(week 6) van Rechtseconomie te downloaden.

Download Report

Transcript (week 6) van Rechtseconomie te downloaden.

Supplement hoorcollege Rechtseconomie 2014-2015
HC. 6 Milieurecht
Verplichte literatuur:
Recht en efficiëntie, van Velthoven en van Wijck
hoofdstuk 8
Milieurecht
Milieuschade als negatief extern effect
Het milieurecht kan men opvatten als het geheel van rechtsregels ter regulering van
gedragingen die tot milieuschade leiden. De economische analyse van het milieurecht
gaat in op de vraag welk effect juridische instrumenten hebben op milieuschadelijk
gedrag en wat dat voor de maatschappelijke welvaart betekent.
Milieuschade heeft het karakter van een negatief extern effect, waardoor de markt niet
leidt tot een efficiënte uitkomst. Externe effecten zijn voor- en nadelen verbonden aan
de consumptie en/of productie van een goed die toevallen aan anderen dan de directe
consumenten of producenten van het goed, zonder dat daar een tegenprestatie
tegenover staat. Het gaat hier om een nadeel (een aantasting van de leefomgeving)
verbonden aan de consumptie en/of productie van het goed, zonder dat daar een
tegenprestatie tegenover staat. De veroorzaker van een negatief extern effect houdt
geen rekening met de negatieve gevolgen voor derden. Negatieve externe effecten leiden
daardoor tot een te hoog productie- en consumptieniveau van het goed dat de schade
veroorzaakt. Dit kan geïllustreerd worden aan de hand van een voorbeeld.
Bron: sheets, Peter van Wijck, Universiteit Leiden
De stad A trekt dagelijks zeer veel toeristen, die allemaal graag in kleine bootjes
rondvaarten maken door de grachten. Er zijn zeer veel ondernemingen, die daartoe hun
diensten aanbieden. Alle verzorgen ze rondvaarten die precies één uur duren. Daartoe
exploiteren ze verschillende bootjes: sommige zijn oud, andere zijn nieuw. Terwijl het
voor de toeristen niet uitmaakt op wat voor soort boot zij worden rondgeleid, is er wel
een groot verschil voor de omwonenden. Deze claimen dat zij zeer veel overlast ervaren
van het lawaai van de motoren.
Voor het voorbeeld wordt aangenomen, dat de marginale exploitatiekosten van oude
bootjes hoger zijn, omdat deze per rondvaart meer onderhoud vragen. Voorts wordt
verondersteld, dat de geluidshinder het enige externe effect is van de bootjes.
Stel dat de markt voor rondvaarten in het voorbeeld een markt is met volledige
mededinging. De curve V geeft de vraag naar rondvaarten per uur weer. De vraagcurve
geeft weer hoeveel de consumenten maximaal voor een rondvaart zouden willen betalen.
Facebook.com/SlimStuderen
1
Supplement hoorcollege Rechtseconomie 2014-2015
De Ap-curve is de marktaanbodcurve. Deze geeft de private marginale kosten weer van
de exploitant. Deze heeft een stijgend verloop, omdat de extra kosten per rondvaart
toenemen bij een groter aantal rondvaarten. De rondvaarten gaan gepaard met een
nadeel voor derden, namelijk de omwonenden van het gebied. De geluidsoverlast die
wordt veroorzaakt door de rondvaarten is het nadeel dat de omwonenden ondervinden.
Behalve de private kosten zijn er dus ook externe kosten. Dat betekent dat de
maatschappelijke kosten niet gelijk zijn aan de private kosten van de exploitant,
vanwege het bijkomend nadeel voor derden (negatief extern effect).
Onder invloed van vraag en aanbod komt er een prijs en een hoeveelheid op de markt
tot stand. In figuur 8.1 is dit af te lezen aan het snijpunt Ap = V. Hieruit vloeit een prijs
van 50 en een hoeveelheid rondvaarten per uur 250 voort.
In deze situatie hebben enerzijds consumenten en producenten voordeel en anderzijds
hebben derden nadeel.
Wat is het nadeel voor de omwonenden? De omvang van de schade (negatieve externe
effect) voor de omwonenden is te zien aan de afstand tussen de Ap-curve en de Amcurve. De Ap-curve geeft de private kosten van de exploitant weer. De Am-curve geeft
de private kosten van de exploitant en de schade die derden ondervinden weer. Het
verschil hiertussen geeft de omvang van het negatief extern effect weer. Het nadeel
wordt steeds groter bij een groter aantal rondvaarten. Tegen de 250 ste eenheid is er nog
nauwelijks voordeel voor de consumenten en producenten. Echter, het nadeel voor de
omwonenden is veel groter. Dit betekent dat vanuit oogpunt van efficiëntie de 250 ste
eenheid niet zou moeten worden uitgevoerd.
Bij welke hoeveelheid is het wel efficiënt? Stel dat er 225 rondvaarten per uur worden
uitgevoerd. Het voordeel voor de consumenten en producenten is af te lezen aan de
afstand tussen de Ap-curve en de vraagcurve. Het nadeel voor de omwonenden is af te
lezen aan de afstand tussen de Ap-curve en de Am-curve. Bij de 225ste eenheid is het
nadeel voor de omwonenden groter dan het voordeel voor de consumenten en
producenten. Hetzelfde geldt voor alle eenheden tussen de 200 en 250 rondvaarten per
uur. Als we naar links schuiven in figuur 8.1 wordt het nadeel kleiner (het gat tussen Ap
en Am wordt kleiner) en het voordeel wordt groter (het gat tussen Ap en V wordt groter).
Bij de 200ste eenheid is het nadeel (gat tussen Ap en Am) en het voordeel (gat tussen Ap
en V) even groot. Alle eenheden onder de 200 rondvaarten per uur levert meer voordeel
dan nadeel op. Dus vanuit oogpunt van efficiëntie is 200 rondvaarten per uur de
wenselijke uitkomst. De productieomvang is efficiënt, wanneer de marginale baten gelijk
zijn aan de marginale maatschappelijke kosten (en niet aan de marginale private
kosten).
Facebook.com/SlimStuderen
2
Supplement hoorcollege Rechtseconomie 2014-2015
Efficiënte uitkomst bij het ontbreken van transactiekosten
Een beperking van de productie en/of de consumptie tot een niveau waarbij de schade
van de laatst geproduceerde eenheid even groot is als de som van het producenten- en
consumentensurplus ten gevolge van die eenheid, vergroot de welvaart bij het bestaan
van negatieve externe effecten. Bij het ontbreken van transactiekosten zal door
onderhandelingen tussen de betrokkenen een efficiënte uitkomst tot stand komen. Dit
kan worden geïllustreerd aan de hand van een voorbeeld (situatie A) van de rondvaarten
in stad A.
Stel dat de transactiekosten nul zijn. Er zijn geen kosten of inspanningen verbonden aan
het bijeenbrengen van mensen voor onderhandelingen, het onderhandelen zelf, en het
maken en handhaven van afspraken. Voorts kunnen de partijen zonder kosten of
inspanningen over alle relevante informatie beschikken; ze weten precies wie de
betrokkenen zijn en ze kennen de kosten en de baten van alle activiteiten, inclusief de op
geld gewaardeerde overlast en het producenten- consumentensurplus. Onder die
omstandigheden zal het aantal rondvaarten niet uitkomen op (het oorspronkelijk
marktevenwicht van) 250, maar op 200. Volledig geïnformeerde partijen zullen namelijk
inzien dat de op geld gewaardeerde overlast van rondvaart 250, 249, 248 enz. tot aan
rondvaart 200 groter is dan de som van het producenten- en consumentensurplus ten
gevolge van die rondvaarten, en dat het dientengevolge mogelijk is om een
welvaartsverbetering tot stand te brengen door het aantal rondvaarten te beperken. Via
onderhandelingen – die kosteloos zijn – zullen zij tot overeenstemming komen over het
uitvoeren van het aantal van 200 rondvaarten, omdat de gezamenlijke welvaart dan het
grootst is. Daarbij zullen partijen elkaar schadeloos stellen voor gederfde opbrengsten,
en een verdeling van de toename van de welvaart overeenkomen. Immers, de
exploitanten van de bootjes zullen het aantal rondvaarten niet beperken tot 200, als daar
geen financiële compensatie tegenover staat. Ook de consumenten zullen schadeloos
gesteld willen worden voor het verlies aan consumentensurplus door beperking van het
aantal rondvaarten. Dit kan geïllustreerd worden aan de hand van figuur 8.1. De
beperking van het aantal rondvaarten van 250 tot 200 doet het consumenten- en
producentensurplus afnemen met de driehoek NRM. Het totale voordeel dat de
omwonenden aan deze beperking ontlenen, bestaande uit de vermeden schade in de
vorm van de vierhoek MNRP, is echter groter (zie onderstaande afbeelding). Zelfs
wanneer de consumenten en de producenten een volledige compensatie hebben genoten
voor het gederfde consumenten- en producentensurplus, blijft er nog een voordelig
resultaat over: de driehoek MRP. Dit is de welvaartsverbetering. Bij het ontbreken van
transactiekosten zal de welvaart derhalve ook zonder overheidsingrijpen maximaal zijn.
Bron: sheets Peter van Wijck, Universiteit Leiden
Facebook.com/SlimStuderen
3
Supplement hoorcollege Rechtseconomie 2014-2015
Toepassing Coase-theorema
Voor het bereiken van de efficiënte uitkomst (=wanneer de transactiekosten ontbreken)
doet het er niet toe of:
a. De exploitanten het rechten hebben om ongehinderd lawaai te maken;
b. De omwonenden het recht hebben om van hinder verschoond te blijven.
Ongeacht of het de exploitanten vrij staat om overlast te veroorzaken terwijl
omwonenden deze moeten afkopen, of dat de exploitanten de schade moeten vergoeden
aan de omwonenden, in beide gevallen blijkt het georganiseerde aantal rondvaarten uit
te komen op het efficiënte aantal van 200. Dit is de rechtstreekse toepassing van het
Coase-theorema, dat zegt dat bij het ontbreken van transactiekosten de
maatschappelijke welvaart maximaal zal zijn, onafhankelijk van de vraag aan wie de
rechten zijn toebedeeld . Aan wie de rechten zijn toebedeeld maakt wel verschil voor de
uiteindelijke verdeling van de maatschappelijk welvaart.
Stel dat er sprake is van situatie B, waarbij de omwonenden het recht hebben om
verschoond te blijven van hinder. De exploitanten moeten dan van de omwonenden
toestemming verkrijgen om een bepaald aantal rondvaarten te produceren dat met
geluidshinder gepaard gaat. De omwonenden zullen geen toestemming geven indien zij
niet schadeloos worden gesteld. De exploitanten moeten naast de private kosten ook
rekening houden met de externe kosten van de omwonenden. Het gevolg daarvan is dat
de marktaanbodcurve niet langer door Ap, maar door Am wordt gegeven. Het
marktevenwicht komt tot stand bij een maatschappelijke optimale hoeveelheid van 200
rondvaarten per uur tegen een prijs van 60.
Ongeacht of er sprake is van situatie A (zie vorige bladzijde) of situatie B (zie hierboven),
in beide gevallen blijkt het aantal rondvaarten uit te komen op een efficiënt aantal van
200. Dit is een rechtstreekse toepassing van het reeds behandelde Coase-theorema, dat
zegt dat bij het ontbreken van transactiekosten de maatschappelijke welvaart maximaal
zal zijn, onafhankelijk van de vraag aan wie de rechten zijn toegedeeld.
Milieuschade en transactiekosten
Zonder transactiekosten zal er bij het bestaan van negatieve externe effecten zoals
milieuschade een efficiënte uitkomst tot stand komen, omdat partijen hun welvaart door
onderhandelen zullen verbeteren. Dit is echter niet het geval, wanneer de
transactiekosten succesvolle onderhandelingen in de weg staan.
Zo is het in het voorbeeld van de rondvaartboten niet aannemelijk dat omwonenden,
exploitanten en toeristen via onderhandelingen overeenkomsten zullen sluiten. Voor
succesvolle afspraken is het van belang dat alle partijen instemmen.
Het bij elkaar brengen van de omwonenden, exploitanten en toeristen zal een grote
inspanning vergen. Denk alleen maar aan het identificeren van de deelnemers aan de
rondvaarten 200 tot en met 250. Als dat al zou lukken, zullen daarna de
onderhandelingen uiterst moeizaam zijn, omdat de partijen niet volledig geïnformeerd
zijn. Bovendien heeft iedere partij weer een andere positie en een andere schade.
Juist bij milieuschade zijn de transactiekosten in het algemeen hoog, zodat een efficiënte
uitkomst meestal niet door partijen tot stand gebracht wordt of kan worden. Dit hangt
samen met bijzondere aard van milieuverontreiniging. Het komt weinig voor dat er één
bron van vervuiling is die omvangrijke schade toebrengt aan een of enkele benadeelden.
Vaak is er een cumulatie van verontreinigingsbronnen die schade veroorzaken aan zeer
veel benadeelden verspreid over een groot gebied. Al deze factoren verhogen de
transactiekosten, die we in de volgende categorieën kunnen onderscheiden:
Facebook.com/SlimStuderen
4
Supplement hoorcollege Rechtseconomie 2014-2015
a. Kosten van het vaststellen van schade
De schade die men ondervindt door milieuverontreiniging, is meestal immaterieel. Het is
altijd moeilijker om schade aan de gezondheid of schade veroorzaakt door hinder op geld
te waarderen dan schade aan vervangbare materiële zaken. Bovendien zijn de
schadelijke effecten van milieugevaarlijke stoffen vaak niet meteen duidelijk. Onderzoek
is dan noodzakelijk om de (toekomstige) schade vast te stellen.
b. Kosten van het opsporen van de veroorzakers en de benadeelden
De klimaatverandering ten gevolge van het broeikaseffect zal zich geleidelijk voordoen.
De schade kan echter zeer groot worden, omdat naar verwachting gebieden verspreid
over de gehele aardbol zullen overstromen of onvruchtbaar zullen worden. De
veroorzakers zijn onder meer al diegenen die nu fossiele brandstoffen verbruiken, de
gebruikers van aardgas enz. De meeste benadeelden moeten nog geboren worden.
c. Kosten van onderhandelen en opstellen van het contract
Hoe groter het aantal partijen, hoe ingewikkelder de onderhandelingen en hoe moeilijker
het opstellen van het contract. Om tot een efficiënte uitkomst te komen is het van belang
dat alle partijen daadwerkelijk meedoen aan de onderhandelingen.
d. Kosten van handhaving
De gemaakte afspraken moeten ook gehandhaafd kunnen worden. Bij milieuschade
moeten er echter vaak kosten gemaakt worden om de nakoming te controleren. Van de
buitenkant is het niet zichtbaar of een auto een katalysator of roetfilter heeft, welke
kwaliteit het lozingswater van een fabriek heeft, en of een onderneming de restgassen
heeft gezuiverd voordat ze via de schoorsteen geloosd worden. Er zullen derhalve kosten
gemaakt moeten worden om te constateren of men zich aan de afspraken houdt.
Wanneer hoge transactiekosten het tot stand komen van een efficiënte uitkomst
belemmeren, kan de overheid trachten door ingrijpen de welvaart te bevorderen. Daarbij
zou ze moeten doen, wat de markt niet doet: ervoor zorg dragen dat partijen op een of
andere wijze rekening houden met de externe effecten van hun gedragingen. De externe
effecten moeten zichtbaar worden, en op de een of andere wijze worden doorberekend.
Dit noemt men wel het internaliseren van externe effecten.
Milieurecht en transactiekosten
Het milieurecht kan men opvatten als het geheel van rechtsregels ter regulering van
gedragingen die tot milieuschade leiden. Men kan binnen het milieurecht onderscheid
maken tussen privaatrechtelijke, bestuursrechtelijke en strafrechtelijke regelingen en
instrumenten.
Het privaatrecht reguleert de verhouding tussen burgers onderling: in dit geval de
veroorzakers en de benadeelden. Het stelt grenzen aan het gedrag van de veroorzakers
van schade. Worden deze grenzen overschreden, dan kunnen de benadeelden beslissen
of zij al dan niet in actie komen. De benadeelden bepalen of de regels worden
gehandhaafd. Zij kunnen met veroorzakers overeenkomsten sluiten om af te wijken van
de wettelijke regels. Voor de overheid is het privaatrecht relatief goedkoop, omdat zij
geen extra kosten behoeft te maken voor controle en handhaving.
Het bestuursrecht regelt het optreden van de overheid jegens haar burgers. De
overheid hanteert een groot aantal instrumenten om milieuschadelijk gedrag te
reguleren, zoals algemene regels (bijvoorbeeld wetten of algemene maatregelen van
bestuur), individuele normen (in vergunningen), heffingen en verhandelbare
emissierechten. In al die gevallen is het ingrijpen dwingendrechtelijk van aard. Het is
derhalve niet mogelijk om via onderhandelingen met de benadeelden Paretoverbeteringen tot stand te brengen als deze in strijd komen met het bestuursrecht. De
overheid controleert of de bestuursrechtelijke normen worden nagekomen en handhaaft
zo nodig. De controle en handhaving zijn arbeidsintensief en dus duur.
Facebook.com/SlimStuderen
5
Supplement hoorcollege Rechtseconomie 2014-2015
Het strafrechtelijke milieurecht wordt meestal gebruik als ‘ultimum remedium’. Is het
niet mogelijk om via bestuursrechtelijk optreden de gewenste effecten tot stand te
brengen, dan doet men een beroep het strafrecht. Zo is schending van de
bestuursrechtelijke normen vaak een strafbaar feit. Ernstige vormen van het toebrengen
van milieuschade zijn direct onder het strafrecht gebracht, zie artikel 173a en b Wetboek
van Strafrecht.
De privaat- en publiekrechtelijke regelingen op het terrein van milieu beïnvloeden elkaar
over en weer. Het milieuprivaatrecht steunt inhoudelijk voor een deel op het
publiekrecht. De normen van het publiekrecht zijn van groot belang voor het bepalen van
de onrechtmatigheid. De bestuursrechtelijke normen kunnen als toetssteen fungeren,
waarmee de onrechtmatigheid wordt ingekleurd.
De toekenning van eigendomsrechten leidt via onderhandelingen tot een efficiënte
uitkomst. Het privaatrecht stelt partijen in staat om een efficiënte oplossing te bereiken.
Dit hangt samen met de mogelijkheid om te onderhandelen over wederzijdse rechten en
plichten. De rechtsregel bepaalt de uitgangspositie van partijen bij de onderhandelingen,
en hierdoor ook de verdeling van de welvaart. Dit geldt indien de transactiekosten laag
zijn.
Privaatrecht
Bij veel gevallen van milieuschade met hoge transactiekosten zal het privaatrecht geen
oplossing bieden. Zonder nadere overheidsingrijpen zullen de veroorzakers van
milieuschade onder die omstandigheden geen rekening houden met de negatieve externe
effecten van hun daden. Indien de overheid milieuschade wenst te voorkomen, zal zij
moeten grijpen naar het publiekrecht. Kortom: bij hoge transactiekosten is het
publiekrecht beter bruikbaar.
Partijen mogen publiekrechtelijke normen in het algemeen niet overschrijden, ook niet
wanneer alle mogelijke benadeelden en andere betrokkenen dit goed zouden vinden. Ze
kunnen dus geen Pareto-verbeteringen tot stand brengen, wanneer zij daarmee in strijd
zouden komen met de norm. Er zijn verschillenden publiekrechtelijke instrumenten
bruikbaar, onder andere belastingen/heffingen, algemene regels, vergunningen en
verhandelbare emissierechten.
Proportionele heffingen (hierna te bespreken) en verhandelbare emissierechten hebben
in een aantal opzichten voordelen boven uniforme heffingen, algemene regels en
vergunningen.
Bij de eerstgenoemde instrumenten ondervinden ondernemingen een stimulans om over
te schakelen op milieuvriendelijke nieuwe technieken, indien de opbrengsten vanwege
vermeden heffingen of uit de verkoop van overbodig geworden emissierechten hoger zijn
dan de kosten van de nieuwe techniek; bij de andere instrumenten ontbreekt deze
stimulans en zal de overheid de nieuwe techniek eerst moeten ontdekken en vervolgens
moeten voorschrijven. Proportionele heffingen en verhandelbare emissierechten hebben
verder als voordeel dat de vervuilingsreductie tegen de laagst mogelijk kosten
plaatsvindt. Het instrument van de verhandelbare emissierechten heeft als additioneel
voordeel, dat de overheid de maximale hoeveelheid uitstoot precies kan vaststellen; bij
heffingen en regulering is de totale uitstoot mede afhankelijk van andere factoren, zoals
de stand van de conjunctuur.
Ten slotte moet worden vermeld dat tegenover de genoemde voordelen van
verhandelbare emissierechten en proportionele heffingen ook een nadeel staat, namelijk
de administratieve kosten vanwege uitvoering en controle. Op dat punt scoren algemene
regels en uniforme heffingen het beste.
Facebook.com/SlimStuderen
6
Supplement hoorcollege Rechtseconomie 2014-2015
Heffingen
Er bestaan verschillende heffingen die (mede) tot doel hebben om externe effecten te
internaliseren. Denk bijvoorbeeld aan accijnzen op motorbrandstoffen.
Heffingen leiden tot een verhoging van de prijs van schadelijke activiteiten. Hierdoor zal
het aantal schadelijke activiteiten afnemen. We spreken in dat verband van de
regulerende functie van heffingen.
Er zijn twee soorten heffingen. Proportionele heffingen zijn heffingen die variëren aan
de omvang van de negatieve externe effecten. Door een dergelijke heffing nemen de
kosten die voor rekening van de aanbieder komen zodanig toe, dat ze samenvallen met
de maatschappelijke kosten. Daarnaast kunnen milieuschadelijke activiteiten of
producten worden belast met een vast bedrag per activiteit of per eenheid, los van de
precieze omvang van het externe effect. In dat geval zullen we spreken van een
uniforme heffing.
Stel dat elke aanbieder een heffing wordt opgelegd, die gelijk is aan de omvang van het
negatieve externe effect dat hij veroorzaakt met de activiteit die hij onderneemt. Er is
dus sprake van een proportionele heffing. De aanbieder zal naast de private kosten ook
een heffing moeten betalen die proportioneel is aan de omvang van de negatieve externe
effecten. De omvang van de negatieve externe effecten is de afstand tussen de Ap-curve
en de Am-curve. Dit komt als kosten bovenop de marginale private kosten, dus
uiteindelijk moet de aanbieder rekening houden met de maatschappelijke kosten. Dus
een proportionele heffing leidt ertoe dat de maatschappelijke kosten in rekening worden
gebracht, indien de proportionele heffing goed is gekozen. De marktaanbodcurve wordt
in dat geval weergegeven door de Am-curve. Het marktevenwicht is het snijpunt tussen
de Am-curve en de vraagcurve. Dit snijpunt correspondeert met een hoeveelheid van
200 rondvaarten per uur bij een prijs van 60.
Hoe zit het met de welvaart?
De welvaart kan worden bepaald aan de hand van het consumenten- en
producentensurplus, het nadeel van de omwonenden en de heffingsopbrengst voor de
overheid. Naast de consumenten, producenten en omwonenden speelt immers ook de
overheid een rol als ontvanger van de opbrengst van de heffing. De opbrengst van de
heffing kan natuurlijk gebruikt worden om degenen die daadwerkelijk last hebben van de
hinder schadeloos te stellen. In het algemeen wordt echter de opbrengst van
milieuheffingen toegevoegd aan de algemene middelen.
Het consumentensurplus is het ruilvoordeel dat consumenten behalen. Dit voordeel is
in de figuur te zien aan de afstand tussen de prijs en de vraagcurve. Dit voordeel is gelijk
aan de oppervlakte van de blauwe driehoek (dat van 60 tot en met 100 loopt) in de
onderstaande figuur, namelijk ½ x (100 – 60) x 200 = 4000.
Het producentensurplus is het ruilvoordeel dat producenten behalen. Dit voordeel is in
de figuur af te lezen aan de afstand tussen de prijs en de Am-curve. Dit voordeel is
gelijk aan de rode driehoek (dat van 0 tot en met 60 loopt) in het onderstaande figuur,
namelijk ½ (60 – 0) x 200 = 6000.
De overheid legt deze heffing op en incasseert dus die heffing. Hoe groot is de opbrengst
voor de overheid? De heffing is gelijk aan de omvang van de negatieve externe effecten.
Dit valt af te lezen aan de afstand tussen de Ap-curve en de Am-curve. De opbrengst van
de heffing die de overheid incasseert is gelijk aan de oppervlakte van de groene driehoek
(ONM). De oppervlakte is ½ x (60 – 40) x 200 = 2000.
Alle 200 eenheden leveren ook een nadeel voor de omwonenden op. Het nadeel is aan de
figuur af te lezen aan de afstand tussen de Am-curve en de Ap-curve. Dit nadeel is gelijk
aan de opbrengst van de overheid. Het nadeel voor de omwonenden is dus ook gelijk aan
2000.
Facebook.com/SlimStuderen
7
Supplement hoorcollege Rechtseconomie 2014-2015
De maatschappelijke welvaart is dus gelijk aan 4000 + 6000 + 2000 – 2000 = 10.000.
Dit laat zien dat een goed gekozen proportionele heffing tot een efficiënte uitkomst leidt.
Bron: sheets Peter van Wijck, Universiteit Leiden
Een proportionele heffing heeft nog een bijkomend voordeel. Ze vormt een stimulans
voor de toepassing van nieuwe, milieuvriendelijke technieken.
Bron: sheets Peter van Wijck, Universiteit Leiden
Nieuw in dit figuur is de At-curve. Deze geeft de nieuwe aanbodcurve weer als de
producenten overgaan op de nieuwste technologie. Het gebruik van de nieuwe
technologie is duurder. De kosten nemen immers toe met 10 per rondvaart. Daarnaast
veroorzaakt de nieuwe technologie geen negatieve externe effecten. De At-curve geeft
de marginale private kosten (Ap + 10) van de exploitanten aan, indien zij gebruik zouden
maken van de nieuwe techniek. De At-curve is nu tevens marginale maatschappelijke
kostencurve, omdat er bij het gebruik van de nieuwe techniek geen externe kosten meer
zijn.
Wat zullen de exploitanten doen, de nieuwe techniek of de oude techniek gebruiken? Stel
dat er 50 rondvaarten worden geëxploiteerd. De marginale kosten zijn gelijk aan de Amcurve (Ap-curve + proportionele heffing). Alternatief is de nieuwe technologie en wat die
kost, geeft de At-curve weer. Bij 50 rondvaarten kost de nieuwe technologie meer dan de
oude techniek, want At > Am. Het gebruik van de oude technologie is goedkoper dan de
nieuwe technologie. Dit geldt voor alle rondvaarten onder de 100.
Facebook.com/SlimStuderen
8
Supplement hoorcollege Rechtseconomie 2014-2015
Stel dat de exploitanten 150 rondvaarten uitvoeren. In dit geval is de nieuwe technologie
goedkoper dan de oude techniek, omdat At < Am. Het omslagpunt ligt bij 100
rondvaarten, omdat daar de kosten van de nieuwe technologie en de oude techniek even
hoog zijn. Omdat vanaf 100 rondvaarten de nieuwe technologie goedkoper is, geldt de
At-curve als de marktaanbodcurve. Het marktevenwicht komt tot stand door het snijpunt
At = V. Dit snijpunt correspondeert met een hoeveelheid van 225 rondvaarten bij een
prijs van 55. Bij de oude techniek lag het marktevenwicht bij punt M en door de
invoering van de nieuwe techniek verschuift het marktevenwicht naar punt T.
Wat betekent dit voor de efficiëntie? Met de invoering van de nieuwe techniek en de
verschuiving van het marktevenwicht van punt M naar punt T neemt de maatschappelijke
welvaart, dat wil zeggen de som van het consumenten- en producentensurplus minus de
externe kosten plus de opbrengst van de heffing, toe doordat de rondvaarten tussen de
100 en de 225 goedkoper kunnen worden gemaakt dan oorspronkelijk. De driehoek LTM
geeft de welvaartswinst weer van de nieuwe technologie.
Uniforme heffing
Bron: sheets Peter van Wijck, Universiteit Leiden
Praktisch gezien is het voor de overheid veelal zeer moeilijk om de externe kosten van
alle gedragingen precies te berekenen. Heffingen worden daarom vaak als vast, uniform
bedrag per eenheid product geheven.
Stel dat elke aanbieder een heffing wordt opgelegd die gelijk is aan een vast bedrag per
milieuschadelijk activiteit die hij onderneemt. Wat is dan het effect van een uniforme
heffing? Als de heffing €1 is, dan wordt elke eenheid €1 duurder. Het marktevenwicht
verschuift naar links. Een heffing van €10 is te weinig, want dan komt het
marktevenwicht uit op 210 rondvaarten en dit is niet maatschappelijke optimaal. De
bedoeling is om uit te komen op een maatschappelijke optimale hoeveelheid van 200
rondvaarten (Am = V). Hoe hoog is de heffing dan om wel efficiënt uit te komen?
In figuur 8.4 geeft de Au-curve de private marginale kosten weer plus de uniforme
heffing. Het verschil tussen de Ap-curve en de Au-curve is de uniforme heffing en deze is
gelijk aan 20. De Au-curve is in dit geval de marktaanbodcurve, omdat de exploitanten
bovenop de private marginale kosten ook een heffing van 20 moeten betalen.
Het snijpunt Au = vraagcurve correspondeert met een hoeveelheid van 200 rondvaarten
bij een prijs van €60. Een goed gekozen uniforme heffing leidt tot een efficiënt
marktevenwicht.
Facebook.com/SlimStuderen
9
Supplement hoorcollege Rechtseconomie 2014-2015
Hoe zit het met de maatschappelijke welvaart?
Het consumentensurplus is het ruilvoordeel dat consumenten behalen en dit is in
figuur 8.4 af te lezen aan de afstand tussen de vraagcurve en de prijs van 60. De
oppervlakte van het consumentensurplus is gelijk aan ½ x (100 – 60) x 200 = 4000.
Het producentensurplus is het ruilvoordeel dat producenten behalen en dit is in de
figuur af te lezen aan de afstand tussen de Au-curve en de prijs van 60. De oppervlakte
van het producentensurplus is gelijk aan ½ x (60 – 20) x 200 = 4000. Daarnaast
incasseert de overheid de heffing. Hoe groot is de opbrengst voor de overheid? Dit is in
het figuur te zien aan de afstand tussen de Au-curve en de Ap-curve.
Er worden 200 rondvaarten geëxploiteerd en de overheid ontvangt voor elke rondvaart
een heffing van 20. De opbrengst is dus gelijk aan 200 x 20 = 4000.
De omwonenden ondervinden nadeel door de exploitatie van 200 rondvaarten ter grootte
van driehoek OMN (afstand tussen Ap en Am). De oppervlakte van deze driehoek is gelijk
aan ½ x (60 – 40) x 200 = 2000.
De maatschappelijke welvaart is dus gelijk aan 4000 + 4000 + 4000 – 2000 = 10.000.
Dit laat zien dat een goed gekozen uniforme heffing tot een efficiënte uitkomst leidt. De
maatschappelijke welvaart is hier even groot als bij de proportionele heffing.
Vergelijking
Voor de consumenten maakt het niets uit of de heffing proportioneel of uniform is. Het
consumentensurplus is in beide gevallen even groot (4000). Voor de producenten zit er
wel een verschil. Bij een proportionele heffing was het producentensurplus 6000 en bij
een uniforme heffing is het 4000. De producenten gaan achteruit door de uniforme
heffing. Dit komt omdat zij voor elke rondvaart een heffing van 20 moeten betalen,
terwijl in werkelijkheid de omvang van de negatieve externe effecten (afstand tussen Am
en Ap) niet voor elke rondvaart gelijk is aan 20. De producenten betalen door de
uniforme heffing meer dan nodig is. De overheid incasseert meer heffing als er sprake is
van een uniforme heffing dan bij de proportionele heffing. Het nadeel dat de
omwonenden ondervinden blijft gelijk.
De uniforme heffing leidt niet tot een stimulans voor toepassing van nieuwe technologie,
want wat de exploitant ook doet hij moet een heffing betalen van 20 voor elke rondvaart.
Er is totaal geen prikkel om te innoveren.
Publiekrechtelijke instrumenten
Bron: sheets Peter van Wijck, Universiteit Leiden
Facebook.com/SlimStuderen
10
Supplement hoorcollege Rechtseconomie 2014-2015
Deze tabel geeft de overeenkomsten en verschillen weer van de publiekrechtelijke
instrumenten die de overheid kan gebruiken om milieuschadelijk gedrag aan te pakken.
Uit de tabel blijkt dat algemene regels, vergunningen en verhandelbare
vervuilingsrechten betere instrumenten zijn dan de heffingen.
Het is natuurlijk voor de overheid uiterst moeilijk om precies het efficiënte niveau van
milieuschade te bepalen.
Daarvoor dient de overheid ten minste een goed inzicht te hebben in de kostencurven, de
stand van de techniek, de opbrengsten van de sector etc. Indien het niet lukt om de
efficiënte norm vast te stellen, zal er een welvaartsverlies optreden. Het voordeel van
algemene regels is dat het van toepassing is op een groot aantal ondernemingen en/of
personen. Echter belemmert deze ruime toepassing het bereiken van de efficiënte
uitkomst, omdat de kostenstructuur voor iedere categorie weer anders is. Algemene
regels kunnen niet worden aangepast aan individuele gevallen, omdat dat wettelijke
gezien onmogelijk is.
Het voordeel van vergunningen is dat een individuele aanpassing wel mogelijk is. De
overheid maakt bij de vergunningverlening een afweging tussen de belangen van de
vergunninghouder en van de omwonenden in kwestie.
Ten slotte, bieden deze instrumenten weinig stimulans voor de invoering van
technologische vernieuwingen die vanuit oogpunt van de maatschappelijke welvaart de
moeite waard zijn, omdat de vernieuwingen de kosten verhogen terwijl daar geen
voordelen tegenover staan.
Bij een systeem van verhandelbare emissierechten stelt de overheid exact vast, hoeveel
het milieu in totaal belast mag worden met bepaalde schadelijke stoffen. Deze
toelaatbaar geachte vervuiling wordt verdeeld in quota, die emissierechten worden
genoemd. Emissierechten vormen dus exclusieve vervuilingsrechten.
Ze geven de houder het recht om een bepaalde hoeveelheid schadelijke gassen uit te
stoten of schadelijke stoffen te lozen. De prijs van de emissierechten zorgt voor een
internalisering van het negatieve externe effect bij producenten en consumenten, met in
beginsel gunstige gevolgen voor de maatschappelijke welvaart. Ook zorgt het systeem
van verhandelbare emissierechten ervoor dat de beoogde emissiereductie tegen de
laagst denkbare kosten wordt gerealiseerd. Daarnaast vormt het systeem ook een
stimulans voor de invoering van nieuwe, milieuvriendelijke technieken. Het enige nadeel
is dat het systeem van verhandelbare emissierechten gepaard gaat met hoge
administratiekosten en hoge kosten voor handhaving.
Facebook.com/SlimStuderen
11