Klik hier - Hervormd Ermelo

Download Report

Transcript Klik hier - Hervormd Ermelo

Vrouw en ambt – enkele overwegingen
Vooraf
De thematiek van de ‘vrouw in het ambt’ is een gevoelige. Met als gevolg dat er snel allerlei emoties een rol gaan spelen. Op zichzelf genomen hoeft dat geen bezwaar te zijn. Een mens heeft zijn
emoties niet voor niets. Die hebben we van God gekregen. Wel bestaat het gevaar dat die op een
verkeerde manier een plek gaan krijgen, doordat we ze niet meer in de hand hebben, en dat ze
met ons aan de loop gaan (denk aan wat Paulus schrijft in Galaten 5:13-26). Anders gezegd: we
lopen al snel gevaar dat het een discussie wordt van hete hoofden en koude harten. Met als gevolg dat de polarisatie alleen maar toeneemt. (En het is bekend wat polarisatie betekent: de één
zit op de noordpool en de ander op de zuidpool en beiden hebben het koud…)
Anderzijds biedt een dergelijke bezinning ook de gelegenheid om met elkaar na te denken over de
organisatie van het gemeentelijk leven. Het heeft namelijk ook te maken met onze visie op gemeente-zijn en met de vraag hoe de gemeente van Christus opgebouwd wordt.
In deze notitie gaan we op zoek naar wat we vanuit de Bijbel over dit onderwerp kunnen zeggen:
daar ligt de basis en bron voor ons gemeente-zijn.
I
Onze kerk kent drie ambten: dat van predikant, ouderling en diaken (de ouderling-kerkrentmeester is in feite een ouderling met bijzondere opdracht, belast met het beheer van kerkelijke
goederen). Deze driedeling is niet rechtstreeks uit de Bijbel af te leiden. Dat maakt het vraagstuk
‘vrouw en ambt’ complex: een heldere, uitgewerkte ambtsleer kent de Bijbel niet. Het woord
‘ambt’ komt ook niet zo vaak in de Bijbel voor (in de SV 11 keer, de HSV 10 keer, de NBV ook 10
keer, de NBG ’51 slechts 7 keer). Bovendien wordt het dan gebruikt om een bepaalde dienst aan te
duiden, die wij geen ambt noemen (in 1 Kron.6 gaat het bv over het ambt van de zangers; in 1
Kron.9 over het ambt van de poortwachters). Dat relativeert de discussie en maakt tegelijk ook
bescheiden: niemand heeft patent op dé Bijbelse visie op het ambt. Het is dus zoeken naar de wijze waarop de Bijbel spreekt over leiderschap in de gemeente en hoe wij dat nu toepassen. Dat
maakt de bezinning op ‘vrouw en ambt’ ingewikkeld. Nergens in de Bijbel staat te lezen dat vrouwen geen kerkelijk ambt mogen bekleden. Wel wordt gezegd (daarover hieronder meer, zie VI en
VII) dat de vrouwen in de gemeente moeten zwijgen (1 Korinthe 14:34) en dat het hen niet is toegestaan onderricht te geven (1 Timotheus 2:12). Is dat hetzelfde als dat zij geen ambtsdrager mogen worden? Bij onze bezinning op ‘vrouw en ambt’ zal daarom duidelijk moet worden wat we
onder een ‘ambt’ verstaan.
II
Wanneer we kijken naar enkele lijnen in de Bijbel, dan zien we daarin een ontwikkeling. Tussen
het OT en het NT is een verschil, dat zich goed met twee woorden laat samenvatten: representatie
en participatie. In het OT zijn het enkelingen die vervuld worden met Gods Geest en geroepen
worden om namens God leiding te geven aan het volk en ervoor te zorgen dat ze niet van God
afdwalen. Daarvoor gelden allereerst profeten, priesters en koningen, zonder dat dit altijd als
ambt aangeduid wordt.
Hoewel het om enkelingen gaat, is er tegelijk het verlangen naar meer: ‘Legde de Heer zijn Geest
maar op heel het volk! Profeteerde iedereen maar!’ (Numeri 11:29) Naast het verlangen naar
meer is er ook de belofte van meer: ‘Daarna zal dit zich voltrekken: Ik zal mijn Geest uitgieten over
al wat leeft. Jullie zonen en dochters zullen profeteren; oude mensen zullen dromen dromen, en
jongeren zullen visioenen zien; zelfs over slaven en slavinnen zal Ik in die tijd mijn Geest uitgieten.’
(Joël 3:1-2) Deze belofte gaat op het Pinksterfeest in vervulling: God stort zijn Geest uit op ‘alle
vlees’ (Handelingen 2). Nu wordt dan ook heel de gemeente ingeschakeld. Nu zijn het niet meer
enkelingen, maar wordt iedere gelovige geroepen de gaven die hij ontvangen heeft in te zetten
ten dienste van de gemeente (vgl. 1 Korinthe 12 en Efeze 4).
III
In het NT wordt al het werk in de kerk gekarakteriseerd door het woord ‘diakonia’ (dienst). Toch
heeft niet elk dienen een ambtelijk karakter. Er is onderscheid tussen het algemene ambt (het
ambt van alle gelovigen) en het bijzondere ambt. Tot de dienst aan elkaar (in algemene zin) is heel
de gemeente geroepen. De bijdrage van niemand mag gemist worden: een lichaam mag geen dode leden hebben. Elke gelovige heeft van God gaven ontvangen, met als doel de gemeente van
Christus op te bouwen (vgl. Efeze 4:16).
Daarnaast is er sprake van dat sommigen geroepen zijn tot een specifieke taak. In het NT worden
wel verschillende bedieningen genoemd (in Efeze 4:11 noemt Paulus de ‘ambten’ van apostel,
profeet, evangelist en herder en leraar; elders (b.v. Filippenzen 1:1) worden ook oudsten, opzieners en diakenen genoemd), zonder dat ze direct als ‘ambt’ gekenmerkt worden. Efeze 4 maakt
duidelijk dat zij er zorg voor hebben te dragen dat de aan allen geschonken gaven op de juiste wijze functioneren. Het ambt bestaat dus uit het dienen van anderen, zodat zij hun dienst in de kerk
kunnen verrichten (vgl. Efeze 4:11). Anders gezegd: het gaat om toerusting, zodat de gemeenteleden kunnen beantwoorden aan hun doel, namelijk ten volle functioneren in het lichaam van Christus. De ambtsdragers zijn als het ware de pezen in het lichaam dat de gemeente is. Hun taak daarbij is de dienst van de gemeente te coördineren en te stimuleren. Het ambt heeft daarbij geen
doel in zichzelf; het functioneert door de gemeente te doen functioneren.
IV
Voor we over gaan tot de vraag of vrouwen ook ambten mogen bekleden is het goed om eerst wat
breder te kijken, namelijk naar de plaats van de vrouw in de christelijke gemeente.
Hoewel de Bijbel ontstaan is in een tijd en cultuur waarin vrouwen ondergeschikt zijn aan mannen,
en het dus allereerst de mannen zijn die leiding geven, blijken vrouwen op diverse plekken toch
een bijdrage te leveren aan het functioneren van de gemeente. Dat is al het geval in het OT. Te
denken valt aan Mirjam, die als profetes bekend staat (Exodus 15:20), evenals Debora (Richteren 4
en 5) en Hulda (2 Koningen 22:14). Ook in het NT is er sprake van vrouwelijk profetessen, zoals
Anna (Lukas 2:36) en de dochters van Filippus (Handelingen 21:9; vgl. 1 Korinthe 11:5). Joël had
ook geprofeteerd dat zowel zonen als dochters zouden profeteren (Joël 3:1, vgl. Handelingen
2:17). Daarnaast worden Febe (Romeinen 16:1), die dient in de gemeente van de Kenchreën en
Priscilla (Handelingen 18:2, Romeinen 16:3 en 2 Timotheüs 4:19, medewerkster in de dienst aan
Christus) genoemd. Van een principiële uitsluiting van vrouwen is in de Bijbel dus geen sprake.
Verder is erop te wijzen dat vrouwen de eerste getuigen van de opstanding waren (o.a. Matteüs
28:7). In 1 Korinthe 11 geeft Paulus aanwijzingen voor de gemeentelijke samenkomsten. Hij wijst
erop dat het voor vrouwen een schande is blootshoofds te bidden en te profeteren (vs.5). Het is
een vrouw dus niet verboden in de samenkomst te bidden of te profeteren, als zij dit maar niet
blootshoofds doet.
Kortom: in de christelijke gemeente leveren ook vrouwen hun bedrage aan de opbouw van het
lichaam van Christus. Dat roept de vraag op welke plaats de ‘zwijgteksten’ (1 Korinthe 14:34 en 1
Timotheüs 2:11-12) dan hebben in het geheel van de Bijbelse gegevens?
V
Er is in de gemeente van Korinthe van alles aan de hand. In zijn eerste brief gaat Paulus in op allerlei misstanden die er in de gemeente zijn. Daarbij spreekt hij ook over de samenkomsten (diensten) van de gemeente (1 Korinthe 11:17). Paulus kan daar weinig waardering voor uit spreken: ze
doen meer kwaad dan goed. Dat heeft te maken met de onderlinge verbondenheid (beter gezegd:
met het ontbreken daarvan). Er is partijvorming (11:18), tijdens de viering van het Avondmaal
wordt er niet op elkaar gewacht (11:33), sommigen zijn al begonnen en hebben hun maag goed
gevuld (en nog wel meer, 11:21). Daarnaast is er ook veel mis als het gaat om de gaven van de
Geest (1 Korinthe 12). Deze hebben de gelovigen niet voor zichzelf gekregen, maar zijn gegeven
tot welzijn van allen (12:7); niet om verdeeldheid te veroorzaken, zoals nu het geval is. Daarom
wijst Paulus op iets wat nog veel belangrijker is dan de gaven van de Geest: de liefde (1 Korinthe
13). Als die ontbreekt, dan wordt alles leeg en inhoudsloos. In 1 Korinthe 14 spreekt Paulus verder
over de gaven van de Geest. Opnieuw benadrukt hij dat het gaat om de eenheid van de gemeente
en het welzijn van allen. Van belang is ook het beeld dat buitenstaanders van de gemeente hebben (14:23). Als iedereen door elkaar praat, dan zal dat alleen maar afstoten. Ook in de samenkomsten gaat het erom dat de gemeente opgebouwd wordt (14:26). Daarom is het belangrijk dat
er orde is. Daarin komen heel vanzelfsprekende zaken aan de orde: mensen mogen niet door elkaar spreken (14:27), ze moeten op hun beurt wachten. Als iemand in tongentaal (NBV: klanktaal)
spreekt, moet er ook uitleg bij zijn, anders moet hij zijn mond houden (14:28).
Kortom: de samenkomsten dreigen steeds meer chaotische vormen aan te nemen. Paulus voelt
zich genoodzaakt om orde aan te brengen. In dit verband wordt ook gezegd dat vrouwen moeten
zwijgen tijdens de samenkomsten (14:34). De vraag is nu hoe we dit verbod moeten opvatten.
VI
De belangrijkste interpretaties van deze tekst (1 Korinthe 14:34) zijn de volgende:
a) Paulus wil de chaos aan banden leggen. Dat houdt verband met de wanorde die er nu is in de
samenkomsten. Er wordt volop door elkaar gepraat. Dat bouwt niet op, integendeel. Met het oog
op de orde mogen vrouwen niet aan de discussie deelnemen. Laten ze thuis om opheldering vragen.
In 1 Korinthe 11 heeft Paulus gezegd dat het voor vrouwen is toegestaan om te bidden en te profeteren (11:5). Dat hij hun in 1 Korinthe 14 het spreken verbiedt, kan daarom niet algemeen bedoeld kan zijn. Waar het Paulus om gaat is dat er geen wanorde in de gemeente is (vgl.14:40).
Daarnaast wordt erop gewezen dat het voor een vrouw in de cultuur van die tijd ongepast was om
mee te doen aan discussies. In de samenkomsten sprak men onder andere over vragen als: hoe
kun je als christen zakenman zijn? Hoe moet je je kinderen opvoeden volgens het evangelie? Hoe
ga je om met slaven? Het werkt afstotend naar buitenstaanders, als ze merken dat vrouwen volop
meedoen in het debat. Dat moet voorkomen worden. De apostel veroordeelt de verkeerde dwang
van sommige vrouwen om in het publiek op te treden als mannen. Een algemeen verbod voor de
vrouwen het ambt wil de apostel hier echter niet geven
b) Andere uitleggers wijzen op de scheppingsorde, waar Paulus aan refereert. Al bij de schepping
heeft God de vrouw een eigen plaats gegeven, die anders is dan die van de man. Man en vrouw
zijn wel gelijkwaardig, maar niet gelijk. Aan elk is een bepaalde taak gegeven – aan mannen andere dan aan vrouwen. Het leidinggeven komt niet aan een vrouw toe. Zij kan op verschillende manieren haar bijdrage leveren aan de opbouw van de gemeente, maar het is haar niet toegestaan in
de samenkomsten te spreken.
Bovendien, zo wordt gezegd, geeft de apostel aan dat dit maar niet een regel is voor alleen de gemeente in Korinthe, er staat nadrukkelijk dat dit geldt voor alle ‘gemeenten der heiligen’ (14:34).
Daarom is het ambt voorbehouden aan mannen.
VII
Met 1 Timotheüs komen we op een ander terrein. Deze brief is van later datum. De kerk is intussen flink gegroeid, en daarmee ook de organisatie van de gemeente. De ambtelijke structuur is
verder ontwikkeld. Meerdere keren wordt er verwezen naar ‘de overgeleverde leer’, waarbij er
nauwelijks ingegaan wordt op inhoud ervan; deze wordt bekend verondersteld. Paulus geeft in
deze brief (en ook de 2e brief aan Timotheüs en die aan Titus) aanwijzingen voor de opbouw van
de gemeente. De historische achtergrond voor het schijven van deze brieven is minder duidelijk.
Als het gaat om de uitleg van 1 Timotheüs 2:12 gaan de wegen opnieuw uiteen. Met een verwijzing naar de schepping (‘Adam is eerst geschapen, daarna Eva’, 2:13) geeft Paulus aan dat het een
vrouw niet is toegestaan onderwijs te geven of gezag te hebben over de man. Voor sommigen
betekent dit dat het ambt niet is toegestaan voor de vrouw. Zij wijzen erop dat vrouwen op verschillende manieren kan bijdragen aan de opbouw van Christus’ gemeente (het gaat er niet om
vrouwen uit te sluiten van het gemeentewerk), maar dat het ambt op grond van de Bijbel voorbehouden is aan de man. De scheppingsorde speelt ook hier een belangrijke rol.
Anderen plaatsen het leerverbod en zwijggebod in het kader van de cultuur van die dagen. Het
was ongehoord wanneer een vrouw publiekelijk in discussie ging met een man. Daarom mag zij
niet heersen over de man. Zij moet zich rustig laten onderrichten (2:11). Op buitenstaanders
kwam het vreemd over wanneer vrouwen onderricht gaven. De apostel wil – in deze visie – vrouwen echter niet uitsluiten van het ambt.
VIII
Een belangrijke vraag die in beide teksten speelt is dus: gaat het in dit gedeelte over het ambt, of
over een specifieke situatie in Korinthe c.q. de gemeente waar Timotheüs is, die Paulus ter ore is
gekomen en waarop hij reageert? Ook is er de vraag hoe de bestaande praktijk (waarbij het voorkomt dat vrouwen ambtelijk taken verrichten, zie IV) zich verhoudt tot deze uitspraken. Daarnaast
is er de vraag waarom binnen een bepaalde perikoop het ene vers wel algemene betekenis heeft,
terwijl het andere niet als regel voor altijd geldt (vgl. 1 Timotheüs 2:8 en 9 met 2:11).
IX
Een tekst die (naast de ‘zwijgteksten’) in de bezinning op ‘vrouw en ambt’ een belangrijke rol
speelt is Galaten 3:28: Voor hen die in Christus is er geen sprake meer van Jood of Griek, slaaf of
vrije, mannelijk of vrouwelijk: u bent allemaal één in Christus Jezus. Wat wil Paulus hiermee zeggen? Betekent dit dat voor hen die geloven het onderscheid tussen man en vrouw opgeheven is?
In dat geval zou er dan ook geen verschil meer zijn tussen man en vrouw als het gaat om het bekleden van een ambt. Of gaat het er hier om dat er vanuit geestelijk oogpunt geen verschil meer is,
dus in de relatie naar God toe? Allen die in Christus zijn, zijn voor God gelijk, of ze nu Jood of Griek
zijn, man of vrouw.
X
Welke visie wij uiteindelijk ook hebben op de vrouw in het ambt, het gaat allereerst om de opbouw van de gemeente van Christus. Dat heersen daarbij uitgesloten is, wordt door heel de Bijbel
heen duidelijk. Het gaat om de dienst aan Christus en elkaar. Dat daarbij zowel mannen als vrouwen daarin een plek hebben staat buiten kijf. Laten we er daarom voor waken dat het gesprek
over de vrouw en het ambt ons afhoudt van datgene waar het allereerst om gaat: de verkondiging
van Gods grote daden in zijn Zoon Jezus Christus. En dat niet alleen in de gemeente, maar ook
naar hen die niet bekend zijn met het evangelie. Dat is toch onze primaire roeping. Met het oog
daarop is de onderlinge gemeenschap buitengewoon belangrijk. Laten we daarom, bij alle verschillen die er zijn, oog houden voor de betrekkelijkheid van deze verschillen en ons concentreren op
de kern van ons geloof en gemeente-zijn: leven tot eer van God en tot heil van onze naaste.
Ermelo, mei 2014
Bezinning kerkenraad Kerkelijk Centrum
R.F. de Wit