ zei Femke.
Nu wierp hij een vluchtige blik op zijn vrouw. Ze huilde geruisloos, stil en met een
kaarsrechte rug.
‘Ik kan je misschien nog wel helpen op de zaterdagen,’ zei Femke stroef.
‘Ja, lieverd. Maar toch.’
De buurvrouw uit de andere tuin gierde het opnieuw uit. Pier vroeg zich af
waarom er in zijn eigen tuin niet vaker gelachen werd. En waarom zij geen barbecuefeesten organiseerden, voor vrienden, vrienden van Femke desnoods. Hij zou een goede
gastheer zijn. Een leuke vader ook. Toen sloeg hij met zijn hand op tafel, om iets van
levendigheid te creëren. ‘Waarom drinken we er niet een flesje prosecco op? Op de
vrijheid. Op de zeer gezonde drang van onze dochter om haar vleugels uit te slaan.’
‘Pap, je hoeft niet meteen zo te overdrijven.’
‘Ik overdrijf niet.’ Pier stond op, hij wees in de richting van de tuin waar een nieuw
lachsalvo begon: ‘Dát daar is overdreven. Wij gaan gewoon een borreltje drinken, met
z’n drietjes. Om te vieren dat onze jongste vogel het nest verlaat.’
‘Dat hoeft echt niet, hoor,’ zei Femke.
Hij bleef staan en keek naar zijn gezin; slechts twee andere leden telde het, en
spoedig zou dat ook verleden tijd zijn. Plotseling zag hij het in een flits, zoals het was.
Er was een dochter die al heel lang niet meer bij haar ouders leek te horen, misschien
had ze dat wel nooit gedaan, en een moeder die in de schaduw nog haar zonnebril
ophield. En wie was hij? Wie zou hij moeten zijn?
‘Een glaasje,’ zei Pier. ‘Een glaasje kan geen kwaad.’
Tot zijn verrassing knikte Suzanne, vlug, alsof ze bang was zich weer te bedenken.
‘Doe maar dan,’ zei Femke.
Net toen hij weer naar buiten wilde gaan, dook Femke achter zijn rug op. Onderzoekend keek ze hem aan. Hij wendde zich van haar af, deed alsof hij nog iets op het
aanrecht zocht wat hij vergeten kon zijn.
‘Je kijkt weer zo, papa,’ zei Femke. ‘Met die ogen. Die droevige ogen. Ik kan daar
niet tegen.’
‘Concentreer je liever op je moeder,’ zei Pier.
‘Mama huilt tenminste nog.’
Er lag niets op het aanrecht dat hij nog zou kunnen meenemen, behalve misschien
een doekje om de tafel mee schoon te vegen, maar daar had hij sowieso al geen ruimte
meer voor in zijn handen. Voor de vorm bukte hij nog een beetje en deed of hij iets op
de grond zocht.
Hij ging weer recht staan, zorgvuldig de blik van zijn dochter ontwijkend. Terwijl
hij langs haar liep, zei hij: ‘Honden kijken ook droevig, zelfs als ze blij zijn.’
•
22 |
PR OMETH EU S | 23