handleiding werkplekleren - Extranet HvA Onderwijs en Opvoeding

Download Report

Transcript handleiding werkplekleren - Extranet HvA Onderwijs en Opvoeding

HANDLEIDING
WERKPLEKLEREN
voor jaar 1 en 2 voltijd van de
tweedegraads lerarenopleiding
aan de
Hogeschool van Amsterdam Onderwijs & Opvoeding
studiejaar 2014-2015
HvA Onderwijs & Opvoeding
tweedegraads lerarenopleidingen
INHOUDSOPGAVE
Inleiding ............................................................................................................................................. 3
1
Doelen van het werkplekleren in jaar 1 en 2 ............................................................................ 5
1.1 algemene doelen van het werkplekleren ............................................................................ 5
1.2 competenties en leerdoelen ................................................................................................ 5
2
Inhoud van het werkplekleren in jaar 1 en 2 ............................................................................ 9
2.1 inhoud van het werkplekleren in jaar 1 ............................................................................... 9
2.2 inhoud van het werkplekleren in jaar 2 ............................................................................. 11
2.3 ‘les op locatie’.................................................................................................................... 13
2.4 hulpmiddelen voor het werkplekleren ............................................................................... 13
3
Begeleiding en beoordeling .................................................................................................... 15
3.1 introductie op de school .................................................................................................... 15
3.2 begeleiding ........................................................................................................................ 15
3.3 beoordeling ....................................................................................................................... 16
3.4 portfolio ............................................................................................................................. 17
4
Organisatie van het werkplekleren ......................................................................................... 19
4.1 een leerwerkplek vinden: solliciteren ................................................................................ 19
4.2 start en einde van de leerwerktrajecten; beschikbare dagen ........................................... 19
4.3 overige praktische zaken .................................................................................................. 20
Bijlage 1
Bijlage 2
Bijlage 3
Bijlage 4
Bijlage 5
Bijlage 6
Bijlage 7
tijdlijn werkplekleren ................................................................................................... 21
competenties in de opleiding tot tweedegraads leraar ............................................... 23
formulier Beginsituatie ................................................................................................ 39
formulier Persoonlijk ActiviteitenPlan (PAP) .............................................................. 41
het functioneringsgesprek voor duale studenten ....................................................... 43
overeenkomst Werkplekleren ..................................................................................... 45
scholen en begeleiders in soorten ............................................................................. 49
Handleiding Werkplekleren jaar 1 en 2 vt 2014-2015
pag. 1
HvA Onderwijs & Opvoeding
tweedegraads lerarenopleidingen
pag. 2
Handleiding Werkplekleren jaar 1 en 2 vt 2014-2015
HvA Onderwijs & Opvoeding
tweedegraads lerarenopleidingen
Inleiding
Het opleiden van leraren die goed zijn toegerust voor het onderwijs van vandaag en morgen is niet
denkbaar zonder een aanzienlijk stuk praktijkervaring. In de tweedegraads lerarenopleidingen van de
Hogeschool van Amsterdam Onderwijs & Opvoeding heeft het praktijkdeel, werkplekleren genaamd,
dan ook een prominente plaats. Onder werkplekleren verstaan we het ontwikkelen van competenties
in de onderwijspraktijk, gecombineerd met zinvolle ondersteunende taken binnen de school en
ondersteund vanuit de opleiding.
Deze Handleiding Werkplekleren 2014-2015, bedoeld voor studenten én hun begeleiders, beschrijft
doelen, inhoud en organisatie van het werkplekleren in het eerste en tweede jaar van de voltijd
lerarenopleidingen. Voorheen werd één handleiding uitgegeven voor vol- en deeltijd van alle jaren, nu
is dit gesplitst in deze handleiding voor 1-2 vt en een handleiding voor 3-4 vt en 1-4 dt. De reden
hiervoor is de stapsgewijze vernieuwing van het curriculum, waardoor het werkplekleren in jaar 1 en 2
voltijd aanzienlijk is veranderd.
Deze nieuwe handleiding heeft naast de vernieuwde informatie ook een gewijzigde indeling is en die
is nu als volgt.
Begonnen wordt met een hoofdstuk over de doelen van het werkplekleren in jaar 1 en 2, gevolgd door
een hoofdstuk over de inhoud van het leerwerktraject. Daarna wordt de de begeleiding en de
beoordeling. Het vierde hoofdstuk gaat over de organisatie, d.w.z. de wijze waarop studenten een
leerwerkplek verkrijgen, start, einde en omvang en enkele andere praktische zaken.
De handleiding bevat een aantal bijlagen. Het betreft een gedetailleerd stappenplan voor de student
(de ‘tijdlijn’), een uitleg van de competenties, verschillende instrumenten ten behoeve van de student
of zijn begeleiders en de tekst van de Overeenkomst Werkplekleren.
Deze handleiding en de overige informatie en documenten voor het werkplekleren zijn voor iedereen
(zonder inloggen) digitaal beschikbaar via:
www.hva.nl/stage-tweedegraads
contactgegevens van het stagebureau van de tweedegraads lerarenopleidingen HvA:
bezoekadres:
postadres:
tel.:
mail:
Wibautstraat 2-4
1091 GM Amsterdam
Postbus 1025
1000 BA Amsterdam
020 – 5995762
[email protected]
Handleiding Werkplekleren jaar 1 en 2 vt 2014-2015
pag. 3
HvA Onderwijs & Opvoeding
tweedegraads lerarenopleidingen
pag. 4
Handleiding Werkplekleren jaar 1 en 2 vt 2014-2015
HvA Onderwijs & Opvoeding
tweedegraads lerarenopleidingen
1
Doelen van het werkplekleren in jaar 1 en 2
1.1 algemene doelen van het werkplekleren
Het algemene doel van het werkplekleren in de lerarenopleiding is: de student ontwikkelt zich in de
schoolpraktijk op vakinhoudelijk, didactisch en pedagogisch gebied en ervaart wat het betekent om als
docent binnen en buiten de school (samen) te werken. In de opeenvolgende vier jaren van de de
opleiding zien we de volgende opbouw:
 Propedeuse: het leerwerktraject van jaar 1 is vooral oriënterend: gericht op breed kennis maken
met de school, met leerlingen, met het werk van de docent, en op het zetten van de eerste
stappen in het lesgeven.
 Hoofdfase: in de jaren 2 en 3 is de kern van het werkplekleren de ‘ambachtelijke’ kant van het
leraarsvak, te weten het lesgeven en het begeleiden van leerlingen, en daarnaast het steeds meer
als collega met docenten omgaan. Daarbij zal in jaar 2 nadruk liggen op het ontwerpen en
uitvoeren van lessen en de daarbij behorende organisatie en klassenmanagement. In jaar 3 zien
we in het algemeen een verschuiving van de aandacht van de klas als geheel naar individuele
leerlingen en het zowel didactisch als pedagogisch inspelen op hun behoeften en verschillen. Ook
zien we in jaar 3 een groeiend functioneren als aankomend docent in de school.
 Afstudeerfase: het algemene doel in jaar 4, het LiO-traject, is dat de student leert zelfstandig als
docent te functioneren. Hij verzorgt zelf het onderwijs in "eigen" klassen, bouwt een eigen band
met de leerlingen op en gaat als volwaardig teamlid meedraaien in de school. Zodoende ervaart
de student intensief alle aspecten van het beroep en werkt hij toe naar startbekwaamheid.
Voor de eerstejaars voltijdstudent, meestal zelf nog maar kort "van school af”, is het is belangrijk een
breed beeld te krijgen van het werk van een leraar en van de school als organisatie waarin een leraar
werkt. Deze perspectiefwisseling van leerling naar aankomend leraar is voor de student een
noodzakelijke stap in de groei naar het leraarschap. Van de studenten verwachten we dat ze aan het
eind van het eerste jaar een goed beeld van het leraarschap hebben en dat ze de eerste stappen in
het geven van lessen hebben gezet. Dit is voor de studenten mede van belang om zich op hun
studiekeuze te kunnen bezinnen; de propedeuse is immers mede bedoeld ter oriëntatie en selectie.
In het tweede jaar van de kern van het werkplekleren: de student krijgt de ambachtelijke kanten van
het leraarsvak, het lesgeven en begeleiden van leerlingen, onder de knie en ervaart daarnaast de
school steeds meer als een werkplek, waarin hij met docenten als collega's omgaat. Gezien dit brede
doel zal de student dus aan alle zeven competenties werken. Daarbij zal de nadruk liggen op het
ontwerpen en uitvoeren van lessen, met een toenemende variatie in werkvormen, toetsing, hanteren
van lesmateriaal en -methoden en de bij de lessen behorende organisatie en klassenmanagement.
1.2 competenties en leerdoelen
De tweedegraads lerarenopleiding richt zich op de ontwikkeling van competenties voor het beroep van
leraar. De ontwikkeling van competenties vindt vooral plaats door handelen in praktijksituaties. Door
reflectie op dit handelen verbindt de student zijn praktijkervaring met eerder verworven competenties
en met theoretische kennis. We werken met de zeven competenties, vastgelegd in de wet BIO
(Beroepen In het Onderwijs). Kort samengevat zijn deze:
1.
2.
3.
Interpersoonlijk competent. De leraar zorgt ervoor dat er onder de leerlingen een prettig
werkklimaat heerst. Hij geeft op een goede manier leiding, schept een coöperatieve sfeer en
brengt een open communicatie tot stand.
Pedagogisch competent. De leraar begeleidt en ondersteunt zijn leerlingen in hun ontwikkeling tot
zelfstandige en verantwoordelijke personen. Hij zorgt voor een veilige leeromgeving in zijn
lessen.
Vakinhoudelijk en didactisch competent. De leraar zorgt ervoor dat zijn leerlingen zich de kennis
van het schoolvak eigen maken en vertrouwd raken met de wijze waarop deze kennis in het
dagelijkse leven en in de wereld van hun toekomstige werk wordt gebruikt.
Handleiding Werkplekleren jaar 1 en 2 vt 2014-2015
pag. 5
HvA Onderwijs & Opvoeding
tweedegraads lerarenopleidingen
4.
5.
6.
7.
Organisatorisch competent. De leraar zorgt voor een goede organisatie van zijn lessen en zorgt
ervoor dat zijn werk en dat van zijn collega’s op school goed op elkaar zijn afgestemd.
Competent in het samenwerken met collega’s. De leraar werk samen met zijn collega’s op
school. Hij draagt bij aan een goed pedagogisch en didactisch klimaat op zijn school en aan het
goed functioneren van de schoolorganisatie.
Competent in het samenwerken met de omgeving. De leraar onderhoudt contacten met de
ouders of verzorgers van de leerlingen. Hij werkt mee aan een goede samenwerking van zijn
school met andere instellingen, stage- en leerbedrijven.
Competent in reflectie en ontwikkeling. De leraar zorgt ervoor dat hij zich voortdurend verder
ontwikkelt en aan zijn verdere professionalisering werkt. Hij denkt na over zijn
beroepsopvattingen en weet wat hij belangrijk vindt in zijn leraarschap en van welke waarden en
onderwijskundige opvattingen hij uitgaat.
(In bijlage 2 staan de competenties uitvoeriger beschreven.)
1
Deze competenties zijn voor jaar 1 en 2 uitgewerkt in onderstaande concrete leerdoelen .
competentie
jaar 1
De student kan:
jaar 2
De student kan:
1: interpersoonlijk
 contact leggen met leerlingen, individueel
en in (kleine) groepen;
 daarbij positieve belangstelling en een
onderzoekende houding tonen;
 dit doen vanuit een docentrol, rekening
houdend met verschillende achtergronden
en gericht op bevordering van het
leerproces.
 contact leggen met leerlingen, individueel
en in een groep;
 daardoor zowel een relatie opbouwen
met leerlingen als ruimte voor autonomie
geven;
 dit doen op basis van een duidelijke rol
als docent en rekening houdend met
verschillende achtergronden.
2: pedagogisch
 in het contact met leerlingen belangstelling  belangstelling tonen voor leerlingen en
en een onderzoekende houding tonen voor
kennis van hun achtergronden
hen en hun leefwereld;
opbouwen, mede aan de hand van
 met individuele leerlingen en in (kleine)
onderzoeksvragen.
groepen leerlingen hun gedrag aan de
 uitgangspunten voor klassenorde stellen en bijsturen.
management toepassen, met name
stellen en handhaven van regels;
 door waarderen, stimuleren en gepast
corrigeren bijdragen aan een veilig leeren leefklimaat.
3: vakinhoudelijk
en didactisch
 individuele leerlingen en (kleine) groepen
helpen in hun leerproces;
 verschillende didactische werkwijzen in de
school waarnemen en beschrijven, en
deze in verband brengen met
leerprocessen van leerlingen.
 zelf elementaire lessen ontwerpen en
uitvoeren, met als stappen:
- lesdoelen formuleren, in termen van
waarneembaar leerlinggedrag
- werkvormen en leermiddelen kiezen
bij deze leerdoelen
- lesstof in dialoog met leerlingen
presenteren
- onderwijs gedurende en na afloop van
de lessen evalueren
 lessen, waarin leerlingen kennis en
vaardigheden van het vak- of leergebied
opdoen, voorbereiden en uitvoeren op
basis van directe instructie;
 deze lessen afstemmen op het potentieel
van de leerlingen;
 een lesmethode voor het vak/leergebied
kritisch inzetten en daarnaast eigen
(deels digitaal) materiaal gebruiken;
 verschillende werkvormen toepassen,
o.a. vormen van samenwerkend leren;
 taalgericht vakonderwijs toepassen;
 door (mede zelf gemaakte) toetsen
leeropbrengst bij leerlingen vaststellen
en hen daarop feedback geven.
1
De leerdoelen voor het einde van jaar 3 (afstudeerbekwaamheid) en jaar 4 (startbekwaamheid) zijn te vinden in
de uitvoerige competentiebeschrijving in bijlage 2.
pag. 6
Handleiding Werkplekleren jaar 1 en 2 vt 2014-2015
HvA Onderwijs & Opvoeding
tweedegraads lerarenopleidingen
4: organisatorisch
 zijn activiteiten goed voorbereiden en
ordelijk uitvoeren;
 leerlingen, individueel en in (kleine)
groepen, heldere instructies geven;
 zijn eigen werkzaamheden goed plannen.
 lessen organiseren, voorbereiden en
uitvoeren;
 de leerlingen duidelijk gestructureerde
leeractiviteiten aanbieden;
 zijn eigen werkzaamheden goed plannen
en daarin een voorbeeldrol voor de
leerlingen hebben.
5: werken met
collega’s
 assisteren bij school- of teamtaken;
 samenwerken met medestudenten en/of
docenten bij het voorbereiden en uitvoeren
van taken;
 de organisatie van de school en de wijze
waarop collega's daarin samenwerken
waarnemen en beschrijven.
 school- of teamtaken deels zelfstandig
uitvoeren;
 samenwerken met medestudenten en/of
met docenten bij het voorbereiden en
uitvoeren van taken;
 deelnemen aan team- of ander overleg.
6: werken met de
omgeving
 de wijze waarop de school contacten
onderhoudt met de buitenwereld
waarnemen en beschrijven.


7: reflectie en
ontwikkeling
 reflecteren op de eigen sterke en zwakke
kanten;
 feedback verzamelen van anderen op zijn
functioneren;
 ten aanzien van de praktijksituatie een
onderzoekende houding tonen;
 een aanzet tot een visie op het leraarschap
in een diverse samenleving formuleren.





Handleiding Werkplekleren jaar 1 en 2 vt 2014-2015
het waarom van en de wijze waarop de
school contacten onderhoudt met de
buitenwereld (ouders, bedrijven,
instellingen) waarnemen en beschrijven;
kennis nemen van hoe de buitenwereld
gebruikt wordt in het onderwijs, m.n.
voor zijn eigen vak- of leergebied.
reflecteren op de eigen sterke en
zwakke kanten;
feedback van anderen benutten voor het
verbeteren van zijn functioneren;
gegeven lessen gestructureerd
analyseren, mede m.b.v. videomateriaal;
ten aanzien van zijn praktijksituatie een
onderzoekende houding tonen;
zijn visie op het leraarschap in een
diverse samenleving verder ontwikkelen.
pag. 7
HvA Onderwijs & Opvoeding
tweedegraads lerarenopleidingen
pag. 8
Handleiding Werkplekleren jaar 1 en 2 vt 2014-2015
HvA Onderwijs & Opvoeding
tweedegraads lerarenopleidingen
2
Inhoud van het werkplekleren in jaar 1 en 2
2.1 inhoud van het werkplekleren in jaar 1
Uit de leerdoelen blijkt dat het werkplekleren in jaar 1 gericht moet zijn op alle zeven competenties. De
activiteiten die de studenten uitvoeren moeten dit mogelijk maken. Die activiteiten worden
afgesproken tussen school, student en opleiding; hun inbreng is als volgt samen te vatten:
1. Vanuit de school:
 vooral in de eerste weken een gestructureerd aanbod van verkennende activiteiten (natuurlijk
wel met ruimte voor wensen en ideeën van de studenten).
 nuttige taken ten behoeve van de school: ondersteunende activiteiten, onderzoek enz.
Verderop zijn suggesties voor zulke activiteiten opgenomen.
 de mogelijkheid bieden om de verplichte activiteiten uit te voeren, m.n. geven van lessen.
2. Vanuit de student:
 de student kan steeds wensen en ideeën kenbaar maken;
 in het tweede deel van het traject is de student vooral "vraaggestuurd" aan het werk, maar wel
afgestemd op activiteiten en taken die de school kan aandragen.
3. Vanuit de HvA:
 lesgeven is verplicht: minstens vijf lessen; uitvoerig reflecteren op deze lessen;
 een op de school uit te voeren onderzoeksopdracht als onderdeel van Beroepsopdracht-2;
 bij alle activiteiten portfolioproducten maken;
 het deelnemen aan de afsluitende presentatie op de school is een verplichting.
In de opleiding leren de studenten persoonlijke leervragen te formuleren, naar aanleiding van hun
concrete ervaringen in de school. Van de studenten wordt verwacht dat zij in toenemende mate
initiatief nemen om hun leervragen om te zetten in activiteiten in de school. De tussenevaluatie (zie
hfst. 3) van het leerwerktraject is een goed moment om met de student afspraken te maken over eigen
initiatieven. Tot dan wordt het leerwerktraject overwegend ingevuld op basis van activiteiten die de
school aanbiedt, daarna is het vooral de student die zelf de invulling aandraagt. We spreken van
overwegend aanbodgestuurd in de eerste helft, en meer vraaggestuurd in de tweede helft.
mogelijke activiteiten en programma in jaar 1
Hieronder staan voorbeelden van activiteiten die studenten naast de genoemde verplichte activiteiten
kunnen doen. Daaronder staat een voorbeeld van hoe het programma voor het gehele leerwerktraject
zou kunnen zijn. De invulling kan er per school heel verschillend uitzien. Wel liggen de activiteiten die
direct zijn gerelateerd aan Beroepsopdracht-2 min of meer vast in de tijd.
mogelijke oriënterende activiteiten:
 observeren (doelgericht en gestructureerd) van lessen, leerlingen en docenten
 een dag met een klas meelopen
 interviews/gesprekken met leerlingen en docenten
 kennismaken en meewerken met ondersteunende medewerkers
 kennismaken met het werk van bijv. school- of teamleider, mentor decaan, zorgcoördinator enz.
 team- of sectiebijeenkomst, ouderavond of open dag meemaken
 zich verdiepen in diverse beleidsterreinen van de school
mogelijke ondersteunende activiteiten:
 Het (onder toezicht) begeleiden van kleine groepjes leerlingen, bijv. in een open leercentrum, in
de mediatheek, bij ICT-activiteiten, in lessen, bij huiswerkklassen, steunlessen, opvanguren.
 Hand- en spandiensten, bijv. helpen bij projecten en evenementen (open dag, excursie, sportdag
onderwijsproject enz.), surveillance in de pauzes.
 In overleg met een vakdocent/sectie/team: helpen toetsen samen te stellen, nakijken, beoordelen,
nabespreken met de leerlingen; assisteren bij praktijklessen; lesmateriaal verzamelen, bewerken.
 Een onderzoekje doen in opdracht van docent/sectie/team/school
.
Handleiding Werkplekleren jaar 1 en 2 vt 2014-2015
pag. 9
HvA Onderwijs & Opvoeding
tweedegraads lerarenopleidingen
voorbeeld van een globaal programma voor jaar 1
(uitgaande van start in semester 2, feb. 2015)
week 1 t/m 4






week 6 t/m 8
 onderzoek doen naar leerklimaat (past binnen BO-2)
 assisteren in lessen van eigen of aanverwant vak, enkele deellessen en één of
enkele hele lessen geven
 activiteiten verrichten voor een vaksectie of team (bijv: bijles geven, toetsen
nakijken, lesmateriaal maken/zoeken/documenteren)
(week 8:
tussenevaluatie)
kennismaking met het schoolgebouw, functionarissen, de schoolgids e.d.
gesprekjes met leerlingen n.a.v. gerichte vragen
met één klas meelopen: leerlinggedrag en doceerstijlen observeren
enkele vaklessen doelgericht observeren en evalueren.
assisteren in lessen van eigen of aanverwant vak, enkele deellessen geven
activiteiten verrichten voor een vaksectie of team (bijv: bijles geven, toetsen
nakijken, lesmateriaal maken/zoeken/documenteren)
 specifieke opdracht(en) van de school, bijv. assisteren bij organisatie van een
evenement, excursie, open dag, onderzoekje doen, ondersteuning
administratie/conciërge enz.
week 9 t/m 15
 4 à 6 lessen geven; enkele op video opnemen in week 10-11 t.b.v. BO-2
 activiteiten verrichten voor een vaksectie of team
 "functionarissendag": interviews met bijv. schoolleider, afd.coördinator,
teamleider, decaan, mentor, LOB-coördinator, zorgcoördinator, roostermaker,
administrateur, conciërge enz. over hun werkzaamheden
 "bijzondere lessendag": studielessen, zelfwerkuren, mentoruren, huiswerkuren,
praktijkuren enz. bijwonen: gericht observeren, zo mogelijk assisteren
 specifieke opdracht(en) van de school, bijv. assisteren bij organisatie van een
evenement, excursie, open dag, onderzoekje doen, ondersteuning
administratie/conciërge enz.
 zich verdiepen in een specifiek beleidsterrein op school: leerlingzorg, mentoraat,
oudercontacten, bedrijfsstages, onderwijsvernieuwing, passend onderwijs enz.
week 16
 alle activiteiten afronden, eindpresentatie voorbereiden
week 17
 eindpresentatie en afrondend gesprek
samenhang met andere propedeuse-onderdelen
Behalve het werkplekleren volgen de studenten uiteraard nog andere studie-onderdelen, waarvan er
enkele samenhangen met het werkplekleren. Samengevat ziet jaar 1 er als volgt uit:
1.
2.
3.
4.
1
vakinhoud en vakdidactiek: dit beslaat over het hele eerste jaar 36 studiepunten .
werkplekleren, omvang 6 studiepunten.
module Ontwikkeling van de adolescent, omvang 6 studiepunten (zie onder).
professionele ontwikkelingslijn: hierin komen onderwijskundige en pedagogische kennis en
vaardigheden, vakdidactiek, studieloopbaanbegeleiding én de praktijk geïntegreerd aan bod.
Deze lijn bestaat uit twee zgn. beroepsopdrachten van ieder 6 studiepunten (zie onder).
Ontwikkeling van de Adolescent (semester 1)
Theoretische kennis over de adolescent is een voorwaarde om te weten hoe je in het onderwijs
individueel en in groepsverband met de leerlingen omgaat. De student maakt kennis met de
adolescent en zijn sociale, psychologische, cognitieve en seksuele ontwikkeling in de schoolcontext.
2
Hiervoor bestuderen studenten het boek Identiteitsontwikkeling en Leerlingbegeleiding .
1
2
Een studiepunt is 28 uur studiebelasting (Europese norm). Eén studiejaar omvat 60 studiepunten.
Wal, J. van der en Wilde, J. de (2011). Identiteitsontwikkeling en leerlingbegeleiding. Bussum: Coutinho.
pag. 10
Handleiding Werkplekleren jaar 1 en 2 vt 2014-2015
HvA Onderwijs & Opvoeding
tweedegraads lerarenopleidingen
Beroepsopdracht 1: Beelden van Onderwijs (semester 1)
In beroepsopdracht 1 maken studenten kennis met leraren, leerlingen en de school, wat uitmondt in
het maken van ‘portretten’. Dit doen zij op basis van theorie, maar ook op basis van observaties en
interviews gedurende twee bezoekdagen op scholen (oktober/november). In de lessen wordt het
1
Handboek voor Leraren behandeld.
Beroepsopdracht 2: Lesgeven – de basis (semester 2)
De basis van het lesgeven staat centraal. Studenten ontwerpen hun eerste lessen en voeren
daarnaast op school een onderzoek uit naar het leerklimaat. In de lessen wordt o.a. het boek Effectief
2
Leren behandeld. De eindopdracht is het ontwerp en uitvoering van een les en reflectie daarop. In de
eindopdracht stellen studenten zichzelf, ten slotte, ook de vraag: Kan en wil ik leraar worden?.
De producten van BO-2 spelen een belangrijke rol op de opleiding in het afsluitende assessment van
de propedeuse.
BO-2 vindt parallel aan het leerwerktraject in semester 2 plaats. De activiteiten van BO-2 op de school
ondersteunen wat de student in het eigenlijke leerwerktraject doet, vooral het lesgeven. In BO-2 leert
de student namelijk uitvoerig om een les op te zetten en uit te voeren en om in te spelen op het
leerklimaat op de school. Vanuit BO-2 is één ‘voorbeeldles’, een grondig voorbereide les, verplicht,
daarnaast geeft de student als onderdeel van het leerwerktraject nog minstens vier lessen. Het
onderwijs in het kader van BO-2 wordt door een HvA-docent op de HvA gegeven (behalve bij ‘les op
locatie’, zie verderop). De producten van de studenten in BO-2 worden beoordeeld door deze zelfde
HvA-docent, ook de door de student te geven ‘voorbeeldles’. De werkbegeleider (WB) op de school
zal uiteraard betrokken zijn bij al deze te geven lessen: hij maakt het de student mogelijk lessen te
geven en zal in die steeds voor- en nabespreken.
2.2 inhoud van het werkplekleren in jaar 2
Uit de leerdoelen blijkt dat het werkplekleren in jaar 2 gericht moet zijn op alle zeven competenties. De
activiteiten die de studenten uitvoeren moeten dit mogelijk maken. Welke activiteiten dit zijn wordt
afgesproken tussen school (werkbegeleider), opleiding (HvA-begeleider) en student.
Het zwaartepunt ligt in deze fase van de opleiding bij het voorbereiden, uitvoeren en evalueren van
lessen (in aanwezigheid van de begeleider). Sleutelwoorden zijn:
 lesvoorbereiding en –uitvoering, met als richtlijn (geen hard criterium) 50-70 lessen;
 organisatie, interactie en klassenmanagement;
 oefenen met verschillende werkvormen;
 gebruik van lesmateriaal en hulpmiddelen;
 toetsing.
Het leerproces is echter breder dan alleen lessen geven: kennismaken met en bijdragen aan allerlei
andere werkzaamheden in de school horen daar ook bij. Daarom kan de school de student inzetten bij
taken in de klas, (onder verantwoordelijkheid van een docent). De student kan ook aan een sectie of
een team worden toegewezen. Denk aan de volgende taken:
 Het begeleiden van groepjes leerlingen: bij het werken aan opdrachten, projectwerk in de klas of
daarbuiten, het zoeken van informatie enz.
 Het begeleiden van de klas als geheel, bijv. het verzorgen van een inleiding, instructie of afsluiting
van de les, het uitvoeren van een gehele les;
 Lessen ondersteunen door bijv. lesmateriaal te verzamelen en te bewerken, extra opdrachten
samen te stellen, toetsen samenstellen en nakijken;
 Assisteren bij algemene activiteiten in de klas, de vaksectie of het team, bijv. ondersteuning
verlenen bij organisatie, registratie, en informatievoorziening, uitvoering van een onderzoek enz.
De school kan er voor kiezen de inzet in dergelijke taken structureel te maken in de vorm van een
betaalde aanstelling als onderwijsassistent ; er is dan sprake van een duaal traject. Een duale student
is twee dagen per week in de school, één dag voor zijn taken als assistent, de andere dag is voor
leeractiviteiten.
1
2
Geerts, W., Kralingen, W. van, (2011) Handboek voor Leraren. Bussum: Coutinho.
Ebbens, S., Ettenkoven, S. (2013). Effectief Leren. Basisboek. Groningen: Wolters-Noordhoff.
Handleiding Werkplekleren jaar 1 en 2 vt 2014-2015
pag. 11
HvA Onderwijs & Opvoeding
tweedegraads lerarenopleidingen
samenhang met andere studie-onderdelen in jaar 2
Behalve het werkplekleren volgen de studenten uiteraard nog andere studie-onderdelen, waarvan er
enkele samenhangen met het werkplekleren. Samengevat ziet jaar 2 er als volgt uit:
1
1. vakinhoud en vakdidactiek: dit beslaat over het hele tweede jaar 36 studiepunten .
2. werkplekleren, omvang 12 studiepunten.
3. professionele ontwikkelingslijn: hierin komen onderwijskundige en pedagogische kennis en
vaardigheden, vakdidactiek, studieloopbaanbegeleiding én de praktijk geïntegreerd aan bod.
Deze lijn bestaat uit twee zgn. beroepsopdrachten van ieder 6 studiepunten (zie onder).
Beroepsopdracht 3: Effectieve interactie in de les (semester 1)
In BO-3 gaan studenten gaan weer oefenen met lesgeven, maar het accent verschuift naar de
leerling; studenten gaan zich verdiepen in de wijze waarop leerlingen leren en wat zij kunnen doen om
dit proces te beïnvloeden. In het eerste deel van de beroepsopdracht ligt de nadruk op het ontwerpen
van een les met aandacht voor didactiek die effectieve interactie stimuleert. Denk daarbij aan
samenwerkend leren, activerende werkvormen, het stellen van goede vragen en taalgericht
vakonderwijs. In het tweede deel blijven studenten werken aan effectieve interactie, maar gaan ze ook
onderzoeken welke effect dit heeft op de participatie van leerlingen in de les. Dat doen ze met behulp
van video-opnames. Gebruikte literatuur is naast het eerder genoemde Handboek voor leraren en
2
Effectief leren (zie blz. 11) o.a. Lessen in orde
Beroepsopdracht 4: Kritisch gebruik van een vakmethode (semester 2)
In BO-4 staat het werken met bestaand lesmateriaal centraal. Met de opdracht wordt beoogd
studenten op te leiden tot nadenkende, zelfstandige schoolboekgebruikers die zelf hun onderwijs
ontwerpen en het boek daarbij zien als een hulpmiddel. Dat betekent dat student zelf moet leren
nadenken over leer- en lesdoelen en moet bezien in hoeverre de methode behulpzaam kan zijn om
die leer- en lesdoelen te bereiken. Waar dat niet of onvoldoende het geval is, ontwerpen studenten
zelf (aanvullend) lesmateriaal. Zo stellen ze een lessenserie samen, met behulp van een methode,
zonder dat de lessen alleen maar uitvoering inhouden van wat de methode voorschrijft. Naast de
methode is ook ICT een belangrijk hulpmiddel voor het vormgeven van je onderwijs. In deze
beroepsopdracht wordt daarom ook aandacht besteed aan de inzet van ICT.
Bij het nadenken over leer- en lesdoelen hoort ook het nadenken over bijbehorende methoden van
toetsing en evaluatie. Via toetsing en evaluatie wordt immers vastgesteld of de doelen bereikt zijn. Het
is logisch om je gehele onderwijs, inclusief de bijbehorende toetsing, volgens één samenhangend
ontwerp vorm te geven. Daarop richt deze beroepsopdracht zich. Gebruikte literatuur is naast het
eerder genoemde Handboek voor leraren en Effectief leren (zie blz. 11) o.a. Handboek taalgericht
3
4
vakonderwijs en Cito-publicaties over toetsen .
Afstemming beroepsopdrachten en werkplekleren
BO-3 vindt parallel aan het leerwerktraject in semester 1 plaats, BO-4 in semester 2. De activiteiten
van de beide beroepsopdrachten ondersteunen het lesgeven van de student in het zijn
leerwerktraject. Andersom benut de studenten het leerwerktraject om de theorie van de
beroepsopdrachten in praktijk te brengen en om de producten te maken waarop hij, door de HvAdocent van de beroepsopdracht, wordt beoordeeld. De werkbegeleider (WB) op de school zal wel
betrokken zijn bij deze producten: hij maakt het de student mogelijk lessen te geven waarin hij die
producten toepast en zal die lessen, net als alle lessen, voor- en nabespreken. Op een aantal scholen
speelt de school echter een veel grotere rol bij het uitvoeren en beoordelen van de
beroepsopdrachten, namelijk in het geval van ‘les op locatie’, waarover hieronder meer.
1
Een studiepunt is 28 uur studiebelasting (Europese norm). Eén studiejaar omvat 60 studiepunten.
Teitler, P. (2013). Lessen in orde. Bussum: Coutinho.
3
Haijer, M., Meestringa, T. (2009). Handboek taalgericht vakonderwijs. Bussum: Coutinho.
4
Te downloaden via:
http://www.cito.nl/Onderzoek%20en%20wetenschap/achtergrondinformatie/toetsen_op_school.aspx
2
pag. 12
Handleiding Werkplekleren jaar 1 en 2 vt 2014-2015
HvA Onderwijs & Opvoeding
tweedegraads lerarenopleidingen
2.3 ‘les op locatie’
Een aantal opleidingsscholen biedt studenten de mogelijkheid om, naast het leerwerktraject, een deel
e
e
van het onderwijs behorend bij de beroepsopdrachten BO-2 (1 jaars semester 2) en BO-3 (2 jaars
semester 1) op de school te volgen, naast lessen op de HvA; vandaar de naam ‘les op locatie’.
Bij BO-3 betreft het de lessen over de algemene inhoud van beroepsopdracht, niet de specifiek
vakdidactische lessen. De lessen worden in nauwe samenwerking met de school door een HvAdocent verzorgd. Aan de lessen op locatie worden praktijkopdrachten gekoppeld.
Bij BO-2 wordt alle theorie, zowel de algemene als de specifiek vakdidactische, op de HvA gegeven.
Op de opleidingsschool vinden activiteiten plaats om de koppeling aan de praktijk te maken en om
algemene thema’s die in de theorielessen aan de orde zijn in de praktijk te verdiepen.
‘Les op locatie’ heeft voor de student het grote voordeel dat theorie en praktijk in de school direct aan
elkaar gekoppeld worden. Wat in de beroepsopdracht wordt geleerd, kan de student direct toepassen
in zijn leerwerktraject. Omgekeerd is de praktijkervaring op de school een goede voedingsbodem voor
de theorie van de beroepsopdracht. Deze aanpak blijkt effectief en zeer motiverend te zijn.
Scholen die ‘les op locatie’ aanbieden maken dit duidelijk in hun aanbod van leerwerkplekken.
2.4 hulpmiddelen voor het werkplekleren
Hulpmiddelen en informatiebronnen bij het werkplekleren zijn:
1. Deze Handleiding Werkplekleren, ten behoeve van de studenten én hun begeleiders, met de
1
doelen, inhoud, organisatie, begeleiding en beoordeling van werkplekleren in jaar 1 .
2. In deze handleiding is een tijdlijn werkplekleren te vinden (bijlage 1). Deze geeft stapsgewijs alle
activiteiten aan die de student moet ontplooien.
3. Eveneens in deze handleiding (bijlage 2): een uitvoerige beschrijving van de competenties en
leerdoelen voor de opleiding tot tweedegraads leraar.
4. Een pakket leertaken (een vorm van open, flexibele opdrachten) en bijbehorend materiaal. Het
2
pakket is te vinden in de DLWO van HvA Onderwijs en Opvoeding.
5. Een beoordelingsinstrument voor het werkplekleren, gebaseerd op algemene leerdoelen voor
het werkplekleren. Er is een aparte versie per leerjaar. Deze zijn te vinden in de DLWO.
6. Het digitaal portfolio van de student, eveneens in de DLWO. Dit portfolio is bedoeld voor gebruik
bij meerdere onderdelen van de opleiding, maar wordt zeker bij het werkplekleren intensief benut.
Daarnaast is er op internet uiteraard veel te vinden. We noemen met name:



1
2
Het Ruud de Moor Centrum biedt onder andere de website ‘Palet’, met voorbeelden van
praktische onderwijssituaties, gekoppeld aan de competentiegebieden. Er is een palet voor het vo:
http://paletvo.rdmc.ou.nl/, en voor multicultureel vo: http://paletmc.rdmc.ou.nl/
De Onderwijscoöperatie: informatie over bekwaamheid van leraren en ook diverse
hulpmiddelen, waaronder scans om de eigen competenties te ‘meten’. Website:
http://www.onderwijscooperatie.nl/
Leraar24 is een online platform van, voor en door leraren, bedoeld om hen te ondersteunen bij
het uitoefenen van hun beroep. Website: http://www.leraar24.nl/
naast deze handleiding is er een handleiding voor alle overige jaren: voltijd 3-4 en deeltijd 1-4.
www.hva.nl/stage-tweedegraads
Handleiding Werkplekleren jaar 1 en 2 vt 2014-2015
pag. 13
HvA Onderwijs & Opvoeding
tweedegraads lerarenopleidingen
pag. 14
Handleiding Werkplekleren jaar 1 en 2 vt 2014-2015
HvA Onderwijs & Opvoeding
tweedegraads lerarenopleidingen
3
Begeleiding en beoordeling
3.1 introductie op de school
De ervaring wijst uit dat een goede start heel veel bijdraagt aan een succesvol leerwerktraject. En die
start ligt bij het allereerste contact, de sollicitatie en vervolgens de eerste kennismaking met de school.
Vandaar dat we de student de volgende tips geven:
 Verdiep je in de school: lees de website, vraag informatie, proef de sfeer, praat met zoveel
mogelijk mensen binnen de school, ook met leerlingen, conciërges of mediatheekmedewerkers.
Loop eens een blokje om, zodat je een beeld krijgt van de buurt waarin de school staat.
 Stel je vanaf het begin op als docent: ga serieus om met collega-docenten en leerlingen en met je
taken. Neem zelf initiatieven en kom afspraken altijd na.
 Als je je professioneel opstelt mag je ook verwachten als docent behandeld te worden. Je mag
dus aanspraak maken op alle nodige informatie en ondersteuning, computergebruik, sleutels enz.
 Als je zelf niet uit Nederland komt, zorg dat je het Nederlandse schoolsysteem begrijpt en vooral
ook de Nederlandse jongeren. Wat beweegt hen? Hoe worden ze opgevoed? Hoe kijken zij tegen
docenten aan?
 Introduceer jezelf duidelijk; bijvoorbeeld ‘Ik heb een Marokkaanse achtergrond, ik draag een
hoofddoek, maar ben docent voor jullie allemaal’. Laat dat ook zien in je gedrag.
 Bestudeer zorgvuldig de opdrachten voor je opleiding en de deadlines en informeer ook je
begeleider(s) op school daar zo snel mogelijk over. Voorkom stress en begin meteen met het
uitvoeren van de taken.
 Bereid al je activiteiten goed voor en zorg dat je boven de stof staat, want alleen dan zullen de
leerlingen je serieus nemen en accepteren.
3.2 begeleiding
Begeleiding van de student in zijn leerwerktraject is onmisbaar voor een optimaal leerproces. Daar zijn
drie personen betrokken: de begeleider op de school, de begeleider vanuit de opleiding en de student
zelf. De kwaliteit van de begeleiding hangt af van goede afspraken en een actieve opstelling van alle
partijen, zéker ook de student.
Op de school zal de student meestal met verschillende begeleiders te maken hebben. Op opleidingsen samenwerkingsscholen (zie hiervoor bijlage 7) is er een schoolopleider (SO), die met de HvA
vooraf afspraken maakt over het programma voor de studenten en over de begeleiding en
beoordeling. Vaak begeleidt de SO de in de school aanwezige vt-eerstejaars als groep, maakt met
hen werkafspraken en zal regelmatig terug- en vooruitblikken. De SO zal de studenten introduceren in
de school en voor allerlei activiteiten de "wegwijzer" zijn. Ook kan de SO betrokken zijn bij de
tussenevaluatie en de eindbeoordeling. Daarnaast is de werkbegeleider (WB) belangrijk, een
vakdocent op de school die de student begeleidt bij het geven van lessen en het uitvoeren van taken
die op het vakgebied liggen. De WB levert ook een belangrijke bijdrage aan de beoordeling.
De werkverdeling tussen SO en WB kan per school verschillen. Soms heeft de student in de praktijk
vooral met de WB te maken en werkt de SO vooral op de achtergrond. Op andere scholen kan de SO
de hoofdrol spelen en heeft de student vrij beperkt –bijv. alleen bij lesgeefactiviteiten- met een WB te
maken. In alle gevallen zijn er afspraken tussen SO en WB én met de HvA over deze werkverdeling.
De begeleider vanuit de opleiding, de instituutsopleider (IO), is via de SO de vaste contactpersoon
met de school en is ‘vakoverstijgend’ begeleider, dus van studenten van alle vakken op de school.
De IO heeft wat betreft het directe contact met de eerstejaars studenten een zeer beperkte taak. Hij
zal hooguit enkele keren de studenten op de school spreken, maar geen individuele lesbezoeken
doen. Zijn rol is vooral het maken van goede afspraken vooraf met de school (via de SO) over de
activiteiten, de begeleiding en de beoordeling. Hij zal op hoofdlijnen en op afstand (via mail, DLWO en
portfolio) feedback geven op de leeractiviteiten van de studenten en met de SO contact onderhouden
over de gang van zaken. Daarnaast is de IO eindverantwoordelijk voor de beoordeling en daarover
met school én student duidelijke afspraken maken.
Handleiding Werkplekleren jaar 1 en 2 vt 2014-2015
pag. 15
HvA Onderwijs & Opvoeding
tweedegraads lerarenopleidingen
De student dient zelf ook een belangrijke en actieve rol in de begeleiding te spelen. Van de student
mag verwacht worden dat hij:
1. zich voortdurend actief opstelt: leeractiviteiten voorstelt, vragen stelt, ondersteuning of advies
vraagt, zorgt dat afspraken voor begeleidingsgesprekken worden gemaakt enz.
2. de begeleiders, zowel op de school als op de opleiding, inzicht geeft in zijn voortgang door middel
van zijn PAP’s, reflecties en andere documenten, ook in zijn portfolio;
3. zich goed houdt aan afspraken wat betreft de begeleiding.
Een deel van de studenten, m.n. van grote opleidingen, zal het leerwerktraject moeten lopen op een
school die niet een opleidings- of samenwerkingsschool is, een zgn. ‘losse’ school. Zo’n school heeft
geen vast contact en geen vaste afspraken met de HvA. De student op een losse school wordt vanuit
de HvA begeleid door een docent van het eigen vak, die alleen voor deze begeleiding wordt
aangewezen. Op een losse school ligt er een extra druk op de student om zelf actief zijn begeleiding
te organiseren. Hij zal de begeleider op de school direct bij de start goed moeten informeren over
opzet en eisen van het leerwerktraject, aan de hand van documenten: deze handleiding, het
beoordelingsformulier en de eisen die voor de BO-opdrachten gelden.
Een nuttig instrument voor de student in de begeleiding is het Persoonlijk ActiviteitenPlan (PAP). In
het PAP formuleert de student leervragen en plant hij zijn activiteiten. Door zijn PAP met de
begeleider op school te bespreken kan hij afspraken maken over de geplande activiteiten. Daarnaast
reflecteert de student in zijn PAP op de uitvoering van de activiteiten in de voorafgaande week. Op
grond daarvan kan hij zijn leerdoelen en activiteiten in een volgend PAP bijstellen.
Met de begeleiders, van de school en de HvA, moet de student duidelijke afspraken maken over hoe
het PAP gebruikt wordt, met welke frequentie en met wie van de begeleiders het besproken wordt.
In bijlage 4 van deze handleiding staat een model-PAP; dit is ook digitaal in de DLWO beschikbaar.
3.3 beoordeling
Bij competentiegericht opleiden hoort ook competentiegericht beoordelen. Dat betekent twee dingen.
Ten eerste is de student niet alleen zelf verantwoordelijk voor het verwerven van competenties, maar
ook voor het aantonen van een behaald niveau van competentie. Hij doet dat door in zijn portfolio zijn
leeractiviteiten en de resultaten, producten en reflecties te laten zien.
Ten tweede gaat het bij het beoordelen niet om het 'afvinken' van een standaardlijst met opdrachten
en andere verplichtingen. Beoordeling vindt plaats op basis van door de student getoonde
ontwikkeling van zijn competentieniveau.
werkwijze bij de beoordeling
In het leerwerktraject vinden een tussenevaluatie en een eindbeoordeling plaats. Beide gebeuren aan
de hand van de leerdoelen per competentie (zie paragraaf 1.2). Per leerdoel wordt met behulp van
zgn. rubrics verduidelijkt welk niveau bereikt is: onvoldoende, voldoende of goed.
De beoordeling van competentie 3 (vak/vakdidactisch) wordt aangevuld met een set aandachtspunten
(indicatoren) die specifiek zijn voor het vak van de student. Deze zijn te vinden op de Werkpleklerensite. De indicatoren gaan over de vakdidactische aspecten van het lesgeven. Zij helpen de student en
de (werk)begeleider om in detail te kijken naar de ontwikkeling van de didactische vaardigheden van
de student. Ook geven zij een beeld van wat vanuit de opleiding als de gewenste ontwikkeling op
vakdidactisch gebied wordt gezien.
De student beschrijft zijn competentie-ontwikkeling in zijn portfolio, in vier dossiers (zie ook verderop):

pedagogisch dossier (betreft competenties 1 en 2)

vakdidactisch dossier (betreft competenties 3 en 4)

dossier werken in de school (betreft competenties 5 en 6)

dossier professionele ontwikkeling (betreft competentie 7)
Hij gebruikt hierbij de leerdoelen als inhoudelijk richtsnoer. Zijn zelfbeoordeling onderbouwt hij met
producten die hij in zijn portfolio heeft opgeslagen met behulp van links in de tekst.
De werkbegeleider van de student geeft een beoordeling aan de hand van dezelfde leerdoelen per
competentie. De WB gebruikt daarvoor een beoordelingsformulier wat op de Werkplekleren-site te
vinden is. De WB stuurt het digitaal ingevulde formulier aan de student, die dit in zijn portfolio opslaat.
pag. 16
Handleiding Werkplekleren jaar 1 en 2 vt 2014-2015
HvA Onderwijs & Opvoeding
tweedegraads lerarenopleidingen
tussenevaluatie
Halverwege het leerwerktraject vindt een tussenevaluatie plaats. Dat gebeurt op bovenbeschreven
wijze, maar er hoeft dan nog geen cijfer gegeven te worden. De student zal misschien nog niet op alle
competenties al vordering kunnen aangeven of naar portfolioproducten kunnen verwijzen. Wel schrijft
de student per competentie leervragen naar aanleiding van de tussenevaluatie. Deze leervragen
worden met de student besproken.
Voor de duale studenten heeft de tussenevaluatie de vorm van een functioneringsgesprek tussen de
student en een medewerker van de school. Dit gesprek kan gevoerd worden aan de hand van het
formulier dat te vinden is in bijlage 5 van deze handleiding. Het resultaat van het gesprek wordt
schriftelijk vastgelegd en ondertekend door genoemde partijen.
eindbeoordeling
Een algemene eis vooraf om tot een beoordeling te kunnen komen is dat de student zich heeft ingezet
zoals verwacht mag worden, initiatief heeft getoond, zich aan afspraken heeft gehouden, ook t.a.v. zijn
PAP's, enz. Wanneer er wat dat betreft problemen zijn, zal dit gewoonlijk al eerder gesignaleerd zijn.
Een beoordeling zal dan pas plaatsvinden na voldoende verbetering op dit punt.
Een tweede algemene eis is dat producten (in het portfolio) van de student van voldoende niveau zijn
wat betreft vormgeving en taalgebruik:

duidelijk aangeven van titel of doel van het document, auteur, datum enz.

overzichtelijke indeling en lay-out, correcte verwijzingen en paginanummering

correcte schijfstijl, passend bij functie en doelgroep

correct wat betreft spelling en grammatica
Voor jaar 1 is deelnemen aan een afsluitende presentatie op de school een derde algemene
verplichting. Deze wordt gegeven voor de medestudenten en (zo mogelijk) medewerkers van de
school. Het onderwerp bepalen studenten en school in overleg en kan bijv. zijn: een demonstratie van
de producten van het leerwerktraject in het eigen portfolio; een overzicht van alle activiteiten, of juist
één activiteit uitgediept; rapportage van een onderzoek, enz.
Bij de eindbeoordeling zelf wordt ook weer gebruik gemaakt van bovenstaande werkwijze. De
eindbeoordeling wordt vastgesteld in een eindgesprek over de zelfevaluatie van de student in zijn
portfolio en het door de WB ingevulde formulier. Het gesprek wordt gevoerd met de student en één of
meer begeleiders. Dat kan zijn de WB en/of de SO en/of de IO, dit wordt vooraf duidelijk afgesproken.
De eindverantwoordelijkheid blijft te allen tijde berusten bij de HvA-begeleider, die via het portfolio van
de student kennisneemt van de zelfbeoordeling van de student (en de bijbehordende onderbouwing)
en de beoordeling door de WB. De definitieve versie van het beoordelingsformulier wordt door de IO
ondertekend. De IO stuurt stuurt dit beoordelingsformulier naar de student, die het in zijn portfolio
plaatst (onder ‘Beoordelingen’)
3.4 portfolio
Het portfolio van de student is voor de beoordeling onmisbaar, omdat hij ter onderbouwing van zijn
beoordeling verwijst naar producten in dat portfolio. De student moet tijdig (bij aanvang van het
werkplekleren) zorgen voor toegang tot zijn portfolio voor de begeleiders (werkbegeleider, SO en IO).
Het portfolio bestaat uit de volgende onderdelen:
1. profielpagina
2. de vier bekwaamheidsdossiers: pedagogisch dossier, vakdidactisch dossier, dossier werken
in de school, dossier professionele ontwikkeling
3. logboek
4. begeleiding en feedback
5. documentatie
6. beoordelingen
7. bekwaamheidsproeven
8. eventueel: vakspecifieke aanvulling
Handleiding Werkplekleren jaar 1 en 2 vt 2014-2015
pag. 17
HvA Onderwijs & Opvoeding
tweedegraads lerarenopleidingen
Voor de begeleiding en de beoordeling van het werkplekleren gebruikt de student de volgende
portfolio-onderdelen:
de vier bekwaamheidsdossiers
Zowel voor de tussenevaluatie als voor de eindbeoordeling beschrijft de student zijn competentieontwikkeling in elk van de vier bekwaamheidsdossiers. De student verwijst daarbij naar documenten
die hij geplaatst heeft onder ‘Documentatie’. Ook formuleert de student in elk bekwaamheidsdossier
zijn leerdoelen.De student kan ook verwijzen naar fragmenten uit zijn logboek of ‘begeleiding en
feedback’.
documenten
De student neemt hier alle producten op. Voorbeelden van producten zijn:
 formulier beginsituatie
 gemaakt PAP’s.
 schematisch overzicht (op datum) van alle uitgevoerde activiteiten
 verslagen van, en reflecties op, observaties of interviews
 gemaakte of nagekeken toetsen
 producten van leertaken
 onderzoeksrapportages
 feedback -van begeleiders of andere docenten, van medestudenten en van leerlingen- die bij
deze producten horen.
 lesvoorbereidingen, met name die behorend bij beroepsopdrachten
 reflectie op de gegeven lessen
 feedback op gegeven lessen, van begeleidend docent en van leerlingen
 zelf gemaakt lesmateriaal
 de eigen eindpresentatie
logboek
Het logboek is het persoonlijke dagboek, kladschrift, aantekenboekje of hoe je het ook wilt noemen.
Het is bij uitstek de plek voor de dagelijkse reflectie. Hier schrijft de student ideeën op, worstelingen
met een klas, succeservaringen, werkvormen die hij uit wilt proberen et cetera. Het logboek is een
belangrijk leermiddel. Schrijven is een goede manier om gedachten over een onderwerp te
structureren en te verbinden met voorkennis of theoretische kennis. Ideaal gesproken kiest de student
hiervoor een vast reflectiemoment in de week.
begeleiding en feedback
In dit deel van het portfolio kan de student vragen stellen, feedback vragen, een discussie aangaan.
Feedback is een belangrijke motor van het leerproces. Studenten vragen minimaal eens per periode
gerichte feedback aan hun werkbegeleider.
beoordelingen
In deze map komen de ingevulde formulieren voor tussen- en eindevaluatie. Zie hiervoor de hierboven
beschreven werkwijze bij de beoordeling.
pag. 18
Handleiding Werkplekleren jaar 1 en 2 vt 2014-2015
HvA Onderwijs & Opvoeding
tweedegraads lerarenopleidingen
4
Organisatie van het werkplekleren
4.1 een leerwerkplek vinden: solliciteren
Alle studenten vinden zelf op een leerwerkplek op een school door te solliciteren. Hiervoor gelden
e
afspraken en regels. Hieronder staat een samenvatting van de regels die de 2 jaars vt-studenten in
e
1
april 2014 en de 1 jaars vt-studenten in september 2014 per brief hebben ontvangen .
1. Studenten solliciteren via het online stagesysteem Centuri. Scholen publiceren daar hun aanbod
van leerwerkplekken. Studenten kunnen solliciteren op het aanbod van één of meer scholen (max.
vijf tegelijk). Zie voor uitleg: www.hva.nl/stage-tweedegraads, ga hier naar de rubiek Centuri.
2. Om kennis te maken met scholen en mogelijk al een plaats op een school te krijgen, organiseert
de HvA tweemaal per jaar een "Markt Werkplekleren", in mei voor aanstaande tweedejaars
studenten en in september voor de nieuwe lichting eerstejaars. Op deze markt presenteren zich
onze. opleidingsscholen (in totaal ca. 100 scholen).
3. Studenten mogen alleen solliciteren op onze vaste opleidings- en samenwerkingsscholen. Dit zijn
de scholen die in Centuri hun aanbod doen. Voor sommige opleidingen waar een zeer groot
e
aantal 1 jaars is er een uitzondering: studenten van deze opleidingen mogen op meer scholen
een plek zoeken. Dit mag pas nadat zij daarover door hun mentor zijn geïnformeerd.
4. Ieder leerwerktraject moet altijd in Centuri geregistreerd zijn! Zonder registratie wordt geen
begeleider vanuit de HvA toegewezen, zonder begeleider geen beoordeling. Ook als een student,
bijv. op de Markt Werkplekleren, een mondelinge afspraak maakt met een school, moet de school
zorgen dat de afgesproken leerwerkplek in Centuri komt te staan. In geval van een leerwerktraject
op een school die niet een opleidings- of samenwerkingsschool is (dus de bij punt 2 genoemde
uitzondering), meldt de student zelf de leerwerkplek en de schoolgegevens aan in Centuri. Na
controle door het stagebureau wordt deze aanmelding in Centuri goedgekeurd.
5. Studenten zijn er zelf verantwoordelijk voor dat zij tijdig solliciteren en met de school duidelijke
afspraken maken. Het leerwerktraject in jaar 1 start in semester 2, dus februari 2015, maar een
aantal scholen biedt de mogelijkheid om al begin november 2014 te starten. Het leerwerktraject in
jaar 2 start in semester 1, dus in augustus 2014.
6. De meeste scholen bieden een onbetaalde leerwerkplek, maar enkele scholen bieden ook
zogenaamde duale leerwerkplekken aan, d.w.z. een betaalde benoeming als onderwijsassistent.
De student geeft dan niet zelf les, maar ondersteunt een docent of een team op de school. Hij is
dan niet één, maar twee dagen op de school, één dag voor zijn betaalde werk en de andere dag
e
voor zijn leeractiviteiten. Een benoeming als (onbevoegd) docent met eigen klassen is voor 1 en
e
2 jaars voltijdstudenten niet toegestaan als leerwerktraject.
Tips voor het solliciteren:
1. Informeer goed naar de school/scholen waar je gaat solliciteren. Gebruik de informatie van de
school die in Centuri staat, maar kijk ook naar de website van de school. Informeer zo mogelijk bij
medestudenten die de school kennen, of mensen die er werken.
2. Zorg voor een goede sollicitatiebrief, waarin je vooral je motivatie en je verwachtingen duidelijk
beschrijft. Vergeet ook niet een helder, overzichtelijk CV.
3. Wees in je sollicitatie open over zaken die met je achtergrond te maken hebben (bijv. ik draag een
hoofddoek en wil die in school ophouden). Vraag van de school duidelijkheid over hun beleid. Je
voorkomt hiermee mogelijk pijnlijke confrontaties op je eerste schooldag.
4. Solliciteren is niet vrijblijvend. Als je bijv. een afspraak voor een sollicitatiegesprek hebt, dan kom
je ook, of je zegt tijdig en met redenen af.
4.2 start en einde van de leerwerktrajecten; beschikbare dagen
Jaar 1 (vt): het leerwerktraject start in semester 2 (februari 2015). Studenten moeten tijdig, uiterlijk
eind september, starten met solliciteren en vóór de kerstvakantie een plaats hebben gevonden.
Studenten die ambitieus zijn en al eerder de praktijk in willen kunnen dit doen, omdat sommige
scholen de mogelijkheid bieden om al in semester 1b (begin november 2014) te starten.
1
deze informatie aan de studenten is te vinden op www.hva.nl/stage-tweedegraads
Handleiding Werkplekleren jaar 1 en 2 vt 2014-2015
pag. 19
HvA Onderwijs & Opvoeding
tweedegraads lerarenopleidingen
Het einde van het leerwerktraject is half juni 2015. Dit omdat de beoordeling van het leerwerktraject
tijdig vastgesteld moet zijn in verband met het studieadvies en het afsluitend assessment van de
propedeuse.
e
De 1 jaars student brengt één dag per week op school door. In semester 1b kan dat alleen op de
donderdag, in semester 2 is er een keus uit twee beschikbare dagen: de donderdag of een per vak
verschillende andere dag. De school kiest één dag. Er kan in overleg ook van dag geswitcht worden.
Jaar 2 (vt): het leerwerktraject in jaar 2 loopt gelijk op met het schooljaar, start is dus in augustus
2014 en afronding is eind juni 2015. Studenten moeten dus vóór de zomervakantie solliciteren.
e
Ook de 2 jaars student brengt één dag per week op school door. Dat kan in ieder geval de woensdag
zijn of een per vak verschillende andere dag. De school kiest één dag. Er kan in overleg ook van dag
geswitcht worden.
Duaal traject: in geval van een duaal traject (student is aangesteld als onderwijsassistent) is de
student twee dagen per week op school, één dag per week als werknemer en één dag per week voor
e
leeractiviteiten. Bij de 1 jaars is deze tweede dag vanaf februari beschikbaar.
beschikbare dagen, per vak
*= in semester 1b alleen donderdag
opleiding
jaar 1 vt*
jaar 2 vt
opleiding
jaar 1 vt*
jaar 2 vt
Aardrijkskunde
do, vr
wo, vr
Nederlands
di, do
ma, wo
Economie
ma, do
di, wo
Biologie
do, vr
wo, vr
di, do
di, wo
Gez.zorg & welzijn
do, vr
wo, vr
Geschiedenis
Maatschappijleer
ma, do
di, wo
Horeca & Voeding
di, do
di, wo
Engels
ma, do
ma, wo
Nat/scheikunde
do, vr
wo, vr
IDEE
wo, do
wo, do
Wiskunde
wo, do
wo, do
Frans
ma, do
ma, wo
Mens & Technologie
di, do
wo, vr
Tijdens toetsweken in het rooster van de opleiding loopt het werkplekleren op de school gewoon door.
Uitzondering vormen eventuele verplichte excursies van de opleiding; de student informeert de school
hierover bij aanvang van het leerwerktraject. Vakanties van de school worden uiteraard wel in acht
genomen. Een probleem kan ontstaan als een student een toets uit een voorgaand jaar moet inhalen
die op een voor werkplekleren gereserveerde dag valt. Overleg is dan nodig.
4.3 overige praktische zaken
verklaring omtrent het gedrag
Veel scholen vragen van studenten een “verklaring omtrent het gedrag”, kortweg VOG. In ieder geval
voor LiO’s (vierdejaars) zijn scholen daar ook toe verplicht. Ook wanneer een student een
dienstverband aangaat met een school, bijv. in een duaal traject, is dat een vereiste. Door veel
scholen wordt de VOG ook verlangd van studenten die niet in dienst zijn. De student dient de VOG
aan te vragen in zijn gemeente. Aanvragen kan ook digitaal. Het aanvraagformulier moet mede
ingevuld zijn door de instantie die de VOG verlangt, de school dus. Het is zaak dat scholen zo spoedig
mogelijk met studenten afspraken maken.
De lerarenopleiding speelt in de aanvraagprocedure geen rol. Het heeft dus geen zin als student en/of
school zich voor de aanvraag tot de opleiding wenden. Zie deze website voor details over de VOG:
http://www.justis.nl/Producten/verklaringomtrentgedrag/
Overeenkomst Werkplekleren
Voor ieder leerwerktraject geldt een algemene Overeenkomst Werkplekleren tussen student, opleiding
en school. Deze drie partijen geven via Centuri ieder een definitieve bevestiging van het
leerwerktraject.
Daarmee verklaren zij zich automatisch akkoord met de Overeenkomst
Werkplekleren. De tekst van de overeenkomst staat in bijlage 7 en staat ook in de DLWO van de HvA.
pag. 20
Handleiding Werkplekleren jaar 1 en 2 vt 2014-2015
HvA Onderwijs & Opvoeding
tweedegraads lerarenopleidingen
Bijlage 1 tijdlijn werkplekleren
Een leerwerktraject is een complex geheel: er moeten veel stappen gezet worden, vanaf de oriëntatie
op een geschikte school, tot en met de eindbeoordeling. De student heeft daarbij meestal het initiatief.
Om het overzicht te behouden kan onderstaande tabel, de tijdlijn werkplekleren, behulpzaam zijn.
Hierin zijn alle belangrijke stappen die de student moet doorlopen op een rij gezet. Bij iedere stap is
indien mogelijk aangegeven bij wie de student hulp of informatie kan vragen en waar
informatiebronnen of documenten zijn.
NB: deze tijdlijn geldt alleen voor jaar 1 en 2 voltijd
fase 1: Kiezen van de leerwerkplek
stap
actie student
uitleg of hulp
stap 1.1:
bekend raken met
regels voor
school zoeken en
solliciteren
 jaar 2: (april voorafgaand jaar) bestuderen infobrief
aan studenten, bespreking in BO-2 ................................................
 docent BO-2
stap 1.2:
bekend raken met
organisatie,
inhoud en eisen
van WPL
 jaar 2: (mei voorafgaand jaar) bestuderen
Handleiding WPL 2014-15 en Overeenkomst WPL,
bespreken in BO-2 ......................................................................
 docent BO-2- jaar 1: bestuderen Handleiding WPL 2014-15 en
Overeenkomst WPL, bespreken in BO-1 .......................................
 docent BO-1
 Handleiding WPL:
intranet of stagebureau
(gedrukt)
 Overeenkomst WPL: in
Handleiding WPL
stap 1.3:
keuze van een
school
voorbereiden
 mentor;
 met Centuri leren omgaan ............................................................
 https://stage.doo.hva.nl
 handleiding Centuri in
DLWO
 informatie over markten:
brief april resp. sept.
stap 1.4:
bekend raken met
competenties
 bespreken competenties/leerdoelen
 jaar 1: schrijven beginsituatie competenties in BO-1 ........................
 docent BO-1
 jaar 2: schrijven POP voor jaar 2 ........................................................
 SLB’er
 reader BO-1
 formulier in Handl. WPL
 format POP (SLB)
stap 1.6:
sollicitatie en
plaatsing
 sollicitatietekst schrijven, CV schrijven
 solliciteren via Centuri met sollicitatietekst en CV
 sollicitaties via Centuri volgen, tijdig bevestigen
 www.hva.Centuri.nl
 jaar 1: bestuderen infobrief aan studenten,
bespreking in BO-1 ......................................................................
 docent BO-1
stagebureau
zoeken naar geschikte scholen:
 jaar 2: op Markt Werkplekleren mei 2014
 jaar 1: op Markt Werkplekleren sept. 2014
 in Centuri; via websites
 mentor
 vragen stellen aan mentor ..................................................................
 geschikte school/scholen kiezen
bron of vindplaats
e
 infobrief voor a.s. 2
jaars studenten (april)
 infobrief voor prop.
studenten (sept.):
fase 2: Kennismaken met de leerwerkplek
stap
actie student
stap 2.1:
kennismaken met
de HvAbegeleider
 zelf zo spoedig mogelijk contact met HvAbegeleider ...................................................................................
 HvA-begeleider/IO
 HvA-begeleider toegang tot je portfolio geven
stap 2.2:
kennismaken met
de begeleiders op
school
Kennismaken met WB en SO
 school heeft zelf kennismakingstijdstip vastgesteld.
Zo niet: zelf zo spoedig mogelijk initiatief nemen
voor afspraak op school ................................................................
 SO
 gespreks en eigen vragen voorbereiden
 exemplaar Handleiding WPL voor WB meenemen
Handleiding Werkplekleren jaar 1 en 2 vt 2014-2015
uitleg of hulp
bron of vindplaats
 naam HvA-begeleider in
Centuri of via opleidingscoördinator
 naam en mailadres SO
in Centuri
pag. 21
HvA Onderwijs & Opvoeding
tweedegraads lerarenopleidingen
stap 2.3:
startgesprek met
de begeleiders
 Startgesprek met SO en evt. IO: ...................................................
 SO, evt. WB, IO
 jaar 2: POP mailen voor gesprek
 afspraken over begeleiding: rollen WB, SO, IO;
voortgangsgesprekken, beoordeling, gebruik PAP
 afspraken over taken/activiteiten in eerste weken ...........................
 SO en/of WB
 praktische zaken afspreken: voorstellen aan
collega’s, contactgegevens, toegang tot je portfolio,
postvak, sleutel, gebruik computer, schoolregels,
aanvraag Verklaring Omtrent gedrag (VOG) enz. ............................
 SO en/of WB
fase 3: Oriëntatie op en afspraken over activiteiten en taken
stap
actie student
uitleg of hulp
stap 3.1:
info krijgen en
afspraken maken
over activiteiten
en taken in de
school
 info verzamelen over leerwerktaken en andere
activiteiten in de school; welke verplicht? ........................................
 WB en SO
 jaar 2: info verzamelen over schoolgroep .......................................
 SO
- info verzamelen over beroepsopdrachten,
leertaken e.d. uit de opleiding; welke zijn verplicht? .........................
 HvA-docent,
 afspraken maken met WB en IO over uit te voeren
SLB’er, IO
activiteiten en taken
stap 3.2:
afspraken maken
over te geven
lessen
 onderzoeken welke lesverplichtingen vanuit BO-2
(jaar 1) of BO- 3, 4 (jaar 2) en vanuit WPL ......................................
 docent BO, IO
 overleggen welke mogelijkheden er zijn om lessen
te geven; afspraken maken ...........................................................
 SO
stap 3.3:
bekend raken met
de leerlingen
 gesprekjes met leerlingen op de school
 gesprek met WB over type leerlingen
 gesprek met een of meer mentoren in de school of
afdelingsleider over type leerlingen op deze school
stap 3.4:
PAP schrijven
 na bovenstaande afspraken: PAP schrijven, naar
HvA-begeleider mailen, met WB bespreken ....................................
 WB
stap 3.5:
info krijgen en
afspraken maken
over onderzoek
 info verzamelen over onderzoeksopdrachten vanuit
de opleiding (BO-2, 3, 4) ...............................................................
 docent BO
 op Ac. opleidingsschool: info verzamelen over
onderzoeksprogramma en rol studenten.........................................
 SO of onderzoeks afspraken maken over uitvoering onderzoek
coördinator
bron of vindplaats
 indien aanwezig: werkof handboek v.d. school
 handleidingen/readers
van de HvA
 Handleiding WPL; reader
BO-2
 WB
 mentoren
 afd.leider
 format PAP in
Handleiding WPL
 reader BO
fase 4: Uitvoering en afronding
stap
actie student
stap 4.1:
lesactiviteiten
uitvoeren
 lessen voorbereiden, voorbespreken, uitvoeren, ............................
 WB
 nabespreken met WB ; feedback vragen (ook leerl.) ........................
 WB, leerlingen
 reflectie op lessen; porfolioproducten maken. .................................
 IO, SLB’er
stap 4.2:
taken in de school
 uitvoeren afgesproken leer(werk)taken
 reflectie op taken; feedback vragen................................................
 WB, IO, leerlingen
 representatieve porfolioproducten maken .......................................
 IO, SLB’er
stap 4.3:
opdrachten vanuit
de opleiding
 BO-opdrachten, onderzoeksopdrachten .........................................
 docent BO-2
 jaar 1: materiaal voor Bekwaamheidsproef .....................................
 SLB’er
 representatieve/vereiste porfolioproducten maken ...........................
 SLB’er
 desbetreffende
handleidingen/readers
stap 4.4:
begeleiding en
beoordeling
 wekelijks voortgangsgesprek met SO of WB ...................................
 SO, WB
 op afgesproken momenten voortgangsgesprek of
portfoliogesprek met SO en/of IO ...................................................
 SO en/of IO
 tijdig zelfbeoordeling invullen in portfolio voor
tussenevaluatie
 duaal: tijdig procedure funct.gesprek starten ..................................
 WB, SO
 tijdig zelfbeoordeling invullen in portfolio voor
eindbeoordeling
 evaluatie/beoord.gesprek afspreken ..............................................
 WB; SO en/of IO
 indien aanwezig: werkof handboek v.d. school
pag. 22
uitleg of hulp
bron of vindplaats
 reader BO-2
 Handleiding WPL
 procedure funct.gesprek
en beoord.formulier op
werkplekleren-site
Handleiding Werkplekleren jaar 1 en 2 vt 2014-2015
HvA Onderwijs & Opvoeding
tweedegraads lerarenopleidingen
Bijlage 2 competenties in de opleiding tot tweedegraads leraar
1.1 inleiding
In dit hoofdstuk beschrijven we de competenties van de tweedegraads leraar en de concretisering
daarvan in leerdoelen en gedragsindicatoren in de lerarenopleiding van HvA Onderwijs en Opvoeding.
Dit stuk geeft daarmee de kaders aan voor het competentiegericht opleiden binnen deze afdeling en is
bedoeld voor studenten en voor opleiders, zowel binnen het instituut als binnen de school.
Onder competenties verstaan wij de vakoverstijgende, algemene beroepscompetenties van het
leraarsvak in het onderwijsveld. Ze drukken de bekwaamheden uit die de docent als professional bezit
en die hij steeds verder ontwikkelt. Voor het leraarsberoep worden zeven competenties
onderscheiden: in het contact met leerlingen hebben leraren interpersoonlijke, pedagogische,
(vak)didactische en organisatorische competenties nodig. Daarnaast zijn leraren ook competent in het
samenwerken in een team, het omgaan met de omgeving en in zelfreflectie en ontwikkeling. Later
komen we op elke competentie uitgebreid terug.
Bij het afstuderen bezitten studenten de bekwaamheden minstens op startbekwaam niveau. Als
professionals zullen zij hun competenties tijdens hun loopbaan verder ontwikkelen.
De competenties worden ontwikkeld binnen alle vier onderdelen van de opleiding: het vak, de
beroepsopdrachten en het werkplekleren.
Het competentiegericht onderwijs binnen de tweedegraads lerarenopleiding van de HvA Onderwijs en
Opvoeding heeft de volgende kenmerken:
1. Kennisintensief: de kennis die nodig is om als leraar competent te kunnen functioneren wordt
aangereikt in de zgn. kennisbasis, zowel van het vak als van de algemene beroepsvoorbereiding.
Ook is er aandacht voor het produceren van nieuwe kennis via onderzoek en voor het
verzamelen, ontsluiten en verspreiden van kennis.
2. Omgevingsgericht: de opleiding is alert op maatschappelijke en technologische ontwikkelingen.
Studenten worden voorbereid op het werken in een omgeving waarin de verdichting plaatsvindt
van problemen rond maatschappelijke cohesie, integratie/segregatie, pedagogische en
maatschappelijke zorg, veiligheid en culturele diversiteit.
3. Persoonsgericht: competenties kennen een sterk persoonlijke invulling. Studenten worden
uitgedaagd het beste uit zichzelf te halen; zij worden begeleid bij en aangesproken op hun
competentieontwikkeling.
Kennisintensief
De kennisbasis voor het beroep van leraar als bouwsteen van de competentieontwikkeling wordt
gelegd binnen het vak en binnen de beroepsopdracht. Met kennisbasis wordt bedoeld alle kennis en
bijbehorende vakvaardigheden die noodzakelijk zijn voor een goede uitoefening van het beroep. Het
vak biedt de kennisbasis van het schoolvak en besteedt ook aandacht aan vakverbreding. De
kennisbasis voor het beroep van natuurkundeleraar bijvoorbeeld bestaat uit de kennis van het vak
natuurkunde en de daarbij behorende vakvaardigheden als practicum geven, experimenteren en
meten. De beroepsopdracht biedt een kennisbasis op het terrein van kennis van de leerling en kennis
van het leren en van leerprocessen, met bijbehorende algemene vaardigheden als orde houden,
observeren, gevarieerde werkvormen hanteren en gesprekken voeren met leerlingen. De wijze
waarop het vak en de beroepsopdracht deze kennisbasis aanbieden ondersteunt het
competentiegericht leren, door aandacht voor zelfstandig, samenwerkend en onderzoekend leren.
Door de verschillende lerarenopleidingen is een landelijke, gezamenlijke kennisbasis afgesproken.
Hierin wordt het niveau, de diepgang en de breedte vastgelegd van de kennis die iedere student
behoort te bezitten.
Omgevingsgericht
Vanaf het eerste jaar van de opleiding werken en leren studenten in de beroepspraktijk en komen zij
in aanraking met authentieke beroepssituaties. In het werkplekkleren komt het competentiegericht
onderwijs samen: daar worden vanaf jaar 1 competenties verworven en verder opgebouwd.
Persoonsgericht
In metawerk blikt de student terug op de eigen voortgang en blikt hij vooruit, met behulp van het
persoonlijk ontwikkelingsplan (POP). Dit POP vormt ook de basis voor het werken aan de
competenties tijdens het werkplekleren.
Handleiding Werkplekleren jaar 1 en 2 vt 2014-2015
pag. 23
HvA Onderwijs & Opvoeding
tweedegraads lerarenopleidingen
Vanaf het begin is er sprake van competentiegericht opleiden en leren. Het competentiegericht
onderwijs is altijd activerend: het daagt studenten uit tot actieve kennisconstructie en het opbouwen
van bekwaamheden. Competentiegericht onderwijs is ook altijd procesgericht: het besteedt aandacht
aan het leerproces van studenten, aan leerstijlen en het opbouwen van de vaardigheden die nodig zijn
voor het zelfverantwoordelijk leren. Ten slotte benadrukt het competentiegericht opleiden en leren de
congruentie die bestaat tussen het leren van docenten, het leren van studenten en het leren van
leerlingen: wat studenten lastig vinden, zullen docenten en leerlingen ook lastig vinden. Waar
studenten profijt van hebben, zullen docenten en leerlingen ook profijt van blijken te hebben.
1.2 de competenties
We beschouwen competenties als bekwaamheden die aan de persoon van de beroepsbeoefenaar
gekoppeld zijn: iedere docent laat in de beroepspraktijk een eigen, unieke interpretatie van de
beroepscompetenties zien. Competenties zijn persoonlijke bekwaamheden die je kunt waarnemen:
men ziet/hoort/merkt welke competenties een (aankomende of zittende) docent heeft en in welke
mate. De competenties als waarneembaar gedrag berusten op vier onderliggende componenten:
1. weten: de kennisbasis
2. kunnen (vaardigheden): de kennisbasis
3. willen: houdingen
4. zijn: persoonlijke kwaliteiten.
Zo heeft een competente leraar vakkennis op het gebied van de didactiek, de pedagogiek en het
schoolvak. Hij is vaardig op die verschillende terreinen: hij kan bijvoorbeeld leerlingen leren te leren,
gesprekken voeren met ouders, contact leggen en onderhouden met vervolgopleidingen binnen het
ROC, of leerlingen coachen in een leerwerktraject. Hij/zij vindt het leuk om met jongeren te werken en
hen bijvoorbeeld te coachen bij het maken van een digitaal portfolio. Hij/zij vindt het belangrijk een
bijdrage te leveren aan de multiculturele samenleving. De bij een competente leraar passende
persoonlijke kwaliteiten zijn bijvoorbeeld inlevingsvermogen, geduld en gevoel voor humor.
De kennisbasis (zowel het weten als het kunnen) kun je leren. De kennisbasis wordt dan ook getoetst,
in tentamens, ontwerpen, prestaties, projecten en presentaties. Houdingen en zijn kun je niet leren,
maar moet je ontwikkelen, met behulp van persoonlijke feedback, in bijvoorbeeld metawerk,
werkplekleren, intervisie en supervisie. De ontwikkeling van houdingen en persoonlijke kwaliteiten
wordt dan ook niet afzonderlijk getoetst, maar wordt, als onderdeel van de competenties, integratief
beoordeeld in de verschillende bekwaamheidsproeven.
Juist de unieke mix die elke student en (aankomende) docent heeft van al die onderdelen (kennis,
vaardigheden, houdingen en kwaliteiten), maakt dat competenties persoonlijke bekwaamheden zijn:
ze zijn per persoon anders en dus aan de persoon gekoppeld. Die persoon doet er een professioneel
leven over om competenties verder te ontwikkelen.
persoonlijk en zelfgestuurd
Competenties kunnen niet van de één op de ander worden overgedragen: je kunt informatie krijgen
over de competentie van iemand anders, maar je kunt nooit zijn/haar competentie overnemen of
imiteren. Je kunt de kunst wel afkijken, maar uiteindelijk maak je er, in combinatie met je eerder
verworven competenties en je kennis, vaardigheden, houdingen en persoonlijke kwaliteiten je eigen
competenties van. Juist omdat het om een persoonlijk proces gaat, ligt de volgende aanname aan het
competentiedenken ten grondslag: mensen ontwikkelen alleen die competenties die ze willen
ontwikkelen en ze leren alleen als ze willen leren.
Competentieleren is dus een zelfgestuurd proces. De context van het werkplekleren plaatst de
aankomende docent in een authentieke werksituatie, die op realistische wijze uitnodigt tot
competentieontwikkeling en tot leren. Op de werkplek voltrekken zich leerprocessen die vele malen
krachtiger zijn dan die in kunstmatig georganiseerde ‘lessen’ in opleidingen.
(Aankomende) docenten maken de vorderingen in hun competenties zichtbaar in hun portfolio: daar
doen zij - onder meer - verslag van de stapsgewijze verbeteringen en vernieuwingen van hun
didactische en pedagogische aanpakken. Die verbeteringen en vernieuwingen zijn op zich van belang,
maar zij vormen niet de kern van waar het bij competentieontwikkeling om gaat. De kern ligt bij het
zich ontwikkelende vermogen dergelijke verbeteringen en vernieuwingen te realiseren, hierover te
communiceren, erop te reflecteren en er rekenschap van af te leggen.
pag. 24
Handleiding Werkplekleren jaar 1 en 2 vt 2014-2015
HvA Onderwijs & Opvoeding
tweedegraads lerarenopleidingen
competenties ontwikkel je niet alleen
De ontwikkeling van competenties vindt vooral plaats door handelen in authentieke situaties. Reflectie
hierop geeft inzicht in de wijze waarop praktische ervaringen worden verbonden met de eigen
interpretatie van de situatie (hoe analyseer ik dit als beginnende / gevorderde / bijna afgestudeerde
student?), met de eerder verworven competenties, met praktijkkennis en met theoretische kennis (wat
is er vanuit ervaring van anderen en vanuit de wetenschap hierover bekend?). Zo word je in
toenemende mate bewust van wat voor leraar je eigenlijk wilt zijn, hoe je met leerlingen en collega’s
wilt omgaan en wat de rol van het vak hierbinnen is. Je ontwikkelt kortweg je eigen subjectief
werkconcept. Maar om dat te bereiken zijn anderen nodig: andere (aankomende) docenten die
feedback geven, vragen stellen, hun ervaringen delen, uitdagingen aangaan en hierover rapporteren.
Het delen van ervaringen met anderen scherpt het eigen denken en handelen: men wordt zich bewust
van eigen sterke en zwakke kanten en ervaart een behoefte zwakke kanten aan te pakken en zich te
verheugen over wat sterke kanten blijken te zijn. Delen van ervaringen met anderen maakt de
beroepsbeoefenaar meer bewust van eigen handelen en aanpak (Oh, deed ik dat? Deed ik dat zo?),
hij/zij leert zich ook meer en meer spiegelen aan ervaringen van anderen en aan min of meer
geobjectiveerde kennis. Ten slotte wordt meer en meer de eigen visie ontwikkeld en aangescherpt.
onderzoekende houding
Onderdeel van het competentiegericht opleiden is het leren uitvoeren van praktijkonderzoek. Vanaf
jaar één leren studenten niet alleen via reflectie, intervisie of supervisie naar de eigen praktijk te
kijken, maar ook door het doen van praktijkonderzoek. Van oudsher hoort het doen van onderzoek bij
universiteiten of gespecialiseerde instituten. Sinds de invoering van de bachelor-master structuur,
behoort onderzoek doen ook tot het domein van het hoger beroepsonderwijs. Praktijkonderzoek is
echter niet wetenschappelijk onderzoek in het klein. Praktijkonderzoek helpt professionals op een
systematische en methodische wijze kennis over de eigen praktijk op te doen. Studenten en docenten
zijn dan niet het ‘object’ van onderzoek, zoals ze al zo lang zijn geweest, maar werpen zich op als
‘subject’ van onderzoek; zij onderzoeken die vragen die voor hèn en voor hun school belangrijk zijn.
Zo worden studenten en docenten kennisproducenten en worden scholen een plek voor het kritisch
bevragen van de eigen – complexe, contextgebonden, persoonlijke – situatie. Praktijkonderzoekers
leren de eigen impliciete kennis onder woorden te brengen en dragen met hun onderzoek bij aan het
oplossen van problemen en daarmee aan het continue leerproces van individuen en scholen. Ze
dragen bij aan een verdiept inzicht in de dagelijkse onderwijspraktijk en aan het stellen van niet allen
voor de wetenschap maar ook voor de praktijk relevante onderzoeksvragen.
het competentiemodel
We onderscheiden zeven competenties:
beroepscontext werken met leerlingen
werken in en
met het team/
de organisatie
werken met en
in de omgeving
werken aan de
eigen beroepsidentiteit
competentie 5
zorgen dat het
werk afgestemd
is op dat van
collega’s;
bijdragen aan het
goed
functioneren van
de
schoolorganisatie
competentie 6
een relatie
opbouwen met
ouders, buurt,
bedrijven en
instellingen door
deze waar
mogelijk bij het
onderwijs te
betrekken
competentie 7
door te
reflecteren op
het handelen en
na te denken
over beroepsopvattingen jezelf
blijven
ontwikkelen en
professionalisere
n
competentie
interpersoonlijke competentie 1
competentie
zorgen voor een goede sfeer van
omgaan met en samenwerken
tussen leerlingen
pedagogische
competentie
competentie 2
zorgen voor een veilige
leeromgeving
vak- en
vakdidactische
competentie
competentie 3
zorgen voor een krachtige
leeromgeving
organisatorische competentie 4
competentie
zorgen voor een overzichtelijke,
ordelijke en taakgerichte sfeer en
structuur in de leeromgeving
Handleiding Werkplekleren jaar 1 en 2 vt 2014-2015
pag. 25
HvA Onderwijs & Opvoeding
tweedegraads lerarenopleidingen
Het hierboven gepresenteerde competentiemodel gaat uit van een zo klein mogelijk aantal
competenties, dat samen het leraarsvak in de hele breedte beschrijft. Elk van deze competenties heeft
een algemene vakoverstijgende kant: dat is dat deel van de competenties, dat eigen is aan het beroep
van leraar, ongeacht het schoolvak. Elke competentie heeft ook een kant die te maken heeft met het
specifieke schoolvak.
1.3 competenties en niveaus
1
De competenties zijn ontwikkeld door de Stichting Beroepskwaliteit Leraren (SBL) in samenwerking
met het onderwijsveld. Ze zijn opgenomen in de wet BIO (wet Beroepen In het Onderwijs). De
competenties worden dan ook landelijk gehanteerd door de lerarenopleidingen. De competenties zijn
in de wet BIO uitgewerkt tot bekwaamheidseisen op twee niveaus, nl. startbekwaamheid (het niveau
waaraan een beginnende docent moet voldoen) en op excellent (gevorderd) niveau. Voor
opleidingsdoelen heeft de HvA daar twee lagere competentieniveaus aan toegevoegd, namelijk
niveau 1, hoofdfasebekwaam, en niveau 2, afstudeerbekwaam (ook wel LiO-bekwaam genoemd).
Binnen de opleiding hebben we dus te maken met de niveaus 1, 2 en 3:
 niveau 1
hoofdfasebekwaam (door de opleiding geformuleerd)
 niveau 2
afstudeerbekwaam (door de opleiding geformuleerd)
 niveau 3
startbekwaam (op basis van de wet BIO)
Het bereikt hebben van de drie niveaus wordt vastgesteld in bekwaamheidproeven die op drie
momenten in de opleiding door iedere student worden afgelegd.
De criteria die ten grondslag liggen aan de bepaling van het niveau zijn:
1. De mate van zelfstandigheid en verantwoordelijkheid: studenten die een competentie beter gaan
beheersen tonen meer zelfstandigheid.
2. De mate van complexiteit van de context: studenten functioneren in steeds complexere situaties,
van gereduceerde situaties (bijvoorbeeld een kleine groep leerlingen) naar authentieke
beroepssituaties, waar professionals in werken.
3. De mate van volledigheid van de handeling: studenten die een competentie beter gaan
beheersen, laten binnen die competentie een breder scala aan vaardigheden zien.
De niveaucriteria in schemavorm:
criterium
niveau 1
hoofdfasebekwaam
zelfstandigheid en
verantwoordelijkheid
van:
begeleiding
(docentsturing)
complexiteit van de
context
volledigheid van het
handelen
van:
eenvoudig
van:
observeren, oriënteren,
assisteren en
verwoorden
niveau 2
afstudeerbekwaam
niveau 3
startbekwaam
via:
met toezicht en onder
begeleiding naar zelfstandig
(gedeelde sturing)
via:
complex
via:
analyseren (mbv theorie),
plannen, uitvoeren, (zelf-)
evalueren
naar:
zelfstandig en
zelfverantwoordelijk
(zelfsturing)
naar:
professioneel
naar:
toepassen, evalueren,
standpunt bepalen,
verantwoorden.
Bachelorniveau
Als maatstaf voor het bachelorniveau (niveau 3) van de opleidingen zijn de zogenaamde Dublin
2
descriptoren gehanteerd:
1. kennis en inzicht, die nodig zijn voor het beroep
2. toepassen van kennis en inzicht in de uitoefening van het beroep,
3. oordeelsvorming op basis van gegevens en rekening houdend met maatschappelijke aspecten,
4. communicatie om informatie, ideeën en oplossingen over te brengen
5. leervaardigheden om zich zelfstandig verder te kunnen ontwikkelen
Deze Dublin descriptoren zijn gehanteerd bij de omschrijving van de competentieniveaus, de doelen
per competentie en de bijbehorende gedragsindicatoren.
1
Zie bijv. de Onderwijscoöperatie voor informatie over de competenties: http://www.onderwijscooperatie.nl/
De Dublin Descriptoren vormen een omschrijving van de niveaus van hoger onderwijs die in 2003 in Europees
verband is vastgesteld.
2
pag. 26
Handleiding Werkplekleren jaar 1 en 2 vt 2014-2015
HvA Onderwijs & Opvoeding
tweedegraads lerarenopleidingen
1.4 omschrijving van de competenties, met leerdoelen en gedragsindicatoren
Hieronder volgt per competentie een korte algemene omschrijving. Elke competentie wordt vervolgens
geconcretiseerd in leerdoelen. Door de doelen te formuleren op hoofdfase-, afstudeer-, en op
startbekwaam niveau wordt de opbouw en ontwikkeling van elke competentie inzichtelijk gemaakt.
Daaronder staan voorbeelden van gedragsindicatoren, die aangeeft hoe competentie zichtbaar wordt
in waarneembaar gedrag. Deze voorbeelden zijn niet meer dan dat: ze vormen geen afvinklijstje of
checklist. Ze zijn bedoeld voor studenten en begeleiders om zich een beeld te vormen van hoe een
competentie er in de praktijk uit kan zien. Steeds staan de gedragsindicatoren onderverdeeld in
hoofdfasebekwaam, afstudeerbekwaamheid en startbekwaam. Het is aan de student om te zoeken
naar gedragsindicatoren en uitwerkingen daarvan die duidelijk maken op welke unieke wijze déze
student inhoud aan het leraarschap geeft.
1.
De interpersoonlijke competentie
omschrijving van de competentie:
De leraar vo/bve heeft de verantwoordelijkheid om groepen leerlingen zo te leiden dat er een prettig
leef- en werkklimaat heerst. Hij zorgt voor een open communicatie, geeft op een prettige manier
leiding aan de leerlingen en zorgt ervoor dat er een vriendelijke en coöperatieve sfeer is in de groep.
Van de leraar vo/bve wordt verwacht dat hij zijn interpersoonlijke verantwoordelijkheid erkent, zich
bewust is van eigen houding en gedrag én de invloed daarvan op de leerlingen. De leraar geeft op
een zodanige wijze vorm aan groepsprocessen en communicatie dat hij een goede samenwerking
met en tussen de leerlingen tot stand brengt. De leraar is zich bewust van de eigen houding en gedrag
en de invloed daarvan op leerlingen.
De leraar die interpersoonlijk competent is, geeft op een goede manier leiding aan leerlingen
(individueel en in de groep) en aan het leerproces. Zo’n leraar schept een vriendelijke en coöperatieve
sfeer en brengt een open communicatie tot stand. Bijvoorbeeld, zo’n leraar:

leidt en begeleidt

stuurt en volgt

confronteert en verzoent

corrigeert en stimuleert.
de doelen van de interpersoonlijke competentie, per fase van de opleiding:
hoofdfasebekwaam
afstudeerbekwaam
startbekwaam
De student kan:
 contact leggen met
leerlingen, individueel
en in (kleine) groepen;
 daarbij positieve
belangstelling en een
onderzoekende
houding tonen;
 dit doen vanuit een
docentrol, rekening
houdend met
verschillende
achtergronden en
gericht op bevordering
van het leerproces.
De student kan:
 actief sturen in relaties met en
tussen leerlingen met
verschillende achtergronden
door het inzetten van
communicatieve, sociale en
interculturele vaardigheden;
 deze sturing gebruiken ten
behoeve van een positief
leerklimaat, zowel voor
leerlingen individueel als voor
een groep (klas);
 over deze relaties
onderzoeksvragen stellen en
beantwoorden vanuit een
theoretisch kader
 over deze relaties
communiceren met leerlingen
en met anderen.
De afgestudeerde kan:
 actief sturen in de relaties met en
tussen leerlingen met verschillende
achtergronden in uiteenlopende
onderwijssituaties, door het creatief
inzetten van sociale,
communicatieve en interculturele
vaardigheden;
 deze sturing effectief inzetten ten
behoeve van een goed leerklimaat
en leerproces,
 over deze relaties communiceren
met leerlingen en met anderen;
 deze relaties in de eigen praktijk
onderzoeken en daarvan verslag
doen;
 zijn visie op en werkwijze bij het
hanteren van deze relaties
verantwoorden, ook vanuit relevante
theorie.
Handleiding Werkplekleren jaar 1 en 2 vt 2014-2015
pag. 27
HvA Onderwijs & Opvoeding
tweedegraads lerarenopleidingen
gedragsindicatoren, enkele voorbeelden:
niveau 1: de student…..
niveau 2: de student……
niveau 3: de student……
 observeert docenten in het
omgaan met leerlingen
 is vriendelijk tegen leerlingen
 benadert leerlingen positief
 toont een belangstellende en
onderzoekende houding
betreffende leerlingen;
 toont belangstelling voor
diversiteit in achtergronden;
 gebruikt zijn belangstelling bij
het ontwikkelen van een
relatie met leerlingen.
 houdt zich aan afspraken
 gedraagt zich respectvol
 houdt zich aan regels van de
school.
 gedraagt zich vriendelijk en
beslist tegen leerlingen
 complimenteert gewenst
gedrag
 schat gedrag van leerlingen
goed in en communiceert
hierover met de begeleider
 weet op grensoverschrijdend
leerlinggedrag passend te
reageren
 herkent en signaleert
probleemgedrag van individuele
leerlingen of van de groep en
kan hier adequaat op inspringen
 staat open voor inbreng van
leerlingen
 toont gespreksvaardigheden
 voert persoonlijke gesprekjes
met leerl. voor of na de les;
 houdt rekening met de
achtergrond van de leerling.
 stelt zich professioneel op: kan
feedback ontvangen en geven
 werkt samen en is hulpvaardig
 toont inzicht in culturele
achtergronden en communicatie,
ook wat betreft de eigen wijze
van communiceren;
 formuleert onderzoeksvragen
over de aangetroffen praktijk en
plaatst die in een theoretisch
kader
 toont zich bewust van de eigen
(ook cultureel bepaalde)
vooroordelen en oordeelt niet
alleen vanuit eigen waarden en
normen.
 stelt regels en bespreekt deze
met de leerlingen
 gaat flexibel om met regels en
beschikt over
handelingsalternatieven
 verantwoordt zijn gedrag vanuit
theoretische en methodische inzichten
 toont een visie op klassenmanagement
 communiceert effectief door het
hanteren van verbale en non-verbale
technieken
 herkent en benoemt (ook cultureel
bepaalde) gedragspatronen van
individuele leerlingen en groepen en
maakt deze inzichtelijk voor leerlingen
 kan omgaan met emoties en
spanningen binnen een multiculturele
setting;
 verantwoordt hoe hij met zijn groepen
en individuele leerlingen omgaat. Hij
maakt daarbij gebruik van relevante
inzichten uit communicatietheorieën,
groepsdynamica en interculturele
communicatie;.
 doet praktijkonderzoek en doet hiervan
verslag;
 zorgt ervoor dat leerlingen respect
opbrengen voor hem, voor elkaar, en
voor elkaars achtergrond.
 bespreekt communicatie en
omgangsvormen
 bevordert effectieve communicatie door
bijv. te luisteren, samen te vatten en
door te vragen zowel op inhouds- als
betrekkingsniveau
 herkent behoefte aan differentiatie en
integratie bij leerlingen.
 stimuleert culturele nieuwsgierigheid bij
leerlingen.
 zet zijn kennis van interculturele
communicatie effectief in in gesprekken
met leerlingen en collega’s
 laat zien aan de eigen persoonlijke
kwaliteiten te werken.
2.
De pedagogische competentie
omschrijving van de competentie:
De leraar vo/bve heeft de verantwoordelijkheid om zijn/haar leerlingen te helpen zelfstandig en
zelfverantwoordelijk te worden in relatie tot anderen en in relatie tot hun (Ieer-)taken. Hij streeft naar
het welbevinden van zijn leerlingen. Van de leraar vo/bve wordt verwacht dat hij zijn pedagogische
verantwoordelijkheid erkent en dat hij op een professionele, planmatige manier een veilige
leeromgeving tot stand brengt: voor een hele klas of groep maar ook voor een individuele leerling.
De pedagogisch competente leraar creëert een veilige leeromgeving in de klas en op school. Zo’n
leraar zorgt er bijvoorbeeld voor dat leerlingen

weten dat ze erbij horen en welkom zijn

weten dat ze gewaardeerd worden

op een respectvolle manier met elkaar omgaan

uitgedaagd worden om verantwoordelijkheid te nemen voor elkaar

initiatieven kunnen nemen en zelfstandig kunnen werken

hun affiniteiten en ambities leren ontdekken en op basis hiervan keuzes kunnen maken met
betrekking tot hun studie en loopbaan.
pag. 28
Handleiding Werkplekleren jaar 1 en 2 vt 2014-2015
HvA Onderwijs & Opvoeding
tweedegraads lerarenopleidingen
de doelen van de pedagogische competentie, per fase van de opleiding:
hoofdfasebekwaam
afstudeerbekwaam
startbekwaam
De student kan:
 in het contact met
leerlingen belangstelling
en een onderzoekende
houding tonen voor hen
en hun leefwereld;
 met individuele leerlingen
en in (kleine) groepen
leerlingen hun gedrag aan
de orde stellen en
bijsturen.
De student kan:
 vanuit belangstelling voor
de leerlingen en vanuit
kennis van hun (ook
culturele) achtergronden
een veilig leef- en
werkklimaat bevorderen
door waarderen,
stimuleren en gepast
corrigeren;
 gewenst en ongewenst
gedrag met leerlingen
bespreken op individueel
en op groepsniveau;
 over zijn bevindingen en
werkwijze communiceren
met collega’s;
 zijn bevindingen en
werkwijze in verband
brengen met
pedagogische concepten
en opvattingen.
 onderzoeksvragen op
pedagogisch terrein stellen
en beantwoorden vanuit
een theoretisch kader
De afgestudeerde kan:
 vanuit belangstelling voor de
leerlingen en vanuit kennis van hun
achtergronden (zowel op basis van
theoretische concepten als van
actuele inzichten) een veilig leef- en
werkklimaat tot stand brengen;
 over zijn werkwijze hierbij
communiceren met leerlingen en
met collega's; gedragsproblemen
signaleren, bespreken en eventueel
doorverwijzen;
 zijn visie en werkwijze met
betrekking tot pedagogisch handelen
relateren aan theoretische
concepten, met inachtneming van
o.a. de culturele bepaaldheid van
pedagogische opvattingen
 pedagogische aspecten in de eigen
praktijk onderzoeken en daarvan
verslag doen;
 zijn visie op en zijn bijdrage aan de
pedagogische rol van de school en
de maatschappelijke betekenis
daarvan verantwoorden, zowel
binnen als buiten de school.
gedragsindicatoren, enkele voorbeelden:
niveau 1: de student…..
niveau 2: de student…..
niveau 3: de docent…..

 speelt in op de leefwereld van
leerlingen en heeft oog voor de
culturele bepaaldheid daarvan;
 spreekt met individuele
leerlingen over hun interesses.
 bevordert een sfeer van respect
en belangstelling voor elkaar
 hanteert werkvormen waarbij
leerlingen eigen ervaringen en
ideeën kunnen inbrengen
 stimuleert en geeft positieve
feedback
 erkent en benut verschillen
tussen leerlingen
 werkt binnen het kader van de
schoolregels met een eigen
pedagogische visie
 laat die visie tot uiting komen in
omgang met individuele en
groepen leerlingen
 herkent verschillende
benaderingen van het werken
aan een positief leerklimaat
 houdt rekening met verschillen
tussen leerlingen in sociaal,
emotioneel en cultureel opzicht
 maakt in zijn pedagogisch
handelen een goed gebruik van
verschillen tussen leerlingen,
rekening houdend met culturele
bepaaldheid
 helpt leerlingen in het
beroepsonderwijs bij de
ontwikkeling van hun
beroepsidentiteit
 gebruikt op systematische wijze
de input van leerlingen in het
onderwijsleerproces
 stimuleert leerlingen kritisch na te
denken over hun opvattingen en
gedrag, en stimuleert hen om
daarover in de (multiculturele)
groep te communiceren
 daagt leerlingen uit mee te
denken over hun eigen
ontwikkelings- en leerprocessen









vraagt leerlingen naar hun
interesses en thuiswereld
toont deze belangstelling bij het
ontwikkelen van een relatie met
leerlingen.
vormt zich een beeld van hun
sociale en culturele achtergrond
observeert kenmerken van de
leerlingpopulatie op de school
houdt in het contact met
leerlingen rekening met de
regels van de school
beschrijft de rol van de school in
het leven van de jongeren
complimenteert leerlingen
stelt leerlingen vragen over hun
gedrag
onderzoekt sociaaleconomische, culturele, en
persoonlijke verschillen tussen
leerlingen
onderzoekt de wijze waarop
docenten op school omgaan met
deze verschillen
Handleiding Werkplekleren jaar 1 en 2 vt 2014-2015
pag. 29
HvA Onderwijs & Opvoeding
tweedegraads lerarenopleidingen
 zoekt naar literatuur over (de
bevordering van) het
pedagogisch klimaat in de klas.
 verkent en onderzoekt het
pedagogische klimaat in de
school
 laat zien hoe dit onderzoek een
rol speelt in het ontwikkelen van
eigen opvattingen
3.
 laat zien zijn kennis van
ontwikkelings- en
opvoedingstheorieën en de
culturele variatie daarin, te
kunnen toepassen
 hanteert op consequente wijze
regels en procedures in de klas
 spreekt aan op ongewenst
gedrag
 spreekt een groep aan op
groepsgedrag
 houdt een klassengesprek over
ongewenst en gewenst gedrag
 toont zich bewust van de eigen
beroepsopvattingen, waarden en
normen, tegenover leerlingen en
collega’s
 doet praktijkonderzoek en doet
hiervan verslag;
kan zijn pedagogische opvattingen
en
de
gekozen
aanpak
verantwoorden en maakt daarbij
gebruik van relevante theoretische
en methodische inzichten
De vakinhoudelijke en vakdidactische competentie
omschrijving van de competentie:
De leraar vo/bve heeft de verantwoordelijkheid om zijn/haar leerlingen te helpen zich beroepsgerichte
kennis, vakkennis en kennis van leergebieden eigen te maken en vertrouwd te worden met de wijze
waarop deze kennis wordt gebruikt in het dagelijkse leven en de wereld van het werken. Op deze
wijze helpt de leraar leerlingen de school als zinvol en betekenisvol te ervaren, waarbij hij aansluit bij
de belevingswereld van kinderen en put uit een modern (vak)didactisch repertoire. Van de leraar
vo/bve wordt verwacht dat hij zijn didactische verantwoordelijkheid erkent en dat hij op een
eigentijdse, professionele, planmatige manier een krachtige leeromgeving voor de leerlingen tot stand
brengt. De (vak)didactisch competente leraar ontwerpt een krachtige leeromgeving, waarbinnen
leerlingen zich basiskennis en vaardigheden van vakken en leergebieden eigen maken en vertrouwd
worden met de manier waarop deze kennis en vaardigheden in het dagelijkse leven en in de wereld
van het werk gebruikt worden. Zo’n leraar:

leert leerlingen te leren en te kiezen

bevordert hun zelfstandigheid

stemt leerinhouden af op de leerlingen

houdt rekening met individuele verschillen

bepaalt met de leerling diens (individuele) leertraject, met bijvoorbeeld mogelijkheden voor
leren in en buiten de school en leren in de context van de beroepsuitoefening

daagt leerlingen uit er het beste van te maken

helpt hen succeservaringen te bereiken.
de doelen van de vakinhoudelijke en (vak)didactische competentie:
hoofdfasebekwaam
afstudeerbekwaam
startbekwaam
De student kan:
 individuele leerlingen
en (kleine) groepen
helpen in hun
leerproces;
 zelf elementaire
leersituaties (lessen)
ontwerpen;
 verschillende
didactische strategieën
in de school
waarnemen en
beschrijven, en deze in
verband brengen met
leerprocessen van
leerlingen.
De student kan:
 de leerlingen een goede
leeromgeving aanbieden,
gericht op het benutten van
het potentieel van alle
leerlingen;
 daarbij oog hebben voor de
beroepscontext en/of het
vervolgonderwijs
 rekening houden met
individuele verschillen en
adequate werkvormen,
hulpmiddelen en taalgericht
vakonderwijs toepassen
 zijn werkwijze en keuzes
vanuit leertheorie
onderbouwen.
De afgestudeerde kan:
 leerlingen een krachtige leeromgeving
aanbieden, op basis van een grondige
theoretische, praktische en actuele
kennis van zijn vak- of leergebied, van
een breed didactisch repertoire
 daarbij actuele kennis van de
beroepscontext en/of het
vervolgonderwijs inzetten;
 deze krachtige leeromgeving
afstemmen op de onderwijscontext,
op het potentieel van leerlingen en op
individuele en culturele verschillen;
 zijn visie en werkwijze daarbij
verantwoorden, mede vanuit
leertheorie.
pag. 30
Handleiding Werkplekleren jaar 1 en 2 vt 2014-2015
HvA Onderwijs & Opvoeding
tweedegraads lerarenopleidingen
gedragsindicatoren, enkele voorbeelden:
niveau 1: de student …
niveau 2: de student …
niveau 3: de docent…..
 beschrijft verschillende
didactische strategieën op
de school
 kan (verschillen in)
leerprocessen van
leerlingen waarnemen en
beschrijven
 assisteert in lessen van
docenten op school
 toont waardering voor
coöperatief gedrag
 toont interesse in vormen
van samenwerkend leren
 betoont zich coöperatief
door steun aan te bieden.
 assisteert en stimuleert
leerlingen bij het gebruik
van moderne middelen
 onderzoekt de
mogelijkheden van de
school om deze middelen
te gebruiken
 assisteert de docent bij het
aanleren van eenvoudige
vaardigheden
 begeleidt leerlingen bij hun
huiswerk en reflecteert
daarbij op
leervaardigheden
 kijkt toetsen na
 gebruikt didactische
strategieën behorende bij een
klassikale aanpak
 idem bij onderzoekend of
samenwerkend leren
 kan didactische strategieën
conceptueel en theoretisch te
verantwoorden;
 weet de begeleidende docent
op school alternatieve
strategieën aan te reiken
 ontwikkelt en begeleidt
projecten voor natuurlijk leren
 kiest werkvormen die
samenwerking stimuleren en
de vaardigheden van
leerlingen ontwikkelen
 stuurt in de klas op
coöperatief gedrag
 zet verschillende werkvormen
effectief in.
 maakt doelbewust en effectief
gebruik van moderne
leermiddelen
 reikt de school ideeën aan
voor het gebruik van moderne
middelen in de les
 ontwerpt gevarieerde
leertaken voor het
vak/leergebied
 hanteert de principes van
taalgericht vakonderwijs;
 maakt gebruik van
uitdagingen en voordelen van
meertaligheid in de klas;
 leert leerlingen
leervaardigheden aan (bv
leren voor het proefwerk,
samenvatten)
 bespreekt proefwerken na op
reflectieve wijze
 bevordert zelfstandigheid van
leerlingen
 praat met leerlingen over hun
competenties
 houdt in de didactische
aanpak rekening met
verschillen tussen leerlingen
wat betreft niveau, leeftijd,
sekse en culturele
achtergrond; kan die
verschillen ook positief
benutten;
 kan het niveau van leerlingen
inschatten en geeft
opbouwende feedback
 ontwikkelt toetsen en kijkt
toetsen na
 begeleidt en beoordeelt
prestaties/leertaken
 laat zien de kennisbasis van zijn vak te
beheersen en te kunnen toepassen in zijn
lessen
 kan zijn vakinhoudelijke en didactische
opvattingen verantwoorden
 toont inhoudelijke relaties te kunnen
leggen van het eigen vakgebied met
verwante vakken
 ondersteunt de leerlingen in het
verbanden leggen met verwante vakken
 kan verantwoorden hoe hij een groep
leerlingen aangepakt heeft en maakt
daarbij gebruik van actuele theoretische,
vakdidactische en methodische inzichten
 ontwerpt leeractiviteiten die in het
perspectief van de loopbaan van de
leerling/deelnemer betekenisvol zijn
 past bestaande middelen zelf aan en
breidt ze uit met eigen inbreng (vragen,
suggesties, voorbeelden, av- en ictmiddelen)
 weet vakleerstof te analyseren en er
gefundeerde keuzes in te maken, rekening
houdend met de specifieke
omstandigheden (gehanteerde methode,
leerlingen, samenwerken binnen het
leergebied)
 kan schoolboeken analyseren en
selecteren
 ontwerpt vakspecifieke leeromgevingen
 stimuleert de leerling om zelf zijn
leerproces vorm te geven
 ondersteunt de leerlingen in hun
leerproces, door vakspecifieke leervragen
en leerproblemen te signaleren, te
benoemen en erop te reageren
 reflecteert systematisch met de leerlingen
op het leerresultaat en het bijbehorende
leerproces
 analyseert vakspecifieke concepten en
laat leerlingen daarmee werken
 analyseert (vakspecifieke) leerproblemen
en speelt adequaat daarop in met gerichte
opdrachten en vragen
 creëert de randvoorwaarden (organisatie,
opdrachten, enz.) die de leerlingen in staat
stellen in hun eigen tempo en op eigen
wijze te leren
 kent de sterke en zwakke kanten van
individuele leerlingen en weet hoe hij hun
leren moet bevorderen
 ontwerpt verschillende leertrajecten om
tegemoet te komen aan verschillen tussen
leerlingen
 ontwikkelt in samenwerking met collega’s
vakspecifieke beoordelingsinstrumenten
 kan zijn keuzes voor bepaalde
toetsvormen onderbouwen
 evalueert het leerproces en de
leerresultaten van leerlingen
Handleiding Werkplekleren jaar 1 en 2 vt 2014-2015
pag. 31
HvA Onderwijs & Opvoeding
tweedegraads lerarenopleidingen
4.
niveau 2: de student …
niveau 3: de docent…..
 begeleidt en beoordeelt een
portfolio
 herkent uitleg, voorbeelden
en lesmateriaal die cultureel
gekleurd zijn
 houdt in uitleg, voorbeelden
en lesmateriaal rekening met
de verschillende
achtergronden van zijn
leerlingen
 Is alert op stereotypering en
etnocentrisme in de vaklessen.
 kan verschillen in achtergronden van
leerlingen positief benutten bij het
ontwerpen van lessen.
 zet zich actief in voor het belang van het
onderwijs in zijn vakgebied op zijn school
 draagt (mede) vanuit zijn vakgebied bij
aan onderwijsverbetering en
schoolontwikkeling
De organisatorische competentie
omschrijving van de competentie:
De leraar vo/bve heeft de verantwoordelijkheid voor alle organisatorische aspecten en aspecten van
klassenmanagement die samenhangen met zijn onderwijs.
Van de leraar vo/bve wordt verwacht dat hij zijn organisatorische verantwoordelijkheid erkent en dat
hij in de klas en in de les een goed leef- en werkklimaat tot stand kan brengen. Het wordt als
vanzelfsprekend geacht dat hij dit op een professionele, planmatige manier doet, overzichtelijk,
ordelijk en taakgericht tewerk gaat en in alle opzichten voor zichzelf, zijn collega's en vooral voor alle
leerlingen helder is.
De organisatorisch competente leraar zorgt voor alle organisatorische zaken die met het onderwijs in
vak, leergebieden en/of projecten samenhangen. Zo’n leraar

weet zijn eigen werk te organiseren

zorgt ervoor dat leerlingen weten wat ze moeten (of kunnen) doen, hoe en met welk doel ze
dat moeten (of kunnen) doen

zorgt ervoor dat leerlingen weten waar ze aan toe zijn en welke ruimte ze hebben voor eigen
initiatief.
de doelen van de organisatorische competentie:
hoofdfasebekwaam
afstudeerbekwaam
startbekwaam
De student kan:
 zijn activiteiten goed
voorbereiden en ordelijk
uitvoeren;
 leerlingen, individueel en
in (kleine) groepen,
heldere instructies
geven;
 zijn eigen werkzaamheden goed plannen.
De student kan:
 door goede planning en
organisatie van de
leeromgeving zorgen voor
een taakgericht
leerklimaat voor de
leerlingen;
 de eigen werkzaamheden
efficiënt organiseren;
 bijdragen aan de taken en
de organisatie van het
team en de school.
De afgestudeerde kan:
 door een heldere structuur en
effectieve organisatie van zijn
onderwijs een overzichtelijk, ordelijk
en taakgericht leerklimaat creëren;
 de eigen werkzaamheden planmatig
en efficiënt organiseren en daarin
prioriteiten stellen;
 probleemgericht, flexibel en creatief
inspelen op wisselende en complexe
omstandigheden;
 actief bijdragen aan taken en
organisatie van het team en van de
school en deze bijdrage relateren aan
(de ontwikkeling van) het
pedagogisch-didactisch klimaat van
de school.
pag. 32
Handleiding Werkplekleren jaar 1 en 2 vt 2014-2015
HvA Onderwijs & Opvoeding
tweedegraads lerarenopleidingen
gedragsindicatoren, enkele voorbeelden:
niveau 1: de student …
niveau 2: de student …
niveau 3: de docent ...
 helpt leerlingen opdrachten
en instructies uit te voeren
 heeft eigen spullen op orde:
opdrachten op tijd en bij de
hand
 komt afspraken na
 observeert docenten wat
betreft planning en
organisatie van verschillende
werkvormen
 start en eindigt de eigen les
volgens de lesplanning
 neemt initiatieven om deel te
nemen aan activiteiten
 assisteert bij begeleiden van
activiteiten
 surveilleert

 biedt helder gestructureerde
organisatievormen, leermiddelen en
leermaterialen aan
 kiest structuren en organisatie ten
behoeve van leerdoelen, leeractiviteiten
en werkklimaat
 verantwoordt bovenstaande keuzes
mede vanuit theoretie m.b.t. het
pedagogisch-didactisch klimaat;
 hanteert procedures op een
consequente manier
 kan zijn aanpak van
klassenmanagement en de organisatie
van zijn onderwijs verantwoorden
 improviseert in onverwachte situaties
op een professionele manier en stelt
daarbij duidelijke prioriteiten
 stelt prioriteiten en verdeelt de
beschikbare tijd efficiënt zowel voor
hem zelf als de leerlingen
 bewaakt de planning samen met de
leerlingen
 neemt initiatieven en doet voorstellen
m.b.t. taken en organsatie in team of
school
 stelt zich in het team coöperatief op
 toont zich bewust van het belang van
organisatie en structuur voor het
pedagogisch-didiactisch klimaat.










5.
biedt helder gestructureerde
leeractiviteiten aan
gebruikt structuur en
organisatie in de les ten
behoeve van het
klassenmanagement
vervult een voorbeeldrol wat
betreft organisatie (heeft bijv.
lesmateriaal in orde)
geeft op tijd en op niveau
feedback op leerlingwerk:
cijfers, geschreven
beoordelingen, feedback op
portfolio
maakt adequate tijdsplanning
voor de eigen lessen en houdt
zich hier ook aan
evalueert tijdsplanning
heeft opdrachten op tijd af
neemt niet meer taken op zich
dan hij/zij aan kan
biedt zich aan voor team- of
schooltaken
neemt initiatieven t.a.v. taken
in team of school
participeert in de organisatie
van schoolactiviteiten, bijv
werkweken/sportdagen.
Samenwerken in een team
omschrijving van de competentie:
De leraar vo/bve heeft de verantwoordelijkheid voor de afstemming van zijn werk met zijn collega's en
is medeverantwoordelijk voor het goed functioneren van de schoolorganisatie.
Van de leraar vo/bve wordt verwacht dat hij zijn verantwoordelijkheid in het samenwerken met
collega's erkent en dat hij een professionele bijdrage levert aan een goed pedagogisch en didactisch
klimaat van zijn school, aan goede werkverhoudingen en een goede schoolorganisatie.
De leraar die competent is op het gebied van het samenwerken in het team draagt bij aan het goed
functioneren van het schoolteam en de schoolorganisatie. Zo’n leraar

draagt bij aan een veilig en open klimaat in het team

draagt bij aan het goed functioneren van team of sectie

draagt bij aan organisatie van teamactiviteiten.
de doelen van de competentie ‘samenwerken in een team’:
hoofdfasebekwaam
afstudeerbekwaam
startbekwaam
De student kan:
 assisteren bij school- of
teamtaken;
 samenwerken met
medestudenten en
docenten bij het
voorbereiden en
uitvoeren van taken;
De student kan:
 mede op eigen initiatief
school- of teamtaken
uitvoeren;
 samenwerken met
medestudenten en
docenten bij het
voorbereiden en uitvoeren
van taken;
De afgestudeerde kan:
 samen met collega's, ook van
andere vak- of leergebieden,
verantwoordelijkheid nemen voor het
voorbereiden, uitvoeren en
vernieuwen van het onderwijs;
 oplossingsgericht bijdragen, mede
op eigen initiatief, aan algemene
taken in het team of
Handleiding Werkplekleren jaar 1 en 2 vt 2014-2015
pag. 33
HvA Onderwijs & Opvoeding
tweedegraads lerarenopleidingen
 de wijze waarop collega’s
in de schoolorganisatie
samenwerken
waarnemen en
beschrijven.
 actief bijdragen aan teamof ander overleg;
 zijn visie verwoorden op
schoolorganisatie en
samenwerking daarbinnen.
de school en de onderwijskundige
en pedagogische ontwikkeling van
de school
 samenwerken, ook in een divers
samengesteld team, met oog voor
resultaat, veilig werkklimaat en
goede communicatie;
 zijn visie en werkwijze t.a.v.
samenwerken en schoolorganisatie
verwoorden en onderbouwen.
gedragsindicatoren, enkele voorbeelden:
niveau 1: de student …
niveau 2: de student …
niveau 3: de docent…..
 observeert medestudenten en
docenten, reflecteert daarop
en bespreekt wat is
waargenomen
 geeft feedback aan en
ontvangt feedback van
collega’s op de school
 geeft feedback aan en
ontvangt feedback van
medestudenten
 assisteert bij de uitvoering van
projecten op school
 neemt deel aan projecten op
de opleiding en experimenteert
met rollen en taken
 onderzoekt op de school
activiteiten wat betreft
onderwijsvernieuwing
 surveilleert
 kijkt toetsen na
 onderzoekt de
schoolorganisatie en de wijze
waarop collega’s daarin
samenwerken.

 brengt ervaringen in tijdens
intervisie en collegiale consultatie
 ontwikkelt voornemens naar
aanleiding van ervaringen van
zichzelf en van anderen
 deelt lesmateriaal met collega’s
 draagt bij aan constructief
teamoverleg
 draagt bij aan ontwikkeling van
lesmateriaal
 neemt deel aan de organisatie van
projecten
 neemt initiatieven
 draagt bij aan de uitvoering van de
onderwijsinnovatie op de school
 stelt zich op de hoogte van
landelijke innovaties
 neemt initiatieven om het onderwijs
te verbeteren door het voorstellen
van (vak)didactische
vernieuwingen
 neemt deel aan team- en
sectieoverleg en draagt bij aan
taken daarin
 participeert in
rapportvergaderingen
 stelt keuzes m.b.t.
schoolorganisatie en
samenwerking aan de orde.
 vraagt hulp en biedt hulp aan
collega’s
 stelt teambelang boven
eigenbelang
 verantwoordt zijn opvattingen en
werkwijze aangaande
samenwerken met collega’s
binnen de schoolorganisatie
 neemt verantwoordelijkheid voor
de taak (van anderen)
 levert een bijdrage aan de
ontwikkeling en verbetering van
zijn school, bijv. door middel van
een praktijkonderzoek
 zoekt samenwerking met
collega’s bij (voorbereiding en
uitvoering van) werken in een
leergebied
 werkt volgens de in de
organisatie geldende afspraken,
procedures en systemen, bijv.
leerlingvolgsysteem
 benoemt de relatie tussen de
schoolorganisatie en het
gehanteerde onderwijsconcept
6.
Samenwerken met de omgeving
omschrijving van de competentie:
De leraar vo/bve heeft de verantwoordelijkheid voor het contact met de ouders of verzorgers van de
leerlingen en voor de afstemming van zijn zorg voor de leerlingen met die van anderen buiten de
school. Bovendien is hij medeverantwoordelijk voor het goed functioneren van de samenwerking van
zijn school met andere (buurt)instellingen, stage- en leerbedrijven. Van de leraar vo/bve wordt
verwacht dat hij zijn verantwoordelijkheid het samenwerken met de omgeving van de school erkent en
dat hij goed samenwerkt met mensen en instellingen die betrokken zijn bij de zorg voor de leerlingen
en bij de school.De leraar die competent is op het gebied van samenwerken in de omgeving draagt bij
aan goede relaties van de school met ouders, vervolgonderwijs, en met instellingen en bedrijven in de
fysieke omgeving van de school. Bijvoorbeeld, zo’n leraar:

draagt bij aan het onderhouden van relaties met externe belanghebbenden, vooral met
ouders

gebruikt de omgeving als onderdeel van een krachtige leeromgeving.
pag. 34
Handleiding Werkplekleren jaar 1 en 2 vt 2014-2015
HvA Onderwijs & Opvoeding
tweedegraads lerarenopleidingen
de doelen van de competentie ‘samenwerken met de omgeving’:
hoofdfasebekwaam
afstudeerbekwaam
startbekwaam
De student kan:
 de wijze waarop de
school contacten
onderhoudt met de
buitenwereld waarnemen
en beschrijven.
De student kan:
 deelnemen aan contacten
met de buitenwereld, bijv.
ouders, zo mogelijk ook
bedrijven of instellingen in
de beroepscontext;
 mogelijkheden
onderzoeken die de
omgeving (in brede zin) van
de school biedt voor het
leren in zijn vak- of
leergebied.
De afgestudeerde kan:
 relaties leggen en onderhouden
met externe belanghebbenden
(ouders; bedrijven of instellingen in
de beroepscontext) en daarbij
effectief te communiceren;
 initiatieven nemen om de omgeving
(in brede zin) van de school te
benutten als onderdeel van een
krachtige leeromgeving voor
leerlingen;
 zich bewust tonen van de
maatschappelijke rol van de school
en van het verband tussen
omgeving en onderwijsconcept;
 zijn opvattingen en werkwijzen
m.b.t. externe relaties
verantwoorden.
gedragsindicatoren, enkele voorbeelden:
niveau 1: de student …
niveau 2: de student …
 onderzoekt hoe de school
werkt aan
omgevingsonderwijs
 doet een voorstel voor een
eenvoudig project met het
eigen vak in de omgeving
van de school
 onderzoekt op welke wijze
de school contact
onderhoudt met ouders
 onderzoekt op welke wijze
de school rekening houdt
met verschillen in
ouderparticipatie in
verschillende
bevolkingsgroepen
 onderzoekt de omgeving van de
school op toepassingen van het
eigen vak/leergebied
 ontwikkelt en voert projecten uit
met medewerking van
instellingen/bedrijven waarin
leerlingen het vak/leergebied
kunnen toepassen
 houdt contact met
personen/instellingen die fungeren
als opdrachtgevers in het kader
van het natuurlijk leren
 observeert bij en voert zo mogelijk
gesprekken met ouders
 is bekend met de (sociaaleconomische, culturele)
achtergronden van ouders en
speelt daar zo nodig op in.
7.
niveau 3: de docent…..
 voert oudergesprekken, hanteert
daarbij relevante
gespreksvaardigheden en houdt
rekening met verschillen in
achtergrond
 raadpleegt reeds aanwezige
informatie, registreert nieuwe
informatie en stelt anderen in de
gelegenheid hier gebruik van te
maken
 verantwoordt professionele
opvattingen aan ouders en andere
belanghebbenden en past zonodig
in gezamenlijk overleg zijn werk
aan
 benoemt alternatieve wijzen van
omgaan met de omgeving, in
relatie tot verschillende
onderwijsconcepten.
Werken aan de eigen beroepsidentiteit; competent in reflectie en ontwikkeling
omschrijving van de competentie:
De leraar vo/bve is verantwoordelijk voor zijn eigen professionele ontwikkeling.
Van de leraar vo/bve wordt verwacht dat hij zijn verantwoordelijkheid voor zijn eigen professionele
ontwikkeling erkent en dat hij zowel zijn opvattingen over het leraarschap als ook zijn eigen
bekwaamheid onderzoekt, expliciteert en ontwikkelt.
De leraar die competent is in reflectie en ontwikkeling werkt voortdurend aan eigen
professionalisering. Bijvoorbeeld, zo’n leraar:

weet goed wat hij/zij belangrijk vindt in het leraarschap en van welke waarden, normen en
onderwijskundige visie hij/zij uitgaat

heeft een goed beeld van eigen competenties en de eigen sterke en zwakke kanten

werkt op en planmatige wijze aan de eigen ontwikkeling.
Handleiding Werkplekleren jaar 1 en 2 vt 2014-2015
pag. 35
HvA Onderwijs & Opvoeding
tweedegraads lerarenopleidingen
de doelen van de competentie ‘reflectie en ontwikkeling’:
hoofdfasebekwaam
afstudeerbekwaam
startbekwaam
De student kan:
 reflecteren op de
eigen sterke en
zwakke kanten;
 feedback verzamelen
van anderen op zijn
functioneren;
 ten aanzien van de
praktijksituatie een
onderzoekende
houding tonen;
 een aanzet tot een
visie op het
leraarschap in een
diverse samenleving
formuleren.
De student kan:
 de eigen competenties en de
sterke en zwakke kanten
daarin benoemen;
 met behulp van reflectie en
feedback systematisch
werken aan het verbeteren
van zijn functioneren;
 een uitgewerkte en
persoonlijke visie op het
leraarschap in een diverse
samenleving verwoorden;
 de eigen praktijkervaringen
vanuit theoretische kaders
(vakdidactisch, intercultureel,
ontwikkelingspsychologisch)
duiden en analyseren
 een vraag of probleem in de
eigen beroepspraktijk
methodisch onderzoeken.
De afgestudeerde kan:
 een goed beeld geven van de eigen
competenties en de sterke en zwakke
kanten daarin, en planmatig werken aan
de eigen ontwikkeling;
 de eigen beroepspraktijk onderzoeken
en daarvan verslag doen;
 zijn persoonlijke visie op leren, op
leerlingen en op leraarschap verwoorden
en verantwoorden, mede op basis van
theoretische concepten, van actuele
inzichten en van relevante
maatschappelijke ontwikkelingen;
 zich ontwikkelen vanuit zijn visie; de
samenhang verwoorden van die visie
met met het beleid van de school en met
relevante ontwikkelingen in de
(multiculturele) samenleving, in zijn
vakgebied en in de beroepscontext en/of
het vervolgonderwijs.
gedragsindicatoren, enkele voorbeelden:
niveau 1: de student …
niveau 2: de student …
niveau 3: de docent…..
 reflecteert op eigen
sterke en zwakke kanten
 beschrijft leerdoelen voor
de hoofdfase
 analyseert situaties vanuit
docentperspectief en niet
meer vanuit
leerlingperspectief
 is zich bewust van deze
perspectiefwisseling
 handelt vanuit de
docentrol in een groep
leerlingen
 onderhoudt contacten
met eigen jaargroep en
medestagiaires
 geeft en ontvangt
feedback
 stelt onderzoeksvragen
over de praktijk op school
en beantwoordt deze in
een eenvoudig
onderzoek.
 reflecteert op eigen sterke en
zwakke kanten op basis van
ervaring en visie
 reflecteert op persoonlijke
kwaliteiten
 is begaan met leerlingen, maar
neemt geen verantwoordelijkheden
van leerlingen over
 kent de grenzen van de eigen
invloed
 verwijst leerlingen met problemen
tijdig door zonder zelf de rol van
hulpverlener op zich te nemen
 onderhoudt contacten met
studenten van eigen opleiding en
medestagiaires
 leest vakliteratuur
 bezoekt (regionale) bijeenkomsten
over onderwijsproblematiek.
 neemt actief deel aan collegiale
consultatie en intervisie
 onderzoekt de invloed van de
eigen normen, waarden en (voor)oordelen op het eigen
beroepsmatig handelen.
 onderzoekt de eigen
beroepspraktijk methodisch, op
basis van een onderzoeksvraag en
en een theoretisch kader, en doet
daarvan verslag
 werkt planmatig aan zijn ontwikkeling en
maakt daarbij gebruik van de kaders die
de school biedt (bijv. POP.
Teamontwikkelingsplan, IBP)
 brengt onder woorden wat hij belangrijk
vindt in het docentschap en van welke
waarden, normen en onderwijskundige
opvattingen hij uitgaat.
 benut verschillende mogelijkheden om
zichzelf te ontwikkelen, zoals het
bijhouden van vakliteratuur, het volgen
van trainingen en opleidingen, maar ook
het deelnemen aan vernieuwingsprojecten
en onderzoek en het oppakken van
nieuwe taken.
 staat open voor andere visies en ideeën
en probeert die daadwerkelijk uit.
 stemt zijn ontwikkeling af op het beleid
van de school
 onderzoekt de eigen ontwikkeling vanuit
eigen keuzes op het terrein van
pedagogisch didactische aanpak en
verantwoordt deze keuzes op conceptueel
niveau;
 reflecteert kritisch op de eigen culturele
bepaaldheid en de doorwerking in zijn
handelen m.b.t. leerlingen en collega’s
 pakt een eigen praktijkvraag of –probleem
aan met behulp van een
praktijkonderzoek.
pag. 36
Handleiding Werkplekleren jaar 1 en 2 vt 2014-2015
HvA Onderwijs & Opvoeding
tweedegraads lerarenopleidingen
Fasen van betrokkenheid
Een manier om een beeld te krijgen in hoeverre iemand vordert in het ontwikkelen van competenties
is het zogeheten betrokkenheidmodel. Dit model gaat ervan uit dat iedereen die geconfronteerd wordt
met een nieuwe situatie die bepaalde handelingen vereist, een aantal fasen doorloopt om competent
te kunnen handelen. In elke fase staat het betrokken zijn op (hoofdzakelijk) één aspect van de situatie
centraal. We zullen dit model toelichten voor het leerproces van een toekomstige leraar.
fase 1: ik-betrokkenheid. In dit stadium is de student bezig met zichzelf, hoe hij overkomt, met de
eigen rol en hoe hij zichzelf zo handig mogelijk kan ‘redden’. Hij vraagt zich af: ben ik wel
verstaanbaar, kan ik wel orde houden, maken de leerlingen geen grapjes over mijn uiterlijk of kleding,
vinden ze me wel aardig, weet ik wel genoeg, wat verwacht de school van me, zien de docenten in de
docentenkamer me wel zitten, enz. Kortom: overleven. Hierbij passen ook de principes van het eerste
bekwaamheidsniveau: oriënteren, observeren, assisteren, nog weinig zelfstandig opereren.
fase 2: taak-betrokkenheid. Pas wanneer er meer zelfvertrouwen is, kan de student meer
systematische aandacht hebben voor zijn taken. Hij hoeft zich niet meer zo druk te maken over hoe
hij “overkomt”, er is tijd om zich af te vragen hoe je structuur in je les moet brengen, welke
werkvormen je het best kunt gebruiken, hoe je een les zo kunt beginnen dat je onmiddellijk alle
leerlingen bij de les hebt, hoe je een toets moet maken enz. Dit alles echter nog zonder veel oog voor
de leerlingen die het betreft, de zin van de lesstof voor die leerlingen enz. Nog steeds staat het 'ik' van
de student centraal, maar dan gericht op het goed uitvoeren van zijn taak en de ontwikkeling van zijn
kennis en vaardigheid. Hierbij passen: plannend, analyserend en zelfstandig actief zijn.
fase 3: leerling-betrokkenheid. Wat is goed onderwijs voor deze leerlingen? In deze fase overstijgt de
student de pure ambachtelijkheid en gaat nadenken over de zin van onderwijs met het oog op de
specifieke leerlingengroep die hij voor zich heeft, de verschillen tussen leerlingen, etc. Het ‘ik’ van de
student staat niet meer centraal, hij richt zich meer op de leerlingen. Hij stelt zich vragen als: Krijgt
iedereen wel genoeg aandacht van mij? Welke leerlingen hebben extra begeleiding nodig? Wat is er
mis met die leerling? Leren ze wel wat ze moeten leren? enz.
In de activiteiten zijn nu duidelijk het analyseren, systematisch plannen, reflecteren en zelfstandig
handelen te herkennen, zoals dat past bij het niveau van de LiO-vaardigheid.
fase 4: school-betrokkenheid. Wanneer de student voldoende vaardigheid en zekerheid heeft
ontwikkeld op vakmatig, didactisch en pedagogisch gebied ontstaat er ruimte om aandacht te geven
aan de bredere context van zijn lessen. Hoe wordt onderwijs vormgegeven in deze (school)organisatie
en hoe functioneer ik daarin? Hoe ontwikkel ik mij tot professioneel medewerker? De school en de
omgeving daarvan, het onderwijs als geheel komen in beeld. Hij kan een bijdrage gaan leveren aan
het team, de schoolorganisatie en het ontwikkelen van nieuwe onderwijskundige visies, etc.
Hierin komt het startbekwame beheersingsniveau van de competenties in beeld: de bijna-docent toont
zich standpuntbepalend, professioneel alternatieven overwegend, zowel individueel als in overleg met
anderen handelend.
De verschillende fasen zijn niet strikt te scheiden, bovendien verschillen de wijze en het tempo van het
doorlopen per individu. Ook zal bij een start in een andere
setting (bijv. in een volgend jaar op een nieuwe school)
ik
mijn les
mijn
eerst weer een zekere mate van ik-betrokkenheid te zien
leerlingen
zijn. Reflectie en intervisie moeten studenten helpen in
het doorlopen van deze fasen en stimuleren dat
overgangen naar een volgend stadium worden gemaakt.
onze visie
mijn team
Studenten die in de “ik-fase” (fase 1 en 2) blijven steken,
ontwikkelen zich onvoldoende tot professioneel
leerkracht. Uiteindelijk zal een meer ervaren docent actief
onze school
mijn school
bijdragen aan de ontwikkeling van de school (“onze”
school) en van de schoolvisie, en zijn eigen ontwikkeling
en rol daaraan toetsen. Waarmee ideaal gesproken een
cyclus ontstaat, zoals in de figuur is weergegeven.
Handleiding Werkplekleren jaar 1 en 2 vt 2014-2015
pag. 37
HvA Onderwijs & Opvoeding
tweedegraads lerarenopleidingen
pag. 38
Handleiding Werkplekleren jaar 1 en 2 vt 2014-2015
HvA Onderwijs & Opvoeding
tweedegraads lerarenopleidingen
Bijlage 3 formulier Beginsituatie
Haal dit formulier als Word-bestand van het HvA-intranet om het digitaal in te vullen.
TIP: sla het op onder een naam die begint met de datum in de volgorde jj-mm-dd en vervolgens het
soort formulier en je eigen naam. Voorbeeld: 140125 beginsituatie mijnnaam.doc Zo kan je je eigen
documenten altijd op datum sorteren én is voor begeleiders aan wie je dit mailt meteen duidelijk wat
en van wie het is, en van wanneer. SVP wel eerst even deze uitleg wissen!
Toelichting formulier beginsituatie:
Beschrijf je beginsituatie bij elk van de competenties, en geef aan hoe je jezelf daarbij inschat op de
schaal sterk/goed/matig/zwak, of eventueel: weet niet. Het uitgangspunt voor eerstejaars studenten is
de ervaring in het werken met (jonge) mensen buiten het onderwijs; denk aan sport, vereniging,
hobby’s, baan of eerdere opleiding enz. Probeer daar opgedane ervaringen te “vertalen” naar een
onderwijssituatie. Hogerejaars studenten verwijzen naar de competentieontwikkeling die heeft
plaatsgevonden in het werkplekleren van het voorafgaande jaar.
naam student ………….
opleiding
………….
naam school ………….
opl.jaar …….. datum
………….
1. Interpersoonlijk competent
beschrijving:
2. Pedagogisch competent
Op dit gebied vind ik mijzelf:
zwak / matig / goed / sterk / weet niet (omcirkelen)
beschrijving:
3. Vakinhoudelijk en didactisch
competent
4. Organisatorisch competent
Op dit gebied vind ik mijzelf:
zwak / matig / goed / sterk / weet niet (omcirkelen
beschrijving:
Op dit gebied vind ik mijzelf:
zwak / matig / goed / sterk / weet niet (omcirkelen)
beschrijving:
Op dit gebied vind ik mijzelf:
zwak / matig / goed / sterk / weet niet (omcirkelen)
5. Competent in samenwerken in een
team
beschrijving:
Op dit gebied vind ik mijzelf:
zwak / matig / goed / sterk / weet niet (omcirkelen)
6. Competent in samenwerken met de
omgeving van de school
7. Competent in reflectie en
ontwikkeling
beschrijving:
Op dit gebied vind ik mijzelf:
zwak / matig / goed / sterk / weet niet (omcirkelen)
beschrijving:
Op dit gebied vind ik mijzelf:
zwak / matig / goed / sterk / weet niet (omcirkelen)
Handleiding Werkplekleren jaar 1 en 2 vt 2014-2015
pag. 39
HvA Onderwijs & Opvoeding
tweedegraads lerarenopleidingen
pag. 40
Handleiding Werkplekleren jaar 1 en 2 vt 2014-2015
HvA Onderwijs & Opvoeding
tweedegraads lerarenopleidingen
Bijlage 4 formulier Persoonlijk ActiviteitenPlan (PAP)
Haal dit formulier als Word-bestand van het HvA-intranet om het digitaal in te vullen.
TIP: sla het op onder een naam die begint met de datum in de volgorde jj-mm-dd en vervolgens het
soort formulier en je eigen naam. Voorbeeld: 140125 PAP mijnnaam.doc Zo kan je je eigen
documenten altijd op datum sorteren én is voor begeleiders aan wie je dit mailt meteen duidelijk wat
en van wie het is, en van wanneer. SVP wel eerst even deze uitleg wissen!
Toelichting formulier PAP:
Het PAP volgens de gemaakte afspraken inleveren bij of opsturen naar de werkbegeleider op de
school en de HvA-begeleider.
naam student ………….
opleiding
………….
naam school ………….
opl.jaar …….. datum waarvoor dit PAP geldt ………….
Leerwerkactiviteiten voor de komende week:
Met welke leerdoelen of leervragen wil ik komende week op de school aan de slag?
Hulpvragen hierbij:
Wat wil ik doen
Wat vind ik belangrijk?
Wat wil ik kunnen?
Wat ga ik doen?
Wat wil ik weten?
Bij welke competentie(s) passen deze leerdoelen?
Welke leerwerkactiviteiten ga ik uitvoeren ? Hoe en wanneer precies?
Hoe ga ik deze activiteiten voorbereiden? Wie of wat heb ik daarbij nodig?
Wat voor portfoliomateriaal (producten, feedback, bewijzen) kan ik daarbij verzamelen?
Reflectie op de leerwerkactiviteiten van de vorige week:
Wat heb ik de afgelopen week als het meest leerzaam ervaren?




Beschrijf je ervaring zo objectief en conreet mogelijk
Kan ik een relatie leggen met theorie (vanuit vak, vanuit Opgroeien, vanuit VWPL-1)?
Kan ik een relatie leggen met de competenties?
Welke nieuwe vragen roept deze ervaring op? Wat vind ik belangrijk? Wat zou ik meer willen weten?
Handleiding Werkplekleren jaar 1 en 2 vt 2014-2015
pag. 41
HvA Onderwijs & Opvoeding
tweedegraads lerarenopleidingen
pag. 42
Handleiding Werkplekleren jaar 1 en 2 vt 2014-2015
HvA Onderwijs & Opvoeding
tweedegraads lerarenopleidingen
Bijlage 5 het functioneringsgesprek voor duale studenten
Deze bijlage is alleen voor studenten die het duale traject volgen.
Doel
Bij duale studenten heeft de in alle leerwerktrajecten gebruikelijke tussenevaluatie de vorm van een
functioneringsgesprek, dat wordt gehouden tussen een medewerker van de school en de werknemerstudent. Het resultaat van het gesprek zal schriftelijk worden vastgelegd. De werknemer-student
bespreekt dit resultaat met zijn opleidingsbegeleider.
Indien de uitkomst van het functioneringsgesprek positief is, zal de aanstelling van de werknemerstudent worden verlengd tot het einde van het studiejaar. Indien wenselijk zullen de taken opnieuw
worden geformuleerd, dit in overleg met opleidingsbegeleider. Indien de uitkomst negatief is, bestaat
de mogelijkheid om het dienstverband te beëindigen. Dit gebeurt indien er geen reëel vooruitzicht
bestaat op verbetering van de situatie en na overleg met de opleidingsbegeleider.
Procedure
 De werknemer-student zorgt tijdig voor een afspraak, zodanig dat het functioneringsgesprek
uiterlijk halverwege het leerwerktraject plaatsvindt.
 De werknemer-student informeert de school over doel en inhoud door middel van deze bijlage.
 De werknemer-student en de school maken vooraf aan elkaar hun gesprekspunten kenbaar.
 De werknemer-student maakt een schriftelijk verslag van het gesprek dat ter goedkeuring aan de
school wordt voorgelegd. Na goedkeuring wordt het verslag door beide partijen ondertekend.
 De werknemer-student bespreekt het verslag met zijn opleidingsbegeleider.
Inhoud
1. Als gesprekspunten vanuit de opleiding dienen aan de orde te komen:
 de verschillende soorten en de diversiteit van de werkzaamheden en de mate waarin deze
passend zijn bij de opleidingsdoelen;
 de uitvoering van de werkzaamheden: kwaliteit van de uitvoering, de zwaarte en de tijdbelasting
van de uitvoering, het resultaat;
 het welbevinden van de werknemer-student in de werkomgeving: de omgang met de collega’s
op de school, de omgang met leerlingen;
 de begeleiding van de werknemer-student vanuit de school en vanuit de opleiding;
 wensen en voornemens ten aanzien van het vervolg van het traject.
2. De werknemer-student maakt indien gewenst tijdig eigen gesprekspunten kenbaar aan de school.
3. De school maakt indien gewenst tijdig eigen gesprekspunten kenbaar aan de werknemer-student.
Verantwoordelijkheden
De school is verantwoordelijk voor:
 deelname aan het gesprek door een functionaris van de school en inbreng van gesprekspunten;
 controle en ondertekening van het verslag door de functionaris van de school;
 indien van toepassing: overleg over het bijstellen van de taken van de werknemer-student;
 Indien van toepassing: overleg over de beëindiging van het dienstverband
De werknemer-student is verantwoordelijk voor:
 het initiatief tot het houden van een functioneringsgesprek en het inbrengen van gesprekspunten;
 het maken van een schriftelijk verslag en zorgen voor controle en ondertekening daarvan;
 indien van toepassing: overleg over het bijstellen van de taken van de werknemer-student;
 Indien van toepassing: overleg over de beëindiging van het dienstverband
De opleidingsbegeleider van de werknemer-student is verantwoordelijk voor:
 bespreking van het ondertekende verslag met de werknemer-student;
 indien van toepassing: overleg over het bijstellen van de taken van de werknemer-student;
 Indien van toepassing: overleg over de beëindiging van het dienstverband
Handleiding Werkplekleren jaar 1 en 2 vt 2014-2015
pag. 43
HvA Onderwijs & Opvoeding
tweedegraads lerarenopleidingen
pag. 44
Handleiding Werkplekleren jaar 1 en 2 vt 2014-2015
HvA Onderwijs & Opvoeding
tweedegraads lerarenopleidingen
Bijlage 6 overeenkomst Werkplekleren
Onderstaande tekst is de overeenkomst tussen student, school en opleiding voor alle
leerwerktrajecten van de tweedegraads lerarenopleiding van de Hogeschool van Amsterdam
Onderwijs & Opvoeding. Zodra de student, de school en het stagebureau van de opleiding het
leerwerktraject hebben bevestigd in het registratiesysteem Centuri, wordt deze overeenkomst geacht
van kracht te zijn.
OVEREENKOMST WERKPLEKLEREN
betreffende leerwerktrajecten in het kader van de tweedegraads lerarenopleiding van de
Hogeschool van Amsterdam
Partijen,
1. de gezamenlijke tweedegraads lerarenopleidingen binnen het Domein Onderwijs en Opvoeding
van de Hogeschool van Amsterdam, hierna te noemen de opleiding;
2. de student, ingeschreven bij de onder 1 bedoelde opleiding, hierna te noemen de student;
3. de school voor voortgezet onderwijs of middelbaar beroepsonderwijs waar de student in het kader
van zijn opleiding een leerwerktraject (stage) loopt, hierna te noemen de school,
verklaren als volgt te zijn overeengekomen.
Artikel 1
doel van deze overeenkomst
Deze Overeenkomst Werkplekleren heeft tot doel afspraken tussen partijen vast te leggen met
betrekking tot een leerwerktraject, als onderdeel van de opleiding van de student, op de school. Deze
afspraken beogen het realiseren van optimale voorwaarden voor het leerproces van de student en het
vastleggen van verantwoordelijkheden van partijen.
Artikel 2
aard en inhoud van het leerwerktraject
1. Het leerwerktraject waarop deze overeenkomst betrekking heeft is een integraal onderdeel van de
opleiding van de student tot tweedegraads leraar en heeft tot doel de student in de gelegenheid te
stellen competenties te verwerven in de onderwijspraktijk.
2. De in lid 1 bedoelde competenties zijn de zeven algemene competenties voor het beroep van
leraar en de uitwerking daarvan in leerdoelen voor ieder leerjaar van de opleiding, zoals
vastgelegd in de Handleiding Werkplekleren van de opleiding voor het lopende collegejaar.
3. De student, de begeleider vanuit de opleiding en de begeleider op de school stellen in overleg de
door de student uit te voeren werkzaamheden en leeractiviteiten vast. Daarbij zijn de
bovengenoemde competenties en algemene leerdoelen uitgangspunt en wordt maximaal rekening
gehouden met wensen en mogelijkheden van de school, verplichtingen vanuit de opleiding en de
eigen voorkeuren en leerdoelen van de student. Vanaf het tweede jaar van de opleiding legt de
student zijn eigen leerdoelen vast in een Persoonlijk Ontwikkelingsplan (POP). Dit POP legt hij
binnen drie weken na de start van het leerwerktraject ter goedkeuring voor aan de begeleiders
van de opleiding en van de school.
Artikel 3
begeleiding en beoordeling
1. Vanuit de opleiding wordt de student in het leerwerktraject begeleid door een docent/begeleider.
Op de school wordt de student begeleid door een docent, de werkbegeleider. De begeleiding van
de student door de werkbegeleider bestaat uit specifieke (o.a. vak- en vakdidactische) begeleiding
als studerende. De werkbegeleider, de begeleider vanuit de opleiding en de student maken in
overleg nadere afspraken over de begeleiding en leggen deze afspraken schriftelijk vast.
2. De beoordeling van het leerwerktraject komt tot stand op basis van input van de werkbegeleider
en eventueel anderen binnen de school, van de student zelf en van de begeleider van de
opleiding. Voor de beoordeling worden de procedures en instrumenten gebruikt zoals beschreven
in de Handleiding Werkplekleren van de opleiding voor het lopende collegejaar, of eventueel
daarvan afwijkende, specifiek tussen de school en de opleiding afgesproken en vastgelegde,
procedures en instrumenten. De opleiding is wettelijk eindverantwoordelijk voor de beoordeling
Handleiding Werkplekleren jaar 1 en 2 vt 2014-2015
pag. 45
HvA Onderwijs & Opvoeding
tweedegraads lerarenopleidingen
Artikel 4
registratie en organisatie
1. Voor de plaatsing van de student in een leerwerktraject op een school en de registratie daarvan
1
gelden de procedures van de opleiding . Partijen geven via het registratiesysteem van de
opleiding ieder een definitieve bevestiging van het leerwerktraject, waarmee zij zich akkoord
verklaren met deze Overeenkomst Werkplekleren. De opleiding geeft met deze bevestiging tevens
aan dat de student gerechtigd is het betreffende leerwerktraject te lopen.
2. Wat betreft start- en einddatum van het leerwerktraject en de voor de inzet van de student
beschikbare weekdagen gelden voor voltijdstudenten de standaardregelingen zoals gepubliceerd
in de Informatiebrochure Werkplekleren van de opleiding. De school, de opleiding en de student
kunnen hiervan afwijkende afspraken maken, mits deze minstens even veel ruimte voor het
leerproces bieden als de standaardregelingen.
3. De student houdt zich aan de regiovakanties van de school. Het leerwerktraject op de school wordt
niet onderbroken door de tentamen- of verwerkingsweken op de opleiding, echter wel door
eventuele verplichte excursies van de opleiding. Tentamens in het eigen opleidingsjaar van de
student worden niet geroosterd op voor het werkplekleren vrijgehouden weekdagen. Voor
tentamens buiten het eigen opleidingsjaar die eventueel op een afgesproken stagedag vallen,
zoeken student en school in overleg een oplossing.
Artikel 5
combinatie leerwerktraject en aanstelling op de school
Een leerwerktraject op een school kan gecombineerd zijn met een aanstelling als docent of
onderwijsassistent op die school. In die situatie gelden onderstaande bepalingen.
1. Deze overeenkomst regelt alleen zaken die betrekking hebben op het leerproces van de student
in het leerwerktraject op de school en de afstemming daarvan op betaalde werkzaamheden op de
school. Voor de betaalde werkzaamheden als zodanig sluiten de student/werknemer en de school
los van deze overeenkomst een arbeidsovereenkomst.
2. Partijen maken, teneinde voldoende ruimte voor het leerproces van de student te garanderen,
afspraken over de inzetbaarheid van de student betreffende de taakomvang:
 bij aanstelling als (onbevoegd) docent een maximaal aantal te geven lessen, te weten voor
derdejaars max. 8 klokuren/week en voor vierdejaars max. 12 klokuren/week, bij een duale
aanstellingen als onderwijsassistent max. 1 dag/week;
3. De door de student/werknemer uit te voeren werkzaamheden omvatten:
 betaalde werkzaamheden zoals vastgelegd in de in lid 1 bedoelde arbeidsovereenkomst,
tevens zo veel mogelijk passend binnen de opleidingskaders van de lerarenopleiding,
 daarnaast leeractiviteiten die het verwerven van competenties in de volle breedte beogen en die
gebaseerd zijn op het Persoonlijk Ontwikkelingsplan (POP) van de student.
4. De begeleiding van de student/werknemer door de school bestaat niet alleen uit de begeleiding
als (nieuwe) docent in de school, maar ook uit specifieke (o.a. vak- en vakdidactische) begeleiding
als studerende.
Artikel 6
gedragsregels
Elke school heeft eigen regels en kent een eigen cultuur, welke kunnen afwijken van die van de
opleiding of van de verwachtingen en de belevingswereld van de student. De opleiding vindt het van
belang dat een student op een goede manier met zulke verschillen leert om te gaan, ter voorbereiding
op de toekomstige beroepsuitoefening. Daarbij is uitgangspunt het “basisbeginsel” van de Hogeschool
van Amsterdam, dat als volgt is omschreven:
De HvA zal haar doelstelling realiseren op een wijze die getuigt van respect voor de
uiteenlopende godsdienstige, culturele, levensbeschouwelijke en maatschappelijke
overtuigingen en stromingen, voor zover deze in overeenstemming zijn met de Grondwet.
De opleiding verwacht dan ook dat studenten niet alleen op het instituut, maar ook tijdens het
leerwerktraject handelen én worden behandeld met inachtneming van dit uitgangspunt.
1
Deze worden jaarlijks gepubliceerd in de Informatiebrochure Werkplekleren van de opleiding en in
informatiebrieven aan de studenten.
pag. 46
Handleiding Werkplekleren jaar 1 en 2 vt 2014-2015
HvA Onderwijs & Opvoeding
tweedegraads lerarenopleidingen
Artikel 7
geheimhouding
De student bewaart zowel tijdens als na het dienstverband geheimhouding betreffende alle informatie
die als vertrouwelijk is aangemerkt.Voor zover informatie vertrouwelijk is, doch essentieel is voor de
beoordeling van de student, wordt door de school inzage verschaft in deze informatie onder conditie
van geheimhouding. Voor het overige staat het de opleiding vrij om de door de student opgedane
praktijkervaringen en overige informatie die door de school aan de opleiding is verstrekt, te gebruiken
in het onderwijs.
Artikel 8
aansprakelijkheid
Het leerwerktraject vindt plaats onder behoud van de eigen en wettelijke verantwoordelijkheden van
partijen. De student zal de in het belang van orde en veiligheid gegeven gedragsregels en
voorschriften zoals deze voor het personeel van de school gelden, in acht nemen en overigens elke
onveilige handeling vermijden. De school stelt de student op de hoogte van deze regelingen. Als een
student tijdens het leerwerktraject schade veroorzaakt aan derden behoort de
aansprakelijkheidsverzekering van de school deze schade te dekken. Voor schade bij de school zelf,
die veroorzaakt is door de student, is er geen aansprakelijkheid. Als een student schade oploopt
tijdens het leerwerktraject kan de student de school aansprakelijk stellen.
Artikel 9
duur en beëindiging van de overeenkomst
1
Deze overeenkomst vangt aan op het moment dat partijen in het registratiesysteem van de
opleiding akkoord gaan met het onderhavige leerwerktraject en eindigt van rechtswege aan het
einde van een schooljaar.
2
In afwijking van het vorige lid eindigt deze overeenkomst tussentijds, zonder dat opzegging
vereist is, indien:
 de student zijn inschrijving als student van de opleiding aan de lerarenopleiding beëindigt en de
inschrijving niet onmiddellijk verlengt;
 de lerarenopleiding van mening is dat het onderwijsprogramma van de student zodanig
vertraging oploopt dat een substantiële studieachterstand dreigt te ontstaan;
 zowel de student als de opleiding van oordeel zijn dat de door de school aan de student
opgedragen werkzaamheden zich op geen enkele wijze verhouden tot de vooraf
overeengekomen leerdoelen, en de school na sommering daartoe, niet bereid is gebleken
hieraan alsnog te voldoen;
 zowel de school als de opleiding van oordeel zijn dat de student de opgedragen
werkzaamheden niet naar behoren vervult en de student na sommering daartoe niet bereid is
gebleken hieraan alsnog te voldoen.
3
Indien de overeenkomst tussentijds wordt beëindigd, dient de student – wanneer deze blijft
ingeschreven aan de opleiding - alsnog aan de eisen te voldoen die bij het leerwerktraject
behoren, zoals deze zijn vastgelegd in de Onderwijs- en Examenregeling (OER). In overleg met
de mentor van de opleiding wordt bepaald of, en zo ja voor welke onderdelen van het
leerwerktraject de student vrijstelling verkrijgt.
Artikel 10
slotbepalingen
1
In alle omstandigheden geldt dat de onderwijs- en examenregeling van de tweedegraads
lerarenopleidingen binnen het Domein Onderwijs en Opvoeding van de Hogeschool van
Amsterdam van toepassing is, daarin begrepen de beroepsmogelijkheden van de student in
geval van een geschil inzake de beoordeling van het werkplekleren.
2
In gevallen waarin deze overeenkomst niet voorziet zijn partijen gehouden om in goed onderling
overleg naar een oplossing te zoeken.
Handleiding Werkplekleren jaar 1 en 2 vt 2014-2015
pag. 47
HvA Onderwijs & Opvoeding
tweedegraads lerarenopleidingen
pag. 48
Handleiding Werkplekleren jaar 1 en 2 vt 2014-2015
HvA Onderwijs & Opvoeding
tweedegraads lerarenopleidingen
Bijlage 7 scholen en begeleiders in soorten
De lerarenopleiding van de HvA onderhoudt ten behoeve van leerwerktrajecten van haar studenten
jaarlijks contact met enkele honderden scholen in vo en mbo. Naar de aard van de samenwerking
onderscheiden we opleidingsscholen, samenwerkingsscholen en overige (‘losse’) scholen. De HvA
streeft er naar om studenten zo mogelijk te plaatsen op opleidingsscholen of samenwerkingsscholen.
De redenen hiervoor zijn dat er op deze scholen vaste begeleiders vanuit de HvA actief zijn en dat
deze scholen beter bekend zijn met onze werkwijze. Daardoor is er meer garantie voor de kwaliteit
van het werkplekleren in deze scholen.
Op het HvA-intranet staan lijsten met opleidings- en samenwerkinsgscholen en hun contactpersonen.
Opleidingsscholen
Deze scholen werken nauw samen met de HvA en nemen een rol als mede-opleider op zich. Er zijn
voor de student ruime mogelijkheden voor een brede competentieontwikkeling en er is goede
begeleiding van de student. Werkbegeleiders zijn i.h.a. getraind in het begeleiden van studenten. De
school biedt leerwerktaken aan: een combinatie van voor de school nuttige taken en leeractiviteiten
van de student. Soms worden die door de school aangeboden als betaald werk; we spreken dan van
duaal werkplekleren. Op opleidingsscholen draait verder een schoolgroep. Hierin komen alle
studenten die op de school een leerwerktraject lopen bij elkaar om van en met elkaar te leren. En op
een aantal opleidingsscholen wordt Beroepsopdracht op locatie aangeboden.
In 2009 heeft het Ministerie van OCW landelijk een 29-tal samenwerkingsverbanden van vo-scholen
en opleidingen erkend als opleidingsschool. De HvA lerarenopleiding maakt deel uit van negen van
deze erkende opleidingsscholen. In totaal vallen zo’n 70 schoollocaties onder de erkende
opleidingsscholen van de HvA. Daarnaast zijn er ca. 50 schoollocaties die als opleidingsschool met de
HvA samenwerken maar niet erkend zijn. Van de HvA-studenten doet ca. 60% een leerwerktraject op
een (al dan niet erkende) opleidingsschool. In nauwe samenwerking met al deze opleidingsscholen
maakt de HvA lerarenopleiding afspraken over werkwijze en kwaliteit, worden begeleiders en
schoolopleiders getraind en worden leerwerktaken en schoolgroepprogramma’s verder ontwikkeld.
Op iedere opleidingsschool is een instituutsopleider (IO) de contactpersoon en studentbegeleider
vanuit de HvA. Hij heeft naast een begeleidingstaak ook organiserende en coördinerende taken en
werkt nauw samen met de schoolopleider (SO) van de school. De schoolopleider (SO) is op een
opleidingsschool een medewerker van de school die samen met de instituutsopleider (IO) van de HvA
verantwoordelijk is voor inhoud en organisatie van het opleiden in de school. Samen geven zij vorm
en inhoud aan het opleiden in de school. Zij ontwikkelen een programma voor de schoolgroep en
voeren dit uit, zorgen dat er leerwerktaken voor de studenten beschikbaar zijn en ondersteunen de
werkbegeleiders bij hun begeleidingstaak. Over alle aspecten van het opleiden onderhouden zij ook
contact met de schoolleiding. De IO en de SO zijn eindverantwoordelijk voor de begeleing van alle
studenten op de school, maar hun begeleiding is meestal 'op afstand': de dagelijkse begeleiding
berust bij de werkbegeleiders op de school. De beoordeling van studenten komt in nauwe
samenwerking met de school tot stand, onder eindverantwoordelijkheid van de IO.
De werkbegeleider (WB) is een docent in de school die de inhoudelijke, dagelijkse begeleiding van
de student bij het werkplekleren verzorgt en de eerste aanspreekpersoon voor de student is. Dit
betekent dat hij de student wegwijs maakt, activiteiten afspreekt, voortgangsgesprekken voert, lessen
of andere activiteiten bijwoont en nabespreekt en een belangrijke inbreng heeft bij de tussen- en
eindbeoordeling.
Samenwerkingsscholen
Dit zijn scholen waarmee de HvA wel een vast contact heeft, maar die een veel minder vergaande rol
spelen in het opleiden dan opleidingsscholen. Bij het invullen van de leerwerktrajecten baseren deze
scholen zich op activiteiten (leertaken) die de opleiding aanreikt, met een beperkte eigen inbreng van
de school. Wel is er sprake van een goede begeleiding van de student, vaak zijn werkbegeleiders
getraind of hebben ervaring als begeleider. In sommige gevallen zijn ook op deze scholen
mogelijkheden voor duaal werkplekleren. Het aantal samenwerkingsscholen is ca. 20.
Handleiding Werkplekleren jaar 1 en 2 vt 2014-2015
pag. 49
HvA Onderwijs & Opvoeding
tweedegraads lerarenopleidingen
De lokale instituutsbegeleider (LIB) is de begeleider en contactpersoon vanuit de HvA voor een
aantal (gemiddeld vier) samenwerkingsscholen in één plaats of regio. Hij heeft op elk van die scholen
een coördinerende en begeleidende taak. Samen met de werkbegeleider zorgt hij voor de begeleiding
e
in de school. De 3 jaars studenten worden iet begeleid door de LIB, maar door een docent vanuit de
eigen vakopleiding van de student, om voldoende aandacht te kunnen geven aan de specifieke
vakinhoud en vakdidactiek. Deze docent wordt instituutsbegeleider (IB) genoemd.
De LIB zal de student in algemene zin ('op afstand') begeleiden, de dagelijkse begeleiding berust bij
de werkbegeleider op de school. Verder is de LIB verantwoordelijk voor de beoordeling.
De schoolcoördinator (SC) is een medewerker van de school die is aangewezen om het
werkplekleren in de school in algemene zin te organiseren en te coördineren. De SC is dan ook de
contactpersoon tussen de HvA en de school en werkt dus samen met de LIB. Voor vragen van
algemene aard over de school kan de student eventueel ook bij de SC terecht.
“Losse” scholen
Dit zijn scholen waarmee de HvA weinig contact heeft en die een beperkt aantal of niet ieder jaar
leerwerkplekken bieden. De HvA kan de kwaliteit van leer(werk)taken en van de begeleiding niet in
alle gevallen tevoren inschatten. De instituutsbegeleider (IB) is degene die vanuit de HvA op een
losse school begeleider is en ook verantwoordelijk is voor de beoordeling. . De IB is geen vaste
begeleider per school, maar wordt per geval aan een student toegewezen. De begeleiding door de IB
is beperkt in tijd ('op afstand'), de dagelijkse begeleiding berust bij de werkbegeleider op de school..
begeleiding samengevat in schema:
opleidingsschool
samenwerkingsschool
losse school
begeleiding
vanuit HvA
IO: instituutsopleider
(algemene begeleiding)
LIB: lokale instituutsbegeleider
(algemene begeleiding)
IB: instituutsbegeleider
(algemene begeleiding)
begeleiding
in de school
SO: schoolopleider
(organisatie en algemene
begeleiding)
SC: schoolcoördinator
(organisatie)
WB: werkbegeleider
(dagelijkse begeleiding)
WB: werkbegeleider
(dagelijkse begeleiding)
pag. 50
WB: werkbegeleider
(dagelijkse begeleiding)
Handleiding Werkplekleren jaar 1 en 2 vt 2014-2015