Voorlopig verslag - De Raad van de Vlaamse

Download Report

Transcript Voorlopig verslag - De Raad van de Vlaamse

STUK 565 (2014-2015) – Nr.1
Voorlopig Verslag
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
DE RAAD
ZITTING 2014-2015
31 MAART 2015
INTERPELLATIES
Commissie voor Algemene Zaken, Financiën, Begroting en Media
van dinsdag 31 maart 2015
INTEGRAAL VERSLAG
Hebben aan de werkzaamheden deelgenomen:
Vaste leden: mevrouw Carla Dejonghe, voorzitter, de heer Johan Van den Driessche
Andere leden: de heer Paul Delva, mevrouw Liesbet Dhaene, de heer Dominiek LootensStael, de heer Arnaud Verstraete
1333
2
INHOUD
1. Mededeling van de voorzitter
2. Interpellaties (R.v.O., art.62)
-
Interpellatie van de heer Johan Van den Driessche tot de heer Pascal Smet,
collegelid bevoegd voor Cultuur, Jeugd, Sport en Stedelijk Beleid, over de
opvolging door de VGC van de Duurzame Wijkcontracten
-
Interpellatie van de heer Dominiek Lootens-Stael tot mevrouw Bianca Debaets,
collegelid bevoegd voor Welzijn, Gezondheid, Gezin en Gelijke kansen
betreffende de overheveling van de kinderbijslag naar de GGC en de houding van
de VGC in deze
3
1. Mededeling van de voorzitter
Collegelid Pascal Smet is ambtshalve in het buitenland. Collegevoorzitter Guy Vanhengel zal
het antwoord verstrekken, met instemming van de interpellant.
2. Interpellaties (R.v.O., art. 62)
Interpellatie van de heer Johan Van den Driessche tot de heer Pascal Smet, collegelid
bevoegd voor Cultuur, Jeugd, Sport en Stedelijk beleid, over de opvolging door de VGC
van de Duurzame Wijkcontracten
De heer Johan Van den Driessche (N-VA): Eén van de opdrachten van de Cel Stedelijk
Beleid binnen de VGC-administratie is de opvolging van de Duurzame Wijkcontracten.
Duurzame wijkcontracten zijn belangrijk, niet alleen omdat het gaat om belangrijke bedragen
maar ook voor de belangrijke rol die zij kunnen spelen om de leefbaarheid voor inwoners en
bezoekers van een wijk te verhogen.
In dat verband heb ik volgende vragen:
Waaruit juist bestaat de opvolging door de VGC-administratie van de duurzame wijkcontracten? Worden alle wijkcontracten gescreend en op welke vlakken? In welke fase
worden die contracten gescreend, hoe gebeurt de terugkoppeling en is er nadien een verdere
opvolging?
In welke mate leidt deze oefening tot een extra financiële inbreng vanwege de VGC of de
Vlaamse Gemeenschap en zo ja, voor welke beleidsdomeinen?
Wat leert de opvolging op vlak van screening, terugkoppeling en verdere opvolging ons
kwalitatief? M.a.w. wat zijn de ervaring, het nut en de impact van die opvolging?
Ten slotte, wat leert ons de opvolging op kwantitatief vlak:
Hoeveel wijkcontracten werden gescreend; opgesplitst per gemeente? Over welke bedragen
gaat het hier, opgesplitst per gemeente? Hoeveel van die bedragen wordt geïnvesteerd in
Nederlandstalige projecten, opgesplitst per gemeente en hoeveel daarvan via een extra
financiële inbreng, opgesplitst per beleidsdomein?
De heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter: Ik antwoord namens mijn collega Pascal Smet
die verhinderd is voor deze vergadering. De Duurzame Wijkcontracten zijn belangrijke
stedelijke herwaarderingsprogramma’s geïnitieerd door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
en uitgevoerd door de gemeenten. Per wijkcontract is er een budget van ongeveer 15 miljoen
euro, vooral van het gewest en de gemeente.
Bedoeling is wijken met veel armoede een nieuwe impuls te geven door bijvoorbeeld de
openbare ruimte te vernieuwen, een crèche te bouwen, of tewerkstellingsinitiatieven op te
starten.
Deze legislatuur zijn er 2 wijkcontracten per jaar, dus goed voor 30 miljoen euro. Maar er
worden ook 5 grotere stadsvernieuwingscontracten opgestart die – anders dan de traditionele
wijkcontracten – de gemeentegrenzen overstijgen.
De VGC participeert actief aan de wijkcontracten door het Nederlandstalige werkveld te
informeren en te stimuleren om projectvoorstellen te ontwikkelen binnen het wijkcontract.
4
Het opvolgen van de wijkcontracten binnen de VGC is een gezamenlijke opdracht van de cel
Stedelijk Beleid en de gemeenschapscentra. De cel die onder de bevoegdheid valt van
collegelid Pascal Smet. De cel Stedelijk Beleid staat in voor de coördinatie vanuit VGCperspectief en het lokale gemeenschapscentrum zorgt mee voor de lokale netwerkontwikkeling.
Formeel heeft de VGC een vaste plaats in de wijkcommissies. Een Wijkcommissie geeft
finaal een advies over het basisprogramma. Daarnaast volgt de VGC eveneens de
vergaderingen van de algemene vergaderingen van het wijkcontract op indien dit nuttig is.
Ik licht de rol van de VGC verder toe aan de hand van de 2 fases van een wijkcontract: de
voorbereidende fase van 10 maanden en de uitvoeringsperiode die 4 jaar duurt.
Wat gebeurt er in de voorbereidende fase of de ontwikkelingsfase? De cel Stedelijk Beleid
investeert vooral in het voorbereidende jaar waarin het programma opgesteld wordt en de
projecten geselecteerd worden. Dat is heel belangrijk. Ze staat in voor de organisatie van een
lokaal overleg met het Nederlandstalig werkveld en gemeentelijke en gewestelijke
verantwoordelijken van het wijkcontract. Doel van het overleg is informeren en sensibiliseren
om projecten in te dienen.
De cel Stedelijk Beleid biedt eveneens ondersteuning bij de opmaak van de dossiers en toetst
ze aan het VGC-beleid. Vervolgens verdedigt ze de projecten in de wijkcommissies. De
gemeente maakt tenslotte zijn basisprogramma op en bezorgt dit aan het gewest. De cel
Stedelijk Beleid informeert het College over de stand van zaken van de Nederlandstalige
projectvoorstellen, zodat er op een geïnformeerde manier kan beslist worden over de
basisprogramma’s in de schoot van de gewestregering.
Dan hebben we de uitvoeringsfase. De VGC informeert jaarlijks naar alle lopende
Nederlandstalige projecten en komt tussen als er zich meer complexe moeilijkheden
voordoen. De cel Stedelijk Beleid volgt in deze fase nog minstens 1 maal per jaar de
wijkcommissies van de lopende wijkcontracten, bijvoorbeeld bij de herziening van het
basisprogramma of bij de evaluatie van projecten.
De wijkcontracten zijn een manier om bijkomende middelen te genereren voor nieuwe
Nederlandstalige buurtgerichte initiatieven, projecten en infrastructuren.
Een voorbeeld is het wijkcontract van Vorst. Daar hebben we een gloednieuwe
gemeenteschool laten opnemen in het wijkcontract.
De wijkcontracten zijn voor de VGC en voor Nederlandstalige organisaties ook een middel
om mee te werken aan de sociale cohesie in de armere wijken van Brussel. Door de dynamiek
van een wijkcontract kunnen we Nederlandstalige organisaties ook sterker verankeren in hun
wijk.
De voorbije jaren heeft de cel Stedelijk Beleid via haar coördinerende rol sterker ingezet op
de wijkcontracten. Die inzet is stelselmatig gegroeid. Het resultaat van deze inzet is een
stijging van het aantal Nederlandstalige initiatieven.
Er is geen structurele cofinanciering voorzien voor Nederlandstalige initiatieven die
weerhouden worden in een wijkcontract. De projecten worden gefinancierd binnen het
wijkcontract. Een extra tussenkomst van de VGC hoeft niet.
5
We kunnen wel stellen dat in vele gevallen de VGC deze organisaties ondersteunt voor hun
basiswerking en in het kader van een wijkcontract. Soms wordt ook een aanvullend project
opgestart.
Elk wijkcontract dient een kinderdagverblijf te realiseren. Wanneer het over een
Nederlandstalig kinderdagverblijf gaat, wordt er doorgaans cofinanciering gezocht en
voorzien bij de VGC en/of het VIPA.
Nederlandstalige projecten die in een wijkcontract worden opgestart, worden bijna altijd
uitgevoerd. In het geval van infrastructuurprojecten, zoals bijvoorbeeld de creatie van een
kinderdagverblijf, is meer opvolging nodig. Dit wordt dan verzekerd via de entiteit Gezin van
de VGC.
Alle wijkcontracten worden opgevolgd door de cel Stedelijk Beleid. Dat waren er tot op
heden dus 4 nieuwe per jaar met telkens een uitvoeringsperiode van 4 tot 6 jaar. Er lopen dus
wel een 20-tal wijkcontracten tegelijkertijd, de investeringsperiode van uitgaven niet
meegerekend. Het is uiteraard de bedoeling ook de nieuwe stadsvernieuwingscontracten – dat
zijn de opvolgers van de wijkcontracten: de SVC’s – nauw op te volgen.
Zoals gezegd is er een budget van ongeveer 15 miljoen euro per wijkcontract. M.a.w. 60
miljoen euro voor elke jaar. In sommige gevallen, vooral bij de stad Brussel, ligt het budget
per wijkcontract hoger omdat dat omvangrijkere projecten zijn, tot zelfs 20 miljoen euro per
wijkcontract.
Voor een overzicht van de nieuwe en nog lopende wijkcontracten per gemeente, verwijs ik
graag naar de website waar alles op te vinden is. Het is adres is: www.wijken.irisnet.be.
Het grootste deel van de middelen binnen een wijkcontract gaat meestal naar de openbare
ruimte, nieuwe infrastructuur en de creatie of renovatie van woningen. De VGC richt zich
voornamelijk op de sociaal-economische acties en infrastructuurprojecten voor gemeenschapsvoorzieningen.
Het aandeel weerhouden Nederlandstalige projecten verschilt per wijkcontract. Dit is niet
onlogisch. Elk wijkcontract kent zijn eigen dynamiek. Soms zijn er veel Nederlandstalige
organisaties aanwezig in de perimeter, soms erg weinig.
Alleszins is het zeker zo dat dankzij de acties en sensibilisering van de VGC het aandeel van
projecten van Nederlandstalige projectdragers sterk is gestegen. Dat is zo sinds ongeveer 8
jaar.
Het is een deels onzinnige oefening om het aantal Nederlandstalige projecten af te zonderen
binnen een wijkcontract. Door de gemeente zelf worden bijvoorbeeld infrastructuren
opgericht waar zowel Nederlandstalige als Franstalige organisaties gebruik van kunnen
maken, bijvoorbeeld sportinfrastructuur, jeugdlokalen, etc.
Als we toch proberen de projecten door Nederlandstalige organisaties te bundelen, zien we
bijvoorbeeld voor de 4 Duurzame Wijkcontracten die lopen van 2012 tot 2016 een bedrag van
4 miljoen euro voor Nederlandstalige projecten. Voor de reeks 2013-2017 is dat 6,3 miljoen
euro.
Er zijn talloze voorbeelden van goede Nederlandstalige initiatieven. Zo zal de vzw Recyclart
in het wijkcontract Verbinding van de stad Brussel de treintunnels onder de NoordZuidverbinding onder handen nemen.
6
In het wijkcontract Koningin Vooruitgang ontwikkelden Bricoteam van Eva vzw – niet te
verwarren met de grote keten die deel is van GB – een werkervaringsproject gekoppeld aan
kleine infrastructurele ingrepen om het wooncomfort en de energieprestatie van Schaarbeekse
huizen te verbeteren.
En in het wijkcontract Scheut in Anderlecht ging een half miljoen naar de nieuwbouw voor
het bestaande kinderdagverblijf Scheutje (500.000 euro).
De aanpak van de wijkcontracten oogst trouwens lof buiten onze landsgrenzen. Als u zich
hierin verder wil verdiepen, raad ik u de recente publicatie ’Brussel herovert haar
buitenruimte’ aan van de Nederlandse auteur Aglae Degros. De informatie over dat boek
vindt u ook op de website.
Tot daar het antwoord van collegelid Pascal Smet.
De heer Johan Van den Driessche (N-VA): Bedankt voor het uitvoerig antwoord dat op
korte tijd werd voorbereid. Ik veronderstel dat de opvolging gebeurt in samenwerking met de
Nederlandstalige mandatarissen in die gemeenten?
De heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter: Dat is inderdaad zo. In sommige gevallen wordt
ook de burgemeester betrokken.
De heer Johan Van den Driessche (N-VA): Zijn er lessen getrokken uit die samenwerking,
waardoor we effectiever worden? Op basis van ervaringen kunnen we dikwijls bijsturen als
organisaties over te weinig informatie of ervaring beschikking om projecten in bepaalde
domeinen te ontwikkelen.
De heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter: Mijn ervaring is dat we als College best nauw
samenwerken met de Nederlandstalige schepen en meteen in dialoog treden met de betrokken
burgemeester. In Schepencolleges ligt het zwaarste gewicht bij de burgemeester, en dat is niet
alleen zo in Brussel. Als een Nederlandstalig project bijkomend ondersteund wordt door de
VGC, heeft de Nederlandstalige schepen altijd meer kans op slagen. De VGC heeft bij de
burgemeesters een goed imago, niet alleen voor onze scholen, maar ook voor de andere
initiatieven.
De heer Johan Van den Driessche (N-VA): Ik dank de collegevoorzitter voor de
bijkomende informatie. Ik zal het verslag afwachten en de informatie op de website
bestuderen. Later kom ik hierop terug.
***
Interpellatie van de heer Dominiek Lootens-Stael tot mevrouw Bianca Debaets,
collegelid bevoegd voor Welzijn, Gezondheid, Gezin en Gelijke kansen, betreffende de
overheveling van de kinderbijslag naar de GGC en de houding van de VGC in deze
De heer Dominiek Lootens-Stael (Vlaams Belang): “Als de Vlaamse Brusselaars niet uit
hun doppen kijken, kleurt hun kindergeld en heel het gezinsbeleid binnenkort WaalsBrussels.” Dat zegt althans een gewezen collega, gewezen lid van deze assemblee. Het is dus
een citaat, want het is niet mijn terminologie: ik spreek niet gauw van Vlaamse Brusselaars.
7
Met de implementatie van de 6de staatshervorming werd en wordt – want het is een proces dat
bezig is - de kinderbijslag van het federale niveau naar de 2-talige Gemeenschappelijke
Gemeenschapscommissie overgeheveld.
Gewezen collega en medeonderhandelaar van dit akkoord – want gewezen collega Walter
Vandenbossche was er destijds bij betrokken – stelt nu echter samen met Vlaams Belang vast
dat de uitvoering van het beleidsdomein kinderbijslag toegewezen werd aan een
overlegstructuur met de Franse Gemeenschap en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, en dat de Vlaamse Gemeenschap in deze dus buitenspel werd geplaatst. Dat is iets
waar we al voor de onderhandelingen over de 6de staatshervorming voor hebben
gewaarschuwd. Toen heeft mijn partij gezegd dat het wellicht beter was om de kinderbijslag,
en alles wat daarbij hoort, niet over te hevelen naar het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en die
materie – in afwachting van verdere staatshervorming – voor Brussel in federale handen te
laten. Wij voelden aan wat vandaag zou gebeuren.
De GGC pleegt voorlopig alleen overleg met instellingen die minstens 40.000 leden tellen in
het Waals en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest samen. Kinderbijslagfondsen als Acerta,
Xerius, Mensura, Horizon en ADMB worden uitgesloten. Dat zijn niet toevallig instellingen
die hun wortels in Vlaanderen hebben en uitgesloten worden.
Onze gewezen collega is in zijn schrijven, dat aan u gericht was en dat de media toevallig
konden inkijken, dan ook duidelijk en scherp in zijn oordeel: “Als de GGC, die binnen
afzienbare tijd over een enorm budget beschikt, op deze weg verdergaat, hebben we over 20
jaar geen Vlaamse Gemeenschap meer in Brussel, alleen nog individuele Vlaamse
Brusselaars. We zijn met steeds minder, dat betekent dat onze instellingen onze enige
ankerpunten zijn. Hoelang gaat de Vlaamse Gemeenschap desgevallend nog investeren in
Brussel?” Dat zijn toch belangrijke bedenkingen die voortvloeien uit de toepassing en de
invoering van de maatregelen van die 6de staatshervorming. Lees er maar onze analyses op na.
Misschien had de onderhandelaar dat beter gedaan en had hij ook beter gevolgd wat de
standpunten van het Vlaams Belang op dat ogenblik waren in de Kamer en de Senaat.
Ik heb een aantal vragen over de pijnpunten in dit schrijven dat aan u gericht is en
weergegeven werd in de media.
Wat hebt u reeds ondernomen om Vlaanderen en de VGC nauwer te betrekken bij dit dossier?
Wat hebt u ondernomen om de aanduiding van FAMIFED tegen te gaan – ik heb de indruk
dat dit nogal een verward verhaal is – en om de Vlaamse kinderbijslagfondsen nauwer te
betrekken in het overleg, zodat we niet terecht komen in een systeem, waar nog maar eens de
Brusselse Vlamingen in een totaal andere situatie zitten dan de andere Vlamingen en nog
maar eens niet begrijpen waarom het hier anders moet gaan dan bij hun tante, neef of
schoonbroer die aan de andere kant van de gewestgrens woont.
Wat hebt u reeds ondernomen om er voor te zorgen dat de kinderbijslag in Brussel geen louter
francofone aangelegenheid wordt waarin de Brusselse Vlamingen – die hier nog wonen en
nog getolereerd worden - zich maar moeten inschrijven, in tegenstelling tot het systeem in de
rest van Vlaanderen?
Mevrouw Liesbet Dhaene (N-VA): Als we spreken over de overheveling van de
kinderbijslag naar Brussel, hebben we het over de Sint-Emilieakkoorden. Die akkoorden
8
tonen de grenzen van de Brusselse identiteit, net als de gevolgen van de overheveling van
bevoegdheden naar het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Het beleid en de structuren worden
hierbij zo veel als mogelijk afgestemd op Wallonië. Ik sluit me aan bij de vragen van collega
Dominiek Lootens-Stael. Ik vraag me af over welke overlegstructuur de heer Walter
Vandenbossche het had. Wat waren de voorwaarden om bij dat overleg betrokken te worden?
In zijn brief heeft hij het over minstens 40.000 leden in het Waals en Brussels hoofdstedelijk
gewest. Waren er ook nog andere voorwaarden en hoe werden ze bepaald? Klopt het dat de
Vlaamse Gemeenschap niet betrokken werd bij dat overleg?
Mevrouw Bianca Debaets, collegelid: In het regeerakkoord van de GGC voor 2014-2019
staat dat vooreerst de continuïteit van de betaling van de kinderbijslag gewaarborgd moet
blijven. Dat is voor mij een belangrijk uitgangspunt. In 2015 wordt het huidige stelsel
geëvalueerd, met als doel een hervorming, waarover voorafgaand een overleg zal worden
gepleegd met vertegenwoordigers van de gezinnen en de sociale partners. Dit werk wordt
uitgevoerd in overleg met de andere bevoegde deelstaten, dus ook met de Vlaamse
Gemeenschap, om een zo coherent mogelijk systeem te garanderen. Er worden ook
automatische processen voor gegevensoverdracht opgezet, zodat wie van het ene naar het
andere gewest verhuist geen administratieve moeilijkheden ondervindt.
Ik heb vandaag geen enkel bewijs dat de Vlaamse Gemeenschap wordt of zal uitgesloten
worden. Het is wel aan de GGC-collegeleden bevoegd voor Bijstand aan Personen, om
overleg te plegen met de Vlaamse Gemeenschap.
In het kader van de overdracht van de bevoegdheid inzake kinderbijslag aan de gefedereerde
entiteiten is FAMIFED sinds 1 juli 2014 een tijdelijke technische en administratieve operator
voor rekening van de GGC en de gemeenschappen. Dat wil ik toch onderstrepen. Elke
gemeenschapsoverheid mag ten vroegste vanaf 1 januari 2016 en ten laatste op 1 januari 2020
– dat is het einde van de overgangsperiode – zelf beslissen over het beheer en de uitbetaling
van de gezinsbijslagen. De Vlaamse Gemeenschap is ook zelf betrokken bij FAMIFED met
mensen in de raad van bestuur.
In Vlaanderen geldt minstens tot 31 december 2015 een overgangsperiode waarin FAMIFED,
DIBISS (Dienst voor de Bijzondere Socialezekerheidsstelsels) en de kinderbijslagfondsen de
uitvoering verder op zich blijven nemen. Voor de GGC blijft het betaalcircuit nog
samengesteld uit 2 openbare fondsen (FAMIFED en RSZPPO (Rijksdienst Sociale Zekerheid
van Provinciale en Plaatselijke Overheidsdiensten voor lokale ambtenaren) en ook uit 12
private fondsen. Het blijft inderdaad nog een vraag welke de actoren voor Brussel zullen zijn
in de toekomst en met welk betalingsorganisme.
Ik ben vragende partij om de uitbetalingskassen die door de Vlaamse Gemeenschap erkend
zijn automatisch door de GGC te laten erkennen.
Zoals u weet ben ik als VGC-collegelid niet betrokken bij de besprekingen in het GGCCollege. Natuurlijk onderhouden mijn medewerkers regelmatige contacten zowel met de
GGC als met de Vlaamse Gemeenschap. Uiteraard zal ik tussenkomen waar dat noodzakelijk
of gewenst is.
De heer Dominiek Lootens-Stael (Vlaams Belang): Het is inderdaad een beetje vervelend
dat u geen direct zicht hebt op wat er in de GGC gebeurt en hoe de onderhandelingen daar
verlopen. Ik vrees dat, wanneer ik als lid van de Verenigde Vergadering van de Gemeen-
9
schappelijke Gemeenschapscommissie de collegeleden zal interpelleren, ik zal geconfronteerd
worden met een collegelid dat mij in andere stijl zal antwoorden en dat ik daar geen duidelijk
zicht zal krijgen. Want de cruciale vraag is en blijft of we in Brussel in een systeem zullen
terechtkomen dat zal aansluiten bij het systeem van de Franse Gemeenschap. Zullen de
Brusselse Vlamingen nog maar eens verder verwijderd worden van de Vlamingen in de rest
van Vlaanderen?
Toch kunnen we stellen dat wij in heel wat zaken efficiënter tewerk gaan dan de Franse
Gemeenschap. Ik denk bijvoorbeeld aan de manier waarop de Vlaamse Gemeenschap de
ziekenhuizen beheert: heel wat Franstaligen gaan liever naar het ziekenhuis in Vilvoorde
omdat het daar beter gestructureerd en beter georganiseerd is. Het is misschien niet het beste,
want er kan zeker kritiek op gegeven worden, anders zou een partij als de mijne niet hoeven te
bestaan. Maar over het algemeen is het beter georganiseerd dan in het Franstalige
landsgedeelte. Het zou dan ook een foute keuze zijn om klakkeloos, omwille van de
taalkundige meerderheid in dit gewest, aan te sluiten bij het systeem van de Franse
Gemeenschap en eventuele betere, Vlaamse, systemen af te wijzen. Ik hoor u met genoegen
zeggen dat u voorstander bent dat de door de Vlaamse Gemeenschap erkende kassen
automatisch erkend zouden worden door de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie.
Mevrouw Bianca Debaets, collegelid: Ik leg er de nadruk op dat ik daarvoor pleit.
De heer Dominiek Lootens-Stael (Vlaams Belang): Dat klopt. Dat betekent dus dat u daar
voorstander van bent. Maar dat is misschien niet voldoende, want we weten nog niet wat uw
collega’s binnen de GGC daarvan denken en wat hun slagkracht is. Ook dat zijn vragen die
moeten beantwoord worden. Er is dus nog niet onmiddellijk een oplossing in zicht. Ik denk
dat de analyse die sommigen maken correct is. Wij hadden die analyse al veel eerder gemaakt.
De grote fout werd gemaakt bij de oprichting van dit 3de gewest. Al dat soort zaken zijn toen
mogelijk geworden en zijn een gevolg daarvan. Iedereen moet hierin zijn verantwoordelijkheid dragen.
Ik besluit met een oproep tot waakzaamheid. Ik vraag u om uw stem te laten horen in het
VGC-College. Wij van de oppositie zullen in elk geval onze stem laten horen en op dezelfde
nagel blijf kloppen om te komen tot een zo efficiënt mogelijk systeem, waarbij wij als
Brusselse Vlamingen niet in een hoekje gedrumd worden.
Tot daar mijn vragen en bedenkingen.
__________