Algemene Toelatingstoets 21+ - Hogeschool van Arnhem en

Download Report

Transcript Algemene Toelatingstoets 21+ - Hogeschool van Arnhem en

Informatiemap
Toelatingstoets 21+
2016
Faculteit Gedrag, Gezondheid en Maatschappij
Inhoudsopgave
1.
Inleiding ..................................................................................................... 3
2.
Toelaatbaarheid op basis van de Algemene Toelatingstoets 21+ ........................ 3
3.
Vakken Toelatingstoets 21+ .......................................................................... 4
3.1
Algemeen Toelatingstoets 21+ ................................................................... 4
3.2
Wiskunde voor kandidaten voor de opleiding Toegepaste Psychologie .............. 4
4.
Voorwaarden om deel te nemen ..................................................................... 4
5.
Data en tijden ............................................................................................. 5
6.
Plaats ......................................................................................................... 5
7.
Kosten ........................................................................................................ 6
8.
Regeling slagen, herexamen en zakken........................................................... 6
8.1
Geslaagd ................................................................................................. 6
8.2
Herkansing............................................................................................... 6
8.3
Gezakt ..................................................................................................... 6
8.4
Inzage ..................................................................................................... 6
9.
Vrijstelling van examenonderdelen ................................................................. 6
10.
Kandidaten met een beperking ...................................................................... 7
11.
Aanmelden .................................................................................................. 7
12.
Adresgegevens ............................................................................................ 8
13.
Voorbereiding .............................................................................................. 8
13.1
Literatuur................................................................................................. 8
13.2
Toegestane hulpmiddelen .......................................................................... 9
13.3
Toelichting op het onderdeel Geschiedenis ................................................... 9
13.4
Toelichting op het onderdeel Maatschappijleer ............................................ 11
13.5
Toelichting op het onderdeel Nederlands .................................................... 12
13.6
Toelichting op het onderdeel Engels .......................................................... 13
13.7
Toelichting op het onderdeel Wiskunde .....................................................134
Bijlage 1:
Deelnemende hogescholen en opleidingen in 2016 ................................ 16
Bijlage 2:
Gedragsregels voor kandidaat-studenten tijdens de Toelatingstoets 21+ . 18
Bijlage 3:
Regels t.b.v. de inzage van de Toelatingstoets 21+ ............................... 21
Bijlage 4:
Voorbeeldexamen Geschiedenis (met antwoorden) ............................... 23
Bijlage 5:
Voorbeeldexamen Maatschappijleer (met antwoorden) .......................... 28
Bijlage 6:
Voorbeeldexamen Nederlands 1 (met antwoorden) ............................... 33
Bijlage 7:
Voorbeeldexamen Nederlands 2 (zonder antwoorden) ........................... 42
Bijlage 8:
Voorbeeldexamen Engels 1 (met antwoorden) ......... Fout! Bladwijzer niet
gedefinieerd.
Bijlage 9:
Voorbeeldexamen Engels 2 (zonder antwoorden) .................................. 51
Bijlage 10:
Voorbeeldexamen Wiskunde ............................................................... 56
Bijlage 11:
Voorbeeldexamen Wiskunde 2 ............................................................ 57
2
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Algemene Toelatingstoets 21+
Studiejaar 2016-2017
1.
Inleiding
Als je geen toelatende vooropleiding hebt en je bij aanvang van de opleiding ouder dan
21 jaar bent, kun je deelnemen aan de Toelatingstoets 21+. Als je hiervoor slaagt,
voldoe je alsnog aan de vooropleidingseisen en kun je worden toegelaten tot de
opleiding.
Er zijn binnen de HAN Faculteit Gedrag, Gezondheid en Maatschappij (GGM) een aantal
varianten van de Toelatingstoets 21+, afhankelijk van de opleiding die je wilt gaan
volgen. In deze map wordt de Algemene Toelatingstoets 21+ beschreven.
2.
Toelaatbaarheid op basis van de Algemene Toelatingstoets 21+
De Algemene Toelatingstoets 21+ van de faculteit GGM geeft toelating tot de volgende
opleidingen aan de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN):
Opleiding
Bijzonderheid
Creatieve Therapie
Aanvullende eis
Culturele en Maatschappelijke Vorming
Maatschappelijk Werk en Dienstverlening
Pedagogiek
Sociaal Pedagogische Hulpverlening
Ergotherapie
Logopedie
Aanvullende eis
Verpleegkunde
Decentrale selectie
Management in de Zorg (en Dienstverlening)
Aanvullende eis¹
e
Leraar 2 graad Gezondheidszorg en Welzijn
Medische Hulpverlening
Decentrale selectie
e
Leraar 1 graad Lichamelijke Opvoeding
Aanvullende eis
Sport en Bewegings Educatie
Decentrale selectie
Sport Gezondheid en Management
Decentrale selectie
Toegepaste Psychologie
Decentrale selectie
Vooropleidingseis: Wiskunde
 Voor toelating tot deze opleidingen worden aanvullende eisen gesteld.
 Voor de opleiding Toegepaste Psychologie geldt wiskunde A of B als nadere
vooropleidingseis, voor vragen kun je contact opnemen met het HAN Voorlichtings
Centrum (HVC).
 Voor toelating tot deze opleidingen geldt een decentrale selectie. Voor meer
informatie over de deadlines van deze opleidingen verwijzen wij je naar de site:
www.han.nl
Daarnaast is een kandidaat die geslaagd is voor de Toelatingstoets 21+ ook toelaatbaar
bij de een aantal andere opleidingen van hogescholen in Nederland. Kijk voor de
deelnemende hogescholen in bijlage 1. Als je op één van de andere deelnemende
hogescholen slaagt, ben je dus ook toelaatbaar op de bovengenoemde opleidingen, mits
je ook voldoet aan de bijzondere toelatingseisen, zoals bijv. de aanvullende eisen of de
3
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Algemene Toelatingstoets 21+
Studiejaar 2016-2017
decentrale selectie.
Let op: De Algemene Toelatingstoets 21+ van de faculteit GGM geldt niet voor de andere
faculteiten van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. Omgekeerd ben je met een
Toelatingstoets 21+ van een andere faculteit van de HAN niet toelaatbaar bij GGM.
Voor de opleidingen Mondzorgkunde, Voeding en Diëtetiek en Fysiotherapie geldt een
Toelatingstoets 21+ met een aangepast vakkenpakket. Informatie hierover staat op de
site van de betreffende opleidingen.
3.
Vakken Toelatingstoets 21+
3.1
Algemene Toelatingstoets 21+
De Algemene Toelatingstoets 21+ bestaat uit de volgende onderdelen:
- Nederlands
- Engels
- Maatschappijleer
- Geschiedenis
In hoofdstuk 13 vind je informatie over de inhoud van de examens, de literatuurlijst, en
toegestane hulpmiddelen. In de bijlagen zijn voorbeeldopgaven opgenomen.
3.2
Wiskunde voor kandidaten voor de opleiding Toegepaste Psychologie
Voor de opleiding Toegepaste Psychologie (TP) geldt een nadere vooropleidingseis:
Wiskunde. Kandidaten voor deze opleiding die zich aanmelden voor de Toelatingstoets
21+ moeten naast examen in de vier bovengenoemde vakken, ook examen in het vak
wiskunde doen. In verband met de deadlines van de loting, dien je deel te nemen aan de
Wiskunde toets met de ronde van januari of de ronde van april.
Als je wel een HAVO- of VWO-diploma met profiel, maar zonder wiskunde hebt, kun je
het examen wiskunde bij ons doen, zonder de andere 4 vakken. In dat geval moet je
aan DUO voor 15 mei een bewijs leveren dat je voldoet aan de wiskunde-eis. Neem in
dat geval contact op met Bureau Toelating en Selectie GGM.
4.
Voorwaarden om deel te nemen
Je bent aangemeld voor een van de opleidingen van GGM aan de HAN en je bent bij
aanvang van de opleiding 21 jaar of ouder. Peildatum voor september-instroom is 1
september, voor februari-instroom 1 februari.
4
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Algemene Toelatingstoets 21+
Studiejaar 2016-2017
5.
Data en tijden
De Toelatingstoets 21+ worden in 2016 op de volgende data en tijden afgenomen. Je
moet 15 minuten vóór aanvang van het examen aanwezig zijn.
Ronde 1
Dinsdag 5 januari 2016*
Woensdag 6 januari 2016*
Dinsdag 19 januari 2016
10.00 - 13.00
Nederlands
14.00 - 16.30
Maatschappijleer
10.00 - 12.30
Geschiedenis
13.30 - 15.30
Engels
16.30 - 18.30
Wiskunde voor TP
Herkansing: alleen voor februari-instromers
Ronde 2
(tevens herkansing voor kandidaten van
Dinsdag 19 april 2016
10.00 - 13.00
14.00 - 16.30
Woensdag 20 april 2016
10.00 - 12.30
13.30 - 15.30
16.30 - 18.30
ronde 1)
Nederlands
Maatschappijleer
Geschiedenis
Engels
Wiskunde voor TP
Ronde 3
(tevens herkansing voor kandidaten van
Dinsdag 7 juni 2016
10.00 - 13.00
14.00 - 16.30
Woensdag 8 juni 2016
10.00 - 12.30
13.30 - 15.30
Dinsdag 28 juni 2016
Herkansing
ronde 2)
Nederlands
Maatschappijleer
Geschiedenis
Engels
Let op:
doe je mee met de eerste ronde (van dinsdag 5 en woensdag 6 januari 2016)
dan dien je je uiterlijk 16 december 2015 vóór 23.59 uur te hebben aangemeld
via www.studielink.nl. Je dient dan uiterlijk 17 december 2015 vóór 23.59 uur
alle spullen (kopie ID-bewijs, aanmeldingsformulier en de betaling) digitaal,
via mail, te hebben ingeleverd bij Bureau Toelating & Selectie FED-GGM
([email protected]. Documenten die ná 17 december 2015 binnen
komen worden niet meer in behandeling genomen.
Op dinsdag 28 juni 2016 zijn er herexamens voor degenen die op 7 en/of 8 juni 2016
examen deden en in aanmerking komen voor (een) herexamen(s) (zie hieronder de
‘regeling slagen, herexamen en zakken’). Voor die herexamens worden geen nieuwe
examen-kandidaten meer toegelaten. Tijdens de tweede en derde ronde worden de
herexamens afgenomen van respectievelijk de eerste en de tweede ronde.
Wie gezakt is, mag de volgende ronde weer meedoen. Het verschil met herexamen is
dat alle vakken opnieuw moeten worden gedaan en behaalde voldoendes uit de vorige
ronde dus niet meetellen.
6.
Plaats
De Toelatingstoets 21+ vindt plaats op de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen,
Campus Nijmegen, Kapittelweg 33, 6525 EN Nijmegen. Het lokaal wordt middels een
informatiebord bij de hoofdingang bekend gemaakt. Voor vragen op de dag zelf kun je je
melden bij ‘t Vraagpunt GGM op de begane grond in de B-vleugel (geopend van 8.30 tot
13.00 uur).
5
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Algemene Toelatingstoets 21+
Studiejaar 2016-2017
7.
Kosten
De kosten voor de Toelatingstoets 21+ bedragen € 150,-, dit is inclusief eventuele
herkansingen. Je kunt dit betalen via het betaalportaal van de HAN, met Ideal of
creditcard. Ga naar https://webwinkel.han-cloud.nl, vul je gegevens in, kies voor
Toelatingstoets 21+ en voor het product “Toelatingstoets 21+ Algemeen à € 150,- .
Je dient de betaling uiterlijk 5 werkdagen voor de Toelatingstoets 21+ te hebben
voldaan, anders mag je niet deelnemen.
8.
Regeling slagen, herexamen en zakken
8.1
Geslaagd
Je bent geslaagd voor de Toelatingstoets 21+:
- Als je alle vakken behaald hebt met minimaal een 5.5.
8.2
Herkansing
Je mag een herkansing doen:
- als je twee voldoendes hebt en een puntentotaal van 20 of meer
of
- als je drie voldoendes hebt maar een onvoldoende voor Nederlands.
Je mag één herkansing doen per vak, tijdens de eerstvolgende examenmogelijkheid.
Je mag maximaal 2 vakken herkansen.
8.3
Gezakt
Een kandidaat is voor het examen gezakt als aan bovengenoemde eisen niet is voldaan.
Wie gezakt is, mag de volgende ronde weer meedoen om het gehele onderzoek opnieuw
af te leggen. De kosten hiervoor zijn opnieuw € 150 ,-. Je mag maximaal 2 maal per
kalenderjaar deelnemen. Het verschil met een herkansing is dat je álle vakken opnieuw
moet doen. De behaalde cijfers uit de vorige ronde vervallen dus.
8.4
Inzage
Als je een vak niet behaald hebt, heb je de mogelijkheid om het beoordeelde examen in
te zien. Dit wordt georganiseerd op een vast tijdstip en je moet je daarvoor aanmelden
bij Bureau Toelating en Selectie. Je wordt hierover geïnformeerd bij aanvang van het
examen op het bord in de klas. In bijlage 3 staan de regels die gelden tijdens de inzage.
9.
Vrijstelling van examenonderdelen
Als je deelcertificaten HAVO of VWO hebt behaald voor de betreffende vakken kun je
vrijstellingen verkrijgen.
- alleen deelcertificaten HAVO en VWO in de vier examenvakken geven vrijstelling;
- het maximum aantal vrijstellingen is twee.
- een vrijstelling telt als een 6.
Als je denkt in aanmerking te komen voor één of twee vrijstellingen, volgens
bovenstaande voorwaarden, stuur dan de bewijsstukken (origineel met briefhoofd,
stempel en handtekening van de school) mee met het aanmeldingsformulier naar Bureau
Toelating en Selectie.
Alleen als dit uiterlijk 5 werkdagen voor aanvang van de Toelatingstoets 21+ bij ons
binnen is, kan de Commissie Toelatingsonderzoek GGM je verzoek in behandeling
nemen.
6
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Algemene Toelatingstoets 21+
Studiejaar 2016-2017
10.
Kandidaten met een beperking
Als je vanwege een beperking in aanmerking wilt komen voor een bijzondere faciliteit
tijdens de Toelatingstoets 21+, neem dan contact op met Bureau Toelating en Selectie.
11.
Aanmelden
Als je wilt deelnemen aan de Algemene Toelatingstoets 21+, volg dan onderstaande
stappen:
1.
Meld je via studielink aan voor de opleiding die je wilt gaan volgen. Geef hierbij
aan dat je het Toelatingsonderzoek als vooropleiding wilt behalen.
Vul de volgende gegevens via www.studielink.nl in:
- Diploma behaald: vul hier ‘nog niet’ in.
- Verwachte diploma datum: vul hier de datum van de Toelatingstoets 21+
in
- Land: vul hier ‘Nederland’ in
- Niveau vooropleiding: vul hier ‘Anders’ in.
- Vooropleiding: vul hier ‘Colloquium Doctum/Toelatingsonderzoek 21+’ in
- Plaats onderwijsinstelling: vul hier ‘Nijmegen’ in
- Naam onderwijsinstelling: vul hier ‘Hogeschool van Arnhem en Nijmegen’
in
- Klik op ‘bevestigen’.
2.
Je ontvangt binnen enkele dagen een mail met daarin het aanmeldformulier en
een link naar de site voor de informatiebrochure.
3.
Stuur de benodigde documenten (het aanmeldingsformulier, kopie van een
geldige identiteitskaart, paspoort of verblijfsvergunning, eventuele bewijzen van
vrijstelling of bewijzen van een bijzondere voorziening) via de mail naar Bureau
Toelating en Selectie ([email protected]) Wij moeten deze uiterlijk 5
werkdagen voor aanvang van het onderzoek hebben ontvangen, vermeld als
onderwerp je studentnummer, naam en dat het om de Toelatingstoets 21+ gaat.
Let op:
doe je mee met de eerste ronde (van dinsdag 5 en woensdag 6 januari 2016)
dan dien je je uiterlijk 16 december 2015 vóór 23.59 uur te hebben aangemeld
via www.studielink.nl. Je dient dan uiterlijk 17 december 2015 vóór 23.59 uur
alle spullen (kopie ID-bewijs, aanmeldingsformulier en de betaling) digitaal,
via mail, te hebben ingeleverd bij Bureau Toelating & Selectie FED-GGM
([email protected]). Documenten die ná 17 december 2015 binnen
komen worden niet meer in behandeling genomen.
4.
Als we alles ontvangen hebben, krijg je van Bureau Toelating en Selectie een
bevestiging via de mail van je deelname.
5.
Je maakt de Toelatingstoets 21+
6.
Je ontvangt de uitslag binnen 15 werkdagen na het maken van het examen.
7.
Je ontvangt de uitslag:
- Als je geslaagd bent, ontvang je de verklaring van toelaatbaarheid, een
cijferlijst en een certificaat van de Commissie Toelatingsonderzoek. Je kunt
starten aan de opleiding, mits je ook aan alle andere inschrijvingsvoorwaarden
voldoet. De HAN stuurt, t.b.v. de lotingsprocedure, een beschikking naar DUO
waarin wij verklaren dat je voldoet aan de vooropleidingseisen.
7
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Algemene Toelatingstoets 21+
Studiejaar 2016-2017
- Als je een herkansing moet doen, ontvang je de cijferlijst en informatie over de
inzage en herkansingen. Indien je een herkansing hebt voor een decentrale
selectie opleiding dan dien je zelf uitstel aan te vragen bij DUO voor het later
aanleveren van jou diploma.
- Als je gezakt bent, ontvang je bij je uitslag de cijferlijst en informatie over de
inzagemogelijkheid. Wij annuleren je aanmelding voor de opleiding.
12.
Adresgegevens
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Studentzaken, t.a.v. Bureau Toelating en Selectie FED-GGM
Postbus 6960
6503 GL Nijmegen
Telefoon: (024) 353 16 00 (tussen 9.00 en 13.00 uur)
E-mail: [email protected]
13.
Voorbereiding
Je kunt je middels zelfstudie voorbereiden op de Toelatingstoets 21+. De ervaring leert
dat de voorbereidingstijd ongeveer 6 weken bedraagt.
In dit hoofdstuk lees je wat je moet bestuderen per vak, welke literatuur je daarbij moet
of kan gebruiken en welke hulpmiddelen er zijn toegestaan tijdens het onderzoek. In de
bijlagen vind je oefenopgaven voor alle vakken.
13.1
Literatuur
Voor Geschiedenis en Maatschappijleer moet de verplichte literatuur worden bestudeerd,
die hieronder wordt genoemd. Voor Wiskunde kunnen de studenten het beste gebruik
maken van de schoolmethoden. Voorbeelden van deze schoolmethoden zijn Moderne
Wiskunde, Getal en Ruimte of Netwerk.
Houd er in je studieplanning rekening mee dat deze boeken niet altijd voorradig zijn bij
de boekhandel: bestel ze op tijd.
- Geschiedenis verplichte literatuur:
Dik Verkuil en Tom van der Geugten (redactie), Geschiedeniswerkplaats.
Geschiedenis Tweede Fase havo. Handboek historisch overzicht. Tweede druk.
(Noordhoff Uitgevers, 2013).
ISBN 978 9001814762,
Prijs: € 60,45 (prijspeil 1 september 2015)
Het boek geschiedenis is te bestellen via de onderstaande link via Van Dijk’s Boekhuis (3
dagen levertijd).
http://www.vandijk.nl/webshop/?term=9789001814762&x=23&y=15
Let op:
Dit is de tweede druk die in 2013-2014 voor het eerst werd gebruikt.
- Maatschappijleer verplichte literatuur:
- Bas Schuijt, Eveline Adriaans, Janine Middelkoop, Theo Rijpkema en Theo
Schuurman, Thema’s maatschappijleer. Lesboek HAVO, vierde gewijzigde druk
(Uitgeverij Essener, 2012). ISBN 978-90-86740-93-2
€ 29,60 (prijspeil 1 september 2015)
Let op:
De derde druk uit 2007 is niet meer bruikbaar als voorbereiding.
8
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Algemene Toelatingstoets 21+
Studiejaar 2016-2017
- Wiskunde aangeraden studiemateriaal:
Moderne Wiskunde HAVO A
Editie 8
Deel A1
ISBN: 90 01 60278 9
Deel A2
ISBN: 90 01 60280 0
Editie 9
Deel A1
ISBN: 9789001607135
Deel A2
ISBN: 9789001607241
Getal en Ruimte HAVO A
Editie 2007
978-90-11-09857-2 havo A deel 1 x
978-90-11-09866-4 havo A deel 2 x
978-90-11-09868-8 havo A deel 3 x
Naast deze leerboeken bieden de uitgevers nog allerlei extra materiaal aan, als
uitwerkingsboeken of ict manuals. De prijzen van deze schoolmethoden schommelen
tussen € 55,- en € 70,-. Voor de actuele prijslijst zie www.noordhoff.nl of www.epn.nl. Je
kunt oefenen met reguliere havo wiskunde A examens op de site van
www.examenblad.nl, www.cito.nl of met de oefentoetsen in de bijlage.
13.2
Toegestane hulpmiddelen
Geschiedenis
Er mogen tijdens het examen zelf geen hulpmiddelen als boeken en aantekeningen
worden gebruikt.
Maatschappijleer
Er mogen tijdens het examen zelf geen hulpmiddelen als boeken en aantekeningen
worden gebruikt.
Nederlands
Het is toegestaan om tijdens het examen gebruik te maken van een onbeschreven
woordenboek. Dat moet dan wel door jezelf worden meegebracht.
Engels
Het is toegestaan om tijdens het examen gebruik te maken van een onbeschreven
woordenboek. Dat moet dan wel door jezelf worden meegebracht.
Wiskunde
Bij de schoolmethoden wordt gebruik gemaakt van een grafische rekenmachine. Dit mag
tijdens het examen worden gebruikt.
13.3
Toelichting op het onderdeel Geschiedenis
Het vak geschiedenis wordt in het Toelatingsonderzoek HBO geëxamineerd op ‘historisch
besef’ en ‘oriëntatiekennis’ van de volgende tien historische tijdvakken:
-
de
de
de
de
de
de
de
de
de
de
tijd
tijd
tijd
tijd
tijd
tijd
tijd
tijd
tijd
tijd
van
van
van
van
van
van
van
van
van
van
jagers en boeren;
Grieken en Romeinen;
monniken en ridders;
steden en staten;
ontdekkers en hervormers;
regenten en vorsten;
pruiken revoluties;
burgers en stoommachines;
wereldoorlogen;
televisie en computer.
Speciale ‘thema’s’ of ‘oriëntatie op studie en beroep’ zijn bij dit examen dus niet aan de
9
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Algemene Toelatingstoets 21+
Studiejaar 2016-2017
orde, zoals dat wel het geval is bij de schoolexamens havo. Als verplichte literatuur voor
geschiedenis moeten alle hoofdstukken worden bestudeerd uit:
Dik Verkuil en Tom van der Geugten (redactie), Geschiedeniswerkplaats.
Geschiedenis Tweede Fase havo. Handboek historisch overzicht. Tweede druk.
(Noordhoff Uitgevers, 2013). ISBN 978 9001814762, Prijs: € 60,45 (prijspeil 1
september 2015)
Let op:
Dit is de tweede druk die in 2013-2014 voor het eerst werd gebruikt.
Over de te bestuderen literatuur worden op het examen zes vragen gesteld, die pas
tijdens het examen bekend gemaakt zullen worden. Bij een van de zes vragen wordt u
gevraagd wat de juiste tijdsvolgorde is van een aantal gebeurtenissen en
ontwikkelingen; bij de vijf andere vragen kunt u telkens kiezen uit vraag A of vraag B,
die wat moeilijkheid betreft vergelijkbaar zullen zijn.
Er mogen tijdens het examen zelf geen hulpmiddelen als boeken en aantekeningen
worden gebruikt. Voor het hele examen is 2½ uur beschikbaar.
Enkele opmerkingen over de voorbereiding op het onderdeel geschiedenis. Het boek
Geschiedeniswerkplaats. Geschiedenis Tweede Fase havo. Handboek historisch overzicht
biedt veel informatie. De indeling in tien hoofdstukken is vanuit Nederlands-Europees
perspectief opgezet en wordt ook zo gebruikt op de basisschool en in het voortgezet
onderwijs. Op het examen moet u laten zien dat u kennis hebt van de grote lijnen van
de geschiedenis. Die grote lijnen bestaan uit de tien historische tijdvakken en de in
totaal 49 kenmerkende aspecten van die tijdvakken. Deze kenmerkende aspecten
worden in 48 paragrafen uitgewerkt. Deze kennis wordt ‘oriëntatiekennis’ genoemd.
Het leren wordt vergemakkelijkt door de hoofdstukindeling. Bovendien zijn er talloze
illustraties opgenomen die de leerstof verhelderen. De hoofdstukken variëren van 10 tot
22 bladzijden (meestal 16 bladzijden) en zijn opgebouwd uit de volgende zes
onderdelen:
-
-
-
hoofdstukopening: hier staat een inleiding waarin de inhoud van het hoofdstuk
wordt beschreven;
de wereld in de tijd van: hier krijgt u een overzicht van het tijdvak, met een
tijdbalk, een kaart en teksten over de ontwikkelingen in de wereld, Europa en
Nederland;
paragrafen: deze behandelen de kenmerkende aspecten van het tijdvak in een
lopend verhaal; de paragrafen vormen bij elkaar het grootste deel van het boek;
de kenmerkende aspecten worden met (bekende) voorbeelden geïllustreerd; er
staan ook kaderteksten waarin wordt verteld over een belangrijke gebeurtenis,
ontwikkeling of persoon die bij het kenmerkende aspect past;
historisch denken: elk hoofdstuk eindigt met een pagina over een van de
vaardigheden historisch besef;
begrippen: dit zijn de belangrijkste begrippen in relatie tot het tijdperk; een
pagina om extra goed te bestuderen want deze begrippen moet u kennen; ze
worden in de vragen verwerkt.
Bij Geschiedeniswerkplaats. Geschiedenis Tweede Fase havo. Handboek historisch
overzicht is een apart oefenboek (Opdrachtenboek) verkrijgbaar. Dat kan een hulpmiddel
zijn bij het lezen en begrijpen van de tekst. Het hangt van uw leerstijl af of u dit
opdrachtenboek gebruikt en de opdrachten maakt. Voor het toelatingsonderzoek geldt
dat de examenvragen uitsluitend gebaseerd zijn op de stof uit het Handboek.
Voor geschiedenis is er een online ondersteuningsaanbod, bedoeld voor kandidaten. Het
is een gratis experiment, bestaande uit een verzameling links naar video's, geordend per
tijdvak, en oefeningen die zelfstandig te maken zijn.
10
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Algemene Toelatingstoets 21+
Studiejaar 2016-2017
Daarnaast is er een discussieforum en de mogelijkheid om contact te maken met andere
kandidaten en een docent. Het webadres is: goo.gl/58ej6. Klik daar op 'Zelfinschrijving',
en daarna op 'Ik heb een Coursesites-account' nodig.
Een methode van leren zou onderstaande reeks tips en aanwijzingen kunnen zijn.
- Bekijk eerst de hoofdstukindeling in de ‘Inhoudsopgave’. Hier ziet u met welke
paragrafen de tien hoofdstukken zijn ingedeeld. Bedenk dat elke paragraaf staat
voor een kenmerkend aspect van dat tijdperk. Door het bekijken van de
inhoudsopgave krijgt u een indruk van wat er allemaal in het boek behandeld
wordt.
- Blader het boek in zijn geheel door en bekijk van elk hoofdstuk titels en plaatjes.
- Lees van hoofdstuk 1 de ‘Hoofdstukopening’ (twee bladzijden). Hier wordt verteld
over een bijzondere vondst. Schrijf voor u zelf de belangrijkste gegevens op en
vat het geheel samen in een aantal trefwoorden en korte zinnen. Stel hierbij uw
eigen vragen, zoals: ‘Wat is er bijzonder aan deze vondst?’ En: wanneer en hoe
leefden de Cro Magnonmensen?
- Lees van hoofdstuk 1 ‘De wereld in de tijd van jagers en boeren’ (twee
bladzijden). Vergeet niet de kaartjes goed te bekijken. Deze paragraaf is
onderverdeeld in vier gedeelten met telkens een kopje (‘Het tijdvak’, ‘De wereld’,
‘Europa’, ‘Nederland’). Schrijf van elk gedeelte in trefwoorden de belangrijkste
gegevens op.
- Lees van hoofdstuk 1 de drie paragrafen (elk één bladzijde) en schrijf in
trefwoorden en/of korte zinnen op wat dit kenmerkende aspect inhoudt. Lees dit
aandachtig door en vertel u zelf daarna, pratend of schrijvend, wat het kenmerk
inhoudt. Hierbij stelt u zich de vraag: ‘Wat houdt dit kenmerkende aspect in?’
- Lees van hoofdstuk 1 de ‘Begrippen’ (één bladzijde; bij dit hoofdstuk zijn zes
begrippen). Deze begrippen moet u kennen. Dat betekent dat u in eigen woorden
de begrippen moet kunnen omschrijven.
- Als u zo een hoofdstuk bestudeerd hebt, laat het dan een dag of langer rusten en
lees daarna uw aantekeningen opnieuw door. Aangetoond is dat u veel meer leert
als u met enige regelmaat kortere periodes aan dezelfde stof werkt en die
regelmatig herhaalt, dan wanneer u uren achter elkaar gaat zitten blokken: u
neemt dan minder op. Met andere woorden: drie keer een uur leren met een dag
ertussen geeft veel betere resultaten dan drie uur achter elkaar leren.
- Herhaal deze methode voor elk hoofdstuk.
Voor geschiedenis is er een online ondersteuningsaanbod, bedoeld voor cursisten én
mensen die zich zelfstandig voorbereiden. Het is een gratis experiment, bestaande uit
een verzameling links naar video's, geordend per tijdvak, en oefeningen die zelfstandig
te maken zijn.
Daarnaast is er een discussieforum en de mogelijkheid om contact te maken met andere
kandidaten. Het webadres is: goo.gl/58ej6. Klik daar op 'Zelfinschrijving', en daarna op
'Ik heb een Coursesites-account' nodig.
13.4
Toelichting op het onderdeel Maatschappijleer
Als verplichte literatuur voor maatschappijleer moeten alle hoofdstukken worden
bestudeerd uit:
-
Bas Schuijt, Eveline Adriaans, Janine Middelkoop, Theo Rijpkema en Theo
Schuurman, Thema’s maatschappijleer. Lesboek HAVO. Vierde gewijzigde
druk. (Uitgeverij Essener, 2012). ISBN 978-90-86740-93-2
€ 29,60 (prijspeil 1 september 2015).
Let op:
De derde druk uit 2007 is niet bruikbaar als voorbereiding.
Het examen maatschappijleer bestaat uit twee onderdelen. In deel 1 van het examen
11
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Algemene Toelatingstoets 21+
Studiejaar 2016-2017
wordt gevraagd naar kennis van de verplichte literatuur. Dit onderdeel bestaat uit negen
vragen, waarvan de eerste vraag verplicht is. Van de andere acht vragen moeten er
maximaal zes gemaakt worden. In deel 2 van het examen wordt u gevraagd een
opdracht te maken waarin u uw opinie moet geven over één van de onderwerpen die in
het leerboek aan de orde komen. Er worden twee opdrachten gegeven waarvan u er één
moet maken. Het antwoord moet minimaal 150 woorden bedragen.
Er mogen tijdens het examen zelf geen hulpmiddelen als boeken en aantekeningen
worden gebruikt. Voor het hele examen is 2½ uur beschikbaar.
Voor tips bij het leren: zie de uitlegtekst bij het vak Geschiedenis
De uitgever van het boek geeft op een website ook interactieve opdrachten. Die kunnen
helpen bij het bestuderen van het boek.
• www. themashavo.nl
• gebruikersnaam: havo
• wachtwoord: essener2013
13.5
Toelichting op het onderdeel Nederlands
Het examenonderdeel Nederlands bestaat uit een tekst die qua lengte kan variëren van
1200 tot 1500 woorden. Naar aanleiding van die tekst zult u 7 tot 10 vragen moeten
beantwoorden en een schrijfopdracht uitvoeren. U krijgt daarvoor drie uur de tijd.
De tekst die u krijgt voorgelegd, zal vrijwel altijd gaan over een actueel onderwerp.
Voor het begrijpen van de tekst is geen speciale kennis nodig. Alles wat u moet weten
om de vragen te kunnen beantwoorden en de opdracht te kunnen maken, staat in de
tekst. De taal van de voorgelegde tekst lijkt, wat niveau betreft, op die van de landelijke
dagbladen als de Volkskrant en NRC Handelsblad. Om met die taal vertrouwd te raken,
zou u minimaal twee maanden één of meer van deze dagbladen regelmatig moeten
lezen.
Sommige vragen zijn erop gericht te toetsen of u de tekst hebt begrepen en of u de
hoofdgedachte uit een tekst(gedeelte) kunt halen. Andere vragen zijn erop gericht te
toetsen of u een redenering die zich over meerdere alinea’s uitstrekt, kunt volgen. Ook
kan u gevraagd worden een samenvatting te geven van een gedeelte of gedeelten uit de
tekst. Dat betekent dat u hoofdzaken van bijzaken moet kunnen scheiden. U moet dus
de belangrijke mededeling(en) uit het betreffende gedeelte van de tekst kernachtig
weergeven. Gebruik daarvoor uw eigen woorden; de letterlijke weergave van de tekst
wordt niet erg gewaardeerd.
Er zijn ook vragen die toetsen of u de tekst verwerkt hebt. Dat wil zeggen, of u doorziet hoe
een redenering in elkaar zit, of de redenering klopt en logisch is en welke verbanden de
schrijver/schrijfster legt tussen feiten en/of interpretaties en/of meningen.
Er kan ook worden gevraagd naar een verband tussen feiten en/of interpretaties en/of
meningen.
En tot slot wordt meestal een vraag gesteld over de functie van het artikel. U kunt hierbij
denken aan informeren, commentaar geven, overtuigen of aanzetten tot actie. Met een
dergelijke vraag wordt getoetst of u doorziet wat voor een soort tekst u voor u hebt liggen. Is
het louter een informatief stuk, dat wil zeggen, worden er enkel feiten, gebeurtenissen en
interpretaties en/of meningen van anderen weergegeven? Of komt de beargumenteerde
mening van de schrijver/schrijfster duidelijk naar voren, met andere woorden probeert hij/zij
de lezer van iets te overtuigen? Het antwoord op zo’n vraag zult u met vindplaatsen in de tekst
moeten onderbouwen. Een goede manier om zo’n vraag te oefenen is de volgende: neem af en
toe een stuk uit de krant dat u moeilijk vindt en vat dat alinea voor alinea samen. Ga daarna
op zoek naar de hoofdzaken en geef die met eigen woorden weer. Lees het artikel een dag
12
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Algemene Toelatingstoets 21+
Studiejaar 2016-2017
later nog eens, kijk of u het begrijpt en of uw samenvatting juist en volledig is. Stel daarna
vast of de tekst en de afzonderlijke alinea’s bijvoorbeeld vooral informerend of overtuigend
zijn.
Behalve de tekst met vragen worden bij het examen drie opdrachten gegeven. De
bedoeling is dat u één van deze drie opdrachten uitkiest en maakt.
Bij de eerste opdracht (ingezonden brief) gaat het er om of u naar aanleiding van de tekst in
staat bent een reactie hierop te schrijven. Hierbij verwerkt u zoveel mogelijk informatie uit de
tekst.
Bij de andere twee opdrachten (informatieve of beschouwende tekst, of betoog) schrijft u
over een onderwerp dat te maken heeft met de tekst, maar waarbij u wat meer ruimte krijgt
voor eigen inbreng. Nota bene: een informatieve tekst bevat veel voor- of inlichtende
informatie, feiten over een bepaald onderwerp; een beschouwende tekst is een tekst waarin de
overdenkingen met betrekking tot een bepaald onderwerp kritisch worden geformuleerd; in een
betoog zet u een redenering op met het doel iets te bewijzen.
Een methode om te oefenen met het schrijven van zo’n opdracht is de volgende:
-
u zoekt een artikel dat u moeilijk vindt in een krant of een weekblad;
u maakt er een samenvatting van zoals boven is aangegeven;
u leest uw samenvatting een dag later over en controleert met behulp van de tekst of ze
juist en volledig is;
u schrijft met behulp van uw samenvatting een reactie op het artikel;
u leest uw eigen stuk een dag later over en u kijkt of uw eigen zinnen goed lopen (houd
de zinnen kort), of uw redeneringen kloppen en of u tenminste 500 woorden hebt;
dit systeem kunt u natuurlijk perfectioneren door een ‘deskundige’ te laten lezen wat u
geschreven hebt;
heel handig is ook om via de opleiding een andere kandidaat voor het examen op te
zoeken en voor te stellen samen hetzelfde krantenartikel te lezen, samen te vatten en
een reactie erop te schrijven. Dan kunt u vergelijken en/of elkaars werk ‘nakijken’.
Het verdient aanbeveling opgaven te maken, mede om te leren hoe u de beschikbare tijd in
moet delen. Zorg ervoor dat u voldoende tijd hebt voor de opdracht. Het cijfer dat u hiervoor
haalt, bepaalt namelijk voor de helft het eindcijfer voor het onderdeel Nederlands.
Algemeen: bestaat de schrijfopdracht uit minder dan 500 woorden, dan wordt deze
opdracht niet nagekeken en als onvoldoende beschouwd.
Bij de beoordeling van de schrijfopdracht wordt van de volgende criteria uitgegaan:
inhoudelijke structuur, opbouw > inleiding, vraagstelling, logica, samenhang, argumentatie,
afronding; structuur naar vorm, taalgebruik > alinea’s, correcte spelling, zinsbouw; mate van
diepgang, algemene ontwikkeling, vocabulaire > op HBO-niveau.
13.6
Toelichting op het onderdeel Engels
Bij het examenonderdeel Engels zal er een Engelse tekst worden voorgelegd. Over die
tekst worden in het Engels een aantal vragen gesteld die in het Nederlands beantwoord
dienen te worden. Je krijgt daarvoor 2 uur de tijd. Het is toegestaan tijdens het examen
gebruik te maken van een woordenboek, maar dat woordenboek moet je dan wel zelf
meebrengen.
De tekst die je krijgt voorgelegd, zal vrijwel altijd gaan over een actueel onderwerp.
Voor het begrijpen van de tekst is geen speciale kennis nodig. Alles wat je moet weten
om de vragen te kunnen beantwoorden, staat in de tekst.
Enkele raadgevingen met betrekking tot de voorbereiding op het onderdeel Engels.
-
Maak het eerste oefenstuk als proef in de vermelde tijd, met woordenboek.
Ga niet meteen, zodra u de tekst in handen hebt, allerlei woorden opzoeken;
13
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Algemene Toelatingstoets 21+
Studiejaar 2016-2017
-
-
-
-
probeer eerst zonder woordenboek de tekst door te lezen, nadat u een eventuele
inleiding goed hebt gelezen.
Lees daarna alle vragen en teken eventueel aan over welke stukken tekst ze
gaan. Normaal gesproken staan de vragen in dezelfde volgorde waarin de
antwoorden in de tekst voorkomen.
Door het lezen van een eventuele inleiding en de vragen kunt u een indruk
krijgen van de lijn in het stuk, die u met uw eigen indruk kunt vergelijken.
Maak daarna de vragen.
Staar u nooit blind op één vraag, doe eerst alle andere en kom er dan op terug.
Een veel gemaakte fout is, dat er niet goed genoeg naar de vraag wordt gekeken.
Dan kan het gebeuren, dat u een verkeerd antwoord geeft, terwijl u de tekst wel
had begrepen. Schrijf ook niet meer op dan er gevraagd wordt!
Iets anders waar u op moet letten is dat u niet uw mening over het behandelde
onderwerp geeft; het gaat om datgene wat in de tekst staat.
Lees ruim voor tijd (bijv. een half uur) de vragen en uw antwoorden goed door.
Let erop of u de vraag echt beantwoord hebt, kijk ook of uw antwoorden voor een
buitenstaander helder genoeg zijn.
Als u op deze manier te werk bent gegaan, en u ziet dat u het examen niet
binnen de beschikbare tijd hebt afgekregen, dan kan dat komen:
-
-
-
-
13.7
doordat u teveel woorden hebt opgezocht; u hoeft alleen woorden op te
zoeken die voor het begrip van de tekst, of voor het beantwoorden van
een vraag nodig zijn;
doordat u niet gewend bent met een woordenboek te werken;
doordat u niet eerst goed de inleiding/gebruiksaanwijzing van uw
woordenboek hebt doorgelezen en/of goed naar alle gebruikte afkortingen
hebt gekeken, en/of met het opzoeken van woorden hebt geoefend;
doordat uw antwoorden te lang zijn. Schrijf niet meer op dan er gevraagd
wordt;
doordat u nog nooit zoiets gedaan hebt. Bij het volgende oefenstuk zal het
waarschijnlijk al beter gaan;
doordat u niet genoeg Engels kent.
Als u niet genoeg Engels kent, probeer dan uw kennis van de taal te verbeteren
door het lezen van Engelse boeken, bijvoorbeeld boeken die u al in het
Nederlands kent, stukken in kranten en tijdschriften over een onderwerp waar u
wat van afweet, boeken over een eventuele hobby van u. Voor leesmateriaal kunt
u terecht bij de openbare bibliotheek of op Internet. Het is ook nuttig om
gesproken Engels te beluisteren, bijvoorbeeld op de radio of televisie.
Als iemand in uw omgeving behoorlijk Engels kent, kunt u die vragen om uw
antwoorden na te kijken en uw werk met u te bespreken.
Toelichting op het onderdeel Wiskunde
Ter voorbereiding kunnen de studenten het beste gebruik maken van de
schoolmethoden. Voorbeelden van deze schoolmethoden zijn Moderne Wiskunde, Getal
en Ruimte of Netwerk. Bij deze schoolmethoden wordt gebruik gemaakt van een
grafische rekenmachine. De mogelijkheden hiervan voor statistiek zijn gigantisch,
berekenen van locatie- en spreidingsmaatstaven en kansen met binomiale en normale
kansverdeling is een kwestie van de juiste knoppen en syntax.
Ter controle of de voorbereiding leidt tot het gewenste eindniveau verwijzen we naar de
examens van het havo Wiskunde A programma op sites als www.examenblad.nl of
www.cito.nl. In hoofdstuk 3 zijn nog andere oefenopgaven opgenomen van hetzelfde
niveau.
14
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Algemene Toelatingstoets 21+
Studiejaar 2016-2017
Kerndoelen
In het examenprogramma wiskunde A 2009 staat het volgende opgenomen:
Domein C: Tellen en kansen
Subdomein C1: Tellen
9. De kandidaat kan in een tekst beschreven telproblemen visualiseren met een schema
of diagram, dergelijke visualiseringen interpreteren en aantallen mogelijkheden
berekenen.
Subdomein C2: Kansen
10. De kandidaat kan in een tekst beschreven kansproblemen analyseren, visualiseren
met een schema en diagram en kansen berekenen.
Domein D: Statistiek
Subdomein D1: Populatie en steekproef
11. De kandidaat kan bij een gegeven probleemsituatie de populatie aangeven,
een gegeven steekproef beoordelen op geschiktheid en een geschikte steekproef kiezen.
Subdomein D2: Ordenen, verwerken en samenvatten van statistische gegevens
12. De kandidaat kan waarnemingen verwerken in een geschikte tabel, visualiseren in
een geschikt diagram, samenvatten met geschikte centrum- en spreidingsmaten en een
gegeven grafische representatie interpreteren.
Subdomein D3: De normale verdeling
13. De kandidaat kan het normale verdelingsmodel gebruiken voor het berekenen van
kansen, relatieve frequenties, gemiddelde en standaardafwijking.
Domein G: De binomiale verdeling
Subdomein G1: Telproblemen
19. De kandidaat kan permutaties en combinaties onderscheiden en berekenen.
Subdomein G2: Rekenen met kansen
20. De kandidaat kan kansproblemen vertalen naar een vaasmodel en met behulp van
rekenregels (somregel, productregel en complementregel) kansen en
verwachtingswaarden berekenen.
Subdomein G3: De binomiale verdeling
21. De kandidaat kan geschikte kansexperimenten vertalen naar een binomiaal
kansmodel en binnen het model berekeningen uitvoeren.
Aanbevolen leerboeken:
Moderne Wiskunde havo A Editie 8
Editie 9
Getal en Ruimte havo A
Editie 2007
Deel
Deel
Deel
Deel
A1
A2
A1
A2
ISBN:
ISBN:
ISBN:
ISBN:
90 01 60278 9
90 01 60280 0
9789001607135
9789001607241
978-90-11-09857-2 havo A deel 1 x
978-90-11-09866-4 havo A deel 2 x
978-90-11-09868-8 havo A deel 3 x
Naast deze leerboeken bieden de uitgevers nog allerlei extra materieel aan, als
uitwerkingsboeken of ict manuals. De prijzen van deze schoolmethoden schommelen
tussen € 55,- en € 70,-. Voor de actuele prijslijst zie www.noordhoff.nl of www.epn.nl.
Je kunt oefenen met reguliere havo wiskunde A examens op de site van
www.examenblad.nl, www.cito.nl of met de oefentoetsen in de bijlage.
15
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Algemene Toelatingstoets 21+
Studiejaar 2016-2017
Bijlage 1:
Deelnemende hogescholen en opleidingen in 2016
Onderstaande hogescholen namen in 2008 voor de genoemde opleidingen deel aan het
landelijke Toelatingstoets 21+ HBO in vier vakken. Hogescholen en/of opleidingen
gemarkeerd met een * nemen voor twee of één vak deel aan het landelijke
Toelatingstoets 21+.
1. Christelijke Hogeschool Ede
Academie Sociale Studies
MWD vt/dt, SPH vt/dt/duaal
Mens en Organisatie
Personeel & Arbeid vt,
Management, Economie en Recht vt
Theologie
Godsdienst Pastoraal Werk vt/dt
Leraar godsdienst/levensbeschouwing vt/dt
Verpleegkunde
Verpleegkunde vt/dt
Educatie
Leraar Basisonderwijs vt/dt/duaal
Journalistiek en Communicatie
Journalistiek vt
Communicatie vt
2. Christelijke Hogeschool Nederland (Leeuwarden)
Instituut voor Mens en Maatschappij:
CMV, MWD, SPH vt/dt
Pedagogiek
3. Haagse Hogeschool /Hogeschool Leiden* : tot 2008, in 2009 niet.
(in 2008 alleen Nederlands)
CMV, MWD, SPH, P&A/HRM
Verpleegkunde (HBO-V), Management in de Zorg
HBO-Rechten, Integrale Veiligheidskunde, Bestuurskunde /
Overheidsmanagement, Communicatie,Voeding en Diëtetiek, Communication
and Multimedia Design, Bedrijfskundige Informatica, Informatica,
Informatiedienstverlening en – management
Technische Informatica, Bedrijfswiskunde, Technische Bedrijfskunde,
Bewegingstechnologie, Bouwkunde, Civiele Techniek, Commercieel Ingenieur,
Elektrotechniek, Industrieel Product, Ontwerpen, Technische Natuurkunde,
Werktuigbouwkunde, Human Technology
Leraar Lichamelijke Opvoeding (HALO), Sportmanagement
Accountancy, Bedrijfseconomie, Commerciële Economie, Small Business and
Retail Management, Management, Economie en Recht, HEBO (Hogere
Europese Beroepen Opleidingen
4. Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Faculteit Gezondheid, Gedrag en Maatschappij: vt/dt/duaal
Instituut Sociale Studies:
MWD, CMV, SPH, CTO, Pedagogiek (HSAO) en TPN
Instituut Paramedische Studies:
Ergotherapie, Logopedie
Voeding en Diëtiek (gedeeltelijk), Fysiotherapie (gedeeltelijk)
Instituut Verpleegkundige Studies:
Verpleegkunde
Instituut Sport en Bewegingsstudies:
16
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Algemene Toelatingstoets 21+
Studiejaar 2016-2017
Leraar lichamelijke opvoeding
Sport Bewegings Educatie
Sport Gezondheid Management
Afdeling Mondzorgkunde
Mondzorgkunde (gedeeltelijk)
5. Hogeschool Utrecht
Faculteit Maatschappij en Recht:
Instituut voor Social Work:
CMV, MWD, SPH: vt/dt/duaal
Creatieve therapie: vt/dt
Instituut voor Recht:
SJD, HBO-Rechten: vt/dt
Instituut voor Veiligheid:
Veiligheidskunde vt/dt (economie i.p.v. geschiedenis)
Instituut voor Arbeid en Organisatie:
Personeel en Arbeid vt/dt
Instituut voor Pedagogiek:
Pedagogiek vt/dt
6. Noordelijke Hogeschool Leeuwarden
Faculteit Gedrag en Maatschappij, afdeling Welzijn:
CMV, SPH, MWD
Pedagogiek
17
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Algemene Toelatingstoets 21+
Studiejaar 2016-2017
Bijlage 2: Gedragsregels voor kandidaat-studenten tijdens de
Toelatingstoets 21+
In het studentenstatuut HAN (instellingsspecifieke deel) is een gedragsreglement voor
studenten opgenomen. Dit reglement bevat naast algemene bepalingen ook bepalingen
ten aanzien van het gedrag van studenten in de tentamenlocaties.
Hieronder staan additionele bepalingen m.b.t. met name schriftelijke en digitale
tentamens.
De student:
Gedrag
1. volgt de instructies van de surveillant op en gaat respectvol met hem/haar om;
2. gedraagt zich zodanig dat hij/zij andere studenten niet stoort bij binnenkomst en
bij vertrek van de tentamenlocatie alsmede tijdens de tentamenafname. De
student dient voor, gedurende en na het tentamen stilte in acht te nemen in en in
de directe omgeving van de ruimte waarin het tentamen plaatsvindt;
3. neemt bij onduidelijkheden voor en/of tijdens het tentamen z.s.m. contact met de
surveillant.
Identificatie en toelating
4. meldt zich tijdig bij het tentamenlokaal;
5. toont de surveillant ter identificatie zijn geldige collegekaart of een geldig
identificatiebewijs:
• een paspoort
• een Europees identiteitsbewijs
• een Nederlands rijbewijs
• een Nederlands vreemdelingendocument
Als de student geen collegekaart of een geldig identificatiebewijs kan tonen,
wordt de student uitgesloten van tentamendeelname.
Indien geen legitimatie getoond kan worden door bijvoorbeeld diefstal of verlies
van het identiteitsbewijs en de collegekaart kan alleen met een originele aangifte
van diefstal en/of een originele aanvraag nieuw identiteitsdocument van de
gemeente een Bewijs van inschrijving aangevraagd worden bij het
Tentamenbureau om toegelaten te worden tot de tentamenlocatie.
6. wordt door de surveillant afgevinkt op de presentielijst ter bevestiging van
deelname aan het tentamen;
7. die niet op de presentielijst vermeld staat meldt dit direct aan de surveillant.
Alleen wanneer van te voren bepaald is dat bijschrijven op de presentielijst is
toegestaan wordt de student vervolgens in de gelegenheid gesteld om het
tentamen – onder voorbehoud - te maken;
8. dient – ter controle van zijn identiteit door de surveillant - zijn geldige
collegekaart of geldig identificatiebewijs rechtsboven op de tafel te leggen
gedurende de tentamenafname.
Aanvang
9. legt uitsluitend zaken die hij/zij nodig heeft voor het maken van een tentamen
op/naast de tafel, op de tafel liggen uitsluitend zaken die hij/zij nodig heeft voor
het maken van een tentamen;
10. mag - tenzij uitdrukkelijk anders bepaald - tijdens het tentamen niet in het bezit
zijn van digitale gegevensdragers, resp. apparatuur met geïntegreerde digitale
gegevensdrager(s), zoals mobiele telefoon, smartphone, USB-stick,
rekenmachine, speciaal horloge, speciale bril, speciale oordopjes e.d.;
18
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Algemene Toelatingstoets 21+
Studiejaar 2016-2017
11. mag - tenzij uitdrukkelijk anders bepaald - tijdens het tentamen geen gebruik
maken van de volgende hulpmiddelen: papieren versie(s) van woordenboek(en),
wetboek(en), (hand)boek(en) e.d.;
12. dient zijn/haar jas, muts, das, tas(sen), etui(s), mobiele telefoon(s),
smartphone(s) e.d. neer te leggen op de door de surveillant aangewezen plaats
(zie ook punt 13);
13. dient de mobiele telefoon(s), smartphone(s) e.d. uit te zetten alvorens deze weg
te leggen;
14. vermeldt bij aanvang van het tentamen op alle tentamendocumenten zijn naam,
studentnummer, klas/groep en verdere door surveillant gevraagde gegevens. Bij
gebruik van het kladpapier, noteert hij/zij deze gegevens ook hierop;
15. heeft na de feitelijke aanvang van het tentamen nog maximaal 30 minuten
toegang tot de tentamenlocatie. De student ontvangt geen extra tijd voor het
maken van het tentamen wanneer hij of zij te laat is. Dertig minuten na het begin
van de tentamenzitting worden er geen studenten meer toegelaten.
Tijdens het tentamen1
16. mag tijdens de tentamenzitting van 150 minuten of korter geen gebruik maken
van het toilet2. Bij een tentamenzitting die langer duurt dan 150 minuten, is
toiletbezoek na 150 minuten onder begeleiding van een surveillant toegestaan;
17. mag tijdens de eerste 30 minuten na de feitelijke aanvang van een tentamen niet
vertrekken of zijn werk inleveren (om onrust en/of onregelmatigheden tegen te
gaan);
18. kan na de eerste 30 minuten na de feitelijke aanvang van een tentamen de
tentamenzitting tussentijds beëindigen door inlevering van de
tentamenuitwerkingen en het verlaten van het tentamenlokaal;
19. die middels een onderwijsovereenkomst of een daartoe strekkend besluit van de
examencommissie recht heeft op extra tentamenfaciliteiten wordt daartoe in de
gelegenheid gesteld;
20. mag tijdens het tentamen geen etenswaren nuttigen; bij een tentamenzitting van
150 minuten of langer mag de student etenswaren nuttigen die geen onnodige
hinder voor medestudenten veroorzaken;
21. mag alleen drinkwaren uit een af te sluiten flesje nuttigen;
22. dient het tentamen met de voorgeschreven schrijfbenodigdheden zoals vermeld
op het voorblad (zwarte of blauwe pen of potlood) te maken;
23. draagt er zorg voor dat schrapformulieren op de juiste wijze en volgens de
instructie van de surveillant worden ingevuld;
24. is niet toegestaan op welke manier dan ook (delen van) een tentamen te
kopiëren of op welke andere wijze dan ook (de inhoud van) een tentamen buiten
de tentamenlocaties te brengen.
Hulpmiddelen
25. mag geen andere hulpmiddelen gebruiken dan die zijn toegestaan. De toegestane
hulpmiddelen worden tijdig bekendgemaakt door de opleiding en staan tevens
vermeld op het tentamenvoorblad;
26. draagt er zorg voor dat hulpmiddelen niet zijn voorzien van bijschrijvingen etc.
behalve als op het tentamenvoorblad staat aangegeven dat dit toegestaan is;
1
Wanneer de surveillant onverwijld een noodzakelijke beslissing dient te nemen, wordt
dit in overleg gedaan met de coördinerend surveillant.
2
Alleen met een verklaring van de desbetreffende Examencommissie kan van deze regel
afgeweken worden.
19
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Algemene Toelatingstoets 21+
Studiejaar 2016-2017
(Vermoedelijke) Onregelmatigheid
27. wordt voor onregelmatigheden, sancties bij onregelmatigheid en inbeslagname
van bewijsmateriaal verwezen naar de geldende bepalingen die zijn opgenomen
in het reglement examencommissies (zie het Opleidingsstatuut)
28. mag in geval van constatering van een vermoedelijke onregelmatigheid door de
surveillant het tentamen afmaken, en ondertekent het door de surveillant
ingevulde “formulier – vermoedelijke – onregelmatigheid”.
Inleveren tentamendocumenten
29. controleert vóór inlevering van de tentamenuitwerking en –opdracht(en) of op
alle in te leveren tentamenstukken zijn naam, studentnummer, klas/groep en
verdere door surveillant gevraagde gegevens (juist) zijn ingevuld;
30. levert alle tentamendocumenten inclusief gebruikt en ongebruikt kladpapier in bij
de surveillant en plaats ter bevestiging hiervoor zijn handtekening op de
presentielijst;
31. zorgt ervoor dat alles netjes en opgeruimd wordt achtergelaten alvorens de
tentamenlocatie te verlaten.
20
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Algemene Toelatingstoets 21+
Studiejaar 2016-2017
Bijlage 3:
Regels t.b.v. de inzage van de Toelatingstoets 21+
Het doel van inzage is dat de student de juiste antwoorden op de tentamenvragen kan
(in)zien en vergelijken met de door hem/haar gegeven antwoorden. De inzage is geen
moment om inhoudelijk feedback te ontvangen3: er wordt dus geen uitleg gegeven. Het
is aan de student zelf om lering te trekken uit de inzage.
De laatste tijd wordt er bij inzage steeds meer gebruik gemaakt van een beamer. Het
digitale inzage-model wordt dan op een USB-stick geladen en kan via de
computer/beamer op een scherm geprojecteerd worden.
In het studentenstatuut HAN (instellingsspecifieke deel) is een gedragsreglement voor
studenten opgenomen. Dit reglement bevat naast algemene bepalingen ook bepalingen
ten aanzien van het gedrag van studenten in de tentamenlocaties.
Hieronder staan additionele bepalingen m.b.t. de inzage van beoordeeld tentamenwerk
(verder te noemen ‘inzage’).
Vooraf: Alleen studenten die hebben deelgenomen aan het tentamen waarvoor de inzage
is georganiseerd mogen in het lokaal aanwezig zijn.
De student:
Gedrag
1. volgt de instructies van de surveillant op en gaat respectvol met hem/haar om;
2. gedraagt zich zodanig dat hij/zij andere studenten niet stoort bij binnenkomst en
bij vertrek van het lokaal waar de inzage plaatsvindt (verder te noemen ‘lokaal’),
alsmede tijdens de inzage;
3. neemt bij onduidelijkheden tijdens de inzage z.s.m. contact met de surveillant.
Identificatie en toelating
4. toont de surveillant ter identificatie zijn geldige collegekaart of een geldig
identificatiebewijs :
• een paspoort
• een Europees identiteitsbewijs
• een Nederlands rijbewijs
• een Nederlands vreemdelingendocument.
Als de student geen collegekaart of een geldig identificatiebewijs kan tonen,
wordt hij/zij uitgesloten van deelname aan de inzage.
In het geval van diefstal of verlies van het identiteitsbewijs kan alleen met een
originele aangifte van diefstal en/of een originele aanvraag nieuw
identiteitsdocument van de gemeente een bewijs van inschrijving aangevraagd
worden bij het Tentamenbureau om toegelaten te worden tot het lokaal;
5. noteert zijn/haar naam op de door de surveillant aangereikte presentielijst ter
bevestiging van deelname aan de inzage;
6. dient – ter controle van zijn identiteit door de surveillant - zijn geldige
collegekaart of geldig identificatiebewijs rechtsboven op de tafel te leggen
gedurende de inzage.
Aanvang en hulpmiddelen
7. dient bij inzage van een schrapkaarttoets zelf zorg te dragen voor een kopie van
zijn/haar antwoordformulier (gele doorslag);
3
Tegen de beslissing van een examinator kan de student (alleen) bezwaar maken bij de examencommissie
(dus niet bij de examinator of de surveillant). Desgewenst kan de student ook direct in beroep gaan bij het
College van Beroep voor de examens. Zie hiervoor het Studentenstatuut HAN, bijlage 11 “Regeling
rechtsbescherming besluiten het onderwijs betreffende”.
21
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Algemene Toelatingstoets 21+
Studiejaar 2016-2017
8. legt uitsluitend die (toegestane) hulpmiddelen op tafel die vermeld staan op het
inzagevoorblad of door de surveillant aan het begin van de inzage meegedeeld
worden;
9. mag - tenzij uitdrukkelijk anders bepaald - niet in het bezit zijn van digitale
gegevensdragers, resp. apparatuur met geïntegreerde digitale
gegevensdrager(s), zoals mobiele telefoon, smartphone, USB-stick,
rekenmachine, speciaal horloge, speciale bril, speciale oordopjes e.d.
10. dient zijn/haar jas, muts, das, tas(sen), etui(s), digitale gegevensdrager(s) en
apparatuur met geïntegreerde digitale gegevensdrager(s) neer te leggen op de
door de surveillant aangewezen plaats;
11. draagt er tevens zorg voor dat zijn/haar digitale gegevensdrager(s) en
apparatuur met geïntegreerde digitale gegevensdrager(s) uit staan alvorens deze
weg te leggen;
Tijdens de inzage4
12. mag tijdens de inzage geen gebruik maken van het toilet5;
13. mag tijdens de inzage geen etenswaren nuttigen;
14. mag alleen drinkwaren uit een af te sluiten flesje nuttigen;
15. mag alleen één of meer van de volgende toegestane documenten op tafel hebben
liggen:
a. beoordelingsformulier
b. gele doorslag (van de schrapkaart toets)
c. tentamenuitwerkingen.
16. mag geen aantekeningen of wijzigingen aanbrengen in de gemaakte
tentamenuitwerking. Mocht hij/zij dit - onverhoopt - toch doen dan wordt dit als
onregelmatigheid gemeld bij de examencommissie.
17. mag geen standaarduitwerkingen of opgaven meenemen of kopiëren. Ook het
overschrijven van de eigen tentamenuitwerking en/of die van andere studenten is
niet toegestaan.
18. is niet toegestaan op welke manier dan ook (delen van) een tentamen te
kopiëren of op welke andere wijze dan ook (de inhoud van) een tentamen buiten
de tentamenlocaties te brengen.
(Vermoedelijke) Onregelmatigheid
19. wordt voor onregelmatigheden, sancties bij onregelmatigheid en inbeslagname
van bewijsmateriaal verwezen naar de geldende bepalingen die zijn opgenomen
in het reglement examencommissie;
Inleveren ingezien (beoordeeld) tentamenwerk
20. levert alle ter inzage gekregen documenten in bij de surveillant en plaats ter
bevestiging hiervoor zijn handtekening op de presentielijst;
21. zorgt ervoor dat alles netjes en opgeruimd wordt achtergelaten alvorens het
lokaal te verlaten.
4
Wanneer de surveillant onverwijld een noodzakelijke beslissing dient te nemen, wordt
dit in overleg met de coördinerend surveillant gedaan.
5
Alleen met een verklaring van de desbetreffende Examencommissie kan van deze regel
afgeweken worden.
22
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Algemene Toelatingstoets 21+
Studiejaar 2016-2017
Bijlage 4:
Voorbeeldexamen Geschiedenis (met antwoorden)
Dit is een voorbeeldexamen geschiedenis, met het antwoordmodel erin verwerkt. Zo
kunt u zien hoe het examen wordt beoordeeld. Het examen bestaat uit zes vragen. De
kandidaat beantwoordt vraag 1 en vervolgens van de vragen 2 t/m 6 telkens de A- of de
B-vraag. In cursief staan de antwoorden. Voor vraag 1 zijn maximaal 10 punten te
behalen, voor de andere vragen maximaal 18 punten. Bij elkaar maximaal 100 punten.
De cijfers die tussen haakjes staan bij de vragen en subvragen gelden als richtlijn
(hulpmiddel) bij de correctie. De docenten die het werk nakijken, maken zelf een
precieze afweging bij het toekennen van een cijfer per (sub)vraag en het vaststellen van
het eindcijfer. Het eindcijfer wordt bepaald door het totaal aantal behaalde punten te
delen door 10. Het cijfer wordt afgerond op hele cijfers op de schaal van 1 t/m 10.
Om de vragen te maken heeft u, net als voor het echte examen, 2½ uur de tijd.
TOELATINGSONDERZOEK HBO
EXAMENOPGAVE GESCHIEDENIS
DATUM:
Tijdsduur: 2½ uur
Tijdstip: 10.00 – 12.30 uur
Beste kandidaat,
Beantwoord vraag 1 en kies uit de vragen 2 t/m 6 telkens de A- of de B-vraag.
(10)
1.
2.
3.
4.
5.
6.
(5)
(5)
Vraag 1 (10 punten)
Onderstaande zes historische gebeurtenissen uit verschillende tijdvakken hebben
te maken met democratie en staan in willekeurige volgorde. Geef de juiste
volgorde, van vroeger naar later. Noteer alleen de nummers.
Thorbeckes grondwet gaf de macht aan het parlement, maar dat betekende nog niet
dat Nederland een echte democratie werd.
In de Sovjetzone stichtten de communisten de Duitse Democratische Republiek.
Kleistenes gaf de al bestaande volksvergadering van Athene de hoogste macht en
voerde daarmee de democratie in.
Robespierre was een radicale democraat die de Franse Revolutie wilde zuiveren van in
zijn ogen onbetrouwbare en corrupte elementen.
President Wilson riep de Verenigde Staten op om de wereld veilig te maken voor de
democratie.
Met de Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring begon een reeks democratische
revoluties.
De juiste volgorde is: 3, 6, 4, 1, 5, 2. Als er één fout is in de volgorde,
mogen vijf punten worden toegekend. Als er meer fouten zijn, mogen
geen punten worden toegekend.
Vraag 2A (totaal 18 punten)
Charles Darwin kon niet langer geloven dat alle dieren eruit zagen zoals God ze
geschapen had. Hij ontdekte dat er sprake was van een evolutie.
a. Wat ontdekte Darwin tijdens zijn reis in de Stille Zuidzee bij vinken op
verschillende eilanden?
Hij zag grote verschillen tussen de snavels van vinken omdat zij zich
hadden aangepast aan de natuurlijke omstandigheden.
b. Wat betekent de uitdrukking ‘The survival of the fittest’? Geef die betekenis in
eigen woorden weer.
23
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Algemene Toelatingstoets 21+
Studiejaar 2016-2017
Wie zich het beste aan de omstandigheden aanpast, heeft de grootste kans
om te overleven.
(4)
(4)
Stonehenge in Zuid-Engeland stelt ons nog altijd voor raadsels.
c. Wat zijn de raadsels rond dit indrukwekkende bouwwerk?
Door wie werd het gebouwd, met welke functie en hoe?
d. Wat is (waarschijnlijk) de functie van Stonehenge geweest?
Een soort sterrenwacht.
Vraag 2B (totaal 18 punten)
Het wetenschappelijke denken begon in de zesde eeuw v. C. in het westen van het
tegenwoordige Turkije.
(5)
a. Waar zetten de eerste wetenschappelijke denkers zich tegen af?
Tegen mythologische (godsdienstige) verklaringen van natuurlijke
verschijnselen.
(5)
b. Wat was hun alternatief?
Zij probeerden met hun verstand te beredeneren hoe de dingen in elkaar zaten.
(6)
c. Van welke wetenschappen zijn Archimedes, Pythagoras en Hippocrates de
grondleggers?
- Archimedes: natuurkunde.
- Pythagoras: wiskunde en meetkunde.
- Hippocrates: geneeskunde.
(2)
d. Waarmee zijn Euripides en Sophocles wereldberoemd geworden?
Zij schreven toneelstukken, de zogenaamde tragedies, die nog
altijd worden opgevoerd.
(6)
Vraag 3A (totaal 18 punten)
Het feodale stelsel van de middeleeuwen wordt ook het ‘leenstelsel’ genoemd.
a. Waarom wordt het leenstelsel genoemd?
Het leen was de kern van het feodale systeem: de plaatselijke vorst of
grootgrondbezitter leende aan een dienaar een stuk grond of een ambt en
kreeg daarvoor in ruil trouw, raad en daad, vaak in de vorm van militaire hulp.
Het feodale stelsel had grote gevolgen voor de manier waarop landen werden
bestuurd.
(6)
b. Noem twee gevolgen.
- Er was geen centraal bestuur, want grote delen van Europa raakten
versnipperd in honderden gebiedjes.
- De leenmannen waren in hun eigen gebied heersers met absolute macht.
- De leenmannen spraken naar willekeur recht.
- De leenmannen terroriseerden de bevolking met hun legers.
(6)
c. Wat waren ‘herendiensten’? Geef bij het antwoord twee voorbeelden.
Verplichte diensten van boeren voor de landheer, bijvoorbeeld één of meer
dagen op zijn land werken, voor de heer werken als smid of timmerman,
spinnen of weven of betalingen doen in natura, zoals het leveren van eieren of
graan.
24
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Algemene Toelatingstoets 21+
Studiejaar 2016-2017
(6)
(6)
(3)
(3)
(6)
Vraag 3B (totaal 18 punten)
In 1096 begon de eerste kruistocht. Behalve een religieus motief was er ook een
economisch motief.
a. Leg uit wat beide motieven inhielden.
Religieus motief: bescherming van de heilige plaatsen, zoals Jeruzalem.
Economisch motief: handelsbelangen in het Middellandse Zeegebied.
Gesteld wordt dat de kruistochten een uitlaatklep waren voor de agressieve en
gefrustreerde lagere adel in Europa.
b. Met welke twee voorbeelden wordt deze stelling onderbouwd?
- Onderweg sloegen de kruisridders aan het plunderen; vooral de
bezittingen van joden moesten het ontgelden.
- In Jeruzalem moordden ze de joodse en moslim bevolking uit.
De beroemde veldheer Saladin heroverde in 1187 Jeruzalem.
c. Behandelde hij de christenen op dezelfde manier als de christelijke ridders
eerder de joden en moslims hadden behandeld? Licht het antwoord toe.
Nee, de christenen mochten ongedeerd vertrekken.
Nadat de christelijke invloed in het Midden-Oosten was teruggedrongen, verlegde
de kerk de aandacht naar Spanje.
d. Wat betekent in dat verband ‘reconquista’?
Herovering van gebieden die onder moslim bestuur stonden.
Vraag 4A (totaal 18 punten)
Het bekendste boek van Erasmus is De Lof der Zotheid.
a. Noem vier voorbeelden van mensen met wie hij de spot dreef.
Bisschoppen, kardinalen, pausen, schoolmeesters, dichters, geleerden en
bestuurders.
(6)
b. Dreef hij ook de spot met het geloof zelf? Licht het antwoord toe.
Nee, hij wilde terug naar het zuivere geloof. Hij stak de draak met uiterlijk
vertoon en schijnheiligheid.
(6)
c. Waaraan was volgens Erasmus de ware christen te herkennen?
Het kenmerk van de ware christen is dat hij Christus in het diepste van zijn hart
koestert en zijn geloof in praktijk brengt door middel van vrome daden.
(3)
Vraag 4B (totaal 18 punten)
De handel van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) was bij de
oprichting al heel winstgevend.
a. Noem drie producten die grote winst opleverden.
Peper, kruidnagelen, foelie en nootmuskaat.
(6)
b. Welke drie bevoegdheden kreeg de VOC van de Staten-Generaal?
- De bevoegdheid verdragen te sluiten met vorsten.
- De bevoegdheid vestingen te bouwen.
- De bevoegdheid oorlog te voeren.
(5)
c. Was het zelfstandig gevestigde Nederlandse kooplieden ook toegestaan
handel te drijven met landen in Azië? Licht het antwoord toe.
Nee. De Staten-Generaal verleenden aan de VOC het monopolie op de
handel in Azië.
25
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Algemene Toelatingstoets 21+
Studiejaar 2016-2017
(4)
(3)
De VOC hield zich bezig met het stichten van handelsnederzettingen.
d. Waarom wilde de VOC geen grote gebieden beheersen?
Dat zou ten koste gaan van de winst.
Vraag 5A (totaal 18 punten)
In de tweede helft van de achttiende eeuw begon een reeks democratische
revoluties.
a. Welke revolutie vond eerder plaats: de Franse of de Amerikaanse Revolutie?
De Amerikaanse revolutie.
(5)
b. Wat was de aanleiding voor de Amerikaanse revolutie?
De kolonisten verzetten zich tegen de opgelegde belastingen uit het
moederland Groot-Brittannië.
(5)
c. Wat was de eis van de Amerikanen?
‘No taxation without representation’. Zij wilden vertegenwoordigd worden
in het Britse parlement.
(5)
d. Waarom brak er een oorlog uit?
De Britse kolonisten verenigden zich in een congres van dertien koloniën.
Dit congres zegde de gehoorzaamheid aan Groot-Brittannië op en dat
betekende oorlog.
(4)
(5)
Vraag 5B (totaal 18 punten)
Naast het socialisme kwam omstreeks 1870 ook het confessionalisme op.
a. Over welke twee maatschappelijke ontwikkelingen was de confessionele
stroming vooral bezorgd?
- Achteruitgang van het christendom.
- Verscherping van de klassentegenstellingen.
In de tweede helft van de negentiende eeuw woedde in Nederland de schoolstrijd.
b. Welk standpunt hadden de liberale politici in de schoolstrijd?
De overheid hoorde het bijzondere of christelijke onderwijs niet te
financieren omdat het geloof een particuliere zaak was. De overheid
diende alleen het openbaar onderwijs te financieren.
(5)
c. Welk standpunt hadden de confessionele politici in de schoolstrijd?
De confessionele politici vonden dat hun onderwijs dezelfde kwaliteit had
als het openbaar onderwijs en evengoed recht had op financiering door de
overheid, temeer omdat het christelijke deel van de bevolking ook
belasting betaalde.
(4)
d. Met welke regeling is er uiteindelijk vrede gesloten in de schoolstrijd?
Openbaar en bijzonder onderwijs zijn in de grondwet gelijkgesteld, ook
wat betreft de financiering.
(4)
Vraag 6A (totaal 18 punten)
Vele Nederlanders vonden in de zomer van 1940 dat het wel meeviel met de bezetting
door Duitsland.
a. Hoe is dat te verklaren?
De Duitse soldaten gedroegen zich in eerste instantie fatsoenlijk. De
Nederlandse ambtenaren en burgemeesters mochten blijven zitten als ze zich
loyaal opstelden.
De Nederlandse Unie was in 1940 positief gestemd, want de bezetting bood – zo dacht
zij – ook kansen.
26
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Algemene Toelatingstoets 21+
Studiejaar 2016-2017
(5)
b. Welke kansen zag de Nederlandse Unie?
Nu de democratie ten onder was gegaan zag zij kansen om de oude
verdeeldheid eindelijk te overwinnen. De Nederlandse Unie dacht dat het
mogelijk zou zijn onder Duitse leiding Nederland te vernieuwen.
(3)
c. Waarom werd de Nederlandse Unie in december 1941 verboden?
Omdat zij geen Nederlandse soldaten wilde werven voor het oostfront (de
oorlog tegen de Sovjet-Unie).
(6)
(3)
(5)
Vanaf 1941-1942 groeide de haat tegen de Duitse bezetters.
d. Geef daar vier redenen voor.
- De joden werden weggevoerd.
- Driehonderdduizend mensen moesten hun huis uit omdat er een
verdedigingslinie langs de kust moest komen.
- Een half miljoen mannen werd als dwangarbeider naar Duitsland gestuurd.
- 350.000 anderen doken onder om aan die dwangarbeid te ontkomen.
Vraag 6B (totaal 18 punten)
Na het aan de macht komen van Fidel Castro in Cuba in 1959 werden de relaties
met de Verenigde Staten gespannen.
a. Welke actie ondernamen de Verenigde Staten in 1961 ten aanzien van Cuba?
De VS organiseerden een invasie in Cuba.
De Cubacrisis van 1962 bracht de wereld dicht bij een kernoorlog.
b. Waar ging de Cubacrisis over?
De Sovjet-Unie bouwde raketlanceerinstallaties op Cuba. De VS vond dat
onacceptabel en eiste ontmanteling.
(5)
c. Waaruit blijkt dat de VS (in het geheim) uit waren op een compromis?
Zij gaven toe aan de eis van de Sovjet-Unie dat de VS zijn raketten uit
Turkije zou terugtrekken.
(5)
d. Wat was vermoedelijk bij de Cubacrisis het echte doel van de Sovjet-Unie?
Voorkomen dat de VS Cuba een tweede keer zouden aanvallen.
27
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Algemene Toelatingstoets 21+
Studiejaar 2016-2017
Bijlage 5:
Voorbeeldexamen Maatschappijleer (met antwoorden)
Dit is een voorbeeldexamen maatschappijleer, met het antwoordmodel erin verwerkt.
Hiermee krijgt u inzicht in de wijze waarop het examen wordt beoordeeld. In deel I telt
de verplichte vraag voor maximaal 20 punten, de overige vragen voor maximaal 10
punten per vraag. In deel II telt de schrijfopdracht voor maximaal 20 punten.
De vragen van dit voorbeeld waren geënt op de derde druk van Thema’s
Maatschappijleer. Enkele subvragen zijn niet op een op een te beantwoorden vanuit de
vierde druk. In cursief ziet u de antwoorden. De cijfers tussen haakjes bij de (sub)
vragen zijn richtlijn en hulpmiddel voor de correctie. De docenten die het werk nakijken,
komen zelf tot een vaststelling van het cijfer per (sub) vraag en het eindcijfer. Het
maximale aantal toe te kennen punten voor alle vragen en de opdracht samen is 100.
Het cijfer wordt bepaald door het aantal toegekende punten te delen door 10. Het cijfer
wordt afgerond op hele cijfers op de schaal van 1 t/m 10.
Om de vragen te maken heeft u, net als voor het echte examen, 2½ uur de tijd.
TOELATINGSONDERZOEK HBO
EXAMENOPGAVE MAATSCHAPPIJLEER
DATUM:
Tijdsduur: 2½ uur
Tijdstip: 14.00 – 16.30 uur.
Beste kandidaat,
Het examen maatschappijleer bestaat uit twee delen. U mag gerust beginnen met het
onderdeel dat u het beste ligt. Vergeet niet de verplichte vraag te maken.
DEEL I
Verplichte vraag (totaal 20 punten)
(5)
(5)
(5)
De meeste democratische landen hebben een grondwet. Dat geldt ook voor
Nederland.
a. Wat is de betekenis van de grondwet voor de Nederlandse samenleving?
De grondwet is een bindend middel in een pluriforme samenleving die
uit steeds meer culturen bestaat en heel uiteenlopende waarden en
normen kent.
Een belangrijk artikel in de Nederlandse grondwet is het eerste artikel.
b. Wat is de inhoud van dit artikel?
Artikel 1 verbiedt discriminatie op grond van godsdienst,
levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond
dan ook.
In hoofdstuk 1 van de grondwet staan de verschillende grondrechten. Meestal
wordt er een onderscheid gemaakt tussen de klassieke grondrechten en de
sociale grondrechten.
c. Wat zijn de klassieke grondrechten?
- Vrijheidsrechten, zoals de vrijheid van godsdienst, de vrijheid van
meningsuiting en het recht op de onaantastbaarheid van het lichaam.
- Gelijkheidsrechten, zoals het discriminatieverbod.
- Politieke rechten, zoals het kiesrecht en het recht op geheime, vrije
verkiezingen.
28
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Algemene Toelatingstoets 21+
Studiejaar 2016-2017
(5)
d. Wat is het verschil in betrokkenheid van de overheid tussen de klassieke
grondrechten en sociale grondrechten?
Als de overheid een klassiek grondrecht schendt, dan kun je naar de
rechter om je gelijk te halen. Dat geldt niet voor de schending van één
van de sociale grondrechten. De overheid heeft wel een zorgplicht,
bijvoorbeeld voor de werkgelegenheid, maar je kunt niet bij de rechter
een baan eisen.
Beantwoord 6 van de volgende 8 vragen (60 punten totaal/10 punten per
vraag)
(4)
Vraag 1 (10 punten)
Het tweede deel van het boek heeft als titel ‘rechtsstaat’. In een rechtsstaat zijn
een aantal rechtsgebieden te onderscheiden. Er is een belangrijk onderscheid
tussen privaatrecht en publiekrecht.
a. Wat is het verschil tussen privaatrecht en publiekrecht?
- Privaatrecht regelt de betrekkingen tussen burgers onderling.
- Publiekrecht regelt de betrekkingen tussen overheid en burgers.
(3)
b. Welke
-
(3)
c. Welke drie rechtsgebieden behoren tot het privaatrecht?
- Personen- en familierecht.
- Ondernemingsrecht.
- Vermogensrecht.
(4)
(4)
(2)
drie rechtsgebieden behoren tot het publiekrecht?
Staatsrecht.
Bestuursrecht.
Strafrecht.
Vraag 2 (totaal 10 punten)
Een hoofdstuk van het boek heeft de titel ‘Rechtsstaat ter discussie’.
a. Noem twee gebeurtenissen uit de afgelopen tien, vijftien jaar waardoor de
rechtsstaat ter discussie kwam te staan. Licht het antwoord toe.
- De aanslag op het WTC in New York op 11 september 2001, omdat
daarna de opsporingsbevoegdheden van de politie werden uitgebreid
(Wet terroristische misdrijven).
- Moord op Pim Fortuyn, omdat daarna veel burgers en politici veiligheid
een hogere prioriteit gaven dan de grondrechten.
- Moord op Theo van Gogh om dezelfde reden.
De bestrijding van de georganiseerde misdaad heeft ook tot veel discussie over
de rechtsstaat geleid.
b. Geef daarvoor een verklaring.
Bij de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit gebruikt(e) de
politie methoden die strijdig zijn met de wet en met grondrechten,
zoals inkijkoperaties (bijv. inbraak) en infiltratie (zich voordoen als
crimineel).
Ook de bestraffing van daders leidt tot discussie.
c. Welke vier soorten straffen worden onderscheiden?
- Vrijheidsstraf.
- Taakstraf.
- Geldboete.
- Bijkomende straffen.
29
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Algemene Toelatingstoets 21+
Studiejaar 2016-2017
(4)
(2)
(4)
(4)
Vraag 3 (totaal 10 punten)
Het derde deel van het boek gaat over de parlementaire democratie. Nederland
kent drie bestuurslagen.
a. Hoe wordt de parlementaire democratie in elke bestuurslaag gerealiseerd?
- Tweede Kamer: rechtstreeks gekozen in landelijke verkiezingen.
- Eerste Kamer: getrapt gekozen door Provinciale Staten.
- Provinciale Staten: rechtstreeks gekozen in provinciale verkiezingen.
- Gemeenteraad: rechtstreeks gekozen in gemeentelijke verkiezingen.
b. Waarom is 1848 een belangrijk jaar voor de parlementaire democratie in
Nederland?
- In 1848 werd de macht van de koning ingeperkt.
- De macht van het parlement werd vergroot.
In een democratie hebben politieke partijen een viertal belangrijke functies.
c. Noem deze vier functies en licht deze toe.
- Integratiefunctie: het verbinden van mensen met vergelijkbare idealen.
- Informatiefunctie: het informeren van kiezers over standpunten.
- Participatiefunctie: het stimuleren van kiezers om actief deel te nemen
aan de politiek.
- Selectiefunctie: het voorbereiden en voordragen van kandidaten.
Vraag 4 (totaal 10 punten)
Als het over politiek gaat, hanteren wij volgens het boek ‘versimpelde indelingen’
als progressief/conservatief en links/rechts.
a. Wat wordt verstaan onder de begrippen progressief en conservatief?
- Progressief: vooruitstrevend, de maatschappij willen veranderen.
- Conservatief: behoudend, alles bij het oude laten.
(2)
Het boek stelt dat progressief en conservatief geen handige begrippen zijn om
politieke partijen in te delen.
b. Waarom niet?
Een zich progressief noemende partij zoals GroenLinks wil bijvoorbeeld niet
dat Schiphol verder uitbreidt. En dat zou je conservatief kunnen noemen.
(4)
De begrippen links en rechts gebruiken we om verschillende visies op de rol van
de overheid op sociaaleconomisch terrein weer te geven.
c. Van welke twee tegengestelde visies is er bij links en rechts sprake?
- Links: sturende rol.
- Rechts: terughoudende rol.
(3)
(3)
Vraag 5 (10 punten)
Het vierde deel van het boek gaat over de ‘pluriforme samenleving’.
a. Waarom wordt in het boek de voorkeur gegeven aan het begrip ‘pluriforme
samenleving’ boven het begrip ‘multiculturele samenleving’?
Bij het woord multicultureel denkt men meestal aan het verschil tussen
autochtonen en allochtonen, maar er zijn meer verschillen, zoals religieuze
verschillen, leeftijds-verschillen, regionale verschillen.
Tot in de jaren ’60 was Nederland een sterk verzuilde samenleving.
b. Wat was die verzuiling?
Mensen organiseerden zich rondom hun geloof of levensovertuiging. Zo
had elk geloof/levensovertuiging zijn eigen verenigingen, vakbonden,
scholen, omroepen, kranten en politieke partijen.
30
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Algemene Toelatingstoets 21+
Studiejaar 2016-2017
(4)
(3)
In de tweede helft van de jaren ’60 kwam een einde aan de verzuiling.
c. Geef daarvoor twee verklaringen.
- De tanende invloed van de grote kerken op de leden.
- De opkomst van de televisie.
- In tegenstelling tot eerder ontstonden er steeds meer contacten tussen
mensen uit verschillende zuilen, zodanig dat men zich niet meer
organiseerde rondom een geloof of levensovertuiging.
Vraag 6 (10 punten)
De pluriformiteit in Nederland nam na de Tweede Wereldoorlog toe door de komst
van mensen uit de voormalige koloniën.
a. Noem drie groepen die afkomstig zijn uit deze voormalige koloniën.
- Indo’s.
- Molukkers.
- Surinamers.
(3)
b. Geef voor elke groep aan wat de reden voor de komst naar Nederland was.
- Indo’s hoopten op een betere toekomst.
- Molukkers werden bedreigd in Indonesië.
- Surinamers kwamen voor studie.
(4)
Nederland werd nog meer pluriform door de komst van gastarbeiders uit de
Middellandse Zeelanden. Later groeide deze categorie door gezinsvorming en
gezinshereniging.
c. Wat wordt onder gezinsvorming en gezinshereniging verstaan?
- Gezinsvorming: inwoner van Nederland wil trouwen met iemand uit
een ander land.
- Gezinshereniging:(arbeids)migrant laat vrouw en kinderen overkomen
uit het land van herkomst.
(3)
(3)
(4)
Vraag 7 (totaal 10 punten)
In de jaren ’70 kwam de Nederlandse verzorgingsstaat onder druk te staan.
a. Welke drie aanwijzingen waren hiervoor?
- Teveel mensen deden een beroep op een uitkering.
- Mensen werden te weinig gestimuleerd om een betaalde baan te
aanvaarden.
- Er werd misbruik gemaakt van voorzieningen.
b. Licht elke aanwijzing toe.
- Teveel uitkeringen: gevolg van werkloosheid en toenemend aantal
vrouwen dat beroep deed op uitkering.
- Te weinig stimulans: ten eerste geen financiële prikkel omdat een baan
niet tot een hoger inkomen leidde als gevolg van verlies van
huurtoeslag e.d; ten tweede mocht men werk weigeren dat niet paste
bij hun ervaring en opleidingsniveau.
- Fraude: bijvoorbeeld samenwonenden schrijven zich in op twee
adressen om zo een hogere uitkering te ontvangen.
In de jaren ’80 nam de overheid maatregelen om de ontstane problemen met
betrekking tot de verzorgingsstaat te bestrijden.
c. Noem vier van deze maatregelen.
- Bezuinigen op uitkeringen.
- Strengere controle.
- Versterken/vergroten van de eigen verantwoordelijkheid.
- Stimuleren van het bedrijfsleven.
31
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Algemene Toelatingstoets 21+
Studiejaar 2016-2017
(6)
(1)
(3)
Vraag 8 (totaal 10 punten)
a. Hoe stonden de drie belangrijkste politieke stromingen in Nederland tegenover
de verzorgingsstaat? Geef in uw antwoord aan wat voor elk daarbij de overweging
was.
- Liberalen waren positief vanwege het handhaven van de vrije
ondernemingsgewijze productie.
- Confessionelen waren positief vanwege de belangrijke positie voor het
maatschappelijk middenveld en vanwege het harmoniemodel.
- Socialisten waren positief vanwege het sociale zekerheidsstelsel,
waardoor de ongelijkheid zou kunnen verminderen.
Sociale verzekeringen en sociale voorzieningen zijn belangrijke pijlers van de
verzorgingsstaat.
b. Wat is het verschil tussen sociale verzekeringen en sociale voorzieningen? Geef
van beide een voorbeeld. (169-171)
- Sociale verzekeringen zijn alleen voor verzekerden. Voorbeeld: de
Werkloosheidswet (WW).
- Sociale voorzieningen bestaan voor die situaties waarvoor geen
verzekeringen zijn. Voorbeeld: Wet werk en bijstand.
c. Noem drie volksverzekeringen.
- Algemene Ouderdomswet (AOW).
- Algemene Nabestaandenwet (ANW).
- Algemene Kinderbijslagwet (AKW).
Deel II (20 punten)
Maak één van de volgende opdrachten. Gebruik hiervoor minimaal 150 woorden.
I. Bestrijd of verdedig de volgende stelling: ‘De kredietcrisis bewijst het failliet
van het economisch liberalisme.’
II. Bestrijd of verdedig de volgende stelling: ‘TBS is geen straf.’
Beoordelingscriteria voor deze opdracht:
1. Minstens 150 woorden gebruikt? (minder woorden, geen punten)
2. Is er sprake van een duidelijke keuze voor één van de twee stellingen? (5
punten)
3. Wordt er gebruik gemaakt van argumenten? (5 punten)
4. Is er een logische opbouw van het betoog? (5 punten)
5. Is er sprake van een eenduidig standpunt pro of contra de gekozen
stelling? (Dus geen gebruik van de constructie ‘enerzijds, anderzijds’ en
uiteindelijk geen eigen standpunt bepalen.) (niet eenduidig, geen punten)
6. Worden er relaties gelegd met de bestudeerde stof voor maatschappijleer?
(5 punten)
32
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Algemene Toelatingstoets 21+
Studiejaar 2016-2017
Bijlage 6:
Voorbeeldexamen Nederlands 1 (met antwoorden)
Onderstaand treft u voorbeeldtekst 1 uit de Volkskrant aan, getiteld Stad hoort beschaafde
wanorde te zijn. Daaronder staan de bijbehorende vragen die u in goed Nederlands en in
volledige zinnen moet beantwoorden en de schrijfopdracht die u in goed Nederlands en in
volledige zinnen moet maken. Met deze opdracht wordt niet uw mening getoetst, maar de wijze
waarop u deze formuleert en met argumenten onderbouwt. U kunt hierbij uiteraard gebruik
maken van uw eigen ervaringen en kennis. Zorg er wel voor dat de schrijfopdracht tenminste
500 woorden telt. Gebruikt u minder dan 500 woorden, dan wordt deze opdracht niet
nagekeken en als onvoldoende beschouwd.
Bij de vragen ziet u in cursief de antwoorden, als ook een uitgewerkte
schrijfopdracht. De cijfers die tussen haakjes staan bij de vragen en subvragen gelden
als richtlijn (hulpmiddel) bij de correctie. Het maximale aantal toe te kennen punten voor
alle vragen en de opdracht samen is 200 (100 voor de tekstverklaring en 100 voor de
schrijfopdracht). De docenten die het werk nakijken, maken zelf een precieze afweging
bij het toekennen van een cijfer per (sub)vraag en het vaststellen van het eindcijfer. Het
cijfer wordt bepaald door het aantal toegekende punten te delen door 20. Het eindcijfer
wordt afgerond op hele cijfers op de schaal van 1 t/m 10.
Om de vragen te maken en de schrijfopdracht uit te voeren heeft u, net als voor het echte
examen, drie uur de tijd.
TOELATINGSTOETS 21+ HBO
EXAMENOPGAVE NEDERLANDS
DATUM:
Tijdsduur: 3 uur
Tijdstip: 10.00 – 13.00 uur
Beste kandidaat,
Hieronder staat een Nederlandse tekst, waarover u vragen moet beantwoorden en een
opdracht moet maken. De antwoorden moeten worden gegeven in goed Nederlands en
in volledige zinnen.
Stad hoort beschaafde wanorde te zijn
(Naar het gelijknamige artikel door René Boomkens in de Volkskrant van 29 maart 2008)
5
10
15
Praten over de stad is praten over alle concrete, alledaagse details van de menselijke
samenleving en cultuur. Praten over de stad is daarmee de filosofische bezigheid bij uitstek:
het aan de orde stellen van problemen waarvoor niemand een oplossing lijkt te hebben. De
stad is tegelijkertijd het summum van beschaving én van wanorde. De stad is een
drempelwereld tussen orde en chaos, tussen privésfeer en publieke sfeer, tussen markt en
overheid, tussen massa en individu, tussen legaliteit en illegaliteit, tussen thuis en
vreemdheid. Juist die dubbelzinnigheid van de stad maakt haar ongrijpbaar voor iedereen die
op zoek is naar orde. Dat wil zeggen naar de een of andere vorm van voorspelbaarheid: die
van menselijk welbevinden of geluk, die van gegarandeerde winst, of die van een geordend
publiek leven.
Wat vaak miskend wordt, is dat de stad altijd al bestaat als de meest geslaagde poging om
op een directe, fysieke manier een zekere orde aan te brengen in de natuurlijke wanorde van
het menselijke verkeer. Direct en fysiek: de stad bestaat ook zonder het stadsbestuur. Dat is
een overdrijving, maar voor steden geldt wat voor staten niet geldt: ze bestaan ook echt,
materieel, fysiek, ruimtelijk. Staten zijn politieke bedenksels. Steden deels ook, maar hun
denkbeeldigheid is minder abstract. Je kunt Joegoslavië opheffen en afschaffen, maar geldt
33
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Algemene Toelatingstoets 21+
Studiejaar 2016-2017
20
25
30
35
40
45
50
55
60
65
70
dat ook voor Belgrado of Amsterdam? Meer dan staten zijn steden de belichaming van onze
culturele en politieke verbeelding. Simpelweg omdat ze ook in onze alledaagse en directe
zintuiglijke ervaring belichaamd worden en voelbaar zijn.
Zonder te overdrijven zou je kunnen stellen dat wat wij ‘beschaving’ noemen, of ‘onze
democratische verworvenheden’ of ‘de Verlichting’ zelfs, het product is van de stedelijke
cultuur en van het proces van geleidelijke verstedelijking van de samenleving. Steden zijn
beschavingsmachines, simpelweg omdat ze ‘verdichtingsmachines’ zijn: ze brengen de meest
uiteenlopende culturen, stijlen, sociale lagen en professionele activiteiten bij elkaar in een
beperkte ruimte.
Toch is de stad de afgelopen vijftig jaar allesbehalve populair geweest. Niet alleen de rijken
en de bejaarden, op zoek naar ruimte en rust, verlieten de stad. Het zou eerlijker zijn te
erkennen dat vrijwel de helft van de bevolking na de Tweede Wereldoorlog de stad de rug
heeft toegekeerd en zelfbewust heeft gekozen voor een leven in suburbia. Meer dan de helft
van de Amerikaanse bevolking leidt al decennialang een suburbaan bestaan, een bestaan dat
in soapseries en films uitentreuren is geridiculiseerd als voorspelbaar, gestandaardiseerd en
bekrompen – en dus als echt antistedelijk. In Nederland hebben we haast identieke clichés
klaar staan: schuttingen van Gamma, Senseo-koffieapparaten, woonerven, verkeersdrempels,
bloemkoolwijken. In werkelijkheid, zo blijkt uit uiteenlopende onderzoeken, zijn de verschillen
tussen ‘echte’ stedelingen en buitenwijkbewoners te verwaarlozen. Zowel de clichés over
suburbia als die over die o zo gezellige, drukke en diverse binnensteden (althans, zoals ze
vroeger waren) blijken vooral vooroordelen te zijn.
In het algemeen overheerst de neiging om de invloed van ruimtelijke omstandigheden sterk
te overschatten. Die functionele blik op onze steden heeft de afgelopen halve eeuw een nogal
funeste uitwerking op diezelfde steden gehad: men dacht ruimten langs functionele lijnen te
moeten en kunnen inrichten: zo ontstonden zuivere bedrijfsgebieden, woonwijken,
recreatiegebieden. Deels was dit wellicht onvermijdelijk, maar deels ook niet, getuige de
huidige kritiek op al te monofunctionele woonwijken en bedrijfsterreinen, kritiek die niet van
‘buiten’ komt, maar die door bewoners en ondernemers zelf wordt geventileerd.
Monofunctionaliteit bedreigt precies de ‘verdichtingsfunctie’ van steden: het vermogen van
steden om zeer uiteenlopende praktijken, vormen van bedrijvigheid en culturen bij elkaar te
brengen en met elkaar te confronteren.
Maar de kritiek op de dodelijke effecten van het principe van functiescheiding bij het
ontwerpen van stedelijke ruimte is al weer zo'n kwart eeuw oud. Steden zijn intussen een
geheel nieuwe fase in gegaan, een nieuwe beschavingsfase zelfs: die van de informatisering
en virtualisering. De clichés over de saaie buitenwijkbewoner verliezen onmiddellijk hun
betekenis wanneer we ons afvragen waar die zich – zittend in zijn voorspelbare woonkamer –
niet al kan bevinden met behulp van muis en toetsenbord. Misschien chat hij met bevriende
Australische vogelaars of bestelt hij Russische bruiden via internet, wellicht mailt hij met
Osama Bin Laden. Bij wijze van spreken. Maar toch.
De stad heeft er een dimensie bij gekregen. Veel stedelingen wonen en werken niet alleen
meer op de fysieke plekken die ze lichamelijk innemen, ze zijn tegelijkertijd ook op vele
andere plekken. Zo gaat het met veel van onze dagelijkse stedelijke beslommeringen. Ze
lijken nog steeds lokaal, maar voor je het weet zijn ze ‘overal elders’ ook aanwezig. We lopen
door de supermarkt, maar tegelijkertijd kletsen we wat af met vrienden en vriendinnen die
geheel ergens anders in de kroeg zitten of aan het tennissen zijn.
Dit alles heeft een cruciaal gevolg. Vroeger was de belangrijkste economische en sociaalculturele relatie die steden onderhielden, die met hun ‘stadsgrens’ of ‘achterland’ in
geografische zin. Nu is de belangrijkste relatie van steden vaak de relatie die zij onderhouden
met andere steden elders in de wereld – in een immens netwerk van knooppunten dat vooral
dankzij digitale informatiestromen in stand wordt gehouden. En terwijl velen dachten dat
digitalisering en virtualisering het belang van specifieke plekken (steden met name) overbodig
zouden maken, gebeurde het tegenovergestelde: steden werden nóg belangrijker dan ze al
waren. Hun aloude knooppuntfunctie op nationaal of continentaal gebied werd slechts
versterkt door hun nieuwe rol als knooppunt in het mondiale digitale netwerk. Steden zijn nu
34
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Algemene Toelatingstoets 21+
Studiejaar 2016-2017
75
80
85
90
95
100
105
110
115
dubbelknooppunten: ze verbinden niet alleen de vele digitale stromen, ze verknopen die
stromen ook met het alledaagse, fysieke leven in het stadscentrum, waar al zoveel
maatschappelijke, economische en culturele praktijken bij elkaar kwamen. De grotere steden
in de wereld zijn op die manier allengs belangrijker aan het worden dan de staten waartoe zij
behoren. Londen is vermoedelijk invloedrijker als financieel-economisch en cultureel
knooppunt in de globale werkelijkheid, dan als nationaal-politiek centrum. En in die zin is
Amsterdam mondiaal gesproken belangrijker dan Den Haag.
Maar daarmee stuiten we op een tweede cruciale verandering: Amsterdam en Den Haag
zijn nauwelijks nog te beschouwen als afzonderlijke steden. Infrastructureel, economisch en
cultureel zijn zij onderdeel van één groot stedelijk gebied. Tot nog toe hadden we daar de
term ‘Randstad Holland’ voor gereserveerd, maar eigenlijk zouden we heel Nederland als één
stedelijk knooppunt moeten zien, van Cadzand tot Roodeschool, en van Vaals tot Den Helder.
Het traditionele onderscheid tussen stad en platteland is in feite ook vervallen. De periferie
vervult in wezen een belangrijke culturele functie in het stedelijk veld: ze biedt ruimte en rust
aan vermoeide stedelingen, naast specifieke agrarisch-industriële functies als glastuinbouw en
grootschalige veehouderij. We kunnen nog een stap verder zetten: het stedelijk gebied van
Nederland sluit naadloos aan bij dat van Vlaanderen en Brussel, en bij het Roergebied. Ook de
politieke en culturele verschillen tussen de diverse delen van deze nieuwe megacity zijn
verwaarloosbaar.
Informatiestromen lopen allemaal lekker, en ook geld gaat probleemloos van het ene naar
het andere werelddeel. Goederen leveren iets meer problemen op, maar de echte ellende van
vandaag de dag begint bij mensenstromen. De mondiale migratie van mensen
(arbeidskrachten, illegalen, asielzoekers, toeristen, zakenlieden, kunstenaars en ‘sterren’) is
de laatste decennia geëxplodeerd. Maar anders dan informatie of kapitaal verloopt de
mondiale verplaatsing van mensen niet zonder problemen. Preciezer: zij vormt het grootste
politieke en culturele probleem, en dat probleem neemt alleen maar toe.
Allereerst vestigen de meeste migranten zich in de stedelijke centra en vormen zij daar al
snel een meerderheid of grote minderheid. Hoe makkelijk migranten zich doorgaans ook
aanpassen aan de lokale omstandigheden, hun soms massale en tegelijk onwennige
aanwezigheid kan een zware wissel trekken op de culturele en sociale continuïteit van steden
en stadswijken. Een levendige stad en stadswijk vereisen de zelfbewuste en actieve
aanwezigheid van mensen die zichzelf als ‘burger’ van die stad of wijk beschouwen. Veel
migranten doen er begrijpelijkerwijs wat langer over dan autochtonen om zich een dergelijke
rol aan te meten.
Daarnaast bestaat een belangrijk deel van de migranten uit relatief kansarme, in ieder
geval vaak laaggeschoolde mensen zonder veel uitzicht op een succesvolle arbeidscarrière.
Alle ‘mondiale steden’ blijken juist dit type migranten aan te trekken (en wie zou zich daarover
verbazen), naast de vele superrijken, bekende wereldburgers en toparchitecten – en deze
migranten zijn ook werkelijk ‘gewenst’ in economische zin. Maar migrantengroepen zullen
dankzij satelliet en internet ook een meer transnationaal karakter krijgen: ze zullen veel
actiever dan voorheen in contact blijven met de cultuur van het moederland. Dat leidt niet
zozeer tot ‘dubbele loyaliteiten’, zoals in Nederland vaak bezorgd wordt gesteld, maar het
betekent dat onze steden zelf onvermijdelijk ook transnationaler worden.
Voor de Nederlandse steden – of voor ‘de stad Nederland’ – zal deze geleidelijke
transnationalisatie de grootste uitdaging van de komende jaren worden. Dan zal blijken of de
stad nog steeds de beschavingsmachine is die we altijd dachten: een groot democratisch
laboratorium, een podium voor het voortgaande publieke debat. De stad kan ook een
verzameling middeleeuwse burchten worden, waar alles in het teken van bewaking, controle
en beveiliging staat. Dat alles ligt in de handen van de stedelingen zelf, transnationaal of niet.
35
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Algemene Toelatingstoets 21+
Studiejaar 2016-2017
Vragen, antwoorden en puntenberekening van de tekstverklaring en de
opdracht.
(7)
(7)
(8)
(6)
(6)
Vraag 1 (totaal 14 punten)
De schrijver van het artikel, René Boomkens, heeft het over de ‘dubbelzinnigheid van de
stad’.
a. Wat verstaat hij daaronder?
Onder de ’dubbelzinnigheid van de stad’ verstaat de schrijver het dubbele
karakter van de stad: enerzijds het summum van beschaving en anderzijds van
wanorde. De stad is een drempelwereld tussen orde en chaos, tussen privésfeer
en publieke sfeer, tussen markt en overheid, tussen massa en individu, tussen
legaliteit en illegaliteit, tussen thuis en vreemdheid.
b. Waar leidt die dubbelzinnigheid toe?
Die dubbelzinnigheid van de stad maakt de stad ongrijpbaar voor iedereen die op
zoek is naar orde.
Vraag 2 (totaal 8 punten)
Wat zijn volgens Boomkens de verschillen tussen stad en staat?
De verschillen tussen stad en staat zijn de volgende. De stad bestaat in
tegenstelling tot de staat echt, in materieel, fysiek en ruimtelijk opzicht, en ook
zonder stadsbestuur. Meer dan staten zijn steden de belichaming van onze
culturele en politieke verbeelding. Simpelweg omdat ze ook in onze alledaagse
en directe zintuiglijke ervaring belichaamd worden, voelbaar zijn. Staten zijn
politieke bedenksels. Je kunt een staat opheffen en afschaffen, maar een stad
niet.
Vraag 3 (totaal 18 punten)
René Boomkens stelt dat meer dan de helft van de Amerikaanse bevolking al
decennialang een suburbaan bestaan leidt.
a. Wat is volgens hem het beeld dat in Amerika en in Nederland doorgaans van het
‘suburbane bestaan’ geschetst wordt?
Het beeld dat in Amerika en in Nederland van het suburbane bestaan wordt
geschetst is volgens de schrijver dat van soapseries en films. Daarin wordt dat
bestaan uitentreuren geridiculiseerd als voorspelbaar, gestandaardiseerd en
bekrompen – en dus als echt antistedelijk. In Nederland hebben we haast
identieke clichés klaar staan: schuttingen van Gamma, Senseo-koffieapparaten,
woonerven, verkeersdrempels, bloemkoolwijken.
b. Klopt dat beeld volgens de schrijver?
Dat beeld klopt volgens de schrijver niet, want in werkelijkheid, zo blijkt uit
uiteenlopende onderzoeken, zijn de verschillen tussen ‘echte’ stedelingen en
buitenwijkbewoners te verwaarlozen. Zowel de clichés over suburbia als die over
die o zo gezellige, drukke en diverse binnensteden blijken vooral vooroordelen te
zijn.
36
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Algemene Toelatingstoets 21+
Studiejaar 2016-2017
(6)
(6)
(6)
(7)
c. Wat vindt u zelf van het beeld dat van het Nederlandse ‘suburbane bestaan’ wordt
neergezet?
Hier wordt een kort tekstje verwacht waarin een standpunt wordt ingenomen
plus een argument daarvoor. Een antwoord zou als volgt kunnen luiden: ‘Zelf
woon ik in een stad, sterker nog, in de hóófdstad, Amsterdam, tegen het
centrum aan, met de bioscopen, theaters en andere uitgaansgelegenheden op
loopafstand. Graag koester ik het beeld van mezelf als progressieve
stadsbewoner die volop gebruikmaakt van alle cultuur die Amsterdam te bieden
heeft. Ik zóú elke dag, of in ieder geval elk weekend, naar een toneelstuk kunnen
gaan, naar een opera, naar ballet of naar een prachtige vijfsterrenfilm. En ik zóú
elke week naar de talloze galerietjes kunnen slenteren om een zeefdruk,
schilderij, beeld of stuk keramiek te kopen. Of in ieder geval om met de
galeriehoud(st)er over de laatste ontwikkelingen in de kunst van gedachten te
wisselen. Kortom, ik zou tot de binnenstedelijke elite kúnnen behoren. Maar in
feite werk ik keihard om geld te verdienen voor mijn gezin met dochters van 12
en 10 en heb ik helemaal geen tijd en zin om al die cultuurvormen te
onderhouden. In plaats daarvan geniet ik ’s avonds thuis op de bank van een
Senseo kopje koffie en shop ik graag bij de IKEA en Praxis voor een doe-het-zelfkast en dito buro voor mijn oudste dochter die naar de middelbare school gaat.
Lekker praktisch, en nog relatief goedkoop ook. En hoop ik dat het stadsdeel ook
in de buurt van het centrum verkeersdrempels laat aanleggen, want als er íéts is
dat ouders belangrijk vinden, dan is het de veiligheid van hun kinderen die elke
dag naar scholen in het centrum fietsen. En die veiligheid van de kinderen wordt
met verkeersdrempels om de snelheid van (vracht)auto’s te drukken, beter
gegarandeerd. Ik concludeer: in het diepst van mijn gedachten ben ik een
rasechte binnenstedeling, maar in het diepst van mijn dagelijkse praktijk leid ik
een vooral suburbaan bestaan. Niks mis mee. En ik zal vermoedelijk niet de
enige zijn.’
Vraag 4 (totaal 12 punten)
Boomkens beschrijft ‘monofunctionele woonwijken en bedrijfsterreinen’.
a. Wat verstaat hij daaronder?
Onder monofunctionele wijken verstaat Boomkens de inrichting van ruimten
langs functionele lijnen (gebaseerd op één functie); zo ontstonden zuivere
bedrijfsgebieden, woonwijken, recreatiegebieden.
b. Wat wordt als een groot nadeel ervan gezien?
Zowel bewoners als ondernemers zien als nadeel van monofunctionaliteit dat
deze de ‘verdichtingsfunctie’ van steden bedreigt, d.w.z. het vermogen van
steden om zeer uiteenlopende praktijken, vormen van bedrijvigheid en culturen
bij elkaar te brengen en met elkaar te confronteren.
Vraag 5 (totaal 14 punten)
Boomkens noteert: ‘De stad heeft er een dimensie bij gekregen.’
a. Wat bedoelt hij daarmee?
Met die nieuwe dimensie bedoelt de schrijver dat steden een nieuwe
beschavingsfase zijn ingegaan, te weten die van de informatisering en
virtualisering. Veel stedelingen wonen en werken niet alleen meer op de fysieke
plekken die ze lichamelijk innemen, ze zijn tegelijkertijd ook op vele andere
plekken. Zo gaat het met veel van onze dagelijkse stedelijke beslommeringen.
Ze lijken nog steeds lokaal, maar voor je het weet zijn ze ‘overal elders’ ook
aanwezig.
37
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Algemene Toelatingstoets 21+
Studiejaar 2016-2017
(7)
(7)
(7)
(8)
(6)
b. Tot welke veranderingen – in vergelijking met vroeger – van de positie van de
grotere steden in de wereld heeft deze extra dimensie geleid?
Deze extra dimensie leidt ertoe dat de belangrijkste relatie van steden de relatie
is die zij onderhouden met andere steden elders in de wereld, dankzij een
immens netwerk van knooppunten dat vooral dankzij digitale informatiestromen
in stand wordt gehouden. Vroeger was de belangrijkste relatie van steden de
economische en sociaal-culturele relatie die onderhielden met hun ‘stadsgrens’ of
‘achterland’ in geografische zin.
Vraag 6 (totaal 14 punten)
‘Zij vormt het grootste politieke en culturele probleem, en dat probleem neemt alleen
maar toe,’ schrijft Boomkens.
a. Wat is volgens hem het grootste politieke en culturele probleem?
Het grootste politieke en culturele probleem is volgens de schrijver de mondiale
migratie van mensen (arbeidskrachten, illegalen, asielzoekers, toeristen,
zakenlieden, kunstenaars en ‘sterren’).
b. Om welke redenen neemt dat probleem volgens de schrijver alleen maar toe?
Dat probleem neemt om de volgende redenen toe. Allereerst vestigen de meeste
migranten zich in de stedelijke centra en vormen daar al snel een meerderheid of
grote minderheid. Hoe makkelijk migranten zich doorgaans ook aanpassen aan
de lokale omstandigheden, hun soms massale en tegelijk onwennige
aanwezigheid kan een zware wissel trekken op de culturele en sociale continuïteit
van steden en stadswijken. Verder doen veel migranten er begrijpelijkerwijs wat
langer over dan autochtonen om zich een burgerschapsrol aan te meten.
Daarnaast bestaat een belangrijk deel van de migranten uit relatief kansarme, in
ieder geval vaak laaggeschoolde mensen zonder veel uitzicht op een succesvolle
arbeidscarrière. Alle ‘mondiale steden’ blijken juist dit type migranten aan te
trekken (en wie zou zich daarover verbazen), naast de vele superrijken, bekende
wereldburgers en toparchitecten – en deze migranten zijn ook werkelijk
‘gewenst’ in economische zin. Maar migrantengroepen zullen dankzij satelliet en
internet ook een meer transnationaal karakter krijgen: ze zullen veel actiever
dan voorheen in contact blijven met de cultuur van het moederland. Dat leidt
niet zozeer tot ‘dubbele loyaliteiten’, zoals in Nederland vaak bezorgd wordt
gesteld, maar het betekent dat onze steden zelf onvermijdelijk ook
transnationaler worden.
Vraag 7 (totaal 8 punten)
Wat ligt volgens de schrijver ‘in de handen van de stedelingen zelf’?
In de handen van de stedelingen zelf ligt het om de stad de beschavingsmachine
te laten zijn waarvan we altijd dachten dat ze dat was: een groot democratisch
laboratorium, een podium voor het voortgaande publieke debat. De andere optie
is de stad zich laten ontwikkelen tot een verzameling middeleeuwse burchten,
waar alles in het teken van bewaking, controle en beveiliging staat.
Vraag 8 (totaal 12 punten)
De functie van een artikel kan zijn om te informeren, commentaar te geven, te
overtuigen en aan te zetten tot actie.
a. Alinea 7 (regel 55 t/m 60, De stad heeft t/m het tennissen zijn) is een voorbeeld van
een informerende alinea. Leg uit waarom deze alinea voornamelijk is bedoeld om de
lezer te informeren.
In deze alinea presenteert de schrijver zo objectief mogelijk een aantal
feitelijkheden:
38
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Algemene Toelatingstoets 21+
Studiejaar 2016-2017
- De stad heeft er een dimensie bij gekregen. Veel stedelingen wonen en werken
niet alleen meer op de fysieke plekken die ze lichamelijk innemen, ze zijn
tegelijkertijd ook op vele andere plekken.
- Tijdens onze dagelijkse stedelijke beslommeringen lijken we alleen op een
lokale plek (bijvoorbeeld een supermarkt) aanwezig, maar we kunnen ‘overal
elders’ ook aanwezig zijn, kletsend via mobiele apparatuur etc. met vrienden en
vriendinnen die geheel ergens anders in de kroeg zitten of aan het tennissen
zijn.
b. Alinea 8 (regel 61 t/m 75, Dit alles heeft t/m dan Den Haag) is een voorbeeld van
een overtuigende alinea. Leg uit waarom deze alinea voornamelijk is bedoeld om de
lezer te overtuigen.
In deze alinea presenteert de schrijver zijn mening en onderbouwt die mening
met argumenten en/of voorbeelden.
- Mening. Tegenwoordig is de belangrijkste relatie van steden de relatie die zij
onderhouden met andere steden elders in de wereld – in een immens netwerk
van knooppunten dat vooral dankzij digitale informatiestromen in stand wordt
gehouden. Steden werden nóg belangrijker dan ze al waren.
- Argumenten en/of voorbeelden. De aloude knooppuntfunctie van steden op
nationaal of continentaal gebied werd slechts versterkt door hun nieuwe rol als
knooppunt in het mondiale digitale netwerk. Steden zijn nu dubbelknooppunten:
ze verbinden niet alleen de vele digitale stromen, ze verknopen die stromen ook
met het alledaagse, fysieke leven in het stadscentrum, waar al zoveel
maatschappelijke, economische en culturele praktijken bij elkaar kwamen.
- Mening. De grotere steden in de wereld zijn op die manier allengs belangrijker
aan het worden dan de staten waartoe zij behoren.
- Argumenten en/of voorbeelden. Londen is vermoedelijk invloedrijker als
financieel-economisch en cultureel knooppunt in de globale werkelijkheid, dan
als nationaal-politiek centrum. En in die zin is Amsterdam mondiaal gesproken
belangrijker dan Den Haag.
(6)
Opdrachten (kies 1 van de 3 uit)
Opdracht 1
Schrijf een ingezonden brief aan de Volkskrant waarin u reageert op het artikel van René
Boomkens. U kunt uiteraard voor of tegen zijn, als dit maar gebeurt op basis van argumenten.
Opdracht 2
Schrijf een informatieve of beschouwende tekst waarin u één van de volgende onderwerpen
vanuit verschillende invalshoeken behandelt. Nota bene: een informatieve tekst bevat veel
voor- of inlichtende informatie, feiten over een bepaald onderwerp; een beschouwende tekst is
een tekst waarin de overdenkingen met betrekking tot een bepaald onderwerp kritisch worden
geformuleerd.
-
De stad is het toppunt van beschaving én van wanorde.
De stad kan prima bestaan zonder stadsbestuur.
Mensenstromen zijn hét tegenwoordige probleem in Nederland.
Een rijke migrant is meer welkom dan een arme.
Het onderscheid tussen stad en platteland is weggevallen.
Opdracht 3
De schrijver van het artikel, René Boomkens, is van mening dat de geleidelijke
transnationalisatie van ‘de stad Nederland’ de grootste uitdaging van de komende jaren zal
worden. Bent u het hiermee eens? Schrijf een betoog waarin u uw mening hierover uiteenzet.
39
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Algemene Toelatingstoets 21+
Studiejaar 2016-2017
Het gebruik van argumenten uit de tekst is toegestaan, maar deze moeten dan wel in eigen
woorden worden weergegeven.
De definitie van ‘betogen’ is volgens de Dikke Van Dale: ‘Door redenering trachten aan te
tonen, aannemelijk te maken of te bewijzen. Synoniem: argumenteren.’
Puntentoekenning voor de schrijfopdracht (100 punten)
Bij de puntentoekenning voor de schrijfopdracht gaan we uit van de volgende criteria.
Algemeen: bestaat de schrijfopdracht uit minder dan 500 woorden, dan wordt deze
opdracht niet nagekeken en als onvoldoende beschouwd
(totaal: 45)
(totaal: 45)
(totaal: 10)
Inhoudelijke structuur, opbouw > inleiding, vraagstelling, logica,
samenhang, argumentatie, afronding.
Structuur naar vorm, taalgebruik > alinea’s, correcte spelling, zinsbouw.
Mate van diepgang, algemene ontwikkeling, vocabulaire > op HBO-niveau.
Voorbeeld van een betoog, geschreven door een examenkandidaat, beoordeeld als ruim
voldoende.
In de afgelopen jaren zijn er veel migranten bijgekomen in Nederland. Velen hebben zich hier
gevestigd met de bedoeling hier te studeren en daarna weer te vertrekken naar hun land van
herkomst. Sommigen hebben er moeite mee dat er migranten Nederland binnenstromen en
zien ze liever gaan dan komen. Toch dienen wij een migrant met respect te behandelen.
Tenslotte is het ook een mens die op zoek is naar een goede toekomst.
Waaruit bestaan de bezwaren tegen deze nieuwkomers? Velen hebben het idee dat
migranten voor de problemen zorgen in Nederland. Migranten vestigen zich meestal in de
stedelijke centra en vormen daar snel een meerderheid of juist een grote minderheid. Een
levendige stad of stadswijk vereist de zelfbewuste en actieve aanwezigheid van mensen die
zichzelf als ‘burger’ van die stad of wijk beschouwen. Veel migranten doen er begrijpelijkerwijs
wat langer over dan autochtonen om zich een dergelijke rol aan te meten. Hierdoor kan er
wrijving ontstaan tussen burgers in een woonwijk.
Tevens is het heel goed mogelijk dat sommige migranten zich niet verantwoordelijk voelen
voor de omstandigheden in hun wijk of stad, omdat zij toch terug gaan naar het land van
herkomst.
Ook heeft men heeft het idee dat migranten vaak laag geschoold zijn en zich niet kunnen
aanpassen in de maatschappij. Hierdoor zou deze groep een kleine kans hebben op uitzicht
naar een succesvolle arbeidscarrière.
Toch is er ook een groep migranten die zich wel goed kan aanpassen aan de Nederlandse
samenleving. Een migrant uit die groep stelt zich dan ook meestal op als voorbeeldfiguur voor
zijn landgenoten, en daarnaast vertegenwoordigt hij/zij zijn/haar landgenoten in de media.
Duidelijk is dat wij over het algemeen met z’n allen liever een migrant hebben die goed
geschoold is en in economische zin zijn steentje bijdraagt aan de maatschappij.
Persoonlijk ben ik van mening dat elke persoon zich zou moeten kunnen vestigen in een
land waar hij of zij een goed bestaan zou kunnen opbouwen. Dit dient dan wel mogelijk
gemaakt te worden als de kansen in het land van herkomst gering zijn. Hierbij kunnen wij
bijvoorbeeld denken aan onder andere politieke, religieuze of economische vluchtelingen.
Om migranten zich thuis te laten voelen en beter kennis te laten maken met de Nederlandse
cultuur is het heel goed evenementen in de wijk of in steden te organiseren waarin de culturen
van verschillende migranten voorkomen, maar waarin ook de Nederlandse cultuur te herkennen
is. Bij zulke activiteiten kunnen er ook hapjes uit de diverse keukens worden gemaakt
waardoor migranten en Nederlanders elkaar beter leren kennen en ook van elkaar gaan leren.
De grootste uitdaging van de komende jaren zal de transnationalisatie worden. Hieruit zullen
wij kunnen opmaken of onze steden nog steeds grote beschavingsmachines zijn. Het is de
vraag of de steden dan nog steeds een democratisch laboratorium of een podium voor het
40
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Algemene Toelatingstoets 21+
Studiejaar 2016-2017
voortgaande publieke debat zijn. Het is ook mogelijk dat de stad een middeleeuwse burcht
wordt, waar alles in het teken van bewaking, controle en beveiliging staat. Dit alles ligt volledig
in handen van de stedelingen of we nou transnationaal worden of niet. Hierdoor kunnen wij
aangeven hoe tolerant wij met z’n allen zijn.
Totaal: 521 woorden.
41
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Algemene Toelatingstoets 21+
Studiejaar 2016-2017
Bijlage 7:
Voorbeeldexamen Nederlands 2 (zonder antwoorden)
Onderstaand treft u voorbeeldtekst 2 uit NRC Handelsblad aan, getiteld Er is niets mis met een
goede populist. Daaronder staan de bijbehorende vragen die u in goed Nederlands en in
volledige zinnen moet beantwoorden en de schrijfopdracht die u in goed Nederlands en in
volledige zinnen moet maken. Met deze opdracht wordt niet uw mening getoetst, maar de wijze
waarop u deze formuleert en met argumenten onderbouwt. U kunt hierbij uiteraard gebruik
maken van uw eigen ervaringen en kennis. Zorg er wel voor dat de schrijfopdracht tenminste
500 woorden telt. Gebruikt u minder dan 500 woorden, dan wordt deze opdracht niet
nagekeken en als onvoldoende beschouwd.
Bij deze voorbeeldtekst 2 hebben we noch de antwoorden op de vragen gegeven noch
één van de schrijfopdrachten uitgevoerd.
Om de vragen te maken en de schrijfopdracht uit te voeren heeft u, net als voor het echte
examen, drie uur de tijd.
TOELATINGSTOETS 21+ HBO
EXAMENOPGAVE NEDERLANDS
DATUM:
Tijdsduur: 3 uur
Tijdstip: 10.00 – 13.00 uur
Beste kandidaat,
Hieronder staat een Nederlandse tekst, waarover u vragen moet beantwoorden en een
opdracht moet maken. De antwoorden moeten worden gegeven in goed Nederlands en
in volledige zinnen.
Er is niets mis met een goede populist
(Naar de gelijknamige tekst door David van Reybrouck in NRC Handelsblad van 26 augustus
2008)
5
10
15
In Vlaanderen en Nederland groeit de kloof tussen hoog- en laagopgeleiden. Terwijl de
hoogopgeleiden kosmopolitisch de globalisering bezingen, scharen de laagopgeleiden zich
achter nieuwe vormen van nationalisme. Laaggeschoolden dringen nauwelijks nog door tot het
parlement. Vandaag de dag zijn het veelal populistische partijen die de stem van de
laaggeschoolden in de samenleving vertegenwoordigen. Populisme vormt daarom niet
noodzakelijk een gevaar voor de democratie. Het verwoordt een blijvend verlangen naar
politieke betrokkenheid van het laagopgeleide volk. Daarom is er niet zozeer minder, maar een
beter populisme nodig.
In de kenniseconomie waarin we nu leven, is het belang van het genoten onderwijs groter
dan ooit. Wie een hogere studie heeft volbracht, staat anders in het leven, koestert andere
idealen, houdt van andere muziek, andere kledij, andere voeding, auto's en
vakantiebestemmingen dan wie dat niet heeft gedaan. Hij of zij lijkt wel in een ander land te
wonen dan wie enkel de lagere of middelbare school heeft kunnen bezoeken. Je bent een
Danny of een Floris-Jan.
Dit zorgt voor een nieuwe maatschappelijke breuklijn en die is niet klassiek politiekideologisch van aard (links versus rechts), noch confessioneel (katholiek, hervormd,
gereformeerd of vrijzinnig), maar cultureel-ethisch. Over Europa, integratie en migratie lopen
de ideeën sterk uiteen. Opleidingsniveau bepaalt in hoge mate aan welke kant van de
scheidingslijn je valt, meer dan de gebruikelijke sociaal-economische factoren.
42
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Algemene Toelatingstoets 21+
Studiejaar 2016-2017
20
25
30
35
40
45
50
55
60
65
70
De overduidelijke broederschap tussen de linkse intellectuelen en het proletariaat ging op
zolang men zich mocht bekreunen om onmondige arbeiders in de verpauperde
volksbuurten van het land, maar die verdampte alras toen diezelfde arbeider in Marbella de
polonaise stond te dansen in een door Jordanezen gerunde taverne en ondertussen afgaf op de
‘makaken’ [makaak = scheldwoord voor persoon met een donkere huidskleur] in zijn buurt.
Voor de socialist is de geëmancipeerde arbeider een soort monster van Frankenstein
geworden dat zich tegen zijn maker heeft gekeerd toen het op eigen benen kon staan. Van de
weeromstuit ging links zich ontfermen over een nieuwe en schrijnender groep nooddruftigen:
de migranten. En dat bezegelde pas goed de boedelscheiding tussen de progressieve elite en
het inheemse proletariaat. Dat een nieuwe generatie socialisten de autochtone arbeider
vervolgens ook nog eens racisme verweet omdat hij het aandurfde kanttekeningen te plaatsen
bij het multiculturele ideaal, zorgde voor een ware leegloop. De rode steden en gemeenten van
Vlaanderen kleurden vanaf de jaren negentig zwart. Anders dan in Nederland met zijn SP, had
je als laaggeschoolde arbeider in Vlaanderen ter linkerzijde niets meer te zoeken. De
socialisten, en zeker de groenen, waren voortaan bevolkt door ‘mannen en madammen met
een diplom’.
Wat een contrast met niet zo heel lang geleden! Het socialisme bekommerde zich ooit om
emancipatie van de arbeider, zowel stoffelijk als geestelijk. Naast een fatsoenlijk pensioen
kreeg de arbeider ook toegang tot het gedachtegoed van Tolstoj, Brecht en Eisenstein. Er
waren cursussen over de filosofen Marcuse en Gramsci en filmavonden rond Fellini en Kubrick.
Cultuureducatie was een kerntaak van zowat elke zuil; het doel was volksverheffing: arbeiders
werden gevormd tot mondige burgers met een eigen beoordelingsvermogen.
Maar enkele decennia van cultuurrelativisme eind vorige eeuw hebben dat engagement
volledig van tafel geveegd. Welk recht hadden de hoogopgeleiden, vroeg men zich af, om hun
culturele en ethische voorkeuren op te leggen aan de lagere klasse? Leidde dat niet tot een
kolonisatie van het proletariaat? Was de arbeider, zeker gezien zijn toegenomen welvaart,
inmiddels zelf niet in staat om te beslissen wat goed was en wat niet? Het onderscheid tussen
hoge en lage cultuur, dat was toch pretentieus?
Op dat moment heeft de socialistische beweging de autochtone arbeider laten schieten. De
misplaatste schroom van de culturele elite ontwikkelde zich op het moment dat de commerciële
media als paddenstoelen uit de grond schoten en gretig dongen naar de gunst van de
laaggeschoolde. Het cultuurrelativisme heeft de laaggeschoolden daardoor aan de markt
cadeau gedaan nog lang voordat het proces van culturele emancipatie was voltooid. En omdat
dat proces nooit voltooid is, was een permanente inspanning vereist in plaats van een als
bescheidenheid verpakte laksheid. Vandaag de dag is de intellectuele verwaarlozing in het oog
springend en schrijnend. Want terwijl studenten vrolijk heen en weer zappen tussen Arvo Pärt
en De Pfaffs – tussen de publieke en de commerciële omroepen – en kraaien dat zoveel variatie
geweldig is, krijgt geen enkele fabrieksarbeider in Vlaanderen of Nederland nog te horen
waarom die Estse componist zoveel relevanter is dan De Notenclub, laat staan waarom
intellectuele vorming je lot kan verbeteren.
Voor laaggeschoolden werd de kloof alleen maar groter, de band met de klassieke
arbeidersbeweging almaar losser. Gabor Steingart, redacteur bij het Duitse weekblad Der
Spiegel, schreef daarover: ‘Zelfs al is het hedendaagse proletariaat materieel welgestelder dan
vroeger, het verkeert niettemin in slechtere vorm. De behoeftige arbeider van weleer had iets
wat hij vandaag niet meer heeft: hij wist wie de vijand was; hij had een klasse-identiteit; hij
had dikwijls een goed ontwikkelde cultuur. Hij zong liederen, vocht zijn politieke gevechten,
stichtte verenigingen en verafgoodde sociale theoretici, zelfs als hij die niet volledig begreep.
[...] De pauper van vandaag, in een verenigd Europa, is een buitenstaander in de samenleving,
en al helemaal in de politiek. We leven in een echte diplomademocratie.’
Om het populisme te begrijpen is een besef van die nieuwe maatschappelijke
breuklijn broodnodig. Wil men de conflicterende krachten in de samenleving
43
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Algemene Toelatingstoets 21+
Studiejaar 2016-2017
75
80
85
90
95
100
enigszins beheersen, dan moet die cultuurkloof dringend meer aandacht krijgen. Meer
laaggeschoolden in het parlement: uiteraard. Maar ook: deugdelijke vorming. Dat geldt beslist
voor het onderwijs in Nederland, maar net zo goed voor de cultuureducatie in
Vlaanderen. Die hoeft allerminst paternalistisch te zijn, zoals vroeger vaak het geval was, maar
evenmin uitsluitend populariserend zoals nu de norm is. Volksverheffing is geen schande, maar
een noodzakelijkheid. Het is een vorm van permanente, civiele vorming, van de lagere school
via het volwassenenonderwijs tot de cultuurberichtgeving. Elke democratische rechtsstaat heeft
die nodig.
De culturele elite die zich bedreigd voelt door ‘de wraak van het klootjesvolk’ doet er daarom
goed aan enkele stappen verder te denken. Het was tenslotte een hoogopgeleide bestuurselite
die gekozen heeft voor een doorgedreven markteconomie, het waren academici die
aanstuurden op een verregaande liberalisering van de natiestaat, het waren doctorandi die
likkebaardden bij de privatisering van tal van overheidsdiensten, het waren hooggeleerde
onderwijsexperts die in Nederland het onderwijs moedwillig hebben uitgekleed. Dan moet de
elite vervolgens niet gaan jammeren als het volk zo, euh, volks wordt. Wie de burgerzin tot
koopkracht herleidt en de schooltijd tot gezelligheid, weet wat hij kan krijgen: patsers!
Ik begrijp het gevoel van verlies waarmee gecultiveerden en gediplomeerden
kampen – in Nederland ervaar ik het zelf sterker dan in België, allicht omdat daar de
staat in de jaren negentig nog meer werd uitverkocht. Maar we zullen creatiever moeten zijn in
het bedenken van oplossingen. Onze strijdbaarheid zal genereus moeten zijn in plaats van
defensief. We kunnen erg lang prakkiseren over de teloorgang van de kwaliteitsjournalistiek,
maar we kunnen ook zeggen: ‘En nu richt ik mij tot de laagopgeleiden en schrijf ik een
toegankelijk opiniestuk voor de Telegraaf. Dit wordt het devies: niet rouwen, douwen!
Wil men de scholingskloof nog enigszins overbruggen, dan is het van belang dat er nieuwe
ontmoetingen komen tussen hoog- en laagopgeleiden, zowel bij jongeren
als bij volwassenen. Momenteel staan we nog maar aan het begin. Op lokaal niveau zie je
evenwel hoopgevende initiatieven die zich vaak aan de partijpolitiek onttrekken. Nieuwe
vormen van buurtwerk brengen mensen samen die de afgelopen twintig jaar niet met elkaar
spraken. Het grootschalige wijkfeest dat jaarlijks in mijn Brusselse straat plaatsvindt, werpt
zijn vruchten af tijdens de rest van het jaar. En in mijn geboortedorp houden de buren sinds
kort eenmaal per jaar een barbecue. Sommigen spreken elkaar voor het eerst sinds ze er een
kwarteeuw geleden kwamen wonen. Ook in het jeugdwerk komen hoog- en laagopgeleid nog
bij elkaar. Dat is van onschatbare waarde.
44
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Algemene Toelatingstoets 21+
Studiejaar 2016-2017
Vragen
Vraag 1
De schrijver van het artikel, David van Reybrouck, stelt: ‘Populisme vormt daarom niet
noodzakelijk een gevaar voor de democratie.’
a. Waar slaat ‘daarom’ op terug?
b. Wat gaat er volgens de schrijver achter populisme schuil?
Vraag 2
Van Reybrouck constateert dat je een Danny of een Floris-Jan bent. Wat bedoelt hij
daarmee?
Vraag 3
De schrijver memoreert de ‘overduidelijke broederschap tussen de linkse intellectuelen
en het proletariaat’.
a. Waardoor kwam er een breuk in deze broederschap?
b. Om wie ging de ‘progressieve elite’ zich na de breuk met het ‘inheemse proletariaat’
bekommeren?
c. Waarom liepen de autochtone arbeiders vervolgens massaal weg bij de partij(en) ‘ter
linkerzijde’?
Vraag 4
David van Reybrouck heeft het over ‘dat engagement’.
a. Wat hield dat engagement nog ‘niet zo heel lang geleden’ in?
b. Met welke argumentatie werd dat engagement eind vorige eeuw van tafel geveegd?
c. Wat vindt u zelf van deze argumentatie om dat engagement van tafel te vegen?
Vraag 5
De schrijver stelt dat vandaag de dag de intellectuele verwaarlozing van de
laaggeschoolden schrijnend is. Hoe onderbouwt hij deze stelling?
Vraag 6
Welke verschillen tussen de arbeider van vandaag en vroeger schetst Gabor Steingart,
redacteur bij Der Spiegel?
Vraag 7
Waarom moet volgens de schrijver de elite niet ‘gaan jammeren als het volk zo, euh,
volks wordt’?
Vraag 8
De schrijver concludeert dat er sprake is van een scholingskloof.
a. Wat moet er gebeuren om die scholingskloof nog enigszins te overbruggen?
b. Welke positieve ontwikkelingen signaleert hij?
45
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Algemene Toelatingstoets 21+
Studiejaar 2016-2017
Opdrachten (kies 1 van de 3 uit)
Opdracht 1
Schrijf een ingezonden brief aan NRC Handelsblad waarin u reageert op het artikel van
David van Reybrouck. U kunt uiteraard voor of tegen zijn, als dit maar gebeurt op basis
van argumenten.
Opdracht 2
Schrijf een informatieve of beschouwende tekst waarin u één van de volgende
onderwerpen vanuit verschillende invalshoeken behandelt. Nota bene: een informatieve
tekst bevat veel voor- of inlichtende informatie, feiten over een bepaald onderwerp; een
beschouwende tekst is een tekst waarin de overdenkingen met betrekking tot een
bepaald onderwerp kritisch worden geformuleerd.
-
De kloof tussen hoog- en laagopgeleiden in Nederland groeit.
In de top van de linkse partijen zitten te veel intellectuelen.
Meer laaggeschoolden in het parlement!
Volksverheffing moet weer het doel van het socialisme worden.
Niet rouwen, maar douwen!
Opdracht 3
De schrijver van het artikel, David van Reybrouck, is van mening dat de scholingskloof
moet worden overbrugd door nieuwe ontmoetingen te bewerkstelligen tussen hoog- en
laagopgeleiden, zowel bij jongeren als bij volwassenen. Bent u het hiermee eens? Schrijf
een betoog waarin u uw mening hierover uiteenzet. Het gebruik van argumenten uit de
tekst is toegestaan, maar deze moeten dan wel in eigen woorden worden weergegeven.
De definitie van ‘betogen’ is volgens de Dikke Van Dale: ‘Door redenering trachten aan te
tonen, aannemelijk te maken of te bewijzen. Synoniem: argumenteren.’
46
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Algemene Toelatingstoets 21+
Studiejaar 2016-2017
Bijlage 5: Voorbeeldexamen Engels 1 (met antwoorden)
Onderstaand treft u voorbeeldtekst 1 uit Time aan, getiteld ‘Why Marriage May Not Be
the Answer for Low-Income Single Mothers’ . Daaronder staan de bijbehorende vragen
die u in goed Nederlands en in volledige zinnen moet beantwoorden. U mag gerust eerst
die vragen maken, die u het beste liggen. Controleer dan wel of u ze allemaal gemaakt
hebt en zet de nummers bij de antwoorden.
In cursief staan de antwoorden. Bij elke (sub)vraag ziet u tussen haakjes het aantal
punten dat behaald kan worden. Voor alle vragen samen zijn maximaal 10 punten te
behalen. De cijfers die tussen haakjes staan bij de vragen en subvragen gelden als
richtlijn (hulpmiddel) bij de correctie. De docenten die het werk nakijken, maken zelf een
precieze afweging bij het toekennen van een cijfer per (sub)vraag en het vaststellen van
het eindcijfer. Het eindcijfer wordt bepaald door het totaal aantal behaalde punten te
delen door 10. Het cijfer wordt afgerond op hele cijfers op de schaal van 1 t/m 10.
Om de vragen te maken heeft u, net als voor het echte examen, 2 uur de tijd.
TOELATINGSTOETS 21+ HBO
EXAMENOPGAVE ENGELS
DATUM:
Tijdsduur: 2 uur
Tijdstip: 13.30-15.30 uur
Tekst: ‘Why Marriage May Not Be the Answer for Low-Income Single Mothers’
Naar Belinda Luscombes gelijknamige artikel in Time (6 januari 2014).
5
10
15
20
25
In the now 50-year war that the U.S. has waged against poverty, one of the most tightly
contested battlegrounds has been single mothers. How do we get them – and ergo their
children – out of poverty? A new report suggests that one approach, getting mothers
married, is not useful and may in fact make things worse.
The issue is significant: more than 40 percent of all births in the U.S. are now to
unwed mothers. It is becoming as common a way of starting a family as getting married
first. And yet, according to the U.S. Census Bureau, about 46 percent of children in
single-mother households were living in poverty in 2013. Only 11 percent of children
living with two married parents were.
It would seem to make sense that a two-parent household was better able to handle
the expense, time and energy that raising children requires. Thus, some states have
allocated some of their funds earmarked for the needy to have marriage education, to try
to stop poverty at the aisle, so to speak.
But some experts criticize that as a waste of money. At heart, the question
policymakers disagree on is this: are single mothers poor because they are single, or are
they single because they are poor?
Kristi Williams, an associate professor in sociology at Ohio State University, has
written a paper on the issue for the Council on Contemporary Families, and her
conclusions are that it is the latter and that marriage will not solve anything. “The
biological fathers of the children of low-income single mothers have high rates of
poverty, imprisonment, and are likely to have children from other relationships”, she
says.
Poverty, with its dreary companions – unemployment, miserable health, rotten
housing, hunger and hopelessness, to name a few – puts a lot of pressure on a
relationship. Not many couples make it. Marrying a man who is not the father of the
children is very difficult – and can be dangerous for the children. “Marriages to the
biological father also have high rates of divorce”, says Williams. “And research suggests
47
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Algemene Toelatingstoets 21+
Studiejaar 2016-2017
30
35
40
45
50
55
60
65
that marrying and then divorcing is associated with worse economic and health outcomes
among single mothers than remaining single.”
Williams’ paper acknowledges that when two very poor biological parents of children
marry and stay together, it does lead to better outcomes for the children, but it says that
this is extremely rare. “A nationally representative study of more than 7,000 women
found that approximately 64 percent of the single mothers who married were divorced by
the time they reached age 35-44,” she writes. Other studies have suggested that when
single mothers exit poverty, it is usually not because of changes in family composition.
She also takes issue with one current non-marital approach to the problem:
encouraging poor women to delay having children. For some women, especially African
Americans, this is a nonstarter, Williams writes. “Later ages at birth are associated with
higher rates of neonatal mortality, perhaps because the stress of chronic disadvantage
and racial discrimination accelerates biological aging for this group.”
Her suggestion instead is to focus on unintended or mistimed births. According to
Williams’ research, if the women anticipated having a baby without having a husband,
then their mental health did not take such a pummelling from motherhood. These are the
so-called single mothers by choice. “Those who anticipated the non-marital birth had no
worse mental health later in life than those whose first birth was marital – while those
who had not anticipated it did have worse mental health”, she writes. In practice,
Williams’ approach would mean more sex education and more and cheaper access to
birth control.
Not everybody agrees that we should give up on marriage. “Virtually no poor, single
mother wishes for her daughter or son to recapitulate her family experience”, says
Bradford Wilcox, director of the National Marriage Project and associate professor of
sociology at the University of Virginia. “Marriage as the anchor for family life is a nearly
universal dream in America, regardless of income.” As evidence, he points to the work of
sociologists like Andrew Cherlin, author of The Marriage-Go-Round, who says that
marriage is still a cherished cultural institution. Although he also notes that Americans
like to divorce a lot, too.
But Wilcox and Williams seem to agree on one thing: marriage is not what it used to
be as a building block for society. “Marriage is not some kind of magic fairy dust that you
just sprinkle on a relationship in the hopes that it will be stable and happy”, says Wilcox.
“Marriage as an institution is most likely to flourish when it is embedded in a society or in
communities that lend legal, cultural and economic support to the ideals of permanency,
fidelity, mutual aid and shared childrearing associated with marriage.” Since support for
those ideals has been dwindling across the socioeconomic spectrum, but especially
among poorer communities, “it is not surprising that marriage is not delivering as much
stability and support as it once did to poor couples.”
48
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Algemene Toelatingstoets 21+
Studiejaar 2016-2017
Vragen, antwoorden en puntenberekening van de tekstverklaring en de
opdracht.
(8)
(9)
(7)
(7)
(10)
Vraag 1 (totaal 8 punten)
What war has been fought for fifty years? (1)
De oorlog tegen armoede is nu vijftig jaar gaande.
Vraag 2 (totaal 9 punten)
What does a new report suggest about pushing single mothers into marriage? (34)
Het rapport beweert het tegendeel: een huwelijk zou het probleem kunnen
verergeren.
Vraag 3 (totaal 14 punten)
Births to unwed mothers are a significant problem in the U.S.
a. How common is it that children are born into single-mother households? (5)
40 procent van de geboortes is van alleenstaande moeders.
b. According to the U.S. Census Bureau, what percentage of children in singlemother households was living in poverty in 2013? (6-8)
46 procent van deze kinderen leefde in huishoudens met een alleenstaande
moeder.
Vraag 4 (totaal 10 punten)
Why do some states spend money on marriage education for the needy? (9-10)
Deze staten gaan ervan uit dat kinderen in een huishouden met twee
ouders minder snel tot armoede zullen vervallen dan die in huishoudens
met één ouder.
Vraag 5 (totaal 13 punten)
Policymakers disagree on the question whether single mothers are poor because
they are single, or single because they are poor.
(4)
a. Based on her research, what is Kristi Williams’ response? (14-16)
Williams zegt dat deze moeders alleenstaand zijn, omdat zij arm zijn.
(3x3) b. What three things does Williams say about the fathers of the children of lowincome single mothers? (16-18)
- Vaak zijn deze vaders zelf ook arm.
- Vaak zitten ze in de gevangenis.
- Vaak hebben ze kinderen uit andere relaties.
(8)
(8)
Vraag 6 (totaal 8 punten)
What may be better for a single mother’s finances and health? (22-24)
Voor de financiële positie en de gezondheid van alleenstaande moeders is
het beter alleenstaand te blijven dan te trouwen en vervolgens weer te
scheiden.
Vraag 7 (totaal 8 punten)
According to some studies, what is usually not the reason single women make it
out of poverty? (29-30)
Onderzoek suggereert dat veranderingen in de gezinssamenstelling er niet
de oorzaak van zijn dat alleenstaande moeders de armoede ontgroeien.
Vraag 8 (totaal 14 punten)
49
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Algemene Toelatingstoets 21+
Studiejaar 2016-2017
(6)
(8)
(8)
(8)
Kristi Williams suggests focusing on unintended or mistimed births.
a. Based on her research, what is the effect on a single woman’s mental health if
she anticipates having a baby without being married? (36-38)
Williams zegt dat een alleenstaande vrouw die weet dat ze een baby krijgt
geestelijk niet slechter af is dan een gehuwde vrouw.
b. What would Williams’ suggestion mean in practice? (41-42)
In de praktijk zou de suggestie van Williams neerkomen op meer seksuele
voorlichting en een betere beschikbaarheid van goedkopere
anticonceptiemiddelen.
Vraag 9 (totaal 8 punten)
How does income level influence whether “marriage as the anchor for family life”
is seen as the ideal in America, according to Bradford Wilcox? (46)
Hij beweert dat dit ideaal bijna algemeen is, onafhankelijk van inkomen.
Vraag 10 (totaal 8 punten)
What do Wilcox and Williams seem to agree on? (50-51)
Wilcox en Williams lijken het erover eens te zijn dat het huwelijk niet meer
is wat het geweest is, namelijk de bouwsteen voor de maatschappij.
50
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Algemene Toelatingstoets 21+
Studiejaar 2016-2017
Bijlage 9:
Voorbeeldexamen Engels 2 (zonder antwoorden)
Onderstaand treft u voorbeeldtekst 1 uit Time aan, getiteld ‘Six Ways To End the Tyranny
of Homework’. Daaronder staan de bijbehorende vragen die u in goed Nederlands en in
volledige zinnen moet beantwoorden. U mag gerust eerst die vragen maken, die u het
beste liggen. Controleer dan wel of u ze allemaal gemaakt hebt en zet de nummers bij de
antwoorden.
Om de vragen te maken heeft u, net als voor het echte examen, 2 uur de tijd.
TOELATINGSTOETS 21+ HBO
EXAMENOPGAVE ENGELS
DATUM:
Tijdsduur: 2 uur
Tijdstip: 13.30-15.30 uur
Six Ways To End the Tyranny of Homework
Naar Randye Hoder’s gelijknamige artikel in Time (28 maart 2014)
5
10
15
20
25
30
Every evening, after a full day at school, usually followed by a two-hour basketball
practice, my son, Nathaniel, climbs the stairs to his room lugging a heavy backpack and
disappears into a black hole. As a 10th-grader in an academically rigorous Los Angeles
high school, this is his homework routine: three to four hours of English, history,
Spanish, science and mathematics.
Besides a short break for dinner – a ritual that my husband and I insist on, lest we
risk never seeing him during the week – Nathaniel pretty much keeps his head down
until at least 11 p.m., when he and I start to fight over bedtime.
Given this relentless reality, it is not surprising that a recent study about homework
from Stanford University caught my eye. The researchers sampled 4,317 from 10 highperforming high schools, both private and public, in upper-middle-class California
communities and found that they averaged more than three hours of homework each
night, just like my son.
They also found that students with such heavy homework loads experienced high
stress; health issues like stomach aches, exhaustion, headaches, weight loss, weight gain
and sleep deprivation; and less time for friends, family and extra-curricular activities.
Depending on his basketball schedule, Nathaniel typically leaves the house at 7:30
a.m. and gets home 10 hours later, sometime around 6 p.m. With a little time “to chill”,
a quick shower and dinner, he often does not even start his homework until 8 p.m.
“Some students are putting in adult loads, and they are not adults,” says Denise Pope,
a senior lecturer at Stanford’s Graduate School of Education, who led the research. “It is
exhausting to be in school for eight hours, always paying attention, listening, being
engaged and then coming home to face hours of homework.”
To be sure, not all students struggle to keep up with this daily crush. In fact, most do
not. A new report from the Brookings Institution points out that, overall, homework loads
have not changed much in three decades, with the majority of high-school students
doing just an hour per night. Citing a 2007 MetLife survey, the Brookings scholars noted
that there are more U.S. parents who think their children have too little homework rather
than too much, 25% compared with 15%.
All of which got me thinking: What is that Goldilocks-like sweet spot when it comes to
how much homework a child should have? And what is homework really meant to
accomplish in the first place?
For some answers, I turned to Pope, who is the co-founder of Challenge Success, a
non-profit out of Stanford that works with schools and families to create a more balanced
51
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Algemene Toelatingstoets 21+
Studiejaar 2016-2017
35
40
45
50
55
60
65
70
and academically fulfilling life for children. Here are some principles she suggests for
creating an ideal homework environment.
Give high-school students two hours of homework per day. Like most experts, Pope
believes that this is just the right amount. After that, the link between homework and
achievement drops, stress increases and learning declines. Just because a lot of
homework is assigned does not necessarily mean it is intellectually demanding. “There is
a lot of confusion between rigour and load on the part of teachers, administrators and
parents,” Pope says.
With this in mind, she advises teachers to always ask themselves a list of questions
before assigning homework: What is the purpose of the assignment? How long will it take
an average student to do it? Is it clear? Is the homework valuable and meaningful to
students? What is the quality of the homework being assigned? In other words, does it
serve to engage students more deeply with the material, or is it just busy work?
Homework should be tailored to each individual’s needs, whenever possible. Although
this can be challenging, especially for public school teachers with large classes, Pope says
customisation is essential for maximising learning. For example, rather than give an
entire class 25 mathematics problems to complete, students with a good grasp of the
concepts might get fewer but more challenging problems; students who are struggling
could be assigned problems specifically designed to help them master the basics.
In preparing students for what will happen in class, homework should concentrate on
tasks that cannot be done effectively during the school day. This includes things like
reading chapters from a book or collecting specimens in the backyard for a science
experiment.
Rethink giving grades for homework. Assigning these for completed homework may
give kids a chance to improve their overall grade in a particular class, showing their
organisational skills, ability to follow directions and work ethic, but Pope says it does little
to demonstrate their actual command of a subject.
Parents should not help with homework or police it. They can advocate for smart
homework policies at their children’s school. “Let teachers intervene if the student is not
doing homework correctly or regularly,” Pope says.
Parents can help, she adds, by respecting their children’s working style, some need a
quiet space, others like to listen to music while doing mathematics. They can also make
sure their children are not overscheduled and that they get enough sleep; research
indicates that teenagers need more than nine hours of sleep each night, but that most
get about seven.
Hmm. It looks like Nathaniel’s light is still on as I type this. Time for him to trade the
books for bed.
52
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Algemene Toelatingstoets 21+
Studiejaar 2016-2017
DE VRAGEN
Aanwijzing: lees eerst alle vragen een keer achter elkaar door. Dit voorkomt dat
antwoorden terechtkomen bij vragen waar ze niet thuishoren. Uw antwoorden
moeten gebaseerd zijn op wat in de tekst staat; het gaat hier dus niet om uw
eigen mening.
Vraag 1
How many hours does Nathaniel typically spend on his homework each evening?
Vraag 2
What happens around 11 p.m. each night?
Vraag 3
Stanford University recently conducted a study about homework.
a. How large was the sample for this study?
b. Based on the research conducted in California, does Nathaniel’s
schedule seem atypical?
Vraag 4
What three things did the research team find that students with a heavy
homework load experience?
Vraag 5
The Brookings Institute compared the homework load today to thirty years ago,
and it also looked into what parents think about their children’s homework load.
a. What did they find about possible changes in the amount of homework
over time?
b. What do parents think about the homework load, according to a MetLife
survey?
Vraag 6
Which two questions did the author ask Denise Pope about homework?
Vraag 7
What is the goal of Challenge Success, apart from academic fulfillment for the
students?
Vraag 8
Denise Pope claims that two hours of homework is the right amount.
a. What happens to stress levels if homework takes more than two hours?
b. What does Pope say about the link between too much homework and learning?
Vraag 9
Which examples of customisation does Pope give?
Vraag 10
Most high-school students do not get enough sleep.
a. How many hours should they sleep per night?
b. How many hours are they getting, on average?
53
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Algemene Toelatingstoets 21+
Studiejaar 2016-2017
Bijlage 10: Voorbeeldexamen Wiskunde
Oefentoets 1
Opgave 1 (7+5+4+10+4 = 30 punten)
Hieronder staan de proefwerkcijfers over het hoofdstuk De normale verdeling van
een H4B.
55
55
74
58
48
49
53
64
55
40
61
52
40
38
52
63
63
40
46
67
41
73
47
42
40
65
55
60
a) Neem de onderstaande frequentietabel voor de cijfers van H4B over, vul de
klassen verder aan, turf het aantal studenten en bereken het relatief aantal
studenten.
Proefwerkcijfers H4B
10 tot en met 15
16 tot en met 25
26 tot en met 35
36 tot en met 45
enzovoorts
Aantal studenten
Relatief aantal studenten
b)
Bereken met behulp van deze frequentietabel de mediaan.
c)
Bereken met behulp van de grafische rekenmachine de mediaan.
Verklaar het eventuele verschil met het vorige onderdeel.
Gebruik voor de rest van de opgave de originele proefwerkcijfers van H4B.
d) Controleer met behulp van de vuistregels of de proefwerkcijfers van H4B een
normale verdeling hebben.
e)
Schets het boxplot van de proefwerkcijfers van H4B.
Toont dit boxplot een normale verdeling?
Zo ja, waar let je dan op? Zo nee, waarom niet?
Opgave 2 (3+3+6+5+3 = 20 punten)
Gelezen in Intermediair 36, 2 september 2004:
Betalingsdiscipline verkeersboetes
Tijdstip van betalen in %
Na eerste acceptgiro
87,0
Na eerste aanmaning
5,5
Na tweede aanmaning
2,5
Na deurwaarder
3,0
Na intrekking rijbewijs
1,0
Na in beslaglegging auto / na gijzeling
1,0
Men weet dat deze gebeurtenissen na elkaar gebeuren. Men krijgt niet meteen een
deurwaarder aan de deur.
54
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Algemene Toelatingstoets 21+
Studiejaar 2016-2017
a)
Hoeveel procent van de mensen die na eerste acceptgiro niet betaald
hebben besluit alsnog te betalen na de eerste aanmaning?
b)
Hoeveel procent van de mensen die na eerste acceptgiro niet betaald
hebben besluit alsnog te betalen na de tweede aanmaning?
c)
Teken het bijbehorende boomdiagram met de juiste kansen erbij.
Uiteraard zal het aantal dagen na ontvangst van de eerste acceptgiro waarop die
87% van de mensen de acceptgiro invullen en terugsturen variëren. Gegeven is
dat 22% de acceptgiro invult en terugstuurt binnen 4 dagen, 46% minstens 5 tot
en met 14 dagen, 80% van de mensen die na 14 dagen nog niet heeft ingevuld en
teruggestuurd doet dat binnen 21 dagen later, de overigen vullen in en sturen nog
later terug maar zeker binnen 7 weken na ontvangst van de eerste acceptgiro.
d)
Maak van de bovenstaande gegevens een kansverdeling.
Duur in dagen voor invullen en
terugsturen
Kans daarop
e)
0 tot en
met 4
5 tot en
met 14
Bereken de bijbehorende verwachtingswaarde.
Als men bij onderdeel d geen antwoord heeft gevonden mag men gebruik maken
van de onderstaande kansverdeling. Dit is uiteraard niet het goede antwoord van
onderdeel d).
Duur in dagen voor invullen en
terugsturen
Kans daarop
0 tot en 5 tot en 15 tot
met 4
met 14 en met
28
0,22
0,56
0,20
29 tot en
met 49
0,02
Opgave 3 (3+3+4+5+5 = 20 punten)
Ongeveer 5% van de auto’s vertoont technische gebreken. Er worden 100 auto’s
gecontroleerd.
a)
Hoeveel procent is de kans dat er 5 auto’s bij zijn met technische
gebreken?
b)
Hoe groot is de kans dat er tien of minder auto’s bij zijn met technische
gebreken?
c)
En hoe groot is de kans dat er tien of minder auto’s bij zijn zonder
technische gebreken?
d)
Eén op de zes caravans is niet in orde. Voor de vakantie worden 50
caravans gecontroleerd. Bereken de kans dat tussen de vijf en de vijftien
caravans daarbij niet in orde zijn.
e)
Zo’n 10% van de vrachtwagen voldoen niet aan de normen. Er worden 20
vrachtwagens gecontroleerd. Hoeveel procent is de kans dat meer dan vier
vrachtwagens niet aan de normen voldoen?
Bron: Moderne Wiskunde B1 deel 3, opgave 15 op blz. 227.
55
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Algemene Toelatingstoets 21+
Studiejaar 2016-2017
Opgave 4 (3+3+4+5+5 = 20 punten)
Bij het tentamen Schakelprogramma Kansrekening en Statistiek was het
gemiddelde van de tentamencijfers van het afgelopen jaar 66 punten met een
standaarddeviatie van 13 punten. Neem aan de tentamencijfers normaal verdeeld
waren.
a)
Bereken de kans dat het tentamencijfer minstens 53 is en hoogstens 79
punten.
b)
Bereken de kans op een onvoldoende.
c)
Als de tentamencijfers echt normaal verdeeld waren dan zouden sommige
studenten meer dan 100 punten gescoord moeten hebben. Om hoeveel
procent van de studenten zou dat gaan?
d)
Bereken het aantal punten a waarvoor geldt dat de kans dat het
tentamencijfer minstens 55 – a is en hoogstens 55 + a gelijk is aan 0,25.
Door de grote verschillen in werkhouding op de late vrijdagmiddag verwacht ik ook
grotere verschillen tussen de tentamencijfers. Neem aan dat de tentamencijfers
nog steeds normaal verdeeld zullen zijn met een gemiddelde van 66 punten.
Echter 40% van de studenten scoort een onvoldoende.
e)
Bereken de onbekende standaarddeviatie.
Opgave 5 (3+4+3 = 10 punten)
In een rapportvergadering zitten 9 collega’s onder het genot van een kopje koffie
de leerlingen te bespreken. Ze geven allemaal een ander vak en bij elke leerling
wordt er geïnformeerd naar de prestaties bij het desbetreffende vak.
a)
Bereken het aantal manieren waarop de vakken ter sprake kunnen worden
gebracht.
De eerste drie vakken per leerling die worden besproken zijn in willekeurige
volgorde Nederlands, wiskunde en Engels. De overige 6 vakken komen ook
willekeurig aan bod.
b)
Bereken het aantal manieren waarop de vakken ter sprake kunnen worden
gebracht.
Er zijn 5 kernvakken en 4 profielvakken.
c)
Bereken het aantal manieren waarop de vakken ter sprake kunnen worden
gebracht.
56
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Algemene Toelatingstoets 21+
Studiejaar 2016-2017
Bijlage 11: Voorbeeldexamen Wiskunde 2
Opgave 1 (25 punten)
Totale CVO populatie
Het Continu Vakantie Onderzoek (CVO) heeft betrekking op de inwoners van
Nederland met de Nederlandse nationaliteit, exclusief personen in
institutionele huishoudens (bejaardenoorden, verpleeghuizen en dergelijke).
Deelname aan vakanties naar achtergrondkenmerken
Totale CVO-populatie
Achtergrondkenmerken
x 1000
Bruto hh.inkomen: 12.000 tot 17.000 euro
1609
Bruto hh.inkomen: 17.000 tot 22.000 euro
2018
Bruto hh.inkomen: 22.000 tot 27.000 euro
2504
Bruto hh.inkomen: 27.000 tot 32.000 euro
2313
Bruto hh.inkomen: 32.000 tot 39.500 euro
2888
Bruto hh.inkomen: 39.500 tot 47.000 euro
2170
Bruto hh.inkomen: 47.000 tot 67.000 euro
1700
a)
Bereken de relatieve frequentie van de totale CVO-populatie met
een bruto huishoudelijk inkomen van 23.000 tot 34.000 euro.
b)
Controleer of het gemiddelde bruto huishoudelijk inkomen een klokvormige
verdeling heeft middels een duidelijke en volledige berekening.
c)
Teken het somfrequentiepolygoon.
d)
Construeer met dit somfrequentiepolygoon het bijbehorende boxplot.
Opgave 2 (15 punten)
De cijfers van groep PGN-BO5 voor het tentamen GM-ST01C staan hieronder:
33
40
31
83
43
45
56
33
74
52
35
29
59
65
48
54
50
27
83
38
50
65
40
45
29
69
69
17
a)
Maak het steel-blad-diagram.
b)
Bepaal zonder gebruik te maken van 1-VarStats het eerste kwartiel.
c)
Bereken de populatiestandaarddeviatie en geef de betekenis in gewoon
Nederlands en in termen van de context.
57
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Algemene Toelatingstoets 21+
Studiejaar 2016-2017
Opgave 3 (25 punten)
Gelezen in het Onderwijsblad, nr 15, 6 september 2003
Investeren in onderwijs loont.
Investeren in onderwijs levert niet alleen een bijdrage aan economische groei en
welvaartswinst, maar vermindert tegelijkertijd de kosten van de gezondheidszorg
en de criminaliteitsbestrijding. Dat blijkt uit nieuw onderzoek van de hoogleraren
economie W. Groot en H. Maassen van den Brink in opdracht van het SBO,
Sectorbestuur onderwijsarbeidsmarkt.
Hoger opgeleiden pikken minder, maar frauderen meer. Wanneer het
opleidingspeil stijgt, levert dat een besparing op van 623 miljoen euro per jaar,
maar de kostenpost van meer fraude komt neer op 45 miljoen euro.
Neem aan dat de besparing bij een stijgend opleidingspeil normaal verdeeld is met
een verwachting van 623 miljoen euro per jaar en bijbehorende standaarddeviatie
van 17 miljoen euro per jaar.
a)
b)
c)
Bereken de kans dat de besparing bij een stijgend opleidingspeil ligt tussen
de 569 en 633 miljoen euro per jaar.
Bereken de kans dat de besparing bij een stijgend opleidingspeil meer is
dan 598 miljoen euro per jaar.
Bereken de besparing X in miljoen euro per jaar waarvoor geldt dat met
een kans van 87% minder wordt bespaard dan X miljoen euro per jaar.
Hoger opgeleiden zijn bijvoorbeeld gezonder, waardoor de kosten voor de
gezondheidszorg dalen. Die “gezondheidswinst” is tussen de 5 en 12 miljard euro
per jaar.
Neem aan dat de gezondheidswinst normaal verdeeld is met een verwachting van
8,5 miljard euro per jaar en bijbehorende standaarddeviatie van 0,8 miljard euro
per jaar.
d)
Bereken de miljard euro per jaar X als gegeven is dat met kans 0,72 de
gezondheidswinst tussen de 8,5-X en 8,5+X miljard euro per jaar ligt.
Neem aan dat de gezondheidswinst normaal verdeeld is met een standaarddeviatie
van 0,8 miljard euro per jaar.
e)
Bereken de onbekende verwachting van de gezondheidswinst als verder
gegeven is dat met kans van 65% de gezondheidswinst meer is dan 8,6
miljard euro per jaar.
Opgave 4 (10 punten)
Op de terugkomdag van de vervolgstage wordt onder begeleiding “gecold” volgens
de kritische incident methode. (C.O.L. betekent Collegiaal Ondersteunend Leren).
Volgens deze methode brengt iedere stagiaire zijn probleem in en vervolgens kiest
de groep één probleem waar verder over wordt gepraat.
De col-groep van begeleider Jos Slapak bestaat uit 5 stagiaires, 3 wiskunde en 2
scheikunde.
a)
b)
Bereken het aantal manieren waarop de problemen worden ingebracht door
de 5 stagiaires.
Bereken het aantal manieren waarop de problemen worden ingebracht als
we alleen rekening houden met het vak, wiskunde of scheikunde.
58
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Algemene Toelatingstoets 21+
Studiejaar 2016-2017
Uit de groep van alle studenten van de vervolgstage, 45 studenten uit het cluster
MCM, 62 studenten uit het cluster MVT en 33 studenten uit het cluster Exact wordt
een afvaardiging van 10 studenten gekozen die de terugkomdag gaan evalueren
met het management.
c)
Bereken het aantal manieren waarop de afvaardiging bestaat uit 3
studenten uit het cluster MCM, 4 studenten uit het cluster MVT en tot slot 3
studenten uit het cluster Exact.
Opgave 5 (10 punten)
Bij een autoverhuurbedrijf zijn 5 auto’s voor de verhuur beschikbaar. Auto’s
worden steeds voor 1 dag verhuurd. Op basis van ervaringen uit het verleden
heeft men een schatting gemaakt van het aantal verhuurde auto’s tijdens 1 dag en
de kansen daarop, zie onderstaande tabel;
Aantal verhuurde
auto’s tijdens 1 dag
Kans daarop
0
1
2
3
4
5
0,1
0,2
0,25
0,3
0,1
0,05
We nemen aan dat de kansen daarop voor elke dag in de week hetzelfde zijn. Ook
maken we de aanname dat het aantal verhuurde auto’s op een dag onafhankelijk
is van het aantal verhuurde auto’s op de dag ervoor.
a)
b)
c)
Waarom is die aanname van onafhankelijkheid nodig?
Bereken de kans dat er twee dagen achter elkaar minstens 2 auto’s worden
verhuurd.
Bereken de kans dat er drie dagen achter elkaar in totaal precies 2 auto’s
worden verhuurd.
Opgave 6 (15 punten)
Gelezen in Intermediair, nr 49, 4 december 2003
Studenten vrezen arbeidsmarkt
Eerst nog lekker op vakantie, of een jaartje studeren in het buitenland. Studenten
talmen met hun toetreden op de arbeidsmarkt. Ze verwachten zeker geen
gespreid bedje als ze binnenkort aan de slag willen. Van de toekomstige academici
ziet 58% de arbeidsmarkt als ongunstig tot zeer ongunstig, bij HBOers is dat zelfs
65%.
Bron: Intermediair imago onderzoek i.s.m. werving en selectiebureau KPMG
Ebbinge.
Neem aan dat we steeds te maken hebben met een binomiale kansverdeling.
a)
b)
c)
d)
Bereken de kans dat precies 9 van de 20 academici de arbeidsmarkt als
ongunstig tot zeer ongunstig ziet.
Bereken de kans dat minstens 17 van de 26 academici de arbeidsmarkt als
ongunstig tot zeer ongunstig ziet.
Bereken het verwachte aantal HBOers de arbeidsmarkt als ongunstig tot
zeer ongunstig ziet van de 110.
Bereken de kans dat meer dan 22 en hoogstens 31 van de 43 HBOers de
arbeidsmarkt als ongunstig tot zeer ongunstig ziet.
59
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Algemene Toelatingstoets 21+
Studiejaar 2016-2017