Begeleidingssnoei van laanbomen

Download Report

Transcript Begeleidingssnoei van laanbomen

Begeleidingssnoei
van laanbomen
IPC Groene Ruimte, Arnhem 2009
Inhoud
Inleiding
5
1 | Achtergronden van het snoeien
1.1 Vrijstaande boomvorm
1.2 Groei van een boom
1.3 Groeisnelheid en conditie
1.4 Bepalen van de takvrije stamlengte
1.5 Tijdelijke en blijvende kroon
1.6 Probleemtakken
1.7 Regels voor de begeleidingssnoei
7
7
7
9
10
11
13
24
2 | Werkwijze
2.1 Werkvolgorde
2.2 Maatregelen bij snoeiachterstand
2.3 Gereedschappen
2.4 Snoeitechniek
2.5 Snoei in de blijvende kroon
2.6 Reacties na verwonding
2.7 Verwerking vrijkomend hout
2.8 Veiligheid
29
29
31
34
36
42
43
47
48
Begrippen
49
Literatuur
53
1.4 Bepalen van de takvrije stamlengte
of voetpad gebruikmaken. Ook strooimachines, sneeuwschuivers en maaimachines
maken ervan gebruik. Dat betekent dat in
de praktijk de opkroonhoogte van bomen
langs deze paden vaak hoger is dan de norm.
In een stedelijke omgeving en langs straten
en wegen moeten bomen een takvrije stam
hebben. De takvrije stamlengte of opkroonhoogte is daarom belangrijk. Verkeer moet
bijvoorbeeld goed onder de bomen door
kunnen rijden. Het gaat dus om de afstand
van de grond tot de onderste tak van de
kroon. Deze afstand wordt gemeten zo
dicht mogelijk aan de stam.
De gewenste takvrije stamlengte hangt samen met het gewenste eindbeeld op de betreffende standplaats. Voor een standplaats
kunnen verschillende randvoorwaarden van
toepassing zijn. Eén daarvan is bijvoorbeeld
de vereiste doorrijhoogte.
spil
kroon
takvrije
stam
Bij vrijstaande bomen die zich ongestoord kunnen ontwikkelen, begint de kroon laag boven de
grond. Door snoeien kan een takvrije stam worden
verkregen.
Bij het bepalen van de opkroonhoogte moet
rekening worden gehouden met het doorbuigen
van takken! Op de foto onder is hiermee rekening
gehouden.
Er bestaan normen voor de minimaal vereiste doorrijhoogte. Deze normen verschillen
voor bomen langs voetpaden, fietspaden
en (rijks)wegen. Fietsers en voetgangers zijn
echter vaak niet de enigen die van een fiets-
Takken van bomen kunnen na enkele jaren
gemakkelijk 2 tot 3 meter doorbuigen. Daarom moet de gewenste takvrije stamlengte
altijd groter zijn dan de minimaal vereiste
doorrijhoogte.
Tabel 1
Minimaal vereiste vrije doorrijhoogte voor de wegcategorieën zoals Rijkswaterstaat
die onderscheidt.
Categorie
Minimale vrije doorrijhoogte
voet- en fietspaden
2,5 meter
wegen/straten voor alle verkeer
4,2 meter
auto(snel)wegen
4,6 meter
10
IPC Groene Ruimte
Begeleidingssnoei van laanbomen
Als vuistregel geldt: werk bij straat- en
laanbomen toe naar een takvrije stamlengte van 7 à 8 meter. Voorwaarde is wel
dat de uiteindelijke afmetingen van de
soort dit toelaten.
1.5 Tijdelijke en blijvende kroon
Bij het snoeien wordt onderscheid gemaakt
tussen de ‘tijdelijke’ en de ‘blijvende’ kroon
van een boom.
Bij de grote boom is de tijdelijke kroon al weggesnoeid: er is hier voldoende ruimte om te wandelen
en te rijden. De kleine bomen hebben nog wel een
tijdelijke kroon.
Onder de tijdelijke kroon van een boom
wordt verstaan het gedeelte van de kroon
waarvan je wilt dat dit uiteindelijk verdwijnt.
Deze tijdelijke kroon bestaat uit alle takken
die hun aanzet hebben op dát gedeelte
van de stam dat bij het eindbeeld takvrij
moet zijn. De takken van de tijdelijke kroon
moeten in de loop van de tijd weggesnoeid
worden.
Onder de blijvende kroon van een boom
wordt verstaan het gedeelte van de kroon
waarvan je uiteindelijk wilt dat dit blijft. De
blijvende kroon bestaat uit alle takken die
hun aanzet hebben boven het gedeelte dat
bij het eindbeeld takvrij moet zijn. De zware
De bomen links hebben een solide, kale stam; de bomen rechts hebben grote snoeiwonden. De takken van
deze bomen zijn veel te laat verwijderd, waardoor rot ontstaat.
IPC Groene Ruimte
11
Heb je last van waterlot, dan is het verstandig dit na één groeiseizoen in de zomer te
verwijderen. De boom krijgt dan de kans
enigszins te herstellen. In de zomer is de
kroon volop in het blad en zal het waterlot door dit schaduwmilieu minder snel
terugkomen. Bepaalde soorten als kers,
meidoorn en lijsterbes zijn extra gevoelig
voor het krijgen van waterlot.
Waterlot
Als reactie op een sterke snoei of op verminderde conditie kan een boom waterloten
maken. Dit zijn takken die op een wondrand
of op de stam en dikke takken uit adventiefknoppen omhoog groeien. Waterloten ontstaan vaak als er een (te) sterke snoei wordt
uitgevoerd, maar ook door plotselinge
blootstelling aan licht of bij verslechterde
groeiomstandigheden. De boom probeert
met de waterloten spoedig te herstellen.
Het verwijderen daarvan is dus niet altijd de
meest verstandige beslissing.
Waterloten ontwikkelen zich meestal op
plaatsen waar het niet gewenst is. Ook
kunnen de waterloten zuigerachtig gaan
concurreren. Het beste is de vorming van
waterlot te voorkomen door matig in te
grijpen (niet meer dan 20% en eventueel
wat eerder terugkomen).
Er bestaat bij met name linde ook een
bijzondere vorm van waterlot, het zogenaamde voetschot. Dit komt elk jaar terug,
omdat dit erfelijk bepaald is. Een alternatieve onderhoudsmethode is om voetschot
niet te verwijderen, maar in de vorm van
een blokhaag te snoeien.
Bij een te sterke snoei, met name in de winter, kan waterlot op de stam ontstaan uit adventiefknoppen.
20
IPC Groene Ruimte
Begeleidingssnoei van laanbomen
Het wegmaaien van het voetschot is een steeds
terugkerende klus.
Tabel 2
Probleemtakken: kenmerken en problemen.
Tak
Kenmerk
Probleem
Beschadigde tak
(deels) gebroken tak of tak met forse
beschadiging
breuk bij belasting, zoals door wind, ijzel
en sneeuw
Dode tak
afgestorven tak van ten minste 4 cm dik
spontane breuk en verhoogde kans op
breuk bij belasting
Plakoksel
tak met ingesloten bast
• V-vormige oksel
• verdikking aan de zijkant van de
takaanhechting
• gootvormig groeipatroon van de bast aan
de zijkant van de takaanhechting
breuk bij belasting, zoals door wind, ijzel
en sneeuw
Dikke tak
relatief dikke tak (op dezelfde hoogte in
de kroon is deze de dikste) takdikte (in cm)
is groter dan de lengte van de boom (in
meters)
dikke tak laat na snoei grote snoeiwond
achter, die veel tijd nodig heeft om te
overgroeien; bij tak met kernhout ontstaat
geen actieve afgrendelingszone
Zuiger
steil opgroeiende tak, vaak concurrerend
met andere takken, zoals top of takken in
blijvende kroon
snoei is een forse ingreep; na snoei ontstaat
grote snoeiwond
Elleboogtak
aanvankelijk horizontale, verder van de
stam steil omhoog gerichte tak
snoei is een forse ingreep; na snoei ontstaat
grote snoeiwond
Dubbele top
gesplitste eindscheut met takken die een
gelijkwaardige groei vertonen
splitsing van de stam
Takparen
regelmatig door de boom ontwikkelde
(kruislings) tegenover elkaar geplaatste
takken
ontstaan van meerdere takken
(snoeiwonden) op gelijke hoogte aan de
stam. Lastig te snoeien situaties door te
krappe ‘zaagruimte’ en soms door het zich
verenigen van enkele takken
Takkrans
op gelijke hoogte aan de stam ontstane
ophoping van takken
lastig te snoeien situaties door te krappe
‘zaagruimte’ en soms door het zich
verenigen van enkele takken
Bemanteling
kleine takken tot onder aan de stam om
deze te beschaduwen
veel en grote snoeiwonden
Waterlot
steil opgroeiende takken uit adventieve
ogen op de wondrand en/of op stam en
takken
takken die weer groeien waar ze niet
gewenst zijn, soms met ‘zuigerkenmerken’
IPC Groene Ruimte
21
1
2
3
4
De wondovergroeiing gaat sneller als er een ovale wond gemaakt wordt (zoals bij 3 en 4). De pijl geeft de
plek aan waaruit de wondrand zal overgroeien. Als de stam afgezaagd wordt zoals bij 1 en 2 dan overgroeit deze slecht.
stam gesnoeid mag worden in het verlengde van de tak die overblijft. Zo zal de wondovergroeiing snel over de gehele wondrand
starten. Dit lukt niet als er een min of meer
haakse wond is gecreëerd in het stamhout.
Ook bij een tak met een plakoksel kan een
andere zaagrichting gehanteerd worden.
Hier ontstaat ook een ovale wond.
Niet elke tak heeft een verdikking aan de takbasis. De wond die dan ontstaat heeft een ovale vorm.
2.5 Snoei in de blijvende kroon
De begeleidingssnoei beperkt zich in principe tot snoei in de tijdelijke kroon. Zodra
de gewenste takvrije stamlengte is bereikt,
stopt de begeleidingssnoei. Toch wordt
in sommige omstandigheden ook in een
blijvende kroon gesnoeid.
Redenen om tijdens de begeleidingssnoei
toch in de blijvende kroon te snoeien, kunnen zijn:
■
■
■
42
plakoksels;
dood hout;
schade in de kroon door bijvoorbeeld
storm, ijzel, sneeuw of bliksem.
IPC Groene Ruimte
Begeleidingssnoei van laanbomen
Een wezenlijk onderdeel van de begeleidingssnoei is het verwijderen van de
plakoksels in het onderste deel van de
blijvende kroon. Deze takken kunnen in de
loop van de jaren grote afmetingen krijgen.
Daarmee ontstaat een toenemend risico dat
deze takken uitbreken bij zware belasting.
het vanzelfsprekend dat beschadigde takken in de blijvende kroon ook bij de snoei
worden meegenomen.
Na de periode van begeleidingssnoei zullen
dood hout en schade blijven ontstaan. Er
zal regelmatig onderhoudssnoei moeten
plaatsvinden.
2.6 Reacties na verwonding
Als een boom beschadigd is, zullen microorganismen (schimmels, bacteriën en
virussen) proberen die boom via de wond
binnen te dringen. Vooral houtrotschimmels die er in slagen zich te vestigen, kunnen grote schade aanrichten.
De boom blijkt echter te beschikken over
een soort verdedigingsmechanisme. De
werking hiervan berust op het afgrendelen
van het aangetaste hout, waardoor het overige hout kan blijven functioneren. Dit mechanisme is alleen in het spinthout actief.
Een plakoksel onder in de blijvende kroon levert op
lange termijn het risico van takbreuk op.
Een schuurtak in de blijvende kroon kan op termijn
het risico van takbreuk opleveren.
Het is, met name in de laatste fase van de
begeleidingssnoei, mogelijk dat er in de
binnenkroon van de blijvende kroon, door
lichtconcurrentie wat dood hout ontstaat.
Is dit dikker dan ongeveer 4 centimeter dan
moet dit hout verwijderd worden. Verder is
IPC Groene Ruimte
Bij grote wonden kan er rot tot ver in de stam
doordringen.
43