Download PDF

Download Report

Transcript Download PDF

Referaten
Endocrinologie
Toegenomen ziekteverzuim van postmenopauzale vrouwen
met ‘asymptomatische’ primaire hyperparathyreoïdie
Asymptomatische primaire hyperparathyreoïdie komt veel
voor bij postmenopauzale vrouwen en wordt conservatief behandeld. Lundgren et al. diagnosticeerden asymptomatische
primaire hyperparathyreoïdie bij 109 (2,1%) van 5202 vrouwen
van 55 tot 70 jaar die een mammografie lieten verrichten in het
kader van een bevolkingsonderzoek.1 Gegevens over ziekteverzuim en pensioen gedurende de 5 jaar voorafgaand aan de
screeningsdag van deze 109 vrouwen met asymptomatische primaire hyperparathyreoïdie (‘patiënten’) en van gepaarde controlepersonen werden verkregen via het lokale socialeverzekeringsbureau. Dit leverde 48 patiënten en gepaarde controlepersonen op. De serumcalciumwaarde (2,59 versus 2,34
mmol/l) en de parathyreoïdhormoonconcentratie (68,9 versus
29,3 ng/l) waren significant (p l 0,0001) hoger bij patiënten.
Het aantal ziekteverzuimdagen gedeeld door het aantal beschikbare dagen en het gemiddelde aantal dagen ziekteverzuim
waren significant (p l 0,05) groter bij de patiënten, zowel bij
volledige werktijd (0,23 versus 0,08 respectievelijk 255 versus
113 dagen) als bij deeltijd (0,2 versus 0,1 respectievelijk 62 versus 11 dagen). Ziekteverzuim langer dan 7 dagen werd bij patiënten significant (p = 0,017) vaker veroorzaakt door cardiovasculaire aandoeningen, zoals geclassificeerd volgens de
‘International classification of diseases, 9th revision’ (ICD-9).
Een proportie ziekteverzuim van meer dan de helft van de onderzoeksperiode werd 11,9 (95%-betrouwbaarheidsinterval:
1,4-105,0) maal zo vaak gevonden bij patiënten.
De auteurs concluderen dat dit onderzoek toont dat asymptomatische hyperparathyreoïdie bij postmenopauzale vrouwen
gepaard gaat met aanzienlijk ziekteverzuim met potentieel
economische gevolgen. Of parathyreoïdectomie bij asymptomatische hyperparathyreoïdie ook leidt tot afname van het
ziekteverzuim moet echter nog aangetoond worden.
1
literatuur
Lundgren E, Szabo E, Ljunghall S, Bergström R, Holmberg L,
Rastad J. Population based case-control study of sick leave in postmenopausal women before diagnosis of hyperparathyroidism. BMJ
1998;317:848-51.
e.w.c.m.van dam
Inwendige geneeskunde
Microvasculaire hersenstamdecompressie als behandeling
van essentiële hypertensie
De ventrolaterale medulla oblongata reguleert de tonische
sympathische activiteit en experimentele pulsatiele neurovasculaire compressie van de ventrolaterale medulla doet zowel de
sympathische ‘outflow’ als de systemische bloeddruk stijgen. In
eerder onderzoek vonden Naraghi et al. met magnetische resonantieangiografie (MRA) bij 83% van de patiënten met essentiële hypertensie, bij 24% van de patiënten met secundaire
hypertensie en bij 7% van normotensieve patiënten aanwijzingen voor linkszijdige neurovasculaire compressie.1 Geiger et al.
onderzochten daarom het effect van ventrolaterale medullaire
decompressie op de bloeddruk van 8 langdurig hypertensieve
patiënten die met 3 of meer antihypertensiva nog steeds hypertensief waren of veel bijwerkingen ervoeren (of beide).2 De
microvasculaire hersenstamdecompressie door middel van een
584
Ned Tijdschr Geneeskd 1999 13 maart;143(11)
laterale, suboccipitale craniotomie bestond uit het verplaatsen
van de met MRA aangetoonde pulsatiele arterie ter hoogte van
de uittredeplaats van de N. glossopharyngeus en de N. vagus
met behulp van een teflonimplantaat. De eerste 48 uur postoperatief toonden alle 8 patiënten een instabiele bloeddruk,
waarvoor in enkele gevallen volumesubstitutie nodig was.
Binnen 48 uur werd een controle-MRA verricht om de decompressie te verifiëren. Drie maanden postoperatief waren
7 patiënten normotensief (< 135/< 85 mmHg), hoewel zij nog
steeds antihypertensiva, zij het veel minder, behoefden. De
5 patiënten die meer dan 1 jaar gevolgd werden, toonden na
3 maanden postoperatief geen verdere vermindering van de
antihypertensieve medicatie. Eén patiënt, met een follow-upduur van 9 maanden, had geen baat bij de ingreep. Met uitzondering van 1 maal een voorbijgaande stembandparese, werden geen complicaties van de ingreep vastgesteld.
De auteurs menen dat een subgroep van patiënten met
essentiële hypertensie eigenlijk een secundaire hypertensie
ten gevolge van neurovasculaire hersenstamcompressie heeft.
Indien de bloeddrukverhoging van deze patiënten therapieresistent is, zou microvasculaire decompressie moeten geschieden, een ingreep die volgens de auteurs nog wel in prospectieve
onderzoeken verder getest zal moeten worden. In een ingezonden brief betwijfelt Kaplan het bestaan van deze vorm van
secundaire hypertensie en hij wijst er onder andere op dat het
onderzoek van Geiger et al. ongecontroleerd was.3 Hiermee
bedoelt hij overigens niet onethische ‘sham’-operaties, zoals de
auteurs in hun antwoord stellen, maar een gerandomiseerd verkregen controlegroep.
1
2
3
literatuur
Naraghi R, Geiger H, Crnac J, Huk W, Fahlbusch R, Engels G, et
al. Posterior fossa neurovascular anomalies in essential hypertension. Lancet 1994;344:1466-70.
Geiger H, Naraghi R, Schobel HP, Frank H, Sterzel RB, Fahlbusch
R. Decrease of blood pressure by ventrolateral medullary decompression in essential hypertension. Lancet 1998;352:446-9.
Kaplan NM. Ventrolateral medullary decompression in essential
hypertension [letter]. Lancet 1998;352:1549-50.
a.j.m.donker
Neurologie
De invloed van zwangerschap op het beloop van multiple
sclerose
Multiple sclerose komt in de westerse landen bij 1 op de 1000
mensen voor en treft voornamelijk vrouwen in de reproductieve levensfase. Het effect van zwangerschap op deze ziekte
blijkt nog onvoldoende bestudeerd te zijn.
In een Europees multicentrisch onderzoek werden 254 vrouwen prospectief onderzocht.1 Het bleek dat het aantal exacerbaties van de ziekte met name in het derde trimester van de
zwangerschap daalde, en juist steeg in de eerste 3 maanden
post partum. Vervolgens daalde het aantal weer naar frequenties vergelijkbaar met die in de periode voor de zwangerschap.
De neurologische achteruitgang gedurende de onderzoeksperiode was overeenkomstig het natuurlijke beloop. Epidurale
analgesie ter pijnbestrijding tijdens de partus had geen invloed
op het aantal exacerbaties en het beloop van de ziekte. Vrouwen
die borstvoeding gaven, bleken minder exacerbaties te krijgen.
Hoewel de onderzoeksresultaten niet nieuw zijn, versterken
ze wel de opinie gegrond op de bestaande literatuur over dit