Vaststellen LOGA-circulaires: Nieuw hoofdstuk 3 CAR en

Download Report

Transcript Vaststellen LOGA-circulaires: Nieuw hoofdstuk 3 CAR en

VOORSTEL AAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS
Van:
L. van Dijk en J. van Tel nr: 8519
den Heuvel
Datum: 28 september 2015
Nummer: 15A.00960
Team: Communicatie &
Personeelszaken
Tekenstukken: Ja
Afschrift aan:
Bijlagen:
4
Salarisadministratie, Ondernemingsraad, Corrie
Verhoeff
N.a.v. (evt. briefnrs.): 15.011737, 15.014113
Onderwerp: Vaststellen LOGA-circulaires: Nieuw hoofdstuk 3 CAR
en overgangsrecht + intrekken bezoldigingsregeling
Advies:
1. Vaststellen van de circulaire van het LOGA van 5 juni 2015 (ECWGO / U201500965) betreffende 'nieuw
hoofdstuk 3 CAR'.
2. Vaststellen van de circulaire van het LOGA van 7 juli 2015 (ECWGO / U201501194) betreffende
'overgangsrecht en toelichting hoofdstuk 3'.
3. Intrekken van de 'Bezoldigingsregeling gemeente Woerden' per 1 januari 2016.
4. Intrekken van de ‘Nota flexibele beloning’ (van 16 maart 2004) per 1 januari 2016.
5. Een principe besluit voor de lokale 'Uitvoeringsregeling beloningsbeleid' per 1 januari 2016.
Begrotingsconsequenties
B . e n W. d . d . :
NEE
Portefeuillehouder:
burgemeester
Inl ei din g:
Per 1 januari 2016 gelden er voor alle organisaties in de gemeentelijke sector meer uniforme
afspraken op het gebied van beloning. De lokale bezoldigingsregelingen verdwijnen. En alle
gemeentelijke organisaties stellen de volgende LOGA-brieven vast per 1 januari 2016:
- Nieuw hoofdstuk 3 CAR (ECWGO / U201500965) d.d. 5 juni 2015.
- Overgangsrecht en toelichting hoofdstuk 3 (ECWGO / U201501194) d.d. 7 juli 2015.
De b ev oeg dh eid v an het co ll eg e ko mt v o o rt uit d e v ol ge nd e w e t - e n/of
re ge lg ev ing :
De C A R / UW O heef t n i et d e s t at us v a n ee n c ao , om da t he t LO G A h ier v o or g ee n
be v o eg d he i d h e ef t. D e wij zi g i ng e n we rk en d a n o ok n ie t r ec hts tre ek s d o or i n o n ze
gem ee n te . O p gr o nd v an art ik e l 16 0 va n d e G em ee nt e we t is h et c o ll e ge be v o eg d
om de n i e u we C AR / U W O - bep a l in g en v as t t e s t e ll e n. I n h et L O G A i s v o l l ed i ge
o ver e e ns t em m ing ber e ik t o ver d e ze C AR / U W O - wij zi g i ng e n.
Beo ogd ef fe ct:
- Rechtskracht geven aan de door het LOGA overeengekomen wijzigingen in de CAR / UWO.
- Intrekken van de lokale bezoldigingsregeling per 1 januari 2016.
- Lokaal beloningsbeleid (in principe) vaststellen, aanvullend op (het centrale) hoofdstuk 3 CAR.
Ar g um ent en:
1.1 Nieuw hoofdstuk 3 CAR (LOGA 5 juni 2015, ECWGO / U201500965).
In het arbeidsvoorwaardenakkoord 2013-2015 hebben partijen in het LOGA afspraken gemaakt
over een geheel vernieuwd beloningshoofdstuk in de CAR, dat op 1 januari 2016 in werking
treedt. De doelen die met het nieuwe beloningshoofdstuk worden gediend zijn: vereenvoudiging,
harmonisering en modernisering. Het nieuwe hoofdstuk 3 heeft een standaardkarakter, hetgeen
betekent dat afwijkingen ten nadele of ten gunste van de ambtenaar niet zijn toegestaan.
Invoering van het nieuwe hoofdstuk 3 heeft geen bezuinigingsdoelstelling.
2.1 Overgangsrecht (LOGA 7 juli 2015, ECWGO / U201501194).
Door de nieuwe afspraken op het gebied van beloning kan het zo zijn dat medewerkers er financieel
op achteruit gaan. Om dit eventuele verlies voor medewerkers, die op 31 december 2015 in dienst
zijn, te compenseren is er op landelijk niveau overgangsrecht afgesproken.
Wanneer het nadeel voor de medewerker met een volledige aanstelling een bedrag betreft van:
 Minder dan € 120,-- bruto op jaarbasis, dan volgt er een eenmalige afkoop ter waarde van het
financiële nadeel voor één jaar maal vijf.
 € 120,-- bruto of meer op jaarbasis, dan volgt er een ‘structurele toelage overgangsrecht
(TOR)’ ter hoogte van het verschil. De TOR wordt eenmaal per jaar uitbetaald en wordt niet
meer geïndexeerd met loonstijgingen.
3.1 De lokale bezoldigingsregeling moet per 1 januari 2016 worden ingetrokken.
Door de komst van een centraal nieuw beloningshoofdstuk 3 in de CAR, is een lokale
bezoldigingsregeling niet meer mogelijk. Daarom dient deze ingetrokken te worden per de
ingangsdatum van het nieuwe hoofdstuk 3: 1 januari 2016.
4.1 Nota flexibel belonen kan worden ingetrokken, omdat deze inhoudelijk is geïncorporeerd in het
nieuwe Hoofdstuk 3 CAR.
De Nota flexibel belonen stamt uit maart 2004. Dit was nog de tijd dat er geen personeelscyclus was
ingevoerd en er niet structureel beoordelingsgesprekken werden gevoerd. Inmiddels is een goede
personeelscyclus (inclusief beoordelingsgesprekken) ingevoerd en in die zin is de nota flexibel
belonen achterhaald.
Inhoudelijk bevat de nota flexibel belonen de volgende vormen van flexibele beloning:
a. Gratificatie van maximaal € 500,-b. Groepsbeloning
c. Tijdelijke toelage van 3% (onderbouwd middels personeelsbeoordeling)
d. Vaste toelage van 6%, slechts mogelijk na twee maal een tijdelijke toelage (onderbouwd
middels personeelsbeoordeling)
In het nieuwe hoofdstuk 3 CAR zijn deze onderwerpen echter ook al geregeld. Zo is in artikel 3:20
CAR de beloning (voor een ambtenaar of een goed ambtenaren) opgenomen voor uitstekend
functioneren of bijzondere prestaties. Hiermee worden dus sub a en sub b (van onze lokale flexibele
beloning) geïntegreerd in hoofdstuk 3.
In artikel 3:8 CAR is de functioneringstoelage geregeld (voor iemand die het maximum van de schaal
heeft bereikt; de toelage bedraagt ten hoogste 10% van het salaris). Dit artikel is feitelijk de plek waar
sub c en sub d geregeld zijn. Concluderend kan gesteld worden dat de artikelen 3:20 en 3:8 CAR de
plaatsen zijn waar het variabel beloningsbeleid is geregeld. Uiteraard behoort een besluit tot
toekenning van een beloning voor uitstekend functioneren of een functioneringstoelage op grond van
de Algemene wet bestuursrecht voldoende gemotiveerd te zijn en op schrift te staan.
5.1 Lokaal beloningsbeleid is nodig voor die zaken die niet in het nieuwe hoofdstuk 3 CAR worden
geregeld.
Voor enkele specifieke onderwerpen is het juridisch nodig dat die vastgelegd worden in lokaal
beloningsbeleid. Het overgrote deel is weliswaar (centraal) geregeld in hoofdstuk 3. In het lokale
beloningsbeleid zijn de volgende onderwerpen opgenomen:
- Moment van periodieke verhoging;
- Inpassing na bevordering;
NIEUW is dat de oude “75%-regel” bij bevordering is vervangen door een eenvoudiger “regel”
(bij bevordering wordt het salaris bepaald op het naasthogere bedrag in de hogere schaal +
een periodiek). Een steekproefsgewijze vergelijking van beide manieren laat zien dat in de
meeste situaties de uitkomst hetzelfde is. Bij één vergelijking levert de nieuwe manier een
inschaling op die 1 periodiek hoger is (dan met de 75%-regel).
- Kilometervergoeding dienstreizen;
Met het intrekken van de bezoldigingsregeling is het nodig om de afspraken over de
kilometervergoeding voor dienstreizen vast te leggen in lokaal beloningsbeleid.
- Studiekilometers;
Ook hiervoor is het – door het intrekken van de bezoldigingsregeling – nodig om de afspraken
vast te leggen in lokaal beloningsbeleid.
- Beschikbaarheidsdienst gladheidsbestrijding;
Doel is om te regelen dat de toelage beschikbaarheidsdienst (conform artikel 3:13 CAR) voor
de gladheidsbestrijding wordt uitbetaald over de maanden december, januari en februari
(winterperiode).
Kan tte k eni ng:
Fin an ci ën:
Nadat uw college deze LOGA-circulaires en de ‘uitvoeringsregeling beloningsbeleid’ (in principe) heeft
vastgesteld, zal aan de directie een voorstel worden voorgelegd waarin de individuele consequenties
voor medewerkers worden vastgesteld.
Uitv o er ing :
- Bericht op PIM (algemeen) over nieuw hoofdstuk 3 en overgangsrecht
- Het Georganiseerd Overleg schriftelijk informeren over de ingekomen LOGA-circulaires en het door
u genomen besluit
- Het Georganiseerd Overleg op 23 november 2015 instemming vragen over het lokale
beloningsbeleid. Na instemming van het Georganiseerd Overleg wordt het lokaal beloningsbeleid
automatisch omgezet in een definitief besluit.
Com mun ic at ie / Web s ite:
Op grond van de Wet electronische bekendmaking is het verplicht om algemeen verbindende
voorschriften (waaronder deze LOGA-circulaires) te publiceren op www.overheid.nl voordat deze
rechtskracht krijgen.
O nde rn em ing s r aad :
Ter k enn is n am e
S am enh ang m et e e rd er e b es lui tv or min g:
15A.00948 Rechtspositionele maatregelen buitendienstpersoneel
Bij l ag en:
1. L O G A- br i ef d. d. 5 j un i 2 0 15 ( ECW G O / U 20 1 50 0 96 5) b e treff en d e ' N ie u w
ho of ds tuk 3 C AR' (C or s an r. 1 5. 011 73 7 )
2. L O G A- br i ef d. d. 7 j u li 20 1 5 ( E CW G O / U 2 01 5 011 94) be treff en d e 'O v erg a ngs r ec ht
en t o e lic h ti n g h oof ds t uk 3 ’ ( Cors a nr. 1 5. 0 14 11 3) .
3. C o l le g eb es l ui t ( b ij la ge A) m et wij zi g i n g e n i n d e CA R a ls g e v ol g v an c irc u l a ir e
ECW G O / U2 0 15 0 0 96 5 p er 1 j a n uar i 2 0 16 , te r vas ts t e l li n g & o n de rt ek en i ng
(15 . 02 11 5 7)
4. C o l le g eb es l ui t ( b ij la ge B) m et wij zi g i n ge n i n de C A R a ls g e vo l g v an c irc u l a ir e
ECW G O / U2 0 15 0 11 9 4 p er 1 j a n uar i 2 0 16 , te r vas ts t e l li n g & o n de rt ek en i ng
(15 . 02 11 5 8)
5. Be zo l d i g i ngs r e ge l i n g ( d ie per 1 j an u ar i 20 16 wor dt in g etr ok k en) (15 . 02 111 3)
6. N ot a f l ex i b e le b e l on i ng (d i e p er 1 j a n uar i 20 1 6 wo rd t i ng e trok k en) ( 1 5. 0 22 3 46)
7. O v er zic h t v er ge l ij k i ng be zo l d i g i ngs r e ge l i n g e n n ie u w ho of ds tuk 3 C AR (t er
k enn is nam e) ( 1 5. 0 211 59)
8. L ok aa l Be l o ni n gs b e l e id g em ee nt e W oerde n ( tb v ee n pr i nc ip e b e s l ui t)
(15 . 02 2 34 7)
Gemeente Woerden
Registratiedatum:
Behandelend afdeling
Afgehandeld door/op:
15.011737
LOGA
09/06/2015
Landelijk Overleg
Gemeentelijke
Arbeidsvoorwaarden
Brief aan de leden
T.a.v. het college en de raad
r—
—JUJUNIJML
ļ rŵAi-ò^
Uchr.:
i
informatiecentrum tel.
uw kenmerk
Rcutdj / f í d t W
g
bijla e(n)
(070) 373 8393
1
betreft
ons kenmerk
datum
Nieuw hoofdstuk 3 CAR
ECWGO/U201500965
5 juni 2015
Lbr: 15/046
CvA/LOGA 15/09
Samenvatting
In het arbeidsvoorwaardenakkoord 2013-2015 hebben partijen in het L OGA afspraken gemaakt
over een geheel vernieuwd beloningshoofdstuk in de CAR, dat op 1 januari 2016 in werking treedt.
De tekst van het nieuwe hoofdstuk 3 CAR is op 15 juli 2014 vastgesteld en als bijlage
1
meegezonden met een van de LOGA brieven van 2 oktober 2014 .
In de bijlage bij deze brief staat een nieuwe versie van hoofdstuk 3, waarvan de tekst op enkele
nader genoemde onderdelen is gewijzigd ten opzichte van de versie in de LOGA brief van 2
oktober 2015. Daarnaast zijn de artikelen nu ook van een toelichting voorzien.
In de brief wordt nader ingegaan op o.a. de doelstelling van het nieuwe hoofdstuk 3, de
regelruimte op lokaal niveau en hoe overige betalingen aan ambtenaren zich verhouden tot het
standaardkarakter van het nieuwe beloningshoofdstuk.
1
CvA/L OGA 14/03 (ECWGO/U201401849).
LOGA
Landelijk Overleg
Gemeentelijke
Arbeidsvoorwaarden
Aan de leden
informatiecentrum tel.
uw kenmerk
bijlage(n)
(070) 373 8393
1
betreft
ons kenmerk
datum
Nieuw hoofdstuk 3 CAR
ECWGO/U201500965
5 juni 2015
Lbr: 15/046
CvA/LOGA 15/09
Geacht college en gemeenteraad,
In het arbeidsvoorwaardenakkoord 2013-2015 hebben partijen in het LOGA afspraken gemaakt
over een geheel vernieuwd beloningshoofdstuk in de CAR, dat op 1 januari 2016 in werking treedt.
De tekst van het nieuwe hoofdstuk 3 CAR is op 15 juli 2014 vastgesteld en als bijlage
2
meegezonden met een van de LOGA brieven van 2 oktober 2014 .
In de bijlage bij deze brief staat een nieuwe versie van hoofdstuk 3, waarvan de tekst op enkele
onderdelen is gewijzigd ten opzichte van de versie in de LOGA brief van 2 oktober 2014.
De wijzigingen van de tekst betreffen:
de verruiming van het begrip 'achterblijvende partner' in artikel 1:1;
aanvulling van artikel 3:4 lid onder c (promotie);
inkorting van de eerder al vastgestelde toelichting bij artikel 3:5;
wijziging van de al eerder vastgestelde toelichting bij artikel 3:15;
ruimer toepassingsbereik van de toelage in artikel 3:17; naast BHV ook EHBO, interventie- en
anti-agressieteams;
toevoegen artikel 3:18a (eindejaarsuitkering) in verband met verschuiven invoeringsdatum 1KB;
2
CvA/LOGA 14/03 (ECWGO/U201401849).
wijziging van artikel 3; 19 lid 3 (schrappen FPU)
en verder nog enkele tekstuele aanpassingen die geen inhoudelijke betekenis hebben.
De artikelen zijn nu ook van een toelichting voorzien.
Invoering van een geheel vernieuwd beloningshoofdstuk heeft ook gevolgen voor de andere
hoofdstukken van de CAR-UWO. In de tweede helft van 2015 zal in het LOGA een gereviseerde
tekst van de CAR-UWO met bijbehorende toelichting worden vastgesteld, waarin oude begrippen
zijn vervangen door nieuwe en verwijzingen zijn aangepast aan de nieuwe situatie. Deze nieuwe
tekst zal, met als ingangsdatum 1 januari 2016, lokaal door het college of dagelijks bestuur
moeten worden vastgesteld.
Doelstelling.
De doelen die met het nieuwe beloningshoofdstuk worden gediend zijn, vereenvoudiging,
harmonisering en modernisering.
De belangrijkste veranderingen betreffen:
Het integreren van de lokale bezoldigingsverordening in hoofdstuk 3 van de CAR;
Het niet langer hanteren van het begrip bezoldiging; en
Het laten vervallen van gedetailleerde aanwijzingen voor de uitvoering.
In het nieuwe begrip 'salaristoelagen' worden de toelagen opgesomd, die samen met het salaris
tot 1 januari 2016 de oude 'bezoldiging' vormden. Met de introductie van 'salaristoelagen', kon
afscheid worden genomen van het begrip 'bezoldiging', zonder dat de daaraan verbonden rechten
en verplichtingen teniet zijn gegaan.
De nieuwe begrippen die in dit hoofdstuk worden gebruikt, zijn in artikel 1:1 CAR nader
omschreven.
In de inleiding bij dit vernieuwde hoofdstuk, wordt gesteld dat gemeenten vrij zijn in de keuze van
een functiewaarderingssysteem aan de hand waarvan de functies binnen hun organisaties worden
beschreven. LOGA-partijen maken van de gelegenheid gebruik om er op te wijzen dat een brede
toepassing van het sectorale functiewaarderingssysteem HR21, de harmonisering van de in dit
hoofdstuk geregelde arbeidsvoorwaarden ten goede komt, en daarmee de arbeidsmobiliteit van
de in de gemeentelijke sector werkzame personen.
De bepaling over het (moment van) uitbetalen van het salaris (artikel 3:2 lid 2) beoogt niet de
huidige situatie te veranderen.
Reikwijdte.
De vraag of het nieuwe hoofdstuk 3 CAR ook van toepassing wordt op de brandweeronderdelen
van de veiligheidsregio's, is voorgelegd aan het arbeidsvoorwaardenoverleg voor de brandweer
(LOBA). De uitkomsten van dit overleg zullen afzonderlijk worden gecommuniceerd.
Betreft Nieuw hoofdstuk 3 CAR Datum 04 juni 2015
02/06
Met ingang van 1 januari 2016 komt de oude salarisregeling die gold tot 1 april 1996, voor
iedereen te vervallen. De enkele ambtenaren waarop deze regeling nog van toepassing is, moeten
uiterlijk per 1 januari 2016 worden ingepast in de nieuwe salarisstructuur.
Uitzonderingen.
Na de publicatie van de eerste versie van het nieuwe hoofdstuk 3, hebben LOGA-partijen van
verschillende kanten berichten ontvangen die er op wijzen dat integrale invoering negatief uitwerkt
voor de groep artsen in dienst van GGD en GHOR. Daardoor gaat de beloning van deze artsen
substantieel 'uit de pas lopen' ten opzichte van de beloning van artsen in vergelijkbare functies in
andere sectoren van de gezondheidszorg. Dit effect is een gevolg van het aftoppen van de toelage
beschikbaarheidsdienst op het maximum van salarisschaal 7 en het niet uitbetalen van overwerk
bij functies die zijn ingeschaald in salarisschaal 11 en hoger.
Van een soortgelijke situatie is sprake rond het zogenaamde 'crisispikeť;
beschikbaarheidsdiensten die door zowel medewerkers van gemeenten als veiligheidsregio's
worden vervuld. Deze worden in veel gevallen vergoed overeenkomstig de veel hogere
vergoeding piketdienst voor de beroepsbrandweer (hoofdstuk 20 CAR).
LOGA-partijen realiseren zich dat de verschillen in sommige gevallen zo groot (kunnen) zijn, dat
als gevolg daarvan bezettingsproblemen kunnen gaan ontstaan. Gegeven het feit dat eenvoudige
oplossingen voor dit probleem op dit moment niet voor handen zijn, hebben L OGA-partijen
besloten om de toelageregelingen voor beschikbaarheidsdiensten (artikel 3:13) en overwerk
(artikel 3:18) in hoofdstuk 3 uitsluitend in de hierboven genoemde gevallen niet dwingend op te
leggen.
Kan- en bandbreedtebepaling en.
Het nieuwe hoofdstuk 3 heeft een standaardkarakter, hetgeen betekent dat afwijkingen ten nadele
of ten gunste van de ambtenaar niet zijn toegestaan. Hoofdstuk 3 bevat een limitatieve
opsomming van beloningselementen.
Alleen ten aanzien van die onderdelen waarbij in de tekst van dit hoofdstuk is bepaald dat het
college iets 'kan', heeft het college regelruimte. Daarbij gaat het zowel om de zogenaamde
'kanbepalingen', als de lokale invulling van een op centraal niveau afgesproken bandbreedte.
Bij de kanbepalingen (artikelen 3:14, 3:15, 3:20 en 3:22) heeft het college de vrijheid om de
betreffende arbeidsvoorwaarde wel of niet toe te passen, en áls dat het geval is, vast te stellen
onder welke voorwaarden en op welke wijze dat gebeurt. Dit betekent dat de ambtenaar aan deze
bepalingen, zonder aanvullende besluitvorming van het college geen rechten kan ontlenen.
Daarnaast bevat dit hoofdstuk 'bandbreedtebepalingen', waar de ambtenaar - die aan de
voorwaarden voldoet - wél rechten aan kan ontlenen. Ten aanzien van de bandbreedtebepalingen
Betreft Nieuw hoofdstuk 3 CAR Datum 04 juni 2015
hebben LOGA-partijen een bandbreedte afgesproken, die op lokaal niveau nader kan worden
ingevuld. Zo is bijvoorbeeld in artikel 3:8 met betrekking tot de functioneringstoelage geregeld dat
0
deze maximaal 10 7o van het salaris bedraagt en voor een periode van maximaal een jaar wordt
toegekend. Deze twee indicatoren voor de omvang van de functioneringstoelage, bepalen de
'bandbreedte' die in het lokale beloningsbeleid nader kunnen worden ingevuld.
Vergoedingen en attenties.
Gegeven de limitatieve opsomming van beloningselementen i n het nieuwe hoofdstuk 3 én het feit
dat daarin ook de vergoedingsregelingen voor dienstreizen en het woon-werkverkeer zijn
opgenomen, ontvingen wij na publicatie van de eerste versie vragen over attenties en
onkostenvergoedingen.
Daarbij ging het met name om de vraag of het naast de in hoofdstuk 3 genoemde
beloningselementen (nog langer) is toegestaan om:
a. ) bij bepaalde gelegenheden als jubileum, huwelijk of pensionering of kerst een attentie te
geven;
b. ) aan ambtenaren onkostenvergoedingen uit te betalen.
Bij attenties gaat het om zaken als een bloemetje, een cadeau(bon), een (budget voor een) diner
of kerstpakket. Deze worden onverplicht gegeven bij bepaalde feestelijke gebeurtenissen. Met
name door het onverplichte karakter en het feit dat er geen (bedongen) tegenprestatie tegenover
staat, onderscheiden attenties zich van de in hoofdstuk 3 genoemde beloningselementen en
kunnen ze dus ook in toekomst aan medewerkers worden verstrekt. Hiervan moeten worden
onderscheiden de 'attenties' die met het oog op een bepaalde tegenprestatie worden verstrekt,
zoals bijvoorbeeld de jaarlijks V W - b o n voor uitsluitend de EHBO-ers binnen de organisatie. Deze
behoren wel tot de beloning.
Bij onkostenvergoedingen gaat het om een (gedeeltelijke) vergoeding van kosten die de
ambtenaar met toestemming van de werkgever heeft gemaakt of gaat maken. Naast de kosten
die de ambtenaar ten behoeve van zijn werk maakt, kan het daarbij ook gaan om kosten die op
grond van het personeelsbeleid (inclusief vitaliteits- en/of arbobeleid) van de werkgever voor
vergoeding in aanmerking komen. Voorbeelden daarvan zijn een (gedeeltelijke vergoeding van
een) abonnement op de sportschool, een cursus gezond koken of de cursus 'pensioen in zicht'.
Ook in deze gevallen gaat het niet om bedongen tegenprestaties voor de arbeid en kunnen deze
vergoedingen buiten hoofdstuk 3 worden toegekend.
Gemeentelijk beloningsbeleid.
Naast de nieuwe kan- en bandbreedtebepalingen kennen gemeenten nu al beleidsregels in hun
bezoldigingsverordeningen met betrekking tot de toepassing van de daarin opgenomen
bepalingen. Voorbeelden daarvan zijn afspraken over de periode gedurende welke een
ambtenaar die nog niet aan de functie-eisen voldoet in een schaal lager dan de functieschaal kan
Betreft Nieuw hoofdstuk 3 CAR Datum 04 juni 2015
04/06
worden ingedeeld, of de afspraak dat een functioneringstoelage alleen kan worden toegekend na
een beoordeling van de ambtenaar.
LOGA-partijen zijn overeengekomen dat de bestaande lokale beleidsregels rond de toepassing
van arbeidsvoorwaardelijke regelingen, die kunnen blijven bestaan omdat ze ook van toepassing
zijn in de situatie vanaf 1 januari 2016, zoveel mogelijk dienen te worden gehandhaafd.
Besluiten over het toepassen van 'kan-bepalingen' en de nadere invulling van de 'bandbreedtebepalingen', vormen samen met de bestaande beleidsregels rond beloning, het (toekomstige)
beloningsbeleid van de gemeentelijke organisatie).
Over de wijze waarop en in welke vorm het beloningsbeleid wordt vastgelegd worden op lokaal
niveau afspraken gemaakt. Het zelfde geldt voor nieuwe of aanvullende afspraken over het
gemeentelijk beloningsbeleid. Deze laatste zijn voorbehouden aan overleg en overeenstemming in
het lokale GO.
Overgangsrecht.
De invoering van het nieuwe hoofdstuk 3 heeft geen bezuinigingsdoelstelling. Invoering van gelijke
arbeidsvoorwaarden in de hele sector zal echter onvermijdelijk tot gevolg hebben dat in sommige
gemeenten individuele medewerkers er op achteruitgaan als er geen aanvullende afspraken
worden gemaakt. Om een ongerechtvaardigde inkomensachteruitgang van zittende medewerkers
te voorkomen, hebben LOGA partijen overgangsrecht vastgesteld. Dit overgangsrecht is
vastgelegd in het cao-akkoord en moet ook (tijdelijk) in de rechtspositieregeling worden
opgenomen omdat medewerkers er rechten aan kunnen ontlenen.
Op basis van de eerste ervaringen met het overgangsrecht worden nu in het LOGA nog een
aantal zaken besproken , die meer uitvoerbare alternatieven kunnen bieden voor de
rekenmethodiek uit het overgangsrecht. Het LOGA stelt deze naar verwachting eind juni definitief
vast. Daarna volgt dan een tweede LOGA brief over de implementatie van hoofdstuk 3.
Datum inwerkingtreding.
De wijzigingen in de CAR treden met ingang van 1 januari 2016 in werking.
Rechtskrachtbepaling.
Op grond van de statuten van de VNG en het reglement van het CvA zijn gemeenten gehouden
om uitvoering te geven aan de in het LOGA overeengekomen CAR-bepalingen en de nadien
overeengekomen wijzigingen daarvan. Voor gemeenten die bij de UWO zijn aangesloten, geldt
dat eveneens voor de zogenoemde UWO-bepalingen. De CAR en de UWO zijn geen CAO in de
zin van de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst, waardoor overeengekomen wijzigingen
niet rechtstreeks doorwerken in de aanstelling van individuele ambtenaren.
Betreft Nieuw hoofdstuk 3 CAR Datum 04 juni 2015
05/06
Op grond van artikel 125 Ambtenarenwet en artikel 160 Gemeentewet is het college
verplicht, respectievelijk bevoegd, voor gemeenteambtenaren een lokale
arbeidsvoorwaarden- en rechtspositieregeling vast te stellen in de vorm van een algemeen
verbindend voorschrift.
Op grond van artikel 107e Gemeentewet heeft de raad deze bevoegdheid voor de griffie.
De gemeentelijke rechtspositieregeling is een algemeen verbindend voorschrift. Artikel 139
Gemeentewet bepaalt dat besluiten, die algemeen verbindende voorschriften inhouden, pas
verbinden wanneer zij op de juiste manier zijn bekendgemaakt.
Sinds 1 januari 2014 dient dit te geschieden door vermelding in een elektronisch en algemeen
toegankelijk gemeenteblad, overeenkomstig de 'Regeling elektronische bekendmaking en
beschikbaarstelling regelgeving decentrale overheden'.
Hoogachtend,
Landelijk Overleg Gemeentelijke Arbeidsvoorwaarden
Mw. mr. S. Pijpstra
secretaris
Deze ledenbrief staat ook op www.vnq.nl onder brieven.
Betreft Nieuw hoofdstuk 3 CAR Datum 04 juni 2015
06/06
1
Bijlage bij U2015 00965
Bijlage CAR teksten
A.
Aan artikel 1:1 worden de volgende begripsomschrijvingen toegevoegd op alfabetische
volgorde met vernummering van de overige begripsomschrijvingen:
salaris: maandbedrag dat binnen de salarisschaal aan de ambtenaar is toegekend, naar
evenredigheid van diens formele arbeidsduur;
salaristoelagen: daartoe worden gerekend de in paragraaf 3 van hoofdstuk 3 genoemde
toelagen te weten: de functioneringstoelage, de waarnemingstoelage, de toelage
onregelmatige dienst, de buitendagvenstertoelage, de toelage beschikbaarheidsdienst, de
inconveniententoelage, de arbeidsmarkttoelage, de garantietoelage en de afbouwtoelage,
die aan de ambtenaar zijn toegekend en die tot 1 januari 2016 tot de bezoldiging werden
gerekend;
functieschaal: de salarisschaal die bij een functie hoort;
periodiek: het maandbedrag in een salarisschaal;
salarisschaal: een reeks maandbedragen als opgenomen in de bijlage bij hoofdstuk 3;
achterblijvende partner: weduwe, weduwnaar, geregistreerd partner van de overleden
ambtenaar, of de ongehuwde partner die een samenlevingscontract had met de overleden
ambtenaar;
functie: het geheel van werkzaamheden dat door de ambtenaar is te verrichten conform
artikel 3:1;
In artikel 1:1 worden de begripsomschrijvingen 'betrekking', 'functioneringstoelage' en
'waarnemingstoelage' geschrapt en wordt het begrip 'overwerk' als volgt gewijzigd:
overwerk: werkzaamheden die de ambtenaar, voor wie de bijzondere werktijdenregeling
geldt, in dienstopdracht verricht boven de feitelijke arbeidsduur per week;
B.
Hoofdstuk 3 wordt, inclusief titel en toelichting, gewijzigd en komt als volgt te luiden:
HOOFDSTUK 3 SALARIS, VERGOEDINGEN, TOELAGEN EN UITKERINGEN
De toelichting aan het begin van het hoofdstuk luidt als volgt:
PREAMBULE
In het arbeidsvoorwaardenakkoord 2013-2015 hebben partijen in het LOGA afspraken
gemaakt over een geheel vernieuwd beloningshoofdstuk, dat in werking is getreden op 1
januari 2016. De belangrijkste veranderingen waartoe het LOGA heeft besloten zijn:
Het integreren van de lokale bezoldigingsverordening in hoofdstuk 3 van de CAR;
Het niet langer hanteren van het begrip bezoldiging; en
Het laten vervallen van gedetailleerde aanwijzingen voor de uitvoering.
In het nieuwe begrip 'salaristoelagen' worden de toelagen opgesomd, die samen met het
salaris tot 1 januari 2016 de oude 'bezoldiging' vormden. Met de introductie van
'salaristoelagen', kon afscheid worden genomen van het begrip 'bezoldiging', zonder dat de
daaraan verbonden rechten en verplichtingen teniet zijn gegaan.
De begrippen die in dit hoofdstuk worden gebruikt, zijn in artikel 1:1 nader omschreven.
Dit hoofdstuk heeft een standaardkarakter, hetgeen betekent dat afwijkingen ten nadele of
ten gunste van de ambtenaar niet zijn toegestaan. Hoofdstuk 3 bevat een limitatieve
opsomming van beloningselementen. Alleen ten aanzien van die onderdelen waarbij in de
tekst van dit hoofdstuk is bepaald dat het college iets 'kan', heeft het college regelruimte.
Daarbij gaat het zowel om de zogenaamde 'kan-bepalingen', als de lokale invulling van een
op centraal niveau afgesproken 'bandbreedte'.
Bij de kan-bepalingen (artikelen 3:14, 3:15, 3:20 en 3:22) heeft het college de vrijheid om de
betreffende arbeidsvoorwaarde al dan niet toe te passen (de ambtenaar kan er dus niet
zondermeer rechten aan ontlenen) en áls dat het geval is, op welke wijze dat gebeurt.
Daarnaast bevat dit hoofdstuk 'bandbreedte-bepalingen', waar de ambtenaar wél rechten
aan kan ontlenen. Ten aanzien van de bandbreedte-bepalingen hebben LOGA-partijen een
bandbreedte afgesproken, die op lokaal niveau nader kan worden ingevuld. Zo is
bijvoorbeeld in artikel 3:8 met betrekking tot de functioneringstoelage geregeld dat deze
maximaal lOYo van het salaris bedraagt en voor een periode van maximaal een jaar wordt
toegekend. Deze twee indicatoren voor de omvang van de functioneringstoelage, bepalen de
'bandbreedte' die in het lokale beloningsbeleid nader kunnen worden ingevuld.
De keuze voor het toepassen van 'kan bepalingen' en de nadere invulling van de
'bandbreedte bepalingen', vormen samen met de bestaande beleidsregels met betrekking
tot de uitvoering van de bepalingen in dit hoofdstuk, het beloningsbeleid van de
gemeente(lijke organisatie). Afspraken over het beloningsbeleid worden op
werkgeversniveau gemaakt. Deze afspraken behoeven de instemming van het lokale
Georganiseerd Overleg (GO).
Uitgangspunt van het beloningsbeleid is dat alle gemeenten een functiewaarderingssysteem
hebben, aan de hand waarvan de functies worden beschreven. Gemeenten zijn vrij in de
keuze van een functiewaarderingssysteem. In die organisaties waarin naast of in plaats van
'functies' wordt gesproken over 'rollen', worden die rollen overeenkomstig een
functiewaarderingssysteem beschreven.
Met ingang van 1 januari 2016 is de oude salarisregeling die gold tot 1 april 1996 komen te
vervallen. Ambtenaren op wie deze regeling nog van toepassing was, zijn uiterlijk per 1
januari 2016 ingepast in de nieuwe structuur.
ŝ 1 Algemene
bepalingen
Artikel 3:1 Functies en functiewaardering
1.
Het college stelt de functies vast die door ambtenaren binnen de gemeentelijke
organisatie kunnen worden bekleed.
2.
Elke functie wordt beschreven op basis van een functiewaarderingssysteem.
3.
Voor elke functie stelt het college een functieschaal vast op basis van een
functiewaarderingssysteem.
Artikel 3:2 Recht op salaris, vergoedingen, salaristoelagen en uitkeringen
1.
2.
Zolang zijn aanstelling duurt heeft een ambtenaar recht op salaris, vergoedingen,
toelagen en uitkeringen overeenkomstig dit hoofdstuk. Dit recht bestaat niet over de
tijd dat de ambtenaar in strijd met zijn verplichtingen opzettelijk nalaat arbeid te
verrichten.
De uitbetaling van het salaris, de vergoedingen, de toelagen en de uitkeringen vindt
plaats per maand, tenzij in deze regeling anders is bepaald.
Toelichting
Lid 1
In situaties waarin onduidelijk is of de ambtenaar wel verantwoordelijk kan worden
gehouden voor zijn nalatigheid, bijvoorbeeld vanwege zijn fysieke of psychische gesteldheid,
zal nader onderzoek plaats moeten vinden. De artikelen 7:13:1 en 7:13:2 vormen een nadere
uitwerking van lid 1 in gevallen van arbeidsongeschiktheid.
Lid 2
De uitbetaling per maand geldt ongeacht de lengte van de maand.
ĝ 2 Salaris
Artikel 3:3 Vaststelling salaris
1.
Het college stelt het salaris van een ambtenaar vast aan de hand van zijn
functieschaal, op grond van zijn ervaring, geschiktheid en bekwaamheid. Het salaris
wordt vastgesteld met aanduiding van een periodiek in de functieschaal.
2.
Als een ambtenaar in een functie wordt geplaatst zonder dat hij al voldoet aan alle
daarvoor geldende eisen ten aanzien van opleiding, ervaring en bekwaamheid, kan
zijn salaris overeenkomstig de eerst lagere salarisschaal dan de functieschaal worden
vastgesteld.
Toelichting
Lid 1
Het salaris van de ambtenaar wordt vastgesteld aan de hand van de waardering van de
functie op een van de periodieken van de functieschaal. De wijze waarop het salaris wordt
vastgesteld kan in het beloningsbeleid nader worden uitgewerkt.
Het is mogelijk om functies op verschillend niveau in te vullen; bijvoorbeeld op junior-,
medior- of senior-niveau. In dat geval gaat het om drie te onderscheiden functies met ieder
een eigen functieschaal.
Uitgangspunt is dat de functieschaal van begin tot eind wordt doorlopen. Uit dit artikel vloeit
echter niet voort dat de ambtenaar bij aanvang in de functie noodzakelijkerwijs op het
minimum van de salarisschaal dient te worden ingeschaald. Het college kan hiervan afwijken,
bijvoorbeeld als de aan te stellen ambtenaar in zijn vorige functie een hoger salaris genoot of
als de situatie op de arbeidsmarkt daartoe aanleiding geeft.
Lid 2
Deze lagere schaal, die lokaal ook wel wordt aangeduid als 'aanloopschaal', is bedoeld voor
de ambtenaren die nog niet voldoende zijn gekwalificeerd voor de functie waarin zij zijn
geplaatst. De periode die de ambtenaar in deze aanloopschaal doorbrengt, wordt gebruikt
om alsnog te voldoen aan de voor de functie gelden eisen op het gebied van opleiding,
ervaring en bekwaamheid, zodat de functie volledig en zelfstandig kan worden vervuld.
Zodra dit het geval is dient de ambtenaar te worden ingedeeld in de voor de functie geldende
functieschaal.
Artikel 3:4 Salarisverhoging
1.
Aan een ambtenaar wordt een salarisverhoging naar de volgende periodiek
toegekend als is voldaan aan de volgende voorwaarden:
a.
de ambtenaar functioneert voldoende;
b.
de ambtenaar heeft het maximum van de functieschaal nog niet bereikt;
c.
er zijn twaalf maanden verstreken sinds zijn aanstelling, zijn laatste
periodieke salarisverhoging of zijn promotie.
2.
Het college kan aan toekenning van een periodieke salarisverhoging aanvullende
voorwaarden stellen.
3.
Het college kan een ambtenaar een extra periodieke salarisverhoging toekennen.
4.
In afwijking van het eerste lid, aanhef en onderdeel c, kan het college voor de
ambtenaar of voor groepen ambtenaren een vaste verhogingsdatum vaststellen.
Toelichting
Lid 2
Het college heeft de mogelijkheid om - in afwijking van lid 1 - het toekennen van een
periodiek afhankelijk te stellen van een periodieke beoordeling van het functioneren van de
ambtenaar. De invoering en het gebruik van een systeem van periodieke functionerings- en
beoordelingsgesprekken vereist de instemming van de OR.
Lid 3
Het college heeft de mogelijkheid om een extra periodiek toe te kennen. De toekenning van
deze periodiek heeft, net als de reguliere periodiek, een blijvend karakter in tegenstelling tot
de flexibele beloningen op grond van artikel 3:8 en 3:20.
Artikel 3:5 Verlaging salarisschaal
1.
Zonder voorafgaand ontslag kan voor de ambtenaar geen salarisschaal gaan gelden
met een lager maximumsalaris, tenzij hiervoor in deze regeling, of andere wet- en
regelgeving, een grond aanwezig is.
2.
In afwijking van het eerste lid kan een ambtenaar met zijn instemming worden
herplaatst in een functie waaraan een lagere schaal is verbonden met een
overeenkomstige aanpassing van het salaris.
3.
In afwijking van het eerste lid kan de ambtenaar, door toepassing van artikel 7:16,
tweede lid, herplaatst worden in een functie met een lager maximumsalaris, met een
overeenkomstige aanpassing van het salaris.
4.
In afwijking van het eerste lid kan de ambtenaar, door toepassing van hoofdstuk lOd,
herplaatst worden in een functie met een lager maximumsalaris en een mogelijk
overeenkomstige aanpassing van het salaris, voor zover geregeld in een sociaal plan
of sociaal statuut.
Toelichting
Lid 1
Uit deze bepaling vloeit voort dat een herwaardering van de functie, die leidt tot een lagere
functieschaal, geen gevolgen heeft voor het salaris van degene die op het moment van
herwaardering de functie vervult.
Lid 2
Instemming met herplaatsing in lager gewaardeerde functie met een bijbehorend lager
salaris heeft voor ambtenaren die binnen 10 jaar de aow-gerechtigde leeftijd bereiken, bij
een gelijkblijvende aanstellingsomvang, geen gevolgen voor de pensioenopbouw. Een en
ander is geregeld in artikel 3:5 van het Pensioenreglement.
Lid 4
Dit lid ziet op de situatie waarin een ambtenaar als gevolg van reorganisatie boventallig is
geworden. Afwijking van het in lid 1 geformuleerde uitgangspunt is mogelijk in de gevallen
waarin het sociaalplan o f - s t a t u u t voorziet in de mogelijkheid om een ambtenaar te
herplaatsen in een functie met een lager maximumsalaris en een evenredige aanpassing van
zijn salaris.
Artikel 3:6 Inpassing in hogere schaal
De ambtenaar die door promotie naar een hogere salarisschaal overgaat, heeft vanaf de dag
dat de promotie ingaat recht op een hoger salaris.
Toelichting
Onder promotie wordt zowel de bevordering naar een hoger gewaardeerde functie, als de
overstap van de aanloopschaal (zoals geregeld in artikel 3:3 lid 2) naar de functieschaal
verstaan. Een nadere uitwerking van deze bepaling kan op werkgeversniveau worden
geregeld, waarbij het geldende beloningsbeleid als uitgangspunt dient.
Artikel 3:7 Uitloopschaal
Doorgroei in een uitloopschaal is mogelijk wanneer dit op 31 december 2015 in een lokale
regeling was vastgelegd. De uitloopschaal is één schaal hoger dan de functieschaal. In de
lokale regeling worden voorwaarden en regels gesteld die van toepassing zijn op de instroom
in- en het doorlopen van de uitloopschaal.
Toelichting
Uitloopschalen zijn uitsluitend toegestaan op basis van een 'oude' lokale regeling (in werking
voor 1 januari 2016) en conform deze regeling. Indien de doorgroei in een uitloopschaal
lokaal blijvend is geregeld, staat deze ook open voor ambtenaren die op of na 1 januari 2016
in dienst zijn gekomen.
ĝ 3 Salaristoelagen
Artikel 3:8 Functioneringstoelage
1.
Het college kan aan een ambtenaar die meerdere jaren zeer goed of uitstekend heeft
gefunctioneerd en/of bijzondere prestaties heeft geleverd, en die het maximum van
zijn functieschaal heeft bereikt, een functioneringstoelage toekennen.
2.
De toelage wordt voor maximaal een jaar toegekend. Bij het voortduren van de
gronden waarop de toelage is toegekend, kan deze opnieuw worden toegekend.
3.
De toelage bedraagt ten hoogste 1096 van het salaris.
Toelichting
Dit artikel regelt de toelage als beloning voor meerdere jaren uitstekend functioneren en/of
het leveren van bijzondere prestaties. Noodzakelijke voorwaarde voor de toelage is dat de
ambtenaar het maximum van zijn functieschaal heeft bereikt. Zolang dat nog niet het geval
is, kan het functioneren worden beloond met extra periodieken, zoals geregeld in artikel 3:4
Iid3, en/of een toelage op grond van artikel 3:20.
Deze toelage heeft altijd een tijdelijk karakter. Er is sprake van een koppeling tussen het
maximumsalaris en de wijze waarop de functie wordt uitgeoefend. Komt deze koppeling te
vervallen (bijvoorbeeld in het geval waarin de functie als gevolg van herwaardering hoger
wordt gewaardeerd), dan vervalt ook de functioneringstoelage.
De functioneringstoelage moet worden gezien in samenhang met artikel 3:20 (beloning
uitstekend functioneren en/of bijzondere prestaties). Samen vormen deze artikelen de basis
voor variabel beloningsbeleid, waarbij het altijd gaat om tijdelijke toelagen voor de beloning
van bijzondere prestaties, uitstekend functioneren en/of flexibele (projectmatige) inzet van
medewerkers. Dit in tegenstelling tot het toekennen van extra periodieken (art. 3:4 lid 3) die
structureel van karakter zijn en tot gevolg hebben dat de medewerker sneller het maximum
van de salarisschaal bereikt.
Door het tijdelijke karakter van de toelagen wordt voorkomen dat ze een blijvend beslag op
de loonsom leggen en dat de prikkel die er vanuit gaat na verloop van tijd minder wordt, of
zelfs helemaal verdwijnt. Zolang de grond waarop de toelage in eerste instantie is toegekend
blijft voortbestaan, kan deze meerdere keren opeenvolgend worden toegekend. Om te
kunnen beoordelen of de grond waarop de toelage is toegekend nog steeds bestaat, moet
deze in het toekenningsbesluit expliciet worden vermeld.
Lid 3
De toelage bedraagt maximaal Ĵ.0% van het salaris van de ambtenaar en kan per maand of in
een veelvoud daarvan worden toegekend (bijvoorbeeld per kwartaal of op jaarbasis).
Artikel 3:9 Arbeidsmarkttoelage
1.
Het college kan aan een ambtenaar een arbeidsmarkttoelage toekennen om hem in
dienst te kunnen nemen of te behouden, als schaarste op de arbeidsmarkt daartoe
aanleiding geeft en er in het betreffende vakgebied sprake is van een ernstig tekort
aan personeel
2.
De toelage wordt toegekend voor een periode die van tevoren is vastgesteld, met
een maximum van 3 jaar.
3.
De toelage bedraagt ten hoogste 1096 van het salaris.
Toelichting
Lid 3
De arbeidsmarkttoelage is een beloningsinstrument dat tijdelijk kan worden gebruikt om
ambtenaren te werven o f t e behouden in tijden van schaarste op de arbeidsmarkt, doordat
in een bepaald functiegebied weinig aanbod is of doordat in de er een zeer grote vraag aan
arbeidskrachten in de regio is. Om gewenning aan het door de arbeidsmarkttoelage
verhoogde salaris te voorkomen, kan het college besluiten om deze toelage in plaats van
maandelijks, één maal per jaar uit te keren. Zolang de knelpunten op de arbeidsmarkt
voortduren, kan de arbeidsmarkttoelage aansluiten worden toegekend voor een nieuwe
periode van maximaal 3 jaar.
Artikel 3:10 Waarnemingstoelage
1.
Indien een ambtenaar wordt aangewezen om een functie waar te nemen met een
hogere functieschaal, wordt hem voor de periode van waarneming een
waarnemingstoelage toegekend. Deze bepaling geldt niet als de waarneming deel
uitmaakt van de eigen functie.
2.
Bij volledige waarneming van de functie is het bedrag van de toelage gelijk aan het
verschil tussen het salaris dat de ambtenaar geniet en het salaris dat hij zou genieten
als hij bij de start van de waarneming in de hogere schaal zou zijn ingedeeld.
3.
Bij gedeeltelijke waarneming wordt de toelage naar evenredigheid toegekend.
Toelichting
Lid 1
De ambtenaar heeft geen recht op een waarnemingstoelage als het waarnemen van de
hogere functie een integraal onderdeel is van zijn functie, waarmee rekening is gehouden bij
de beschrijving en waardering van die functie. Voorbeeld van een dergelijke situatie is de
adjunct directeur die de directeur vervangt tijdens vakantie en kortdurende afwezigheid.
Lid 2 + 3
Met deze bepaling wordt beoogd dat de waarnemer - voor het deel van de functie dat
wordt waargenomen - op het zelfde niveau wordt beloond als het geval zou zijn geweest
indien hij/zij bij bevordering in de waar te nemen functie zou zijn aangesteld. Voor een juiste
vaststelling van de toelage moet de betrokken ambtenaar volgens de bij de werkgever
geldende regels - f i c t i e f - w o r d e n ingeschaald in de functieschaal van de functie die wordt
waargenomen. Het verschil tussen dat bedrag en het salaris van de ambtenaar wordt als
waarnemingstoelage uitgekeerd. In het beloningsbeleid kan de toepassing van deze bepaling
nader worden uitgewerkt.
Artikel 3:11 Toelage onregelmatige dienst
1.
De ambtenaar die valt onder de bijzondere regeling voor de werktijden (artikel 4:3)
heeft recht op een toelage die wordt uitgedrukt in een percentage van het uurloon
gedurende de volgende tijdvakken van de week:
»
maandag tot en met vrijdag tussen 06.00 en 08.00 uur en tussen 18.00 uur en
22.00 uur: 2096
»
maandag tot en met vrijdag tussen 0.00 en 06.00 uur en tussen 22.00 en
24.00 uur: 4096
«
zaterdag tussen 0.00 en 24.00 uur: 4096
»
zondag en op de feestdagen genoemd in artikel 4:5 derde lid tussen 0.00 en
24.00 uur: 6596
Het uurloon is voor de toepassing van dit artikel maximaal gelijk aan het uurloon dat
behoort bij het maximumsalaris van salarisschaal 6.
2.
De ambtenaar heeft geen recht op een toelage, als hij in een week slechts op één
aaneengesloten periode van ten hoogste 3 uur in een van de in lid 1 genoemde
tijdvakken heeft gewerkt.
3.
Over de uren waarover een toelage onregelmatige dienst wordt uitbetaald, kan niet
tegelijkertijd een overwerkvergoeding (artikel 3:18) worden uitbetaald.
Toelichting
Lid 1
Dit artikel heeft uitsluitend betrekking op de ambtenaar op wie de bijzondere regeling voor
de werktijden van toepassing is (artikel 4:3 t / m 4:7). Voor deze ambtenaar geldt als
hoofdregel dat er een aanspraak op de toelage onregelmatige dienst bestaat over uren
gewerkt tijdens onregelmatige werktijden. Onregelmatig zijn werktijden die vallen op
zaterdag, zondag en feestdagen(gehele etmaal) én op maandag t / m vrijdag buiten de
periode van 8.00 uur tot 18.00 uur.
De toelage onregelmatige dienst kan zowel achteraf (op basis van het gerealiseerde rooster),
als vooraf (op basis van het geplande rooster) worden toegekend.
Lid 3
Ingeroosterde uren waarover TOD wordt uitbetaald behoren tot de feitelijke arbeidsduur
zoals omschreven in artikel 1:1 en vallen op die grond buiten de definitie van 'overwerk'.
Artikel 3:12 Buitendagvenstertoelage
1.
De ambtenaar die valt onder de standaardregeling voor de werktijden en die door
het college is aangewezen om te werken buiten het dagvenster (artikel 4:2, tweede
lid), heeft recht op een buitendagvenstertoelage.
2.
De buitendagvenstertoelage bedraagt:
«
SOX van het uurloon van de ambtenaar over de gewerkte uren buiten het
dagvenster tussen maandag 00:00 uur en vrijdag 24:00 uur;
«
7SYo van het uurloon van de ambtenaar over de uren gewerkt op zaterdag;
«
ÏOOX van het uurloon van de ambtenaar over de uren gewerkt op zondag en
op de feestdagen genoemd in artikel 4:5, derde lid.
3.
De ambtenaar die een functie bekleedt met functieschaal 11 of hoger heeft geen
recht op een buitendagvenstertoelage
Toelichting
Er zijn twee situaties waarin een ambtenaar recht kan hebben op de
buitendagvenstertoelage:
1. De ambtenaar die valt onder de standaardregeling voor de werktijden en die een
dienstopdracht krijgt om buiten het dagvenster werkzaamheden te verrichten (artikel 4:2 lid
8) heeft recht op een buitendagvenstertoelage.
2. De ambtenaar die valt onder de standaardregeling voor de werktijden en die door de
werkgever wordt aangewezen om beschikbaarheidsdiensten te verrichten ontvangt hiervoor
een vergoeding op grond van artikel 3:13. Wordt de ambtenaar tijdens deze
beschikbaarheidsdienst opgeroepen om daadwerkelijk werkzaamheden te verrichten
gedurende zijn beschikbaarheidsdienst dan ontvangt hij een buitendagvenstertoelage over
de uren die hij heeft gewerkt buiten het dagvenster.
De buitendagvenstertoelage bedraagt per gewerkt uur een percentage van het uurloon.
Daarnaast worden de buiten het dagvenster gewerkte uren in tijd gecompenseerd. De
ambtenaar maakt hierover afspraken met zijn leidinggevende. De uren die buiten het
dagvenster gewerkt worden kunnen niet omgezet worden in vakantieverlof.
Artikel 3:13 Toelage beschikbaarheidsdienst
1.
De ambtenaar die buiten de voor hem geldende werktijden beschikbaarheidsdienst
heeft, ontvangt een toelage beschikbaarheidsdienst.
2.
De toelage bedraagt 596 van het uurloon voor de uren op maandag tot en met vrijdag
en 1096 van het uurloon voor de uren op zaterdag, zondag en op de feestdagen
genoemd in artikel 4:5 derde lid.
3.
Het uurloon is voor de toepassing van dit artikel maximaal gelijk aan het uurloon dat
behoort bij het maximumsalaris van salarisschaal 7.
Toelichting
Met deze toelage wordt het zich beschikbaar houden voor werk buiten de voor de
ambtenaar geldende werktijden beloond. Van beschikbaarheidsdienst die recht geeft op een
toelage is sprake als het gaat om:
- afgebakende periodes,
- buiten de normale, voor de ambtenaar geldende werktijden,
- waarin de medewerker beschikbaar is om onvoorzien, op afroep werkzaamheden te
verrichten.
Afgebakende periodes: Sommige functies brengen met zich mee dat men er altijd rekening
mee moet houden dat men voor werk wordt opgeroepen maar dat men zelden of nooit
daadwerkelijk wordt opgeroepen. Denk hierbij aan de ICT-medewerker die 's nachts gebeld
kan worden om het systeem te herstarten, of een beleidsmedewerker die onverwachte
vragen van de raad moet beantwoorden. Hierbij gaat het om incidenten die bij het werk
horen. De beschikbaarheidsdienst is voor onvoorziene maar niet-incidentele
werkzaamheden. Daarom kent de Arbeidstijdenwet ook regels voor de
beschikbaarheidsdienst. Deze kan op grond van artikel 5:9 van de Arbeidstijdenwet alleen in
beperkte omvang en gedurende afgebakende periodes worden opgelegd.
Buiten de normale voor de ambtenaar geldende werktijden: In sommige functies is de
medewerker tijdens de vastgestelde werktijd bereikbaar voor onvoorziene omstandigheden.
In dat geval is er geen sprake van beschikbaarheidsdienst in de zin van dit artikel.
Beschikbaar zijn: Een medewerker die beschikbaarheidsdienst heeft, is verplicht om gehoor
te geven aan een oproep om werkzaamheden te verrichten. Het is niet noodzakelijk dat deze
werkzaamheden op de werkplek worden verricht; in voorkomende gevallen kunnen de
werkzaamheden ook vanuit huis worden verricht.
Ten aanzien van de vergoeding van de uren gedurende welke de ambtenaar tijdens deze
beschikbaarheidsdienst - na een oproep daartoe - werkzaamheden heeft verricht, geldt het
volgende:
De ambtenaar die valt onder de standaardregeling voor de werktijden, ontvangt over de
tijdens deze dienst gewerkte uren die buiten het dagvenster vallen, een
buitendagvenstertoelage op grond van artikel 3:12.
De ambtenaar die valt onder de bijzondere regeling voor de werktijden heeft over alle
tijdens deze dienst gewerkte uren recht op een overwerkvergoeding op grond van artikel
3:18.
Artikel 3:14 Inconveniëntentoelage
Het college kan aan een ambtenaar een inconveniëntentoelage toekennen, indien er sprake
is van niet vermijdbare zware, onaangename of gevaarlijke arbeid.
Artikel 3:15 Garantietoelage
Het college kan aan een ambtenaar die wordt geconfronteerd met een lager salaris en/of
salaristoelagen, een garantietoelage toekennen.
Toelichting
Deze bepaling vormt de grondslag voor toelagen die door het college worden toegekend.
Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de situatie waarin de functie van een
ambtenaar als gevolg van herwaardering in een lagere salarisschaal wordt ingedeeld.
Deze bepaling is niet van toepassing op salaristoelagen waarvan de toekenningsperiode is
verstreken. De toelage overgangsrecht hoofdstuk 3, is geen garantietoelage in de zin van
deze bepaling.
Artikel 3:16 Afbouwtoelage
1.
De ambtenaar van wie buiten zijn toedoen de toelage onregelmatige dienst, de
toelage beschikbaarheidsdienst, en/of de inconveniëntentoelage blijvend wordt
verlaagd of beëindigd, heeft recht op een afbouwtoelage indien
»
hij de toelage(n) zonder onderbreking van meer dan twee maanden
gedurende tenminste drie jaren heeft genoten én
«
met de verlaging of beëindiging van de toelage(n) een bedrag is gemoeid van
tenminste 3 Zo van zijn salaris.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing:
»
op ambtenaren op wie het FLO-overgangsrecht (hoofdstuk 9a, 9b, 9d of 9e)
van toepassing is, of
«
indien voor de ambtenaar voorzieningen zijn getroffen in een sociaal plan.
3.
De looptijd van de afbouwtoelage is maximaal drie jaar. De afbouwtoelage bedraagt
in het eerste jaar 759í, in het tweede jaar SOYo en in het derde jaar 2S Zo van het af te
bouwen bedrag.
4.
Indien de hoogte van de af te bouwen toelage(n) aan wisselingen onderhevig was,
wordt de afbouwtoelage vastgesteld op het gemiddelde van de voorgaande 12
maanden.
5.
Indien het salaris van de ambtenaar wordt verhoogd doordat hij een functie
aanvaardt waaraan een hogere salarisschaal is verbonden, wordt de afbouwtoelage
verrekend met de salarisverhoging.
0
c
Toelichting
Lid 1
De afbouwregeling heeft uitsluitend betrekking op de hier genoemde toelagen en niet op de
andere in dit hoofdstuk genoemde uitkeringen, vergoedingen of vormen van variabele
beloning.
ĝ 4 Overige vergoedingen en uitkeringen
Artikel 3:17 Vergoeding BHV, EHBO en interventieteam
1.
De ambtenaar die door het c ollege is aangewezen om tevens werkzaam te zijn als
bedrijfshulpverlener als bedoeld in artikel 15 van de Arbeidsomstandighedenwet,
EHBO-er, of als lid van een anti-agressie- of interventieteam, ontvangt een
vergoeding indien hij de taken in verband met bedrijfshulpverlening in voldoende
omvang verricht.
2.
De vergoeding bedraagt C 220,00 per jaar.
Toelichting
Lid 1
Tot de genoemde taken worden ook de deelname aan opleiding en oefeningen gerekend.
Lid 2
Het betreft hier een standaardvergoeding, die bij stapeling van taken niet c umuleert.
Artikel 3:18 Overwerkvergoeding
1.
2.
3.
4.
5.
De ambtenaar die overwerk verric ht en valt onder de bijzondere regeling voor de
werktijden (artikel 4:4), heeft rec ht op een overwerkvergoeding. Over de uren
waarover een overwerkvergoeding wordt uitbetaald, kan niet tegelijk een toelage
onregelmatige dienst (artikel 3:11) worden uitbetaald.
De overwerkvergoeding bestaat uit:
a.
verlof gelijk aan het aantal volle uren van het overwerk,
b.
het bedrag over het aantal volle uren overwerk ter hoogte van het volgende
percentage van het uurloon van de ambtenaar:
«
10096 voor overwerk op een zondag of feestdag (artikel 4:5) tussen
0.00 en 24.00 uur;
»
7596 voor overwerk op een zaterdag tussen 0.00 en 24.00 uur;
»
7596 voor overwerk op een maandag of de dag volgend op een
feestdag tussen 0.00 en 6.00 uur;
»
5096 voor overwerk op een dinsdag, woensdag, donderdag of vrijdag
tussen 0.00 en 6.00 uur;
»
5096 voor overwerk op een maandag, dinsdag, woensdag donderdag
of vrijdag tussen 20.00 en 24.00 uur;
»
2596 voor overwerk op maandag dinsdag, woensdag, donderdag of
vrijdag tussen 6.00 en 20.00 uur.
Het verlof, bedoeld in het vorige lid, wordt verleend op een zo vroeg mogelijk tijdstip.
Op verzoek van de ambtenaar en voor zover de belangen van de dienst dit toelaten
wordt het verlof verleend op een tijdstip dat de ambtenaar wenst.
Kan geen verlof worden verleend in overeenstemming met het derde lid, dan bestaat
de vergoeding uitsluitend uit een bedrag, dat bestaat uit het uurloon, vermeerderd
met een perc entage van het uurloon c onform het tweede lid onder b.
De ambtenaar op wie de bijzondere regeling voor de werktijden van toepassing is en
die tijdens de besc hikbaarheidsdienst wordt opgeroepen, ontvangt over de gewerkte
tijd een overwerkvergoeding.
6.
De ambtenaar die een functie bekleedt met functieschaal 11 of hoger heeft geen
recht op een overwerkvergoeding.
Toelichting
Het recht op een overwerkvergoeding geldt alleen voor de ambtenaar voor wie de bijzondere
regeling voor de werktijden geldt. De bijzondere regeling voor de werktijden staat in de
artikelen 4:3 tot en met 4:7.
Van overwerk kan ook sprake zijn tijdens de gebruikelijke kantooruren. Voorbeeld: een
ambtenaar die vanwege deeltijdwerk nooit op woensdag werkt, maar op een woensdag van
11:00 tot 16:00 uur moet overwerken, krijgt voor de op die woensdag gewerkte overuren
een overwerkvergoeding van 2596.
Artikel 3:18a Eindejaarsuitkering
1. De ambtenaar heeft recht op een eindejaarsuitkering ten bedrage van 6,0 Vo van het voor
hem in een kalenderjaar geldende salaris op jaarbasis. De uitkering bedraagt bij een
volledige betrekking minimaal C 1.750,--. Bij een deeltijd betrekking wordt dit bedrag
naar rato vastgesteld.
2. De eindejaarsuitkering wordt eenmaal per kalenderjaar in de maand december betaald.
3. Bij indiensttreding na 1 januari van een kalenderjaar bouwt de ambtenaar naar
evenredigheid aanspraken op een eindejaarsuitkering op. Bij ontslag van de ambtenaar
vindt betaling van de eindejaarsuitkering plaats over het gedeelte van het kalenderjaar
dat de ambtenaar in dienstverband werkzaam is geweest.
Toelichting
lid 2
De eindejaarsuitkering van enig jaar wordt gebaseerd op de vanaf januari van dat jaar
opgebouwde aanspraken per maand. Aan ambtenaren die niet een geheel kalenderjaar in
dienst zijn, wordt een eindejaarsuitkering betaald over dat gedeelte van het kalenderjaar dat
zij in dienstverband werkzaam zijn geweest.
Artikel 3:19 Ambtsjubileum
1.
Een ambtenaar ontvangt éénmalig een jubileumtoelage zodra hij 25,40 en 50 jaar in
overheidsdienst is. Onder overheidsdienst wordt verstaan de tijd die hij in dienst is
geweest bij een bij het ABP aangesloten werkgever.
2.
Bij 25 jaar overheidsdienst bedraagt de toelage de helft van het maandsalaris over de
maand van jubileren, plus de vakantietoelage berekend over deze maand en de in
deze maand toegekende salaristoelagen. Bij 40 en 50 jaar overheidsdienst bedraagt
de toelage het maandsalaris over de maand van jubileren, plus de vakantietoelage en
de toegekende salaristoelagen.
3.
Een ambtenaar aan wie ontslag wordt verleend op grond van artikel 8:3 of 8:4 CAR:
en die binnen vijfjaar na de datum van ontslag, maar voor het bereiken van de AOWgerechtigde leeftijd recht zou hebben gehad op een jubileumtoelage, ontvangt een
evenredig deel van de toelage. In dat geval wordt de laatste maand vóór de datum
van ingang van het ontslag als de maatgevende maand aangemerkt.
Toelichting
Lid 1
Voor het bepalen van de datum van een ambtsjubileum wordt uitgegaan van de al dan niet
aansluitende tijd - in voltijd en/of deeltijd - doorgebracht in een dienstverband bij een
(destijds) bij het ABP aangesloten werkgever. Het is niet noodzakelijk dat de betrokken
ambtenaar destijds ook zelf ABP-deelnemer is geweest. De tijd doorgebracht als vrijwilliger
bij de brandweer telt niet mee, evenals onbetaalde baantjes, werkervaringsovereenkomsten
of stages.
Lid 2
De ambtsjubileumgratificatie wordt berekend op basis van het geldend salaris en de
salaristoelagen naar rato over de maand waarin het jubileum valt. De ophoging met 8 96
betreft de vakantietoelage die tot 1 januari 2016 tot de bezoldiging werd gerekend maar
sindsdien is opgenomen in het 1KB. Een ambtsjubileumgratificatie kan niet in alle gevallen
onbelast worden uitgekeerd; aanbevolen wordt om dit bij de Belastingdienst na te gaan.
Lid 3
Een proportionele ambtsjubileumgratificatie wordt alleen verstrekt bij reorganisatieontslag,
of bij ontslag op grond van arbeidsongeschiktheid voor 8096 of meer. Alleen bij reorganisatie
is gedeeltelijk ontslag mogelijk en kan het dus voorkomen dat een proportionele
ambtsjubileumgratificatie verstrekt moet worden naar rato van het aantal uren waarvoor
ontslag is verleend.
Artikel 3:20 Beloning uitstekend functioneren en/of bijzondere prestaties
Het college kan aan een ambtenaar of een groep ambtenaren eenmalig een geldbedrag
toekennen voor uitstekend functioneren en/of geleverde bijzondere prestaties.
Toelichting
Dit artikel moet worden gezien in samenhang met artikel 3:8. Samen vormen deze artikelen
de basis voor een variabel beloningsbeleid, waarmee het college bijzondere prestaties,
uitstekend functioneren en/of flexibele (projectmatige) inzet van medewerkers extra kan
belonen. Dit in tegenstelling tot het toekennen van extra periodieken (art. 3:4 lid 3) die
structureel van karakter zijn, en tot gevolg hebben dat de ambtenaar sneller het maximum
van de salarisschaal bereikt.
Het tijdelijke karakter van de beloningselementen voorkomt dat ze een blijvend beslag op de
loonsom leggen, en dat de prikkel die er vanuit gaat na verloop van tijd minder wordt, of zelfs
helemaal verdwijnt. In de artikelen 3:8 en 3:20 gaat het dan ook nadrukkelijk om het
toekennen van tijdelijke en incidentele beloningselementen, die overigens wel meerdere
keren opeenvolgend kunnen worden toegekend.
Desgewenst kan het college besluiten om het geldbedrag in meerdere termijnen uit te
keren.
Artikel 3:21 Reis- en verblijfkostenvergoeding.
Een ambtenaar heeft recht op vergoeding voor reis- en verblijfkosten voor reizen die hij heeft
gemaakt in het belang van de dienst. Bij gebruik van het openbaar vervoer is de vergoeding
op basis van het 2e klasse tarief.
Toelichting
Dit artikel laat onverlet dat binnen de daarin aangegeven begrenzing van de vergoeding OV
(2 klasse), voor vergoeding van de overige kosten de 'Reisregeling binnenland'(BZK) wordt
toegepast.
e
Artikel 3:22 Reiskostenvergoeding woon-werkverkeer
Het college kan een ambtenaar een reiskostenvergoeding woon-werkverkeer toekennen.
Artikel 3:23 Overlijdensuitkering
1.
Het recht op salaris vermeerderd met de toegekende salaristoelagen eindigt de dag
na het overlijden van de ambtenaar.
2.
Na het overlijden van de ambtenaar ontvangt de achterblijvende partner - of bij het
ontbreken daarvan diens minderjarige kinderen — een overlijdensuitkering, die
bestaat uit:
a.
driemaal het laatst genoten salaris vermeerderd met het individueel
keuzebudget en de toegekende salaristoelagen;
b.
het resterende deel van het individueel keuzebudget over de periode van 1
januari tot en met de dag van overlijden.
3.
Zijn er geen nagelaten betrekkingen zoals genoemd in het voorgaande lid dan wordt
de overlijdensuitkering uitgekeerd aan de meerderjarige kinderen, ouders, broers of
zusters waarvoor de overledene kostwinner was.
Artikel 3:24 Uitkering bij overlijden als gevolg van een ongeval in en door de dienst
1.
Indien de ambtenaar overlijdt en zijn overlijden een rechtstreeks gevolg is van een
ongeval in en door de dienst, dan wordt aan de achterblijvende partner een uitkering
verstrekt. Indien de overledene geen partner nalaat, wordt de uitkering verstrekt aan
de minderjarige kinderen.
2.
De uitkering bedraagt één jaarsalaris, vermeerderd met de toegekende
salaristoelagen, berekend over de 12 kalendermaanden onmiddellijk voorafgaande
aan de maand van overlijden plus het resterende deel van het individueel
keuzebudget.
3.
Indien het college een verzekering heeft afgesloten die tot uitkering komt als de
ambtenaar overlijdt als gevolg van een ongeval in en door de dienst, bedraagt de
uitkering in afwijking van het tweede lid het bedrag waarvoor het college zich heeft
verzekerd, met een minimum ter grootte van de in het tweede lid genoemde
uitkering.
4.
Zijn er geen nagelaten betrekkingen zoals genoemd in het eerste lid dan wordt de
overlijdensuitkering uitgekeerd aan de meerderjarige kinderen, ouders, broers of
zusters waarvoor de overledene kostwinner was.
Toelichting
Nabestaanden van de ambtenaar die als gevolg van een ongeval in en door de dienst
overlijden, krijgen deze overlijdensuitkering naast de overlijdensuitkering van artikel 3:23.
De hoogte van de uitkering is één jaarsalaris vermeerderd met het 1KB en de salaristoelagen,
waarbij de 12 kalendermaanden direct voorafgaand aan de maand van overlijden als
referteperiode dient.
Ziekte van de ambtenaar in die referteperiode, waarbij zijn salaris is gekort o.g.v.
artikel 7:3 CAR, heeft geen invloed op hoogte van deze overlijdensuitkering.
Op jaarbasis wordt gerekend met het volledige salaris. Ook bij toepassing
van lid 3 gelden de 12 kalendermaanden voorafgaand aan de
maand van overlijden als referteperiode.
Artikel 3:25 Recht op tegemoetkoming in de kosten van de zorgverzekering
(niet van toepassing op ambtenaren in dienst van de gemeenten Amsterdam en Den Haag)
1.
De ambtenaar, die een aanvullende verzekering Extra Zorg 3 of Extra Zorg 4 bij IZA
Zorgverzekeraar NV, of Mijn Keuze 3 of Mijn Keuze 4 bij Zilveren Kruis Achmea heeft,
heeft recht op een tegemoetkoming in zijn ziektekosten.
2.
De tegemoetkoming in de ziektekosten wordt eenmaal per kalenderjaar in de maand
december uitbetaald.
3.
Bij indiensttreding op of na 1 januari van een kalenderjaar heeft de ambtenaar naar
evenredigheid recht op een tegemoetkoming in de ziektekosten.
Artikel 3:26 Hoogte tegemoetkoming in de kosten van de zorgverzekering
(niet van toepassing op ambtenaren in dienst van de gemeenten Amsterdam en Den Haag)
1.
De tegemoetkoming in de ziektekosten is C 168,^ per jaar.
2.
De tegemoetkoming in de ziektekosten is C 2 9 6 ^ per jaar als het salaris van de
ambtenaar lager is dan of gelijk is aan het bedrag dat hoort bij de hoogste periodiek
van schaal 6.
3.
De ambtenaar die gedurende het jaar in dienst treedt of ontslagen wordt ontvangt
een tegemoetkoming in de ziektekosten naar rato van de tijd dat hij in dienst is
geweest.
4.
De peildatum voor de vergelijking van het tweede lid is de maand december. Voor de
ambtenaar die gedurende het jaar uit dienst treedt is de peildatum voor de
vergelijking van het tweede lid de laatste maand dat de ambtenaar in dienst is
geweest.
Toelichting
Op grond van dit artikel zijn er twee mogelijke tegemoetkomingen in de ziektekosten,
namelijk C 168 per jaar of C 296 per jaar. De maand december is de peildatum voor de
beoordeling of de ambtenaar de lage of de hoge tegemoetkoming in de ziektekosten
ontvangt. In de maand december wordt het salaris van de ambtenaar in die maand
vergeleken met het in december geldende bedrag van het maximum van schaal 6.
Is het salaris van de ambtenaar in december meer dan het maximum van schaal 6, dan
ontvangt hij de lage tegemoetkoming. Is het salaris van de ambtenaar in december gelijk aan
of minder dan het maximum van schaal 6, dan ontvangt hij de hoge tegemoetkoming.
LOGA
GalìeiE tooi
'„
Aŵelsiáatatf 'VNĢ
landelijk G've-rleg
Gemeentelijke
,
ļ
Brief aan de leden/
T.a.v. het college en de raad
0 8 JULI 2015
tìmsůmŭp—
1 Beh. A m b t :
GMHP
ì
1 Streef d a t :
(
1 AfEchr.:(RQOc) , ^
,
-,
B.V.O.:
Informatiecentrum tel.
uw kenmerk
bijlage(n)
(070) 373 8393
1
betreft
ons kenmerk
datum
Overgangsrecht en toelichting
ECWGO/U201501194
7 juli 2015
hoofdstuk 3
Lbr. 15/054
L O G A / E C W G O 15/11
Samenvatting
Op 1 januari 2016 treedt het nieuwe hoofdstuk 3 in werking. De tekst van het nieuwe
beloningshoofdstuk en de toelichting daarop is in een eerdere LOGA-circulaire verschenen. IN
deze brief staat het overgangsrecht dat hoort bij de implementatie van hoofdstuk 3, aangevuld met
een toelichting.
Gemeente Woerden
Registratiedatum:
Behandelend afdeling
Afgehandeld door/op:
15.014113
09/07/2015
v.
-À
f
f
Z /'.
î
'
û LOGA
i
Z
, -
í
f .
ĩ
A
x
OdDejŗa VDOT
ļ
AŴËl'ď.réaĩ.-ai.AfNĠ
\
{'-
'
f
Iandelgfc O r a l ^
Gemeentelìpce
J
Âan de leden
C N V OrEdsstí-
JkEbeidwoarwaiiideii
3
GŚÄHF
z z
Z z
S:,
:
Informatiecentrum tel.
uw kenmerk
bijlage(n)
betreft
ons kenmerk
datum
Overgangsrecht en toelichting
ECWGO/U201501194
7 juli 2015
hoofdstuk 3
Lbr 15/054
(070) 373 8393
1
L O G A / E C W G O 15/11
G e a c h t college en gemeenteraad,
Partijen in het L O G A hebben afgesproken om op 1 januari 2016 een nieuw beloningshoofdstuk in
te voeren. Het L O G A heeft u hierover geïnformeerd met de LOGA-brief van 5 juni 2015.
Implementatie van het nieuwe hoofdstuk zal voor elke gemeente anders verlopen, omdat
gemeenten eigen lokale bezoldigingsverordeningen en andere afspraken over (onderdelen van)
de beloning kennen. Het nieuwe hoofdstuk 3 komt voor al deze afspraken in de plaats. Opdat
gemeenten ook allemaal tegelijk de stap naar hoofdstuk 3 kunnen zetten op 1 januari 2016 is in
het L O G A is afgesproken om centraal het overgangsrecht vast te stellen. Deze brief gaat over het.
overgangsrecht en de toelichting daarop.
Het overgangsrecht kent de volgende uitgangspunten:
«
Medewerkers gaan in inkomen niet op achteruit door hoofdstuk 3
»
Dit wordt bereikt door een toelage overgangsrecht met de mogelijkheid van afkoop
»
De toelage (Toelage Overgangsrecht Hoofdstuk 3 of T O R ) wordt eenmaal per jaar
uitbetaald, en wordt niet m e e geïndexeerd met loonstijgingen.
»
E r zijn geen anti-cumulatiebepalingen.
Vergelijking oud- nieuw
De eerste stap bij de implementatie van hoofdstuk 3 is de inventarisatie van de verschillen tussen
de huidige, lokale, regelingen en hoofdstuk 3.
Dat gebeurt eerst op het niveau van de regeling.
In het L O G A is bepaald dat een aantal regelingen blijft. Garantieregelingen en afbouwregelingen
die al zijn ingegaan voor 1 januari 2016 blijven voortduren onder de condities waaronder z e zijn
afgesproken. Het L O G A heeft daarbij ook bepaald dat tijdelijke toelagen dié al zijn ingegaan voor
1 januari 2016 en die een schriftelijk afgesproken einddatum hebben dan wel een schriftelijk
omschreven duur e v e n e e n s doorlopen voor de afgesproken duur en onder de afgesproken
voorwaarden.
Het L O G A heeft tot slot afgesproken dat uitloopschalen, dus extra periodieken boven op het
eindbedrag van de schaal, en de daarbij gemaakte afspraken, in stand blijven , mits deze al in de
gemeente bestonden voor 1 januari 2016.
Bij het vergelijken van huidige regelingen en hoofdstuk 3 moet worden gekeken wat de lokale
regelingen hebben willen belonen en vervolgens worden bepaald of hoofdstuk 3 daar in voorziet.
Toelagen kunnen anders heten in een lokale regeling, maar hetzelfde regelen als bepalingen in
het nieuwe hoofdstuk 3.
E e n voorbeeld: De persoonlijke toelage in de lokale verordening kan in een gemeente worden
bedoeld als arbeidsmarkttoelage of functioneringstoelage zoals die zijn gedefinieerd in het nieuwe
hoofdstuk 3. In dat geval vervalt de persoonlijke toelage niet, maar wordt deze voor de
medewerkers omgezet in een arbeidsmarkttoelage of in een functioneringstoelage conform de
desbetreffende regeling in hoofdstuk 3.
E e n ander voorbeeld: lokaal kunnen er regelingen zijn voor eenmalige beloning van bijzondere
arbeidsprestaties (bijvoorbeeld het leiden van een speciaal project) of andere vormen van
gratificatiebeleid. Deze regelingen voor eenmalige, bijzondere beloning kunnen vallen onder het
nieuwe artikel 3:20 (Beloning uitstekend functioneren en/of bijzondere prestaties ).
Alle andere regelingen vervallen.
Toelage overgangsrecht hoofdstuk 3 (TOR)
De T O R is een nominaal bedrag in geld, een lump sum, dat eenmaal per jaar in december wordt
uitbetaald. In het L O G A is afgesproken dat de T O R daarvoor bij een voltijds aanstelling minimaal
Betreft Overgangsrecht en toelichting hoofdstuk 3 Datum 7 juli 2015
02/05
Euro 120 moet zijn. Is de T O R lager, dan wordt tot afkoop overgegaan.
Is de T O R van eén bepaalde omvang, dan kan ook worden gekozen om de T O R maandelijks of
: eenmaal per kwartaal uit te betalen.
Het lump sum karakter van de T O R komt ook tot uiting in de afspraak dat de T O R niet wordt
geïndexeerd met loonsverhogingen of meegroeit met de aanstellingsomvang.
De T O R wordt niet verminderd bij verlof of ziekte. E r is één uitzondering: als de aanstelling in
omvang wordt teruggebracht wordt de T O R naar rato verminderd.
In 2020 onderzoekt het L O G A , aan de hand van de stand van zaken op dat moment, of tot een
centrale definitieve afkoop van de T O R kan worden overgegaan.
Berekening TOR
Omdat elke gemeente vanuit de eigen lokale situatie de stap naar hoofdstuk 3 maakt, zal de T O R
ér per gemeente verschillend uitzien. Maar ook tussen medewerkers zullen de T O R - b e d r a g e n
verschillen.
Arbeidsvoorwaarden die iedere medewerker ontvangt, zoals een extra eindejaarsuitkering, worden
omgezet in de T O R .
Het verschil tussen de hoogte van de lokale regeling en het pendant in het nieuwe hoofdstuk 3
komt ook in de T O R . Als voorbeeld wederom de persoonlijke toelage die bedoeld is als
0
arbeidsmarkttoelage: iş deze lokaal vastgesteld op 14 zo, dan komt voor de betreffende
0
medewerker A Zo in aanmerking voor de T O R . De arbeidsmarkttoelage in hoofdstuk 3 is namelijk
0
gemaximeerd op lO /).
Berekening TOR bij variabele toelagen
Het overgangsrecht geeft aan dat gewerkt wordt met een referteperiode. Daarvoor is 2014
afgesproken.
Het blijkt niet altijd mogelijk om deze methode toe te p a s s e n . Het L O G A heeft daarom
alternatieven uitgewerkt, welke in de toelichting bij de betreffende bepaling zijn opgenomen.
Lokaal moet worden gekozen voor het best p a s s e n d e alternatief.
Daarbij moet steeds in het oog worden gehouden: is de uitkomst fair en past deze bij de
uitgangspunten?
Betreft Overgangsrecht entoelichtinghoofdstuk 3 Datum 7 juli 2015
03/05
Rol GO
Uitgangspunt is dat individueel maatwerk wordt afgesproken. Maar het kan voorkomen dat een
gemeente gelijke afspraken wil maken voor groepen medewerkers of de hele organisatie.
Het G O is dan de gesprekspartner.
Voorstelbaar is dat lokaal collectieve afspraken worden gemaakt over bijvoorbeeld de
berekeningswijze/referteperiode van de T O R voor overwerk, onregelmatig werk of
beschikbaarheidsdiensten. In het G O moet overeenstemming bestaan over de keuze van een
rekenmethode, ook als men kiest voor een alternatief dat het L O G A heeft vastgesteld (zie de
toelichting bij punt 4 van het overgangsrecht).
In het G O kan ook worden afgesproken of men van de betaling van eenmaal per jaar over wil naar
uitbetaling per maand of een andere periode, dan wel afkoop anders dan de
standaardafkoopregeling die geldt voor een T O R van minder dan Euro 120.
Communicatie
De V N G heeft voorlichtingen gehouden over hoofdstuk 3 en het overgangsrecht. Op de website
van de V N G en op het werkgeversforum worden F A Q ' s geplaatst. In september worden nieuwe
voorlichtingsrondes gehouden, waarbij het accent ligt op de implementatie en de ervaringen
daarmee. Afstemming op dat gebied vindt ook plaats in de personeelsnetwerken.
Vaststellen in de rechtspositieregeling
Omdat medewerkers rechten kunnen ontlenen aan het overgangsrecht dienen overgangsrecht en
toelichting in de lokale rechtspositieregeling te worden vastgesteld, als bijlage bij het nieuwe
beloningshoofdstuk.
Rechtskrachtbepaling.
Op grond van de statuten van de V N G en het reglement van het C v A zijn gemeenten gehouden
om uitvoering te geven aan de in het L O G A overeengekomen CAR-bepalingen en de nadien
overeengekomen wijzigingen daarvan. Voor gemeenten die bij de U W O zijn aangesloten, geldt
dat e v e n e e n s voor de zogenoemde UWO-bepalingen. De C A R en de U W O zijn geen C A O in de
zin van de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst, waardoor overeengekomen wijzigingen
niet rechtstreeks doorwerken in de aanstelling van individuele ambtenaren.
Op grond van artikel 125 Ambtenarenwet en artikel 160 Gemeentewet is het college verplicht,
respectievelijk bevoegd, voor gemeenteambtenaren een lokale arbeidsvoorwaarden- en
rechtspositieregeling vast te stellen in de vorm van een algemeen verbindend voorschrift.
Op grond van artikel 107e Gemeentewet heeft de raad deze bevoegdheid voor de griffie.
De gemeentelijke rechtspositieregeling is een algemeen verbindend voorschrift. Artikel 139
Gemeentewet bepaalt dat besluiten, die algemeen verbindende voorschriften inhouden, pas
verbinden wanneer zij op de juiste manier zijn bekendgemaakt.
Sinds 1 januari 2014 dient dit te geschieden door vermelding in een elektronisch en algemeen
Betreft Overgangsrecht en toelichting hoofdstuk 3 Datum 7 juli 2015
04/05
toegankelijk gemeenteblad, overeenkomstig de 'Regeling elektronische bekendmaking en
beschikbaarstelling regelgeving decentrale overheden'.
Landelijk Overleg Gemeentelijke Arbeidsvoorwaarden
Mw. mr. S . Pijpstra
secretaris
Deze ledenbrief staat ook op www.vnq.nl onder brieven.
Betreft Overgangsrecht en toelichting hoofdstuk 3 Datum 7 juli 2015
05/05
Overgangsrecht en toelichting
1.
Garantietoelagen en afbouwtoelagen die uiterlijk op 31 december 2015 zijn ingegaan
worden gecontinueerd onder de voorwaarden waaronder ze zijn toegekend.
la Bestaande aarantietoelaae
en
Hiermee hebben LOGA-partijen
het salaris structureel
ambtenaar
afbouwtoelagen
bedoeld dat toelagen - ongeacht de benaming - die naast
onderdeel
uitmaken
van het vaste inkomen van de
betreffende
en van oorsprong bedoeld zijn om een terugval in salaris of emolumenten
toelagen - niet zijnde onkostenvergoedingen
en
- op te vangen, niet vervallen bij invoering van
het nieuwe hoofdstuk 3. De toelage is met andere woorden onderdeel van het salaris en mag
daarom niet worden meegenomen
geregeld in dit
in de toelage overgangsrecht
Deze toelagen wordt gecontinueerd
vinden vanaf dat moment
'Onder de voorwaarden
bij toekenning
H3 (hierna: TOR) zoals
overgangsrecht.
hun grondslag in artikel
waaronder
(indexatie,
na invoering van hoofdstuk 3 per 1 januari 2016 en
3:15.
ze zijn toegekend'
geeft aan dat de afspraken die golden
duur, afbouw) ook na 1 januari
lb. Tijdelijke toelage met schriftelijke
overeengekomen
2016 van toepassing
blijven.
einddatum
Een tijdelijke toeloge die niet langer kan worden gebaseerd op een rechtsgrond omdat hij niet
voorkomt in hoofdstuk 3 of een toelage met een hogere grondslag en die niet te
is als de garantietoelage
opgenomen
in de TOR, kan eveneens worden voortgezet
op het moment dat de toelage werd vastgesteld.
dat de einddatum
kwalificeren
zoals in punt la bedoeld, maar die zich ook niet leent om te worden
of gebeurtenis
volgens de condities zoals die golden
Voorwaarde
is dat de toelage tijdelijk is en
tijdens welke de tijdelijke toelage wordt betaald
schriftelijk
is vastgelegd in een besluit.
Een voorbeeld hiervan is een lager leidinggevende
kennen: in afwachting
kan doorgroeien
van een verwachte
toelage zoals sommige gemeenten
die
stap in de carrière wordt aan een medewerker
naar een managementfunctie
een toelage gegeven voor maximaal
die
4 jaar.
Deze toelage kent hoofdstuk 3 niet. Opname in de TOR zou er toe leiden dat deze evident als
tijdelijk bedoelde toelage eeuwig in een TOR wordt
vervat.
Dus tijdelijke toelagen met een schriftelijk vastgelegde
conform de afspraken en tot de vastgelegde
2.
einddatum
lopen gewoon door
einddatum.
Het brandweerpersoneel bij de veiligheidsregio's wordt uitgezonderd van het nieuwe
beloningshoofdstuk met uitzondering van het 1KB, tenzij in het overleg van de
Brandweerkamer met de vakbonden anders wordt besloten.
3.
1
Lokale financiële arbeidsvoorwaarden die op al het personeel binnen een gemeente
worden toegepast op 31 d e c e m b e r 2015 en die zijn opgenomen in de lokale
bezoldigingsverordening of rechtspositieregeling, vervallen voor het personeel dat vanaf
1 januari 2016 in dienst komt. Voor het zittende personeel wordt deze omgezet in een
vast bedrag: de toelage overgangsrecht H3 (jaarbedrag) deel 1.
Bruto blijft bruto, netto blijft netto.
Lokale arbeidsvoorwaarden
vervallen voor zover ze niet terugkeren
in hoofdstuk 3, conform
de form ulering in hoofdstuk 3.
4.
1
Voor alle overige financiële arbeidsvoorwaarden die in de lokale
bezoldigingsverordening of rechtspositieregeling zijn opgenomen (en dus bij de invoering
van hoofdstuk 3 nog bestaan) en die per 1 januari 2016 vervallen of dan in hoogte
wijzigen, wordt op basis van het refertejaar 2014 (roosters, overwerk, en alle andere
relevante factoren) voor elke medewerker die het betreft bepaald:
a.
hoe hoog het bedrag is dat de medewerker aan toelagen zou ontvangen volgens
de bij overgang geldende regels voor toelagen/vergoedingen
b.
hoe hoog het bedrag is dat de medewerker aan toelagen zou ontvangen volgens
de nieuwe systematiek.
Het verschil vormt de toelage overgangsrecht H3 (jaarbedrag) deel 2.
In de onderdelen
uitgangspunt
3 en 4 is een berekeningsmethode
vastgelegd die recht doet aan het
dat het nieuwe hoofdstuk 3 geen bezuinigingsmaatregel
worden gecompenseerd
voor een eventuele teruggang
bedoeld in artikel 1 van het overgangsrecht
overeengekomen
voor l januari
einddatum
Medewerkers
en de tijdelijke toelagen met een
is daarom afgesproken
2016 te compenseren
is.
in beloning. Behoudens de
om medewerkers
garantie
schriftelijk
die al in dienst
waren
met een TOR.
De TOR is in 2 delen geknipt, maar het gaat niet om twee verschillende soorten toelagen.
De
TOR 1 en de TOR 2 zijn feitelijk twee stappen die men in de tijd achter elkaar zet om te
bepalen wat de TOR voor de medewerker
De TOR 1 is een vast beloningselement
een extra eindejaarsuitkering
is.
dat iedereen in een gemeente
ontvangt,
bijvoorbeeld
of een PGB.
De TOR 2 is lastiger te bepalen, omdat deze voor iedereen verschillend zal zijn.
Niet iedereen ontvangt
bezoldigingsverordening
elke toelage of toeslag of vergoeding die in de lokale
is opgenomen.
En niet iedereen werkt in eenzelfde dienst of rooster.
Om de TOR 2 te kunnen bepalen is afgesproken
2014 als refertejaar
te gebruiken. De reden
daarvoor is dat 2014 een recent afgesloten jaar is. Voor een heel jaar is duidelijk wat aan
onregelmatige
diensten, beschikbaarheidsdiensten
op basis van de in 2014 geldende (lokale)
De in 2014 gewerkte
en overwerk is
gedeclareerd/ontvangen
regels.
roosters worden fictief gekoppeld aan de toeslagen van het
hoofdstuk 3. Vervolgens wordt het eindbedrag
is betaald in 2014. Is er een negatief
nieuwe
vergeleken met het bedrag dat aan
verschil, dan wordt daarmee
toeslagen
de TOR 2 gevuld.
Geen roosters
Als de werkgever
berekening
over 2014 geen rooster of werkpatroon
aan de hand van een refertejaar
ook een andere rekenwijze
werkpatroon/roosters
werkpatronen
heeft de
geen zin. Daarom is in het LOGA afgesproken
kan worden toegepast
voor 2016, uitgaande
kan reproduceren
van het gegeven dat de roosters en
niet wijzigen door invoering van hoofdstuk 3. Op basis van het rooster
wordt voor bepaling van de TOR dit rooster berekend met de toelagepercentages
die in 2016. Het verschil bepaalt de hoogte van de TOR. Het gaat hierbij om
werk, hetzij beloond met de ORT hetzij met een overwerktoelage
kiest hetzij om ingeroosterde
dat
die wordt gebaseerd op het
beschikbaarheidsdiensten.
2016
uit 2014 en
ingeroosterd
als de gemeente
daarvoor
Overwerk
Het LOGA heeft ook afgesproken
dringen, doordat bijvoorbeeld
percentages
dat gemeenten
die bezig zijn om het overwerk terug te
de nieuwe werktijdregeling
wordt geïmplementeerd,
van de oude regeling kunnen worden toegepast voor medewerkers
de oude
die in dienst
zijn op 31 december 2015. Voor nieuwe medewerkers
gelden de percentages
Als het slechts om een hele kleine groep medewerkers
gaat die bovendien zeer weinig
overwerkt,
kan dit alternatief
overwerkpercentages
overwerkpatroon,
5.
passend zijn. Weliswaar
bestaan er dan twee systemen
naast elkaar, maar voorkomen
(zoals dat gold in refertejaar
uit hoofdstuk 3.
van
wordt dat door opname van het oude
2014), een TOR 2 ontstaat
die niet nodig is.
Als 2014 geen representatief jaar is door langdurige ziekte (langer dan 2 maanden),
langdurig onbetaald verlof, extreem veel overwerk of andere redenen wordt in
onderling overleg een ander representatief refertetijdvak vastgesteld.
Deze bepaling geeft ruimte om tot een andere referteperiode
bovengenoemde
bijvoorbeeld
berekening
tot een niet representatief
in 2014 extreem veel hebben overgewerkt,
hoog. Een uitzondering
medewerkers
dan wordt de TOR in verhouding te
die alleen in een bepaalde periode gold, wordt dan met
woorden de norm. Dat is niet de bedoeling van het
De term 'ander representatief
als kalendertijdvak.
te komen als de
beeld leidt. Als
refertetijdvak'
mag ruimer worden geïnterpreteerd
Het gaat erom een geschikte berekeningswijze
recht doet aan het uitgangspunt
dat medewerkers
andere
overgangsrecht.
dan strikt
vast te stellen mits die
er door invoering van hoofdstuk 3 niet op
achteruitgaan.
Met 'onderling overleg' wordt gedoeld op individueel overleg met de medewerker
en in
bijzondere gevallen op overleg in het GO. Dat laatste is het geval als het om patronen gaat en
een groep van medewerkers
in gelijke omstandigheden
Datzelfde geldt als door bijvoorbeeld
het onmogelijk
5.
een reorganisatie
is om de roosters van 2014 te
is betrokken.
of gewijzigde
werktijdenregelingen
reproduceren.
Deel 1 en deel 2 worden bij elkaar opgeteld. Dit is de toelage overgangsrecht H3. Dit
bedrag stijgt niet m e e met de loonontwikkelingen.
De TOR 1 en de TOR 2 worden opgeteld. Als de TOR 1 leidt tot een positief verschil van Euro
300 per jaar, maar de TOR 2 -omdat
bijvoorbeeld
de toeslagen ORTvan het
nieuwe
hoofdstuk 3 hoger zijn dan de vigerende lokale toeslagen- tot een negatief verschil van
dan is de TOR: Euro 300 + (-Euro 200) = Euro 100-.
De TOR is een nominaal
salaristoelage
bedrag. De TOR telt mee in de pensioengrondslag
en geen grondslag voor eindejaarsuitkering,
levensloopbijdrage.
6.
Er zijn geen anticumulatiebepalingen.
vakantietoelage
maar is geen
of
Ç200
Met deze afspraak wordt gedoeld op de situatie waardoor
het inkomen van de
na invoering van het nieuwe hoofdstuk 3 stijgt, bijvoorbeeld
rooster met een hogere ORT. De inkomensstijging
door promotie
medewerker
of een nieuw
wordt niet verrekend met de. TOR van de
medewerker.
7.
Deze toelage overgangsrecht H3 is een vast jaarbedrag dat een keer per jaar wordt
uitbetaald in de maand december.
De hoofdregel
Voorstelbaar
is dat de TOR eenmaal per jaar in de maand december wordt
is dat niet een gewenste situatie is, bijvoorbeeld
is, en een maandelijkse
uitbetaling,
hieronder punt 13) afgesproken
qfeen
uitbetaling
per kwartaal,
is echter dat als het om groepen medewerkers
8.
gemaakt.
gemaakt.
gaat het GO gesprekspartner
Betreft he t een enkeling of een kleine groep dan kunnen deze afspraken ook
worden
bedrag
beter past. Daarom is (zie
dat lokaal andere afspraken kunnen worden
Het LOGA heeft niet bepaald met wie deze afspraken worden
Uitgangspunt
uitbetaald.
omdat de TOR een hoog
is.
individueel
gemaakt.
De toelage overgangsrecht H3 moet minimaal 120 euro op jaarbasis zijn. Indien deze
toelage lager is, wordt deze afgekocht met een eenmalig bedrag ter waarde van 5 jaar.
Het bedrag van Euro 120 geldt bij een fulltime
naar rato
9.
dienstverband.
Bij deeltijd wordt het
bedrag
verlaagd.
Als een dienstverband in de loop van een kalenderjaar eindigt, dan wordt de toelage
overgangsrecht H3 naar rato uitgekeerd.
10. Als een dienstverband in omvang verkleind wordt, dan daalt de toelage overgangsrecht
H3 naar rato.
Als de aanstelling
in uren wordt teruggebracht,
men ouderschapsverlof
daalt de TOR naar rato. De TOR daalt niet als
geniet of ziek is.
11. Vergroten van de aanstellingsomvang ná 31-12-2015 heeft geen effect.
De TOR volgt de duur en de omvang van de aanstelling
van vergroting
van de aanstelling.
in principe naar rato, behalve
Dan geldt de TOR niet wordt
ingeval
verhoogd.
12. Lokaal mogen aanvullende afspraken over afkoop, uitruil of betaling in termijnen
gemaakt worden.
Zie punt 8.
13. Er is apart overgangsrecht voor personeel van gemeenten die op 31 december 2015 een
lokale regeling hebben met bepalingen over de ambtsjubileumgratificatie die positief
afwijken van het nieuwe artikel 3:19. Medewerkers die binnen vijfjaar van verval van de
lokale regeling (dus uiterlijk 31 december 2020) recht zouden hebben op een
ambtsjubileumgratificatie als de lokale regeling niet was vervallen, krijgen de
ambtsjubileumgratificatie op basis van de lokale regeling die op 31 december 2015
verviel. Het gaat hierbij om de datum van het ambtsjubileum en de hoogte van de
ambtsjubileumgratificatie. De gemeente legt dit recht vast bij de overgang naar het
nieuwe hoofdstuk 3.
De ambtsjubileumgratificatie
dat medewerkers
kent een eigen overgangsbepaling.
Het betreft de afspraak
die uiterlijk op 31 december 2020 recht hebben op een
ambtsjubileumgratificatie
op grond van de oude regeling van de gemeente,
ambtsjubileumgratificatie
ontvangen
in die regeling vastgestelde
deze
conform die oude regeling. Dat betekent ook dat de
criteria gelden voor de bepaling of het relevante aantal
jaren
is behaald.
De gemeente
moet dit recht vastleggen.
Hoe de gemeente
dit doet is niet bepaald.
het een kleine groep, dan kan het op individueel niveau. Makkelijker
bij het betreffende
is op in een
artikel in hoofdstuk 3 de oude regeling op te nemen.
Betreft
voetnoot
Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Woerden;
Gelet op het bepaalde in artikel 3:1 van de Collectieve Arbeidsvoorwaarden
Regeling;
Gelet op het gestelde in artikel 160 van de Gemeentewet waarbij de bevoegdheid tot het vaststellen,
wijzigen en intrekken van de rechtspositieregelingen voor het gemeentelijk personeel en gewezen
personeel wordt opgedragen aan het College;
Gelet op de verkregen instemming van het Georganiseerd Overleg d.d. 27 november 2006;
BESLUIT:
Vast te stellen de volgende
BEZOLDIGINGSREGELING GEMEENTE WOERDEN
I Begripsbepalingen
Artikel 1
Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:
a. CAR: Collectieve Arbeidsvoorwaarden Regeling van de gemeente Woerden
b. Ambtenaar:
1. de ambtenaar in de zin van de CAR;
2. de werknemer als bedoeld in artikel 2:5:1 van de CAR;
c. Salaris: het bedrag van de schaal, die aan de ambtenaar is toegekend of, indien voor de
betrekking een vast bedrag geldt, dit bedrag;
d. Bezoldiging: het salaris, vermeerderd met het bedrag van de aan de ambtenaar toegekende
emolumenten en toelagen – niet zijnde onkostenvergoedingen – als omschreven in deze
bezoldigingsregeling, alsmede het bedrag van de functioneringstoelage en de
waarnemingstoelage;
e
e. Uurloon: het 1/156 deel van het salaris bij een gemiddeld 36-urige werkweek;
f. Schaal: de oplopende reeks van bedragen als bedoeld in bijlage IIa van de CAR;
g. Functionele schaal: de schaal die door middel van functiewaardering aan de functie is toegekend;
h. Aanloopschaal: de naast lagere schaal ten opzichte van de functionele schaal;
i. Maximumsalaris: het hoogste bedrag van een salarisschaal;
j. Functie: het samenstel van werkzaamheden door de ambtenaar te verrichten;
k. Functiewaardering: het op systematische wijze in rangorde plaatsen van functies;
l. Conversie: de vertaling van de gevonden rangorde naar salarisschalen;
m. Personeelsbeoordeling: het beoordelen van het functioneren van de ambtenaar aan de hand van
een systeem van methodische personeelsbeoordeling;
n. Volledige betrekking: een betrekking waarbij de arbeidsduur per jaar ten hoogste 1836 uur
bedraagt en de formele arbeidsduur per week 36 uur bedraagt;
o. Deeltijdbetrekking: een functie met een arbeidsduur van gemiddeld minder dan 36 uur per week;
p. Overwerk: werkzaamheden door de ambtenaar in dienstopdracht verricht buiten de feitelijke
arbeidsduur per week.
II Bezoldiging
Artikel 2 Recht op bezoldiging
1. Het recht op bezoldiging vangt aan met de dag waarop de aanstelling van de ambtenaar ingaat.
Indien in het aanstellingsbesluit geen datum van ingang is vermeld, vangt het recht op
bezoldiging aan met de dag waarop de ambtenaar feitelijk in dienst is getreden.
2. Het recht op bezoldiging eindigt, in geval van ontslag, met ingang van de dag waarop het ontslag
ingaat of met ingang van de dag na het overlijden van de ambtenaar.
Artikel 3 Gebroken tijdvakken
Wanneer het salaris, een emolument of een toelage moet worden berekend over een gedeelte van de
maand, wordt het bedrag vastgesteld door het maandbedrag te vermenigvuldigen met de breuk die als
teller het aantal gewerkte dagen van die maand bevat en als noemer het totaal aantal werkdagen van die
maand.
Artikel 4 Onvolledige betrekking
Het salaris van de ambtenaar met een onvolledige betrekking wordt vastgesteld op een evenredig deel
van het salaris dat voor hem zou gelden bij een volledige betrekking.
Bezoldigingsregeling
Pagina 1
Artikel 5 Salarisbedragen
De salarissen van de ambtenaren, wier salaris niet bij of krachtens de wet is geregeld, worden
vastgesteld op de bedragen volgens de salarisschalen zoals opgenomen in bijlage IIa van de CAR, of,
indien voor de betrekking een vast bedrag geldt, dit bedrag opgenomen in de bij deze regeling behorende
bijlagen.
Artikel 6 Functiewaardering
1. Burgemeester en wethouders bepalen met inachtneming van de resultaten van een
functiewaarderingsonderzoek en aan de hand van de vastgestelde conversie de voor de functie
geldende salarisschaal.
2. Aanstelling vindt plaats in de aanloopschaal of de functieschaal. De aanloopschaal wordt gebruikt
1
voor ambtenaren die nog niet op een volledig en voldoende niveau de functie vervullen .
3. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van
een functiewaarderingsonderzoek en de daarbij te hanteren methode.
4. Anders dan bij het aanvaarden van passende of gangbare arbeid, dan wel bij wijze van
disciplinaire straf, als bedoeld in de CAR, kan zonder voorafgaand ontslag voor een ambtenaar
geen salarisschaal gaan gelden met een lager maximumsalaris dan dat van de reeds voor hem
geldende salarisschaal.
Artikel 7 Periodieke verhoging van het salaris
1. Het salaris van de ambtenaar wordt binnen de voor hem geldende salarisschaal periodiek
verhoogd tot het naasthogere bedrag, zulks onverminderd het bepaalde in artikel 9.
2. De periodieke verhogingen worden toegekend aan de ambtenaar die het maximumsalaris van de
voor hem geldende salarisschaal nog niet heeft bereikt, voor de eerste maal met ingang van de
eerste dag van de maand waarin zijn aanstelling een jaar is verstreken en nadien telkens na een
jaar.
3. Het tijdstip waarop ingevolge het vorige lid voor de eerste maal een periodieke verhoging wordt
toegekend, kan worden vervroegd indien daartoe naar het oordeel van burgemeester en
wethouders aanleiding bestaat.
Artikel 8 Extra periodieke verhoging van het salaris
1. Burgemeester en wethouders kunnen aan de ambtenaar die het maximumsalaris van de voor
hem geldende salarisschaal nog niet heeft bereikt een extra salarisverhoging tot een in de
salarisschaal genoemd bedrag, niet uitgaande boven het maximumsalaris, toekennen op grond
van door hen voldoende belang geachte omstandigheden.
2. Bij de toepassing van het vorige lid blijft het tijdstip waarop ingevolge artikel 7 een
salarisverhoging wordt toegekend onverlet, tenzij burgemeester en wethouders anders bepalen.
Artikel 9 Geen periodieke verhoging
1. Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van de resultaten van
personeelsbeoordeling bij onvoldoende bekwaamheid, geschiktheid of ijver van de ambtenaar,
bepalen dat ten aanzien van hem, de periodieke salarisverhoging als bedoeld in artikel 7,
achterwege wordt gelaten.
2. Burgemeester en wethouders kunnen nadien bepalen dat de salarisverhogingen, welke met
toepassing van het eerste lid achterwege zijn gelaten, al dan niet met terugwerkende kracht,
alsnog worden toegekend.
3. Van een beslissing tot toepassing van het eerste lid wordt de ambtenaar zo spoedig mogelijk,
doch in elk geval voor de datum waarop anders de salarisverhoging zou ingaan, schriftelijk
mededeling gedaan, onder vermelding van de redenen welke tot de beslissing hebben geleid.
Artikel 10 Salaris bij bevordering naar hogere schaal
1. Wanneer de ambtenaar wordt bevorderd naar een salarisschaal met een hoger maximumsalaris,
wordt het salaris in de nieuwe schaal vastgesteld op het bedrag, gelegen onmiddellijk boven het
salaris dat de ambtenaar in de oude schaal zou hebben genoten.
2. Met de bevordering, als bedoeld in het vorige lid, wordt gerealiseerd dat het verschil tussen het
nieuwe salaris en het oude salaris van de ambtenaar tenminste 75% bedraagt van het verschil
tussen het bedrag dat de ambtenaar laatstelijk genoot en het naasthogere bedrag in die oude
schaal, dan wel het naastlagere bedrag in die oude schaal, indien het salaris in de oude schaal
reeds het maximumsalaris betreft.
1
Richtlijn is dat voor de functies ingeschaald tot schaal 6 maximaal één jaar in de aanloopschaal wordt doorgebracht. Vanaf schaal
6 is de richtlijn dat tot twee maximaal twee jaar in de aanloopschaal wordt doorgebracht.
Bezoldigingsregeling
Pagina 2
III Instrumenten van flexibele beloning
Artikel 11 Flexibele beloning
1. Op basis van het functioneren van de ambtenaar, individueel of groepsgewijs, kunnen extra
beloningen worden toegekend.
2. Burgemeester en wethouders stellen omtrent de uitvoering van de in lid 1 genoemde extra
beloningen nadere regels vast.
Artikel 12 Arbeidsmarkttoelage
1. Aan de ambtenaar kan om redenen van werving of behoud een toelage worden toegekend.
2. De in het eerste lid bedoelde toelage wordt toegekend voor een tijdvak dat tevoren is vastgesteld,
met inachtneming van een maximum van drie jaar.
3. De hoogte van de toelage als bedoeld in het eerste lid bedraagt in de regel maximaal het verschil
tussen het maximum van de functionele schaal en het maximum van de naasthogere schaal.
4. De toelage als bedoeld in het eerste lid eindigt op de ingevolge het tweede lid vastgestelde
vervaldatum. Wanneer de arbeidsmarktsituatie waarop de toelage is gebaseerd nog steeds
bestaat, kan opnieuw een toelage als bedoeld in het eerste lid aan de ambtenaar worden
toegekend.
IV Overige toelagen en vergoedingen
Artikel 13 Waarnemingstoelage
Een waarnemingstoelage wordt toegekend conform hetgeen is geregeld in artikel 3:1:2 van de CAR.
Artikel 14 Overwerk
1. Op grond van artikel 3:2:1 lid 6 CAR is de vergoeding als bedoeld in artikel 3:2 CAR niet van
toepassing op de gemeentesecretaris en de directeur.
2. Op grond van artikel 3:2:1 lid 6 CAR is de vergoeding als bedoeld in artikel 3:2:1 lid 5 CAR niet
van toepassing op het afdelingshoofd.
Artikel 15 Toelage onregelmatige dienst
1. Aan de ambtenaar voor wie een salarisschaal geldt met een lager maximumsalaris dan dat van
schaal 10 en voor wie de werktijden zijn vastgesteld als bedoeld in artikel 3:3 van de CAR
(onregelmatige dienst), wordt een toelage toegekend door burgemeester en wethouders.
2. De in het vorige lid bedoelde toelage bedraagt per gewerkt uur een percentage van het voor de
ambtenaar geldende salaris per uur. Dit percentage bedraagt:
- 20% voor de uren op maandag tot en met vrijdag tussen 6.00 en 7.00 uur en tussen 18.00 en
22.00 uur.
- 40% voor de uren op zaterdag tussen 6.00 en 22.00 uur.
- 40% voor de uren op maandag tot en met zaterdag tussen 0.00 en 6.00 uur en tussen 22.00 en
24.00 uur.
- 65% voor de uren op zondag en op de feestdagen genoemd in artikel 4:2:1, derde lid, van de
CAR, met dien verstande dat genoemde percentages worden berekend over ten hoogste het
salaris per uur, dat is afgeleid van het maximumsalaris behorende bij salarisschaal 6.
3. In bijzondere gevallen kunnen burgemeester en wethouders een regeling treffen, die het
bepaalde in de vorige leden aanvult of daarvan afwijkt.
Artikel 16 Afbouw toelage
1. Aan de ambtenaar wiens bezoldiging als gevolg van het buiten zijn toedoen beëindigen of
verminderen van de toelage, als bedoeld in artikel 15 een blijvende verlaging ondergaat, wordt
door burgemeester en wethouders een aflopende toelage toegekend, indien:
a. die blijvende verlaging ten minste 3% bedraagt van het salaris, en
b. de ambtenaar de toelage, als bedoeld in artikel 15 direct voorafgaand aan het tijdstip van
vorenbedoelde beëindiging of vermindering ervan, gedurende ten minste twee jaren zonder
wezenlijke onderbreking heeft genoten.
2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt aan de ambtenaar van 60 jaar of ouder,
wiens bezoldiging als gevolg van het buiten zijn toedoen beëindigen of verminderen van de
toelage, als bedoeld in artikel 15 een blijvende verlaging ondergaat, een blijvende toelage
toegekend, indien de ambtenaar de toelage als bedoeld in artikel 15 direct voorafgaande aan het
tijdstip van vorenbedoelde beëindiging of vermindering ervan, gedurende ten minste 10 jaren
zonder wezenlijke onderbreking heeft genoten.
3. De in het eerste lid bedoelde aflopende toelage gaat, wanneer de ambtenaar de leeftijd van 60
jaar bereikt en hij onmiddellijk voor de aanvang van die toelage gedurende tenminste 10 jaren
zonder wezenlijke onderbreking een toelage als bedoeld in artikel 15 heeft genoten, over in een
blijvende toelage als bedoeld in het vorige lid.
4. Voor de toepassing van de voorgaande leden wordt onder wezenlijke onderbreking verstaan een
onderbreking van langer dan twee maanden.
Bezoldigingsregeling
Pagina 3
5. De in lid 1 bedoelde afbouw geschiedt in drie jaar, waarbij de hoogte voor het eerste jaar 75%,
het tweede jaar 50% en het derde jaar 25% van de vergoeding als bedoeld in artikel 15 bedraagt.
Artikel 17 Beschikbaarheidstoelage
1. Aan de ambtenaar die volgens rooster wordt geacht buiten de normale kantoortijden beschikbaar
te zijn, kan een toelage worden verstrekt.
2. Burgemeester en wethouders stellen ten aanzien van de hoogte van de vergoeding als bedoeld in
lid 1 nadere regels vast.
Artikel 18 Ongemakkentoelage
Aan de ambtenaar die belast is met bijzonder zwaar, vuil en / of onhygiënisch werk wordt, voor zover hij
met deze werkzaamheden is belast, een toelage toegekend naar door burgemeester en wethouders te
stellen nadere regels.
Artikel 19 Huwelijksvoltrekkingen door ambtenaren van de burgerlijke stand
1. De bezoldiging van de buitengewoon ambtenaar van de burgerlijke stand (BABS) wordt geregeld
in de gelijknamige regeling.
2. Aan de ambtenaar, die functioneert in de hoedanigheid van ambtenaar van de burgerlijke stand,
wordt een vergoeding conform lid 1 toegekend voor het voltrekken van een huwelijk of
geregistreerd partnerschap.
3. Bij het voltrekken van een huwelijk of geregistreerd partnerschap, als bedoeld in lid 2, geschiedt
de gehele voorbereiding en uitvoering in eigen tijd.
Artikel 20 EHBO en bedrijfshulpverlening
Burgemeester en wethouders stellen voor de vergoeding in het kader van EHBO en bedrijfshulpverlening
nadere regels vast.
Artikel 21 Kilometervergoeding dienstreizen
1. De ambtenaar, die voor de uitoefening van zijn functie noodzakelijk gebruik maakt van de privépersonenauto ontvangt daarvoor een vergoeding per gereden kilometer.
2. Burgemeester en wethouders stellen nadere regels vast omtrent de hoogte de
kilometervergoeding.
Artikel 22 Consumptievergoeding
1. De ambtenaar, werkzaam in de buitendienst, die is ingeschaald in een salarisschaal tot en met
schaal 6, wordt voor te nuttigen consumpties tijdens werktijd een vergoeding verstrekt.
2. Deze vergoeding is gelijk aan het door de belastingdienst toegestane bedrag dat hiervoor
onbelast mag worden toegekend.
Artikel 23 Stagiaires
1. De stagiair die meer dan acht aaneengesloten weken stage loopt, ontvangt een bruto
stagevergoeding die overeenkomt met 1/5 deel van het wettelijk minimumloon voor 23 jaar en
ouder op basis van een 36-urige werkweek.
2. Indien de stagewerkzaamheden voor minder dan 36 uur per week plaatsvinden, wordt de
vergoeding bedoeld in lid 2 naar evenredigheid bepaald.
V Overige bepalingen
Artikel 24 Onvoorziene gevallen
Voor gevallen waarin deze regeling niet of niet naar billijkheid voorziet, treffen burgemeester en
wethouders een bijzondere regeling.
Artikel 25 Slotbepalingen
1. Deze bezoldigingsregeling, inclusief bijlagen, treedt in werking op 1 januari 2007 en vervangt de
Bezoldigingsverordening 2001 met bijbehorende bijlagen.
2. Deze bezoldigingsregeling wordt aangehaald als “Bezoldigingsregeling 2007”
Aldus besloten in de vergadering van 12 december 2006;
Het college van Burgemeester en Wethouders voornoemd,
A.G.J. Kwakkernaat
secretaris
Bezoldigingsregeling
mr. H.W. Schmidt
burgemeester
Pagina 4
Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Woerden;
Gelet op het bepaalde in artikel 3:1 van de Collectieve Arbeidsvoorwaarden
Regeling;
Gelet op het bepaalde in artikel 5 van de Bezoldigingsregeling 2007;
Gelet op het gestelde in artikel 160 van de Gemeentewet waarbij de bevoegdheid tot het vaststellen,
wijzigen en intrekken van de rechtspositieregelingen voor het gemeentelijk personeel en gewezen
personeel wordt opgedragen aan het College;
Gelet op de verkregen instemming van het Georganiseerd Overleg d.d. 27 november 2006.
BESLUIT:
Vast te stellen de volgende
UITVOERINGSREGELING SALARIS MUSEUM SUPPOOSTEN
Artikel 1 Berekening inschaling museum suppoosten
1. Het salaris voor museum suppoosten is gebaseerd op het minimumloon verhoogd met 25%, 75%
of 100% voor de werkzaamheden verricht op respectievelijk doordeweekse uren, zaterdaguren of
zondaguren.
2. In het berekende salaris zijn opgenomen het recht op vakantiegeld en het recht op vakantieverlof.
3. Het gemiddelde salaris van de museum suppoosten is vastgesteld op ±187% van het
minimumloon voor in het weekend gewerkte uren.
4. Het salaris uit het vorige lid wordt herleid tot een schaalbedrag in verband met de administratieve
verwerking.
5. Voor de weekenduren is het schaalbedrag vastgesteld op schaal 7 regel 10.
6. Voor de doordeweekse uren is het schaalbedrag vastgesteld op schaal 2 regel 7.
Artikel 2 Salariëring museum suppoosten
1. Per half jaar worden de museum suppoosten ingeroosterd.
e
2. Het uurloon bedraagt voor een zaterdagdienst of zondagdienst 1/156 deel van het salaris in
schaal 7 regel 10.
e
3. Het uurloon bedraagt voor doordeweekse dagen 1/156 deel van het salaris in schaal 2 regel 7.
4. Meeruren ten opzichte van het vastgestelde rooster worden gezien en uitbetaald als overuren
tegen een tarief van 100%.
Aldus besloten in de vergadering van 12 december 2006;
Het college van Burgemeester en Wethouders voornoemd,
A.G.J. Kwakkernaat
secretaris
Bezoldigingsregeling
mr. H.W. Schmidt
burgemeester
Pagina 5
Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Woerden;
Gelet op het bepaalde in artikel 3:1 van de Collectieve Arbeidsvoorwaarden
Regeling;
Gelet op het bepaalde in artikel 17 van de Bezoldigingsregeling 2007;
Gelet op het gestelde in artikel 160 van de Gemeentewet waarbij de bevoegdheid tot het vaststellen,
wijzigen en intrekken van de rechtspositieregelingen voor het gemeentelijk personeel en gewezen
personeel wordt opgedragen aan het College;
Gelet op de verkregen instemming van het Georganiseerd Overleg d.d. 22 november 2010.
BESLUIT:
Vast te stellen de volgende
UITVOERINGSREGELING BESCHIKBAARHEIDSTOELAGE
Artikel 1 Begripsbepaling
In deze uitvoeringsregeling wordt onder een beschikbaarheidsdienst de volgende diensten verstaan:
a. Wacht- c.q. storingsdienst.
b. Beschikbaarheid ten behoeve van de gemeentelijke rampenstaf.
c. Beschikbaarheid ten behoeve van de uitvaartverzorgers.
Artikel 2 Wacht- c.q. storingsdienst
1. Het afdelingshoofd Realisatie & Beheer wijst functies aan waarvoor wacht- c.q. storingsdienst van
toepassing is.
2. De in lid 1 bedoelde functionarissen ontvangen een toelage voor het daadwerkelijk verrichten van
wacht- c.q. storingsdienst buiten de normale werktijden.
3. De toelage wordt maandelijks achteraf op declaratiebasis uitbetaald.
Artikel 3 Beschikbaarheid gemeentelijke rampenstaf
1. Aan de ambtenaar, die door burgemeester en wethouders is aangewezen om in rooster zich
buiten de normale werktijden ter beschikking te houden ten behoeve van de gemeentelijke
rampenstaf, wordt een toelage toegekend.
2. De toelage wordt maandelijks achteraf uitbetaald.
Artikel 4 Beschikbaarheidstoelage uitvaartverzorgers
1. Aan de ambtenaar, die op vrijdag (van 13.00 tot 18.00 uur) en op zaterdag en zondag (van 10.00
tot 18.00 uur) alsmede op algemeen erkende feestdagen (van 10.00 tot 18.00 uur) voor
uitvaartverzorgers beschikbaar is ten behoeve van het vastleggen van afspraken over uitvaarten,
wordt een toelage toegekend.
2. De toelage wordt eenmaal per jaar achteraf aan de ambtenaar uitbetaald.
Artikel 5 Hoogte beschikbaarheidstoelage
1. De toelage als bedoeld in artikel 2 bedraagt 5% van het uurloon van het maximum van schaal 8
voor maandag t/m vrijdag.
2. De toelage als bedoeld in artikel 2 bedraagt 7½% van het uurloon van het maximum van schaal 8
voor zaterdagen, zon- en feestdagen.
3. Maximaal komen 132 uur per week in aanmerking voor een wacht- c.q. storingsdiensttoelage.
4. De toelage als bedoeld in de artikelen 3 en 4 bedraagt € 1,02 bruto per uur (norm 01-06-2008).
5. De toelagen worden geïndexeerd conform de afgesproken generieke salarisverhogingen.
Artikel 6 Slotbepaling
Deze uitvoeringsregeling treedt in werking op 1 november 2010 en vervangt de “uitvoeringsregeling
beschikbaarheidstoelage” zoals vastgesteld in de vergadering van 12 december 2006.
Aldus besloten in de vergadering van 2 november 2010;
Het college van Burgemeester en Wethouders voornoemd,
W. Wieringa
secretaris
Bezoldigingsregeling
mr. H.W. Schmidt
burgemeester
Pagina 6
Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Woerden;
Gelet op het bepaalde in artikel 3:1 van de Collectieve Arbeidsvoorwaarden
Regeling;
Gelet op het bepaalde in artikel 18 van de Bezoldigingsregeling 2007;
Gelet op het gestelde in artikel 160 van de Gemeentewet waarbij de bevoegdheid tot het vaststellen,
wijzigen en intrekken van de rechtspositieregelingen voor het gemeentelijk personeel en gewezen
personeel wordt opgedragen aan het College;
Gelet op de verkregen instemming van het Georganiseerd Overleg d.d. 27 november 2006.
BESLUIT:
Vast te stellen de volgende
UITVOERINGSREGELING ONGEMAKKENVERGOEDING
Artikel 1 Basisprincipe
Basisprincipe voor de toepassing van de ongemakkenvergoeding blijft dat alleen vergoeding plaats vindt
als de werkzaamheden als bedoeld in de regeling ook daadwerkelijk worden verricht. Om administratief
technische redenen wordt voor een deel overgegaan op vaste vergoedingen welke gebaseerd zijn op
beredeneerde gemiddelden.
Artikel 2 Ongemakkenvergoeding voor belader/chauffeur
Voor de functie belader/chauffeur is besloten dat de vergoeding in verband met het ongemak beladen nog
slechts voor een deel van de werkdag wordt meegenomen voor de berekening van de vaste vergoeding.
In bijlage 5 van het collegebesluit nr. 106 d.d. 7 maart 2000 is een berekeningsopzet gemaakt voor een
vaste vergoeding voor deze ongemakken.
Dit resulteert in een maandelijkse vergoeding van maximaal:
€ 49,12 bruto per maand (norm 01-02-2006).
Artikel 3 Ongemakkenvergoeding voor de ongemakken motorzagen, versnipperen van snoeihout,
bosmaaien, (daadwerkelijk) straatmaken en / of opperen
De vergoeding bedraagt:
€ 0,77 per uur (norm 01-02-2006).
Artikel 4 Ongemakkenvergoeding voor de ongemakken delven, overzetten en/of ruimen van graven.
Aan de vaste begraafplaatsverzorgers wordt een vaste maandelijkse toelage verstrekt voor de hiervoor
genoemde ongemakken. Deze vergoeding is gebaseerd op een fictief aantal verrichtingen per jaar.
Jaarlijks zal een eindafrekening plaatsvinden op basis van het werkelijk aantal verrichtingen. Als basis
voor de verrichtingen geldt een vergoeding per persoon van:
€ 4,73 per verrichting (norm 01-02-2006).
Artikel 5 Ongemakkenvergoeding voor het ongemak ruimen van kadavers.
Dit ongemak wordt jaarlijks op declaratiebasis vergoed tegen de dan geldende vergoeding van:
€ 0,77 per stuk (norm 01-02-2006).
Aldus besloten in de vergadering van 12 december 2006;
Het college van Burgemeester en Wethouders voornoemd,
A.G.J. Kwakkernaat
secretaris
Bezoldigingsregeling
mr. H.W. Schmidt
burgemeester
Pagina 7
Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Woerden;
Gelet op het bepaalde in artikel 3:1 van de Collectieve Arbeidsvoorwaarden
Regeling;
Gelet op het bepaalde in artikel 20 van de Bezoldigingsregeling 2007;
Gelet op het gestelde in artikel 160 van de Gemeentewet waarbij de bevoegdheid tot het vaststellen,
wijzigen en intrekken van de rechtspositieregelingen voor het gemeentelijk personeel en gewezen
personeel wordt opgedragen aan het College;
Gelet op de verkregen instemming van het Georganiseerd Overleg d.d. 10 september 2007.
BESLUIT:
Vast te stellen de volgende
UITVOERINGSREGELING EHBO EN BEDRIJFSHULPVERLENING
Artikel 1 EHBO’ers, niet zijnde BHV’er
1. De gediplomeerde EHBO’er ontvangt een maandelijkse toelage van € 9,25 bruto per maand
(norm 01-02-2006). De EHBO’er levert hiertoe zelf een kopie in van zijn geldige EHBO-diploma
bij de Salarisadministratie.
2. De gratificatie bij het behalen van het EHBO-diploma bedraagt € 46,-- bruto.
3. De gratificatie bij het behalen van de herhalingscursus EHBO bedraagt € 35,-- bruto.
4. Zowel voor het in eigen tijd behalen van het EHBO-diploma als voor het in eigen tijd behalen van
de herhalingscursus EHBO wordt één dag bijzonder verlof toegekend.
5. De deelnemerskosten voor het in eigen tijd en voor eigen kosten behalen van het EHBO-diploma
worden voor 100% op declaratiebasis achteraf vergoed.
Artikel 2 BHV’er (inclusief EHBO)
1. De aangewezen (‘gecertificeerde’) bedrijfshulpverlener ontvangt een maandelijkse toelage van €
9,25 bruto per maand (norm 01-02-2006). De coördinator bedrijfshulpverlener levert hiertoe
eenmaal per jaar een overzicht van de gecertificeerde bedrijfshulpverleners aan bij de
Salarisadministratie.
2. De ‘gecertificeerde’ bedrijfshulpverlener ontvangt voor het behalen van het EHBO-diploma een
gratificatie van € 46,-- bruto.
3. De ‘gecertificeerde’ bedrijfshulpverlener ontvangt voor het behalen van de herhalingscursus
EHBO een gratificatie van € 35,-- bruto.
Artikel 3 Slotbepaling
Deze uitvoeringsregeling treedt in werking op 1 januari 2007 en vervangt de “uitvoeringsregeling EHBO
en bedrijfshulpverlening” zoals vastgesteld in de vergadering van 12 december 2006.
Aldus besloten in de vergadering van 30 oktober 2007;
Het college van Burgemeester en Wethouders voornoemd,
A.G.J. Kwakkernaat
secretaris
Bezoldigingsregeling
mr. H.W. Schmidt
burgemeester
Pagina 8
Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Woerden;
Gelet op het bepaalde in artikel 3:1 van de Collectieve Arbeidsvoorwaarden
Regeling;
Gelet op het bepaalde in artikel 21 van de Bezoldigingsregeling 2007;
Gelet op het gestelde in artikel 160 van de Gemeentewet waarbij de bevoegdheid tot het vaststellen,
wijzigen en intrekken van de rechtspositieregelingen voor het gemeentelijk personeel en gewezen
personeel wordt opgedragen aan het College;
Gelet op de verkregen instemming van het Georganiseerd Overleg d.d. 22 november 2010.
BESLUIT:
Vast te stellen de volgende
UITVOERINGSREGELING KILOMETERVERGOEDING DIENSTREIZEN
Artikel 1 Hoogte kilometervergoeding
1. Aan de ambtenaar, die een functie bekleed waarvoor het gebruik van de privé-personenauto als
noodzakelijk wordt gezien voor de uitoefening van de functie, wordt een kilometervergoeding
toegekend, resulterend in € 0,30 netto (norm 2006) per voor de dienst gereden kilometer.
2. De hoogte van de kilometervergoeding, bedoeld in lid 1, is gekoppeld aan het maximaal
belastingvrij te vergoeden bedrag per kilometer.
Artikel 2 Functies met hoge kilometervergoeding
1. De kilometervergoeding, bedoeld in artikel 1 lid 1, is van toepassing op de volgende functies:
 Senior medewerker Toezicht & Handhaving afd. Dienstverlening, team Vergunningen, toezicht
en handhaving
 Medeweker Toezicht & Handhaving A
afd. Dienstverlening, team Vergunningen, toezicht
en handhaving
 Medewerker Toezicht & Handhaving B
afd. Dienstverlening, team Vergunningen, toezicht
en handhaving
 Medewerker Toezicht & Handhaving C
afd. Dienstverlening, team Vergunningen, toezicht
en handhaving
 Medewerker Uitvoering A
afd. Realisatie & Beheer, team Ingenieursbureau
 Medewerker Uitvoering A
afd. Realisatie & Beheer, team Wijkonderhoud
 Projectleider B
afd. Realisatie & Beheer, team Ingenieursbureau
 Vakinhoudelijk medewerker A
afd. Realisatie & Beheer, team Stadsbeheer
In incidentele gevallen, vanwege bijvoorbeeld het noodzakelijk vervoeren van materiaal of het in
kort tijdsbestek regelmatig afleggen van bepaalde afstanden of indien gebruik van openbaar
vervoer niet realistisch is, kan de leidinggevende een ambtenaar toestemming verlenen tot het
gebruik van de privé-personenauto tegen een kilometervergoeding als bedoeld in artikel 1, lid 1.
2. Voor de overige functies geldt dat in principe gebruik wordt gemaakt van het openbaar vervoer of
de daarvoor bestemde dienstfietsen. Wanneer desalniettemin de privé-personenauto wordt
gebruikt, geschiedt dit op eigen risico en tegen de maximaal belastingvrije kilometervergoeding
(in 2006 € 0,19).
Artikel 3 Studiekilometers
1. Voor kilometers gemaakt in verband met een studie is openbaar vervoer het uitgangspunt.
2. Wanneer voor een studie gebruik wordt gemaakt van de privé-personenauto, geschiedt dit op
eigen risico en tegen een kilometervergoeding gelijk aan de maximaal geldende belastingvrije
kilometervergoeding (in 2006 € 0,19).
Artikel 4 Slotbepaling
Deze uitvoeringsregeling treedt in werking op 1 januari 2011 en vervangt de “uitvoeringsregeling
kilometervergoeding dienstreizen” zoals vastgesteld in de vergadering van 12 december 2006.
Aldus besloten in de vergadering van 2 november 2010;
Het college van Burgemeester en Wethouders voornoemd,
W. Wieringa
secretaris
Bezoldigingsregeling
mr. H.W. Schmidt
burgemeester
Pagina 9
BIJLAGE A
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woerden;
Gezien de circulaire van het Landelijk Overleg Gemeentelijke Arbeidsvoorwaarden, kenmerk
ECWGO/U201500965 betreffende wijzigingen CAR-UWO i.v.m. nieuw hoofdstuk 3 CAR;
Gelet op het gestelde in artikel 160 van de Gemeentewet waarbij de bevoegdheid tot het vaststellen,
wijzigen en intrekken van de rechtspositieregelingen voor het gemeentelijk personeel en gewezen
personeel wordt opgedragen aan het College;
Gelet op het feit dat in het Landelijk Overleg Gemeentelijke Arbeidsvoorwaarden volledige
overeenstemming is en de wijzigingen zoals deze zijn opgenomen in de hiervoor genoemde
circulaires van het LOGA daaruit voortvloeien;
Besluit:
Vast te stellen de navolgende wijziging van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling (CAR) en de
Uitwerkingsovereenkomst (UWO);
Wijzigingen in gemeentelijke arbeidsvoorwaardenregeling als gevolg van de circulaire van
5 juni 2015 (ECWGO/U201500965) per 1 januari 2016
A.
Aan artikel 1:1 worden de volgende begripsomschrijvingen toegevoegd op alfabetische
volgorde met vernummering van de overige begripsomschrijvingen:
salaris: maandbedrag dat binnen de salarisschaal aan de ambtenaar is toegekend, naar
evenredigheid van diens formele arbeidsduur;
salaristoelagen: daartoe worden gerekend de in paragraaf 3 van hoofdstuk 3 genoemde
toelagen te weten: de functioneringstoelage, de waarnemingstoelage, de toelage
onregelmatige dienst, de buitendagvenstertoelage, de toelage beschikbaarheidsdienst, de
inconveniententoelage, de arbeidsmarkttoelage, de garantietoelage en de afbouwtoelage, die
aan de ambtenaar zijn toegekend en die tot 1 januari 2016 tot de bezoldiging werden
gerekend;
functieschaal: de salarisschaal die bij een functie hoort;
periodiek: het maandbedrag in een salarisschaal;
salarisschaal: een reeks maandbedragen als opgenomen in de bijlage bij hoofdstuk 3;
achterblijvende partner: weduwe, weduwnaar, geregistreerd partner van de overleden
ambtenaar, of de ongehuwde partner die een samenlevingscontract had met de overleden
ambtenaar;
functie: het geheel van werkzaamheden dat door de ambtenaar is te verrichten conform
artikel 3:1;
In artikel 1:1 worden de begripsomschrijvingen ‘betrekking’, ‘functioneringstoelage’ en
‘waarnemingstoelage’ geschrapt en wordt het begrip ‘overwerk’ als volgt gewijzigd:
overwerk: werkzaamheden die de ambtenaar, voor wie de bijzondere werktijdenregeling
geldt, in dienstopdracht verricht boven de feitelijke arbeidsduur per week;
ECWGO/U201500965
Pagina 1
B.
Hoofdstuk 3 wordt, inclusief titel en toelichting, gewijzigd en komt als volgt te luiden:
HOOFDSTUK 3 SALARIS, VERGOEDINGEN, TOELAGEN EN UITKERINGEN
De toelichting aan het begin van het hoofdstuk luidt als volgt:
PREAMBULE
In het arbeidsvoorwaardenakkoord 2013-2015 hebben partijen in het LOGA afspraken
gemaakt over een geheel vernieuwd beloningshoofdstuk, dat in werking is getreden op
1januari 2016. De belangrijkste veranderingen waartoe het LOGA heeft besloten zijn:
Het integreren van de lokale bezoldigingsverordening in hoofdstuk 3 van de CAR;
Het niet langer hanteren van het begrip bezoldiging; en
Het laten vervallen van gedetailleerde aanwijzingen voor de uitvoering.
In het nieuwe begrip ‘salaristoelagen’ worden de toelagen opgesomd, die samen met het
salaris tot 1 januari 2016 de oude ‘bezoldiging’ vormden. Met de introductie van
‘salaristoelagen’, kon afscheid worden genomen van het begrip ‘bezoldiging’, zonder dat de
daaraan verbonden rechten en verplichtingen teniet zijn gegaan.
De begrippen die in dit hoofdstuk worden gebruikt, zijn in artikel 1:1 nader omschreven.
Dit hoofdstuk heeft een standaardkarakter, hetgeen betekent dat afwijkingen ten nadele of ten
gunste van de ambtenaar niet zijn toegestaan. Hoofdstuk 3 bevat een limitatieve opsomming
van beloningselementen. Alleen ten aanzien van die onderdelen waarbij in de tekst van dit
hoofdstuk is bepaald dat het college iets ‘kan’, heeft het college regelruimte.
Daarbij gaat het zowel om de zogenaamde ‘kan-bepalingen’, als de lokale invulling van een op
centraal niveau afgesproken ‘bandbreedte’.
Bij de kan-bepalingen (artikelen 3:14, 3:15, 3:20 en 3:22) heeft het college de vrijheid om de
betreffende arbeidsvoorwaarde al dan niet toe te passen (de ambtenaar kan er dus niet
zondermeer rechten aan ontlenen) en áls dat het geval is, op welke wijze dat gebeurt.
Daarnaast bevat dit hoofdstuk ‘bandbreedte-bepalingen’, waar de ambtenaar wél rechten aan
kan ontlenen. Ten aanzien van de bandbreedte-bepalingen hebben LOGA-partijen een
bandbreedte afgesproken, die op lokaal niveau nader kan worden ingevuld. Zo is bijvoorbeeld
in artikel 3:8 met betrekking tot de functioneringstoelage geregeld dat deze maximaal 10% van
het salaris bedraagt en voor een periode van maximaal een jaar wordt toegekend. Deze twee
indicatoren voor de omvang van de functioneringstoelage, bepalen de ‘bandbreedte’ die in het
lokale beloningsbeleid nader kunnen worden ingevuld.
De keuze voor het toepassen van ‘kan bepalingen’ en de nadere invulling van de
‘bandbreedte bepalingen’, vormen samen met de bestaande beleidsregels met betrekking tot
de uitvoering van de bepalingen in dit hoofdstuk, het beloningsbeleid van de gemeente(lijke
organisatie). Afspraken over het beloningsbeleid worden op werkgeversniveau gemaakt. Deze
afspraken behoeven de instemming van het lokale Georganiseerd Overleg (GO).
Uitgangspunt van het beloningsbeleid is dat alle gemeenten een functiewaarderingssysteem
hebben, aan de hand waarvan de functies worden beschreven. Gemeenten zijn vrij in de
keuze van een functiewaarderingssysteem. In die organisaties waarin naast of in plaats van
‘functies’ wordt gesproken over ‘rollen’, worden die rollen overeenkomstig een
functiewaarderingssysteem beschreven.
Met ingang van 1 januari 2016 is de oude salarisregeling die gold tot 1 april 1996 komen te
vervallen. Ambtenaren op wie deze regeling nog van toepassing was, zijn uiterlijk per 1 januari
2016 ingepast in de nieuwe structuur.
§ 1 Algemene bepalingen
Artikel 3:1 Functies en functiewaardering
1. Het college stelt de functies vast die door ambtenaren binnen de gemeentelijke
organisatie kunnen worden bekleed.
ECWGO/U201500965
Pagina 2
2. Elke functie wordt beschreven op basis van een functiewaarderingssysteem.
3. Voor elke functie stelt het college een functieschaal vast op basis van een
functiewaarderingssysteem.
Artikel 3:2 Recht op salaris, vergoedingen, salaristoelagen en uitkeringen
1. Zolang zijn aanstelling duurt heeft een ambtenaar recht op salaris, vergoedingen,
toelagen en uitkeringen overeenkomstig dit hoofdstuk. Dit recht bestaat niet over de
tijd dat de ambtenaar in strijd met zijn verplichtingen opzettelijk nalaat arbeid te
verrichten.
2. De uitbetaling van het salaris, de vergoedingen, de toelagen en de uitkeringen vindt
plaats per maand, tenzij in deze regeling anders is bepaald.
Toelichting
Lid 1
In situaties waarin onduidelijk is of de ambtenaar wel verantwoordelijk kan worden gehouden
voor zijn nalatigheid, bijvoorbeeld vanwege zijn fysieke of psychische gesteldheid, zal nader
onderzoek plaats moeten vinden. De artikelen 7:13:1 en 7:13:2 vormen een nadere uitwerking
van lid 1 in gevallen van arbeidsongeschiktheid.
Lid 2
De uitbetaling per maand geldt ongeacht de lengte van de maand.
§ 2 Salaris
Artikel 3:3 Vaststelling salaris
1. Het college stelt het salaris van een ambtenaar vast aan de hand van zijn
functieschaal, op grond van zijn ervaring, geschiktheid en bekwaamheid. Het salaris wordt
vastgesteld met aanduiding van een periodiek in de functieschaal.
2. Als een ambtenaar in een functie wordt geplaatst zonder dat hij al voldoet aan alle
daarvoor geldende eisen ten aanzien van opleiding, ervaring en bekwaamheid, kan zijn
salaris overeenkomstig de eerst lagere salarisschaal dan de functieschaal worden
vastgesteld.
Toelichting
Lid 1
Het salaris van de ambtenaar wordt vastgesteld aan de hand van de waardering van de
functie op een van de periodieken van de functieschaal. De wijze waarop het salaris wordt
vastgesteld kan in het beloningsbeleid nader worden uitgewerkt.
Het is mogelijk om functies op verschillend niveau in te vullen; bijvoorbeeld op junior-, mediorof senior-niveau. In dat geval gaat het om drie te onderscheiden functies met ieder een eigen
functieschaal.
Uitgangspunt is dat de functieschaal van begin tot eind wordt doorlopen. Uit dit artikel vloeit
echter niet voort dat de ambtenaar bij aanvang in de functie noodzakelijkerwijs op het
minimum van de salarisschaal dient te worden ingeschaald. Het college kan hiervan afwijken,
bijvoorbeeld als de aan te stellen ambtenaar in zijn vorige functie een hoger salaris genoot of
als de situatie op de arbeidsmarkt daartoe aanleiding geeft.
Lid 2
Deze lagere schaal, die lokaal ook wel wordt aangeduid als ‘aanloopschaal’, is bedoeld voor
de ambtenaren die nog niet voldoende zijn gekwalificeerd voor de functie waarin zij zijn
geplaatst. De periode die de ambtenaar in deze aanloopschaal doorbrengt, wordt gebruikt om
alsnog te voldoen aan de voor de functie gelden eisen op het gebied van opleiding, ervaring
en bekwaamheid, zodat de functie volledig en zelfstandig kan worden vervuld.
Zodra dit het geval is dient de ambtenaar te worden ingedeeld in de voor de functie geldende
functieschaal.
Artikel 3:4 Salarisverhoging
1. Aan een ambtenaar wordt een salarisverhoging naar de volgende periodiek
ECWGO/U201500965
Pagina 3
toegekend als is voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. de ambtenaar functioneert voldoende;
b. de ambtenaar heeft het maximum van de functieschaal nog niet bereikt;
c. er zijn twaalf maanden verstreken sinds zijn aanstelling , zijn laatste
periodieke salarisverhoging of zijn promotie.
2. Het college kan aan toekenning van een periodieke salarisverhoging aanvullende
voorwaarden stellen.
3. Het college kan een ambtenaar een extra periodieke salarisverhoging toekennen.
4. In afwijking van het eerste lid, aanhef en onderdeel c, kan het college voor de
ambtenaar of voor groepen ambtenaren een vaste verhogingsdatum vaststellen.
Toelichting
Lid 2
Het college heeft de mogelijkheid om – in afwijking van lid 1 – het toekennen van een
periodiek afhankelijk te stellen van een periodieke beoordeling van het functioneren van de
ambtenaar. De invoering en het gebruik van een systeem van periodieke functionerings- en
beoordelingsgesprekken vereist de instemming van de OR.
Lid 3
Het college heeft de mogelijkheid om een extra periodiek toe te kennen. De toekenning van
deze periodiek heeft, net als de reguliere periodiek, een blijvend karakter in tegenstelling tot
de flexibele beloningen op grond van artikel 3:8 en 3:20.
Artikel 3:5 Verlaging salarisschaal
1. Zonder voorafgaand ontslag kan voor de ambtenaar geen salarisschaal gaan gelden
met een lager maximumsalaris, tenzij hiervoor in deze regeling, of andere wet- en
regelgeving, een grond aanwezig is.
2. In afwijking van het eerste lid kan een ambtenaar met zijn instemming worden herplaatst
in een functie waaraan een lagere schaal is verbonden met een overeenkomstige
aanpassing van het salaris.
3. In afwijking van het eerste lid kan de ambtenaar, door toepassing van artikel 7:16, tweede
lid, herplaatst worden in een functie met een lager maximumsalaris, met een
overeenkomstige aanpassing van het salaris.
4. In afwijking van het eerste lid kan de ambtenaar, door toepassing van hoofdstuk 10d,
herplaatst worden in een functie met een lager maximumsalaris en een mogelijk
overeenkomstige aanpassing van het salaris, voor zover geregeld in een sociaal plan of
sociaal statuut.
Toelichting
Lid 1
Uit deze bepaling vloeit voort dat een herwaardering van de functie, die leidt tot een lagere
functieschaal, geen gevolgen heeft voor het salaris van degene die op het moment van
herwaardering de functie vervult.
Lid 2
Instemming met herplaatsing in lager gewaardeerde functie met een bijbehorend lager salaris
heeft voor ambtenaren die binnen 10 jaar de aow-gerechtigde leeftijd bereiken, bij een
gelijkblijvende aanstellingsomvang, geen gevolgen voor de pensioenopbouw. Een en ander is
geregeld in artikel 3:5 van het Pensioenreglement.
Lid 4
Dit lid ziet op de situatie waarin een ambtenaar als gevolg van reorganisatie boventallig is
geworden. Afwijking van het in lid 1 geformuleerde uitgangspunt is mogelijk in de gevallen
waarin het sociaalplan of –statuut voorziet in de mogelijkheid om een ambtenaar te
herplaatsen in een functie met een lager maximumsalaris en een evenredige aanpassing van
zijn salaris.
Artikel 3:6 Inpassing in hogere schaal
ECWGO/U201500965
Pagina 4
De ambtenaar die door promotie naar een hogere salarisschaal overgaat, heeft vanaf de dag
dat de promotie ingaat recht op een hoger salaris.
Toelichting
Onder promotie wordt zowel de bevordering naar een hoger gewaardeerde functie, als de
overstap van de aanloopschaal (zoals geregeld in artikel 3:3 lid 2) naar de functieschaal
verstaan. Een nadere uitwerking van deze bepaling kan op werkgeversniveau worden
geregeld, waarbij het geldende beloningsbeleid als uitgangspunt dient.
Artikel 3:7 Uitloopschaal
Doorgroei in een uitloopschaal is mogelijk wanneer dit op 31 december 2015 in een lokale
regeling was vastgelegd. De uitloopschaal is één schaal hoger dan de functieschaal. In de
lokale regeling worden voorwaarden en regels gesteld die van toepassing zijn op de instroom
in- en het doorlopen van de uitloopschaal.
Toelichting
Uitloopschalen zijn uitsluitend toegestaan op basis van een ‘oude’ lokale regeling (in werking
voor 1 januari 2016) en conform deze regeling. Indien de doorgroei in een uitloopschaal
lokaal blijvend is geregeld, staat deze ook open voor ambtenaren die op of na 1 januari 2016
in dienst zijn gekomen.
§ 3 Salaristoelagen
Artikel 3:8 Functioneringstoelage
1. Het college kan aan een ambtenaar die meerdere jaren zeer goed of uitstekend heeft
gefunctioneerd en/of bijzondere prestaties heeft geleverd, en die het maximum van
zijn functieschaal heeft bereikt, een functioneringstoelage toekennen.
2. De toelage wordt voor maximaal een jaar toegekend. Bij het voortduren van de
gronden waarop de toelage is toegekend, kan deze opnieuw worden toegekend.
3. De toelage bedraagt ten hoogste 10% van het salaris.
Toelichting
Dit artikel regelt de toelage als beloning voor meerdere jaren uitstekend functioneren en/of het
leveren van bijzondere prestaties. Noodzakelijke voorwaarde voor de toelage is dat de
ambtenaar het maximum van zijn functieschaal heeft bereikt. Zolang dat nog niet het geval is,
kan het functioneren worden beloond met extra periodieken, zoals geregeld in artikel 3:4 lid3,
en/of een toelage op grond van artikel 3:20.
Deze toelage heeft altijd een tijdelijk karakter. Er is sprake van een koppeling tussen het
maximumsalaris en de wijze waarop de functie wordt uitgeoefend. Komt deze koppeling te
vervallen (bijvoorbeeld in het geval waarin de functie als gevolg van herwaardering hoger
wordt gewaardeerd), dan vervalt ook de functioneringstoelage.
De functioneringstoelage moet worden gezien in samenhang met artikel 3:20 (beloning
uitstekend functioneren en/of bijzondere prestaties). Samen vormen deze artikelen de basis
voor variabel beloningsbeleid, waarbij het altijd gaat om tijdelijke toelagen voor de beloning
van bijzondere prestaties, uitstekend functioneren en/of flexibele (projectmatige) inzet van
medewerkers. Dit in tegenstelling tot het toekennen van extra periodieken (art. 3:4 lid 3) die
structureel van karakter zijn en tot gevolg hebben dat de medewerker sneller het maximum
van de salarisschaal bereikt.
Door het tijdelijke karakter van de toelagen wordt voorkomen dat ze een blijvend beslag op de
loonsom leggen en dat de prikkel die er vanuit gaat na verloop van tijd minder wordt, of zelfs
helemaal verdwijnt. Zolang de grond waarop de toelage in eerste instantie is toegekend blijft
voortbestaan, kan deze meerdere keren opeenvolgend worden toegekend. Om te kunnen
beoordelen of de grond waarop de toelage is toegekend nog steeds bestaat, moet deze in het
toekenningsbesluit expliciet worden vermeld.
Lid 3
De toelage bedraagt maximaal 10% van het salaris van de ambtenaar en kan per maand of in
een veelvoud daarvan worden toegekend (bijvoorbeeld per kwartaal of op jaarbasis).
ECWGO/U201500965
Pagina 5
Artikel 3:9 Arbeidsmarkttoelage
1. Het college kan aan een ambtenaar een arbeidsmarkttoelage toekennen om hem in
dienst te kunnen nemen of te behouden, als schaarste op de arbeidsmarkt daartoe
aanleiding geeft en er in het betreffende vakgebied sprake is van een ernstig tekort
aan personeel
2. De toelage wordt toegekend voor een periode die van tevoren is vastgesteld, met
een maximum van 3 jaar.
3. De toelage bedraagt ten hoogste 10% van het salaris.
Toelichting
Lid 3
De arbeidsmarkttoelage is een beloningsinstrument dat tijdelijk kan worden gebruikt om
ambtenaren te werven of te behouden in tijden van schaarste op de arbeidsmarkt, doordat in
een bepaald functiegebied weinig aanbod is of doordat in de er een zeer grote vraag aan
arbeidskrachten in de regio is. Om gewenning aan het door de arbeidsmarkttoelage
verhoogde salaris te voorkomen, kan het college besluiten om deze toelage in plaats van
maandelijks, één maal per jaar uit te keren. Zolang de knelpunten op de arbeidsmarkt
voortduren, kan de arbeidsmarkttoelage aansluiten worden toegekend voor een nieuwe
periode van maximaal 3 jaar.
Artikel 3:10 Waarnemingstoelage
1. Indien een ambtenaar wordt aangewezen om een functie waar te nemen met een
hogere functieschaal, wordt hem voor de periode van waarneming een
waarnemingstoelage toegekend. Deze bepaling geldt niet als de waarneming deel
uitmaakt van de eigen functie.
2. Bij volledige waarneming van de functie is het bedrag van de toelage gelijk aan het
verschil tussen het salaris dat de ambtenaar geniet en het salaris dat hij zou genieten
als hij bij de start van de waarneming in de hogere schaal zou zijn ingedeeld.
3. Bij gedeeltelijke waarneming wordt de toelage naar evenredigheid toegekend.
Toelichting
Lid 1
De ambtenaar heeft geen recht op een waarnemingstoelage als het waarnemen van de
hogere functie een integraal onderdeel is van zijn functie, waarmee rekening is gehouden bij
de beschrijving en waardering van die functie. Voorbeeld van een dergelijke situatie is de
adjunct directeur die de directeur vervangt tijdens vakantie en kortdurende afwezigheid.
Lid 2 + 3
Met deze bepaling wordt beoogd dat de waarnemer – voor het deel van de functie dat wordt
waargenomen – op het zelfde niveau wordt beloond als het geval zou zijn geweest indien
hij/zij bij bevordering in de waar te nemen functie zou zijn aangesteld. Voor een juiste
vaststelling van de toelage moet de betrokken ambtenaar volgens de bij de werkgever
geldende regels – fictief – worden ingeschaald in de functieschaal van de functie die wordt
waargenomen. Het verschil tussen dat bedrag en het salaris van de ambtenaar wordt als
waarnemingstoelage uitgekeerd. In het beloningsbeleid kan de toepassing van deze bepaling
nader worden uitgewerkt.
Artikel 3:11 Toelage onregelmatige dienst
1. De ambtenaar die valt onder de bijzondere regeling voor de werktijden (artikel 4:3)
heeft recht op een toelage die wordt uitgedrukt in een percentage van het uurloon
gedurende de volgende tijdvakken van de week:
 maandag tot en met vrijdag tussen 06.00 en 08.00 uur en tussen 18.00 uur en
22.00 uur: 20%
 maandag tot en met vrijdag tussen 0.00 en 06.00 uur en tussen 22.00 en
24.00 uur: 40%
 zaterdag tussen 0.00 en 24.00 uur: 40%
 zondag en op de feestdagen genoemd in artikel 4:5 derde lid tussen 0.00 en
24.00 uur: 65%
ECWGO/U201500965
Pagina 6
Het uurloon is voor de toepassing van dit artikel maximaal gelijk aan het uurloon dat
behoort bij het maximumsalaris van salarisschaal 6.
2. De ambtenaar heeft geen recht op een toelage, als hij in een week slechts op één
aaneengesloten periode van ten hoogste 3 uur in een van de in lid 1 genoemde
tijdvakken heeft gewerkt.
3. Over de uren waarover een toelage onregelmatige dienst wordt uitbetaald, kan niet
tegelijkertijd een overwerkvergoeding (artikel 3:18) worden uitbetaald.
Toelichting
Lid 1
Dit artikel heeft uitsluitend betrekking op de ambtenaar op wie de bijzondere regeling voor de
werktijden van toepassing is (artikel 4:3 t/m 4:7). Voor deze ambtenaar geldt als hoofdregel
dat er een aanspraak op de toelage onregelmatige dienst bestaat over uren gewerkt tijdens
onregelmatige werktijden. Onregelmatig zijn werktijden die vallen op zaterdag, zondag en
feestdagen(gehele etmaal) én op maandag t/m vrijdag buiten de periode van 8.00 uur tot
18.00 uur.
De toelage onregelmatige dienst kan zowel achteraf (op basis van het gerealiseerde rooster),
als vooraf (op basis van het geplande rooster) worden toegekend.
Lid 3
Ingeroosterde uren waarover TOD wordt uitbetaald behoren tot de feitelijke arbeidsduur zoals
omschreven in artikel 1:1 en vallen op die grond buiten de definitie van ‘overwerk’.
Artikel 3:12 Buitendagvenstertoelage
1. De ambtenaar die valt onder de standaardregeling voor de werktijden en die door
het college is aangewezen om te werken buiten het dagvenster (artikel 4:2, tweede
lid), heeft recht op een buitendagvenstertoelage.
2. De buitendagvenstertoelage bedraagt:
 50% van het uurloon van de ambtenaar over de gewerkte uren buiten het
dagvenster tussen maandag 00:00 uur en vrijdag 24:00 uur;
 75% van het uurloon van de ambtenaar over de uren gewerkt op zaterdag;
 100% van het uurloon van de ambtenaar over de uren gewerkt op zondag en
op de feestdagen genoemd in artikel 4:5, derde lid.
3. De ambtenaar die een functie bekleedt met functieschaal 11 of hoger heeft geen
recht op een buitendagvenstertoelage
Toelichting
Er zijn twee situaties waarin een ambtenaar recht kan hebben op de
buitendagvenstertoelage:
1. De ambtenaar die valt onder de standaardregeling voor de werktijden en die een
dienstopdracht krijgt om buiten het dagvenster werkzaamheden te verrichten (artikel 4:2 lid 8)
heeft recht op een buitendagvenstertoelage.
2. De ambtenaar die valt onder de standaardregeling voor de werktijden en die door de
werkgever wordt aangewezen om beschikbaarheidsdiensten te verrichten ontvangt hiervoor
een vergoeding op grond van artikel 3:13. Wordt de ambtenaar tijdens deze
beschikbaarheidsdienst opgeroepen om daadwerkelijk werkzaamheden te verrichten
gedurende zijn beschikbaarheidsdienst dan ontvangt hij een buitendagvenstertoelage over de
uren die hij heeft gewerkt buiten het dagvenster.
De buitendagvenstertoelage bedraagt per gewerkt uur een percentage van het uurloon.
Daarnaast worden de buiten het dagvenster gewerkte uren in tijd gecompenseerd. De
ambtenaar maakt hierover afspraken met zijn leidinggevende. De uren die buiten het
dagvenster gewerkt worden kunnen niet omgezet worden in vakantieverlof.
Artikel 3:13 Toelage beschikbaarheidsdienst
1. De ambtenaar die buiten de voor hem geldende werktijden beschikbaarheidsdienst
ECWGO/U201500965
Pagina 7
heeft, ontvangt een toelage beschikbaarheidsdienst.
2. De toelage bedraagt 5% van het uurloon voor de uren op maandag tot en met vrijdag
en 10% van het uurloon voor de uren op zaterdag, zondag en op de feestdagen
genoemd in artikel 4:5 derde lid.
3. Het uurloon is voor de toepassing van dit artikel maximaal gelijk aan het uurloon dat
behoort bij het maximumsalaris van salarisschaal 7.
Toelichting
Met deze toelage wordt het zich beschikbaar houden voor werk buiten de voor de
ambtenaar geldende werktijden beloond. Van beschikbaarheidsdienst die recht geeft op een
toelage is sprake als het gaat om:
· afgebakende periodes,
· buiten de normale, voor de ambtenaar geldende werktijden,
· waarin de medewerker beschikbaar is om onvoorzien, op afroep werkzaamheden te
verrichten.
Afgebakende periodes: Sommige functies brengen met zich mee dat men er altijd rekening
mee moet houden dat men voor werk wordt opgeroepen maar dat men zelden of nooit
daadwerkelijk wordt opgeroepen. Denk hierbij aan de ICT-medewerker die ’s nachts gebeld
kan worden om het systeem te herstarten, of een beleidsmedewerker die onverwachte vragen
van de raad moet beantwoorden. Hierbij gaat het om incidenten die bij het werk horen. De
beschikbaarheidsdienst is voor onvoorziene maar niet-incidentele werkzaamheden. Daarom
kent de Arbeidstijdenwet ook regels voor de beschikbaarheidsdienst. Deze kan op grond van
artikel 5:9 van de Arbeidstijdenwet alleen in beperkte omvang en gedurende afgebakende
periodes worden opgelegd.
Buiten de normale voor de ambtenaar geldende werktijden: In sommige functies is de
medewerker tijdens de vastgestelde werktijd bereikbaar voor onvoorziene omstandigheden. In
dat geval is er geen sprake van beschikbaarheidsdienst in de zin van dit artikel.
Beschikbaar zijn: Een medewerker die beschikbaarheidsdienst heeft, is verplicht om gehoor te
geven aan een oproep om werkzaamheden te verrichten. Het is niet noodzakelijk dat deze
werkzaamheden op de werkplek worden verricht; in voorkomende gevallen kunnen de
werkzaamheden ook vanuit huis worden verricht.
Ten aanzien van de vergoeding van de uren gedurende welke de ambtenaar tijdens deze
beschikbaarheidsdienst – na een oproep daartoe – werkzaamheden heeft verricht, geldt het
volgende:
- De ambtenaar die valt onder de standaardregeling voor de werktijden, ontvangt over de
tijdens deze dienst gewerkte uren die buiten het dagvenster vallen, een
buitendagvenstertoelage op grond van artikel 3:12.
- De ambtenaar die valt onder de bijzondere regeling voor de werktijden heeft over alle
tijdens deze dienst gewerkte uren recht op een overwerkvergoeding op grond van artikel
3:18.
Artikel 3:14 Inconveniëntentoelage
Het college kan aan een ambtenaar een inconveniëntentoelage toekennen, indien er sprake
is van niet vermijdbare zware, onaangename of gevaarlijke arbeid.
Artikel 3:15 Garantietoelage
Het college kan aan een ambtenaar die wordt geconfronteerd met een lager salaris en/of
salaristoelagen, een garantietoelage toekennen.
Toelichting
Deze bepaling vormt de grondslag voor toelagen die door het college worden toegekend.
Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de situatie waarin de functie van een ambtenaar
als gevolg van herwaardering in een lagere salarisschaal wordt ingedeeld. Deze bepaling is
niet van toepassing op salaristoelagen waarvan de toekenningsperiode is verstreken. De
toelage overgangsrecht hoofdstuk 3, is geen garantietoelage in de zin van
ECWGO/U201500965
Pagina 8
deze bepaling.
Artikel 3:16 Afbouwtoelage
1. De ambtenaar van wie buiten zijn toedoen de toelage onregelmatige dienst, de
toelage beschikbaarheidsdienst, en/of de inconveniëntentoelage blijvend wordt
verlaagd of beëindigd, heeft recht op een afbouwtoelage indien
 hij de toelage(n) zonder onderbreking van meer dan twee maanden
gedurende tenminste drie jaren heeft genoten én
 met de verlaging of beëindiging van de toelage(n) een bedrag is gemoeid van
tenminste 3% van zijn salaris.
2. Het eerste lid is niet van toepassing:
 op ambtenaren op wie het FLO-overgangsrecht (hoofdstuk 9a, 9b, 9d of 9e)
van toepassing is, of
 indien voor de ambtenaar voorzieningen zijn getroffen in een sociaal plan.
3. De looptijd van de afbouwtoelage is maximaal drie jaar. De afbouwtoelage bedraagt
in het eerste jaar 75%, in het tweede jaar 50% en in het derde jaar 25% van het af te
bouwen bedrag.
4. Indien de hoogte van de af te bouwen toelage(n) aan wisselingen onderhevig was,
wordt de afbouwtoelage vastgesteld op het gemiddelde van de voorgaande 12
maanden.
5. Indien het salaris van de ambtenaar wordt verhoogd doordat hij een functie
aanvaardt waaraan een hogere salarisschaal is verbonden, wordt de afbouwtoelage
verrekend met de salarisverhoging.
Toelichting
Lid 1
De afbouwregeling heeft uitsluitend betrekking op de hier genoemde toelagen en niet op de
andere in dit hoofdstuk genoemde uitkeringen, vergoedingen of vormen van variabele
beloning.
§ 4 Overige vergoedingen en uitkeringen
Artikel 3:17 Vergoeding BHV, EHBO en interventieteam
1. De ambtenaar die door het college is aangewezen om tevens werkzaam te zijn als
bedrijfshulpverlener als bedoeld in artikel 15 van de Arbeidsomstandighedenwet, EHBO-er, of
als lid van een anti-agressie- of interventieteam, ontvangt een vergoeding indien hij de taken
in verband met bedrijfshulpverlening in voldoende omvang verricht.
2. De vergoeding bedraagt € 220,00 per jaar.
Toelichting
Lid 1
Tot de genoemde taken worden ook de deelname aan opleiding en oefeningen gerekend.
Lid 2
Het betreft hier een standaardvergoeding, die bij stapeling van taken niet cumuleert.
Artikel 3:18 Overwerkvergoeding
1. De ambtenaar die overwerk verricht en valt onder de bijzondere regeling voor de
werktijden (artikel 4:4), heeft recht op een overwerkvergoeding. Over de uren waarover
een overwerkvergoeding wordt uitbetaald, kan niet tegelijk een toelage onregelmatige
dienst (artikel 3:11) worden uitbetaald.
2. De overwerkvergoeding bestaat uit:
a. verlof gelijk aan het aantal volle uren van het overwerk,
b. het bedrag over het aantal volle uren overwerk ter hoogte van het volgende
percentage van het uurloon van de ambtenaar:
 100% voor overwerk op een zondag of feestdag (artikel 4:5) tussen
0.00 en 24.00 uur;
 75% voor overwerk op een zaterdag tussen 0.00 en 24.00 uur;
 75% voor overwerk op een maandag of de dag volgend op een
ECWGO/U201500965
Pagina 9

3.
4.
5.
6.
feestdag tussen 0.00 en 6.00 uur;
50% voor overwerk op een dinsdag, woensdag, donderdag of vrijdag
tussen 0.00 en 6.00 uur;
 50% voor overwerk op een maandag, dinsdag, woensdag donderdag
of vrijdag tussen 20.00 en 24.00 uur;
 25% voor overwerk op maandag dinsdag, woensdag, donderdag of
vrijdag tussen 6.00 en 20.00 uur.
Het verlof, bedoeld in het vorige lid, wordt verleend op een zo vroeg mogelijk tijdstip.
Op verzoek van de ambtenaar en voor zover de belangen van de dienst dit toelaten
wordt het verlof verleend op een tijdstip dat de ambtenaar wenst.
Kan geen verlof worden verleend in overeenstemming met het derde lid, dan bestaat
de vergoeding uitsluitend uit een bedrag, dat bestaat uit het uurloon, vermeerderd
met een percentage van het uurloon conform het tweede lid onder b.
De ambtenaar op wie de bijzondere regeling voor de werktijden van toepassing is en
die tijdens de beschikbaarheidsdienst wordt opgeroepen, ontvangt over de gewerkte
tijd een overwerkvergoeding.
De ambtenaar die een functie bekleedt met functieschaal 11 of hoger heeft geen
recht op een overwerkvergoeding.
Toelichting
Het recht op een overwerkvergoeding geldt alleen voor de ambtenaar voor wie de bijzondere
regeling voor de werktijden geldt. De bijzondere regeling voor de werktijden staat in de
artikelen 4:3 tot en met 4:7.
Van overwerk kan ook sprake zijn tijdens de gebruikelijke kantooruren. Voorbeeld: een
ambtenaar die vanwege deeltijdwerk nooit op woensdag werkt, maar op een woensdag van
11:00 tot 16:00 uur moet overwerken, krijgt voor de op die woensdag gewerkte overuren
een overwerkvergoeding van 25%.
Artikel 3:18a Eindejaarsuitkering
1. De ambtenaar heeft recht op een eindejaarsuitkering ten bedrage van 6,0 % van het voor
hem in een kalenderjaar geldende salaris op jaarbasis. De uitkering bedraagt bij een
volledige betrekking minimaal € 1.750,--. Bij een deeltijd betrekking wordt dit bedrag
naar rato vastgesteld.
2. De eindejaarsuitkering wordt eenmaal per kalenderjaar in de maand december betaald.
3. Bij indiensttreding na 1 januari van een kalenderjaar bouwt de ambtenaar naar
evenredigheid aanspraken op een eindejaarsuitkering op. Bij ontslag van de ambtenaar
vindt betaling van de eindejaarsuitkering plaats over het gedeelte van het kalenderjaar
dat de ambtenaar in dienstverband werkzaam is geweest.
Toelichting
lid 2
De eindejaarsuitkering van enig jaar wordt gebaseerd op de vanaf januari van dat jaar
opgebouwde aanspraken per maand. Aan ambtenaren die niet een geheel kalenderjaar in
dienst zijn, wordt een eindejaarsuitkering betaald over dat gedeelte van het kalenderjaar dat
zij in dienstverband werkzaam zijn geweest.
Artikel 3:19 Ambtsjubileum
1. Een ambtenaar ontvangt éénmalig een jubileumtoelage zodra hij 25, 40 en 50 jaar in
overheidsdienst is. Onder overheidsdienst wordt verstaan de tijd die hij in dienst is
geweest bij een bij het ABP aangesloten werkgever.
2. Bij 25 jaar overheidsdienst bedraagt de toelage de helft van het maandsalaris over de
maand van jubileren, plus de vakantietoelage berekend over deze maand en de in
deze maand toegekende salaristoelagen. Bij 40 en 50 jaar overheidsdienst bedraagt
de toelage het maandsalaris over de maand van jubileren, plus de vakantietoelage en
de toegekende salaristoelagen.
3. Een ambtenaar aan wie ontslag wordt verleend op grond van artikel 8:3 of 8:4 CAR:
en die binnen vijf jaar na de datum van ontslag, maar voor het bereiken van de AOWgerechtigde leeftijd recht zou hebben gehad op een jubileumtoelage, ontvangt een
ECWGO/U201500965
Pagina 10
evenredig deel van de toelage. In dat geval wordt de laatste maand vóór de datum
van ingang van het ontslag als de maatgevende maand aangemerkt.
Toelichting
Lid 1
Voor het bepalen van de datum van een ambtsjubileum wordt uitgegaan van de al dan niet
aansluitende tijd – in voltijd en/of deeltijd – doorgebracht in een dienstverband bij een
(destijds) bij het ABP aangesloten werkgever. Het is niet noodzakelijk dat de betrokken
ambtenaar destijds ook zelf ABP-deelnemer is geweest. De tijd doorgebracht als vrijwilliger
bij de brandweer telt niet mee, evenals onbetaalde baantjes, werkervaringsovereenkomsten
of stages.
Lid 2
De ambtsjubileumgratificatie wordt berekend op basis van het geldend salaris en de
salaristoelagen naar rato over de maand waarin het jubileum valt. De ophoging met 8 %
betreft de vakantietoelage die tot 1 januari 2016 tot de bezoldiging werd gerekend maar
sindsdien is opgenomen in het IKB. Een ambtsjubileumgratificatie kan niet in alle gevallen
onbelast worden uitgekeerd; aanbevolen wordt om dit bij de Belastingdienst na te gaan.
Lid 3
Een proportionele ambtsjubileumgratificatie wordt alleen verstrekt bij reorganisatieontslag,
of bij ontslag op grond van arbeidsongeschiktheid voor 80% of meer. Alleen bij reorganisatie
is gedeeltelijk ontslag mogelijk en kan het dus voorkomen dat een proportionele
ambtsjubileumgratificatie verstrekt moet worden naar rato van het aantal uren waarvoor
ontslag is verleend.
Artikel 3:20 Beloning uitstekend functioneren en/of bijzondere prestaties
Het college kan aan een ambtenaar of een groep ambtenaren eenmalig een geldbedrag
toekennen voor uitstekend functioneren en/of geleverde bijzondere prestaties.
Toelichting
Dit artikel moet worden gezien in samenhang met artikel 3:8. Samen vormen deze artikelen de
basis voor een variabel beloningsbeleid, waarmee het college bijzondere prestaties,
uitstekend functioneren en/of flexibele (projectmatige) inzet van medewerkers extra kan
belonen. Dit in tegenstelling tot het toekennen van extra periodieken (art. 3:4 lid 3) die
structureel van karakter zijn, en tot gevolg hebben dat de ambtenaar sneller het maximum van
de salarisschaal bereikt.
Het tijdelijke karakter van de beloningselementen voorkomt dat ze een blijvend beslag op de
loonsom leggen, en dat de prikkel die er vanuit gaat na verloop van tijd minder wordt, of zelfs
helemaal verdwijnt. In de artikelen 3:8 en 3:20 gaat het dan ook nadrukkelijk om het
toekennen van tijdelijke en incidentele beloningselementen, die overigens wel meerdere keren
opeenvolgend kunnen worden toegekend. Desgewenst kan het college besluiten om het
geldbedrag in meerdere termijnen uit te keren.
Artikel 3:21 Reis- en verblijfkostenvergoeding.
Een ambtenaar heeft recht op vergoeding voor reis- en verblijfkosten voor reizen die hij heeft
gemaakt in het belang van de dienst. Bij gebruik van het openbaar vervoer is de vergoeding
op basis van het 2e klasse tarief.
Toelichting
Dit artikel laat onverlet dat binnen de daarin aangegeven begrenzing van de vergoeding OV
(2e klasse), voor vergoeding van de overige kosten de ‘Reisregeling binnenland’(BZK) wordt
toegepast.
Artikel 3:22 Reiskostenvergoeding woon-werkverkeer
Het college kan een ambtenaar een reiskostenvergoeding woon-werkverkeer toekennen.
ECWGO/U201500965
Pagina 11
Artikel 3:23 Overlijdensuitkering
1. Het recht op salaris vermeerderd met de toegekende salaristoelagen eindigt de dag
na het overlijden van de ambtenaar.
2. Na het overlijden van de ambtenaar ontvangt de achterblijvende partner – of bij het
ontbreken daarvan diens minderjarige kinderen — een overlijdensuitkering, die
bestaat uit:
a. driemaal het laatst genoten salaris vermeerderd met het individueel
keuzebudget en de toegekende salaristoelagen;
b. het resterende deel van het individueel keuzebudget over de periode van 1
januari tot en met de dag van overlijden.
3. Zijn er geen nagelaten betrekkingen zoals genoemd in het voorgaande lid dan wordt
de overlijdensuitkering uitgekeerd aan de meerderjarige kinderen, ouders, broers of
zusters waarvoor de overledene kostwinner was.
Artikel 3:24 Uitkering bij overlijden als gevolg van een ongeval in en door de dienst
1. Indien de ambtenaar overlijdt en zijn overlijden een rechtstreeks gevolg is van een
ongeval in en door de dienst, dan wordt aan de achterblijvende partner een uitkering
verstrekt. Indien de overledene geen partner nalaat, wordt de uitkering verstrekt aan
de minderjarige kinderen.
2. De uitkering bedraagt één jaarsalaris, vermeerderd met de toegekende
salaristoelagen, berekend over de 12 kalendermaanden onmiddellijk voorafgaande
aan de maand van overlijden plus het resterende deel van het individueel
keuzebudget.
3. Indien het college een verzekering heeft afgesloten die tot uitkering komt als de
ambtenaar overlijdt als gevolg van een ongeval in en door de dienst, bedraagt de
uitkering in afwijking van het tweede lid het bedrag waarvoor het college zich heeft
verzekerd, met een minimum ter grootte van de in het tweede lid genoemde
uitkering.
4. Zijn er geen nagelaten betrekkingen zoals genoemd in het eerste lid dan wordt de
overlijdensuitkering uitgekeerd aan de meerderjarige kinderen, ouders, broers of
zusters waarvoor de overledene kostwinner was.
Toelichting
Nabestaanden van de ambtenaar die als gevolg van een ongeval in en door de dienst
overlijden, krijgen deze overlijdensuitkering naast de overlijdensuitkering van artikel 3:23.
De hoogte van de uitkering is één jaarsalaris vermeerderd met het IKB en de salaristoelagen,
waarbij de 12 kalendermaanden direct voorafgaand aan de maand van overlijden als
referteperiode dient.
Ziekte van de ambtenaar in die referteperiode, waarbij zijn salaris is gekort o.g.v.
artikel 7:3 CAR, heeft geen invloed op hoogte van deze overlijdensuitkering.
Op jaarbasis wordt gerekend met het volledige salaris. Ook bij toepassing
van lid 3 gelden de 12 kalendermaanden voorafgaand aan de
maand van overlijden als referteperiode.
Artikel 3:25 Recht op tegemoetkoming in de kosten van de zorgverzekering
(niet van toepassing op ambtenaren in dienst van de gemeenten Amsterdam en Den Haag)
1. De ambtenaar, die een aanvullende verzekering Extra Zorg 3 of Extra Zorg 4 bij IZA
Zorgverzekeraar NV, of Mijn Keuze 3 of Mijn Keuze 4 bij Zilveren Kruis Achmea heeft,
heeft recht op een tegemoetkoming in zijn ziektekosten.
2. De tegemoetkoming in de ziektekosten wordt eenmaal per kalenderjaar in de maand
december uitbetaald.
3. Bij indiensttreding op of na 1 januari van een kalenderjaar heeft de ambtenaar naar
evenredigheid recht op een tegemoetkoming in de ziektekosten.
Artikel 3:26 Hoogte tegemoetkoming in de kosten van de zorgverzekering
(niet van toepassing op ambtenaren in dienst van de gemeenten Amsterdam en Den Haag)
1. De tegemoetkoming in de ziektekosten is € 168,= per jaar.
2. De tegemoetkoming in de ziektekosten is € 296,= per jaar als het salaris van de
ECWGO/U201500965
Pagina 12
ambtenaar lager is dan of gelijk is aan het bedrag dat hoort bij de hoogste periodiek
van schaal 6.
3. De ambtenaar die gedurende het jaar in dienst treedt of ontslagen wordt ontvangt
een tegemoetkoming in de ziektekosten naar rato van de tijd dat hij in dienst is
geweest.
4. De peildatum voor de vergelijking van het tweede lid is de maand december. Voor de
ambtenaar die gedurende het jaar uit dienst treedt is de peildatum voor de
vergelijking van het tweede lid de laatste maand dat de ambtenaar in dienst is
geweest.
Toelichting
Op grond van dit artikel zijn er twee mogelijke tegemoetkomingen in de ziektekosten, namelijk
€ 168 per jaar of € 296 per jaar. De maand december is de peildatum voor de beoordeling of
de ambtenaar de lage of de hoge tegemoetkoming in de ziektekosten ontvangt. In de maand
december wordt het salaris van de ambtenaar in die maand vergeleken met het in december
geldende bedrag van het maximum van schaal 6.
Is het salaris van de ambtenaar in december meer dan het maximum van schaal 6, dan
ontvangt hij de lage tegemoetkoming. Is het salaris van de ambtenaar in december gelijk aan
of minder dan het maximum van schaal 6, dan ontvangt hij de hoge tegemoetkoming.
Aldus besloten in de vergadering van 3 november 2015;
Het college van Burgemeester en Wethouders voornoemd,
drs. M.H.J. van Kruijsbergen
secretaris
ECWGO/U201500965
V.J.H. Molkenboer
burgemeester
Pagina 13
BIJLAGE B
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woerden;
Gezien de circulaire van het Landelijk Overleg Gemeentelijke Arbeidsvoorwaarden, kenmerk
ECWGO/201501194 betreffende wijzigingen CAR-UWO i.v.m. overgangsrecht en toelichting
hoofdstuk 3;
Gelet op het gestelde in artikel 160 van de Gemeentewet waarbij de bevoegdheid tot het vaststellen,
wijzigen en intrekken van de rechtspositieregelingen voor het gemeentelijk personeel en gewezen
personeel wordt opgedragen aan het College;
Gelet op het feit dat in het Landelijk Overleg Gemeentelijke Arbeidsvoorwaarden volledige
overeenstemming is en de wijzigingen zoals deze zijn opgenomen in de hiervoor genoemde
circulaires van het LOGA daaruit voortvloeien;
Besluit:
Vast te stellen de navolgende wijziging van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling (CAR) en de
Uitwerkingsovereenkomst (UWO);
Wijzigingen in gemeentelijke arbeidsvoorwaardenregeling als gevolg van de circulaire van
7 juli 2015 (ECWGO/U201501194) per 1 januari 2016
Overgangsrecht en toelichting
1.
Garantietoelagen en afbouwtoelagen die uiterlijk op 31 december 2015 zijn ingegaan
worden gecontinueerd onder de voorwaarden waaronder ze zijn toegekend.
1a Bestaande garantietoelage en afbouwtoelagen
Hiermee hebben LOGA-partijen bedoeld dat toelagen – ongeacht de benaming –
dienaast het salaris structureel onderdeel uitmaken van het vaste inkomen van de
betreffende ambtenaar en van oorsprong bedoeld zijn om een terugval in salaris of
emolumenten en toelagen – niet zijnde onkostenvergoedingen – op te vangen, niet
vervallen bij invoering van het nieuwe hoofdstuk 3. De toelage is met andere
woorden onderdeel van het salaris en mag daarom niet worden meegenomen in de
toelage overgangsrecht H3 (hierna: TOR) zoals geregeld in dit overgangsrecht.
Deze toelagen wordt gecontinueerd na invoering van hoofdstuk 3 per 1 januari 2016 en
vinden vanaf dat moment hun grondslag in artikel 3:15.
‘Onder de voorwaarden waaronder ze zijn toegekend’ geeft aan dat de afspraken die
golden bij toekenning (indexatie, duur, afbouw) ook na 1 januari 2016 van toepassing
blijven.
1b. Tijdelijke toelage met schriftelijke overeengekomen einddatum
Een tijdelijke toelage die niet langer kan worden gebaseerd op een rechtsgrond omdat hij niet
voorkomt in hoofdstuk 3 of een toelage met een hogere grondslag en die niet te kwalificeren
is als de garantietoelage zoals in punt 1a bedoeld, maar die zich ook niet leent om te worden
opgenomen in de TOR, kan eveneens worden
voortgezet volgens de condities zoals die
golden op het moment dat de toelage
werd vastgesteld. Voorwaarde is dat de toelage
tijdelijk is en dat de einddatum of gebeurtenis tijdens welke de tijdelijke toelage wordt betaald
schriftelijk is
vastgelegd in een besluit.
Een voorbeeld hiervan is een lager leidinggevende toelage zoals sommige gemeenten die
kennen: in afwachting van een verwachte stap in de carrière wordt aan een medewerker die
kan doorgroeien naar een managementfunctie een toelage gegeven voor maximaal 4 jaar.
Deze toelage kent hoofdstuk 3 niet. Opname in de TOR zou er toe leiden dat deze evident als
ECWGO/U201501194
Pagina 1
tijdelijk bedoelde toelage eeuwig in een TOR wordt vervat. Dus tijdelijke toelagen met een
schriftelijk vastgelegde einddatum lopen gewoon door conform de afspraken en tot de
vastgelegde einddatum
2. Het brandweerpersoneel bij de veiligheidsregio’s wordt uitgezonderd van het nieuwe
beloningshoofdstuk met uitzondering van het IKB, tenzij in het overleg van de
Brandweerkamer met de vakbonden anders wordt besloten.
1
3. Lokale financiële arbeidsvoorwaarden die op al het personeel binnen een gemeente
worden toegepast op 31 december 2015 en die zijn opgenomen in de lokale
bezoldigingsverordening of rechtspositieregeling, vervallen voor het personeel dat vanaf 1
januari 2016 in dienst komt. Voor het zittende personeel wordt deze omgezet in een vast
bedrag: de toelage overgangsrecht H3 (jaarbedrag) deel 1.
Lokale arbeidsvoorwaarden vervallen voor zover ze niet terugkeren in hoofdstuk 3,
conform de formulering in hoofdstuk 3.
4. Voor alle overige financiële arbeidsvoorwaarden1 die in de lokale bezoldigingsverordening
of rechtspositieregeling zijn opgenomen (en dus bij de
invoering van hoofdstuk 3 nog
bestaan) en die per 1 januari 2016 vervallen of dan in hoogte wijzigen, wordt op basis van
het refertejaar 2014 (roosters, overwerk, en alle andere relevante factoren) voor elke
medewerker die het betreft bepaald:
a. hoe hoog het bedrag is dat de medewerker aan toelagen zou ontvangen volgens de bij
overgang geldende regels voor toelagen/vergoedingen
b. hoe hoog het bedrag is dat de medewerker aan toelagen zou ontvangen volgens de
nieuwe systematiek.
Het verschil vormt de toelage overgangsrecht H3 (jaarbedrag) deel 2.
In de onderdelen 3 en 4 is een berekeningsmethode vastgelegd die recht doet aan het
uitgangspunt dat het nieuwe hoofdstuk 3 geen bezuinigingsmaatregel is. Medewerkers
worden gecompenseerd voor een eventuele teruggang in beloning. Behoudens de garantie
bedoeld in artikel 1 van het overgangsrecht en de tijdelijke toelagen met een schriftelijk
overeengekomen einddatum is daarom afgesproken om medewerkers die al in dienst
waren voor 1 januari 2016 te compenseren met een TOR.
De TOR is in 2 delen geknipt, maar het gaat niet om twee verschillende soorten toelagen.
De TOR 1 en de TOR 2 zijn feitelijk twee stappen die men in de tijd achter elkaar zet om te
bepalen wat de TOR voor de medewerker is.
De TOR 1 is een vast beloningselement dat iedereen in een gemeente ontvangt,
bijvoorbeeld een extra eindejaarsuitkering of een PGB.
De TOR 2 is lastiger te bepalen, omdat deze voor iedereen verschillend zal zijn.
Niet
iedereen ontvangt elke toelage of toeslag of vergoeding die in de lokale
bezoldigingsverordening is opgenomen. En niet iedereen werkt in eenzelfde dienst of
rooster.
Om de TOR 2 te kunnen bepalen is afgesproken 2014 als refertejaar te gebruiken. De
reden daarvoor is dat 2014 een recent afgesloten jaar is. Voor een heel jaar is duidelijk wat
aan
onregelmatige
diensten,
beschikbaarheidsdiensten
en
overwerk
is
gedeclareerd/ontvangen op basis van de in 2014 geldende (lokale) regels.
De in 2014 gewerkte roosters worden fictief gekoppeld aan de toeslagen van het nieuwe
hoofdstuk 3. Vervolgens wordt het eindbedrag vergeleken met het bedrag dat aan
toeslagen is betaald in 2014. Is er een negatief verschil, dan wordt daarmee de TOR 2
gevuld.
1
Bruto blijft bruto, netto blijft netto.
ECWGO/U201501194
Pagina 2
Geen roosters
Als de werkgever over 2014 geen rooster of werkpatroon kan reproduceren heeft de
berekening aan de hand van een refertejaar geen zin. Daarom is in het LOGA
afgesproken dat ook een andere rekenwijze kan worden toegepast die wordt
gebaseerd op het werkpatroon/roosters voor 2016, uitgaande van het gegeven dat de
roosters en werkpatronen niet wijzigen door invoering van hoofdstuk 3. Op basis van
het rooster 2016 wordt voor bepaling van de TOR dit rooster berekend met de
toelagepercentages uit 2014 en die in 2016. Het verschil bepaalt de hoogte van de
TOR. Het gaat hierbij om ingeroosterd werk, hetzij beloond met de ORT hetzij met een
overwerktoelage als de gemeente daarvoorkiest hetzij om ingeroosterde
beschikbaarheidsdiensten.
Overwerk
Het LOGA heeft ook afgesproken dat gemeenten die bezig zijn om het overwerk terug
te dringen, doordat bijvoorbeeld de nieuwe werktijdregeling wordt geïmplementeerd,
de oude percentages van de oude regeling kunnen worden toegepast voor
medewerkers die in dienst zijn op 31 december 2015. Voor nieuwe medewerkers
gelden de percentages uit hoofdstuk 3. Als het slechts om een hele kleine groep
medewerkers gaat die bovendien zeer weinig overwerkt, kan dit alternatief passend
zijn. Weliswaar bestaan er dan twee systemen van overwerkpercentages naast
elkaar, maar voorkomen wordt dat door opname van het oude overwerkpatroon,
(zoals dat gold in refertejaar 2014), een TOR 2 ontstaat die niet nodig is.
5. Als 2014 geen representatief jaar is door langdurige ziekte (langer dan 2 maanden),
langdurig onbetaald verlof, extreem veel overwerk of andere redenen wordt in
onderling overleg een ander representatief refertetijdvak vastgesteld.
Deze bepaling geeft ruimte om tot een andere referteperiode te komen als de
bovengenoemde berekening tot een niet representatief beeld leidt. Als medewerkers
bijvoorbeeld in 2014 extreem veel hebben overgewerkt, dan wordt de TOR in
verhouding te hoog. Een uitzondering die alleen in een bepaalde periode gold, wordt
dan met andere woorden de norm. Dat is niet de bedoeling van het overgangsrecht.
De term ‘ander representatief refertetijdvak’ mag ruimer worden geïnterpreteerd dan
strikt als kalendertijdvak. Het gaat erom een geschikte berekeningswijze vast te
stellen mits die recht doet aan het uitgangspunt dat medewerkers er door invoering
van hoofdstuk 3 niet op achteruitgaan.
Met ‘onderling overleg’ wordt gedoeld op individueel overleg met de medewerker en in
bijzondere gevallen op overleg in het GO. Dat laatste is het geval als het om patronen
gaat en een groep van medewerkers in gelijke omstandigheden is betrokken.
Datzelfde geldt als door bijvoorbeeld een reorganisatie of gewijzigde
werktijdenregelingen het onmogelijk is om de roosters van 2014 te reproduceren
5.
Deel 1 en deel 2 worden bij elkaar opgeteld. Dit is de toelage overgangsrecht H3. Dit
Bedrag stijgt niet mee met de loonontwikkelingen.
De TOR 1 en de TOR 2 worden opgeteld. Als de TOR 1 leidt tot een positief verschil
van Euro 300 per jaar, maar de TOR 2 –omdat bijvoorbeeld de toeslagen ORT van
het nieuwe hoofdstuk 3 hoger zijn dan de vigerende lokale toeslagen- tot een negatief
verschil van € 200 dan is de TOR: Euro 300 + (-Euro 200) = Euro 100-.
De TOR is een nominaal bedrag. De TOR telt mee in de pensioengrondslag maar is
geen salaristoelage en geen grondslag voor eindejaarsuitkering, vakantietoelage of
levensloopbijdrage.
6.
Er zijn geen anticumulatiebepalingen.
Met deze afspraak wordt gedoeld op de situatie waardoor het inkomen van de
medewerker na invoering van het nieuwe hoofdstuk 3 stijgt, bijvoorbeeld door
promotie
of een nieuw rooster met een hogere ORT. De inkomensstijging wordt
ECWGO/U201501194
Pagina 3
niet verrekend met de TOR van de medewerker.
7.
Deze toelage overgangsrecht H3 is een vast jaarbedrag dat een keer per jaar wordt
uitbetaald in de maand december.
De hoofdregel is dat de TOR eenmaal per jaar in de maand december wordt uitbetaald.
Voorstelbaar is dat niet een gewenste situatie is, bijvoorbeeld omdat de TOR een hoog
bedrag is, en een maandelijkse uitbetaling, of een uitbetaling per kwartaal, beter past.
Daarom is (zie hieronder punt 13) afgesproken dat lokaal andere afspraken kunnen
worden gemaakt. Het
LOGA heeft niet bepaald met wie deze afspraken worden
gemaakt. Uitgangspunt is echter dat als het om groepen medewerkers gaat het GO
gesprekspartner is. Betreft het een enkeling of een kleine groep dan kunnen deze
afspraken ook individueel worden gemaakt.
8.
De toelage overgangsrecht H3 moet minimaal 120 euro op jaarbasis zijn. Indien deze
toelage lager is, wordt deze afgekocht met een eenmalig bedrag ter waarde van 5 jaar.
Het bedrag van Euro 120 geldt bij een fulltime dienstverband. Bij deeltijd wordt het
bedrag naar rato verlaagd.
9.
Als een dienstverband in de loop van een kalenderjaar eindigt, dan wordt de toelage
overgangsrecht H3 naar rato uitgekeerd.
10.
Als een dienstverband in omvang verkleind wordt, dan daalt de toelage overgangsrecht
H3 naar rato.
Als de aanstelling in uren wordt teruggebracht, daalt de TOR naar rato. De TOR daalt
niet als men ouderschapsverlof geniet of ziek is.
11
Vergroten van de aanstellingsomvang ná 31-12-2015 heeft geen effect.
De TOR volgt de duur en de omvang van de aanstelling in principe naar rato, behalve
ingeval van vergroting van de aanstelling. Dan geldt de TOR niet wordt verhoogd.
12.
Lokaal mogen aanvullende afspraken over afkoop, uitruil of betaling in termijnen
gemaakt worden.
Zie punt 8.
13.
Er is apart overgangsrecht voor personeel van gemeenten die op 31 december 2015
een lokale regeling hebben met bepalingen over de ambtsjubileumgratificatie die
positief afwijken van het nieuwe artikel 3:19. Medewerkers die binnen vijf jaar van verval
van de lokale regeling (dus uiterlijk 31 december 2020) recht zouden hebben op een
ambtsjubileumgratificatie als de lokale regeling niet was vervallen, krijgen de
ambtsjubileumgratificatie op basis van de lokale regeling die op 31 december 2015
verviel. Het gaat hierbij om de datum van het ambtsjubileum en de hoogte van de
ambtsjubileumgratificatie. De gemeente legt dit recht vast bij de overgang naar het
nieuwe hoofdstuk 3.
De ambtsjubileumgratificatie kent een eigen overgangsbepaling. Het betreft de afspraak
dat medewerkers die uiterlijk op 31 december 2020 recht hebben op een
ambtsjubileumgratificatie op grond van de oude regeling van de gemeente, deze
ambtsjubileumgratificatie ontvangen conform die oude regeling. Dat betekent ook dat de
in die regeling vastgestelde criteria gelden voor de bepaling of het relevante aantal
jaren is behaald. De gemeente moet dit recht vastleggen. Hoe de gemeente dit doet is
niet bepaald. Betreft het een kleine groep, dan kan het op individueel niveau.
Makkelijker is op in een voetnoot bij het betreffende artikel in hoofdstuk 3 de oude
regeling op te nemen.
ECWGO/U201501194
Pagina 4
Aldus besloten in de vergadering van 3 november 2015;
Het college van Burgemeester en Wethouders voornoemd,
drs. M.H.J. van Kruijsbergen
secretaris
ECWGO/U201501194
V.J.H. Molkenboer
burgemeester
Pagina 5
Invoering nieuw hoofdstuk 3 CAR / UWO & intrekking Bezoldigingsregeling gemeente Woerden
Onderwerp
Recht op bezoldiging
Bezoldigingsregeling
Woerden
Artikel 2
Nieuwe hoofdstuk 3
CAR
Artikel 3:2 CAR
Gebroken tijdvakken
Artikel 3
Artikel 3:2 CAR
Onvolledige betrekking
Artikel 4
Artikel 1:1 CAR
Salarisbedragen
Artikel 5
Artikel 3:3 CAR
Functiewaardering
Artikel 6
Periodiek verhoging salaris
Extra periodieke verhoging
salaris
Geen periodieke verhoging
Artikel 7
Artikel 8
Artikel 3:1 CAR
Artikel 3:3 CAR
(aanloopschaal)
Artikel 3:5 CAR
(garantieschaal)
Artikel 3:4 lid 1 CAR
Artikel 3:4 lid 3 CAR
Salaris bij bevordering naar
hogere schaal
Artikel 10
Flexibele beloning/
Functioneringstoelage
Artikel 11
Arbeidsmarkttoelage
Artikel 9
Artikel 12
Verschil Bezoldigingsregeling &
nieuwe hoofdstuk 3 CAR
Geen financieel verschil.
Gaat om definities: begrip ‘bezoldiging’
wordt in nieuw H3 niet meer gebruikt;
alleen begrip ‘salaris’ en ‘salaristoelagen’
wordt gebruikt.
Geen financieel verschil.
Betreft het salaris naar rato van een
gedeelte van de maand.
Geen financieel verschil.
Betreft het salaris naar rato van het
(parttime) dienstverband = formele
arbeidsduur.
Geen financieel verschil.
Betreft toepassing van de salaristabel in
bijlage IIa van de CAR. Staat in artikel 1:1
CAR ook bij definitie ‘salarisschaal’.
Artikel 3:1 CAR spreekt over
functiewaardering/systeem.
Oplossing
Geen financieel verschil.
Geen financieel verschil.
N.v.t.
N.v.t.
Niet specifiek
opgenomen.
Artikel 3:4 lid 1 CAR
Artikel 3:6 CAR
Geen financieel verschil.
N.v.t..
Geen richtlijn hoe hoog het minimale
verhoging is.
Artikel 3:8 CAR
(functioneringstoelage)
Artikel 3:20 CAR
(uitstekend functioneren /
bijzondere prestaties)
Artikel 3:9 CAR
Bez. regeling, notitie flexibele beloning:
Voorstel; beloningsbeleid
maken. B.v. naast hogere + 1
trede i.p.v. 75% regel.
Uitwerken.
Huidige afspraken blijven
gehandhaafd conform punt 1
overgangsrecht.
Pagina 1
H3: zijn tijdelijke, incidentele elementen.
“Kan”-bepaling.
Beide voor maximaal 3 jaar.
N.v.t.
N.v.t.
N.v.t.
N.v.t.
N.v.t.
Huidige afspraken blijven
Waarnemingstoelage
Artikel 13
Artikel 3:10 CAR
Overwerk
Artikel 14
Toelage onregelmatige dienst
Artikel 15
Werktijdenregeling +
Artikel 3:12 CAR
(buitendagvenstervergoeding)
Artikel 3:11 CAR
Afbouw toelage
Artikel 16
Artikel 3:16 CAR
Beschikbaarheidstoelage
Artikel 17
Artikel 3:13 CAR
Ongemakkentoelage
Artikel 18
Artikel 3:14 CAR
Huwelijksvoltrekkingen BABS
Artikel 19
N.v.t.
Pagina 2
Bez.regeling: maximaal verschil tussen
max functionele schaal en max
naastgelegen schaal.
H3: max 10% van het salaris
Bez.regeling sluit aan bij de CAR, 8% van
eigen schaal.
H3: toeslag gebaseerd op loon van
waarnemingsfunctie.
Bez.regeling volgt de CAR.
Artikel 3:12 lid 3CAR: geen
buitendagvenstervergoeding vanaf schaal
11.
H3: één uur (ma – vrij: 7.00 – 8.00 uur)
meer recht op toeslag van 20%.
H3: uren van TOD komen niet voor
overwerkvergoeding in aanmerking!!
Bez. regeling:
a) alleen voor afbouw TOD (art. 15 bez.
regeling);
b) afbouwtoelage bij 2 jaar toelage;
c) specifiek 60+’ers genoemd, waarvoor
de toelage structureel wordt mits reeds 10
jaar genoten.
H3: a) voor afbouw TOD,
beschikbaarheidsdienst,
inconveniëntentoelage;
b) afbouwtoelage bij 3 jaar toelage;
c) geen 60+’ers apart benoemd.
Wacht/Storingsdienst € 156,72 p/w
Beschikbaarheid rampenstaf,
uitvaarverzorgers ie
H3: a) niet nader gedefinieerd -> geen
verschil in de praktijk met onze bez. reg.
b) maximum van schaal 7;
c) zaterdagen, zon- en feestdagen: 10%
(van schaal 7)
Bez. regeling, uitvoeringsregeling:
‘wordt’-bepaling.
H3: ‘kan’-bepaling -> blijft buiten
beschouwing bij bepaling overgangsrecht.
Bez. regeling: dit artikel vervalt
gehandhaafd conform punt 1
overgangsrecht.
N.v.t.
N.v.t.
N.v.t.
Op 31-12-2015 ingegane
regelingen blijven in stand.
Nieuwe situaties vallen onder
de nieuwe regeling,
Huidige regeling geeft een
weekvergoeding van € 156,72
voor een fulltime medewerker.
Vanaf 1 januari 2015 wordt dit
€ 162,26
VOORDEEL voor de
medewerker.
Zie voorstel Rechtspositionele
maatregelen buitendienst
personeel.
Hebben een eigen
Bez. regeling, uitvoeringsregeling:
a)ook EHBO’ers (zonder BHV) krijgen een
vergoeding;
b) vergoeding voor behalen EHBOdiploma + behalen EHBOherhalingscursus;
c) maandelijks € 9,99 bruto per maand.
H3: a) niet voor EHBO’ers van toepassing
b) vergoeding € 220,-- per jaar
Bez. regeling, uitvoeringsregeling:
“niet-verplichte” rijders: € 0,19 per km
“verplichte” rijders: € 0,30 per km
Studiekilometers: € 0,19 per km
H3: geen bedrag voorgeschreven, alleen
dat er een vergoeding gegeven moet
worden.
Bez. regeling: t/m schaal 6 buitendienst.
verordening
Vergoeding wordt hoger.
Wel de EHBO bespreken
ontvangen nu € 10,09 per
maand (afkopen)
EHBO en BHV
Artikel 20
Artikel 3:17 CAR
Kilometervergoeding
dienstreizen
Artikel 21
Artikel 3:21 CAR
Consumptievergoeding
Artikel 22
N.v.t.
Stagiaires
Artikel 23
Artikel 1:2a CAR
Uitvoeringsregeling salaris
museum suppoosten
Uitvoeringsregeling
beschikbaarheidstoelage
Uitvoeringsregeling
ongemakkenvergoeding
Uitvoeringsregeling EHBO en
BHV
Uitvoeringsregeling
kilometervergoeding
dienstreizen
Gelet op artikel 5
Bezoldigingsregeling
Gelet op artikel 17
bezoldigingsregeling
Gelet op artikel 18
bezoldigingsregeling
Gelet op artikel 20
bezoldigingsregeling
Gelet op artikel 21
bezoldigingsregeling
N.v.t.
Bez. regeling: 1/5 deel van minimumloon
voor 23 jaar en ouder.
Geregeld in art 1:2a CAR: ‘kan’-bepaling
om onkostenvergoeding te verstrekken
N.v.t.
Artikel 3:13 CAR
Zie hiervoor bij ‘beschikbaarheidstoelage’
N.v.t.
Artikel 3:14 CAR
Zie hiervoor bij ‘ongemakkentoelage’
N.v.t.
Artikel 3:17 CAR
Zie hiervoor bij ‘EHBO en BHV’
Artikel 3:31 CAR
Zie hiervoor bij ‘kilometervergoeding
dienstreizen’
Zie hiervoor bij ‘EHBO en
BHV’
N.v.t.
Pagina 3
N.v.t.
Bepalen of vastleggen in een
“beloningsbeleid” of aan de
regeling woon-werkverkeer
toevoegen.
Zie voorstel Rechtspositionele
maatregelen buitendienst
personeel.
Gelijk aan huidige stage beleid
N.v.t.
VOORSTEL AAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS
Van:
F. de Waal
Afd.: POA
Datum:
16 maart 2004
Bijlagen:
Totaal aantal pagina’s:
Geraadpleegd
datum:
consulent
nummer: A-
Financieel:
Afschrift aan:
Juridisch:
N.a.v. (evt. briefnrs.):
Onderwerp: nota flexibele beloning
afd.:
Personeel:
raad:
Communicatie:
archief:
Gea dv is eer d w o r dt te b es lu ite n :
Nota flexibel beloningsbeleid voorlopig vaststellen en voorleggen aan het Georganiseerd Overleg ter verkrijging
van instemming.
P araa f a fd . c he f:
B egro ti n g sco n s eq ue nt ie s
Op mer k i n ge n leid i n g ge v end e / se cret ari s /p o rt e fe u ill e ho ud er :
B . e n W . d .d . :
B es l.: ( e v. nr.b e s l.l ij s t):
B
W
W
JA
W
NEE
W
Cfm.
Bespr.
Naar raad /co m mi s s ie( s) :
Ruimte
Da t u m (z ie v er gad e rs c he ma ):
Behandeld in commissievergadering d.d.:
Advies commissies:
Zorg
Bestuur en
V e i l i gh e i d
Raad
S
Voorstel aan College van B. en W.
Van:
Onderwerp:
Datum:
Blad 2
F. de Waal
nota flexibele beloning
16 maart 2004
Aa n le id ing / pro ble e ms t ell ing
In de kadernota personeelsbeleid wordt aangegeven dat een nieuw beloningsbeleid zal worden ontwikkeld
gebaseerd op methodische personeelsbeoordeling. Het nieuwe beloningsbeleid maakt het mogelijk om
(langdurig) bijzonder presteren van medewerkers extra te belonen. Daarnaast zal de systematiek van
“boter bij de vis” zoals we dat nu kennen blijven bestaan, evenals de groepsbeloningen.
In ho u del ij k v o o r ste l
Inleiding
In verband met de gemeentelijke herindeling op 1 januari 2001 is in het (bijzonder) Georganiseerd Overleg
afgesproken dat binnen 3 jaar na datum herindeling personeelsbeoordeling is ingevoerd. Aansluitend
hierop dient er uniform beloningsbeleid te worden geformuleerd. Zolang dit uniforme beloningsbeleid nog
niet is vastgesteld gelden in de organisatie de systematieken van de voormalige gemeenten Woerden en
Harmelen naast elkaar voor hen die dit aangaat. Het meest principiële verschil tussen de beide vormen is
dat voormalig gemeente Harmelen een zogenaamde uitlooprang kent. De aanspraak op deze uitlooprang
blijft bestaan totdat er nieuw beloningsbeleid is vastgesteld. Uitzondering is hierbij gemaakt voor
medewerkers die door de inpassing in de nieuwe gemeente het salarisvooruitzicht zagen verbeteren tot
minimaal het niveau van de voor hen geldende uitlooprang.
Voor 2003 gelden de oude systematieken nog. Na vaststelling van de nota personeelsbeoordeling kan
vanaf 2004 worden overgegaan op nieuw, uniform beloningsbeleid.
In dit advies komt achtereenvolgens aan de orde:
1. doelstelling flexibele beloning
2. huidige situatie
3. waar willen we naar toe
4. belangrijke randvoorwaarden voor de invoering van flexibel belonen
5. verschillende vormen van flexibel belonen
6. koppeling beloningsdifferentiatie met personeelsbeoordeling en vice versa
7. verantwoordelijkheid voor het toekennen van flexibele beloningen
8. budgetten en beheersbaarheid
9. implementatie
10. resumé
11. advies
1. Doelstelling flexibele beloning
Doelstelling van flexibele beloning is om een rechtvaardige beloning te kunnen bieden ten opzichte van de
geleverde prestatie en de omstandigheden waaronder die prestatie is geleverd.
2. Huidige situatie
Momenteel is er geen vastgesteld beleid voor flexibel belonen. Al enkele jaren worden er jaarlijks op basis
van een aantal criteria door leidinggevenden voorstellen gedaan om medewerkers iets extra te geven.
Enige onderbouwing is daarbij wel vereist. Er is echter geen sprake van onderbouwing op basis van een
methodiek van beoordeling.
Negatieve sancties bij minder functioneren vinden niet of nauwelijks plaats. Medewerkers lopen vrijwel
automatisch door de loonschalen heen met de jaarlijkse periodieke verhogingen.
Bevorderingen naar functieschaal vinden op basis van (soms matig) onderbouwde voorstellen.
De beloningsvoorstellen die tot nu toe worden gedaan kennen de volgende variatie:
1. Incidentele beloning van 3% van het bruto jaarsalaris, ineens uit te betalen
2. Incidentele beloning van 6% van het bruto jaarsalaris, ineens uit te betalen
3. Incidentele beloning van een met name genoemd bedrag in de vorm van een bruto gratificatie
4. Incidentele beloning van een met name genoemd bedrag in de vorm van een netto gratificatie
Voorstel aan College van B. en W.
Van:
Onderwerp:
Datum:
Blad 3
F. de Waal
nota flexibele beloning
16 maart 2004
5. Incidentele groepsbeloningen
6. Structurele beloning van 3% of 6% voor medewerkers van 55 jaar en ouder
7. Structurele beloning voor medewerkers van 55 jaar en ouder in de vorm van een halve schaal.
Naast de “jaarlijkse beloningsronde” kennen we ook de zogenaamde boter bij de vis bonnen.
Leidinggevenden kunnen deze cadeaubonnen aanwenden voor het belonen van incidentele bijzondere
prestaties. Het gaat hierbij over het algemeen om relatief kleine bedragen vanaf € 20,-Voor cadeaubonnen is een bedrag in de begroting opgenomen van ongeveer € 5000,-- (in coupures van
€ 12,50)
Voor beloning extra prestatie (flexibele beloning) is per saldo een bedrag in de begroting opgenomen van
± € 93.000,-- Hieruit worden diverse uitgaven in de beloningssfeer bekostigd (zie paragraaf 8).
Nadeel van de tot nu toe toegepaste systeem is het gebrek aan uniformiteit en de gebrekkige
onderbouwing van de beloningsvoorstellen. Voor beide gebreken moet een oplossing worden geboden.
3. waar willen we naar toe
Waar we naar toe willen is een (eerlijk) systeem van flexibele beloning dat is gestoeld op objectieve
beoordelingen. Bovendien moet het systeem goed te beheersen zijn. Het moet in binnen de beschikbare
budgetten blijven.
Flexibele beloningen moeten bijdragen aan het gevoel van medewerkers dat er sprake is van eerlijke
beloningsverhoudingen. Als een medewerker een flexibele beloning ontvangt dan moet dat ook alszodanig
voor zijn (naaste) collega’s herkenbaar zijn, al dan niet onderbouwd met personeelsbeoordeling.
4. belangrijke randvoorwaarden voor de invoering van flexibel belonen
1. goede functiebeschrijvingen
2. een functionerend beoordelingssysteem
3. voldoende financiële middelen
4. commitment om tot invoering over te gaan
5. een voldoende vaardig management
Ad. 1. Goede functiebeschrijvingen.
In 2001 zijn alle functies in de organisatie organiek beschreven en vastgesteld. Hiermee is een goede
basis gelegd. In het functiewaarderingsreglement is bepaald dat het functiebestand tweejaarlijks wordt
onderhouden. Dit zal voor de eerste keer in 2004 plaatsvinden.
Ad. 2. een functionerend beoordelingssysteem
Als alles volgens de planning gaat zal nog eind 2003 een beoordelingssystematiek worden vastgesteld. De
formele beoordelingen kunnen vanaf tweede helft 2004 worden gehouden.
Ad. 3. Voldoende financiële middelen
Structureel is voor beloningsdifferentiatie een bedrag opgenomen in de begroting van bijna € 65.000,-bruto.
Ad 4. Commitment om tot invoering over te gaan
In het Bijzonder Georganiseerd Overleg is in 2000 de afspraak gemaakt dat nadere invulling zou worden
gegeven aan het (gedifferentieerd) beloningsbeleid. Dit betreft een afspraak tussen de organisatie en de
vakbonden.
Ad. 5. Een voldoende vaardig management
In principe mag van de leidinggevenden in het kader van integraal management worden verwacht dat zij
de vaardigheden bezitten om keuzen te maken en te onderbouwen. Voor wat betreft
personeelsbeoordeling zal er een training worden georganiseerd.
Het is mijn conclusie dat aan de belangrijkste voorwaarden om tot invoering van gedifferentieerde beloning
over te gaan is voldaan. Toch verdient het aanbeveling om met enige terughoudendheid tot invoering over
te gaan. Met personeelsbeoordeling is nog weinig tot geen ervaring opgedaan.
5. verschillende vormen van flexibel belonen
Een aantal vormen van gedifferentieerde beloningsvormen staan hieronder opgesomd. Uiteraard is het
goed mogelijk dat er meerdere varianten zijn te bedenken. Met name de onder 5.1 genoemde variant leent
zich voor creativiteit.
Voorstel aan College van B. en W.
Van:
Onderwerp:
Datum:
Blad 4
F. de Waal
nota flexibele beloning
16 maart 2004
1. Alternatieve beloningen zoals (studie)reizen of extra studiefaciliteiten, beloningen “in natura” zoals
theaterbonnen, cadeaubonnen etc.
2. Een gratificatie voor het verrichten van een (eenmalige) bijzondere prestatie. Deze prestatie kan
verband houden met de uit te oefenen functie. Dat hoeft echter niet. Een gratificatie zou ook
verleend kunnen worden voor het zich in algemene zin verdienstelijk maken binnen de organisatie.
3. Groepsbeloningen voor situaties waarin de medewerkers sterk afhankelijk zijn van het werk en de
inzet van collega’ s of waarin het minder gewenst is om binnen een groepsproces een individuele
beloning toe te passen.
4. Een tijdelijke toelage welke wordt toegekend voor bijzondere prestaties binnen de functie. Deze
tijdelijke toelage kan worden gebruikt als “voorloper” naar een vaste toelage.
5. Een vaste toelage die is gekoppeld aan de functie uitoefening. Dit kan een percentage zijn van het
bruto salaris.
6. Het niet toekennen van jaarlijkse periodieke salarisverhogingen danwel het toekennen van extra
periodieke verhogingen.
Om enige structuur te geven aan de verschillende vormen is het goed om hierover afspraken te maken.
Cadeau bonnensysteem (5.1) ongewijzigd handhaven, per afdeling een aantal bonnen ter waarde van
€ 12,50 Het aantal bonnen komt overeen met het aantal medewerkers op de afdeling. Gratificaties (5.2)
voor (eenmalige) bijzondere prestaties tot een bedrag van maximaal € 500,-- netto.
Groepsbeloningen (5.3) uit te drukken in een richtbedrag van € 50,-- per persoon.
Een tijdelijke toelage (5.4) uit te drukken in een percentage van het brutojaarloon (3%) en uit te betalen als
brutobedrag ineens.
Een vaste toelage (5.5) uit te drukken in een percentage van het bruto maandloon (6%) en uit te betalen
als maandelijkse toelage. Een vaste toelage wordt niet eerder toegekend dan nadat er eerder al 2 x op rij
een tijdelijke toelage is toegekend.
6. koppeling beloningsdifferentiatie met personeelsbeoordeling en vice versa
Het is de vraag of alle vormen van beloningsdifferentiatie allemaal even “zwaar” moeten worden
onderbouwd.
Een deel ervan zou op basis van ad hoc beslissingen kunnen worden toegekend ( 5.1, 5.2 en 5.3).
Het toekennen van een normale periodieke verhoging kan op basis van het functioneringsgesprek. Voor
de overige vormen is een onderbouwing op basis van een beoordeling wenselijk zo niet noodzakelijk is
(5.4, 5.5 en 5.6)
Welke rol spelen de beoordelingsresultaten bij het bepalen of er wel of niet tot een gedifferentieerde
beloning wordt overgegaan. Als er een beloningsvoorstel zoals onder 5.4 en 5.5 wordt gedaan dan is de
voorwaarde dat er een beoordeling ligt die overwegend “D” laat zien. Andersom is het maar de vraag of
een overwegend “D” beoordeling ook automatisch moet leiden tot een tijdelijke of vaste toelage. Als dat
laatste zo is dan legt dat erg veel druk op de puntjes in de beoordeling en mogelijke bezwaarschriften.
Omdat er sprake is van een beperkt budget zou dit ook het beschikbare budget te veel onder druk zetten.
Ik ben van mening dat het best te verdedigen is dat de ene “D” beoordeling wel tot flexibele beloning leidt
en de andere “D” beoordeling niet. Dit kan te maken hebben met de individuele omstandigheden van de
verschillende medewerkers en eventueel al verleende faciliteiten. Zo zou bijvoorbeeld een “D” beoordeling
voor wat oudere medewerker die op het maximum van zijn functionele schaal staat, aanleiding kunnen
geven tot het geven van een incidentele toeslag. Eenzelfde “D” beoordeling bij een jongere medewerker
die bijvoorbeeld een studie aan het volgen is zou wellicht die aanleiding niet geven. Een kwestie van
overwegen en afwegen.
Beter is het om geen rechtstreekse koppeling te maken tussen de resultaten van beoordeling en de
beloning in die zin dat een bepaalde beoordeling automatisch leidt tot extra beloning. De beoordeling
maakt deel uit van de overwegingen van de leidinggevende om iemand een extra beloning toe te kennen.
7. verantwoordelijkheid voor het toekennen van flexibele beloningen
Idealiter ligt de verantwoordelijkheid voor het wel of niet toekennen van flexibele beloning bij de
leidinggevende. Deze zou vanuit de integrale verantwoordelijkheid de bevoegdheid moeten hebben. Bij de
bevoegdheid hoort ook de budgetverantwoordelijkheid. De beschikbare budgetten moeten dus over de
afdelingen worden verdeeld. Uitgaande van een budget van totaal € 93.000,-- en 370 personen geldt dus
een budget van gemiddeld € 250,-- per persoon.
Voorstel aan College van B. en W.
Van:
Onderwerp:
Datum:
Blad 5
F. de Waal
nota flexibele beloning
16 maart 2004
Nadeel van het per afdeling toedelen van een bepaald deel van het beschikbare budget is dat er op twee
manieren druk op het budget komt te liggen. Enerzijds mogelijk de gedachte van de leidinggevende dat het
budget er is “dus moet het op” en anderzijds dat het budget niet toereikend is en er dus tekort komt.
Laat je echter het budget centraal bij personeelszaken dan is het hoofd poa verantwoordelijk voor dit
budget terwijl hij daar nauwelijks grip op kan uitoefenen.
Mijn voorkeur gaat uit naar decentrale verantwoordelijkheid. De maatregelen bedoeld onder 5.4, 5.5 en 5.6
moeten echter wel geaccordeerd worden door de directie omdat het hier gaat om structurele middelen.
Jaarlijks brengen afdelingshoofden verslag uit aan de Directie die op zijn beurt de Ondernemingsraad
informeert.
8. budgetten en beheersbaarheid
Er is een jaarlijks budget voor beloningsdifferentiatie beschikbaar van in totaal bijna € 93.000,-- Ongeveer
€ 5.000,-- hiervan wordt nu gebruikt voor het “cadeaubonnen systeem”. Hierover moet op basis van
eindheffing ook belasting worden betaald hetgeen nog eens ± € 5.000,-- betekent.
De cadeaubonnen zijn decentraal beschikbaar gesteld aan de leidinggevenden. Voor de bindingsuitjes
wordt gemiddeld jaarlijks € 17.500,-- uit het budget voor gedifferentieerde beloning gehaald. Resteert voor
overige beloningsdifferentiatie een bedrag van € 70.500,-- Verminderd met het bedrag van de eindheffing
over de cadeaubonnen resteert uiteindelijk € 65.500,-Het resterende bedrag is bruto beschikbaar. Het is door de belastingdienst niet toegestaan om flexibele
beloningen buiten de belasting om te verstrekken. In voorkomende gevallen kan de werkgever de
belasting voldoen op basis van eindheffing (bijvoorbeeld bij de cadeaubonnen of andere verstrekkingen in
natura). Grof gesteld zou je de beschikbare middelen voor flexibele beloning feitelijk moeten halveren
omdat de heffingen voor belasting en sociale verzekeringen globaal 100% bedragen van de te verstrekken
beloning, al dan niet in natura.
Afhankelijk van hoe het resterende bedrag wordt aangewend zal ongeveer 50% hiervan netto besteedbaar
zijn (groepsbeloningen en studiekosten kunnen onder bepaalde voorwaarden buiten de eindheffing vallen).
Budgetten voor incidentele beloningen kunnen in redelijke mate worden beheerst. Ook als het gaat om
gratificaties of incidentele toelagen die via het salaris worden verstrekt is het relatief eenvoudig om te
bewaken of het budget niet wordt overschreden. Verrekening van het budget flexibele beloning en de
salarisuitgaven is in die gevallen mogelijk.
Lastiger wordt het als er sprake is van vaste toelagen. Deze zullen voor onbepaalde tijd in de
personeelsbegroting “verdwijnen”. Praktisch gezien is het nauwelijks mogelijk om het budget flexibele
beloning dan ook voor onbepaalde tijd te corrigeren. Dit zou een intensieve boekhouding met zich
meebrengen.
Wat wel kan is in voorkomend geval de toegekende vaste vergoeding in het jaar van toekenning ten laste
van het beloningsbudget laten vallen en bij de eerst mogelijke gelegenheid de toelage incorporeren in de
personeelsbegroting. Hiermee wordt dan wel de salarispost structureel zwaarder belast. Deze handelwijze
zou echter niet veel anders zijn dan tot nu toe gebruikelijk was.
9. Implementatie
Omdat zowel met personeelsbeoordeling als flexibel belonen op basis van deze nota nog geen
gemeengoed zijn in de organisatie is enige terughoudendheid geboden. Om tot een zo uniform mogelijke
toepassing van de beide methodieken te komen is het belangrijk om regelmatig de evalueren door middel
van vergelijking en analysering van resultaten. Dit zou bij voorkeur jaarlijks in het afdelingshoofdenoverleg
e
moeten plaatsvinden. Evaluatie van de ingevoerde methodiek(en) dient na ± 2 jaar plaats te vinden (1
kwartaal 2006). Bij deze evaluatie ook de wijze van de budgetverdeling betrekken.
Omdat het praktisch niet mogelijk is om het voltallige personeel binnen één jaar te hebben beoordeeld is
het raadzaam om de eerste twee jaar flexibele beloning te laten plaatsvinden op basis van zowel de
nieuwe systematiek als ook de nu nog gangbare “oude” methodiek. Na de evaluatie kan integraal worden
overgegaan op de nieuwe systematiek.
Het verdient aanbeveling om in eerste instantie met name de negatieve beloningsbeslissingen op basis
van personeelsbeoordeling nog niet daadwerkelijk toe te passen maar hiermee te wachten tot na de
evaluatie. Met name het gebrek aan ervaring voor wat betreft het werken met methodische
personeelsbeoordeling rechtvaardigt dit. Wel kunnen de beoordelingsresultaten in deze worden gebruikt
als waarschuwing richting de betrokken medewerker (normaliter zou deze beoordeling hebben geleid tot
onthouding van een salarisperiodiek).
Voorstel aan College van B. en W.
Van:
Onderwerp:
Datum:
Blad 6
F. de Waal
nota flexibele beloning
16 maart 2004
10. resumé
In vervolg op de invoering van personeelsbeoordeling wordt flexibele beloning vastgesteld. In 2004 kan tot
invoering worden overgegaan. Er zijn diverse vormen van flexibele beloning, variërend van cadeaubonnen
tot vaste toelagen. De lichtere vormen kunnen worden toegekend op basis van waarneming en/of
functioneringsgesprekken. Voor de zwaardere vormen is onderbouwing met personeelsbeoordeling
vereist. Incidentele beloningen worden gedekt uit het budget flexibele beloning. Vaste toelagen worden in
eerste instantie gedekt uit het budget flexibele beloning en vervolgens in de volgende personeelsbegroting
opgenomen. Verantwoordelijk voor het toedelen van flexibele beloning en de daarbij behorende budgetten
is het afdelingshoofd. Bij de meer gewichtige beloningen vindt centrale toetsing plaats.
Gedurende de implementatiefase de mogelijkheid bieden om ook nog voorstellen op basis van de nu nog
geldende beloningssystematiek te doen en nog geen negatieve beloningsbeslissingen ten uitvoer te
brengen.
Regelmatig vergelijken en analyseren van de beloningsresultaten in het afdelingshoofdenoverleg.
e
Evaluatie in het 1 kwartaal 2006.
11. advies
1. alternatieven voor flexibele beloning genoemd in paragraaf 5 overnemen.
2. de onder 5.2 bedoelde bedragen bepalen op maximaal € 500,-- netto, afhankelijk van de
geleverde prestatie
3. vaste toelagen niet eerder toe te kennen dan nadat minimaal 2 x op rij een goede beoordeling
inclusief incidentele toelage is toegekend.
4. beloningen onder 5.1, 5.2 en 5.3 toekennen door afdelingshoofd op basis van degelijke
onderbouwing c.q. functioneringsgesprek
5. beloningen of sanctie onder 5.4, 5.5 en 5.6 altijd onderbouwd met formele personeelsbeoordeling
6. criterium voor toekennen beloning onder 5.4, 5.5 of 5.6 is niet alleen minimaal een “D” beoordeling
maar ook afhankelijk van persoonlijke en/of situationele factoren.
7. beloningen of sanctie onder 5.4, 5.5 of 5.6 worden geaccordeerd door de directie
8. leidinggevenden leggen jaarlijks verantwoording af aan de Ondernemingsraad
9. De beloningsbudgetten decentraal bij de afdelingen onderbrengen naar rato van het aantal
medewerkers
10. vaste toelagen incorporeren in toekomstige personeelsbegrotingen
11. vooralsnog tot de evaluatie heeft plaatsgevonden geen negatieve beloningsbeslissingen zoals
bedoeld in 5.6 ten uitvoer brengen.
Fina nc ië le co n se q ue nti es /w ijze v a n de k ki ng
Bestaand budget
Rea ct ie s v a n der de n e n /o f co n su le nte n
Verv o lg tra je ct
Nota voorlopig vaststellen en voorleggen om instemming aan het Georganiseerd Overleg.
Jaarlijks vergelijken en analyseren van de beloningsresultaten in het afdelingshoofden overleg.
e
Evaluatie 1 kwartaal 2006.
Sp ec ifica t ie b ijla g en