Transcript 122

Psalmen, profetische liederen T. van Turennout

Copyright © 2014 Aduard, The Netherlands Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gege vensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, op namen, of op enige manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.

All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrieval system, or transmitted, in any form of by any means, electronic, mechanical, photocopying, recording, or otherwise, without the prior written permission of the author.

Eerste uitgave 2014 SISO 227.4 UDC 228.07 NUGI 632 Trefw.: Psalm (bijbelboek); verklaringen.

1

Psalm 122: Vrede in Jeruzalem.

Deze psalm hoort bij de bedevaartsliederen.

1

In het Hebreeuws luidt de titel van deze liederen letterlijk

een lied van de opstijgingen

. Op de grote feesten in Israël trokken de feestgangers uit alle kanten van het land letterlijk naar omhoog, naar de stad Jeruzalem (Ex.23:14-17). Deze stad ligt op hoge heuvels. Samen trokken de feestgangers zingend en musicerend naar Zi on (vgl. Jes.30:29).

2

Als dichter wordt koning David (1012 – 972) genoemd. Omdat in de Griekse handschriften zijn naam ontbreekt, zijn er uitleggers geloven, dat iemand anders deze psalm heeft gemaakt.

In de tijd van koning David was er nog geen tempel in de stad Jeruzalem gebouwd. Dat ge beurde pas in het 4 e regeringsjaar van zijn zoon Salomo (972 - 932) (1Kon.6:1).

3

Toch hoeven we niet te twijfelen aan de juistheid van de (Masoretische) Hebreeuwse tekst, want in Dode Zeerollen over deze psalm wordt de naam van David wel genoemd. Hij wilde graag de tempel bouwen, maar dat had de Here hem verboden (2Sam.7:12,13, 1Kon.8:17-19, 1Kron.17:4,11,12). Hoewel hij daarom de tempelbouw aan zijn zoon Salomo moest overlaten, was hij begonnen met voorbereidingen te treffen door allerlei bouwmaterialen te verzamelen en de organisatie van de eredienst aan te passen (1Kron.22-27, 29:1-9, vgl. 2Sam.24:25). Het lijkt er sterk op, dat het schrijven van psalm 122 in Davids laatste regeringsjaren daar mee te maken had.

Deze psalm bestaat uit drie gedeelten: vers 1,2, 3-5 en 6-9. In de eerste 2 verzen schrijft de psalmdichter over zijn enthousiasme voor het vredige Jeruzalem en het huis van God. In het volgende gedeelte (v.3-5) geeft hij aan, waarom hij daarover zo blij is. David deelt in het laat ste stuk mee (v.6-9), wat de mensen moeten doen om die Goddelijke vrede vast te houden, en mee te nemen naar hun eigen omgeving.

4

1 a

Een bedevaartslied

5

van David

1 b

Ik ben blij geweest, toen ze tegen mij zeiden: “Laat ons naar het huis van de God Jahweh gaan.” David schreef dit lied niet vanuit zijn perspectief als koning, maar vanuit de blik van een ge wone Israëliet. Hij kroop als het ware in de huid van één van zijn volksgenoten. De psalm dichter wilde geen koning zijn, zoals dat bij de andere volken vaak was, maar hij wilde één met het volk zijn (2Sam.6:14-23).

1 De bedevaartspsalmen vormen een aparte groep (Ps.120-134).

2 Oorspronkelijk was Zion een burcht in de stad Jeruzalem. Koning David (1012 – 972) heeft deze burcht op de Jebusieten veroverd (2Sam.5:7, 1Kron.11:5). Deze burcht lag aan de zuidkant van de heuvel of berg in het oos ten van Jeruzalem. Later werd de hele heuvel Zion genoemd (Ps.2:6, 74:2, 78:68). Vervolgens werd met Zion ook de hele stad Jeruzalem aangeduid (Ps.51:20, 135:21, 147:12).

3 Tot in de begintijd van de regering van koning Saul (1033 - 1012) heeft het huis van de Here ofwel de taberna kel in Silo gestaan (Joz.18:1,8-10, 21:1,2, Richt.18:31, 1Sam.1:3,9, 13:1, 14:3). De plaats Silo is tijdens zijn regering hoogstwaarschijnlijk door de Filistijnen verwoest (Jer.7:12,14, 26:6). Toen de Edomiet Doëg in op dracht van Saul de priesterstad Nob uitmoordde (1Sam.22:18,19), heeft deze ongehoorzame koning het heilig dom naar Gibeon laten verplaatsen (1Kron.16:39, 21:29, 2Kron.1:3,5,6). Gibeon lag vlakbij het huidige Jib zo’n 10 kilometer ten noordwesten van Jeruzalem.

4 Tussen de psalmen 120-122 bestaat een opklimming in het aantal verzen: 7, 8 en 9 verzen. Er is ook een voort gang in de reis. Psalm 120 was geschikt voor de tocht langs vijandelijk of gevaarlijk gebied, zoals Samaria; bij psalm 121 naderde de pelgrim de bergen rondom de hoofdstad; terwijl het in deze psalm over de stad Jeruzalem zelf gaat.

5 In het Hebreeuws staat hier letterlijk

een lied van de opstijgingen

.

2

2

Onze voeten stonden binnen (of in) jouw poorten, Jeruzalem.

In het volgende gedeelte (v.3-5) geeft de schrijver van deze psalm aan, waarom hij zo blij is over het vredige Jeruzalem en het huis van God.

3

Jeruzalem is gebouwd als een stad, die van zichzelf compact samengevoegd is.

In de wat grotere steden in die tijd stonden de huizen dicht bij en op elkaar. Dit kwam doordat er rond de steden een beschermende muur werd gebouwd. Als de bevolking van die stad toe nam, dan moest er ruimte worden gezocht voor meer huizen. Zo werd het steeds meer passen en meten. Een stad die compact was samengevoegd, was dus een groot uitgegroeide stad.

Daar woonden dus al veel mensen. De centraal gelegen stad Jeruzalem was dus heel geschikt als centrum voor de eredienst van God.

4

Daarheen zijn de stammen opgetrokken.

De stammen van de God Jahweh zijn een getuigenis van (of voor) Israël door de naam van de God Jahweh te loven.

De stammen van Israël moesten 3 keer per jaar optrekken naar een centrale plaats in hun land om met de 3 grote feesten God te dienen: Het feest van de ongezuurde broden (Pascha), het feest van de eerstelingen en het feest van de oogst (Loofhuttenfeest) (Ex.23:14-17, Deut.16:16,17). Dit was een getuigenis van de onderlinge liefde tussen de Here en zijn volk, want het waren geen stammen van een willekeurig volk, maar

de stammen van de God Jah weh

. Hij had het volk Israël uitgekozen om zijn volk te zijn.

De mensen maakten deze reizen naar Jeruzalem vaak in grote groepen, want het kon onder weg wel gevaarlijk zijn. Bij ongelukken in gevaarlijk of bergachtig gebied en tegen aanvallen van agressieve wilde dieren konden ze elkaar helpen. Vooral in onrustige tijden lag ook het gevaar van rovers op de loer.

5

Ja, daar (= Jeruzalem) zijn de stoelen (of zetels) van het recht (neer)gezet.

De zetels zijn voor (of van) het huis van David.

De stad Jeruzalem zou niet alleen het godsdienstige middelpunt worden, maar was in Davids tijd al het bestuurlijke centrum van Israël (vgl. Deut.17:8). In de hoofdstad was de koning (de hoogste) rechter van het land (2Sam.15:2, 1Kon.3:9,16-28, 1Kon.7:7).

Het was echter beslist niet noodzakelijk, dat Israël een koning zou hebben (Deut.17:14-20, 1Sam.8:6-18). Bij de tabernakel of de tempel moesten de priesters zorgen voor een eerlijke rechtspraak (Deut.17:8-13).

David (1012 – 972) deelt in dit laatste stuk mee (v.6-9), wat de mensen moeten doen om de Goddelijke vrede vast te houden, en mee te nemen naar hun eigen omgeving.

6

Vraagt om vrede van Jeruzalem.

Wie van jou houden, zullen rust hebben (of veilig zijn).

God wilde en wil graag met zijn heerlijkheid in Jeruzalem bij zijn volk wonen (1Kon.8:1-10, Ps.76:3). Alleen Hij kan letterlijk en geestelijk volledig vrede (= sjaloom) geven. Alleen als 3

de Here in Jeruzalem woont, kan die stad echte vrede geven. Iedereen die God wil dienen, zoals Hij dat wil, kan om die vrede vragen. Iedereen die zo vrede vraagt, en van Jeruzalem houdt, zal rust en vrede hebben in zijn hart.

Zo wilde koning David (1012 – 972), dat zijn nageslacht, en dus ook zijn zoon Salo mo (= Sjalomo = Vredig), vanuit Jeruzalem voor vrede zou zorgen voor hun volksgenoten en hun bondgenoten. De heerlijkheid van God die vrede brengt, zou in graag in Jeruzalem willen blijven, als de koning en zijn volksgenoten van de Here en elkaar zouden houden (Lev.19:17,18, Mat.19:19, 22:37-40, Luk.10:27, Gal.5:14, Jak.2:8-16, 1Joh.3:10, 4:20,21).

Als ze God op die manier trouw zouden blijven dienen, dan zou Hij altijd met zijn heerlijk heid in Jeruzalem blijven. Dat zou voor rust en veilheid blijven zorgen.

7

Vrede zal in jouw vesting (of leger) zijn,

8

rust (of veiligheid) in jouw paleizen (of kastelen).

Om mijn broers en mijn vrienden wil ik zeggen: “Alsjeblieft, laat vrede in jou zijn!” Blijft alsjeblieft trouw de Here dienen! Beantwoordt zo zijn grote liefde voor zijn volk. Alleen dan zal zijn vredebrengende heerlijkheid in de stad Jeruzalem kunnen blijven.

9

Om het huis van onze God Jahweh wil ik (= David) het goede voor jou zoeken.

Helaas werden de koning en het volk Israël steeds ongehoorzamer. Dat begon al tijdens de regering van koning Salomo (972 – 932) (1Kon.11:1-40). Daarom is de heerlijkheid van God uiteindelijk uit de tempel en de stad Jeruzalem vertrokken (Ezech.10:18,19, 11:22,23). Veel Joden lieten eeuwen later hun Messias en Verlosser aan het kruis slaan. Ook kunnen we in het bijbelboek Handelingen lezen, hoe de onbekeerde Joden de eerste vervolgers waren van de Christenen. Die heerlijkheid van God is door de structurele ongehoorzaamheid van Joden en Israëlieten nooit teruggekeerd.

Pas als de heidenen de Here massaal verwerpen, zal God zich weer over Israël ontfer men (Rom.11:25-32). Veel Joden zijn al teruggekeerd. Nog veel meer Joden en Israëlieten zullen weer naar het beloofde land gaan. Uit de verre landen waarheen de Here hen had ver strooid, zal Hij hen verlossen (Jer.23:6-8, 30:10, Zach.10:6-12). De Here zal Juda en Israël weer terugbrengen naar het land dat Hij aan hun (voor)vaders heeft gegeven (Jes.11:11-16, Jer.16:15-18, 30:3, Ezech.37:21,22,28, Hos.1:10-12, 2:15-22, Am. 9:14,15). De Israëlieten zullen zich bekeren (Ezech.36:26,27 Hos.3:5, 14:5, Zach.12:10-14, 13:8,9). God zal hun ogen openen voor het nieuwe verbond, dat Hij met hen sluit (Ezech.37:26, Rom.11:27, Jer.31:31-34, 32:40-41, vgl. Hebr.8:8-12). Ze zullen hun Koning Jezus Christus dienen. Jeru zalem zal weer de stad van vrede worden (Jes.60-62).

Eeuwen later zal het nieuwe Jeruzalem neerdalen vanuit de hemel. Dan zal de God de Vader samen met de grote Zoon van David daar voor eeuwig regeren, en onder de mensen wo nen (Op.21:2,3,22). Dan zullen niet alleen alle stammen van Israël daar komen, maar mensen uit alle volken om zich voor God neer te buigen (Jes.66:22,23, Op.21:24,26). Dan zal het voor eeuwig vrede zijn.

4