Inkijkexemplaar

Download Report

Transcript Inkijkexemplaar

Hanneke Hendrix
De verjaardagen
de geus
© Hanneke Hendrix, 2012
Omslagontwerp Berry van Gerwen
Omslagillustratie © Margie Hurwich/Arcangel/Hollandse Hoogte
isbn 978 90 445 2318 8
nur 301
Niets uit deze uitgave mag verveelvoudigd en/of openbaar
gemaakt worden door middel van druk, fotokopie of op welke
wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming
van De Geus bv, Postbus 1878, 4801 bw Breda, Nederland.
Telefoon: 076 522 8151. Internet: www.degeus.nl.
Wilt u het gratis magazine Geuzennieuws met informatie
over onze nieuwe uitgaven ontvangen, ga dan naar
www.degeus.nl en meld u aan.
Het dorp bestond uit een hoofdweg ingesloten door een
klooster aan de ene kant en de kerk aan de andere, met in
het midden een heuvel waar de nieuwbouwwoningen tegenop gebouwd waren. De stad lag op een half uurtje fietsen
afstand. Het dorp was een dorp zoals er nu nog genoeg te
vinden zijn, al worden ze niet meer zo gemaakt. Omringd
door bossen en velden. Met een Jan Linders, een groenteboer met een zware houten schuifdeur, een drogisterij van
de vrouw van de man van het postkantoor, een schoenmaker met een stoffige etalage, een slager met een snor en bloed
op zijn in het wit gestoken buik en een bakkerij. Als je vanaf
de weilanden en bossen het spoor bij het klooster overstak
reed je zo de hoofdweg op. Het dorp had vroeger nog een
treinstation gekend, waaraan nu alleen nog een huisje met
dichtgetimmerde ramen en een perron herinnerde, een stuk
buiten het dorp. Wegens gebrek aan succes opgeheven. De
bakker, de slager en de groenteboer hadden alle drie moeite
het hoofd boven water te houden na de komst van die Jan
Linders. In het winkelcentrum dat in de jaren tachtig met
veel bombarie was geopend stond altijd wel een winkelruimte leeg, wachtend op weer een nieuw knus kledingzaakje of
interieurwinkeltje van een dame uit het dorp die met opgewekte naïviteit een gat in de markt dacht te hebben gevonden. Maar in het dorp waren alle gaten al gedicht. Ieder uur
luidde de klok in het klooster. Op zondag en op begrafenissen was het die van de kerk aan de andere kant van het dorp.
‘Een kilometer’, leerden de kinderen op de basisschool,
‘is het van het klooster naar de kerk. En andersom.’
15
Die vrijdag kreeg Boris Bijsterbosch nieuwe schoenen.
Nike Air Max met glas. Boris hield van het gevoel als de
maat van zijn voeten moest worden gemeten. Hij kreeg
kippenvel als hij zijn voet met sok in het bakje stak en de
schoenmaker voorzichtig het houten latje tegen zijn grote
teen aan schoof.
‘Nou, pak deze maar in dan’, zei zijn vader direct na het
eerste paar schoenen dat goed paste. ‘Voor zijn verjaardag.’
‘Echt leer, Sjef, stevig en alles’, zei de schoenmaker tegen
Boris’ vader. ‘Dan is Marie ook blij. Gaat lang mee en het
ademt. Dat leer.’
‘Hoelang gaat dat dan mee?’
De schoenmaker keek naar de schoenen van Boris, waar
door de scheuren en sneeën in het leer zijn witte sportsokken te zien waren. Uit de gapende neus stak een pluk gras.
‘Of ja, lang, lang’, zei de schoenmaker. ‘Ligt er een beetje
aan hoe hij ermee omgaat. Hoe oud ben je nou?’
‘Bijna vijftien’, bromde Boris. Als enige van de jongens in
zijn klas had hij de baard in de keel en ook als enige had hij
al overal haar. In de douche na het gymmen ging hij tegenwoordig in een hoekje staan. Hij was te vroeg, de anderen
hadden allemaal nog jongenspiemeltjes en spillebenen. Boris stak een kop boven de andere jongens uit, met stoppels
op zijn wangen, woeste krullen en brede schouders. Hij was
ook nog eens de oudste, omdat hij vlak voor de zomer jarig was en zijn ouders het beter hadden gevonden hem een
jaartje later te laten beginnen.
‘Morgen’, zei Sjef met trots. ‘Morgen wordt-ie vijftien.’
16
‘Hoelang had hij deze?’ vroeg de schoenmaker aan Sjef.
‘Nog niet zo lang, toch?’
‘Tja’, zei Sjef.
Boris keek op.
‘Dweilen met de kraan open, of niet, jongen?’ zei de
schoenmaker.
Boris zuchtte.
‘Nike Air Max met glas’, zei Sjef en hij legde zijn hand op
Boris’ hoofd.
‘Nou, jij boft maar’, zei de schoenmaker.
Alle jongens op de kleine dorpshavo hadden Nike Air
Max. Het plastic raampje in de hak, dat was het glas en dat
glas dat moest je doorprikken. De schoenmaker pakte de
schoenen in en knipoogde weer. Boris dacht aan hoe hij
vroeger geloofde dat mensen als slagers, schoenmakers
en de juffen op school als poppen in de Efteling na het
doven van de lichten van de winkel of van het lokaal met
een schok tot stilstand kwamen. Maar nu wist hij wel beter,
sinds de kerst geloofde hij ook niet meer in God. Hij had
het aan niemand durven vertellen, toen hij ineens besefte
dat het niet waar was, die man met die baard op een wolk
en zijn zoon Jezus in de kribbe met zijn moeder die dat
kind dan weer van een of andere heilige geest had gekregen. Hij schaamde zich ervoor, dat hij loog als hij voor het
eten moest bidden, ook al was dat bidden een formaliteit in
huize Bijsterbosch. Met zijn moeder en vader aan tafel, de
handen gevouwen, zijn voorhoofd vochtig van de damp die
van zijn bord soep opsteeg.
Sjef rekende af en samen liepen ze naar huis. De zon
scheen, de trottoirtegels waren warm en het was nog maar
een week tot de zomervakantie.
17
In bakkerij Fockedeyn begon die vrijdag zoals iedere dag
daar begon. Het was nog vroeg en buiten verkleurde de
lucht van zwart naar donkerblauw. De bakkersvrouw klikte
in haar enkellange nachtjapon het licht in de slaapkamer
van Lies aan.
‘Opstaan’, zei de bakkersvrouw, terwijl in het donker van
de gang de askegel van haar sjekkie oplichtte.
Lies haatte de ochtend. Ze hees zichzelf uit bed. Op
haar kussen zaten strepen bloed. Voorzichtig liet ze een
hand over haar gezicht gaan en keek toen naar haar handen. Het leek mee te vallen. Ze wankelde naar de badkamer. Zwijgend wachtte ze op haar moeder. Lies trok haar
nachthemd over haar hoofd uit. Haar moeder bekeek haar
nauwkeurig, knikte en doofde haar sigaret in de asbak op
de commode.
‘Prima, Liezebeest.’
‘Ja?’
‘Ja, prima.’
Ze draaide Lies voorzichtig om, zodat haar rug in het
licht kwam te staan.
‘Die blaren waar die lappen vanaf waren gekomen, zien
er beter uit. Veel beter. Goed, hoor. Twee op je kont zijn erbij gekomen, een grote en een kleine. En die voetjes van je.
Maar dat blijft natuurlijk een probleem.’
‘Terwijl ik toch niet zo veel loop.’
‘Nee, terwijl jij toch niet zo veel loopt.’
De bakkersvrouw pakte een steriele naald en gaasjes en
schoof een kruk naast Lies.
18
‘Nou, daar gaan we.’
Met de naald prikte de bakkersvrouw geroutineerd de
blaren door. Eerst de kleine en daarna de grote. Voorzichtig ving ze het vocht met gaas op en daarna knipte ze met
een ontsmet schaartje de losse lap huid van de blaar af. Lies
schokte even toen haar moeder met de punt van de schaar
per ongeluk de huid onder de blaar raakte. Daarna depte de
bakkersvrouw Lies’ rug en benen schoon met een vochtige
doek en verbond ze de wonden met in vaselineparaffine en
tetracycline gedrenkte gazen en zwachtels.
‘Hoe zijn de handen?’
‘Goed’, zei Lies.
Van de ingezwachtelde vingers van Lies waren alleen de
nagelloze vingertoppen te zien. Een half jaar geleden hadden ze Lies’ vingers die, net als haar tenen, steeds aan elkaar
wilden groeien, losgesneden in het ziekenhuis. Het helen
verliep moeizaam, zoals al het helen moeizaam verliep bij
Lies. In het ziekenhuis had een verpleegster verteld dat ze
ooit een dokter, vroeger, nee, heel vroeger, een keer zonder
verdoving de tenen van zo’n kind als Lies had zien losknippen. Nu wist niemand er veel van, maar vroeger, had ze gezegd, vroeger wist niemand niks niet.
‘Toeten en blazen’, had ze eraan toegevoegd. ‘Toeten en
blazen.’
En dat was nog steeds zo in het dorp. Niemand snapte
waarom de bakkersvrouw haar dochter de hele dag thuis
hield. Ze wist heus wel dat daarover geluld werd. Overal
werd over geluld. Als ze Lies naar buiten zou sturen dan
kon ze net zo goed de bakkerszaak sluiten. Of ze moest
mensen van de medische thuishulp laten komen, net zoals
in het eerste jaar, toen Lies nog een baby’tje was. Mooi niet.
19
Ze had niemand nodig en als ze iemand nodig had, dan
hielp Wilma wel mee.
Wilma was de hulp in de bakkerij, die op zestienjarige
leeftijd in de bakkerij was komen werken en nooit meer was
weggegaan. Ook niet toen ze trouwde en ook niet toen ze
kinderen had kregen, drie stuks jongetjes. Wilma was het
dichtste wat bij familie kwam in het leven van de bakkersvrouw, en samen met Lies de enige familie die ze had. Het
eerste jaar na Lies’ geboorte was het ergst geweest, daarna
was het gemakkelijker geworden. Of minder ingewikkeld,
want echt gemakkelijk werd het nooit. Uiteindelijk was er
een routine ontstaan.
De bakkersvrouw wilde niet denken aan wat er allemaal
kon gebeuren als Lies naar buiten zou gaan en zoiets zou
gaan doen als spelen. Soms schoot het door haar hoofd, dat
ze haar dochter alleen maar in leven hield en niet liet leven.
‘Klaar.’
‘Klaar?’
‘De rest zit nog goed en vanavond ga je toch in bad.’
Lies zuchtte. De bakkersvrouw keek op haar horloge.
‘Je moet alleen nog even zelf je voeten doen en de rest
even wassen.’
Ze pakte voorzichtig Lies’ kin vast en keek naar haar gezicht.
‘Vooral je hoofd. Je hebt wat vegen van vannacht.’
Daarna gaf ze zacht een kus op haar haren. En nog een.
‘Liezebeest’, fluisterde ze.
Ze kwam overeind, viste haar shagbuil uit haar kontzak
en liep de badkamer uit.
‘Ik kom straks controleren voordat meneer Verstappen
er is’, riep de bakkersvrouw terwijl ze de trap af liep.
20
Lies schoof de kruk naar de rand van het bad. Bij de laag
lauw water in het bad gooide ze een scheutje chloor. Op de
badrand legde ze de naalden, de schaar, de gaasjes en het
verband klaar. Daarna liet ze haar gezwachtelde voeten in
het water zakken om het verband dat aan de wonden en de
blaren vastgekleefd zat los te weken.
21
De bakker was de bakker, de slager was de slager, de pastoor de pastoor en Boris woonde met zijn ouders aan de
hoofdweg in het huis naast bakkerij Fockedeyn. Boris was
een lompe jongen, ook al deed hij zijn best om dat niet te
zijn. Dingen vielen ineens uit elkaar als hij in de buurt was
en als er een plas viezigheid was, ook al was het er maar één
in de hele straat, dan viel Boris erin. Hij brak servies alsof
het allemaal niets kostte en wanneer hij uit het bos kwam
zat hij altijd onder de modder, ook al had het dagen niet geregend. Marie sproeide hem dan in de achtertuin af met de
tuinslang. Wiebelend vanaf de drempel van de deuropening
moest ze eerst de tuinslang die om de buitenkraan gewikkeld zat te pakken zien te krijgen. Boris wist dat als ze één
stap op de tegels van de tuin zou zetten, ze ergens in huis
een reeks dwanghandelingen moest afwerken. Meestal onder de keldertrap, waar ze verfblikken of weckpotten ging
rechtzetten of in de berging achter de bijkeuken, waar ze
dingen deed als het aan- en uitklikken van het peertje, dat
aan een lullig kabeltje uit de muur stak. Evengoed sproeide
Marie Bijsterbosch haar zoon met alle liefde af, het maakte
haar niets uit als Boris zwart van de modder door het piepende poortje van de achtertuin kwam gedropen.
‘Zolang je maar je ouwe kleren aandoet’, zei ze altijd als
hij vroeg of hij in het bos mocht gaan spelen met Maurice,
de zoon van Jan de Vries van de vrachtwagen, en Jeroen, de
zoon van Henk Lewiszong van het grootste boerenbedrijf
van het dorp. Al vanaf de kleuterschool waren de drie beste
vrienden.
22