Université Lille 3 Néerlandais S3 UE1 CM de grammaire 2004

Download Report

Transcript Université Lille 3 Néerlandais S3 UE1 CM de grammaire 2004

Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 1
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
Université Lille 3
Néerlandais S3 UE1 CM de grammaire 2004-2005
Roland NOSKE
Voornaamwoorden (pronomina)
Een terminologische opmerking vooraf
Inhoudsopgave/Table des matières
Inleiding
Het zelfstandig naamwoord (le substantif)
Semantische indelingen
Morfologische en syntactische indelingen
Het genus
Inleiding
De-woorden
Vormcategrorieën
Betekeniscategorieën
Het-woorden
Vormcategrorieën
Betekeniscategorieën
Mannelijke en vrouwelijke de-woorden
Genitief en Datief
Vooropgeplaatse genitief
Nageplaatste genitief
Datief
Meervoudsvorming
Inleiding
Meervoud op -en
Verandering van slotmedeklinker
Verandering van de klinker of tweeklank (in de slotlettergreep)
Meervoud op -s
Meervoud op -eren
Woorden op -man
Leenwoorden
Het lidwoord (l’article)
De lidwoorden van bepaaldheid en onbepaaldheid: gebruik in het
algemeen
De lidwoorden van bepaaldheid: bijzondere gebruikswijzen
Afwezigheid van een lidwoord: bijzondere gebruikswijzen
p. 2
4
4
4
6
8
8
10
10
11
12
12
13
14
16
17
17
18
18
18
19
20
22
23
27
28
29
31
31
32
33
Het persoonlijk voornaamwoord
Persoonlijke voornaamwoorden van de derde persoon
Persoonlijke voornaamwoorden van de tweede persoon
Onderwerps- en niet-onderwerpsvormen
Persoonlijke voornaamwoorden met algemene referentie
Het aanwijzend voornaamwoord
Inleiding
Het gebruik in het algemeen
Bijzonderheden over het gebruik van niet-zelfstandig deze/die dit/dat
Bijzonderheden over het gebruik van zelfstandig deze/die - dit/dat
Buigingsvormen
Het gebruik van gene en ginds(e)
Het gebruik van degen, diegene, datgetne
Het gebruik van zulk(e)/zo’n/zulk een en zulks
Zelf
Dergelijk(e) soortgelijk(e), dusdanig(e) zodanig(e)
Van + aanwijzend element
Het vragend voornaamwoord (pronom interrogatif)
Inleiding
De vormen
Het gebruik van niet-zelfstandige vragende voornaamwoorden
Het gebruik van welk(e)
Het gebruik van wat voor (een)
Het gebruik van zelfstandige vragende voornaamwoorden
Het gebruik van wie
Het gebruik van wat (watte)
Genitiefvormen en equivalenten
Betrekkelijk voornaamwoord (pronom relatif)
Inleiding
De vormen
de- en het-antecedent
Vormovereenkomst met het antecedent
Het gebruik van het niet-zelfstandige betrekkelijk
voornaamwoord welk(e)
Het gebruik van de zelfstandige betrekkelijke voornaamwoorden
Het gebruik van die
Het gebruik van wie
Het gebruik van welke
38
38
38
38
40
41
44
47
47
48
49
50
53
54
55
55
57
58
58
59
59
60
61
61
62
63
63
64
65
66
66
67
68
69
70
72
72
74
76
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
Het gebruik van dat
Het gebruik van wat
Het gebruik van hetwelk
Het gebruik van hetgeen
Adjectief (bijvoeglijk naamwoord)
Algemene regels
Attributieve positie
Predicatieve positie
Adjectieven in attributieve posite die nooit worden verbogen
Adjectief +s
Zelfstandig gebruik
bepalend adverbium met adjectief
Vorming van het adjectief.
Samenstelling (composition)
substantif + adjectief
werkwoordstam +adjectief
adjectief + adjectief
bijwoord +deelwoord of adjectief
andere combinaties
Afleiding (dérivation)
Afleiding door middel van een voorvoegsel (prefix)
De voorvoegsels on-, niet-, non-, in, -a(n)
De voorvoegsels aarts-, hyper-, oer-, super-, mega- en
ultra-; door-, in-, overDe voorvoegsels anti- en proAndere voorvoegsels van uitheemse oorsprong
Afleiding door middel van een achtervoegsel (suffix).
De achtervoegsels -achtig, -ig en -erig
Met een adjectief als grondwoord
Met een substantief als grondwoord
Met een werkwoordsstam als grondwoord
De achtervoegsels -baar, -(e)lijk en -zaam
Met een adjectief als grondwoord
Met een substantief als grondwoord
De achtervoegsels -s, -er, -isch en -iek
Met persoonsnaam als grondwoord
Met de naam van een dag, maand, seizoen of
windstreek als grondwoord
Met een geografische naam als grondwoord
Met een van oorsprong uitheems substantief als
grondwoord
p. 3
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
77
78
82
83
84
84
84
85
85
88
88
88
90
90
90
92
93
93
94
94
94
94
96
97
98
99
99
99
100
100
101
101
102
102
102
102
103
104
p. 4
Met een ander substantief als grondwoord
Het achtervoegsel -en ter vorming van stofadjectieven
Andere achtervoegsels
105
105
105
INLEIDING
In deze tekst woorden belangrijke delen van de grammatica van het Nederlands
behandeld. Achtereenvolgens worden behandeld: het substantief, het lidwoord,
de voornaamwoorden, het adjectief.
Deze onderwerpen worden echter niet in alle aspecten behandeld. Er zijn
lacunes. De reden daarvan is dat in het onderwijs ter plekke (enseignement sur
site) tot nu toe niet alle onderwerpen behandeld zijn. Een andere reden is dat
bepaalde onderwerpen reeds voldoende in DEUG 1 zijn behandeld.
Niet worden hier behandeld: het bezittelijk voornaamwoord (adjectif possessif),
het wederkerend en wederkerig voornaamwoord (pronoms réfléchi et
réciproque), bepaalde aspecten van het persoonlijk voornaamwoord (met name
de vormen van de 1e persoon), de vorming van het substantief.
Daarentegen wordt veel aandacht besteed aan de vorming van het adjectief.
ZELFSTANDIG NAAMWOORD OF SUBSTANTIEF
A. Semantische indelingen
§1
De substantieven kunnen semantisch op verschillende manieren ingedeeld
(catégorisé) worden. De grenzen tussen de verschillende categorieën zijn niet
altijd scherp te trekken.
Een eerste indeling is die in substantieven die abstracte of concrete begrippen
(notions) aanduiden (indiquent). Deze substantieven zelf noemen we
kortheidshalve eveneens abstracte of concrete substantieven, respectievelijk
abstracta of concreta. Tot de concreta rekenen we benamingen van mensen,
dieren, dingen en stoffen, alsmede van denkbeeldige personen of zaken. Van de
in de inleiding gegeven voorbeelden behoren hiertoe dus: Spa, Stella, Bokma,
Omo en Vim. Tot de abstracte substantieven worden de benamingen gerekend
van alles wat over het algemeen niet als zintuiglijk waarneembaar kan worden
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 5
voorgesteld. Van de in de inleiding genoemde voorbeelden behoren hiertoe
dus: Ford, Lockheed, Volvo en Volkswagen. Andere abstracte substantieven zijn
bijv. val, duw, stand, vreugde, goedheid, haat, ligging, meter (als
maataanduiding), lengte, prijs, duurte, temperatuur, koude.
De concrete substantieven worden onderverdeeld in voorwerpsnamen,
stofnamen en verzamelnamen.
Voorwerpsnamen zijn weer te verdelen in persoonsnamen (namen van al dan
niet denkbeeldige mensen, bijv. man, Jan, kabouter), diernamen (bijv. vogel)
en zaaknamen (namen die geen mensen of dieren aanduiden, bijv.
een Citroën, een Ford, een Fokker, een Lockheed, een colbert, Bokma, Bols
bordeaux cognac.
Stofnamen duiden iets aan wat naar vorm en hoeveelheid (quantité) niet
afgebakend (délimité) is, bijv. water, bier, goud, beton, zeep, gas.
Verzamelnamen zijn benamingen van een aantal gelijksoortige wezens of
dingen die tezamen een eenheid vormen, bijv. groep, volk, kroost, vee, gebergte,
archipel, postzegelverzameling, Alpen, Antillen.
Het is niet gebruikelijk (usuel) de abstracte substantieven verder onder te
verdelen, hoewel ook hier soortgelijke (du même type) onderscheidingen
(distinctions) gemaakt zouden kunnen worden als bij de concrete (zie verderop
in deze subparagraaf).
Een indeling die door de tot nu toe genoemde heen loopt (qui découpe d’une
autre manière), is die in soortnamen en eigennamen. Soortnamen
onderscheiden de ene soort wezens of dingen van de andere. Eigennamen
onderscheiden individuen van elkaar. Ze worden gewoonlijk met een
hoofdletter geschreven; ze kunnen ook zonder bepaald lidwoord iemand of iets
‘identificeren’. Niet alles wat met een soortnaam kan worden aangeduid, kan
ook met een eigennaam worden benoemd. Eigennamen komen vooral voor bij
mensen, dieren, aardrijkskundige eenheden, schepen, vliegtuigen, gebouwen,
hemellichamen, tijdsruimten, organisaties en instellingen.
In de voorafgaande alinea's zijn de woorden met een hoofdletter voorbeelden
van eigennamen; de woorden zonder hoofdletter zijn soortnamen. Ook bij
abstracte substantieven komen eigennamen voor, bijv. namen van
cultuurstromingen (Renaissance, romantiek), organisaties (Kredietbank,
Vitesse) of tijdsruimten (Plioceen, april, donderdag).
Opmerking 1
Volgens de geldende spellingsvoorschriften worden de namen van maanden en dagen
met een kleine letter geschreven, evenals woorden als renaissance en romantiek; in
het laatste geval wisselt het gebruik evenwel.
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 6
De verschillende hierboven gegeven indelingen kunnen weergegeven
(représenté) worden zoals in het volgende schema:
Indeling van de substantieven
CONCRETA
Voorwerpsnamen
Persoonsnamen
Diernamen
Zaaknamen
Soortnamen
Eigennamen
man, meisje, soldaat
hond, kat, papegaai
huis, stad, rivier
Jan, Sylvia, Vermeulen
Bello, Minou, Lorre
Veldzicht, Rotterdam,
Rijn
Stofnamen
water, bier, beton,
goud, zeep, gas
Verzamelnamen
kroost, vee,
postzegelverzameling,
gebergte, archipel
Alpen, Pyreneeën,
Antillen
val, goedheid, lengte,
voetbalclub, stroming,
maand
Vitesse, romantiek,
april
ABSTRACTA
B. Morfologische en syntactische indelingen
§1
Een morfologische indeling van substantieven is die naar de
meervoudsuitgangen (-en, -s, -eren, enzovoort).
Een syntactische indeling is die naar het genus of grammaticaal geslacht. De
substantieven kunnen naar hun combinatiemogelijkheid met een van de
bepaalde lidwoorden, onderscheiden worden in de- en het-woorden; in de eerste
categorie is ten dele een onderverdeling in mannelijke en vrouwelijke
substantieven te maken.
§2a Een morfologisch-syntactische indeling is die in telbare en niet-telbare
substantieven. Niet-telbare substantieven onderscheiden zich van telbare
doordat ze alleen in het enkelvoud of alleen in het meervoud voorkomen. In het
eerste geval worden ze singularia (enkelvoud: singulare) tantum genoemd; in
het tweede geval pluralia (enkelvoud: plurale) tantum.
§2b Pluralia tantum zijn meestal te beschouwen als verzamelnamen die een
veelheid noemen waarbij men geen afzonderlijke eenheden onderscheidt.
Voorbeelden:
aanstalten (alleen in: aanstalten maken), bescheiden, chemicaliën,
doeleinden, financiën, gebroeders, gezusters, hersenen, hurken (alleen in:
op zijn hurken zitten), ingewanden, inkomsten, kosten, lurven (vrijwel alleen
in: bij zijn lurven pakken), manen, mazelen, notulen, omstreken, onkosten,
onlusten, paperassen, troebelen, waterpokken, watten.
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 7
Het niet onderscheiden van afzonderlijke eenheden staat het aangeven van
grotere of kleinere hoeveelheden (kwantificering) meestal niet in de weg, bijv.:
(1) Er liggen hier nog heel wat bescheiden van mijn voorganger.
(2) Deze maatregel betekent: meer paperassen, maar minder (on)kosten.
(3) Er liggen altijd vooral veel ingewanden in de afvalemmer.
Maar bijv. niet:
(4) Wat heeft dat kind veel mazelen! <<uitgesloten>>
Een bijzondere groep binnen de pluralia tantum vormen de (vooral
aardrijkskundige) eigennamen in meervoudsvorm, die eveneens als
verzamelnamen te beschouwen zijn, bijv.
de Alpen, de Karpaten, de Hebriden, de Verenigde Staten; de
Middeleeuwen, de Staten-Generaal
§2c Singularia tantum kunnen niet alleen geen meervoudsvorm aannemen,
maar ze kunnen ook niet gecombineerd worden met een bepaald hoofdtelwoord
en alleen in bepaalde gevallen met het lidwoord een. Kwantificering met veel is
in een aantal gevallen wel mogelijk. Vergelijk:
(5a) Er lag zand in de kamer.
(5b) Er lag veel zand in de kamer.
(5c) Er lagen zanden in de kamer. <<uitgesloten>>
(5d) Er lag één zand in de kamer. <<uitgesloten>>
(5e) Er lag een zand in de kamer. <<uitgesloten>>
Tot de singularia tantum behoren: eigennamen (voorzover geen pluralia
tantum), behalve wanneer ze als soortnamen gebruikt worden, stofnamen (als
zodanig gebruikt), abstracta die als stofnamen gebruikt worden, sommige
verzamelnamen (bijv. vee, kroost, buit, politie, rommel) en voorts
substantiveringen van werkwoorden als het huilen en afleidingen van
werkwoorden met het voorvoegsel ge-, zoals het gehuil.
De stofnamen, abstracta en verzamelnamen die tot deze categorie behoren,
kunnen wel met het lidwoord een gecombineerd worden als ze van een nadere
bepaling voorzien zijn. Voorbeelden:
(6)
(7)
(8)
(9)
(10)
Dit is een wijn uit de Rhônestreek.
Ze hebben daar een bier waar ik nog nooit van gehoord had.
Dat was een vrijgevigheid die aanstekelijk werkte.
Een fanatisme zoals hij aan de dag legt, kom je niet vaak tegen.
Je kunt het rommel noemen, maar het is een heel kostbare rommel.
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 8
Soms kunnen singularia tantum ook in het meervoud voorkomen. De betekenis
is dan 'soorten van het genoemde'. De meervoudsvormen behoren soms tot
bepaalde vaktalen: bieren en wijnen zullen voor de meeste taalgebruikers
normale vormen zijn, alcoholen is alleen in gebruik bij chemici. Ook zijn er
vaak idiomatische verschillen, bijvoorbeeld bij abstracta. Het meervoud van
sport is normaal, bijv.:
(11) Voetbal en hockey zijn totaal verschillende sporten.
Dat van kunst komt onder meer voor in de verbinding de Schone Kunsten en in
de vroegere benaming van het (Nederlandse) Ministerie van Onderwijs,
Kunsten en Wetenschappen, maar is minder gewoon in de betekenis 'soort
kunst, kunstvorm', bijv.:
(12) Beeldhouwen en pottenbakken zijn totaal verschillende kunsten.
Het meervoud van muziek bestaat niet:
(13) Het werk van Bach en dat van Handel zijn totaal verschillende
muzieken. <<uitgesloten>>
HET GENUS
I. Inleiding -
(grammaticaal tegenover natuurlijk geslacht; twee of
drie geslachten?, R.N.)
§1
Het genus (meervoud: genera) of grammaticaal geslacht (ook wel:
woordgeslacht) is een eigenschap van substantieven die bepalend is voor de
(vorm van de) lidwoorden, adjectieven en de meeste voornaamwoorden
waarmee een enkelvoudig substantief in combinatie optreedt of waardoor het
vervangen kan worden. Het gemakkelijkst is dit te demonstreren aan de
bepaalde lidwoorden. Het overgrote deel van de substantieven is ófwel alleen
met de ófwel alleen met het te combineren. Zo is alleen de ezel en niet het ezel,
maar alleen het paard en niet de paard mogelijk. Het belangrijkste genusonderscheid tussen substantieven noemen we dan ook dat tussen 'de -woorden' (zoals
ezel) en ‘het-woorden’ (zoals paard). Vanuit dit standpunt bezien kan men dan
ook zeggen dat het Nederlands een tweegenerasysteem heeft.
Naar de-woorden wordt bijv. verwezen met de zelfstandige voornaamwoorden
hij, zij, deze en die; ze worden gecombineerd met de bijvoeglijke
voornaamwoorden onze en welke en meestal met verbogen adjectieven (vormen
op -e) , bijv.
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 9
de koppige ezel, een koppige ezel
Naar het-woorden wordt bijv. verwezen met de zelfstandige voornaamwoorden
het, dit en dat; ze worden gecombineerd met de bijvoeglijke voornaamwoorden
ons en welk en volgens bepaalde regels met verbogen of niet-verbogen
adjectieven (vormen op -e of zonder deze uitgang) , bijv. het mooie paard, maar
een mooi paard.
§2
Het is van belang hier te wijzen op het principiële verschil tussen
grammaticaal geslacht en natuurlijk geslacht, dat mensen en dieren in
mannelijke en vrouwelijke wezens onderscheidt. Het natuurlijk geslacht kan te
merken zijn bij de voornaamwoordelijke aanduiding. Zo blijkt uit die
aanduiding bij het staatshoofd in een zin als (1) dat men het over een vrouwelijk
staatshoofd heeft:
(1) Stel dat het staatshoofd hier op bezoek komt, dan moeten we haar
toch waardig kunnen ontvangen.
Dat er, wat betreft de keuze van het lidwoord, geen verband bestaat tussen
natuurlijk geslacht en grammaticaal geslacht, blijkt uit het feit dat levende
wezens ook aangeduid worden door het-woorden: het meisje, het moedertje, het
kind, het staatshoofd, het jongetje, het paard en het varken. Voorts worden
zowel levende wezens als zaken aangeduid door de-woorden: de koning, de
slager, de bruid, de kip, de stoel, de geest, de adem, de bank, de pen.
Interessant is in dit verband de verdeling bij namen voor het vee. Meestal is de
algemene benaming een het-woord, evenals de naam voor het (!) jong; er
bestaan afzonderlijke de-woorden voor de volwassen mannelijke en vrouwelijke
dieren:
het rund - het kalf
het paard - het veulen
het schaap - het lam
het hoen - het kuiken
het varken/zwijn - de big
de stier - de koe
de hengst - de merrie
de ram - de ooi
de haan - de hen/de kip
de beer - de zeug
§3
De de-woorden worden, ook als ze geen levende wezens aanduiden, in de
geschreven taal ook wel onderscheiden in mannelijke en vrouwelijke
woorden, respectievelijk masculina en feminina. (De het-woorden worden
onzijdig (neutrum) genoemd.) Vanuit dit standpunt bezien (vergelijk §1) kan
men dus zeggen dat het Nederlands een driegenerasysteem heeft. Ook in de
gesproken taal, zij het slechts sporadisch in het noorden, maar algemeen in
het zuidelijke deel van het taalgebied, waar de dialecten een driegenera-
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 10
systeem hebben, wordt dat onderscheid gemaakt. De Woordenlijst Nederlandse
taal [1995] en de verklarende woordenboeken geven informatie over het genus
van individuele woorden.
Het bedoelde onderscheid is alleen van belang voor de verwijzing door middel
van persoonlijke en bezittelijke (en in beperkte mate vragende en betrekkelijke)
voornaamwoorden, de zogenaamde voornaamwoordelijke aanduiding. Naar
mannelijke substantieven wordt verwezen met de voornaamwoorden hij, ie,
zijn, z'n, wiens, naar vrouwelijke met zij, ze, haar, (d)'r, wier.
(Opmerking
In ouder Nederlands kwam het verschil tussen mannelijk, vrouwelijk en onzijdig genus
ook tot uiting in de vorm van de woorden in genitief en datief. In archaïsche taal en
vaste uitdrukkingen zijn hier nog resten van overgebleven. Zo zijn genitieven op -s en
datieven op -e (bijv. ’s konings, des huizes, ten tijde, van harte) vormen van mannelijke
en onzijdige substantieven; vrouwelijke substantieven ondergingen in genitief en datief
in het algemeen geen vormverandering (bijv. de dag der wraak (naast wraak kwam
wrake voor, maar ook buiten genitief en datief), in dier voege).
II. DE-WOORDEN
A. Vormcategorieën
Substantieven die tot de volgende vormcategorieën behoren, zijn meestal dewoorden.
[1] Afleidingen van een werkwoordsstam zonder toevoegsel, al dan niet met
klinker- en soms medeklinkerverandering;
Voorbeelden van deze categorie zijn:
de aankoop, afvoer, duik, duw, groei, haat, inzet, koop, opbloei, overval,
roep, stoot, uitbouw, val; band, gift, greep, inbraak, inbreuk, opstand,
sprong, worp.
Niet alle substantieven die vormelijke overeenkomst vertonen met een
werkwoordsstam, zijn echter de-woorden. Zo staat het deel naast het
werkwoord delen, het misbruik naast misbruiken en het werk naast werken
(maar: de arbeid naast arbeiden). Voor werkwoordsstammen met de
voorvoegsels be-, ge-, ont- en ver- zie , categorie [3].
[2] Woorden die eindigen op een van de volgende achtervoegsels: -de of -te,
bijv. de liefde, de kunde; de begeerte, de lengte (voor substantieven die
zowel het achtervoegsel -te als het voorvoegsel ge- hebben, zie , categorie
[5]);
-heid, bijv. de goedheid, de schoonheid, de waarheid;
-ij, bijv. de bakkerij, de maatschappij, de plagerij;
-ing, bijv. de bevrijding, de regering, de vergroting;
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 11
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 12
-nis, bijv. de begrafenis, de duisternis, de kennis (maar: het/de getuigenis;
het/de vuilnis);
-st (na werkwoordsstammen), bijv. de gunst, de komst, de winst.
[2] Diernamen (soortnamen);
[3] Woorden van vreemde herkomst die eindigen op: -ade, -ide, -ode, -ude,
bijv.
de brigade, de rollade, de telefonade; de genocide, de piramide (maar:
het/de insecticide); de episode, de periode; de etude, de prelude;
-age, bijv. de bagage, de lekkage, de garage (maar: het percentage; het
personage, het promillage; het/de voltage);
-esse, bijv. de accuratesse, de delicatesse, de finesse;
-ica,
bijv. de cybernetica, de ethica, de fysica;
-ie,
bijv. de biologie, de chirurgie, de traditie;
-iek,
(bij abstracta), bijv. de muziek, de neerlandistiek, de politiek;
-ine,
bijv. de cabine, de discipline, de vaseline;
-iteit, bijv. de elektriciteit, de kwantiteit, de rariteit;
-ose,
bijv. de diagnose, de metamorfose, de osmose;
-sis, -tis, -xis, bijv. de basis, de crisis; de bronchitis, de clematis; de profylaxis,
de syntaxis;
-suur, -tuur, bijv. de censuur, de dressuur; de cultuur, de natuur (maar: het
avontuur, het garnituur, het/de creatuur);
-theek, bijv. de apotheek, de bibliotheek, de discotheek;
-yse,
bijv. de analyse, de dialyse, de hypofyse.
Als uitzonderingen zijn te noemen de benamingen voor het vee ( het rund, het
kalf, enz. ) en verder de of het kameleon en de/het welp.
B. Betekeniscategorieën
Voorbeelden zijn:
de leeuw, hond, slang, papegaai, snoek, mier
[3] Andere betekeniscategorieën:
•
•
•
•
•
•
namen van bloemen, bijv. de roos, de lelie, de narcis;
namen van bomen, bijv. de beuk, de berk, de eik;
namen van vruchten, bijv. de appel, de kers, de pruim;
de namen van de jaargetijden: de lente, de zomer, de herfst, de winter;
namen van cijfers, getallen, klanken, letters en muzieknoten, bijv. de twee,
de 37 (bijv. ter aanduiding van een bus), de a, de x, de fis, de do;
namen van muziekinstrumenten, bijv. de fluit, de klarinet, de piano, de
trompet, de viool (namen van klavierinstrumenten - behalve de piano - zijn
alleen of bij voorkeur onzijdig: het clavichord(ium), het harmonium, het
klavier, het orgel, het spinet, het/de klavecimbel ).
III. HET-WOORDEN
A. Vormcategorieën
Substantieven die tot de volgende vormcategorieën behoren, zijn het-woorden.
[1] Alle verkleinwoorden (diminutifs, R.N.);
Voorbeelden zijn: het mannetje, het poesje, het kopje.
Substantieven uit de volgende betekeniscategorieën zijn meestal de-woorden.
[1] Persoonsnamen (soortnamen);
Voorbeelden zijn:
de vader, moeder, broer, tante, leerling, molenaar, violist, naaister,
onderwijzeres
Als uitzonderingen zijn te vermelden: het kind, dat beide geslachten kan
aanduiden; het jongmens, dat een mannelijke persoon aanduidt; het mens, het
wicht en het wijf , die vrouwen aanduiden. Daarentegen is de mens ('homo
sapiens') een de-woord, dat een niet-verbogen onbepaald voornaamwoord voor
zich heeft: ieder mens, elk mens.
[2] Woorden die eindigen op een van de volgende achtervoegsels:
-asme, bijv. het enthousiasme, het pleonasme, het sarcasme;
-isme, bijv. het idealisme, het realisme, het socialisme;
-ment, bijv. het instrument, het pierement, het testament;
-sel, bijv. het achtervoegsel, het stelsel, het verzinsel (maar: het/de deksel,
de/het stijfsel); in een aantal de-woorden is -sel geen achtervoegsel, bijv. de
bussel, de diesel, de dissel, de gesel, de kansel, de mossel, de oksel, de
wissel;
en woorden van Latijnse afkomst op:
-um, bijv. het centrum, het gymnasium, het referendum (maar: de datum, de
geranium, de petroleum, de/het opium).
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 13
[3] Afleidingen van een werkwoordsstam zonder toevoegsel (al dan niet met
klinker- en/of medeklinkerverandering), beginnend met de voorvoegsels be-,
ge-, ont- of ver- (vergelijk , categorie [1]);
Voorbeelden van deze categorie zijn:
het begin, berouw, bestuur, geloof, genot, geval, onthaal, ontslag, ontwerp,
verband, verhoor, verzet.
Uitzonderingen zijn onder andere: de verbouw, de verhuur, de verkoop
(meestal uitgesproken als vèrkoop, niet met sjwa).
[4] Afleidingen van een werkwoordsstam met het voorvoegsel ge-;
Voorbeelden:
het geblaf, gedoe, gejuich, geloop, gerace, geschrijf, gezeur.
[5] Woorden die afgeleid zijn van substantieven met het voorvoegsel ge- en het
achtervoegsel -te en verzamelnaam zijn;
Voorbeelden:
het gebeente, geboomte, geraamte, (on)gedierte.
Woorden met het voorvoegsel ge- en eindigend op -te die geen afleidingen van
substantieven en/of geen verzamelnamen zijn, sluiten zich soms bij de
genoemde categorie aan (het gedeelte, het gehalte, het gehemelte (ook: het
verhemelte), het gevaarte); de-woorden zijn echter onder andere geboorte,
gedaante, gedachte, gelofte, gemeente, gestalte, gewoonte.
[6] Als substantief gebruikte woorden die tot andere woordsoorten behoren en
als geheel gesubstantiveerde groepen;
Voorbeelden zijn:
het schrijven, het eten, het racen, het besprokene, het wit (van een ei), het
leuke (daarvan), het (eigen) ik, het mijn en dijn, het waarom, het voor en
tegen, het (aarzelende) 'als', het (onverbiddelijke) 'nee', het Wien Neerlands
Bloed, het Sesam-open-u.
Namen van personen en van cijfers en getallen zijn echter altijd de-woorden
(de katholiek, de blinde, de twee, de 37).
B. Betekeniscategorieën
Tot de het-woorden behoren onder andere:
•
namen van windrichtingen, bijv.:
het noorden, het oosten, het zuidwesten;
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
•
•
•
•
p. 14
namen van metalen, bijv.
het goud, het ijzer, het zilver;
namen van talen (in ruime zin), bijv.
het Chinees, het Deens, het Gents, het Nederlands, het slang, het Basic;
namen van sporten en spelen, bijv.
het bridge, het hockey, het scrabble, het voetbal, het waterpolo;
namen van landen en steden, wat blijkt bij het gebruik van een nadere
bepaling, bijv.
het Nederland van voor de oorlog, het prachtige Gent
IV. MANNELIJKE EN VROUWELIJKE DE-WOORDEN
§1
Wat de verdeling van de de-woorden in mannelijke en vrouwelijke
substantieven betreft, is er een duidelijk verschil tussen de twee delen van het
Nederlandse taalgebied die we ruwweg kunnen aanduiden als de noordelijke en
de zuidelijke helft. Verder bestaat er een niet onbelangrijk verschil tussen
gesproken en geschreven taal. Bovendien zijn er generatieverschillen.
§2
Alleen ten aanzien van de persoonsnamen bestaat er overeenstemming tussen
alle taalgebruikers.
Namen van mannelijke personen (bijv. vader, koning, leraar) zijn
mannelijke, namen van vrouwelijke personen (bijv. moeder, koningin, lerares )
zijn vrouwelijke substantieven.
Een apart geval vormen persoonsnamen als deugniet, gids, leerling,
persoon, baby, arts, dokter, minister, zelfstandig gebruikte adjectieven als arme,
blinde, zieke en zelfstandig gebruikte deelwoorden als beklaagde, gewonde,
verdachte. Dergelijke woorden kunnen zowel mannen als vrouwen aanduiden.
Ze worden daarom gemeenslachtige (of gemeenkunnige of commune)
substantieven genoemd. Deze substantieven worden als mannelijk,
respectievelijk als vrouwelijk behandeld, naargelang van het geslacht van de
aangeduide personen. Zo kunnen bijvoorbeeld naast elkaar gebruikt worden:
(1a) De getuige mag binnenkomen; hij kan nu zijn verklaring afleggen.
(1b) De getuige mag binnenkomen; zij kan nu haar verklaring afleggen.
§3
Ten aanzien van de diernamen is het gebruik in noord en zuid, zeker in
gesproken taal, verschillend. In het noorden worden deze substantieven in het
algemeen alleen als vrouwelijk behandeld als de spreker zich het geslacht van
het dier duidelijk bewust is of dit om een of andere reden expliciet wil
aangeven. Zo kunnen naast elkaar voorkomen:
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 15
(2) De poes is de hele dag in de weer met haar jongen.
(3) Zie je die koe? Hij staat net met zijn kop naar deze kant.
In het zuiden komen zowel mannelijke als vrouwelijke diernamen voor en de
vrouwelijke worden als vrouwelijk behandeld, ook als het niet de bedoeling is
het natuurlijk geslacht aan te geven, bijv.:
(4) Als je die muis niet kunt vangen, vreet ze vannacht het laatste stukje op.
§4
Ten aanzien van de-woorden die geen personen of dieren aanduiden geldt het
volgende.
In de gesproken taal worden deze woorden in het noorden vrij
algemeen als mannelijk behandeld; in de geschreven taal worden in het
noorden een aantal, met name formeel gekenmerkte, substantieven ook wel als
vrouwelijk behandeld. Dat zijn hoofdzakelijk de woorden op -de/-te, -heid, -ij, ing, -nis en -st, en bepaalde woorden van vreemde herkomst (voorzover geen
het-woorden), alsook de de-woorden op -schap. In het zuidelijke deel van het
taalgebied, waar de dialecten een driegenerasysteem hebben, worden ook in de
gesproken taal een aantal van deze de-woorden, zelfs zonder dat de vorm daar
aanleiding toe geeft, als vrouwelijk behandeld.
§5
Het verschil in de behandeling van de-woorden als mannelijke of vrouwelijke
substantieven dat tussen het noordelijk en zuidelijk gedeelte van het
Nederlandse taalgebied bestaat, kan worden beschouwd als variatie binnen de
standaardtaal. Van de volgende zinsparen - waarvan telkens het eerste tot het
noordelijke, het tweede tot het zuidelijke taalgebruik behoort - kan dus niet één
van beide als regionaal bestempeld worden:
(5a) Als de tafel in de weg staat, schuif ’m dan maar opzij.
(5b) Als de tafel in de weg staat, schuif ze dan maar opzij.
(6a) Waar heb ik die pan gelaten? O ja, hij staat op de vensterbank.
(6b) Waar heb ik die pan gelaten? O ja, ze staat op de vensterbank.
(7a) Hoe vind je die peer? Ik vind ’m erg lekker.
(7b) Hoe vind je die peer? Ik vind ze erg lekker.
Wel regionaal is de tendentie, die in het noorden in afnemende mate voorkomt,
om stofnamen in het algemeen als vrouwelijke substantieven te behandelen, ook
als ze in de Woordenlijst en in de meeste zuidelijke dialecten mannelijk zijn.
Voorbeelden:
(8)
De turf wil niet branden: ze is te nat. <regionaal>
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 16
(9)
Die wijn is te koud: ze moet eerst nog wat op temperatuur komen.
<regionaal>
(10) Wat doe je met die vis: stoof je ze of bak je ze? <regionaal>
Overigens lijkt het zuidelijke driegenerasysteem te evolueren in de richting van
het noordelijke tweegenerasysteem. Bij de vervanging van het dialect door de
standaardtaal verdwijnt namelijk het ‘genusgevoel’, dat de basis vormt van
het driegenerasysteem. Deze ontwikkeling is in het algemeen bij jongeren
verder voortgeschreden dan bij ouderen.
§6
Naast het in §1 t/m §5 beschreven verwijzingssysteem bestaan er in bepaalde
gevallen andere manieren van verwijzen.
In plaats van de persoonlijke voornaamwoorden hij en zij/ze kan men
vaak het aanwijzend voornaamwoord die gebruiken, dat naar mannelijke én
vrouwelijke substantieven kan verwijzen. Bij twijfel omtrent het genus van een
woord kan dit als vermijdingsstrategie dienen. Deze manier van verwijzen is
echter niet altijd mogelijk.
Naar verzamelnamen, die als woord enkelvoudige substantieven zijn
maar meerdere personen of zaken aanduiden, kan dikwijls verwezen worden
met meervoudige voornaamwoorden (persoonlijke, aanwijzende en
betrekkelijke voornaamwoorden; bezittelijke voornaamwoorden). Ook deze
manier van verwijzen kan dienen om een eventueel genusprobleem te
ontwijken. Vooral meervoudige bezittelijke voornaamwoorden verdienen soms
zelfs de voorkeur boven enkelvoudige.
Een ander verschijnsel dat zich bij verzamelnamen voordoet, is de
tendentie, vooral in geschreven taal, om vrouwelijke enkelvoudige (vooral
bezittelijke) voornaamwoorden te gebruiken voor alle substantieven zonder
onderscheid (dus ook het -woorden en mannelijke de-woorden). Deze manier
van verwijzen wordt nog niet algemeen als correct beschouwd.
§2
Veel woorden kunnen tot meer dan één van de hierboven onderscheiden
categorieën behoren.
(....)
(DE OVERBLIJFSELEN VAN)
GENITIEF EN DATIEF
Het substantief kent in beperkte mate een vorm op -s of -en, die genitief
genoemd wordt en – afgezien van het gebruik in tijdsbepalingen – te omschrijven is door een voorzetselconstituent met van (bijv. vaders hoed = de hoed van
vader).
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 17
Een dergelijke genitief is altijd deel van een naamwoordelijke constituent en
kan vóór of na het kernwoord daarvan staan; we spreken van een voor- of
nageplaatste genitief.
Voorgeplaatste genitief
Afgezien van vaste uitdrukkingen komt een voorgeplaatste genitief op -s in de
standaardtaal alleen voor bij eigennamen en bij sommige soortnamen die als
aanspreking gebruikt kunnen worden. De soortnamen kunnen eventueel door
een bezittelijk voornaamwoord, maar niet door andere woorden, voorafgegaan
worden.
Voorbeelden:
Henks fiets, Vondels drama’s, Amsterdams havens en grachten, (mijn)
vaders vergaderwoede, (jouw) tantes overheerlijke gebakjes, dominees
doordringende stem.
Bij namen die al op s eindigen treedt samenval van de beide s’en op, bijv.
Mies’ pop.
(Opmerking (R.N.): hierin verschilt het Nederlands van het Engels, waarin ook achter
gewone zelfstandige naamwoorden (substantieven) een genitief-s geplaatst kan
worden, zoals in bijv. the nation’s capital.)
Deze voorgeplaatste genitief komt meer in geschreven dan in gesproken taal
voor. Tot de informele taal behoort de constructie met een bezittelijk
voornaamwoord zoals Henk z’n fiets. Verder kan altijd een van-bepaling
gebruikt worden (de fiets van Henk).
In formeel-archaïsche taal kan een genitief ook bij andere substantieven dan de
bovengenoemde optreden; er komen vormen op -s en op -en voor. De genitief van het
substantief kan voorafgegaan worden door een lidwoord in de genitief; de vorm des wordt
meestal door ' s vervangen. Voorbeelden:
’s mans principes, ’s konings wapenrok, ’s mensen lust is ’s mensen leven.
Sommige vaste uitdrukkingen kunnen tot de standaardtaal gerekend worden, bijv. ’s werelds
loop; ’s lands wijs, ’s lands eer . Incidenteel kan een dergelijke genitief ook in andere als
niet-archaïsch te beschouwen combinaties gebruikt worden, bijv. ’s lands grootste
kruidenier...
Nageplaatste genitief
Afgezien van sommige vaste uitdrukkingen behoren nageplaatste genitieven
tot de archaïsche taalsfeer. Tot de vaste uitdrukkingen kunnen bijv. gerekend
worden:
de heer des huizes, de plaats des onheils, de tand des tijds.
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 18
Als formeel-archaïsch zijn bijv. te beschouwen:
de geest des twijfels, het pad des levens, de zegen des Allerhoogsten.
Opmerking
Een oude buigings-s komt ook voor na gesubstantiveerde infinitieven in de constructie tot...
toe als aanduiding van een bereikte maat, graad of hoeveelheid, bijv. tot vervelens toe, tot
bloedens toe, tot barstens toe.
Datief
Het substantief kent in zeer beperkte mate een vorm op -e, die datief genoemd
wordt en alleen voorkomt in vaste uitdrukkingen. Als zodanig zijn bijv. te
beschouwen:
in den beginne, in koelen bloede, om den brode, heden ten dage, van
(ganser) harte, uit hoofde van, van goeden huize, ten huize van, ten enen
male, bij monde van, ten onrechte, te bestemder plaatse, met voorbedachten
rade, te rade gaan bij, ten tijde van, te allen tijde, met dien verstande
Conclusie (R.N.): alleen de genitief-s na namen en sommige
soortnamen die als aanspreekvorm gebruikt kunnen worden, is
productief. Andere genitief- en datiefvormen bestaan in het
hedendaagse Nederlands alleen in vaste uitdrukkingen.
MEERVOUDSVORMING
Inleiding
De meervoudsvorming bij substantieven geschiedt in het algemeen door middel
van uitgangen (désinences, R.N.). De meest voorkomende zijn -en en -s.
Verder bestaat de meervoudsuitgang -eren, kan het tweede lid van
samenstellingen op -man veranderd worden in -lieden, -lui en -mensen, en
worden er bij niet oorspronkelijk Nederlandse woorden wel
meervoudsuitgangen gebruikt die aan andere talen ontleend zijn (bijv. -a bij
woorden op -um, -i bij woorden op -us, enz.). Een niet onaanzienlijk aantal
substantieven kan meer dan één meervoudsuitgang hebben, al dan niet met
betekenis- of stijlverschil.
De behandeling van de meervoudsvorming is als volgt opgedeeld: het
meervoud op -en; het meervoud op -s; de kleinere categorieën; de substantieven
met meer dan één meervoudsuitgang, waarvan er overigens om praktische
redenen ook enkele vermeld worden in de andere subparagrafen. Bij deze laatste
substantieven wordt de meervoudsvorm die geacht kan worden het meest voor
te komen, voorop geplaatst (bijv. ‘artikelen/artikels’ tegenover
‘zondaars/zondaren’); is het onduidelijk welke meervoudsvorm het meest
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 19
voorkomt, dan worden de vormen verbonden door of (bijv. ‘assurantiën of
assurantie’).
Er worden in wat volgt enkele regels voor de meervoudsvorming
vermeld en enkele lijsten van substantieven met bepaalde
meervoudsuitgangen gegeven. Sterker nog dan bij het genus geldt hier echter
dat de regels maar een klein gedeelte van de substantivische woordvoorraad
dekken en dat de lijsten niet volledig kunnen zijn.
Meervoud op -en
§1 (De ce paragraphe, il faut apprendre les catégories indiquées par une
flèche (==>), R.N.):
==> De overgrote meerderheid van de Nederlandse substantieven heeft een
meervoud op -en. Deze uitgang wordt in de standaardtaal doorgaans
uitgesproken als een sjwa (fonetisch teken: [], R.N); vóór een klinker
dikwijls als sjwa + n. De uitspraak als sjwa + n in alle mogelijke posities is
ofwel als een geografisch bepaalde variant (die met name in het noordoostelijke
deel van Nederland voorkomt) ofwel als ‘leesuitspraak’ (of spellingsuitspraak)
te beschouwen.
Bij woorden die eindigen op een korte klinker gevolgd door één medeklinker moet bij
regelmatige meervoudsvorming rekening gehouden worden met de spellingsregel die
verdubbeling voorschrijft van de letter waardoor de volgende medeklinker wordt weergegeven. De korte klinkers treffen we aan in de woorden kam, mes, pil, hok en put. De
meervoudsvormen hiervan zijn kammen, messen, pillen, hokken en putten.
Bij woorden die eindigen op één medeklinker, voorafgegaan door een van de klinkers
die voorkomen in de woorden paal, keel, boom en fuut (lange klinkers genoemd), moet bij
regelmatige meervoudsvorming rekening gehouden worden met de spellingsregel die
voorschrijft dat de klinkers die in een gesloten lettergreep (eindigend op een
medeklinker) met tweemaal dezelfde letter geschreven worden, in een open lettergreep
(eindigend op een klinker) met éénmaal deze letter worden gespeld. De genoemde
woorden hebben dus in het meervoud de vorm palen, kelen, bomen en futen.
§2 Tot de woorden die een meervoud op -en krijgen, behoren:
• ==> de woorden die eindigen op een tweeklank of een -ee (in oorspronkelijk
Nederlandse woorden), bijv.:
galei - galeien, bij - bijen, mouw - mouwen, klauw - klauwen, ui - uien, haai
- haaien, kooi - kooien, boei - boeien, leeuw - leeuwen, kieuw - kieuwen,
zwaluw - zwaluwen; zee - zeeën, twee - tweeën.
Bij woorden die op -ei, -ui of -ee eindigen, treedt vóór de uitgang -en in de
uitspraak een j-klank op. (Vergelijk hiermee de meervouden van koe en vlo,
waarbij deze overgangsklank als i gespeld wordt, evenals het meervoud van
woorden op -u en -eu.)
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 20
• ==> de woorden die op een van de volgende achtervoegsels eindigen:
-ant, bijv. notulanten;
-dom, bijv. rijkdommen;
-ent, bijv. opponenten;
-erik, bijv. stommeriken;
-es, bijv. prinsessen;
-heid (met verandering van klinker), bijv. bijzonderheden;
-ij, bijv. maatschappijen;
-iaan (-aan), bijv. Italianen, Dominicanen;
-iet, bijv. travestieten;
-in, bijv. boerinnen;
-ing, bijv. woningen;
-ist, bijv. violisten;
-iteit, bijv. calamiteiten;
-ling (-eling), bijv. leerlingen, dorpelingen;
-nis (-enis), bijv. hindernissen, beeltenissen;
-schap, bijv. wetenschappen;
-theek, bijv. apotheken, bibliotheken;
alsmede de meeste substantieven die eindigen op: -iek, bijv. fabrieken,
republieken, rubrieken;
• ==> gesubstantiveerde adjectieven , bijv.:
(een) geheim - geheimen, (een) intellectueel - intellectuelen, (een) periodiek periodieken
• ==> zeer veel (andere) woorden die eindigen op een medeklinker.
Bij de substantieven die op een medeklinker uitgaan kunnen zich twee
verschijnselen voordoen: verandering van de slotmedeklinker en verandering
van de klinker of tweeklank (in de slotlettergreep).
Verandering van de slotmedeklinker
Bij een vrij groot aantal woorden verandert de stemloos gesproken
slotmedeklinker in de overeenkomstige stemhebbende, die in het Nederlands
niet aan het eind van een woord of lettergreep kan voorkomen vanwege de regel
van de zogenaamde finale verscherping (= dévoisement final, R.N.)
De betrokken medeklinkers zijn de klanken die in de onderstaande woorden
door de gecursiveerde letters worden weergegeven:
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
STEMLOOS
fier
sier
pal
tal
lachen
p. 21
STEMHEBBEND
vier
zier
bal
dal
vlaggen
(Bij de k, die in oorspronkelijk Nederlandse woorden geen stemhebbende
pendant heeft (afgezien van assimilatieverschijnselen), kan het hier bedoelde
verschijnsel zich niet voordoen.)
Bij de ch blijft de stemloze klank in het meervoud behouden als de
enkelvoudsvorm met ch gespeld wordt. Dit is alleen het geval bij enkele
leenwoorden (patriarch - patriarchen, Tsjech - Tsjechen); de weinige
oorspronkelijke Nederlandse woorden op -ch (bijv. lach, gejuich, kuch) komen
niet of nauwelijks in het meervoud voor. In alle overige gevallen wordt de
slotmedeklinker stemhebbend; zowel de stemloze medeklinker van het
enkelvoud als de stemhebbende van het meervoud worden met een g gespeld,
bijv. rug - ruggen, vraag - vragen, wieg - wiegen.
Bij de p en de t (d.w.z. de plofklanken (plosives (ou occlusives)),
R.N.) komen zowel meervoudsvormen met stemloze als met stemhebbende
medeklinkers frequent voor. Evenals bij ch/g is de meervoudsvorming af te
leiden uit de spelling van het enkelvoud: eindigt het woord in de spelling op -p
of -t, dan blijft de stemloze medeklinker behouden, eindigt het in de spelling op
-b of -d, dan wordt de medeklinker in het meervoud stemhebbend. Vergelijk:
klep - kleppen
knop - knoppen
lap - lappen
kat - katten
krant - kranten
staart - staarten
maar: web - webben
maar: rob - robben
maar: kwab - kwabben
maar: pad - padden (‘dier’)
maar: mand - manden
maar: paard - paarden.
Bij woorden op -f en -s is het niet mogelijk de meervoudsvorm af te leiden uit
de spelling van het enkelvoudige woord, omdat op het einde van een woord of
lettergreep geen v of z gespeld wordt.
Voor de woorden op -f kan als regel gegeven worden dat de slotmedeklinker
stemhebbend wordt na een lange klinker, een tweeklank en de medeklinkers l en
r, terwijl de stemloze slotmedeklinker behouden blijft na een korte klinker, en
de medeklinker m. Voorbeelden:
schaaf - schaven, neef - neven, brief - brieven, kloof - kloven, gleuf gleuven, proef - proeven, bedrijf - bedrijven, kluif - kluiven, golf - golven,
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 22
korf - korven, straf - straffen, bef - beffen, rif - riffen, (‘klip’), stof - stoffen,
juf - juffen, nimf - nimfen, triomf - triomfen.
De stemloze medeklinker blijft echter behouden in:
• ==> leenwoorden op -graaf, bijv.:
fotograaf - fotografen, paragraaf - paragrafen, telegraaf - telegrafen,
maar niet bij: burggraaf - burggraven, loopgraaf - loopgraven;
•
==> leenwoorden op -soof, bijv.:
filosoof - filosofen, theosoof - theosofen;
•
enkele andere woorden, bijv.:
elf (‘geest’) - elfen, paraaf - parafen
==> Voor de woorden op -s kan als regel gegeven worden dat de
slotmedeklinker stemhebbend wordt na een lange klinker, een tweeklank en
de medeklinkers l, m, n en r, terwijl de stemloze slotmedeklinker behouden
blijft na een korte klinker of een andere stemloze medeklinker.
Voorbeelden:
baas - bazen, mees - mezen, kies - kiezen, doos - dozen, neus - neuzen, kroes
- kroezen, prijs - prijzen, sluis - sluizen, hals - halzen, pels - pelzen, gems gemzen, lens - lenzen, laars - laarzen, bas - bassen, mes - messen, vis vissen, vos - vossen, lus - lussen, plaats - plaatsen, reeks - reeksen
Er zijn echter vrij veel woorden die volgens deze regel een meervoud met -zzouden moeten krijgen, maar toch (ook) een meervoud met -s- hebben. De
voornaamste zijn:
balans - balansen, concours - concoursen, dans - dansen, diocees diocesen, eis - eisen, forens - forensen of forenzen, impuls - impulsen, kaars
- kaarsen, kans - kansen, kers - kersen, kikvors - kikvorsen, koers - koersen,
kous - kousen, krans - kransen, lans - lansen, mars - marsen, mens mensen, ons - onsen of onzen, paus - pausen, plons - plonsen of plonzen,
pols - polsen, prins - prinsen, Pruis - Pruisen, saus - sausen/sauzen, schans
- schansen, spons - sponzen/sponsen, stimulans - stimulansen, tendens tendensen, trans - transen, wals - walsen, wens - wensen, zeis - zeisen.
(A l’examen,
il faut pouvoir en énumérer quelques-uns, à titre
d’exemple, R.N.)
Verandering van de klinker of tweeklank (in de
slotlettergreep)
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 23
Bij een aantal substantieven vindt verandering van de klinker of tweeklank (bij
meerlettergrepige woorden: in de slotlettergreep) plaats. De klanken die aan
verandering onderhevig zijn, zijn de korte klinkers a, e, i en o en de tweeklank
ei; ze resulteren in de lange klinkers aa, ee en oo.
De volgende gevallen doen zich voor (met de enkele en dubbele lettertekens
worden respectievelijk de korte en lange klinkers bedoeld, niet de feitelijke
spelling in de betrokken woorden):
• a wordt aa (in uitspraak, R.N.) in:
bad - baden, bedrag - bedragen, blad - blad(er)en, blaren , dag - dagen, dak
- daken, dal - dalen, gat - gaten, gelag - gelagen, glas - glazen, graf graven, pad - paden (‘weg’), slag - slagen, staf - staven, vat - vaten, verdrag
- verdragen, maar: handvat - handvatten, hoewel veelal ook handvaten
gezegd wordt;
• a wordt ee in:
stad - steden;
• e wordt ee (in uitspraak, R.N.) in:
bevel - bevelen, gebed - gebeden, gebrek - gebreken, gen - genen, spel spelen, weg - wegen;
• ei wordt ee (in uitspraak, R.N.); het achtervoegsel -heid verandert in het
meervoud altijd in -heden, bijv.:
bijzonderheid - bijzonderheden, kleinigheid - kleinigheden, moeilijkheid moeilijkheden;
• i wordt ee in:
• lid - leden, rif - reven (‘strook zeil’), schip - schepen, smid - smeden, spit spitten/speten (‘puntige staaf’);
• o wordt oo (in uitspraak, R.N.) in:
gebod - geboden, god - goden, hertog - hertogen, hof - hoven, hol - holen,
kot - kotten/koten, lot - loten, oorlog - oorlogen, schot - schoten ('schieten'),
slot - sloten, verbod - verboden, verlof - verloven
(Pour chacune de ces catégories, l faut pouvoir en énumérer quelques-unes des
exemples, R.N.)
Opmerking:
De hierboven beschreven klinkerverandering doet zich ook voor bij een aantal
verkleinwoorden, bijv. blaadje, gaatje].
Meervoud op -s
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 24
Bij de woorden met een meervoud op -s kunnen we de volgende categorieën
onderscheiden (Il faut apprendre les catégories indiquées par une flèche
(==>), R.N.):
==> [1] Woorden die in het enkelvoud eindigen op onbeklemtoond -el, -em, -en
of -er, bijv.:
lepel - lepels, zegel - zegels; bloesem - bloesems, bodem - bodems; keuken keukens, molen - molens; emmer - emmers.
Veel van deze woorden kunnen echter ook een meervoud op -en hebben, hetzij
zonder betekenisverschil (categorie [4] hetzij met betekenisverschil.
[2] Een beperkt aantal oorspronkelijk Nederlandse persoonsnamen, die soms
ook een meervoud op -en kunnen hebben:
broer - broers, bruidegom - bruidegoms, knecht - knechten/knechts, kok koks, maat - maten/maats, oom - ooms, zoon - zonen of zoons.
==> [3] Woorden met de Nederlandse achtervoegsels:
-aar, bijv. metselaar - metselaars; schakelaar - schakelaars;
-aard, bijv. grijsaard - grijsaards;
-er, bijv. wijzer - wijzers; werker - werkers;
-erd, bijv. dikkerd - dikkerds;
-je en varianten (-(e)tje, -kje, -pje), dat wil zeggen alle verkleinwoorden,
bijv. huisje - huisjes, beestje - beestjes; boompje - boompjes;
-ster, bijv. werkster - werksters;
-sel, bijv. deksel - deksels;
-te, bijv. ruimte - ruimtes; gewoonte - gewoontes;
==>woorden met de volgende achtervoegsels, afkomstig uit andere talen:
-age, bijv. personage - personages; lekkage - lekkages;
-e, bijv. studente - studentes; assistente - assistentes;
-ette, bijv. brunette - brunettes; diskette - diskettes;
-eur, bijv. amateur - amateurs; intermitteur - intermitteurs;
-ier, bijv. portier - portiers; winkelier - winkeliers;
-trice, bijv. directrice - directrices;
==>evenals enkele leenwoorden met de (niet-productieve) achtervoegsels:
-ine, bijv. blondine - blondines;
-oir, bijv. reservoir - reservoirs.
Opmerking. Wat de vrouwelijke persoonsnamen op -e betreft, vindt
meervoudsvorming slechts in een aantal gevallen plaats door middel van aanhechting
van -s, vooral bij woorden die eindigen op -ante, -ente en -iste: collectantes,
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 25
surveillantes, assistentes, studentes, logopedistes, telefonistes, typistes. Ook is
gebruikelijk: echtgenotes. Normaal is in de meeste andere gevallen een omschrijving
als: vrouwelijke biologen/leerlingen, enzovoort.
Er zijn slechts weinig uitzonderingen, met name:
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 26
- parfums, perron - perrons, restaurant - restaurants, roman - romans, tank
- tanks, trottoir - trottoirs, truc - trucs
(Opm. In het Frans zelf gaat het natuurlijk om een spellings-s, die in het Frans niet
wordt uitgesproken, maar in het Nederlands wel. R.N.)
administrateur - administrateurs/administrateuren, assuradeur assuradeuren/ assuradeurs, directeur - directeuren/directeurs, redacteur redacteuren/ redacteurs, superieur - superieuren; Arabier - Arabieren,
officier - officieren/ officiers
In het bijzonder ontleningen van min of meer recente datum hebben in de
regel alleen een s-meervoud, bijv.:
Vermelding verdient nog dat zaaknamen op -ier, in tegenstelling tot de
persoonsnamen en dus in afwijking van de algemene tendentie, hun meervoud
met -en vormen, bijv. banieren, formulieren, klavieren, papieren, populieren,
rivieren, scharnieren.
Van de overige woorden die tot de categorie leenwoorden behoren daarentegen,
hebben er tamelijk veel toch ook of uitsluitend een meervoudsvorm op -en,
bijv.:
==>[4] Substantieven (meestal leenwoorden) die in het enkelvoud op een
klinker eindigen, behalve: -ee in oorspronkelijk Nederlandse woorden (bijv.
zee - zeeën), -ie (alleen indien ook -ie gespeld, bijv. kolonie (categorie [1])) en
sjwa (bijv. gemeente (categorie [3])); voorbeelden:
firma - firma’s; café - cafés, dominee - dominees; ski - ski’s, etui - etuis;
jockey - jockeys; auto - auto’s, bureau - bureaus; taptoe - taptoes; paraplu parapl’s; milieu - milieus
Er zijn slechts enkele uitzonderingen, bijv.:
individu - individuen/individu’s, residu - residu’s of residuen, revenu revenuen/ revenu’s; keu (‘biljartstok’) - keus/keuen, reu - reuen
boetiek - boetieks, compactdisc - compactdiscs, lipstick - lipsticks,
mountainbike - mountainbikes, set - sets, shirt - shirts
adjudant - adjudanten, admiraal - admiraals/admiralen, concours concours/concoursen, duel - duels/duellen, grammofoon - grammofoons/
grammofonen, karamel - karamels/karamellen, sergeant - sergeanten/
sergeants, soldaat - soldaten, tram - trams/trammen.
Bij de meeste woorden op -foon overweegt het meervoud op -s:
mobilofoon - mobilofoons, portofoon - portofoons .
Als bijzondere subcategorie zijn hier te vermelden de persoonsnamen op -oor.
Hier is het meervoud op -s regel (een uitzondering hierop vormt echter het als
bijnaam voor Antwerpenaars gebruikte: sinjoor - sinjoren). Voorbeelden:
cargadoor -cargadoors, majoor -majoors, stukadoor -stukadoors.
Een aantal leenwoorden die in de spelling op een medeklinker eindigen,
vertonen in de uitspraak soms een klinker. Doorslaggevend is dan de uitspraak
van de laatste klinker (dus niet de spelling). Een meervoud op -s hebben
derhalve ook:
Bij deze leenwoorden zijn er vele die op een s-klank, respectievelijk een sjklank of een dzj-klank eindigen. In het meervoud verschijnt een -s
voorafgegaan door een sjwa in de uitspraak. De spelling is in overeenstemming met de grondtaal (Engels of Frans). Voorbeelden:
depot - depots; chalet - chalets; ayatollah - ayatollahs; chassis - chassis;
pince-nez - pince-nez (ook de laatste twee gevallen in het meervoud
uitgesproken met een s aan het slot).
caprice - caprices, race - races; broche - broches, douche - douches;
cottage - cottages, lounge - lounges.
==> [5] Veel leenwoorden (meestal uit het Engels of het Frans) die in het
enkelvoud op een medeklinker eindigen en in de taal van herkomst een smeervoud hebben;
voorbeelden:
accountant - accountants, chef - chefs, cheque - cheques, club - clubs, film films, generaal - generaals, kolonel - kolonels, luitenant - luitenants, parfum
==>[6] Namen van letters en acroniemen, behalve als ze op een s-klank
eindigen (dan krijgen ze de meervoudsuitgang -en); voorbeelden:
a’s, b’s, g’s; bv’s, cao’s, cd’s, pc’s, pl’s (= patrouilleleiders); ahob’s (=
automatische
halve
overwegbomen),
aki’s
(=
automatische
knipperlichtinstallaties);
maar:
s’en, x’en; P.S.’en, hts’en.
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 27
Naast f’s, l’s, m’s, n’s, r’s is echter ook mogelijk: f’en, l’en, m’en, n’en en r’en.
[7] Familienamen wanneer daarmee een groep van meerdere leden van een
familie of geslacht wordt aangeduid, bijv.:
de Buyls, de Van Dijks, de De Groots, de Van Mechelens, de Mollevangers,
de Stutterheims, de Veres; de Oranjes.
Bij namen op -e, -en of -er is een s-meervoud de enige mogelijkheid, bij
sommige andere namen kan ook een en-meervoud gebruikt worden, bijv. de
Van Dijken, de Kleinen. Namen die op een s-klank eindigen daarentegen,
krijgen over het algemeen een meervoud op -en, bijv. de Dibbetsen, de Eversen,
de Jordensen, de Merckxen, de Smuldersen, de Swertsen.
[8] Enkele van infinitieven gevormde substantieven, bijv.:
de onderkomens, de optredens
[9] Bepaalde categorieën leenwoorden, die naast de -s een vreemde meervoudsuitgang kunnen krijgen ( collega’s, examens, museums, enz.), (te weten:
collegae, examina, musea, R.N.)
Meervoud op -eren
§1
==> De volgende woorden hebben een meervoud op -eren (uitgesproken met
twee keer een sjwa), in sommige gevallen naast een andere uitgang:
==>been: beenderen/benen (‘bot’) - benen (andere betekenissen);
==>blad: bladeren/bladen/blaren (‘boomblad’) - bladen (andere betekenissen);
==>ei: eieren;
==>gelid: gelederen;
==>gemoed: gemoederen;
==>goed: goederen;
hoen: hoenderen;
==>kalf: kalveren;
==>kind: kinderen;
kleed: kleren / klederen (formeel (archaïsch)) (‘kledingstuk’) - kleden
(‘vloerkleed’);
==>lam: lammeren;
==>lied: liederen;
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 28
rad: raderen;
==>rund: runderen;
==>volk: volken/volkeren.
Afgezien van de uitgang zijn nog de volgende opmerkingen te maken:
• het meervoud van been en hoen bevat een d;
• het meervoud van blad, rad en gelid vertoont
klinkerverandering;
• bij gelid/gelederen, gemoed/gemoederen, goed/goederen, kind/kinderen,
kleed/klederen en kleden, lied/liederen, rad/raderen, rund/ runderen is steeds de
finale verscherping van de slotmedeklinker in het enkelvoud in het meervoud
verdwenen ten gunste van het stemhebbende correlaat; bij kalf/kalveren is het
stemhebbende correlaat ook in de spelling (v versus f) zichtbaar.
§2
Regionaal komen meervoudsvormen op -ers voor, met name in eiers, hoenders,
kinders, runders. In de informele taal treffen we kinders en hoenders ook wel
buiten het regionale taalgebruik aan.
(N.B. -er was een meervoudsmorfeem dat op een bepaald moment niet meer
productief was (het bestaat nog steeds in het Duits). Vervolgens werd het niet meer
door de taalgebruikers als meervoudsmorfeem herkend. Daarom hebben de
taalgebruikers er een tweede, productief, meervoudsmorfeem achter gezet, -en in
het geval van kinderen, -s in het geval van kinders. R.N.)
Woorden op -man
Bij persoonsnamen op -man kan in het meervoud -man vervangen worden door
-lieden, -lui, -mannen en -mensen (een enkele keer door -mans).
De volgende woorden eindigen in het meervoud volgens de woordenboeken
altijd op -lieden:
edelman, krijgsman, landman, raadsman, weidman.
Veel andere woorden (die meestal, maar niet altijd, beroepen aanduiden)
kunnen op -lieden en op -lui eindigen, bijv.:
akkerman, ambachtsman, baggerman, bootsman, buitenman, burgerman,
buurman, handelsman, handwerksman, kooiman, koopman, (scheeps)timmerman, schieman, sjouwerman, speelman, (stads)werkman, stuurman,
tuinman, vakman, varensman, veerman, voerman, zakenman, zeeman,
zegsman.
Van deze uitgangen wordt -lieden stilistisch hoger gewaardeerd dan -lui. De
vorm op -lieden is in het algemeen formeel te noemen en heeft soms zelfs een
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 29
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 30
Leenwoorden (mots d’emprunt, R.N.)
uitgesproken archaïsch karakter. De vorm op -lui heeft echter in de moderne
standaardtaal soms (niet altijd) een wat geringschattende gevoelswaarde
(vergelijk: vooraanstaande zakenlieden en louche zakenlui; de grote kooplieden
uit de zeventiende eeuw en marktkooplui; burgers en buitenlui). In een vaste
uitdrukking als de beste stuurlui staan aan wal komt alleen de vorm -lui voor;
als beroepsaanduiding verdient stuurlieden de voorkeur. In het algemeen kan
gezegd worden dat zowel -lieden als -lui in het hedendaagse Nederlands minder
gebruikt worden dan vroeger, zeker in gesproken taal.
Een groot aantal woorden, die meestal geen beroepsaanduiding zijn of
modernere beroepen aanduiden, hebben een meervoud op -mannen, soms naast
andere vormen. De voornaamste zijn:
§1
Bij leenwoorden worden soms meervoudsuitgangen gebruikt uit de taal waaraan
de woorden ontleend zijn, dikwijls naast Nederlandse uitgangen. In het
merendeel van de gevallen gaat het om Latijnse woorden, of Griekse woorden
die via het Latijn tot ons zijn gekomen.
De voornaamste categorieën van (Grieks-)Latijnse leenwoorden zijn die
op:
barman, bewindsman (meestal: -lieden), Bosjesman (ook: -mans), boeman,
brandweerman, (ook: -lieden/-lui), bruggeman (ook: -lieden), cameraman,
(ook: -lieden), dronkeman, hoofdman (ook: -lieden), ijscoman, jongeman,
kantoorman (ook: -lieden/-lui), kiesman, kikvorsman, krantenman, leenman,
leidsman, (meestal: -lieden), medicijnman, melkman, muzelman, Noorman,
olieman, ombudsman (ook: -lieden), onderwijsman, opperman, (ook:
-lieden/-lui), orgelman, partijman, politieman, sandwichman, schillenman,
spoorwegman, sportsman (ook: -lieden/-lui), staatsman, (meestal: -lieden),
stroman, stuntman, vakbondsman, vakman (ook: -lieden/-lui), vertrouwensman (ook: -lieden), verzetsman (ook: -lieden), voorman (ook: -lieden),
vuilnisman, weerman, wetenschapsman, wildeman, (‘woestaard’),
Bij woorden die niet aan de klassieke talen ontleend zijn, zoals aria, opera,
poema, veranda, zijn alleen de meervouden aria’s enz. mogelijk.
Een vorm die in de moderne taal opgang maakt, is die op -mensen, vooral bij
substantieven die geen beroep aanduiden of dit meer in algemene zin doen.
Deze meervoudsvorm kan zowel op mannelijke als op vrouwelijke personen
betrekking hebben. Mogelijk zijn bijv. (naast andere vormen, zoals hierboven
vermeld):
buitenmensen, burgermensen, handelsmensen, kantoormensen,
krantenmensen, onderwijsmensen, partijmensen, politiemensen
spoorwegmensen, sportmensen, vakbondsmensen, vakmensen,
verzetsmensen, werkmensen, wetenschapsmensen, zakenmensen.
Ten slotte kunnen nog vermeld worden de meervouden van
Engelsman - Engelsen, Fransman - Fransen, Geldersman - Geldersen/
Gelderslui; hopman - hoplieden/hopmans ; en de niet-persoonsnamen:
kaaiman - kaaimannen/kaaimans, pieterman - pietermannen, sneeuwman sneeuwmannen, wildeman (in de wapenkunde) - wildemans.
-a: Het gaat hier onder meer om oorspronkelijk Latijnse woorden die de uitgang
-ae (prononcé [e] ou [aj], R.N.) kunnen krijgen (naast -’s), bijv. alumna alumnae, collega - collega's/collegae; liquida - liquidae.
Verder kunnen oorspronkelijk Griekse woorden op -ma naast -a’s de uitgang ata krijgen, bijv. dogma - dogma’s/dogmata, emblema - emblema’s/emblemata,
lemma - lemmata/lemma’s, trauma - trauma’s/traumata.
-e: In enkele gevallen komt een meervoud op -ia voor, bijv. personalia (plurale
tantum), plurale - pluralia, singulare - singularia, universale - universalia.
-ex/-ix: Hier komt een meervoud op -ices voor, naast het Nederlandse -en, bijv.
codex - codices, index - indexen/indices, matrix - matrices/matrixen. Als
meervoud van rectrix is mogelijk rectrixen of rectrices (in dit geval
uitgesproken zoals in directrices).
-is: De uitgang -is wordt veranderd in -es of er wordt een Nederlandse vorm op
-issen gebruikt, bijv. basis - bases/basissen, crisis - crises/crisissen, dosis doses/dosissen.
-men: De Nederlandse meervoudsuitgang -s is gebruikelijker dan de vervanging
van -men door -mina, bij examen - examens/examina, specimen specimens/specimina, tentamen - tentamens/tentamina. Maar wel uitsluitend een
meervoud op -mina hebben bijv.: (pro)nomen - (pro)nomina, volumen volumina. De plantennaam cyclamen heeft als meervoud cyclamens.
-um: De uitgang -um wordt veranderd in -a, ofwel van een -s voorzien; in veel
gevallen komen beide vormen voor, bijv. centrum - centra/centrums,
gymnasium - gymnasia/gymnasiums, museum - musea/museums; met een
verschil in betekenis: criterium - criteria (‘beginsel’, ‘maatstaf’), criterium criteriums/criteria (wielerwedstrijd). In strijd met de regel worden dubbele
meervoudsvormen als musea’s en podia’s aangetroffen.
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 31
Namen van planten en bloemen op -um hebben uitsluitend -s, bijv. anthurium anthuriums, geranium - geraniums.
-us: Hier moeten drie subcategorieën onderscheiden worden:
• Woorden die hun uitgang in het meervoud veranderen in -era of -ora. Het zijn
een zeer beperkt aantal het-woorden, bijv. genus - genera, tempus - tempora.
• Woorden die hun uitgang in het meervoud veranderen in -i; soms komt -ussen
voor. Het zijn de -woorden: een vrij groot aantal mannelijke persoonsnamen en
een enkele zaaknaam. Voorbeelden van persoonsnamen zijn: alumnus - alumni,
doctorandus - doctorandi/doctorandussen, promovendus - promovendi. Als
regel krijgen persoonsnamen op -icus altijd -i, bijv.: chemicus - chemici, criticus
- critici, diabeticus - diabetici, historicus - historici, informaticus - informatici,
romanticus - romantici. Een uitzondering vormt practicus: naast het meervoud
practici is ook practicussen mogelijk. Een voorbeeld van een zaaknaam is
catalogus - catalogi/ catalogussen.
• Woorden die in het meervoud alleen op -ussen kunnen uitgaan. Het zijn deen het-woorden, meestal zaaknamen. Voorbeelden: circus - circussen, cursus cursussen, krokus - krokussen, prospectus - prospectussen, rebus - rebussen,
virus - virussen.
In vaktalen worden de Grieks-Latijnse meervoudsuitgangen meer gebruikt
dan in de standaardtaal.
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 32
HET LIDWOORD
De lidwoorden van bepaaldheid en onbepaaldheid:
gebruik in het algemeen
§1
Voor de verbindbaarheid van de lidwoorden met substantieven geldt in het
algemeen het volgende:
•
•
•
de wordt gebruikt bij meervoudige substantieven en bij de-woorden in het
enkelvoud, de mannen (de-woord in het meervoud), de paarden (het-woord
in het meervoud), de man (mannelijk de-woord in het enkelvoud), de vrouw
(vrouwelijk de -woord in het enkelvoud) ;
het wordt gebruikt bij enkelvoudige het-woorden, bijv.: het paard, het
huis;
een wordt gebruikt bij telbare substantieven in het enkelvoud, bijv.: een
man, een vrouw, een paard, een huis.
§2
De lidwoorden van bepaaldheid (of kortweg bepaalde lidwoorden, R.N) leiden
in het algemeen een bepaalde naamwoordelijke constituent in, bijv.:
(1) De man van Heleen komt ons ophalen.
(2) Het huis dat je daar ziet is van mijn broer.
§2
Bij woorden van Italiaanse herkomst op -o wordt deze klinker in het meervoud
soms veranderd in -i; daarnaast komt een gewoon s-meervoud voor, wat meestal
de voorkeur heeft en soms de enige mogelijkheid is. Voorbeelden:
Het lidwoord de kan daarnaast ook een generieke naamwoordelijke constituent
inleiden, bijv.:
concerto - concerti/ concerto’s, porto - porto’s/porti, saldo - saldi/saldo’s,
solo - solo’s/soli, tempo - tempo’s/tempi, cello - cello’s, salto - salto’s, salvo
- salvo’s, torso - torso’s.
Het lidwoord van onbepaaldheid (een) (of onbepaald lidwoord, R.N.) leidt in het
algemeen een onbepaalde naamwoordelijke constituent in, bijv.:
Het woord collo heeft het meervoud colli; daarnaast erkennen de
woordenboeken ook een enkelvoudsvorm colli met als meervoud colli’s.
Het lidwoord een kan ook een categoriale naamwoordelijke constituent
inleiden, bijv.:
§3
Verder worden incidenteel in bepaalde contexten wel meervoudsvormen uit
andere talen gebruikt. Zo zal men in een boek over de voormalige Sovjet-Unie
bijv. de vorm bolsjeviki kunnen aantreffen, in een boek over Israël het
meervoud kibboetsim, enzovoort. Normaal is lunches als meervoud van lunch.
(3) De zebra is gestreept.
(4) Er staat een paard in de wei.
(5) Een zebra heeft strepen.
Het lidwoord een wordt niet gebruikt bij niet-telbare substantieven en bij
telbare substantieven in het meervoud (zie §1 hierboven). Dat betekent dus
dat onbepaalde en categoriale naamwoordelijke constituenten met een dergelijk
substantief als kern, geen lidwoord hebben, bijv.:
(6) We hebben hout gekocht.
(7) Zebra’s zijn gestreept.
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 33
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 34
(Notez ici le contraste avec le français, qui de sert dans ces cas de l’article partitif
(du, de la, des) R.N.)
In bepaalde kernachtige formuleringen wordt meestal geen lidwoord gebruikt.
Het gaat hier met name om:
De lidwoorden van bepaaldheid: bijzondere
gebruikswijzen.
bevelen, bijv.:
Beklemtoond lidwoord
De combinatie ‘beklemtoond lidwoord + substantief’ betekent ‘de persoon of
zaak bij uitstek’. Voorbeelden:
(1) Hij is dé man voor dat werk.
(2) Dat is hét adres voor Franse kaas.
Distributief gebruik
Bij sommige substantieven kan een bepaald lidwoord gebruikt worden met
distributieve betekenis (‘ieder, elk’). Voorbeelden:
(1) De benzine kost straks weer achtendertig frank de liter.
(2) De benzine kost nog steeds één gulden vijfennegentig per liter.
(3) Voor die meloenen betaal je twee gulden het stuk.
(4) Hij krijgt een vergoeding van vijftig cent de kilometer.
Bij substantieven die een tijdsduur noemen (uur, dag, week, enz.) wordt het
lidwoord voorafgegaan door om. Als na het lidwoord een telwoord groter dan
één wordt gebruikt, is de betekenis 'na verloop van iedere twee, drie, enz. van
de genoemde tijdseenheden'. Als synoniem van om de twee wordt om de/het
andere met een enkelvoudig substantief gebruikt, zodat om de andere week (=
om de twee weken) de betekenis heeft van ‘na verloop van twee weken’,
‘éénmaal in de twee weken’.
De betekenis van om de/het zonder telwoord is niet altijd duidelijk. Bij
kleinere tijdseenheden is de betekenis vrijwel altijd 'na verloop van één
eenheid', zodat de zin:
Ten slotte kan nog vermeld worden dat ook bij andere substantieven het bepaald
lidwoord wel eens distributief gebruikt wordt, bijv.:
(5)
We moesten de man een tientje betalen. ('ieder van ons moest een
tientje betalen')
Afwezigheid van een lidwoord: bijzondere gebruikswijzen
(uniquement les cas où le néerlandais se comporte différemment par rapport
au français sont traités ici, R.N)
In kernachtige formuleringen
(1)
(2)
Hoed af!
Handen omhoog!
(...)
Bij substantieven met ‘unieke referentie’
1
Het lidwoord is dikwijls afwezig bij substantieven met zogenaamde
unieke referentie. Hieronder wordt verstaan dat een substantief, al dan niet in
combinatie met een of meer andere woorden, één welbepaald exemplaar
(persoon of zaak) van een categorie aanduidt, dat dus ondubbelzinnig
geïdentificeerd kan worden.
Er zijn vijf gevallen te onderscheiden: [1] substantieven met een eigennaam,
[2] substantieven met een letter en/of een nummer, [3] verwantschapsnamen,
[4] substantieven voorafgegaan door bepaalde adjectieven en [5] enkele andere
substantieven.
[1] Substantieven met een eigennaam, in de volgende gevallen
• benamingen van rangen binnen een hiërarchie, bijv.:
militair (Notez le contraste avec le français !)
luitenant Van Dam, generaal McArthur (Notez le contraste avec le français!)
religieus (Notez le contraste avec le français!)
kapelaan Oedekerke, paus Gregorius iii, broeder Karel, kardinaal Suenens,
moeder Teresa, ayatollah Khomeiny
titels, bijv.: (Notez le contraste avec le français!)
doctorandus Sterk, sjeik Ali, prinses Juliana, freule de Goncourt, baron
Casier
• aanspreekwoorden (waaronder ook beroepsaanduidingen), bijv.:
meneer/mevrouw/jongeheer/mejuffrouw Verdonk, kameraad Andropov,
professor Michels, notaris Declerck
• aanduidingen van beroepen of functies die niet als aanspreekwoord gebruikt
worden (vooral in journalistieke stijl), (Notez le contraste avec le français!) bijv.:
accountant Derksen, boer Devos, doelman Pfaff, apotheker Douma,
wetenschappelijk medewerker Houtsma, minister Winsemius, trainer
Michels, makelaar in huizen Wubbels;
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 35
• sommige verwantschapsnamen:
tante Jeanne, oom Paul
[2] Substantieven met een letter en/of nummer;
In gevallen als: gevangene 1078B, agent 007, dossier X53, kamer 17, rijksweg
A43, tram/bus/lijn 6, bladzijde 23 , wordt het lidwoord minder gebruikt
naarmate de verbinding meer in het taalgebruik van alledag voorkomt. In zeer
gangbare verbindingen (zie de voorbeelden (4) en (5a)) moet het lidwoord zelfs
weggelaten worden. In het meervoud is het gebruik van het lidwoord de in de
zojuist genoemde gevallen wel verplicht (vergelijk de (a) - en (b) -zinnen
hieronder met elkaar).
Voorbeelden zijn:
(2a) In (het) dossier X53 is hierover niets te vinden.
(2b) In de dossiers X53 en X54 is hierover niets te vinden.
(3) (De) rijksweg A43 zal niet worden doorgetrokken.
(4) De halte van lijn 6 is opgeheven.
(5a) Dat staat op bladzij 23.
(5b) Dat staat op de bladzijden 23 en 27.
[3] Verwantschapsnamen
De verwantschapsnamen (groot)vader en (groot)moeder (en variaties ervan
zoals papa, opa, moeke, enz.), in mindere mate oom en tante, en in nog mindere
mate neef en nicht, komen wanneer ze voor familieleden van de spreker
gebruikt worden zonder lidwoord voor.
Voorbeelden:
(6) Vader heeft ons gevraagd stil te zijn.
(7) Ik heb een cadeautje voor tante.
(8) Wat is oma toch lief!
Buiten dit familieverband worden normaal lidwoorden gebruikt, bijv.:
(9) De vader van Piet heeft een nieuwe auto gekocht.
(10) Treesje heeft een nieuwe mama gekregen.
[4] Substantieven voorafgegaan door bepaalde adjectieven;
In formele taal wordt het lidwoord soms weggelaten voor substantieven die
voorafgegaan worden door adjectieven als bedoeld(e), (boven)genoemd(e),
(laatst)vermeld(e), enz. Voorbeelden:
(11) Bovengenoemd artikel bevat veel onjuistheden. <formeel>
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 36
(12) De verzekering onder vermeld polisnummer is ingegaan op 1 januari
1983. <formeel>
(13) Genoemde heren hebben de benoeming aanvaard. <formeel>
[5] Andere substantieven;
Door woorden als beschuldigde, beklaagde, verdachte, verdediger;
ondergetekende, schrijver (dezes); burgemeester en wethouders/schepenen kan
in een concrete situatie (de situatie in de rechtbank, de schrijfsituatie, enz.) één
welbepaalde persoon of een groep welbepaalde personen worden aangeduid.
Het lidwoord van bepaaldheid kan dan in formele taal afwezig zijn. Voorbeelden:
(14) Beschuldigde ontkent het verhaal van de heer Peters met grote
stelligheid. <formeel>
(15) Ondergetekende verklaart hierbij akkoord te gaan met het voorstel.
<formeel>
(16) Verdediger voert aan dat verdachte op de avond van de moord niet de
controle had over zijn geestelijke vermogens. <formeel>
(17) Burgemeester en Wethouders verwierpen het door de Centrale
Overheid naar voren gebrachte bezuinigingsplan voor de gemeente.
<formeel>
Bij substantieven die kinderspelen of muziekinstrumenten
aanduiden
Bij kinderspelen worden veelal substantieven als verkleinwoord en zonder
lidwoord gebruikt, zowel als lijdend voorwerp van spelen als in andere
verbindingen. Voorbeelden:
vader-en-moedertje / doktertje / verstoppertje / tikkertje / ziekenhuisje
spelen; pootje baden, touwtje springen, paardje rijden
Bij namen van muziekinstrumenten is er een duidelijk onderscheid tussen nietreferentiële substantieven ((a)-zinnen) en substantieven die een concreet
muziekinstrument aanduiden ((b)-zinnen). Alleen in het eerste geval komen
substantieven zonder lidwoord voor. Voorbeelden:
(1a)
(1b)
(2a)
(2b)
Hij speelt piano en orgel.
Hij speelt in de kerk op het orgel.
Sonate voor cello en piano.
In die sonate werd de cello steeds overstemd door de piano.
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 37
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 38
VOORNAAMWOORDEN
(PRONOMINA)
Een terminologische opmerking vooraf
Een voornaamwoord kan in het Nederlands een naamwoord (dus zelfstandig
(substantif) of bijvoeglijk (adjectif) vervangen. Het heeft dus een bredere
betekenis dan het Franse ‘pronom’.
Voorbeeld: een aanwijzend (demonstratief) voornaamwoord kan zelfstandig
en niet-zelfstandig worden gebruikt. Wanner het zelfstandig wordt gebruikt is
de vertaling: pronom démonstratif. Wanner het niet-zelfstandig wordt gebruikt
is de vertaling: adjectif démonstratif. Het Nederlandse bezittelijk voornaamwoord wordt vertaald als adjectif possessif (tenzij zelfstandig gebruikt).
Het persoonlijk voornaamwoord (pronom personnel)
Het persoonlijk voor naamwoord is al uitgebreid in DEUG 1 behandeld. Daarom
volgen hier alleen aanvullende opmerkingen.
Persoonlijke voornaamwoorden van de derde persoon:
enkelvoud mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud mannelijk/
onzijdig
vrouwelijk
onderwerpsvorm
vol
gereduceerd
hij
ie,die
zij
ze
–
het, ’t
zij
ze
zij
ze
niet-onderwerpsvorm
vol
gereduceerd
hem
’m
haar
’r,
–
het, ’t
hen, hun
ze
hen, hun, (haar)
ze (’r, d’r)
ie en die: Als gereduceerde onderwerpsvormen van het mannelijk enkelvoud
komen ie en die voor, maar alleen onmiddellijk na een persoonsvorm of onmiddellijk na het inleidende woord van een bijzin (bijv. loopt ie, dat ie). De vorm
die kan door assimilatie in de uitspraak tie worden (bijv. Waar is tie, Wat gaf
tie). In sommige gevallen is niet te bepalen met welke vorm we te maken
hebben. Zo is dattie als uitspraak van dat hij te analyseren als dat ie of dat tie =
dat die. Voorzover het verschil tussen ie en die wel te bepalen is (bijv. in zal hij
uitgesproken als zal ie of zal die ), is de voorkeur voor één van beide in de
verschillende delen van het taalgebied niet hetzelfde.
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 39
De voornaamwoorden die specifiek zijn voor het vrouwelijk meervoud, hebben
zeer beperkte gebruiksmogelijkheden. De volle vorm haar komt alleen voor in
enigszins archaïsche taal . Het meervoudige ’r/d’r wordt alleen in regionale
taal (in delen van Nederland) aangetroffen. Voorbeelden:
(1)
(2)
De dames vonden dat men haar ten onrechte gepasseerd had.
<formeel>
Je zou je vriendinnetjes uitnodigen; heb je het ’r nou gevraagd?
<regionaal>
De niet-onderwerpsvormen hen en hun kunnen als volle vormen alleen op
personen slaan ; bij verwijzing naar niet-personen kan als beklemtoond
voornaamwoord alleen het aanwijzende die gebruikt worden .
Bij hen en hun wordt in geschreven taal soms een syntactisch onderscheid
gemaakt, dat overigens in de praktijk zelden consequent wordt toegepast: hen
dient gebruikt te worden als lijdend en oorzakelijk voorwerp en na voorzetsels,
hun als meewerkend voorwerp (zonder voorzetsel) en als ondervindend
voorwerp. Voorbeelden:
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 40
In gesproken taal komt hun echter vaker voor dan hen, hoewel hen ook in
gesproken taal veld wint.
Over het algemeen heerst bij het gebruik van hen en hun bij veel
taalgebruikers onzekerheid. Het hierboven geformuleerde syntactische onderscheid kan men toepassen als men naar een strikte norm streeft. We voegen
hieraan echter toe dat ook het gebruik van hen in de boven gegeven
voorbeeldzinnen bepaald niet als een fout mag worden gezien. Het gebruik
bepaalt uiteindelijk de norm, maar dat gebruik is nog niet geconsolideerd, zodat
naast elkaar voorkomen Het lukte hun en Het lukte hen , Ik beloofde hun en Ik
beloofde hen , enzovoort.
In alle syntactische functies (en eventueel ook verwijzend naar nietpersonen) kan in plaats van hen en hun ook de gereduceerde vorm ze gebruikt
worden (uiteraard niet in beklemtoonde positie). Deze vorm ze wordt echter
stilistisch lager gewaardeerd, vooral in geschreven taal .
N.B. Het verschil tussen hen en hun is geheel kunstmatig en is ingevoerd
door de grammaticus Christiaen van Heule in diens Nederduytse spraec-konst ofte
tael-berscijvinghe (1633), R.N.
De persoonlijke voornaamwoorden van de tweede persoon:
(3)
(4)
(5)
(6)
(7)
(8)
(9)
(10)
(11)
(12)
(13)
(14)
(15)
(16)
Ik heb hen gisteren nog gezien.
Wij zijn hen beu.
Heb je het aan hen gegeven?
Heb je het hun gegeven?
Hij beloofde hun het boek mee te brengen.
Ik heb hun verzocht op tijd te komen.
Het lukte hun niet het rapport op tijd af te krijgen.
Het was hun niet opgevallen dat het huis onbewoond was.
Het is hun ontgaan dat Veerle zo moeilijk liep.
Dat optreden verbaasde hun.
Het zweet brak hun uit.
De tranen stonden hun in de ogen.
Het gaat hun niet aan of wij vroeg weggaan.
Zoiets is hun nog niet overkomen.
Meestal worden hen en hun zonder onderscheid gebruikt, met dien verstande
dat hen stilistisch hoger gewaardeerd wordt. Als opschrift op een monument
voor oorlogsslachtoffers is bijv. alleen denkbaar:
(17) Aan hen die vielen.
enkelvoud
JE-vormen
U-vormen
GE-vormen
meervoud
JE-vormen
U-vormen
GE-vormen
onderwerpsvorm
vol
gereduceerd
jij
je
u
gij
ge
jullie
u
gij
ge
niet-onderwerpsvorm
vol
gereduceerd
jou
je
u
u
jullie
u
u
De GE-vormen komen regionaal (in het zuiden van Nederland, vooral in NoordBrabant, en in België, zij het in het westen in veel geringere mate) voor als
aanspreekvormen voor personen in het algemeen, ongeacht of men in de
standaardtaal JE-of U-vormen zou gebruiken.
In religieus taalgebruik zijn de ge-vormen algemeen als aanspreekvorm
voor het Opperwezen. Als archaïsche vorm komen ze een enkele keer voor,
bijv. in officiële toespraken.
Voorbeelden van de genoemde gebruikswijzen zijn:
(5) Gaat ge mee zwemmen? <regionaal>
(6) Gij die Uw majesteit toont aan de hemel, gij opent de mond van
weerloze kinderen.
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
(7)
p. 41
Mijnheer de promovendus, gij hebt in uw studie blijk gegeven van
een helder inzicht in de problemen. <formeel>
Onderwerps- en niet-onderwerpsvormen
De onderwerpsvormen worden gebruikt:
[a] als onderwerp, bijv.:
(1)
(2)
Zij zullen het wel niet gedaan hebben.
Morgen moet hij naar de tandarts.
Hiertoe behoort ook het gebruik na als en dan in vergelijkingen als na het
voegwoord een bijzin aangevuld kan worden waarin het voornaamwoord
onderwerp wordt:
(3)
(4)
Kristel is precies even oud als ik. (= ‘als ik ben’)
Theo loopt niet harder dan jij. (= ‘dan jij loopt’)
[b] in aansprekingen, bijv.:
(5)
Jij daar, waar ga je met die fiets naar toe?
[c] als naamwoordelijk deel van het gezegde (attribut), bijv.:
(6)
(7)
(8)
(9)
(Bij het bekijken van een foto:) Dat is Kristel, dat is Theo, en dat ben
jij.
A: Ben ik dat? Dat kan niet! B: Heus waar, dat bén je.
Die flinke jongens, waarover jullie net hoorden spreken, dat zijn wij.
Er is er één jarig, hoera, hoera - dat kun je wel zien, dat is zij.
In sommige gevallen komen niet-onderwerpsvormen als naamwoordelijk deel
van het gezegde voor, zie 2, [c].
§2
De niet-onderwerpsvormen worden gebruikt:
[a] als voorwerp (c-à-d.objet direct ou indirect), bijv.:
(10) Daar hoef je me niets over te vertellen.
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 42
(11) Ze hebben haar ontslagen.
Hiertoe behoort ook het gebruik na als en dan in vergelijkingen, als na het
voegwoord een bijzin aangevuld kan worden waarin het voornaamwoord
voorwerp wordt:
(12) Ik geef het jou liever dan haar. (= 'dan ik het haar geef')
(13) Ze zien hem daar even vaak als jou. (= 'als ze jou zien')
Opmerking 1
Het gebruik van de persoonlijke voornaamwoorden als meewerkend voorwerp is aan dezelfde
beperkingen onderhevig als die welke gelden voor het meewerkend voorwerp zonder
voorzetsel in het algemeen . Dat betekent dat ze in die functie vrijwel uitsluitend voorkomen
als ze naar personen verwijzen. Als het antecedent een de-woord is dat een publiekrechtelijk
lichaam of iets dergelijks noemt (bijv. de regering), is het gebruik van een persoonlijk
voornaamwoord evenwel toch mogelijk, terwijl dat niet of nauwelijks het geval is bij
soortgelijke het-woorden (bijv. het bestuur). Voorbeelden:
(i)
(ii)
(iii)
(iva)
(ivb)
(v)
We leggen het kind te slapen en geven het een warme kruik.
De raad houdt alleen rekening met de suggesties die hem tijdig zijn voorgelegd.
De regering heeft niet gelet op de haar opgelegde beperkingen.
Het bestuur heeft niet geantwoord op de vragen die men het had
voorgelegd. <<twijfelachtig>>
Het bestuur heeft niet geantwoord op de vragen die het waren
voorgelegd. <<uitgesloten>>
Het peloton marcheerde naar de plaats die het was gereserveerd. <<uitgesloten>>
In zinnen als (iv) en (v) moet men het meewerkend voorwerp omschrijven met aan of voor
(in de vorm van een voornaamwoordelijk bijwoord, bijv. ervoor), of men kan er de voorkeur
aan geven een andere formulering te gebruiken, zoals:
(ivc)
Het bestuur heeft niet geantwoord op de vragen die het voorgelegd had gekregen.
[b] na een voorzetsel, bijv.:
(14) We waren het niet met hem eens.
(15) Heb je die cd aan haar gegeven?
[c] als naamwoordelijk deel van het gezegde:
• in de uitdrukking Als ik... was;
Hier zijn de volle vormen gebruikelijker, maar de gereduceerde niet onmogelijk,
afhankelijk van de accentuering. Vergelijk:
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 43
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
(i)
(16a)
(16b)
(17a)
(17b)
•
Als ik jóu was...
Als ík je was...
Als ik háár was...
Als ík ’r was...
in de in kinderspelen gebruikte uitdrukking:
(18) Hij/zij is ’m. (‘Hij/zij is degene die de anderen moet tikken, vangen
(en dergelijke)’)
• als er personen geïdentificeerd worden en de klemtoon niet op het
voornaamwoord ligt;
Het onderwerp van de zin is een buitentekstelijk verwijzend voornaamwoord.
Hier komen alleen gereduceerde vormen van de derde persoon enkelvoud voor.
Voor mannelijke personen wordt de niet-onderwerpsvorm (' m) gebruikt, voor
vrouwelijke personen in regionaal informeel taalgebruik (in Nederland
voorkomend) wel d'r (niet-onderwerpsvorm), overigens ze (onderwerps- en
niet-onderwerpsvorm). Voorbeelden:
(19) Is dat de bakker? Ja, het is ’m.
(20) Staat mevrouw de minister ook op die foto? Ja zeker, dit is ze.
(21) Komt Jannie daar aan? Ja waarachtig, het is d’r! <informeel,
regionaal>
[d] in een aantal idiomatische uitdrukkingen;
Het betreft hier steeds de gereduceerde vorm ' m, bijv.:
(22)
(23)
(24)
(25)
Ze smeerden’m. (= ‘ze liepen weg’)
Hij zit ’m te knijpen als een ouwe dief.
Daar zit ’t ’m in. (c’est là la raison)
Hij heeft ’m om. (= ’hij is dronken’)
==> Opmerking 3
In strijd met de hier onder 1 en 2 gegeven regels worden in gesproken taal
dikwijls niet-onderwerpsvormen in plaats van onderwerpsvormen gebruikt. Dit
geldt met name voor:
•
•
hun (derde persoon meervoud), bijv. in:
Hun zullen het wel niet gedaan hebben. <<uitgesloten>> (maar dit
wordt door 40-50% van de bevolking in Nederland gezegd!!.
De voorspellingen zijn dat dit over 75 tot 100 jaar tot de
standaardtaal zal behoren, R.N.)
’m (derde persoon mannelijk enkelvoud), bijv. in:
(ii)
•
p. 44
Morgen moet ’m naar de tandarts. <<uitgesloten>>
mij, jou, hem, haar, ons, hun na als en dan in vergelijkingen, bijv. in:
(iii)
Kristel is precies even oud als mij. <<uitgesloten>> Onder anderen
mijn zoon (9 jaar) zegt dit, R.N. Vergelijk het Engels: he is older than me
(Brits); he is older than I (Amerikaans)
(iv)
Theo loopt niet harder dan jou <<uitgesloten>>.
Persoonlijke voornaamwoorden met algemene
referentie
Het voornaamwoord men wordt gebruikt om vaag, in het algemeen te verwijzen
naar personen. Op een vergelijkbare manier kunnen ze, je, ge en we gebruikt
worden, wat niet wil zeggen dat alle hier genoemde voornaamwoorden zonder
meer door elkaar te gebruiken zijn .
Traditioneel wordt men een onbepaald voornaamwoord genoemd. Ook
ze, je, ge en we noemt men wel onbepaalde voornaamwoorden (die in vorm
overeenkomen met de persoonlijke). Op syntactische gronden, verband houdend
met de plaatsingsmogelijkheden in de zin , beschouwen wij zowel men als ze,
je, ge en we (dus ook met de hier bedoelde functie van vage, algemene
referentie) als persoonlijke voornaamwoorden.
Het gebruik van men, ze, je, ge en we
§1
Het voornaamwoord men wordt alleen gebruikt als onderwerp van een zin
(gecombineerd met een enkelvoudige persoonsvorm) en behoort voornamelijk
tot formele taal. Het stelt de door het gezegde uitgedrukte werking centraal en
duidt alleen vaag aan dat die werking verricht of ondergaan wordt door
personen.
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 45
Zinnen met men als onderwerp zijn te vergelijken met passieve zinnen
zonder door-bepaling. Dergelijke zinnen worden ook gebruikt om een
handeling enz. centraal te stellen, waarbij de 'handelende' persoon in het vage
wordt gelaten. Vergelijk:
(1a) Men heeft mij vanmorgen verteld dat de regering gevallen is.
<formeel>
(1b) Er werd mij vanmorgen verteld dat de regering gevallen is.
Opmerking (R.N.): In het Nederlands wordt veel vaker een passieve (lijdende) vorm
gebruikt dan een constructie met men, (zoals in het Frans gebruikelijk is). Een zin
die met men begint doet vaak onnatuurlijk ’houterig’ aan. Soms is het gebruik van
men onmogelijk (zie onder).
Niet elke passieve zin heeft echter een actieve pendant met men; ook het
omgekeerde geldt. Voor beperkingen op de vorming van passieve zinnen: . In
enkele gevallen is wel een passieve zin mogelijk, maar geen zin met men. Dat is
het geval als het onderwerp van de corresponderende actieve zin geen personen
kan aanduiden, en in enkele vaste verbindingen. Voorbeelden:
(2a)
(2b)
(3a)
(3b)
(4a)
(4b)
Er is deze winter niet veel hooi gevreten.
Men heeft deze winter niet veel hooi gevreten. <<uitgesloten>>
Er wordt geklopt.
Men klopt. <<uitgesloten>>
Er wordt gebeld.
Men belt. <<uitgesloten>>
Andere beperkingen op het gebruik van men zijn de volgende:
•
Het kan niet gebruikt worden in zinnen met presentatief er. Vergelijk:
(5a) Men heeft beweerd dat je ziek bent. <formeel>
(5b) Er heeft men beweerd dat je ziek bent. <<uitgesloten>>
(Opm. (R.N.) De meer natuurlijke zin is in dit geval: Er is beweerd dat je ziek
bent)
•
Het kan niet gecombineerd worden met een nabepaling:
(6a) Mensen die zoiets hebben meegemaakt, zijn er niet veel.
(6b) Men die zoiets heeft meegemaakt, zijn er niet veel. <<uitgesloten>>
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 46
• Het kan niet beklemtoond worden, behalve wanneer het de spreker om een
ironisch effect te doen is, bijv.
(7)
(8)
Mén zegt dat roken ongezond is, maar hoe weet mén dat? <formeel>
Ja, mén zegt zoveel. <formeel>
• Binnentekstelijke verwijzing naar men is alleen mogelijk als het
verwijzende voornaamwoord in dezelfde enkelvoudige zin staat. De verwijzing
gebeurt dan door middel van een bezittelijk, wederkerend of wederkerig
voornaamwoord. Voorbeelden:
(9) Men doet zijn best. <formeel>
(10) Men heeft zich weer eens vergist. <formeel>
(11) Men moet elkaar liefhebben. <formeel>
Als het om een of andere reden noodzakelijk is ter verwijzing naar een vaag
omschreven onderwerp een voornaamwoord te gebruiken in een andere zin, dan
is het gebruik van men uitgesloten en doet men een beroep op andere middelen.
Voorbeelden:
(12) Hoe houdt een mens het uit alsmaar geld te tellen dat hem niet
toebehoort!
(13) Als iemand voor anderen zijn best heeft gedaan, en ondank is dan zijn
loon, dan gaat de aardigheid eraf.
Aangezien men alleen als onderwerp te gebruiken is (zie hiervoor), moet dus
ook voor de uitdrukking van de overige zinsdeelsfuncties een beroep gedaan
worden op andere middelen, bijv.:
(14) Zoiets doet een mens goed.
§2
De functie van men kan gedeeltelijk worden overgenomen door de voornaamwoorden ze, je (en zijn regionale nevenvorm ge) en we. Door ze worden niet
nader bepaalde personen aangeduid met uitsluiting van spreker en hoorder. Bij
gebruik van je/ge zijn spreker en hoorder juist niet uitgesloten: je/ge betekent
‘een mens’ of ‘mensen’ en wordt dus gebruikt in algemene uitspraken. Voor we
geldt hetzelfde, maar dit voornaamwoord is beperkt in gebruik. Als men
gebruikt wordt, kunnen spreker en hoorder zowel uit- als ingesloten zijn.
Vergelijk (bij de volgende voorbeelden is verondersteld dat de zinnen met
hetzelfde nummer dezelfde betekenis hebben):
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
(15a)
(15b)
(15c)
(15d)
(16a)
(16b)
(16c)
(16d)
(17a)
(17b)
(17c)
(17d)
(17e)
(20a)
(20b)
(20c)
(20d)
(20e)
p. 47
Ze praten er al over in de stad.
Men praat er al over in de stad. <formeel>
Je/ge praat er al over in de stad. <<uitgesloten>>
We praten er al over in de stad. <<uitgesloten>>
Hebben ze dat gebouw nu toch gerestaureerd?
Heeft men dat gebouw nu toch gerestaureerd? <formeel>
Heb je/hebt ge dat gebouw nu toch gerestaureerd? <<uitgesloten>>
Hebben we dat gebouw nu toch gerestaureerd? <<uitgesloten>>
Je weet nooit wat er kan gebeuren.
Ge weet nooit wat er kan gebeuren. <regionaal>
We weten nooit wat er kan gebeuren.
Men weet nooit wat er kan gebeuren. <formeel>
Ze weten nooit wat er kan gebeuren. <<uitgesloten>>
In Amerika zie je de vreemdste dingen.
In Amerika ziet ge de vreemdste dingen. <regionaal>
In Amerika zien we de vreemdste dingen.
In Amerika ziet men de vreemdste dingen. <formeel>
In Amerika zien ze de vreemdste dingen. <<uitgesloten>>
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
(2b) A: Is Jan nog hier geweest? B: Ik heb ’m niet gezien, maar misschien
komt ie nog.
In de eerste zin ligt de nadruk op de persoon (niet Jan, wel Karel) en wordt voor
de verwijzing gebruik gemaakt van een aanwijzend voornaamwoord; in de
tweede zin ligt de nadruk niet op de persoon en kan voor de verwijzing volstaan
worden met een persoonlijk voornaamwoord.
Tot de categorie van de aanwijzende voornaamwoorden behoren zelfstandige
en
niet-zelfstandige
voornaamwoorden
(niet-zelfstandig
aanwijzend
voornaamwoord = adjectif démonstratif, R.N.) die binnentekstelijk en/of
buitentekstelijk kunnen verwijzen. Zin (2a) bevat een voorbeeld van een
zelfstandig aanwijzend voornaamwoord. Ook het gebruik van dit in zin (1),
waarbij uit de context het substantief gebakje aangevuld kan worden, noemen
we (binnentekstelijk) zelfstandig (vergelijk ). Een voorbeeld met een nietzelfstandig aanwijzend voornaamwoord is de zin:
(3)
Deze tekst is op een aantal punten gewijzigd.
De vormen
schema 1 bevat een overzicht van de niet-zelfstandige en schema 2 van de
zelfstandige vormen van de aanwijzende voornaamwoorden.
schema 1: De niet-zelfstandige aanwijzende voornaamwoorden.
enkelvoud
meervoud
Het aanwijzend voornaamwoord (demonstratief
pronomen)
Inleiding
§1
Aanwijzende voornaamwoorden hebben een verwijzende functie die, in het
algemeen gesproken, nadrukkelijker is dan die van de andere
voornaamwoorden. Deze nadrukkelijkheid kan het karakter hebben van
'aanwijzen' in letterlijke zin, zoals in:
(1)
A: Welk gebakje wil jij hebben? B: Dit. (met wijzend gebaar)
Het is echter ook mogelijk dat er alleen 'verwezen' wordt, maar dan toch met
(wat) meer nadruk dan bijv. door middel van een persoonlijk voornaamwoord.
Vergelijk:
(2a) A: Is Jan nog hier geweest? B: Die heb ik niet gezien, wel Karel.
p. 48
m.b.t. het -woorden dit, dat; ginds; zulk, zo'n, zulk een
m.b.t. de-woorden deze, die; gene, gindse; zulke, zo'n, zulk een
deze, die; gene, gindse; zulke
schema 2: De zelfstandige aanwijzende voornaamwoorden.
enkelvoud
meervoud
m.b.t.
het
- dit ( ditte), dat ( datte); ginds; datgene; zulk,
zo'n; zulks
woorden
m.b.t. de-woorden deze, die; gene, gindse; degene, diegene
deze, die; gene(n); degene(n), diegene(n);
zulke(n)
Het gebruik in het algemeen
§1
De aanwijzende voornaamwoorden deze/dit en die/dat kunnen binnentekstelijk
en buitentekstelijk verwijzen. Ze komen niet-zelfstandig en zelfstandig voor.
Als algemene regel geldt dat niet-zelfstandig deze en die determinator zijn bij
substantieven die met het lidwoord de gecombineerd kunnen worden
(enkelvoudig de-woord of meervoudig substantief), niet-zelfstandig dit en dat
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 49
bij een enkelvoudig het-woord: deze/die vader, deze/die vaders, deze/die
kinderen, dit/dat kind. De zelfstandige voornaamwoorden hebben
binnentekstelijk overeenkomstige verwijsmogelijkheden; buitentekstelijk
verwijzen deze en die naar personen en naar zelfstandigheden die met een dewoord aangeduid worden, dit en dat naar zelfstandigheden die met een hetwoord worden aangeduid. Voorbeelden van buitentekstelijke verwijzing:
(1)
(2)
(3)
(sprekend over een afwezige: ) Die is het daar vast niet mee eens.
(wijzend naar een meisje: ) Die is heel aardig.
(de hand leggend op een boek:) Dit is volkomen onleesbaar.
(4)
Heb je deze grammatica bestudeerd of die?
Is er een verschil in afstand tussen de genoemde zelfstandigheden, dan wordt
deze/dit gebruikt voor wat dichterbij, die/dat voor wat verder af is, bijv.:
(5)
Deze boom is nog groen, en die is al bijna kaal.
Hier zal de eerstgenoemde boom bijv. in de voortuin staan en de andere aan de
overkant van de straat. Om het afstandsverschil te benadrukken kan gebruik
gemaakt worden van de bijwoorden met lokale betekenis hier, daar, ginds en
daarginds, bijv. deze boom hier, die boom daar(ginds).
Komen deze/dit en die/dat niet samen in één zin voor, dan is deze/dit in
het algemeen meer nadrukkelijk verwijzend dan die/dat. De spreker geeft met
deze/dit duidelijk aan dat het om de door hem bedoelde zelfstandigheid gaat en
niet om een andere. In geschreven (vooral in ambtelijke en officiële) taal, waar
geen gebruik gemaakt kan worden van middelen die de duidelijkheid
bevorderen, zoals intonatie, mimiek, gebaren en een beroep op de situatie, komt
deze/dit dan ook veel vaker voor dan in gesproken taal.
Bijzonderheden over het gebruik van niet-zelfstandig
deze/die - dit/dat
§1(...)
§2 Het aanwijzend
verkleinwoordvorm
voornaamwoord
bij
eigennamen
Eigennamen in verkleinwoordvorm zijn het-woorden en worden dus normaal
voorafgegaan door dit of dat. Zo kan een onderwijzer van een klas waarin twee
jongens zitten die Jantje heten, vragen:
(4)
in
Hebben we het nu over dit Jantje of dat Jantje?
In uitroepen of begroetingen wordt soms echter die (nooit deze) gebruikt.
Voorbeelden:
(5)
(6)
§2
Wat de betekenis betreft staan deze en dit tegenover die en dat. Komt er een
voornaamwoord van elk van beide categorieën in één zin voor, dan worden
twee zelfstandigheden tegenover elkaar gesteld, bijv.:
p. 50
Die Jantje toch! Hij heeft het toch maar weer voor elkaar gekregen.
Ha, die Jantje!
Ook afgezien van deze contexten wordt wel die (eventueel deze) gebruikt
(vergelijk voor het volgende voorbeeld het onder 3 vermelde):
(7)
§3
Die Jantje van jullie vind ik een vervelend kereltje.
Expressief die/dat
Vooral bij persoonsnamen kan die/dat een bepaalde gevoelswaarde hebben, die
meestal min of meer negatief is. Dit is met name het geval als die/dat
gecombineerd met een nabepaling bestaande uit van en een persoonlijk
voornaamwoord, gebruikt wordt in plaats van een bezittelijk voornaamwoord
(je vriend - die vriend van je; ons zoontje - dat zoontje van ons ). Voorbeelden:
(9) Die vriend van je heeft tot nog toe niet veel gepresteerd.
(10) Dat zoontje van ons heeft weer een rommel gemaakt!
Bijzonderheden over het gebruik van zelfstandig
deze/die - dit/dat
§1 Aanwijzend en persoonlijk voornaamwoord
Zelfstandig die en dat kunnen verwijzen naar een eerdergenoemde persoon of
zaak, net zoals de persoonlijke voornaamwoorden van de derde persoon. In het
algemeen kan gesteld worden, dat bij voorkeur het aanwijzend voornaamwoord
gebruikt wordt als wordt teruggewezen naar een persoon of zaak die pas in de
conversatie geïntroduceerd is. Heel vaak openen die en dat dan ook een nieuwe
zin. In de daarop volgende zin kan dan weer een persoonlijk voornaamwoord
gebruikt worden. Vergelijk:
(1)
(2)
Ik ben gisteren Arie tegengekomen. Die had ik al in jaren niet meer
gezien. Hij was in het buitenland geweest, vertelde hij.
Ik denk dat ik die ouwe stoel maar eens ga opruimen. Die staat daar al
zo lang. Hij moet nu maar eens weg.
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 51
Het persoonlijk voornaamwoord heeft daarentegen sterk de voorkeur wanneer
naar een persoon of zaak teruggewezen wordt die al langer
‘gespreksonderwerp’ is en dus geen nieuwe informatie verschaft. Vandaar dat in
de volgende stukjes conversatie, waarin de man en de stoel al ‘bekend’ moeten
zijn (anders stond er respectievelijk Er leunde een man tegen de muur en Er
stond een stoel in de hoek of In de hoek stond een stoel) alleen een persoonlijk
voornaamwoord gebruikt kan worden:
(3a) De man leunde tegen de muur. Ik vertrouwde ’m niet erg.
(3b) De man leunde tegen de muur. Die vertrouwde ik niet erg.
<<uitgesloten>>
(4a) De stoel stond in de hoek. Ik vond ’m niet mooi.
(4b) De stoel stond in de hoek. Die vond ik niet mooi. <<uitgesloten>>
In formeel taalgebruik komt in plaats van die ook deze voor, met name wanneer
naar een persoon verwezen wordt, bijv.:
(5)
Toen sprak de minister van Justitie. Deze hield staande dat de
gevangenisoverheid geen schuld had aan de ontsnapping van de
misdadigers. <formeel>
Bij verwijzing naar meer dan één persoon krijgt deze een meervouds-n:
(6)
Na afloop van het congres bestormden de journalisten de deelnemers.
Dezen weigerden echter commentaar te leveren. <formeel>
In gesproken taal kunnen het aanwijzend voornaamwoord die en de
gereduceerde vorm van het persoonlijk voornaamwoord derde persoon
enkelvoud (ie, die) samenvallen. Om dubbelzinnigheid te vermijden zal men
daarom in een zin als de volgende die (enigszins) beklemtonen:
(7)
Jan ging zijn vriend opzoeken voor die op reis ging. (die = zijn
vriend)
De dubbelzinnigheid wordt in ieder geval vermeden door gebruik van het meer
formele deze.
2 Voorzetsel + aanwijzend voornaamwoord
(...) voorbeelden:
(8)
(9)
(...)
De meeste stoelen zijn nogal wankel, maar op déze kun je gerust gaan
zitten.
Dit schilderij vind ik zo wel mooi, maar om dát moet een andere lijst.
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 52
3 Vooruitwijzend deze en dit
In het type ‘de zaak is deze’ wordt deze vooruitwijzend genoemd, omdat na
deze volgt wat de zaak ‘inhoudt’. Er is eigenlijk sprake van een dubbele
verwijzing: deze verwijst ook naar het de-woord zaak; bij een het-woord wordt
dit gebruikt. Voorbeelden:
(11) De zaak is deze: mijn assistent is plotseling ziek geworden.
(12) Het probleem is dit: we hebben geen geld meer.
4. De steunpronomina die en dat
Vooral in gesproken taal worden die en dat dikwijls gebruikt om te verwijzen
naar een constituent die in de aanloop van de zin staat. Op deze manier gebruikt
worden ze ‘steunpronomina’ genoemd. Voorbeelden:
(13) Gerda die beweert dat we morgen vrij hebben.
(14) Wat je daarmee doet, dat is jouw zaak.
(15) Zo'n boek dat kan iedereen wel schrijven.
(Dit komt zéér veel voor in de spreektaal!, R.N.)
5 Vervangend die en dat
In combinatie met een voorzetselconstituent als nabepaling worden die en dat
(in de standaardtaal nooit deze en dit) gebruikt ter vervanging van een
substantief dat (kernwoord van het) antecedent is. De voornaamwoorden zijn
onbeklemtoond en hebben geen aanwijzende functie: als het substantief wordt
herhaald, wordt het voorafgegaan door een lidwoord. Vergelijk:
(16a) Jouw voorstel lijkt me beter dan dat van Paul.
(16b) Jouw voorstel lijkt me beter dan het voorstel van Paul.
Een ander voorbeeld, met tweemaal hetzelfde verschijnsel:
(17) Mevrouw, mijn man z'n baard is langer dan die van die van u.
(...)
6 Verwijzingsmogelijkheden van dat (en dit)
De verwijzingsmogelijkheden van dat zijn dezelfde als die van het persoonlijk
voornaamwoord het, met uitzondering van het gebruik als voorlopig onderwerp.
Vergelijk:
(19a) Het schijnt dat er vanavond een vergadering is.
(19b) Dat schijnt dat er vanavond een vergadering is. <<uitgesloten>>
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 53
Het aanwijzend voornaamwoord dit heeft in principe dezelfde
verwijzingsmogelijkheden als dat, maar wordt alleen gebruikt bij nadrukkelijke
verwijzing, bijv.:
(20) A: Wie zijn die heren? B: Dit is de voorzitter en dat de secretaris.
7 Expressief dat
Vooral in gesproken taal kan dat naar één of meer personen verwijzen met
negatieve gevoelswaarde. Voorbeelden:
(21) Dat zit hier maar de hele dag met z'n duimen te draaien alsof ie niks
beters te doen heeft!
(22) Nederlandse toneelspelers zijn waardeloos. Dat kan niet praten, dat
kan zich niet bewegen
Buigingsvormen
§1
In de standaardtaal komt als genitief van het zelfstandige die de vorm diens
voor, die gebruikt wordt voor het mannelijk enkelvoud. Deze vorm wordt
vooral ter vermijding van misverstand in plaats van zijn gebruikt. In informele
taal wordt in plaats hiervan een combinatie van die en een bezittelijk
voornaamwoord gebruikt: die z’n, waarnaast voor het vrouwelijk enkelvoud en
het meervoud die d’r, en voor het meervoud ook nog die hun bestaat (vergelijk
Jan z’n, enz. ). Voorbeelden:
(1)
(2)
(3)
Lukas vroeg Bernard of diens vriend ook was uitgenodigd. (diens
vriend = de vriend van Bernard)
Ken je Ellen? Die d’r broer studeert in Groningen. <informeel>
Ik heb de buren gevraagd of die d’r/die hun kinderen ook meegingen
met het schoolreisje. <informeel>
§2
In formeel , archaïsch taalgebruik komen als genitieven van het nietzelfstandige deze en die de vormen dezer en dier voor, die gebruikt worden
voor het meervoud en het vrouwelijk enkelvoud. Voorbeelden:
(4)
(5)
§3
Eén dezer heren heeft zich bereid verklaard het voorzitterschap op
zich te nemen. <formeel>
De notulen dier vergadering zijn nog niet gearresteerd. <formeel>
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 54
In vaste uitdrukkingen komen van deze de vormen dezer, dezes en dezen voor;
van die de vormen dier, dies en dien. Zo komen bijv. voor:
bij deze(n) ‘hierbij, door deze brief’
dezer dagen ‘onlangs, binnenkort’
van dien aard ‘zodanig’
met alle gevolgen van dien ‘met alle gevolgen daarvan’
wat dies meer zij ‘wat hier nog meer bij hoort’
de 20ste dezer ‘de 20ste van deze maand’
brenger dezes ‘brenger van deze brief’
met dien verstande ‘op die voorwaarde’
te dien einde ‘met dat doel’
uit dien hoofde ‘om die reden’
te dien tijde ‘toen’
in dier voege ‘zo’
Het gebruik van gene en ginds(e)
(uniquement pour votre
connaissance passive, R.N.)
§1
De aanwijzende voornaamwoorden gene en ginds(e) behoren niet tot de
standaardtaal: ze komen alleen in formeel taalgebruik voor; gene is beperkt tot
archaïsche taal .
§2
Het voornaamwoord gene kan niet-zelfstandig en zelfstandig gebruikt worden.
Niet-zelfstandig gebruikt wordt het alleen gecombineerd met enkelvoudige dewoorden en substantieven in het meervoud:
aan gene zijde van de rivier
gene bossen
Zelfstandig verwijst gene altijd naar personen; als het op meer dan één
persoon slaat, krijgt het de vorm genen. Het komt vrijwel altijd gecombineerd
voor met deze(n).
Het voornaamwoord gene geeft aan dat een persoon of zaak min of meer ver
van de spreker verwijderd is of het drukt een contrast uit met deze. In het laatste
geval kunnen deze en gene verwijzen naar reeds genoemde personen: deze
verwijst dan naar de laatstgenoemde, gene naar de eerstgenoemde.
Voorbeelden:
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
(1)
(2)
p. 55
De onderscheiden sprekers waren het onderling niet eens: dezen
sloten zich bij het voorstel aan, genen verwierpen het. <formeel>
Caesar en Scipio behaalden beiden belangrijke overwinningen: deze
in Afrika, gene in Gallië. (deze = Scipio; gene = Caesar) <formeel>
§3
Het voornaamwoord ginds(e) wordt niet-zelfstandig gebruikt of zelfstandig met
binnentekstelijke verwijzing, bijv. gindse huizenrij deze huizen of gindse
De vorm zonder -e wordt gebruikt voor enkelvoudige het -woorden, die met
-e in andere gevallen:
gindse heuvel(s), ginds bos
De betekenis van ginds(e) is alleen ruimtelijk; het geeft evenals gene aan dat
een persoon of zaak min of meer ver van de spreker verwijderd is. Het kan niet
gebruikt worden zoals in de voorbeelden (1) en (2) hierboven. Een voorbeeld
met ginds(e) is:
(3)
En achter gindse heuvel de koekoek antwoordt zacht. <formeel>
Het gebruik van degene, diegene, datgene
De aanwijzende voornaamwoorden degene, diegene en datgene zijn altijd
zelfstandig. Ze worden gevolgd door een beperkende betrekkelijke bijzin.
Voorbeelden:
(1)
(2)
Degene die dit voor het eerst gezien heeft, moet wel erg verbaasd
geweest zijn.
Je moet durven uitkomen voor datgene wat je gelooft.
Degene en diegene verwijzen naar personen, waarbij diegene nadrukkelijker is;
datgene verwijst naar zaken. Als degene en diegene naar meer dan één persoon
verwijzen krijgen ze in geschreven vorm een meervouds-n, bijv.:
(3)
Degenen die willen, mogen wel meteen weggaan.
Deze aanwijzende voornaamwoorden worden vooral in geschreven taal
gebruikt. In plaats van degene/diegene die komt ook wie en (hij) die voor; in
plaats van datgene wat ook (dat) wat en hetgeen .
Het gebruik van zulk(e)/zo'n/zulk een en zulks
§1
Het aanwijzend voornaamwoord zulk(e) wordt niet-zelfstandig gebruikt of
zelfstandig met meestal binnentekstelijke verwijzing, bijv.:
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
(1)
(2)
p. 56
Zulke huizen zie je hier veel.
Wil je een bos van deze bloemen of heb je liever zulke?
De vorm zulk komt voor bij niet-telbare enkelvoudige het-woorden, zulke in
andere gevallen:
zulk hout, zulke balken
De betekenis van zulk(e) is ‘van die soort of in die mate als uit context en/of
situatie blijkt’, het heeft met andere woorden een classificerende functie. In de
bovenstaande voorbeelden is de situatie bepalend; de context duidt de bedoelde
soort of mate aan in bijv.:
(3)
Zulke maatregelen als de regering voorstelt, zijn in ieder geval niet
doeltreffend. (= ‘maatregelen van die soort’)
(4a) Zulke lieve kinderen als die van jullie zijn er niet veel. (= ‘kinderen
die in die mate lief zijn’)
(5) Het waren zulke smalle straatjes dat je er niet met de auto doorheen
kon. (= ‘straatjes die in die mate smal waren’)
In de laatste twee voorbeelden geeft zulk(e) aan in welke mate de door het
adjectief uitgedrukte eigenschap van toepassing is, en heeft het dus de waarde
van een graadaanduidende bepaling (vergelijk , Opmerking 1). Dit kan alleen bij
een attributief adjectief; bij predicatief gebruik verschijnt zo. Vergelijk met (4a):
(4b) Kinderen die zo lief zijn als die van jullie zijn er niet veel.
Een enkele keer ontbreekt de verwijzing naar context of situatie en duidt zulk(e)
een hoge graad aan, bijv.:
(6)
Jullie hebben zulke lieve kinderen!
§2
In de standaardtaal vullen zulk(e) en zo’n (zelden gespeld zo een) elkaar aan.
Voor substantieven in het enkelvoud die met het onbepaald lidwoord een
gecombineerd kunnen worden, wordt zo’n gebruikt, in andere gevallen zulk(e).
Vergelijk:
zo’n man
zo’n mannen
zo’ n huis
zo’n huizen
zo’ n ding
zo’n dingen
-
zulke man
zulke mannen
zulk huis
zulke huizen
zulk ding
zulke dingen
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
zo’ n hout
zo’ n vee
-
p. 57
zulk hout
zulk vee
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
Zelf kan echter ook op een andere plaats in de zin staan. Zie de volgende
voorbeelden:
Soms zijn er twee mogelijkheden, afhankelijk van de manier waarop een woord
gebruikt wordt. Voorbeelden:
(1a) Mevrouw zelf kwam opendoen.
(1b) Mevrouw kwam zelf opendoen.
(2) We hadden op school wel bijbelse geschiedenis, maar de bijbel zelf
hebben we nooit gelezen.
(3a) Ikzelf schrijf geen boeken.
(3b) Ik schrijf zelf geen boeken.
(3c) Zelf schrijf ik geen boeken.
(7a)
Zulk glas is niet geschikt voor ramen van huizen. (stofnaam)
(7b) Zo’n glas is niet geschikt om bier uit te drinken. (voorwerpsnaam)
(8a)
Zulke pijn komt veel voor bij insectenbeten. (= ‘dit soort pijn’)
(8b) Hij had zo’n pijn dat hij er niet van kon slapen. (= ‘een zo hevige pijn’)
In formele , archaïsche taal kan in plaats van het standaardtalige zo’n ook zulk
een gebruikt worden. Voorbeelden:
(9) Zulk een kandidaat dient te worden afgewezen. <formeel>
(10) Zulk een gedachte heeft aantrekkelijke aspecten. <formeel>
(...)
Dergelijk(e), soortgelijk(e), dusdanig(e), zodanig(e)
(...)
(1)
(2)
§3
In formele, archaïsche taal bestaat verder nog de vorm zulks (in de standaardtaal
dat). Het is zelfstandig en wordt alleen terugwijzend gebruikt. Een voorbeeld:
(14) De burgemeester opende de raadsvergadering met gebed, gelijk zulks
in onze gemeente te doen gebruikelijk is. <formeel>
Zelf
Voorzover het als op zichzelf staand woord voorkomt, wordt het aanwijzend
voornaamwoord zelf predicatief gebruikt als een soort bepaling van gesteldheid
tijdens de handeling bij substantieven en bij persoonlijke voornaamwoorden.
Het wordt gebruikt om er de nadruk op te leggen dat de persoon of zaak
waarnaar het verwijst, bedoeld wordt en geen andere. De betekenis kan meestal
respectievelijk omschreven worden als 'in eigen persoon' en 'de zaak op zich'.
(Op een vergelijkbare wijze gebruikt komt zelf voor bij wederkerende
voornaamwoorden, al kan in dat geval de betekenis niet omschreven worden als
zojuist aangegeven.
Zelf kan meteen volgen op het substantief of het persoonlijk
voornaamwoord waarop het betrekking heeft. In dat laatste geval worden het
voornaamwoord en zelf meestal als één woord geschreven, net als bij het
wederkerend voornaamwoord, bijv.
ikzelf, jijzelf, wijzelf (het aan elkaar schrijven gebeurt alleen bij de volle
vormen van het persoonlijk voornaamwoord)
p. 58
Er was een zodanige/dusdanige opstopping ontstaan dat er geen auto
meer door kon. <formeel>
Een dergelijke/soortgelijke chaos had zich trouwens al eerder
voorgedaan.
(...)
Bij vooruitwijzend gebruik kunnen zowel dergelijk(e) als soortgelijk(e) gevolgd
worden door een bijwoordelijke bepaling of bijzin van vergelijking; alleen
dergelijk(e) ook door een bijzin van graadaanduidend gevolg. Vergelijk:
(3a) Dergelijke beslissingen als die over de btw -tarieven in de
horecasector, zijn tot nog toe uitgebleven.
(3b) Soortgelijke beslissingen als die over de btw -tarieven in de
horecasector, zijn tot nog toe uitgebleven.
(4a) Zijn verzen zijn van een dergelijk (laag) gehalte dat het een wonder
mag heten dat hij er een uitgever voor vond.
(4b) Zijn verzen zijn van een soortgelijk (laag) gehalte dat het een wonder
mag heten dat hij er een uitgever voor vond. <<uitgesloten>>
De woorden zodanig(e) en dusdanig(e) komen wat de hier besproken gebruiksmogelijkheden betreft overeen met dergelijk(e), maar ze behoren tot formeel
taalgebruik. Een voorbeeld:
(5)
Bij de aanrijding liep ze zodanige/dusdanige verwondingen op, dat ze
nog voor haar overbrenging naar het ziekenhuis overleed. <formeel>
Van + aanwijzend element
In informele taal kunnen de aanwijzende voornaamwoorden deze, dit, die, dat
en zulk(e), het woord dergelijk(e) en de naamwoordelijke constituent dit/dat
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 59
soort een vaste verbinding aangaan met het voorzetsel van. De betekenis en de
syntactische mogelijkheden van deze ‘van-constructies’ zijn gelijk aan die van
zulk(e); verbindingen die met zo’n van-constructie beginnen, gedragen zich dan
ook niet als voorzetselconstituenten, maar als naamwoordelijke constituenten.
Voorbeelden zijn:
(1a) Heeft u nog van deze pennetjes? <informeel> (usage très courant,
R.N.)
(1b) Heeft u nog zulke pennetjes?
(2a) Van dit glas vind ik het mooiste. <informeel>
(2b) Zulk glas vind ik het mooiste.
Het vragend voornaamwoord (interrogatief pronomen)
Inleiding
§1
Vragende voornaamwoorden zijn voornaamwoorden waarmee men iets vraagt.
Omdat de persoon of zaak waarnaar men vraagt nog niet bekend is, heeft het
begrip ‘verwijzen’ hier een enigszins andere inhoud dan bij de andere
voornaamwoorden. Het gaat hier niet om een identificatie, maar om een verzoek
tot identificering, men zou ook kunnen zeggen: een vraag naar verwijzing.
Wordt het begrip 'verwijzen' in deze ruimere betekenis genomen, dan kan ook
weer van buitentekstelijke (1) en binnentekstelijke (2) verwijzing gesproken
worden:
(1)
(2)
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
en (3), maar het kunnen ook vragende bijzinnen zijn. Zulke bijzinnen kunnen
gebruikt worden als bijvoeglijke nabepaling, bijv.:
(4)
(5)
(6)
(7)
(8)
De vragende voornaamwoorden in bijzinnen kunnen in regionaal informeel
taalgebruik gecombineerd worden met of of dat. Deze beide voegwoorden worden in
deze combinaties niet in dezelfde delen van het taalgebied gebruikt (of komt dan
alleen in Nederlandvoor, met name in de provincies Noord- en Zuid-Holland, dat
vooral in België en in de provincie Noord-Brabant). Vergelijk respectievelijk met de
voorbeelden (4) t/m (8) hierboven:
(ia)
(ib)
(iia)
(iib)
Er bestaan zelfstandige en niet-zelfstandige vragende voornaamwoorden.
Voorbeelden van de eerstgenoemde komen voor in de zinnen (1) en (2), van de
andere in (3):
(iiib)
Zinnen waarin een vraag geformuleerd wordt met behulp van een vragend
voornaamwoord (of een ander vragend woord), heten vraagwoordvragen. (Zie
voor dit type vragen in vergelijking met andere vragende zinnen.)
§2
De vragende voornaamwoorden zijn (deel van het) eerste zinsdeel in vragende
zinnen. Dat kunnen zelfstandige vraagzinnen zijn, zoals de voorbeelden (1), (2)
Mij werd gevraagd wat voor (een) potlood ik verkoos.
Ze wisten niet wat ze zouden doen.
Ik vraag me af door welke leugen hij zich nu weer zal zien te redden.
Opmerking
(iiia)
In welk huis woon jij en op welke verdieping?
De vraag wie het zou doen, werd gesteld, maar niet beantwoord.
Het probleem welk potlood ik zou kopen, was nog niet eens zo gauw
opgelost.
of ze fungeren in de zin als onderwerp of voorwerp:
Wie heeft dat gedaan?
Het gebouw heeft wel tien verdiepingen. Op welke woon jij?
(3)
p. 60
(iva)
(ivb)
(va)
(vb)
De vraag wie of het wou doen, werd gesteld, maar niet
beantwoord. <informeel, regionaal>
De vraag wie dat het wou doen, werd gesteld, maar niet
beantwoord. <informeel, regionaal>
Het probleem welk potlood of ik zou kopen, was nog niet eens zo gauw
opgelost. <informeel, regionaal>
Het probleem welk potlood dat ik zou kopen, was nog niet eens zo gauw
opgelost. <informeel, regionaal>
Mij werd gevraagd wat voor een potlood of ik wou hebben. <informeel,
regionaal>
Mij werd gevraagd wat voor een potlood dat ik wou hebben. <informeel,
regionaal>
Ze wisten niet wat of ze zouden doen. <informeel, regionaal>
Ze wisten niet wat dat ze zouden doen. <informeel, regionaal>
Ik vraag me af door welke leugen of hij zich nu weer zal zien te
redden. <informeel, regionaal>
Ik vraag me af door welke leugen dat hij zich nu weer zal zien te
redden. <informeel, regionaal>
Zoals uit deze zinnen blijkt, volgt of respectievelijk dat onmiddellijk op het zinsdeel
dat een vragend voornaamwoord is of waarin een vragend voornaamwoord gebruikt
wordt.
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 61
De vormen
Een overzicht van de niet-zelfstandige en de zelfstandige vormen van de
vragende voornaamwoorden wordt respectievelijk in schema 1 en schema 2
(direct hieronder) gegeven.
schema 1: De niet-zelfstandige vragende voornaamwoorden.
enkelvoud
m.b.t. het -woorden
m.b.t. de -woorden
meervoud
welk; wat voor (een)
welke; wat voor (een)
welke; wat voor (een)
schema 2: De zelfstandige vragende voornaamwoorden.
vragend naar personen
vragend naar niet-personen
wie; welk(e); wat voor (een)
wat ( watte); welk(e); wat voor (een)
Niet in de schema's opgenomen zijn de genitiefvormen wiens en wier .
Het gebruik van de niet-zelfstandige vragende
voornaamwoorden
Het gebruik van welk(e)
§1
Wat het gebruik van de vormen met en zonder -e betreft, geldt dat welk gebruikt
wordt vóór enkelvoudige het -woorden, welke in andere gevallen. Vergelijk:
(1a) Welke taart wil je?
(1b) Welke taarten wil je?
(1c) Welk taartje wil je?
§2
Het vragend voornaamwoord welk(e) wordt op twee manieren gebruikt:
[a] Het wordt meestal aangewend wanneer de toegesprokene gevraagd wordt
een keuze te doen tussen een aantal zelfstandigheden van de soort genoemd
door het substantief (het kernwoord) waarbij welk(e) als determinator fungeert.
De spreker vraagt dus een identificering. Voorbeelden:
(2)
(3)
(4)
Welk boek is dit? (Het mijne.)
(Hier zijn twee pennen.) Welke pen wil je? (De grootste.)
Welke koning regeerde toen in Engeland? (Hendrik III.)
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 62
[b] Bij meervoudige substantieven en bij niet-telbare soortnamen komt welk(e)
ook wel eens voor wanneer om classificering gevraagd wordt. De spreker vraagt
dan van welke soort de genoemde zelfstandigheid is. Voorbeelden:
(5)
(6)
Welke romans leest ze? (Vooral liefdesromans.)
Welk licht gebruikten ze toen? (Gaslicht.)
Hier is het gebruik van wat voor (een) echter gewoner .
Het gebruik van wat voor (een)
§1
De woordcombinaties wat voor en wat voor een worden gebruikt om een
classificering te vragen van de zelfstandigheid genoemd door het kernwoord.
Met de vraag in (1) verzoekt de spreker de toegesprokene aan te duiden tot
welke soort het boek waar men het over heeft, behoort:
(1)
A: Wat voor (een) boek is het? B: Het is een boek over logica. /Het is
een van die boeken die verboden zijn.
De keuze tussen wat voor en wat voor een is afhankelijk van de aard van het
kernwoord. De combinatie wat voor een wordt gebruikt vóór enkelvoudige
substantieven, behalve als het stofnamen of abstracta zijn. De combinatie wat
voor kan altijd gebruikt worden, ook bij enkelvoudige substantieven. In
informeel taalgebruik komt regionaal (vooral in België, maar bijv. ook in
Noord-Brabant) wat voor een ook vóór meervoudige substantieven en
stofnamen voor. Voorbeelden:
(2)
(3)
(4a)
(4b)
(5a)
(5b)
(6a)
(6b)
Vader vroeg zich af wat voor (een) jongen Henkie is.
Wat voor (een) weer zou het morgen zijn?
Wat voor lood gebruik je?
Wat voor een lood gebruik je? <informeel, regionaal>
Wat voor onzin is dat nu weer?
Wat voor een onzin is dat nu weer? <informeel, regionaal>
In wat voor cafés komt hij zoal?
In wat voor een cafés komt hij zoal? <informeel, regionaal>
Wat voor wordt ook gebruikt als determinator bij de onbepaalde voornaamwoorden iemand en iets en bij zelfstandige adjectieven op -s, bijv.:
(7)
(8)
(9)
Wat voor iemand heb jij op het oog?
Wat voor geks is dat?
Hij stelde me de vraag wat voor leuks ik nu weer bedacht had.
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 63
§2
Constituenten met wat voor (een) als determinator kunnen in bepaalde - niet in
alle - gevallen gesplitst worden: wat blijft dan op de eerste zinsplaats staan,
terwijl de rest van de constituent in het middenstuk van de zin geplaatst wordt.
Zie voor bijzonderheden over dit soort splitsing . We volstaan hier met enkele
voorbeelden; vergelijk:
(10a)
(10b)
(11a)
(11b)
(12a)
(12b)
Wat voor een krant is dat?
Wat is dat voor een krant?
Wat voor leuks is daar nou aan?
Wat is daar nou voor leuks aan?
Wat voor boeken heb jij gekocht?
Wat heb jij voor boeken gekocht?
Opmerking
Een constructie die niet met bovengenoemde verward mag worden, is de volgende
(vergelijk met (12)):
(ia)
Wat heb jij aan boeken gekocht?
De constituent aan boeken is een bijwoordelijke bepaling die niet samen met wat één geheel
vormt; onmogelijk is in dit geval:
(ib)
Wat aan boeken heb jij gekocht? <<uitgesloten>>
Het gebruik van de zelfstandige vragende voornaamwoorden
Het gebruik van wie
§1
Het vragend voornaamwoord wie vraagt een identificering van een persoon of
van personen:
(1)
(2)
Wie is de auteur van ‘Villa des Roses’? (Willem Elsschot.)
Wie zou dat gedaan kunnen hebben? (De buren, denk ik.)
§2
Als het zelfstandig voornaamwoord wie de functie van onderwerp vervult,
wordt het doorgaans verbonden met een enkelvoudige persoonsvorm (zie (2)),
maar wanneer het duidelijk is dat er meer personen in het geding zijn, is ook
een meervoudige persoonsvorm mogelijk:
(3)
(4)
Weet jij wie daar aankomen?
Wie hebben er geroepen?
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 64
In zinnen als de volgende, waarin wie naamwoordelijk deel van het gezegde is,
is een meervoudige persoonsvorm verplicht omdat het onderwerp in het
meervoud staat:
(5)
(6)
Wie zijn deze mensen?
Wie zijn Arthur Leroy en Francis Pay?
Het gebruik van wat (watte)
§1
Met het vragend voornaamwoord wat verzoekt men de toegesprokene nietpersonen te identificeren. Dat kunnen materiële zelfstandigheden zijn, zoals in:
(1)
(2)
Ik wil weten wat je gekocht hebt.
Wat heb je daar nu hangen?
maar men kan ook vragen naar een werking (een handeling, een toestand of een
gebeuren):
(3)
(4)
Wat is daar aan de hand?
Wat doe je het liefst?
naar een opvatting, een gedachte:
(5)
(6)
Wat vind je ervan?
Wat houdt je toch zo bezig?
naar een hoedanigheid:
(7)
Wat wil je worden?
Opm. In aansluiting bij een zin als (7) kan vermeld worden dat wat soms toch ook
naar personen kan vragen, bijv. in de volgende zin:
(i)
Met wat is ze nu getrouwd? Een arts of een apotheker?
Soms wordt met wat geïnformeerd naar een reden of naar een hoeveelheid. Wat
is dan synoniem met respectievelijk het vragend bijwoord waarom en het
vragend telwoord hoeveel:
(8) Wat zit je daar te grinniken? (= ‘waarom’)
(9) Wat kost die armband? (= ‘hoeveel’)
(10) Wat weegt zo'n olifantje? (= ‘hoeveel’)
Overigens is het gebruik van wat in de betekenis ‘waarom’ vaak formeelarchaïsch te noemen, bijv.:
(11) Wat draalt ge? <formeel>
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 65
(12) Saul, Saul, wat vervolgt gij mij? <formeel>
Tot informele taal behoort het gebruik van wat om de toegesprokene te
verzoeken zijn uitspraak te herhalen of te verduidelijken. Het voornaamwoord
heeft dan de waarde van een zelfstandige uiting en kan als een interjectie
beschouwd worden. Een voorbeeld:
(13) A: Ik denk dat ik maar eens eclipseer. B: Wat? <informeel>
§3
Het gebruik van wat na voorzetsels wordt gewoonlijk vermeden. In plaats van
een voorzetselconstituent met wat gebruikt men bij voorkeur een voornaamwoordelijk bijwoord met waar, bijv.:
(17) Waar zit hij mee te spelen? (i.p.v. met wat)
(18) Waar heb je nu je neus weer in gestoken? (i.p.v. in wat)
Wat komt wel algemeen voor na een voorzetsel als het voornaamwoord sterk
beklemtoond is, met name wanneer de spreker om herhaling of verduidelijking
verzoekt van iets wat de toegesprokene net gezegd heeft, bijv.:
(19a)
(20a)
Aan wát zie je dat, zei je?
Op wát speelde hij?
Ook hier is echter het gebruik van een voornaamwoordelijk bijwoord heel goed
mogelijk:
(19b) Wáár zie je dat aan, zei je?
(20b) Wáár speelde hij op?
Genitiefvormen en equivalenten
§1
De vorm wiens, die tot formeel taalgebruik behoort, is de genitiefvorm van het
zelfstandige vragende voornaamwoord wie. Hij wordt gebruikt als
voorgeplaatste genitief in een naamwoordelijke constituent, bijv.:
(1)
A: Wiens boek is dit? B: Het is Jans boek./Het is mijn boek.
<formeel>
Met wiens wordt een bezitsrelatie aangeduid tussen de persoon naar wie
gevraagd wordt en de zelfstandigheid genoemd door het kernwoord. De vorm
wiens is aldus de vragende tegenhanger van het bezittelijk voornaamwoord van
de derde persoon enkelvoud. In het antwoord op een vraag met wiens +
substantief wordt de ‘bezitter’ geïdentificeerd, bijv. door middel van een
genitiefvorm van een substantief of een bezittelijk voornaamwoord, zoals in het
antwoord in voorbeeld (1).
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 66
Om aan te duiden dat de bezitter een vrouw is of dat er meerdere bezitters
zijn, wordt in formele, archaïsche taal ook de vorm wier gebruikt:
(2)
(3)
Wier mantel is dit? <formeel>
Wier hoeden zijn dit? <formeel>
N.B. Ik vind wiens nauweliijks “formeel” (de vorm gebruik ik in heel gewone
spreektaal), wier daarentegen is voor mij zeer formeel en archaïsch R.N.
§2
In gesproken taal wordt het gebruik van wiens meestal vermeden. In plaats
daarvan wordt in de standaardtaal van wie gebruikt, dat als zelfstandig zinsdeel
op de eerste zinsplaats staat, met het kernwoord uit het type wiens boek in het
middenstuk van de zin. Voorbeelden:
(4a) Van wie is dit boek?
(5a) Van wie zijn deze bijbels?
(6a) Van wie is hij de zoon?
In informele taal komen combinaties van zelfstandig wie met een bezittelijk
voornaamwoord voor van het type Jan z’n fiets. Vergelijk met de (a) -zinnen
hierboven:
(4b) Wie z’n boek is dit <informeel>
(5b) Wie z’n bijbels zijn dit? <informeel>
(6b) Wie z’n zoon is hij? <informeel>
Met combinaties van het laatste type kan men ook expliciet aangeven dat de
bezitter een vrouw is of dat er meerdere bezitters zijn en wel door middel van
wie d’r:
(7)
(8)
Wie d’r lippenstift heb je gepikt? <informeel>
Wie d’r fietsen staan hier? <informeel>
Betrekkelijk voornaamwoord (pronom relatif)
Inleiding
Betrekkelijke voornaamwoorden hebben behalve een verwijzende ook een
zinsverbindende functie. Ze kunnen zelfstandig en niet-zelfstandig zijn.
In de hieronder volgende voorbeelden kunnen we zin (1) en zin (2) - waarin
het persoonlijk voornaamwoord hij verwijst naar Jan in zin (1) - samenvoegen
tot zin (3), waarin het zelfstandig betrekkelijk voornaamwoord die gebruikt is:
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
(1)
(2)
(3)
p. 67
Jan wou graag een boterham.
Hij (= Jan) had nog niet ontbeten.
Jan, die nog niet ontbeten had, wou graag een boterham.
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
schema 4:
De zelfstandige betrekkelijke voornaamwoorden.
Hetzelfde zien we in (4) en (5), die door middel van het niet-zelfstandige
betrekkelijk voornaamwoord welke samengesmolten worden tot (6):
(4)
(5)
(6)
verwijzend naar antecedent is geen zin
het-antecedent
De rede van de burgemeester zal gepubliceerd worden.
De/die rede werd zeer toegejuicht.
De rede van de burgemeester, welke rede zeer werd
toegejuicht, zal gepubliceerd worden.
In (3) en (6) hebben de betrekkelijke voornaamwoorden een antecedent en zijn
ze dus binnentekstelijk verwijzend. Van buitentekstelijke verwijzing is sprake
bij een zogenaamd ingesloten antecedent .
De zinnen waarin de betrekkelijke woorden zinsdeel(stuk) zijn, heten
betrekkelijke bijzinnen. Er zijn beperkende en uitbreidende betrekkelijke
bijzinnen.
De vormen
Een overzicht van de vormen van de niet-zelfstandige en de zelfstandige
betrekkelijke voornaamwoorden wordt respectievelijk in schema 3 en schema 4
gegeven.
De niet-zelfstandige betrekkelijke voornaamwoorden.
meervoud
antecedent is een zin
verwijzend naar de-antecedent
expliciet
antecedent
dat
wat
hetwelk
wat
hetwelk
hetgeen
die
wie
welke
impliciet
antecedent
wat
hetgeen
die
wie
Niet in de schema's opgenomen zijn de genitiefvormen wiens, wier, welks en
welker .
de- en het-antecedent
Bij het antecedent van het betrekkelijk voornaamwoord is het voor de beschrijving van belang onderscheid te maken tussen de- en het-antecedenten. Deze
termen hebben een ruimere inhoud dan 'de -woord' en 'het-woord' bij het
substantief.
Een HET-antecedent is:
schema 3
enkelvoud
p. 68
m.b.t. het -woorden
m.b.t. de-woorden
•
een naamwoordelijke constituent die bestaat uit een met het lidwoord het
combineerbaar substantief (of gesubstantiveerd(e) woord/groep
woorden), zelfstandig gebruikt adjectief of telwoord, of zelfstandig
voornaamwoord, dan wel een naamwoordelijke constituent waarvan een
dergelijk woord de kern is (bijv. het zand, het voor en tegen, het mooie
huis aan de overkant. dat rode daar, het eerste, het onze);
•
een naamwoordelijke constituent die bestaat uit (zo)iets, wat, niets, niks,
alles, al (‘alles’), dit, dat, datgene of een waarvan een van deze woorden
de kern is (bijv. (zo)iets als soep, alles over dit onderwerp );
of een zin.
welk
welke
welke
•
Een DE-antecedent is een naamwoordelijke constituent die uit een of meer
andere taalelementen bestaat (bijv. de wijn, onze nieuwe woning, de grootste
van allemaal, die drie daar in de hoek, jij, degene, de een of ander).
Is het antecedent geen zin, dan is de betrekkelijke bijzin een bijvoeglijke
bepaling bij dat antecedent. Voorbeelden (de antecedenten zijn gecursiveerd):
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
(1)
(2)
(3)
(4)
(5)
p. 69
Wat moet ik met obers die nog nooit van Bordeaux gehoord hebben!
De antieke klok van mijn tante, die duizend gulden waard was, bleek
gestolen te zijn.
De mooiste die ik heb, is van porselein.
Ik weiger iets te kopen wat ik niet eerst mag zien.
Zij die zichzelf niets te verwijten hebben, werpen de eerste steen.
Is een hele zin antecedent, dan is de betrekkelijke bijzin altijd uitbreidend. De
bijzin heeft dezelfde waarde als een aaneenschakelende nevengeschikte
(coordonné) zin waarin naar de inhoud van de vorige zin wordt verwezen door
middel van een aanwijzend voornaamwoord. Vergelijk:
(6a) Hij is ziek, wat me niet goed uitkomt.
(6b) Hij is ziek, en dat komt me niet goed uit.
In de tot dusver gegeven voorbeelden is het antecedent uitgedrukt ofwel
expliciet. Het kan echter ook impliciet of ingesloten zijn. We spreken daarvan
als het antecedent niet is uitgedrukt, maar besloten ligt in het betrekkelijk
voornaamwoord zelf. Het ingesloten antecedent kan veelal wel geëxpliciteerd
worden; persoonlijke, aanwijzende of onbepaalde voornaamwoorden komen
daarvoor het meest in aanmerking. Een voorbeeld van een betrekkelijk
voornaamwoord met ingesloten antecedent is wat in de zin:
(7)
Wat u bedoelt, is er niet meer bij tegenwoordig.
Wat heeft in deze zin dezelfde waarde als de combinatie dat(gene) wat met het
expliciete antecedent dat(gene).
Vormovereenkomst met het antecedent
§1
Als algemene regel geldt, dat een betrekkelijk voornaamwoord naar getal
(nombre) en genus (geslacht, genre) overeenkomt met het antecedent. Vergelijk:
(1)
(2)
(3)
Het huis dat je daar ziet, is van mijn oom.
De huizen die je daar ziet, worden morgen afgebroken.
De toren die je boven de daken ziet uitsteken, is van de SintStevenskerk.
§2
Van de algemene regel wordt in sommige gevallen afgeweken.
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 70
[a] Een uitzondering vormen verkleinwoorden van eigennamen die een
persoon noemen. Deze zijn onzijdig, maar als ze antecedent zijn, vereisen ze
een betrekkelijk voornaamwoord dat naar de-woorden verwijst. Voorbeelden:
(4)
(5)
Kareltje, die gejokt had, kreeg een standje.
Greetje, aan wie je dat gisteren verteld hebt, was het vandaag alweer
vergeten.
[b] Bij het-woorden die personen aanduiden, wordt soms het betrekkelijk
voornaamwoord gebruikt dat congrueert met het genus van het antecedent, soms
een betrekkelijk voornaamwoord dat naar de-woorden verwijst. Vergelijk (6) en
(7) met (8) en (9):
(6)
(7)
(8)
(9)
Weet jij hoe het meisje heet dat daar loopt?
Het staatshoofd dat morgen op staatsiebezoek komt, is de president
van Argentinië.
Zijn meisje, die bij ons op kantoor werkt, is met vakantie. (eventueel:
dat)
Het hoofd van de afdeling, die een eigen parkeerplaats heeft, kwam
juist die dag niet met de auto.
[c] Een apart geval doet zich voor bij collectiva (zoals aantal, soort en
dergelijke) die door een substantief in het meervoud gevolgd worden. Een
betrekkelijke bijzin die naar een dergelijke constituent terugwijst (renvoie), kan
beginnen met een betrekkelijk voornaamwoord dat in getal en genus
overeenstemt met het collectivum (dat in het enkelvoud staat), maar ook met
een betrekkelijk voornaamwoord in het meervoud, dat dan terugverwijst naar
het substantief in het meervoud. Voorbeelden:
(10a) Een aantal mensen, dat al lang gewacht had, kon niet meer
toegelaten worden.
(10b) Een aantal mensen, die al lang gewacht hadden, konden niet meer
toegelaten worden.
(11a) Het soort problemen dat je steeds weer tegenkomt, ligt op het terrein
van de politiek.
(11b) Het soort problemen die je steeds weer tegenkomt, liggen op het
terrein van de politiek.
De (b) -zinnen, met een betrekkelijk voornaamwoord in de meervoudsvorm,
zijn niet voor iedereen acceptabel. Er hoeft evenwel geen bezwaar tegen
gemaakt te worden.
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 71
Het gebruik van het niet-zelfstandige betrekkelijk
voornaamwoord welk(e)
§1
De keuze tussen welk en welke wordt bepaald door het getal en het genus van
het kernwoord van de naamwoordelijke constituent waarin welk(e) determinator
is. Voor een enkelvoudig onzijdig substantief gebruikt men welk, in andere
gevallen welke. Het gebruik van het niet-zelfstandige welk(e) is beperkt tot
formele taal .
Naamwoordelijke constituenten met het betrekkelijk voornaamwoord
welk(e) als determinator komen uitsluitend in uitbreidende bijzinnen voor. Het
kernwoord kan dan hetzelfde zijn als dat van het antecedent, zoals in de
volgende zin:
(1)
De merkwaardige opvattingen van deze heer, welke opvattingen m.i.
onverdedigbaar zijn, dwingen ons hem uit zijn ambt te ontzetten.
<formeel>
(m.i. = mijns inziens = dans mon opinion)
Dikwijls wordt echter in de constituent met welk(e) een nieuwe (bijv.
resumerende) omschrijving van het antecedent gegeven:
(2)
(3)
(4)
Daar waren schippers, matrozen en cargadoors, welke lieden allen in
grote onrust verkeerden. <formeel>
‘Een circusjongen’, welk boek ik op mijn twintigste leerde kennen,
vind ik nog steeds prachtig. <formeel>
De Miss-Hollandverkiezing, welk gebeuren ik steeds van heel nabij
volg, is dit jaar wat tegengevallen. <formeel>
Soms slaat de naamwoordelijke constituent met het betrekkelijk voornaamwoord op een eigenschap of werking uitgedrukt in het gezegde van de rompzin;
soms is de hele zin het antecedent:
(5)
(6)
(7)
Hij is wat driftig, welk gebrek hij moet zien te overwinnen.
<formeel>
Waldo heeft mij een lafaard genoemd, welke belediging ik hem niet
vlug zal vergeven. <formeel>
De afzet van dit boek is beperkt, welke omstandigheid invloed heeft
op de prijs. <formeel>
Het antecedent is nooit een voornaamwoord.
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 72
Zoals uit bovenstaande voorbeelden blijkt, kan een naamwoordelijke constituent
met welk(e) als onderwerp of voorwerp fungeren. Zo’n naamwoordelijke
constituent komt ook wel voor in een voorzetselconstituent:
(8)
(9)
Hier ziet u de ridderzaal, in welk vertrek ik als kind gaarne placht te
vertoeven. <formeel>
De rechter besloot het voogdijschap aan mijn oom toe te kennen,
krachtens welk besluit ik uit de armen van mijn lieve moeder gerukt
werd. <formeel>
§2
In plaats van constructies met het formele niet-zelfstandige welk(e) gebruikt
men in de standaardtaal bij voorkeur zelfstandige betrekkelijke voornaamwoorden of voornaamwoordelijke bijwoorden. Vergelijk respectievelijk met de
voorbeelden (2), (7) en (8):
(10) Daar waren schippers, matrozen en cargadoors, die allen in grote
onrust verkeerden.
(11) De afzet van dit boek is beperkt, wat invloed heeft op de prijs.
(12) Hier ziet u de ridderzaal, waarin ik als kind graag speelde.
Constituenten met welk(e) worden in de standaardtaal wel eens gebruikt als
anders niet duidelijk is wat als antecedent beschouwd moet worden. Door de
(eventueel omschrijvende) herhaling van het antecedent wordt dan
dubbelzinnigheid vermeden. In voorbeeld (13a) kan zowel de openingsrede van
de burgemeester als de burgemeester antecedent zijn, in (13b) niet:
(13a) De openingsrede van de burgemeester, die zeer toegejuicht werd, zal
gepubliceerd worden.
(13b) De openingsrede van de burgemeester, welke rede zeer toegejuicht
werd, zal gepubliceerd worden.
Het gebruik van de zelfstandige betrekkelijke
voornaamwoorden
Het gebruik van die
Met expliciet antecedent
§1
Het antecedent van die is een de-antecedent waarmee personen zowel als zaken
aangeduid kunnen worden. In de volgende voorbeelden fungeren
naamwoordelijke constituenten met een substantivische kern als antecedent (in
(5) is de kern een zelfstandig gebruikt adjectief, in (6) een telwoord):
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
(1)
(2)
(3)
(4)
(5)
(6)
p. 73
Ik lees alle boeken van Wojnowitsj die in het Nederlands vertaald zijn.
De koning van Frankrijk, die kaal was, nam uitsluitend kaalhoofdige
lakeien in dienst.
Niets is zieliger dan een soldaat die niet schieten kan.
Gameten zijn voortplantingscellen die zich met andere cellen
verenigen om een nieuw organisme te vormen.
Die groene die daar in dat bakje liggen, zijn veel te duur. (bijv. de
groene appels)
Die drie in de hoek, die eerst zo'n grote mond opzetten, druipen
beschaamd af. (die drie personen)
Het antecedent kan ook een naamwoordelijke constituent met een zelfstandig
zijn hiervan uitgesloten . De persoonlijke voornaamwoorden hebben altijd de
volle vorm. Voorbeelden:
(7)
Ik, die twintig jaar bij dat bedrijf gewerkt heb, ben zo maar op straat
gezet.
(8) Degene die mij durft te bedriegen, moet nog geboren worden.
(9) Die vraag moet iedereen die de tekst gelezen heeft, kunnen
beantwoorden.
(10) Wie die Francis gekend heeft, had zoiets verwacht?
(11) Bedoel je deze, die ik voor m'n verjaardag gekregen heb?
[Niet-onderwerpsvormen van persoonlijke voornaamwoorden worden als
antecedent op de eerste zinsplaats meestal vermeden; men gebruikt dan bijv. een
andere volgorde of een aanwijzend voornaamwoord als degene(n). Vergelijk:
(12a) Mij, die twintig jaar bij dat bedrijf gewerkt heb, hebben ze
ontslagen. <<twijfelachtig>>
(12b) Ze hebben mij, die twintig jaar bij dat bedrijf gewerkt heb,
ontslagen.
(13a) Hem die op die stoel daar zit, ken ik. <<twijfelachtig>>
(13b) Ik ken hem die op die stoel daar zit.
(13c) Degene die op die stoel daar zit, ken ik.]
§2
De combinaties hij die, zij die (meervoud) en degene(n) die kunnen ook
betrekking hebben op personen in het algemeen. Ze hebben dezelfde functie als
het betrekkelijk voornaamwoord wie met ingesloten antecedent en ze benaderen
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 74
sterk combinaties als ieder(een) die of allen die waarin ieder(een) en allen de
veralgemenende betekenis versterken. Vergelijk:
(14a) Hij/degene die werkloos is, kan bij het gewestelijk arbeidsbureau
informeren naar een baan.
(14b) Ieder die werkloos is, kan bij het gewestelijk arbeidsbureau
informeren naar een baan.
(14c) Zij/degenen die werkloos zijn, kunnen bij het gewestelijk
arbeidsbureau informeren naar een baan.
(14d) Allen die werkloos zijn, kunnen bij het gewestelijk arbeidsbureau
informeren naar een baan.
(14e) Wie werkloos is, kan bij het gewestelijk arbeidsbureau informeren
naar een baan.
§3
Het betrekkelijk voornaamwoord die heeft in de betrekkelijke bijzin de functie
van onderwerp, voorwerp of naamwoordelijk deel van het gezegde. Alleen in de
functie van meewerkend voorwerp kan ook wie gebruikt worden.Die is uitgesloten na voorzetsels; in dit geval treedt wie op, of een voornaamwoordelijk
bijwoord. Voorbeelden:
(15) Walschap, die de onvergetelijke figuur van Houtekiet heeft
geschapen, is een Vlaams auteur. (die = onderwerp(sujet))
(16) Dat is de tafel die ik zelf gemaakt heb. (die = lijdend voorwerp)
(17) De man die we dat gevraagd hebben, is psycholoog. (die =
meewerkend voorwerp (objet indirect))
(18) Het beeld van de held die hij dacht te zijn, was gebroken. (die =
naamwoordelijk deel van het gezegde)
Zoals uit de voorbeelden blijkt, komt die voor in uitbreidende en beperkende
betrekkelijke bijzinnen.
Met ingesloten antecedent
Een enkele keer wordt die ook met ingesloten antecedent gebruikt. De bijzin
heeft dan meestal betrekking op personen in het algemeen en die heeft de
waarde van de combinaties hij die, ieder die enz. In informeel taalgebruik kan
met dit die ook wel naar een bepaalde, specifieke persoon worden verwezen.
Voorbeelden:
(1)
(2)
Die eens steelt is altijd een dief.
Die komen wil, moet nu betalen.
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
(3)
p. 75
Die op die stoel zit, ken ik niet. <informeel>
Voorbeelden van het gebruik van die met ingesloten antecedent in gekloofde
zinnen zijn:
(4)
(5)
Ik ben het die hier veertig jaar gewerkt heeft.
Jij bent het toch die hier altijd haantje de voorste is?
Dit die is niet gebruikelijk in pseudo-gekloofde zinnen.
Het gebruik van wie
Met expliciet antecedent
Het antecedent van wie is van hetzelfde type als dat van die, maar het duidt
altijd één of meer personen aan. In de bijzin fungeert wie als meewerkend
voorwerp, in voorzetselconstituenten en in de combinaties wie z' n en wie d'r .
Voorbeelden:
(1)
(2)
(3)
(4)
De man wie we dat gevraagd hadden, is psycholoog.
Pamela D, met wie hij samenleefde, werd veroordeeld wegens
medeplichtigheid.
De man in de stoel van wie ik nu zit, heet Johnny.
De baron wie z’n kasteel ik opgeknapt heb, is overleden.
<informeel>
De betrekkelijke bijzin met wie kan zowel uitbreidend als beperkend zijn.
Vooral in informeel taalgebruik wordt de combinatie ‘voorzetsel + wie’
vervangen door een voornaamwoordelijk bijwoord (vergelijk ), bijv.:
(5)
(6)
Die man waarmee ik stond te praten, was mijn broer. <informeel>
Iemand waarop je kan rekenen is Joost niet bepaald. <informeel>
Met ingesloten antecedent
Met betrekking tot personen is wie het meest gebruikelijke betrekkelijke
voornaamwoord met ingesloten antecedent. De betrekkelijke bijzin met wie
verwijst in dit geval nooit, behalve bij pseudo-gekloofde zinnen zoals (6) en (7),
naar een bepaalde, specifieke persoon, maar naar personen in het algemeen. Het
antecedent kan geëxpliciteerd worden door middel van de voornaamwoorden hij
of zij (in algemene zin gebruikt), of, met versterking van de veralgemenende
betekenis, door middel van woorden als ieder, allen, enz., welke woorden
gevolgd worden door die. Een voorbeeld (met daarbij alternatieve
mogelijkheden) is:
(1a) Wie steelt is een dief.
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 76
(1b) Hij/Ieder die steelt is een dief.
(1c) Zij/Allen die stelen zijn dieven.
Andere voorbeelden:
(2)
(3)
(4)
Wie geen stoel krijgt, moet maar staan.
Wie niet horen wil, moet voelen.
Wie zoet is, krijgt lekkers.
De veralgemenende betekenis kan ook versterkt worden door toevoeging van al
als voorbepaling:
(1d) Al wie steelt is een dief.
(5) Wees vriendelijk voor al wie je ontmoet.
Een apart type vormen de betrekkelijke bijzinnen in pseudo-gekloofde zinnen:
(6)
(7)
Wie wel juichte, was Teng.
Wie natuurlijk veel te laat was, was mijn broer.
Met die bijzinnen worden dezelfde personen bedoeld als die aangeduid door het
onderwerp van de rompzin. Wie kan in deze zinnen niet vervangen worden door
combinaties met geëxpliciteerd antecedent, zoals hij die, ieder die, enz.
Opmerking
Het betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent wie is soms moeilijk te
onderscheiden van het vragend voornaamwoord wie in bijzinnen. Vergelijk:
(ia) Wie op de achsterste bak had gezeten, was onbekend.
(iia) Wie op de achsterste bak had gezeten, was door z’n onrustog gedrag
opgevallen.
Zin (ia) kan ook weergegeven worden als:
(ib)
Het was onbekend wie op de achterste bank had gezeten.
Hier is wie een vragend voornaamwoord dat niet door hij die vervangen kan worden.
Dat is wel het geval in zin (iia), die als volgt kan luiden:
(iib) Hij die op de achterste bank had gezeten, was door z' n onrustig gedrag
opgevallen.
Het gebruik van welke
§1
Het betrekkelijk voornaamwoord welke behoort tot formeel taalgebruik ; het
heeft altijd een expliciet de-antecedent. Voorbeelden:
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
(1)
(2)
(3)
p. 77
De procedures welke bij zo’n gelegenheid gevolgd worden, zijn
verouderd. <formeel>
Degenen welke ik een betrekking in het vooruitzicht gesteld heb,
studeren psychologie. <formeel>
De klok welke ik u wil aanbieden, is honderd jaar oud. <formeel>
§2
In de bovenstaande zinnen fungeert welke respectievelijk als onderwerp,
meewerkend en lijdend voorwerp. Welke treedt ook op in
voorzetselconstituenten als het antecedent personen noemt:
(4)
(5)
Personen tegen welke een proces is aangespannen, zijn uitgesloten
van deelneming. <formeel>
De arbeiders namens welke ik dit schrijven tot u richt, worden met
ontslag bedreigd. <formeel>
Na voorzetsels die niet in aanmerking komen voor de vorming van
voornaamwoordelijke bijwoorden, zoals krachtens, volgens, vanaf, enz. , kan
welke ook voor zaken gebruikt worden. Voorbeelden:
(6)
(7)
De bepaling volgens welke een werkloze recht op uitkering heeft, is
gewijzigd. <formeel>
De april-wetten, krachtens welke de btw-tarieven verhoogd zullen
worden, zijn nog niet goedgekeurd. <formeel>
In de standaardtaal gebruikt men wie, die of een voornaamwoordelijk bijwoord.
Alleen na voorzetsels als krachtens, volgens, vanaf, enz. is het gebruik van
welke niet te vermijden, tenzij een ander voorzetsel (of een voorzetseluitdrukking) gebruikt wordt, bijv. in plaats van krachtens welke de voorzetseluitdrukking op grond waarvan.
Ten slotte moet opgemerkt worden dat welke, in tegenstelling tot hetwelk,
niet alleen in uitbreidende maar ook in beperkende bijzinnen voorkomt.
Het gebruik van dat
§1
Het antecedent van dat is een het-antecedent dat geen zin is, meestal bestaande
uit een naamwoordelijke constituent met een substantief of een zelfstandig
gebruikt adjectief of telwoord als kern. Voorbeelden:
(1)
(2)
(3)
Het boek dat ik aan het lezen ben, gaat over het Politburo.
Vertel me eens een verhaaltje dat je zelf mooi vindt.
Het eerste argument was onzinnig, maar het tweede dat Ineke gaf,
zette ons toch aan het denken.
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
(4)
p. 78
Ik wil niet dat groene appeltje, maar dat rode dat je in je tas gestopt
hebt.
Het antecedent kan ook een onbepaald voornaamwoord of telwoord zijn, maar
in dat geval bestaat er een voorkeur voor wat (zie evenwel ), zoals in de (b) zinnen hieronder:
(5a)
(5b)
(6a)
(6b)
(7a)
(7b)
Alles dat je zegt, kan tegen je gebruikt worden.
Alles wat je zegt, kan tegen je gebruikt worden.
Er is iets dat je me verzwegen hebt.
Er is iets wat je me verzwegen hebt.
Er is nog zo veel dat wij niet weten.
Er is nog zo veel wat wij niet weten.
De voorkeur voor wat bestaat overigens hoe dan ook wanneer het antecedent
geen specifieke zelfstandigheden, maar zaken 'in het algemeen' aanduidt.
Vergelijk de voorbeelden (8) met (9) en (10) (zin (8b), die de voorkeur heeft
boven (8a), komt het meest overeen met (10)):
(8a)
(8b)
(9)
(10)
Dat was het mooiste dat ik ooit heb meegemaakt.
Dat was het mooiste wat ik ooit heb meegemaakt.
Dat avontuur was het mooiste (avontuur) dat ik ooit heb meegemaakt.
Dat avontuur was het mooiste (überhaupt) wat ik ooit heb
meegemaakt.
§2
Het betrekkelijk voornaamwoord dat vervult in de bijzin de functie van
onderwerp, voorwerp of naamwoordelijk deel van het gezegde. Het wordt nooit
met voorzetsels verbonden. Voorbeelden:
(11) Het podium, dat hersteld had moeten worden, werd aldus zijn graf.
(dat = onderwerp)
(12) Koop nooit een boek dat je nooit zult lezen. (dat = lijdend voorwerp)
(13) Daar is het kereltje dat ik vorige week een dubbeltje heb gegeven.
(dat = meewerkend voorwerp)
(14) Het kind dat hij wou zijn, was gestorven. (dat = naamwoordelijk deel
van het gezegde)
Na voorzetsels kan hetwelk optreden , maar indien een voornaamwoordelijk
bijwoord mogelijk is, is dat gewoner:
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 79
(15) Het artikel krachtens hetwelk dat bedrag gevorderd kon worden, kan
ik niet vinden. <formeel>
(16) Het stoeltje waarop hij zat, was nogal wankel.
Het betrekkelijk voornaamwoord dat wordt zowel in uitbreidende als in
beperkende bijzinnen gebruikt.
Het gebruik van wat
Met expliciet antecedent
§1
Bij een het-antecedent dat geen zin is, kan wat in de standaardtaal alleen
gebruikt worden als dat antecedent een onbepaald voornaamwoord of telwoord
is of als een andersoortig antecedent zaken 'in het algemeen' aanduidt, geen
specifieke zelfstandigheden. Zie de tweede reeks voorbeelden in en verder:
(1)
(2)
(3)
(4)
(5)
Al het mooie wat je in die jaren opgebouwd hebt, gaat verloren.
Wat is het eerste wat je in zo’n geval moet doen?
Er is weinig wat we nog niet hebben.
Ik heb bezwaar tegen alles wat lang duurt.
Gooi iets wat je nog gebruiken kunt, nooit weg!
In zulke gevallen bestaat er een voorkeur voor het gebruik van wat in plaats van
dat. Bestaat het antecedent echter uit het (vragend of onbepaald) voornaamwoord wat, dan is dat als betrekkelijk voornaamwoord gemakkelijker te
gebruiken, bijv.:
(6)
(7)
Wat heeft zij dat ik niet heb?
Ik heb daar wat gezien dat mij niet erg beviel.
In informele taal kan wat naar elk het-antecedent verwijzen. Dit gebruik is
geheel normaal. In feite komt dat als betrekkelijk voornaamwoord in de
gesproken taal van een groot deel van het taalgebied slechts zelden voor (dat
geldt vooral voor de noordelijke helft van Nederland). In geschreven taal
verschijnt het relatieve wat echter (afgezien van het hierboven genoemde
standaardtaalgebruik) bijna nooit. Enkele voorbeelden:
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
(9) Ze gaf de hond het eten wat de kinderen toekwam. <informeel>
(10) Geef me eens het kleinste wat daar hangt. (bijv. een portret)
<informeel>
(11) (Ze liet me twee kastjes zien.) Het eerste, wat er nogal gehavend
uitzag, kostte duizend gulden. <informeel>
§2
In tegenstelling tot de andere zelfstandige betrekkelijke voornaamwoorden, kan
wat ook betrekking hebben op een element waarmee een hoedanigheid wordt
uitgedrukt, bijv. een predicatief adjectief of een substantief van het type
advocaat in Hij is advocaat. De betrekkelijke bijzin kan dan, zoals bijzinnen
met ingesloten antecedent, geparafraseerd worden door middel van een
nevengeschikte zin waarin de verwijzende functie door een aanwijzend
voornaamwoord vervuld wordt (zie ):
(12a)
(12b)
(13a)
(13b)
Hij is advocaat, wat ik beslist nooit zou willen worden.
Hij is advocaat en dat zou ik beslist nooit willen worden.
Jan vond het nogal bitter, wat Piet niet vond.
Jan vond het nogal bitter en/maar dat vond Piet niet.
Opvallend is dat de betrekkelijke bijzin in dit geval aan het antecedent vooraf
kan gaan, als een soort tussenzin:
(14) Da Costa was, wat het Hollandse karakter niet is, bij uitnemendheid
hartstochtelijk.
§3
Het antecedent kan ook een zin zijn. Een onafhankelijke zin als antecedent komt
voor in de volgende voorbeelden:
(15a) De deugniet vroeg excuus, wat ik niet had durven verwachten.
(16) Hij vertelt iedereen dat ik ziek ben, wat ik ten zeerste betreur.
Is het antecedent een onafhankelijke zin, dan kan het volgen op de betrekkelijke
bijzin:
(15b) (En) wat ik niet had durven verwachten, de deugniet vroeg excuus.
Een afhankelijke zin als antecedent vinden we bijv. in:
(8)
Het was een land wat wachtte op de revolutie. <informeel>
p. 80
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 81
(17) Hij beweert dat ik ziek ben, wat onjuist is.
(18) Mijn vader ergert zich eraan dat ik in een commune leef, wat toch niet
zo ongewoon is.
§4
De kenmerken van het betrekkelijk voornaamwoord wat zijn verder dezelfde als
die van dat: het vervult de functie van onderwerp, voorwerp of naamwoordelijk
deel van het gezegde, het staat dus nooit in een voorzetselconstituent, en het
komt zowel in uitbreidende als in beperkende bijzinnen voor .
De combinatie ‘voorzetsel + wat’ wordt vervangen door een voornaamwoordelijk bijwoord (zoals waarmee, R.N.), ofwel men gebruikt hetwelk.
Met ingesloten antecedent
§1
Het betrekkelijk voornaamwoord wat met ingesloten antecedent heeft de waarde
van de combinaties dat wat of datgene wat, waarin het antecedent geëxpliciteerd is door middel van een aanwijzend voornaamwoord (dat, datgene).
Vergelijk:
(1a)
(1b)
(2a)
(2a)
Wat overblijft na het raffinageproces, heet pulp.
Dat(gene) wat overblijft na het raffinageproces, heet pulp.
Wat jij zegt, is voor mij niet belangrijk.
Dat(gene) wat jij zegt, is voor mij niet belangrijk.
Heeft de betrekkelijke bijzin een algemene betekenis, dan kan die versterkt
worden door toevoeging van al:
(2c) Al wat jij zegt, is voor mij niet belangrijk.
Terwijl wie met ingesloten antecedent naar personen in het algemeen verwijst ,
kan het overeenkomstige voornaamwoord wat ook naar een bepaalde, specifieke
zelfstandigheid verwijzen. Vergelijk (3) met (4) en (5) met (6):
(3)
(4)
(5)
(6)
Wat op die stoel daar ligt, is niet van mij.
Wie op die stoel daar zit, ken ik niet. <<uitgesloten>>
Wat u bedoelt is er niet meer bij tegenwoordig.
Wie u bedoelt is al eens werkzaam geweest op dat gebied.
<<uitgesloten>>
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 82
(In plaats van wie moet in (4) en (6) die gebruikt worden .)
De hier besproken zinnen met wat komen ook voor in pseudo-gekloofde
zinnen waarvan het achteropgeplaatste element niet-personen noemt:
(7)
(8)
Wat in de soep viel, was een vlieg.
Wat ik in werkelijkheid zag, waren duikboten.
§2
Ten slotte verdient nog vermelding dat een betrekkelijke bijzin met ingesloten
antecedent niet met een voorzetsel kan beginnen; in de plaats daarvan gebruikt
men een voornaamwoordelijk bijwoord; vergelijk (ter verduidelijking is in (9b)
en (9d) het antecedent geëxpliciteerd):
(9a)
(9b)
(9c)
(9d)
Over wat jij piekert, interesseert mij niet. <<uitgesloten>>
Datgene over wat jij piekert, interesseert me niet. <<uitgesloten>>
Waar jij over piekert, interesseert me niet.
Datgene waarover jij piekert, interesseert me niet.
Anders is dat bij een zin als:
(10a) Je moet nooit piekeren over wat nog komen moet.
(10b) Je moet nooit piekeren over datgene wat nog komen moet.
Hier maakt het voorzetsel over geen deel uit van de betrekkelijke bijzin, wat
blijkt bij explicitering van het antecedent.
Opmerking
Het betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent wat is soms moeilijk te
onderscheiden van het vragend voornaamwoord wat in bijzinnen. Vergelijk:
(ia) Wat Gijs voor z’n verjaardag heeft gevraagd, weet ik niet.
(iia) Wat Gijs voor z’n verjaardag heeft gevraagd, hebben z’n ouders hem niet gegeven.
Zin (ia) kan ook weergegeven worden als:
(ib)
Ik weet niet wat Gijs voor z'n verjaardag heeft gevraagd.
Hier is wat een vragend voornaamwoord dat niet door dat wat vervangen kan worden.
Dat is wel het geval in zin (iia), die als volgt kan luiden:
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
(iib)
p. 83
Dat(gene) wat Gijs voor z'n verjaardag heeft gevraagd, hebben z'n ouders hem
niet gegeven.
Het gebruik van hetwelk
Het betrekkelijk voornaamwoord hetwelk behoort tot formele (archaïsche) taal .
Het antecedent is altijd expliciet; het kan een naamwoordelijke constituent zijn
met een enkelvoudig onzijdig substantief als kern, ofwel een onafhankelijke zin.
Voorbeelden:
(1)
(2)
(3)
Het Genootschap Onze Paal, hetwelk aan deze toestanden paal en
perk wilde stellen, is niet meer. <formeel>
De eendracht in het land is hersteld, hetwelk de gehele bevolking met
vreugde vervult. <formeel>
Zijn mening werd door niemand gedeeld, hetwelk hem zeer
ontstemde. <formeel>
De betrekkelijke bijzin met hetwelk is meestal uitbreidend.
Hoewel het besproken voornaamwoord tot de formele, archaïsche taal
behoort, kan het gebruik ervan in bepaalde gevallen niet vermeden worden, als
men tenminste een betrekkelijke bijzin wenst te gebruiken. Hetwelk kan
namelijk na voorzetsels niet vervangen worden door dat of wat; na die
voorzetsels die niet in aanmerking komen voor vorming van een
voornaamwoordelijk bijwoord is het gebruik van hetwelk dan de enige
mogelijkheid (vergelijk welke ). Voorbeelden:
(4)
(5)
De volgende keer behandelen we het tijdperk vanaf hetwelk het verval
begon. <formeel>
We bedoelen het feest tijdens hetwelk hij ziek werd. <formeel>
Overigens geniet het gebruik van dat of wat, of van een voornaamwoordelijk
bijwoord de voorkeur.
Het gebruik van hetgeen
Met expliciet antecedent
Het betrekkelijk voornaamwoord hetgeen behoort tot de formele taal en wordt
in gesproken taal meestal door wat vervangen.
Is het antecedent expliciet, dan is het altijd een zin en vervult het
voornaamwoord de functie van onderwerp of lijdend voorwerp. Voorbeelden:
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
(1)
(2)
(3)
p. 84
Uw neef is een bedrieger, hetgeen ik bereid ben met feiten te staven.
<formeel>
Ze wonen in een commune, hetgeen op zich eigenlijk weinig zegt.
<formeel>
Dat werk duurt de hele dag, hetgeen nogal bezwaarlijk is. <formeel>
Met ingesloten antecedent
§1
In dit geval heeft hetgeen de waarde van de combinatie datgene wat, met het
aanwijzend voornaamwoord datgene als expliciet antecedent. Ook hier weer
wordt hetgeen in gesproken taal meestal door wat vervangen. Voorbeelden:
(1)
(2)
Hetgeen ik wilde zeggen, is dit. <formeel>
Hetgeen je doet, is gevaarlijk. <formeel>
§2
Zoals bij wat kan een betrekkelijke bijzin met ingesloten antecedent ook hier
niet met een voorzetsel, maar wel met een voornaamwoordelijk bijwoord
beginnen. Vergelijk:
(3a)
(3b)
(3c)
(3d)
(4a)
Aan wat jij denkt, gaat me niet aan. <<uitgesloten>>
Datgene aan wat jij denkt, gaat me niet aan. <<uitgesloten>>
Waar jij aan denkt, gaat me niet aan.
Datgene waaraan jij denkt, gaat me niet aan.
Bij hetgeen daar gebeurde, kon hij niet onbewogen blijven.
<formeel>
(4b) Bij datgene wat daar gebeurde, kon hij niet onbewogen blijven.
In een zin als (4) hoort het voorzetsel bij bij het (ingesloten, respectievelijk
expliciete) antecedent en niet bij het betrekkelijk voornaamwoord; het maakt
anders gezegd geen deel uit van de betrekkelijke bijzin.
Het Adjectief (bijvoeglijk naamwoord)
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 85
1.\ Algemene regels:
1.1 Attributieve positie (position d’épithète):
a. het adjectief in attributieve positie (n.b. adjectief in attributieve positie
= épithète, ≠ attribut !) wordt vóór het zelfstandig naamwoord geplaatst.
Voorbeelden:
(1) Een gemakkelijke oplossing
(2) Het boeiende verhaal1
(3) Die gedode soldaat
bepaald* (déterminé)
+e
+e
onbepaald (indéterminé)
+e
Ø
3. Adjectieven in attributieve positie (épithète !) die nooit worden
verbogen:
3.1. Adjectieven op -en [´n] krijgen geen -e:
Ook stofadjectieven die niet op -en eindigen worden niet verbogen:
behalve indien het bijvoeglijk naamwoord voor het-woord in het enkelvoud
(singulier)
a. niet door een determinant (= lidwoord, bezittelijk/aanwijzend voornaamwoord, telwoord) wordt voorafgegaan;
koel bier, mals gras
1
maar als adjectif dat op -est eindigt, krijgt het altijd de uitgang -e.
het middelste stuk
ieder jongste kind (vergelijk: ieder jong kind)
3.1.1. Adjectieven die een stof noemen
houten banken
gouden horloges
zilveren oorringen
stenen beelden
diamanten armbanden
kartonnen dozen
In het algemeen -e;
voorbeelden:
(1) een nieuwe school
(2) dat oude huis
(3) je leuke vriendinnetje
door een onbepaald
voorafgegaan;
een lief meisje
geen klein kind
elk goed hotel
c.
Zij zijn rijk
Ik vind haar mooi
*bepaald = voorafgegaan door een bepaald lidwoord (article) of niet-zelfstandig
voornaamwoord (par ex. adjectif démonstratif ou possessif).
b.
genoeg contant geld
2. Het adjectief in predicatieve positie (= attribut) wordt i.t.t. (in tegenstelling
tot) de situatie in het Frans niet verbogen.
b. Uitgangen:
de-woord
het-woord
p. 86
niet-zelfstandig
voornaamwoord
In Vlaanderen wordt ook bij een neutrum (onzijdig zelfstandig naamwoord) geen -e
geplaatst:
het lief kind, het wit paard. De -e is echter wel verplicht als het bijvoeglijk
naamwoord (adjectief) in de overtreffende trap (superlatif) staat:
het liefste kind, het goedkoopste boek
wordt
nylon kousen
een platina oorring
een plastic beker
rubber laarzen
3.1.2. Participia van sterke werkwoorden:
gebakken peren
de gebarsten pot
een gebroken spiegel
3.1.3. Adjectieven als: eigen, (on)even, open, verleden, dronken, volwassen,
verkouden, verleden, (on)tevreden
een tevreden persoon
open deuren intrappen
een verlegen man
een ervaren medewerker
even en oneven getallen
maar:
verscheidene talen
3.2 Adjectieven die eindigen op: -a, -o, -e [], -é, -i, -y
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
extra kaas
opmerking
het lila gordijn
p. 87
een albino konijn
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
een stupide
het vorige algemeen besluit, het drukke openbaar vervoer
3.7 Geen -e in officiële titels en bij bepaalde persoonsnamen (beroepen of
functies):
3.3 Adjectieven op -er afgeleid van geografische namen:
Edammer kaas
de algemeen voorzitter, een maatschappelijk werkster,
scheikundig ingenieur, een buitengewoon hoogleraar,
wetenschappelijk medewerker
Deze adjectieven niet verwarren met comparatieven:
de oudere generatie
Wanneer voor de comparatiefvorm geen lidwoord
voornaamwoord staat, dan wordt er ook geen -e toegevoegd:
Aardiger jongens ken ik niet.
of
aanwijzend
3.5. Adjectieven die beginnen met een rangtelwoord (numéral ordinal):
een tweedehands auto, een eerstejaars student
3.6. Geen -e bij bepaalde vaste benamingen:
het Koninklijk Besluit
het ministerieel besluit
het parlementair besluit
het centraal accoord
het centraal station
het centraal comité
het gerechtelijk onderzoek
het Openbaar ministerie
het openbaar onderwijs
het openbaar vervoer
het secundair onderwijs
het middelbaar onderwijs
het Iers Republikeins Leger
Het Palestijns verzet
het Algemeen Nederlands
het lijdend voorwerp
het bijvoeglijk naamwoord
het algemeen bestuur
het zuidelijk halfrond
het 150-jarig bestaan van België
een
een
Soms zijn hier beide mogelijk:
een uitstekend(e) leraar,
succesvol(le) zakenman
Belangrijker nieuws was er die dag niet.
3.4 Adjectieven als: linker, rechter, gratis
zijn rechterhand, de linkerzijde, een gratis wedstrijd
let op:
p. 88
een zeer beroemd(e) schilder,
een heel
Let echter op het verschil tussen:
een jong dichter
(= begint zijn loopbaan)
een jonge dichter
(= niet oud)
een groot man
(= te bewonderen)
een grote man
(= 2 m)
een knap schrijver (= iemand die knap schrijft)
een knappe man
(= iemand die er knap uitziet)
Bij twijfel kan men het beste de verbogen vorm gebruiken.
4 Adjectief + S
Partitieve genitief :
het adjectief krijgt -s als het wordt voorafgegaan door:
iets2, niets, iemand, niemand, wat, veel, allerlei, weinig, genoeg,
voldoende, wat voor
Voorbeelden:
iets nieuws, niets anders, niet veel goeds, wat moois, weinig
interessants, weinig goeds, allerlei lekkers, genoeg eetbaars, iemand
anders, wat voor moois
2
‘iets’ in de betekenis van ‘quelque chose de’, want je kunt niet zeggen:
iets langzamers <<uitgesloten>>
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 89
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
5 Zelfstandig gebruik (sans substantif)
Hij was erg
zeer
heel
zo
verdomd
enorm
té
verrekt
verschrikkelijk
uitermate
buitengewoon
vreselijk
hartstikke
geweldig
onuitsprekelijk
ontzettend
oneindig
waanzinnig
onnoemelijk
Een adjectief kan zelfstandig gebruikt worden.
Wil je een groot of een klein potlood? Een klein.
Wil je koude of warme melk ? (Geef me maar) Warme !
Het derde antwoord was het juiste.
De gezonde vissen kan je meenemen, de zieke laat je beter hier.
Geef me maar die grote.
Wie let er op de kleine?
6 bepalend adverbium met adjectief
Hij is druk bezig.
Dat is extra voordelig.
Het is hier lekker fris.
Dat was vrij duur.
Het was redelijk goed.
Hij was nogal boos.
Dat was tamelijk slecht.
Het is enigszins begrijpelijk.
blij
(= relatief gezien)
let op, bij een comparatief krijgt men:
Hij is VEEL blijer dan ik
Dat is
een beetje
een tikkeltje
ietwat
iets
wat
overdreven
(= een peu)
enigszins
ook nog:
Dat is hoogst merkwaardig.
Hij gaat uiterst precies te werk.
p. 90
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 91
Deze bepalingen krijgen uiteraard dus geen -e (want ze zijn bijwoorden
(adverbia)).
Een vreselijk vervelende kerel.
Een erg goede indruk.
Een geweldig mooie wagen.
Let op :
Dat is goed genoeg.
7. Vorming van het adjectief.
7.1 Samenstelling (composition): Samengestelde bijvoeglijke naamwoorden.
7.1.1 substantief + adjectief
Voorbeelden van het procédé ‘substantief + adjectief’ zijn:
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 92
beeldschoon, beregoed, broodnuchter, hondsbrutaal, keihard (in: keiharde
muziek (= ‘erg luide muziek’)), kiplekker (in: zich kiplekker voelen (= ‘erg
fit’)), poepdeftig, potdoof, stapelgek, straatarm, wondersterk, zielsblij.
Soms wordt het eerste deel om die reden wel als een (versterkend) voorvoegsel
opgevat. In dat geval zou de formatie als een afleiding beschouwd moeten
worden, maar terwille van de eenheid behandelen wij ze hier bij de
samenstelling. Vergelijk verder bloedrood (‘rood als bloed’) en bloedheet,
bloedserieus (versterkend); doodsbleek (‘bleek als de dood (i.e. als een dode)’)
en doodeerlijk, doodgoed, doodleuk, doodmoe (versterkend); reuzegroot (‘groot
als een reus’) en reuzeblij, reuzefijn, reuzeleuk (versterkend); stokstijf (‘stijf als
een stok’) en stokdoof, stokoud (versterkend). Als een stapelvorm kan
beschouwd worden: spiksplinternieuw.
Wanneer het eerste lid versterkend is, kan in informeel taalgebruik de
versterking nog verscherpt worden door dat eerste lid in nevenschikking te
herhalen, bijv. ijs-en-ijskoud, kei-en-keihard, piep-en-piepklein.
Andere betekenisverhoudingen tussen de samenstellende delen zijn moeilijk te
systematiseren. We noemen hieronder een aantal productieve groepen, geordend
volgens het tweede lid van de samenstelling. De groepen met -rijk en -vol
dragen het accent gewoonlijk op het eerste lid, die met -waard(ig) heeft het
accent op dit tweede lid.
beresterk, doodsbang, doodstil, hemelsblauw, honkvast, ijzersterk,
levensmoe, stofvrij, vormvast, winterhard, woordblind, zonneklaar.
•
Zoals uit de voorbeelden blijkt, treedt soms een -e- (sjwa) of een -s- als
tussenklank op. Het is evenwel niet duidelijk wanneer dat precies het geval is,
vergelijk bijv. doodsbang met doodeng.
-arm,
bijv. in contactarm, eiwitarm, fosfaatarm, kansarm, vetarm,
voedselarm, zoutarm: ‘arm aan’;
•
-klaar,
bijv. in bedrijfsklaar, gebruiksklaar,
winterklaar: ‘klaar voor –’;
De betekenisverhoudingen bij deze groep zijn zeer verscheiden. Een productief
type vormen zeker de samenstellingen die een vergelijking uitdrukken: ‘zo (+
adjectief) als –’. Voorbeelden:
•
-rijk,
bijv. in beeldrijk, belangrijk, eiwitrijk, fantasierijk, kleurrijk, olierijk,
roemrijk, succesrijk, voedselrijk, zuurstofrijk: ‘rijk aan –’;
•
-vol,
bijv. in eervol, gewetensvol, hoopvol, roemvol, sfeervol, smaakvol,
temperamentvol, waardevol: ‘vol (van) –, met veel –’;
bikkelhard, boterzacht, broodnodig, eivol, glashelder, kurkdroog, lijkbleek,
loodzwaar, pijlsnel, rotsvast, torenhoog.
Hierbij horen kleuraanduidende adjectieven als: asgrauw, grasgroen,
hagelwit, kanariegeel, vuurrood. Bij de meeste van die adjectieven bevat de
betekenis bovendien het element versterking: ‘zeer, in hoge mate (+ adjectief)’.
Vaak gaat dit element overheersen. Louter versterkend zijn bijv.
•
panklaar,
persklaar,
-vriendelijk,
bijv. in bedrijfsvriendelijk ( een bedrijfsvriendelijke economische
politiek ), kindvriendelijk ( een kindvriendelijke maatschappij,
milieuvriendelijk: ‘vriendelijk voor/ten opzicht van –’;
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 93
Als negatieve pendant zijn hier samenstellingen met -vijandig mogelijk, soms
ook met -onvriendelijk, vergelijk bijv. kindvijandig met kindonvriendelijk.
•
-vrij, bijv. in belastingvrij, cafeïnevrij, kernwapenvrij, kruisingsvrij,
onkruidvrij, portvrij, sneeuwvrij, suikervrij: ‘vrij van -’;
De betekenis van samenstellingen van dit type sluit nauw aan bij afleidingen op
-loos. Toch kunnen beide vormen zelden door elkaar gebruikt worden. Bij
samenstellingen met -vrij is meer de gedachte aan een werking aanwezig (vrij
maken, stellen of houden van, bijv. in een verkeersvrije binnenstad), bij
afleidingen op -loos niet. Vergelijk bijv. autoloze zondagen (ook wel, met
ongeveer dezelfde betekenis: autovrij) en:
(1) Het plein moet met het oog op de jaarlijkse kermis autovrij gemaakt
worden. (niet: autoloos)
•
-waardig of -waard,
bijv. in achtenswaardig, afkeurenswaardig, behart(ig)enswaardig,
benijdenswaardig, bewonderenswaardig, bezienswaardig,
lovenswaardig, noemenswaardig, prijzenswaardig, wetenswaardig;
De woorden waardig en waard worden vooral gecombineerd met een
gesubstantiveerde infinitief. Er treedt altijd een -s- als tussenklank op. De
betekenis kan omschreven worden als ‘het afkeuren/het lezen (enz.) waard’. De
samenstellingen met waardig zijn gewoner dan die met waard, welke laatste
bovendien niet licht attributief gebruikt worden.
7.1.2 Werkwoordsstam (radical verbal) + adjectief
Bij de meeste adjectieven van deze categorie kan de betekenis omschreven
worden door middel van een bijzin van graadaanduidend gevolg, bijv.
fonkelnieuw in een fonkelnieuw horloge ‘het horloge is zo nieuw dat het (=
het horloge) fonkelt (fonkelen=étinceler, miroiter)’
smoorheet in een smoorhete dag ‘de dag is zo heet dat men (bijna) smoort
(= stikt) (smoren, stikken = étouffer)’.
Voorbeelden van dit type zijn verder:
druipnat, kakelbont, kotsmisselijk, kraakhelder, piepjong, springlevend,
spuuglelijk, stikheet.
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 94
7.1.3 Adjectief + adjectief
Het eerste lid van de samenstelling doet dienst als een nadere bepaling van het
tweede en draagt gewoonlijk het hoofdaccent zoals in
bleekblauw, hoogzwanger, lichtgeel, roodbruin.
Het is te vergelijken met (bijwoordelijke) voorbepalingen in een adjectivische
constituent (zie §6.1., hier direct boven). Het eerste lid heeft vaak de waarde
van een versterking, bijv.
diepbedroefd, diepongelukkig, dolblij, doldriest, dolkomisch, hoogrood,
rotvervelend, stomdronken (= ‘in hoge mate (bedroefd, enz.’).
Bij deze eerste groep horen ook de van samengestelde geografische namen
afgeleide adjectieven als in: (de) Belgisch-Limburgse (mijnen), (de) FransAfrikaanse (landen), (de) Grieks-Cypriotische (gemeenschap). Tussen beide
delen wordt een koppelteken geschreven. Alleen het tweede lid wordt verbogen.
[2] Het tweede type vormen de zogenaamde copulatieve samenstellingen. Dit
zijn samenstellingen waarvan de samenstellende delen aan elkaar nevengeschikt
zijn, bijv. doofstom (= ‘doof én stom’) , zuurzoet (= ‘zuur én zoet’, bijv.
zuurzoete saus) .
Tot deze groep rekenen wij ook copulatieve samenstellingen die met een
koppelteken gespeld worden, als in: algemeen-beschaafd (taalgebruik),
pedagogisch-didactisch (onderzoek), (het) Belgisch-Nederlands (cultureel
verdrag), (de) Frans-Duitse (oorlog), (de) rood-wit-blauwe (vlag) en roodgroene (luiken) (= ‘rood én groene luiken’) . Dergelijke copulatieve
samenstellingen zijn productief in intellectualistisch getint taalgebruik
(‘geleerde’ woorden). Meestal bestaan ze uit vreemde woorden, bijv. literairkritisch, marxistisch-leninistisch, sociaal-economisch, sociaal-pedagogisch en
vele andere. Zie in verband met de verbuiging van dergelijke adjectieven.
7.1.4 Bijwoord + deelwoord of adjectief
Voorbeelden van samenstellingen met een adjectief als tweede lid zijn
aloud, welbekend, weledel,
waarin het bijwoord een versterkende betekenis heeft.
Voorbeelden van samenstellingen met een tegenwoordig deelwoord als
tweede lid zijn:
bijziend, bovenstaand, eerstaanwezend, hoogdravend, lichtlopend,
vérstrekkend (met het accent op ver), welsprekend.
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 95
Eez/n voltooid deelwoord dat als tweede lid fungeert kan een echt deelwoord of
een van een deelwoord afgeleid adjectief zijn,bijv.
goedgekleed, hooggeleerd, lichtgeraakt, versgebakken, welgevuld,
welverdiend, zeergeleerd
of een pseudo-deelwoord, bijv.
breedgeschouderd, kortgerokt, sterkgespierd, welbespraakt.
7.1.5 Andere combinaties
Door combinatie van aller- met een adjectief in de overtreffende trap wordt de
subjectief waarderende betekenis van het grondwoord versterkt. Voorbeelden
zijn:
alleraardigst, allerbest, allerheiligst,
alleroudst, allervolmaaktst.
allerindividueelst,
allerliefst,
7.2 Afleiding (dérivation)
7.2.2 Afleiding door middel van een voorvoegsel (prefix)
7.2.2.1 De voorvoegsels on-, niet-, non-, in, -a(n).
Met behulp van het voorvoegsel on- worden van adjectieven nieuwe
adjectieven afgeleid met een ontkennend betekeniselement dat vaak verbonden
is met een negatieve waardering. Voorbeelden zijn:
onartistiek, onbekwaam, ondiep, oneffen, onelegant, ongrieks, onheus,
onjuist, onnijmeegs, onzeker.
Het afleidingsprocédé is productief.
Meestal is vorming met -on niet mogelijk indien er antoniemen bestaan. Toch
komen in bepaalde contexten, vooral na de ontkennende woorden niet of geen,
ook van adjectieven uit de categorieën [b] en [d] vormen met on- voor, bijv. in:
(1)
(2)
(3)
Het is geen onknappe jongen.
Ik vind het een niet onaardig idee.
Het is bepaald geen ongeringe verdienste.
Soms bestaan zowel een antoniem als een vorm met on- naast elkaar, waarbij
verschil in betekenis kan optreden, bijv. gezond - ziek naast ongezond (=
‘ziekelijk; schadelijk voor de gezondheid’), bijv. in:
(4)
Roken is ongezond.
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 96
Omgekeerd zijn er adjectieven met on- die zonder ‘positieve’ pendant
voorkomen, bijv. onvermijdelijk, onmetelijk, onmiskenbaar (zie voor dergelijke
afleidingen op -lijk en -baar ). Woorden als onbeschoft, onbesuisd, onpasselijk
en onstuimig zijn van synchroon standpunt uit als ongeleed (non-articulé) te
beschouwen.
Behalve het voorvoegsel on-, en vaak in de plaats daarvan, wordt het
ontkennende bijwoord niet gebruikt, dat vooral bij attributief gebruikte
adjectieven kan fungeren als een voorvoegsel (men kan hier ook spreken van
een samenstelling met niet als eerste lid). De aldus gevormde adjectieven
worden dan geschreven met een koppelteken tussen niet en het grondwoord.
Voorbeelden van dit eveneens productieve procédé zijn:
niet-bekwaam, niet-confessioneel, niet-democratisch, niet-grammaticaal,
niet-officieel, niet-ontvankelijk, niet-productief, niet-verenigbaar.
(Het procédé niet + adjectief heeft ruimere toepassingsmogelijkheden dan het
voorgaande, aangezien de beperkingen die bij on- gelden hier niet van
toepassing zijn. Zo zijn onder andere in tegenstellend verband mogelijk nieteuclidisch (in: de niet-euclidische meetkunde ), niet-letterlijk (in: een nietletterlijke vertaling), niet-samengesteld (bijv. in: planten met nietsamengestelde of enkelvoudige bladeren), niet-stromend (in: niet-stromend
water) of niet-taalkundig en niet-rood, respectievelijk in:
Deze geleerde heeft ook niet-taalkundige werken op z’n naam staan.
De niet-rode figuren op dit schilderij staan duidelijk op de achtergrond).
Naast de genoemde vormen bestaan geen afleidingen met on-.
Soms komen beide vormen voor, waarbij een verschil in betekenis kan
optreden. De vorm met niet- heeft dan een ‘neutraal’ ontkennend
betekeniselement, terwijl die met on- een negatief oordeel aangeeft, bijv. nietchristelijk tegenover onchristelijk ('niet in overeenstemming met de christelijke
leer of moraal'), niet-Nederlands (in: niet-Nederlandse (d. i. vreemde) woorden
) tegenover onnederlands (‘niet volgens de regels van het Nederlands’, bijv. in:
een onnederlandse constructie ), enzovoort
Bij enkele van oorsprong vreemde woorden wordt het ontkennende adjectief
ook wel met non- gevormd, bijv. non-figuratief (gewoner dan niet-figuratief),
non-conformistisch (naast niet-conformistisch of onconformistisch), non-actief
(in: op non-actief stellen/staan ).
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 97
De voorvoegsels in- (im- vóór b, p of m, il- vóór l, ir- vóór r) en a- (an- vóór
een klinker) treden op in vreemde woorden, die doorgaans als geheel ontleend
zijn. Voorbeelden met in- (of varianten daarvan) zijn:
inactief, inadequaat, incompleet, incorrect, inefficiënt, informeel,
inhumaan, instabiel; immaterieel; illegaal; irreëel.
Voorbeelden van afleidingen met a(n)- zijn:
afoon, anorganisch, apolitiek, areligieus, aseksueel, asociaal,
asymmetrisch, atonaal.
Dergelijke woorden met het voorvoegsel a- komen vooral voor in
wetenschappelijk taalgebruik, bijv. anaëroob, aselect, atypisch respectievelijk
in anaërobe bacteriën, een aselecte steekproef, een atypisch ziektebeeld.
Qua betekenis sluit a- zich gewoonlijk aan bij het strikt ‘neutrale’niet-, vergelijk
bijv. apolitiek/niet-politiek tegenover onpolitiek of areligieus/niet-religieus
tegenover onreligieus. Maar asociaal heeft dezelfde betekenis als en is gewoner
dan onsociaal.
Het voorvoegsel in- lijkt zich aan te sluiten bij on-, vergelijk bijv. het
negatief waarderende immoreel (‘in strijd met de goede zeden’) met amoreel.
Dergelijke betekenisverschillen of verschillen in nuance zijn echter niet voor
iedereen aanwezig. In veel gevallen komen woorden van de tot nog toe
besproken types zonder betekenisverschil naast elkaar voor, bijv.
improductief/onproductief/niet-productief,
instabiel/onstabiel,
impopulair/onpopulair/niet-populair, irrelevant/niet-relevant, enzovoort.
7.2.2.2 De voorvoegsels aarts-, hyper-, oer-, super-, mega- en ultra-; door-,
in-, overMet behulp van de beklemtoonde voorvoegsels aarts-, hyper-, oer-, super-,
mega- en ultra- worden van adjectieven andere adjectieven gevormd die
aangeven dat de door het grondwoord aangeduide eigenschap of toestand in
(erg) hoge mate geldt.
Het voorvoegsel aarts- versterkt adjectieven die een negatief gewaardeerde
eigenschap aangeven, bijv.:
aartsconservatief, aartscorrupt, aartsdom, aartsgemeen, aartsgierig,
aartslelijk, aartslui, aartsnieuwsgierig, aartsstom.
Bij de andere types kan de versterking positief of negatief zijn naargelang van
de betekenis van het adjectief.
Voorbeelden van het type hyper + adjectief zijn:
hypergevoelig, hyperkort, hypermodern,
hypersnel.
hypernerveus,
hyperslank,
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 98
Voorbeelden van het type oer + adjectief zijn:
oerdegelijk, oerdom, oergezond, oerkomisch, oerlelijk, oeroud, oersaai,
oersterk, oervervelend.
Voorbeelden van het type super + adjectief zijn:
superchic, superfijn, superlang, supermodern, supersnel.
Voorbeelden van het type ultra + adjectief zijn:
ultrageheim, ultrakort, ultralicht, ultralinks, ultramodern, ultrarechts.
Het voorvoegsel mega- in (mega + adjectief) is een zeer recente innovatie, die
zich lijkt te handhaven.
megasterk
Met een vergelijkbare versterkende betekenis kunnen op basis van adjectieven
andere adjectieven gevormd worden met door-, in- of overVoorbeelden van de combinatie door + adjectief zijn:
doorbraaf, doorkoud, doorlelijk, doornat, doorslecht.
Dergelijke vormingen zijn in de meeste gevallen beperkt tot regionaal
taalgebruik (ze komen met name in Belgisch Nederlands voor). In de
standaardtaal gebruikt men meestal door-en-door-koud, enzovoort.
Het type in + adjectief heeft als betekenis ‘intens -’, bijv.:
indroevig, ingelukkig, ingemeen, ingoed, inkoud, inslecht, intriest, inzoet.
In plaats van een samengesteld adjectief is ook hier weer een adjectivische
constituent mogelijk zoals in-en-in-schoon naast inschoon.
Voorbeelden van het type over + adjectief zijn:
overaardig, overbeleefd, overernstig, overijdel, overlekker,
overnauwkeurig, oververzadigd, overzout.
De adjectieven van dit type kunnen in twee betekenisgroepen ingedeeld worden.
Eén groep heeft als betekenis ‘heel, erg, hoogst –’, bijv. overbekend,
overduidelijk, overgelukkig, overheerlijk evenals overgroot in de overgrote
meerderheid en overoud in een overoud geslacht). Een andere groep heeft de
betekenis ‘al te, overmatig –’(vergelijk met hyper-), bijv.
overbelast, overbevolkt, overbezorgd, overcompleet ('overtollig'),
overgaar, overgevoelig, overhaastig, overrijp, overvol.
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 99
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 100
7.2.3 Afleiding door middel van een achtervoegsel (suffix).
7.2.2.3 Ter aanduiding van een gezindheid, houding of werking gericht tegen of
ten gunste van een bepaald land, een bepaald volk, een bepaalde ideologie of
instelling en dergelijke worden respectievelijk anti- en pro- met een adjectief
verbonden. Het procédé is productief.
Voorbeelden met anti- zijn:
anti-autoritair, antidemocratisch, anti-Duits, antifascistisch, anti-inflatoir,
anti-Israëlisch, antiklerikaal, antimilitaristisch, anti-Marokkaans,
antimonarchistisch, antireligieus, antisemitisch.
7.2.3.1 De achtervoegsels -achtig, -ig en -erig
Deze suffixen kunnen gecombineerd worden met een adjectief, een substantief,
of een werkwoordsstam. Het resultaat is een adjectief.
7.2.3.1.1 Met een adjectief als grondwoord
Gecombineerd met een adjectief relativeren de achtervoegsels -achtig, -ig en erig de betekenis van het grondwoord: iets of iemand is ‘min of meer, enigszins
(wat door het adjectief uitgedrukt wordt)’. De mogelijke procédés zijn:
Voorbeelden met pro- zijn:
pro-agrarisch, pro-Amerikaans, pro-communistisch, pro-falangistisch,
pro-liberaal, pro-Palestijns.
•
adjectief + achtig, bijv.:
bleekachtig, doofachtig, geelachtig, kaalachtig, lila-achtig, natachtig,
weekachtig, witachtig;
7.2.2.4 Andere voorvoegsels van uitheemse oorsprong zijn:
•
adjectief + ig, bijv.:
bitsig, bitterig, dikkig, groenig, grijzig, muffig, nattig, rossig, viezig;
•
adjectief + erig, bijv.:
antiekerig, bruinerig, dikkerig, jovialerig, mooierig, mystiekerig,
sympathiekerig, vlotterig, zoeterig.
inter-, productief, bijv.:
interdisciplinair, interkerkelijk, interlokaal
gesprekken), intermenselijk, interuniversitair.
(bijv.
in:
interlokale
extra, niet-productief, bijv.:
extraterritoriaal, extraparlementair
•
Het gebruik van het voorvoegsel extra- moet onderscheiden worden van het
gebruik van het bijwoord extra, dat ter versterking van adjectieven in een
adjectivische constituent voorkomt (vergelijk ). Zo betekent het aan het Frans
ontleende adjectief extra-ordinair ‘buitengewoon’, maar extra ordinair (met
extra als voorbepaling) betekent ‘bijzonder ordinair’. (N.b. ordinair (nederl.) =
vulgair (fr.)).
•
Verder para- (‘niet-echt; naast’), post- (‘na, achter’), supra- (‘boven,
over’), trans- (‘door, over’), multi- (‘veel’), poly- (‘veel’). Alle uitsluitend
in geleerde vorming, met uitheemse adjectieven.
•
pseudo- (‘onecht’), bijv. in pseudo-formeel, pseudo-klassiek. In
tegenstelling tot de beide hiervoor genoemde stammen komt pseudo- ook
in combinatie met oorspronkelijk Nederlandse woorden voor, bijv.:
pseudo-grappig, pseudo-links (in politieke zin), pseudo-taalkundig .
Het accent ligt telkens op het grondwoord. Deze drie procédés zijn productief,
wat niet betekent dat naast elk grondwoord altijd afleidingen van alle drie de
types mogelijk zijn. Naast lila-achtig kunnen bijv. geen pendanten op -ig of erig gevormd worden. Van adjectieven die op -ig of op -erig eindigen, bijv.
gulzig, hevig, lenig, zuinig; mystiekerig en dergelijke worden geen nieuwe
afleidingen met -ig gevormd. Bij een aantal adjectieven treden
vormveranderingen op. Adjectieven die op een sjwa eindigen, krijgen -ig of erig in plaats van die sjwa: naast roze staat dus rozig en naast oranje is bijv.
denkbaar oranjerig. Bij sommige ongelede adjectieven, zoals buitenissig, deftig
en heftig , kan -ig door -erig vervangen worden: buitenisserig, defterig, hefterig
. Adjectieven op r, bijv. stoer, krijgen vóór -erig een d toegevoegd: stoerderig.
(Vergelijk met de vergrotende trap, .)
Voor de medeklinkerverandering in paren als grijs/grijzig,
pretentieus/pretentieuzig, vies/viezig en dergelijke vergelijk grijs/grijze.
Vooral -erig heeft een vrij sterk ongunstige bijbetekenis: de genoemde
eigenschap is volgens de spreker of de schrijver op een onsympathieke of
belachelijke manier of in een overdreven mate aanwezig, bijv. vlotterig,
sympathiekerig (‘gewild, gemaakt vlot/sympathiek’) in:
Ik hou niet van dat vlotterige, sympathiekerige gedoe van hem.
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 101
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
bijterig, blufferig, hebberig, kletserig, opruimerig, plakkerig, pralerig,
schreeuwerig, slaperig, vitterig.
7.2.3.1.2 Met een substantief als grondwoord
Bij afleiding door middel van -achtig, -ig en -erig op basis van een substantief
zijn diverse betekenissen mogelijk, die elkaar niet hoeven uit te sluiten.
[1] De voornaamste groep is die waarin de genoemde achtervoegsels aan het
adjectief een vergelijkende betekenis geven: 'lijkend op, als (van) een -'. De
procédés zijn:
• substantief + achtig, bijv.:
aapachtig, bladachtig, geleiachtig, houtachtig, katachtig, kruidachtig,
lelieachtig, moerasachtig, slijmachtig, struisvogelachtig, veranda-achtig;
•
substantief + ig, bijv.:
azijnig, glazig, houtig, hufterig, kattig, krachtpatserig, kunstig, noodlottig,
poederig, salpeterig, venijnig, vrekkig;
•
substantief + erig, bijv.:
fatterig, houterig, katterig, proleterig, slijkerig, slijmerig, schofterig.
Deze procédés zijn productief. De formatie met -achtig heeft de meeste
mogelijkheden, vooral in gesproken taal . Het achtervoegsel kan ook
gecombineerd worden met eigennamen, bijv.:
Hij vond dat de heer Van Agt een nogal Den Uylachtige opmerking
gemaakt had.
De vormen met -ig en -erig zijn beperkter in gebruik. Bovendien treden er
vormbeperkingen op. Ze zijn niet te combineren met substantieven die op -a
eindigen, zoals komma, soda, vla. Bij substantieven op een sjwa verdwijnt die
sjwa voor het achtervoegsel: vrede - vredig, weelde - weelderig . Het
achtervoegsel -erig kan verder niet voorkomen na een woord dat op een
onbeklemtoonde lettergreep eindigt, zoals hobbel, korrel, nevel; hufter, poeder,
water.
7.2.3.1.2 Met de stam van een werkwoord als grondwoord zijn de volgende
vormingen mogelijk:
•
werkwoordsstam + achtig, bijv.:
babbelachtig, geefachtig, hebachtig, klaagachtig, regenachtig, schrijfachtig,
schrikachtig, vergeetachtig, weigerachtig;
•
werkwoordsstam + erig, bijv.:
p. 102
De betekenis van de aldus gevormde adjectieven is ‘(al te zeer) geneigd tot -’,
bijv.:
Ik ben niet erg schrijfachtig. (‘niet zeer geneigd tot schrijven’)
De adjectieven op -erig hebben vaak een negatieve connotatie.
7.2.3.2 De achtervoegsels -baar, -(e)lijk en -zaam
7.2.3.2.1 Met een adjectief als grondwoord
Met behulp van de achtervoegsels -baar, -(e)lijk en -zaam worden van
werkwoordsstammen adjectieven afgeleid waarvan de betekenis omschreven
kan worden als ‘de werking uitgedrukt door het werkwoord verrichtend of
ondergaand’. Bij deze actieve of passieve betekenis is meestal ook een modaal
betekenisaspect aanwezig (‘de werking kunnende/moetende verrichten of
ondergaan’). De procédés zijn:
•
werkwoordsstam + baar, bijv.:
aanneembaar, bespreekbaar, breekbaar, buigbaar, deelbaar, denkbaar,
eetbaar, hoorbaar, leesbaar, uitvoerbaar.
Dit procédé is productief, vooral bij overgankelijke of overgankelijk gebruikte
werkwoorden. De betekenis is dan gewoonlijk passief: ‘kunnende (+ voltooid
deelwoord) worden’, bijv. het netto besteedbare inkomen (‘het inkomen dat
netto besteed kan worden’), een heel goed leesbare tekst (‘een tekst die heel
goed gelezen kan worden, heel goed te lezen is’).
Bij afleidingen van onovergankelijke (intransitif) of onovergankelijk
gebruikte werkwoorden is de betekenis doorgaans actief: ‘kunnende (+
infinitief)’, bijv. bloeibaar in bloeibare bloembollen, evenals brandbaar,
ontplofbaar, vloeibaar, wankelbaar.
Van doen, gaan, staan en zien (en de respectieve afleidingen of
samenstellingen) wordt de afleiding gevormd met de infinitief in plaats van met
de stam: (on)doenbaar, (on)begaanbaar, (on)bestaanbaar, (on)verstaanbaar,
(on)weerstaanbaar, (on)afzienbaar, (on)overzienbaar, (on)voorzienbaar .
Afleidingen volgens het genoemde procédé van slaan (en van samenstellingen
daarmee) zijn ongebruikelijk, maar een woord als onverslaanbaar komt voor.
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
•
p. 103
werkwoordsstam + (e)lijk, bijv.:
aannemelijk, bederfelijk, begrijpelijk, beweeglijk, erfelijk, hinderlijk,
sterfelijk.
Dit tweede procédé is niet productief. De betekenisverhoudingen zijn zoals bij
-baar.
•
werkwoordsstam + zaam, bijv.:
buigzaam, duurzaam, leerzaam, mededeelzaam, spaarzaam, volgzaam,
waakzaam, werkzaam
Dit derde procédé is niet productief. De betekenis van de afgeleide adjectieven
kan omschreven worden als ‘geschikt tot (+ (actief of passief) werkwoord)’,
bijv. buigzaam materiaal (‘materiaal dat geschikt is om gebogen te worden, dat
gemakkelijk buigt’), groeizaam weer (‘weer dat geschikt is om te doen
groeien’), of ‘geneigd tot (+ werkwoord)’, bijv.:
Hij is erg spaarzaam.
Wees niet zo onverdraagzaam.
Wat de betekenis betreft, sluit gehoorzaam zich hierbij aan.
7.2.3.2.2 Met een substantief als grondwoord
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 104
zuiden treedt een vormverandering op in het grondwoord: noords, oosters,
westers, zuiders . Deze vier adjectieven worden vooral in staatkundige en
culturele zin gebruikt (het westerse bondgenootschap , oosterse talen, enz.) in
tegenstelling tot hun pendanten op -elijk ( westelijk, oostelijk enz.), die in meer
letterlijke zin worden gebruikt (bijv. een westelijke wind, het oostelijke
halfrond). Het adjectief zuiders is alleen in regionaal taalgebruik algemeen (in
Belgisch Nederlands).
De hier genoemde adjectieven zijn (met uitzondering van winters en zomers)
alleen attributief (comme épithète !) te gebruiken, bijv. het zaterdags bijvoegsel
(van een krant) , m’n zondagse pak, maartse buien , aprilse grillen , de noordse
landen (= Scandinavië) en een zuiders type. Naast bijv. de winterse kou, een
zomerse temperatuur is ook predicatief gebruik mogelijk bij winters en zomers,
bijv.:
Het weer is vandaag gewoon zomers!
7.1.3.3.3 Met een geografische naam als grondwoord
Met behulp van de onbeklemtoonde achtervoegsels -s, -er (de laatste
uitgesproken met een sjwa) en -isch (uitgesproken als ies) kunnen adjectieven
afgeleid worden van geografische namen. Dergelijke adjectieven betekenen:
‘afkomstig van, behorend tot, betrekking hebbend op’.
Van de meeste Vlaamse en Nederlandse geografische namen en van heel wat
vernederlandste vreemde namen kunnen adjectieven gevormd worden met het
achtervoegsel -s. Gewoonlijk gebeurt dat door toevoeging van -s aan de naam,
bijv.:
Het achtervoegsel -(e)lijk komt veelvuldig voor in afleidingen van
substantieven. Het is onbeklemtoond, maar trekt het accent van het grondwoord
aan indien de laatste lettergreep van dat woord een volle vocaal (dat wil zeggen
een heldere klinker) vertoont. Zo ontstaat naast víjand: vijándelijk, naast
wétenschap: wetenscháppelijk. Het procédé substantief + (e)lijk is niet
productief.
Arnhems, Brabants, Doorniks, Eindhovens, Gents, IJslands, Kortrijks, Londens,
Luiks, Nederlands, Rhedens, Stuttgarts, Utrechts, Vianens, Voerens.
7.2.3.3 De achtervoegsels -s, -er, -isch en -iek
Dit procédé is productief en wordt over het hele taalgebied gebruikt.
7.2.3.3.1 Met persoonsnaam als grondwoord.
Het achtervoegsel -s kan verbonden worden met eigennamen in de uitdrukking
op z’n -, met als betekenis ‘zoals – doet, op de wijze van –’, bijv. op z'n Walters,
op z'n Mulders. In deze uitdrukking is het achtervoegsel productief. Daarbuiten
komt -s maar in beperkte mate voor, bijv. Luthers, Siegenbeeks in
respectievelijk de groepen de Lutherse kerk , de Siegenbeekse spellin.
Van een aantal aardrijkskundige namen kunnen behalve met -s ook adjectieven
afgeleid worden door middel van -er, bijv. Haarlemmer naast Haarlems,
Heerenvener naast Heerenveens, Maaseiker naast Maaseiks, Steenwijker naast
Steenwijks . De vormen op -er kunnen beschouwd worden als geografische
(vaak: noordoostelijke) of stilistische varianten van die op -s.
7.2.3.3.2 Met de naam van een dag, maand, seizoen of windstreek als
grondwoord
Door middel van het achtervoegsel -s worden adjectieven afgeleid van de
namen van dagen, alsmede van de substantieven maart, april, winter en zomer.
Bij de afleidingen van de namen van de windstreken noorden, oosten, westen en
Een derde mogelijkheid om adjectieven te vormen bij geografische namen is
met behulp van het achtervoegsel -isch. Dit achtervoegsel komt vooral voor bij
uitheemse namen. Het procédé is productief bij namen op -ië, waar -isch in de
plaats komt van -ië. Voorbeelden van dit type zijn:
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 105
Australisch, Babylonisch, Belgisch, Californisch, Ethiopisch, Indonesisch,
Normandisch, Silezisch, Tunesisch.
Tot slot dient in dit verband opgemerkt te worden dat heel wat van geografische
namen afgeleide adjectieven onregelmatig gevormd zijn. De voorbeelden zijn
legio:
Aalst - Aalsters, Europa - Europees, Frankrijk - Frans, Gelderland Gelders, Portugal - Portugees.
7.2.3.3.4 Met een van oorsprong uitheems substantief als grondwoord
Met het onbeklemtoonde achtervoegsel -isch, uitgesproken als ies, worden van
van oorsprong niet-Nederlandse, veelal ‘geleerde’ woorden, adjectieven
afgeleid als:
agogisch, algebraïsch, automatisch, despotisch, dialectisch, organisch,
telefonisch, vulkanisch.
Gewoonlijk valt een deel van het grondwoord weg: bij woorden op -ie, -iek, -ica
of op sjwa, komt -isch daarvoor in de plaats, bijv.
historisch (van: histórie), ironisch (van: ironíe), melodisch (van melodíe),
filologisch (van: filologíe); ethisch (van: ethíek), romantisch (van:
romantíek), semantisch (van: semantíek); esthetisch (van: esthetíek of
esthética), logisch (van: lógica); typisch (van: type).
Een vorming op basis van een Nederlands woord is afgodisch. Een afwijkende
vorm is kameleontisch (van kameleon), evenals het van een eigennaam
afgeleide napoleontisch.
Het achtervoegsel -isch draagt niet zelf het woordaccent, maar trekt dit in
de regel wel naar de aan -isch voorafgaande lettergreep toe, vergelijk bijv.
agitátor - agitatórisch (met verandering in de klinker), álfabet (ook wel:
alfabét) - alfabétisch (met verandering in de klinker), álgebra - algebráïsch,
álcohol - alcohólisch (met verandering in de klinker), próza - prozáïsch .
Volgens dit type worden onder meer heel wat adjectieven gevormd van
substantieven op -ist(e), bijv. calvinistisch, communistisch, feministisch,
naturalistisch, zionistisch en dergelijke, en naar analogie hiervan:
arbeideristisch (allemaal woorden die als pendant een substantief op -isme
hebben: feminisme, naturalisme, enzovoort). Verder (zonder pendant op -isme)
onder andere anglistisch, humoristisch, publicistisch, renaissancistisch,
solistisch .
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 106
7.2.3.3.4 Met een ander substantief als grondwoord
Het achtervoegsel -s komt nog voor in de van substantieven afgeleide
adjectieven aards, binnenlands, boers, buitenlands, doods, dopers, duivels,
heidens, hels, hemels, honds, hottentots, kalkoens (in: een kalkoense haan/hen ),
ketters, kinds, paaps, plattelands, rebels, schools, slaafs, snaaks, staats, stads,
steeds ( grootsteeds), volks, werelds , alle met de betekenis ‘(als) van, als –’ en
in het woord kerks (bijv. in: kerks zijn ‘geregeld naar de kerk gaand’, kerkse
mensen ).
7.2.3.4 Het achtervoegsel -en ter vorming van stofadjectieven
Van een aantal stofnamen kunnen adjectieven gevormd worden met het
onbeklemtoonde achtervoegsel -en (uitgesproken met sjwa). Voorbeelden zijn:
bakelieten, betonnen, gipsen, houten, ijzeren, kartonnen, ribfluwelen,
stenen, wollen.
Ze hebben de betekenis: ‘gemaakt van, naar de materie bestaande uit -’.
Stofnamen op -en krijgen geen achtervoegsel -en, bijv. linnen.
Een aantal stofnamen, veelal nieuwere, uitheemse woorden, worden naar de
vorm onveranderd als adjectief gebruikt, onder andere aluminium, corduroy,
polyester, rubber en het enigszins verouderde celluloid. Stofadjectieven zijn
alleen attributief (comme épithète !) te gebruiken, bijv. een perkamenten
omslag, rieten tuinmeubelen. In predicatieve positie (attribut !) gebruikt men
een voorzetselconstructie: dit huis is van beton.
7.2.2.5 Andere achtervoegsels
Wij signaleren nog het bestaan van de achtervoegsels:
•
-aal en -eel
vb’s: kolossaal, muzikaal, patriarchaal, rectoraal; dictatoriaal,
embryonaal; conjunctureel, cultureel, incidenteel, structureel;
exponentieel, intellectueel, procentueel.
•
-abel
vb’s: adorabel, exploitabel, memorabel, presentabel, rendabel, reparabel,
subsidiabel, transportabel, variabel.
In de afleidingen ligt het accent op de eerste lettergreep van het achtervoegsel
•
-air
vb’s: budgettair, hypothecair, parlementair, planetair, protocollair,
reglementair, subsidiair, testamentair.
niet-productief!
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 107
• -esk
Het beklemtoonde achtervoegsel -esk wordt geplaatst achter voorwerpsnamen,
met name achter substantieven die mannelijke personen aanduiden (zowel
soortnamen als eigennamen), bijv.:
cabarettesk, carnavalesk, clownesk, dandyesk, dantesk, donjuanesk,
gigantesk, pantagruelesk, regentesk, soldatesk.
Dergelijke formaties zijn beperkt tot intellectueel (onder andere literair en
journalistiek) proza. Ze zijn vaak uit andere talen overgenomen.
• -haftig
Het achtervoegsel -haftig, met als betekenis ‘de eigenschappen hebbend
van/voor –’, komt slechts in een drietal woorden voor, te weten heldháftig,
krijgsháftig, manháftig. Het accent ligt in de genoemde woorden op de eerste
lettergreep van het achtervoegsel.
• -iaans
Door middel van het achtervoegsel -iaans, dat het woordaccent draagt, worden
adjectieven afgeleid van eigennamen van zowel mannelijke als vrouwelijke
personen (vergelijk -esk ). Voorbeelden van dit productieve procédé zijn:
Brechtiaans, Bruegheliaans, Cartesiaans, Freudiaans, Hegeliaans,
Hooftiaans, Kantiaans, (neo-)malthusiaans, Vondeliaans, Wagneriaans,
Walteriaans.
De betekenis van het achtervoegsel is ‘(als) van, in de trant van –’. Net als de
adjectieven op -esk kunnen dergelijke afleidingen als ‘geleerde’ formaties
gelden.
• -ief
Het accentdragend achtervoegsel -ief wordt gevoegd achter afgeleide
substantieven van vreemde herkomst op -(t)ie en -atie; daarbij komt -ief in de
plaats van de ie aan het eind van het grondwoord: explosie - explosief. De
betekenis van het adjectief is te omschrijven als ‘betrekking hebbend op het
door het grondwoord uitgedrukte’. Het procédé is productief onder de hier
beschreven omstandigheden. Voorbeelden zijn verder:
actief, consumptief, demonstratief, depressief, exclusief, informatief,
negatief, operatief, representatief, speculatief.
In enkele gevallen wordt -ief ook toegevoegd aan substantieven die niet tot de
categorie van de op -(t)ie eindigende behoren, bijv. foutief, instinctief,
sportief .
Univ. Lille 3, NL S3 UE1 CM (Roland NOSKE)
p. 108
• -loos
Door toevoeging van onbeklemtoond -loos aan een substantief worden
adjectieven gevormd met als betekenis ‘zonder -‘. Voorbeelden van dit
productieve type zijn:
accentloos, autoloos, bodemloos, draadloos, kritiekloos, liefdeloos,
naadloos, pijnloos, seksloos, talentloos.
• -matig
Met behulp van het achtervoegsel -matig worden van substantieven adjectieven
afgeleid als:
doelmatig, instinctmatig, kunstmatig, plichtmatig, schriftmatig