Herfst 2014 - Van Gompel

Download Report

Transcript Herfst 2014 - Van Gompel

NIEUWSBRIEF

HERFST 2014 DE UITWINNINGSVERGOEDING: ENKEL VOOR ÉCHTE HANDELSVERTEGENWOORDIGERS !

Werkgevers die een einde stellen aan de arbeidsovereenkomst van een handelsvertegenwoordiger - behalve om een dringende reden - weten dat zij rekening moeten houden met de betaling van een uitwinningsvergoeding en dat bovenop een opzeggingsvergoeding. Aangenomen wordt immers dat een handelsvertegenwoordiger naast het verlies van de dienst betrekking nog een bijzonder nadeel lijdt, met name het verlies aan cliënteel dat door zijn inspanningen tot het patrimonium van zijn ontslaggevende werkgever is gaan behoren. De uitwinningsvergoeding wenst dit bijzondere nadeel te vergoeden.

Om aanspraak te maken op deze vergoeding moet de handelsvertegenwoordiger eerst bewijzen dat hij een handelsvertegenwoordiger is in de zin van artikel 4 van de Arbeidsovereenkomstenwet, met name dat hij een werknemer is die klanten opspoort en bezoekt met het oog op het onderhandelen over en het sluiten van zaken. Hij mag dit niet occasioneel doen maar op een bestendige wijze.

Nadat het voorgaande is aangetoond, moet de handelsvertegenwoordiger de voorwaarden van een uitwinningsvergoeding nog vervullen. Hij moet meer dan één jaar in dienst zijn en het bewijs leveren dat hij cliënteel heeft aangebracht. Een uitwinningsvergoeding is niet verschuldigd indien de ontslaggevende werkgever bewijst dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst voor de handelsvertegenwoordiger geen nadeel betekent (bijvoorbeeld indien hij zijn aangemaakt cliënteel heeft kunnen overdragen naar zijn nieuwe werkgever).

Het bedrag van de uitwinningsvergoeding stemt overeen met het loon van drie maanden voor de handelsvertegenwoordiger die bij dezelfde werkgever was tewerkgesteld gedurende een periode van één tot vijf jaar. De vergoeding wordt verhoogd met het bedrag van één maand loon bij het ingaan van elke bijkomende vijfjaarlijkse dienstperiode bij dezelfde werkgever. Sedert 1 oktober 2013 is de uitwinningsvergoeding ook onderworpen aan de heffing van sociale zekerheidsbijdragen.

In de praktijk stelde zich meer dan eens de vraag of werknemers die verantwoordelijk waren voor de aangroei van cliënteel maar voor wie dit niet de hoofdbezigheid uitmaakte (vb. voor een zgn. “accountmanager”, een commercieel directeur,…) ook aanspraken konden laten gelden op een uitwinningsvergoeding: zij voerden taken uit van een handelsvertegenwoordiger maar deden dit niet op bestendige wijze. Het Grondwettelijk Hof heeft in een arrest van 10 juli 2014 de puntjes op de “i” gezet: een uitwinningsvergoeding is uitsluitend voorbehouden voor die werknemers die op een bestendige wijze de taken van een handelsvertegenwoordiger uitoefenen. Werknemers die naast hun overeengekomen taken ook nog cliënteel aanbrengen, hebben naar aanleiding van hun ontslag geen recht op een uitwinningsvergoeding (maar uiteraard wel op een opzeggingsvergoeding of - indien overeengekomen - commissieloon) van discriminatie uit. Of de werknemer zijn beroep deeltijds of in bijberoep uitoefent, is daarbij van geen belang: om gerechtigd te zijn op een uitwinningsvergoeding moet hij zijn beroep op bestendige wijze uitoefenen. . Deze uitsluiting maakt voor het Grondwettelijk Hof geen vorm Of een werknemer bestendig taken als handelsvertegenwoordiger uitoefent, is een feitenkwestie. Functie-omschrijvingen, dagrapporten, (digitale) agenda’s, … kunnen hier duidelijkheid scheppen.

Hans VAN ROMPAEY Steven RENETTE HERKENRODESINGEL 4 BUS 1 B-3500 HASSELT T. +32(0)11 288 999 F. +32(0)11 288 990 [email protected]

WWW.VANGOMPELRENETTE.BE

CLASS ACTIONS EINDELIJK EEN FEIT IN BELGIË?

Met ingang van 1 september 2014 heeft de Belgische wetgever een eigen vorm van “class action” in het leven geroepen, met name de rechtsvordering tot collectief herstel. Deze rechtsvordering die volkomen nieuw is in het Belgische juridische arsenaal, zou substantieel moeten bijdragen tot een betere naleving en verdediging van de consumentenrechten.

I. Class actions eindelijk een feit in België?

Hoewel er in het Belgisch recht reeds verschillende rechtsvorderingen bestonden die belangen van collectieve aard trachtten veilig te stellen, bijv. op het gebied van consumentenbescherming, antiracisme en antidiscriminatie alsook leefmilieu, was er tot voor kort geen rechtsvordering die het herstel van collectief geleden schade beoogde. - Hoewel de Belgische wetgever dus eindelijk het nut heeft ingezien van een systeem van collectief rechtsherstel, wordt een meer algemene toepassing van dit nieuwe instrument jammer genoeg in de kiem gesmoord. Door de invoering van rechtsherstel in België. “Titel 2. De rechtsvordering tot collectief herstel” in het Wetboek van Economisch Recht, zet de Belgische Wetgever dan ook voor de eerste maal de deur open voor een systeem van collectief Het moet evenwel worden benadrukt dat dit geen algemene class action wet is. De collectieve rechtsvordering beperkt zich tot een B2C-verhouding (geen B2B toepassing) rampen uit de boot. waarin de oorzaak van de collectieve schade een inbreuk is door een onderneming op één van haar contractuele verplichtingen of op één van de Europese verordeningen of wetten die limitatief zijn opgesomd in artikel XVII.37 van het Wetboek Economisch Recht. De schade waarvoor herstel wordt gezocht, mag overigens enkel bestaan uit schade die buiten de bedrijfs- of beroepsactiviteiten is opgelopen en de overheid blijft sowieso buiten schot. Met andere woorden kunnen enkel consumenten in welbepaalde gevallen gebruik maken van deze nieuwe procedure en vallen bijv. ondernemingen, werknemers maar ook gedupeerde aandeelhouders of slachtoffers van Ondernemingen hebben bijgevolg zelf geen nieuw wapen in handen om hun belangen te vrijwaren maar zullen zich wel moeten wapenen tegen mogelijke gegroepeerde aanspraken vanwege consumenten. Daarbij is het belangrijk te benadrukken dat een geviseerde onderneming bij aanvang van een procedure tot collectief rechtsherstel geen enkele weet zal hebben van een mogelijke aanspraak die haar mogelijks boven het hoofd hangt aangezien zij geen betrokken partij is bij de eerste fase van de procedure tot collectief rechtsherstel, met name bij het ontvankelijkheidsonderzoek (zie verder) haar verweer kunnen opbouwen. . Tijdens dit onderzoek wordt de onderneming immers niet geraadpleegd noch de mogelijkheid geboden haar standpunt uiteen te zetten. Indien het tot een effectieve procedure ten gronde komt, zal de onderneming dus worden geconfronteerd met een procedureel kader waarin zij geen enkele zeg heeft gehad en slechts dan Dit wilt daarom niet zeggen dat ondernemingen thans lijdzaam moeten afwachten of zij het reeds te faciliteren. (lijdend) voorwerp zullen uitmaken van een dergelijke collectieve herstelprocedure. Aangezien de vordering voor een collectief rechtsherstel enkel betrekking kan hebben op schade die is ontstaan na 1 september 2014, kunnen ondernemingen vandaag reeds doeltreffende inspanningen leveren om hopelijk dergelijke procedures te vermijden maar ook om - voor zover nodig - het verweer in geval van een procedure nu Bovendien kan de groep van gedupeerden enkel maar worden bijgestaan door één enkele groepsvertegenwoordiger die aan een resem wettelijke voorwaarden moet voldoen. Zo komen enkel belangenorganisaties voor deze rol in aanmerking die hetzij drie jaar bestaan en erkend zijn door de minister van Consumentenzaken, hetzij lid zijn van de Raad voor het Verbruik. In werkelijkheid komt dit erop neer dat consumentenorganisaties zoals Test Aankoop en de Gezinsbond het monopolie krijgen om gedupeerde consumenten bij te staan. Ondernemingen dienen dan ook best een risicoanalyse door te voeren en vervolgens maatregelen te implementeren die zullen toelaten om het kader van een potentiële collectieve rechtsvordering te minimaliseren.

II. Procedure

Ondernemingen dienen dan ook best een risicoanalyse door te voeren en vervolgens maatregelen te implementeren die zullen toelaten om het kader van een potentiële collectieve rechtsvordering te minimaliseren.

De procedure is vrij complex en kan overigens alleen maar worden gevoerd voor de Brusselse rechtbanken voor feiten die zich vanaf 1 september 2014 voordoen. Zij verloopt als volgt.

Indien geen bestaand akkoord en ontvankelijk: onderhandelingen (3-6 maanden verlengbaar) Akkoord tot collectief herstel bereikt: homologatie akkoord Instellen van een vordering tot collectief herstel door de Groepsvertegenwoordiger Ontvankelijkheids beoordeling door de Rechtbank (2 maanden) Homologatie van een bestaand akkoord Akkoord tot collectief herstel wordt niet bereikt: procedure ten gronde

Nadat de vordering door de Groepsvertegenwoordiger werd ingesteld, begint elke rechtsvordering tot collectief herstel met een voorafgaande beoordeling over de ontvankelijkheid ervan. De Rechtbank dient hierbij te beoordelen of de groepsvertegenwoordiger aan alle wettelijke vereisten voldoet gemeenrechtelijke (individuele) (zie hierboven) vorderingen. en of de rechtsvordering tot collectief herstel wel degelijk de voorkeur geniet boven het instellen van Indien de Rechtbank het groen licht geeft voor een collectieve herstel procedure, bepaalt zij hoe de groep gedupeerden wordt samengesteld, meer bepaald of er een “opt-in“ of een “opt-out” wordt toegepast. Bij een “opt-in” zullen de gedupeerden uitdrukkelijk moeten kenbaar maken dat ze willen toetreden tot de groepsvordering (om in een latere fase aanspraak te kunnen maken op schadevergoeding) , terwijl bij een “opt-out” elke gedupeerde die binnen de beschrijving van de groep valt, er deel van uit maakt, tenzij deze uitdrukkelijk verklaart geen deel uit te willen maken van de groep. Vervolgens wordt door de Rechtbank een afkoelingsperiode opgelegd van minimum drie tot maximum zes maanden, waarin de betrokken partijen opnieuw aan tafel moeten gaan zitten in een ultieme poging om tot een minnelijk vergelijk te komen. Indien de (gedwongen) onderhandelingen succes hebben en het akkoord voldoet aan de vereisten van de nieuwe wetgeving, zal de Rechtbank het homologeren. Enkel wanneer er geen akkoord uit de bus komt of het minnelijk akkoord niet wordt gehomologeerd door de rechter, wordt de procedure verdergezet volgens de gerechtelijke wijze. In deze gevallen zal de rechter een uitspraak doen ten gronde.

Tot slot zal de Rechtbank een schadeafwikkelaar aanstellen die erop toeziet dat iedereen wordt vergoed in verhouding tot de geleden schade.

Schadeafwikkelaar aangeduid Schadeafwikkelaar aangeduid

Kim VANTHOOR

Verruiming van de precontractuele informatieplicht: op maat van de handelsagent?

Het nieuwe Wetboek van economisch recht is intussen bijna volledig in werking getreden. Waar het nieuwe wetboek in vele materies slechts een codificatie van bestaande regelgeving omvat, maakte de wetgever van deze aangelegenheid wel gebruik om de voormalige wet over de precontractuele informatie bij commerciële samenwerkingsovereenkomsten aan te passen en vooral om het toepassingsgebied ervan uit te breiden. Hierna wijzen we u vooral op het verruimde toepassingsgebied van deze regels en onderzoeken we in welke mate deze regelgeving toepassing zou kunnen vinden op de handelsagentuurovereenkomst.

Het nieuwe Wetboek van economisch recht telt 18 boeken, elk met regels in verband met een specifieke commerciële aangelegenheid. In boek X vindt u de regels betreffende “Handelsagentuurovereenkomsten, commerciële samenwerkingsovereenkomsten en verkoopconcessies”, dat daarom het nieuwe hart van het Belgische distributierecht mag worden genoemd. Het nieuwe boek, dat op 31 mei 2014 in werking getreden is, verzamelt drie bestaande wetten, nl. de wet van 1961 betreffende de concessie van alleenverkoop, de wet van 1995 op de handelsagentuurovereenkomst en de wet van 2005 over de precontractuele informatie bij commerciële samenwerkingsovereenkomsten. In tegenstelling tot de concessiewet en de handelsagentuurwet, onderging de wet van 2005 een aantal wijzigingen. Het doel was het toepassingsgebied te verruimen en een aantal discussies in de rechtspraak op te lossen. De belangrijkste wijziging voor de praktijk is ongetwijfeld de verruiming van het toepassingsgebied van de regels inzake precontractuele informatie, door een ruimere definitie van het begrip “commerciële

samenwerkingsovereenkomst”.

De nieuwe definitie van een commerciële samenwerkingsovereenkomst luidt als volgt

- - - -

(art. I.11 WER) :

“overeenkomst gesloten tussen meerdere personen, waarbij de ene persoon het recht verleent aan de andere om bij de verkoop van producten of de verstrekking van diensten een commerciële formule te gebruiken onder één of meerdere van de volgende vormen: Een gemeenschappelijk uithangbord; Een gemeenschappelijke handelsnaam; Een overdracht van know how; Een commerciële of technische bijstand;”

De nieuwe definitie verschilt daarmee op drie vlakken met de definitie in de oude wet. Aanvankelijk was de wet immers alleen van toepassing op overeenkomsten tussen “twee personen”, waardoor ze relatief eenvoudig kon worden omzeild. De wetgever heeft ingegrepen en verving het woord “twee” door “meerdere” personen. Tenslotte bestond er in het verleden ernstige discussie over de toe passelijkheid van deze regels op handelsagentuurovereenkomsten. Zo vereiste de wet vroeger immers dat de verkrijger van de formule in eigen naam en voor eigen rekening optrad waardoor men zich afvroeg of de handelsagent – die per definitie in naam en voor rekening van zijn principaal optreedt – van een breder recht op precontractuele informatie genoot. De wetgever schrapte de voorwaarde in verband met het optreden “in eigen naam en voor eigen rekening” en koos op die manier voor de ruimste toepassing van deze regelgeving.

Hoewel art. 1.11 WER ook een definitie van de handelsagentuur overeenkomst bevat en de wetgever met commerciële samenwerkings overeenkomsten oorspronkelijk de franchiseovereenkomsten voor ogen had, is de omschrijving van een commerciële samenwerkings overeenkomst nu ruimer geformuleerd en kan niet uitgesloten worden dat er in sommige gevallen ook handelsagentuurovereenkomsten mee worden bedoeld. Wanneer men een overeenkomst met een handelsagent afsluit, zal het daarom belangrijk zijn om in elk concreet geval te onderzoeken of men tevens een commerciële formule aan de agent ter beschikking stelt. Het louter ter beschikking stellen van een commerciële formule inzake knowhow of technische en commerciële bijstand kan daarbij al voldoende zijn om de strenge precontractuele informatieplicht van toepassing te maken.

Wanneer uw contractonderhandelingen worden beheerst door de precontractuele informatieregels inzake commerciële samenwerkings overeenkomsten, zal dat een aanzienlijke impact hebben op het verloop van de onderhandelingen en contractsluiting. Niet alleen moet aan de zwakkere medecontractant (bijv. de franchisenemer of in bepaalde gevallen, de handelsagent) overeenkomst. een bedenktermijn van één maand worden geboden vanaf het overmaken van het contractvoorstel, maar ook is de principaal of franchisegever in dat geval verplicht om heel wat gevoelige informatie mee te delen die doorgaans als “interne keuken” wordt bestempeld. De niet-naleving van de regels wordt streng gesanctioneerd en leidt vaak tot de nietigheid van de Verder schrapte men ook de vergoedingsvoorwaarde in de wet. Aanvankelijk vereiste de wet dat de verkrijger van de commerciële formule daarvoor rechtstreeks of onrechtstreeks een vergoeding betaalde om van een commerciële samenwerkingsovereenkomst te kunnen spreken. Die vereiste werd geschrapt. De commerciële formule kan dus ook kosteloos ter beschikking worden gesteld.

Het is tenslotte niet uitgesloten dat, zelfs wanneer uw overeenkomst niet als een commerciële samenwerkingsovereenkomst wordt beschouwd, u bij de onderhandelingen mogelijks toch bepaalde informatie moet meedelen aan uw medecontractant.

Lorenz VERPOORTEN HERKENRODESINGEL 4 BUS 1 B-3500 HASSELT T. +32(0)11 288 999 F. +32(0)11 288 990 [email protected] WWW.VANGOMPELRENETTE.BE