Tekst paddenstoelen gio 2013

Download Report

Transcript Tekst paddenstoelen gio 2013

Paddenstoelen.
Achtergrond informatie bij paddenstoelen voor de gidsenopleiding 2013.
Wat zijn paddenstoelen?
Paddenstoelen behoren tot een eigen rijk: het schimmelrijk. De officiële naam is: “Fungi”
(enkelvoud Fungus), een rijk naast het plantenrijk en dierenrijk.
Een paddenstoel is het bovengrondse vruchtlichaam van het mycelium: ondergronds
bevinden zich schimmeldraden of celdraden (ook “hyfen” genoemd), het geheel kan
benoemd worden als “Mycelium of zwamvlok”.
Eenvoudig gezegd: een – voor het oog zichtbare - paddenstoel (zwam) groeit aan een
ondergronds schimmeldraadje (hyfen of mycelium). Dit schimmeldraadje kan ook in een
stronk of dode boom zitten of in de vruchtkegel van naaldbomen. De zichtbare
paddenstoelen spelen een rol bij de voortplanting. Soms wordt de verzamelterm “hogere
schimmels” gebruikt.
Toch zul je ook vaak de “veldterm” schimmels horen of zelf gaan gebruiken.
Weet dat dit altijd over die soorten gaat die < dan 1 mm zijn, de lagere schimmels. Zo
zichtbaar en kleur- en vormenrijk als paddenstoelen zijn, zo onzichtbaar zijn vaak de
schimmels. De naam schimmels wordt gebruikt voor alles wat kleiner is dan 1 mm, je vindt
schimmels op oud brood en sinasappels, maar ook gist en penicilline zijn schimmels. Lagere
schimmels ( één- of meercellige kleine vruchtlichamen) vallen buiten het bestek van de
gidsencursus, het komt later (beperkt) aan bod bij paddenstoelennascholing. Handig om te
weten - voor bij een excursie – is dat penicilline een schimmel is, dit medicinale gebruik is
de meeste mensen wel bekend. Idem de functie van gist.

zie verder inleiding in het basisboek paddenstoelen, blader door het boek “ Het leven
van paddenstoelen en schimmels” of bekijk de zeer fraaie website van de
paddenstoelenvereniging. http://www.allesoverpaddenstoelen.nl/index.html
Compleet, maar niet met een blik te overzien. Dwaal er maar eens doorheen.
Nog twee anderen groepen worden nu niet behandeld.
 Slijmzwammen behoren tot het rijk van eencellige met celkern (protisten). Om het nog
ingewikkelder te maken: er zijn verschillende groepen slijmzwammen. De voor ons
interessantste groep is die van de plasmodiale slijmzwammen. Daartoe behoren
onder andere Heksenboter (geel) en Blote billetjeszwam (zalmroze tot bruin). Ook dit
is een onderwerp voor gevorderden en geïnteresseerden, kortom: nascholing na de
gidsenopleiding.
 Een korstmos is een symbiotische levensvorm van schimmels en algen. De alg kan
wel zelfstandig leven, de schimmel niet. De schimmel is voor zijn voedsel afhankelijk
van de alg: algen doen namelijk aan fotosynthese. Het voordeel voor de alg is dat via
de schimmel mineralen opgenomen worden. Korstmossen kun je op bomen, struiken,
stenen en de bodem aantreffen. Chlorofyl (bladgroen kunnen maken) en
fotosynthese is “uitgevonden” door cyanobacteriën. Daarna ontstonden in het
Devoon (circa 400 miljoen jaar geleden) door een samenvoeging of symbiose van die
bacterie met schimmels de eerste landbewonende korstmossen. Schimmels zijn dus
ouder dan landplanten.
Wij beperken ons (nu) tot de zogenaamde “hogere zwammen”, de soorten met een
“hoed”
Fungi (zwammen) hebben met planten gemeen dat ze zich niet voortbewegen. Ze
verschillen echter ook: zwammen zijn afhankelijk van andere levende wezens voor hun
1
voedsel (planten kunnen via fotosynthese bouwstoffen maken). En dat hebben fungi weer
met dieren gemeen, ook dieren zijn afhankelijk van bouwstoffen door planten gemaakt. Het
verschil met dieren is echter dat zwammen ingewikkelde moleculen af kunnen breken
(“reduceren”), terwijl dieren consumeren (opnemen). En natuurlijk: dieren zijn mobiel en
zwammen niet.
Er zijn circa 3500 paddenstoelen in Nederland bekend, met een beetje geluk (en ijver) kun je
daarvan een 100 ( tot 200) soorten waarnemen en daarvan weer een gedeelte leren
benoemen (op naam brengen). Wereldwijd zijn er veel meer soorten, mooie (uitvergrote
afbeeldingen) vind je in het boek van Petersen, KNNV uitgave: Het leven van paddenstoelen
en schimmels. Een aanrader!
Wat doen paddenstoelen
1. Paddenstoelen – zijn samen met bacteriën - de belangrijkste hergebruikers (recycling) in
de natuur. Ze breken (dood) organisch materiaal af (saprofyten of vuilnismannen),
waardoor voedingsstoffen vrijkomen die weer door planten kunnen worden gebruikt. 70
% van de alle soorten paddenstoelen zijn “opruimer of vuilnisman”.
2. Daarnaast zijn paddenstoelen voor veel planten een zeer belangrijke en onmisbare
voorwaarde om te kunnen groeien (samenwerkers of symbionten). Zij helpen de boom
met de opname van vocht en mineralen uit de bodem. 23% van alle soorten leeft in
symbiose met planten (mycorrhiza). In ruil voor hun “inzet” ontvangen de paddenstoelen
suikers van de boom.
3. Paddenstoelen kunnen een - doorgaans verzwakte - boom binnendringen, daardoor komt
een rottingsproces op gang, de boom sterft uiteindelijk hierdoor. Dit zijn de parasieten of
moordenaars, vaak leven parasieten daarna verder als opruimer/ vuilnisman. 7 % van
alle soorten kun je moordenaars noemen’, over het algemeen “vermoorden” zij verzwakte
bomen.
Paddenstoelen kunnen niet alles, zij doen een soort voorwerk voor kleine dieren als
pissebedden, miljoenpoten etc., deze bodemdieren zetten de puntjes op de ii van het
recyclen.
Waarvan leven zwammen?
1. Saprofyten: de opruimers (70 % van alle soorten)
• Zijn zelden specifiek voor een bepaald substraat (met andere woorden de plek waar
ze groeien), wel volgen ze de grote lijnen (strooisel – mest – loofhout – naaldhout,
pak oude kranten etc.).
• Wat zien wij van het opruimen:
• (half) verteerd en vergaan blad;
• half vergane takjes met kleine paddenstoeltjes erop;
• boomresten ( de bomen hebben eerst met een parasiet te maken gehad) in
de vorm van bruin- of kubiekrot. Bruinrot wordt veroorzaakt door zwammen
die alleen cellulose afbreken, zoals dennenvoetzwam, zwavelzwam en
berkenzwam.
• boomresten in de vorm van vezels of witrot. In dat geval is er naast cellulose
ook lignine afgebroken. O.a. elfenbankje, gewone zwavelkop, echte
tonderzwam en honingzwam.
 Sommige saprofyten kunnen heksenkringen vormen: een cirkel van paddenstoelen.
Het ondergrondse mycelium groeit ieder jaar een stukje verder vanuit het centrum.
Het centrum sterft van binnenuit af omdat op die plek het voedsel op raakt. Het jaar
daarop worden de paddenstoelen gevormd op plekken waar wel voedsel is en dus
levend mycelium aanwezig is. Het zijn in feite onzichtbare jaarringen en niet altijd
2
direct als kring herkenbaar. Een goed boek geeft deze informatie bij de soort. Een
heksenkring is dus een groeiwijze.
2. Parasieten: (7% van alle soorten)
 De meeste soorten zijn zogenaamde zwakteparasieten: ze leven op al verzwakte
bomen. Vroeger bestonden onze bossen uit gezonde exemplaren van (vaak) één
soort; bij gebrek aan zwakke exemplaren werden ook gezonde bomen aangetast.
Tegenwoordig is ons bos veel gevarieerder en richten parasieten nauwelijks schade
aan. Een boom kan vaak de parasiet inkapselen, waardoor niet de hele boom wordt
aangetast (maar op termijn wel verder verzwakt). Veel parasieten leven later verder
als opruimer (saprofyt). Een duidelijke (en herkenbare) parasiet is de reuzenzwam,
aan de voet van verzwakte beuken. Als de stam nog staat is het bij deze soort (langs
paden) beter uit voorzorg (valgevaar) de boom te kappen of sterk in te korten. Bij alle
andere aantastingen door parasieten is eigenlijk een nauwkeurige inschatting door
boomdeskundigen nodig. Bekend voorbeeld is de honingzwam (een complexe familie
met meerdere soorten die niet allemaal hetzelfde doen) en waarvan sommige met
“rhizomorfen” ( soort verdikt mycelium”) naar een gezonde boom kunnen “wandelen”.
 Parasieten spelen een rol in het “dood hout is biologisch goud” gezegde.
Verschillende paddenstoelen breken het hout af, sommige van de paddenstoelen zijn
weer eetbaar voor (larven van) insecten die vervolgens weer door vogels worden
geconsumeerd etc.
Wat zien wij van parasieten:






Dode takken in bomen (een beuk die porseleinzwammen heeft)
verkleuringen in (geoogst) hout, zoals warmbruin door de biefstukzwam;
bijzondere tekeningen door echte tonderzwam op het zaagvlak
bomen die uit voorzorg al grotendeels gekortwiekt worden
Een enkele maal kun je de “demarcatielijnen” van verschillende soorten in het
hout zien (boeiend), zie foto hierboven.
De kostgangerboleet is een zwam die parasiteert (in de kost bij) op de
aardappelbovist.
3. Samenwerkers, mycorrhiza-vormers of symbionten (23% van alle soorten)
3




Paddenstoelen ( zwammen) die samenleven met vooral bomen (en soms
struikachtigen). Vaak is hun naam ontleend aan de boomsoort waarmee ze
samenleven: voorbeelden zijn berkenboleet, populierenmelkzwam. Waarschijnlijk is
de meest bekende mycorrhizavormer de vliegenzwam. Ze worden ook
ectomycorrhizaschimmels genoemd. Het mycelium groeit om de worteltopjes en
tussen de cellen van de wortels door, het geheel wordt “de mantel” of het “hartig
net”genoemd. De groei van wortelharen wordt door mycorrhiza onderdrukt maar de
schimmel zorgt op een andere manier voor oppervlaktevergroting. De boomwortels
nemen via de schimmel makkelijker vocht en mineralen uit de bodem op. De
schimmel neemt in ruil daarvoor suikers op (uit de wortels van de boom). Daarnaast
zorgt mycorrhiza voor resistentie tegen ziekteverwekkers. Over de precieze aard van
de samenwerking is nog lang niet alles bekend.
Deze mycorrhizaschimmels verdwijnen doorgaans weer als bomen (en bossen)
ouder worden. Men vermoedt dat deze vorm van samenwerking al 50 miljoen jaar
bestaat.
Een speciale vorm van samenwerking is de groep van arbusculaire mycorrhiza, deze
groeien door en binnen de wortels van bomen, zij dringen in levende cellen door. Ook
zij geven een verhoogde resistentie tegen ziekteverwekkers, maar ook verhoogde
weerstand bij droogte en ze vervullen een functie in het opslaan van zware metalen.
Omdat de vorm van A. mycorrhiza voor ons niet zichtbaar is behandelen wij dit verder
niet (zie literatuur opgave).
Ectomycorrhizasoorten komen eveneens bij orchideeën voor en er zijn specifieke
“ericoïde” mycorrhizaschimmels, deze groeien in bodem van heideterreinen. Dit komt
t.z.t. aan bod bij nascholing.
Wat zien wij van samenwerkende soorten:
Op het oog niet zo heel veel; vaak hebben deze paddenstoelen maar heel weinig mycelium.
Ze vergroeien nooit met het substraat of een boomstronk. Het floreren van bomen en
struiken, zeker in kwekerij en wordt veel gebruik gemaakt van “samenwerkers” is voor leken
niet zichtbaar. We weten ongeveer 100 jaar dat mycorrhiza bestaat en welke enorme
betekenis het heeft.
Afrondend nog:
Paddenstoelen worden doorgaans weer door lagere schimmels < dan 1 cm afgebroken.
Klimaat invloeden spelen bij alle soorten paddenstoelen een rol, van droge zomers
(weinig voortplanting) tot invloeden door opwarming. Maar hier is nog niet veel van
bekend.
Voortplanting door celfusie





Wat wij paddenstoelen noemen en in de natuur zien zijn de bovengrondse
vruchtlichamen van een paddenstoel die verder uit ondergronds mycelium bestaan.
Aan het mycelium kunnen meerdere paddenstoelen groeien.
Rijpe vruchtlichamen ontstaan bij gunstige omstandigheden (vocht, juiste
temperatuur), zij produceren dan rijpe sporen.
Deze sporen (bijna onzichtbaar en zo licht als stof) zijn soms te zien als fijn, kleurig
poeder. Sporen worden gevormd op de plaatjes (op een kiemvlies), in de poriën
(boleten) of in de zwam (buikzwammen).
Bij sommige soorten worden de sporen weggeschoten (buikzwammen) bij andere
worden ze verstoven door de wind (o.a. plaatjeszwammen). Weer andere soorten
maken voor de verspreiding gebruik van vliegen (stinkzwammen).
4









Elke spore heeft naast een eigen kleur ook een eigen vorm en oppervlak (alleen
microscopisch zichtbaar).
Er zijn heel veel sporen, dit is nodig om kans op succes te hebben, ze kunnen over
kilometers afstand door de lucht worden verplaatst. De nieuwe vruchtlichamen zie wij
pas het daarop volgende jaar.
Een spore bevat materiaal van één ouder (vergelijk zaadcel, eicel, stuifmeel), je kunt
ze sporen met plus en min cellen noemen, in elke cel zit de helft van het benodigde
erfelijke materiaal (chromosomen).
Eenmaal op een gunstige plaats belandt (bodem, mos, hout etc.) gaat een spore
kiemen, er groeit een zwamdraad (of hyfe) uit de spore. Deze zwamdraad verstevigt
het contact met het substraat, bij gunstige voorwaarden (de juiste voedingsstoffen in
het substraat) kan een primair mycelium ontstaan. De cellen in de hyfe delen zich
een aantal malen en vormen het mycelium (netwerk) dat het substraat gaat
doorgroeien.
Pas als twee primaire mycelia met een plus en een min cel (ofwel een verschillend
“geslacht”) elkaar ontmoeten, kunnen ze samensmelten. Dit wordt celfusie genoemd.
Op de plaats van aanraking lost de celwand op en groeien de zwamdraden samen
verder, maar de celkernen versmelten nog niet.
Na elke verdere celdeling delen ook beide celkernen zich, alle cellen die zich vanaf
dit punt vormen bestaan uit 2 celkernen: dit is het secundaire mycelium.
Samen bevat dit tweekernige mycelium alle chromosomen en het is daardoor in staat
nieuwe vruchtlichamen (paddenstoelen) te vormen. Uiteraard vraagt dit gunstige
omstandigheden. De hyfen lijken op de hyfen uit de zwamvlok maar er zijn ook
gedifferentieerde cellen die bijvoorbeeld de hoed van de paddenstoel gaan vormen.
Een zeer specifiek weefsel is het kiemvlies of hymenium (plaatjes of buisjes etc.)
waarop de nieuwe sporen gevormd gaan worden.
Pas in de sporenvormende cellen (op het kiemvlies) vindt versmelting van de twee
kernen (het erfelijke materiaal) plaats. Deze kernen vallen echter weer snel uit elkaar
in “dochterkernen” die elk weer maar een kern bezitten.
Dan is de cirkel rond en begint een nieuwe ronde met nieuwe kansen. Zie het filmpje
op de website van de paddenstoelenvereniging.
5


Er zijn 2 hoofdtypen sporenvormende cellen. Bij de steeltjeszwammen zitten de
sporen uitwendig op de lamellen of poriën (o.a. vliegenzwammen en boleten), op het
moment van rijpheid neemt windcirculatie de sporen mee. Bij de zakjeszwammen
zitten de sporen inwendig in buisvormige cellen (zakjes), de sporen worden bij
rijpheid naar buiten geschoten (bekerzwammen, morieljes) en komen in hogere
windstromen terecht.
Precies weten en meer weten: lees het Basisboek paddenstoelen van Nico Dam e.a.,
KNNV uitgave.
Het herkennen van paddenstoelen
1. Hulpmiddelen
2. Korte info mbt herkennen van soorten.
o
Hulpmiddelen om te gidsen over paddenstoelen






Herkenning door goed waarnemen: van substraat, stadium van rijpheid, welke
bomen in de buurt. Hoe zien de plaatjes eruit, hoe de kleuren, zitten er vezels op de
hoed of steel etc. etc.
De bouw van de paddenstoel (hoed met plaatjes eronder) zegt over alles over de
wijze van verspreiden, de hoed beschermt de sporen. Dit is uitwendige
sporenvorming. Inwendige sporenvorming vindt plaats bij buikzwammen, zie jet het
voor je??
Kennis van biotoop (en het substraat) en wat daarin groeit. Herkennen van
bomen, struiken (soms planten), veel schimmels horen bij specifieke planten, kennis
van de bodem waarin je een paddenstoel vindt biedt waardevolle informatie, bijv. wel
– niet aanwezigheid van kalk (en dat kun je ook afleiden uit de begroeiing).
Plukken voor determinatie: een paddenstoel in de hand hebben, gesneden met een
mesje om de eigenschappen van de steelbasis niet te beschadigen. Je kunt dan
zowel de onderkant goed ( laten) zien, als later een sporee maken. Ook geeft
doorsnijden informatie over aanhechting plaatjes als eventueel kleurveranderingen.
Strikt genomen kan het plukken geen kwaad, want het belangrijke ondergrondse
mycelium blijft bestaan. Echter: als je paddenstoelen plukt op het moment dat ze
sporeren rem je de verspreiding van de paddenstoel en dus de voortplanting, dwz het
vormen van nieuwe vruchtlichamen. Als leek (en dat ben je doorgaans als IVN-er) is
het niet makkelijk het juiste moment te bepalen. Een oudere of al aangevreten
paddenstoel plukken kan geen kwaad, tegelijkertijd heb je minder kenmerken in
handen. Educatief kun je en mag je (IVN heeft ontheffing in deze) een
onbeschadigde paddenstoel snijden, je laat het vergezeld gaan van bovengenoemd
verhaal.
Zie verder plukken voor consumptie verderop. Oefen je zelf in het herkennen van
stadia van rijpheid.
Plukken voor het maken van een sporee: de hoed van een paddenstoel
omgekeerd op een papier (of liever een doorzichtige plastic sheet) leggen (bij het
gebruik van wit papier, zie je de witte spore - van nogal wat soorten- niet). Zorg dat
de paddenstoel niet uitdroogt (glaasje erover heen). Na een halve dag heeft een rijpe
paddenstoel zijn sporen laten vallen, die een bepaalde afdruk op je papier geven. De
gevallen sporen kunnen microscopisch bekeken worden. Maar – wel zo makkelijk – is
dat ook de kleur je bij de determinatie op weg kan helpen.
Bladeren in een boek geeft je aanvankelijk al heel veel inzicht in hoeveelheid en
variatie, je kunt beginnen met het aandachtig lezen van de kenmerken van de
verschillende families. Ook leer je daarmee je boek kennen, hoe is het ingedeeld,
6



waarmee beginnen ze etc. Dit alles kun je thuis op de bank doen, je zult er in het veld
voordeel van hebben.
Beste veldgids momenteel: De grote paddenstoelengids voor onderweg (Gerhardt).
Geeft een eenvoudige illustratie van de vorm in combinatie met de kleur van de
sporen, vaak een aardige start om te gaan determineren. Ook de aanvullende
informatie (wel niet eetbaar, biotoop informatie wordt hier kort en krachtig goed in
behandeld). Namen zijn bijgewerkt (maar er komen nu weer nieuwe –
wetenschappelijke – namen aan, de Nederlandse namen veranderen niet.
Inhoudelijk beste boek: het Basisboek paddenstoelen, KNNV Nederland, Dam e.a.
Determinatiegids om stap voor stap ( te leren) determineren Lastig voor beginners,
doe dit samen met mensen die al langer paddenstoelen proberen te determineren.
Als gids – op termijn - toch wel verplichte kost met veel boeiende en leerzame
illustraties.
Deelnemen aan paddenstoelexcursies (zoveel mogelijk). Het makkelijkste is het
om een aantal keren met ervaren IVN gidsen mee te gaan en je later eventueel met
de Nijmeegse paddenstoelenwerkgroep ( pas doen als je zowel paddenstoel
interesse hebt, maar ook al wat gevorderd bent, anders raak je overspoeld. Het zijn
doorgaans leden van de paddenstoelen vereniging en/of KNNV leden).
En dan nog:
 Bladeren in (nog meer) andere boeken: altijd nuttig, je krijgt oog voor variatie,
kwantiteit, kleur, vorm en noem maar op. Probeer je in ieder geval de familieeigenschappen eigen te maken. In de meeste boeken staat deze informatie
voorafgaand aan de soorten genoemd. Een goed kijkboek is Phillips – Paddenstoelen
van West-Europa, helaas niet meer te koop, er wordt met smart op een herdruk
gewacht (laatste herdruk was 2001). Deze gids op A4 formaat is niet handig in het
veld (alweer helaas). “De “ Philips komt uit Engeland en geeft daarmee ook iets meer
“noordelijke” informatie dan de meer Midden-Europese veldgidsen (zie Gehrhardt). In
Nederland (zeker met opwarmend klimaat) zijn beide gidsen nuttig (maar er is een
ruime overlap). De namen kloppen niet allemaal meer.
 Om aan deelnemers tijdens een excursie te laten zien is het IVN/KNNV boekje
“paddenstoelen in beeld” zowel nuttig (het verhaal staat er goed in, een aantal goed
herkenbare soorten staan beschreven en afgebeeld, de prijs is vriendelijk).
 Ook zou je een zoekkaart kunnen gebruiken (maar kan gauw te simpel zijn)
Paddenstoelen – plukken en eten
o Plukken voor consumptie: tijdens excursies zijn regelmatig deelnemers specifiek
geïnteresseerd in eetbare paddenstoelen. Zeker als je – terecht - vertelt dat de
paddenstoel het bovengrondse deel is en je het mycelium niet beschadigd kan dit
uitnodigen tot: maar dan kan ik ze plukken en opeten. Overdenk van te voren welk
standpunt je inneemt mbt wel-niet plukken. Specifieke gidsen voor eetbare
paddenstoelen, zoals: nieuwe Tirion Paddenstoelengids, Harding. Momenteel is “Het
grote wildpluk boek” van Florès zéér populair vooral bij “jonge mensen die
geïnteresseerd zijn in alles mbt wildplukken”, een groeiende groep.
 Eetbaarheid concreet: De meeste paddenstoelen zijn “ungeniessbar” zoals de
Duitsers het zeggen, ze smaken dus niet. Een aantal soorten is giftig, soms zelfs
dodelijk giftig, zoals de Groene knolamaniet. Andere soorten werken
geestverruimend, zoals de Vliegenzwam. Eetbare soorten zijn niet altijd makkelijk te
onderscheiden van giftige soorten, ook (vermeende) kenners zijn overleden aan het
eten van de Groene knolamaniet.
 Verteren van paddenstoelen: Paddenstoelen slaan zware metalen op, zeker als je
bermsoorten plukt ga je “zware metalen” eten, je lichaam kan dit niet afbreken.
 Paddenstoelen verteren vrij lastig omdat ze uit hoornstof (chitine) bestaan.
7




Enkele soorten zijn wel eetbaar, zoals de Oesterzwam en de Cantharel.
Maar het veiligste (en wel zo aardig voor mede- natuurgenieters) is om
paddenstoelen in de winkel of op de markt te kopen. Er zijn tegenwoordig veel
soorten te koop. Ook kun je zelf een aantal eetbare soorten kweken
(www.groenetak.nl). Elke supermarkt heeft momenteel gedroogde paddenstoelen,
echte smaakversterkers. Verder: natuurvoedingswinkels, Groentehandel Maters
Nijmegen, markten. Het uitermate smakelijke eekhoorntjesbrood zou alleen te koop
mogen zijn via een legaal aanbod uit landen waar plukken legaal is. Het aanbod in
het naburige Duitsland is groter dan bij ons, ook zij importeren steeds vaker (oa. de
cantharel uit Oost-Europa) en zijn van “plukken mag” inmiddels overgestapt op
“plukken alleen onder toezicht voor een eigen maaltje”.
Kortom paddenstoelen zijn soms ook prima voedsel maar “weet wat je eet”.
Verdere overwegingen:
o Wetgeving in Nederland: je mag niets uit het bos meenemen.
o Bereid je voor op commentaar mbt Europese Nederlanders die wel plukken
(Polen, Roemenen). Plukken in Nederlandse bossen voor verkoop is altijd
illegaal (tenzij je toestemming hebt van de eigenaar).
o Een ander argument kan zijn: we hebben niet zo heel veel bos en daarmee
ook niet zo heel veel paddenstoelen, wat weg is weg en dan kan niemand er
meer van genieten. “Laat schoonheid ter verwondering staan”.
o http://www.allesoverpaddenstoelen.nl/Aop_info.html (alles over wildplukken en
waar je op moet letten).
o Er zijn altijd mensen die je kwalijk nemen (of verwonderd zijn) als IVN-ers
plukken. Leg wat je doet goed uit (educatie). Zie het A4-tje: tips voor buiten.
Informatie mbt herkennen van soorten.
Voor het gemak wordt een aantal vormengroepen onderscheiden (voor de
duidelijkheid in een vormgroep kunnen verschillende soorten zitten). Wij hanteren de
volgende indeling:
 Plaatjeszwammen (steel met hoed, daaronder plaatjes – Vliegenzwam)
 Boleten (steel met hoed, daaronder buisjes - Berkenboleet)
 Buikzwammen, die onder te verdelen zijn in nestzwammen (Gestreept
nestzwammetje); stuifzwammen (Aardappelbovist) en de (ruikbare, dus goed
herkenbare) stinkzwammen (Grote stinkzwam e.a.)
 Trilzwammen (Gele trilzwam)
 Stekelzwammen (steel met hoed met daaronder stekeltjes – Gele stekelzwam)
 Buisjeszwammen (ook wel gaatjeszwammen of houtzwammen genoemd: meestal
zonder steel – Elfenbankje en daarop lijkende soorten)
 Korstzwammen (schijfjes tegen hout, geen gaatjes – Gele korstzwam)
 Knots- en koraalzwammen (één “steeltje” uit de grond: de heideknotszwam, met
“vertakte “steeltjes”: de rechte koraalzwam).
 Bekerzwammen, zoals de witte kluifzwam ( hebben wel een soort steel).
 Kernzwammen (vallen onder de ascomyceten dus sporen in zakjes, zie boven), oa
met harde kogeltjes: roestbruin kogelzwammetje, en ook het meniezwammetje zie je
regelmatig op dood hout. Meestal zijn ze echter onopvallend en klein.
Een fantasiegroep is de (grote) groep van KBP-tjes, kleine bruine (beige) paddenstoeltjes die
erg op elkaar lijken en zeer lastig op naam te brengen zijn. Uiteraard vallen ze uiteindelijk
onder een van de genoemde vormgroepen.
Wees (zeker aanvankelijk) tevreden als de familienaam herkent en kunt benoemen en soms
lukt zelfs dat niet.
8
Gebruik deze naam (KBP-tje) om in het veld iets over te dragen van het lastige determineren
van sterk op elkaar lijkende soorten en schaam je daar niet voor. Het is namelijk moeilijk.
Handreikingen voor het verdere onderscheiden van soorten
 In alle gevallen doet de kleur (en eventueel verkleuren) ertoe. Dit is lastig bij de vele
soorten bruine, beige, wittige paddenstoelen.
 Hoe ziet de steel eruit: dik, dun, zit er ring op of andere kenmerken, zoals haren,
schubjes, streepjes. Bekijk bovenzijde en onderaan (soms verbogen)
 In geval van soorten verbonden met stam: is er dan sprake van een steel of groeit de
paddenstoel zonder steel op het hout.
 Hoe loopt de hoed af op de steel (bekijk bijv. de trechterzwammen in je boek).
 Hoe is de top van de hoed (bij paddenstoelen met hoed) rond, gebogen, spits,
ingedeukt etc., zitten er haren op, ogen ze droog of glimmend.
 Is de kleur egaal of anders aan de rand of top.
 Is de kleur van de onderzijde hetzelfde als de hoed.
 Hoe ziet de onderkant van de hoed eruit:
• Patroon van gaatjes (poriën), hoe geordend, ritmisch of chaotisch
9
•
•

Een ingewikkelde patroon van gangetjes (labyrint of doolhof figuur)
Plaatjes of lamellen (denk aan lamellengordijnen) die zowel strak als wat
frivoler geordend kunnen zijn
Van groot belang is het substraat:
• waar(op) groeit de paddenstoel (van zand tot mos en alles daar tussen in)?
• Welke bomen staan er in de buurt
• Tot welke boomsoort behoort de stam waar de paddenstoel op groeit
Hoe hebben paddenstoelen hun naam gekregen?






Mystiek (of bijgeloof): Elfenbankje, Gele hoorntjes, Heksenboter, Duivelsei;
vroeger gebruik: Vliegenzwam (gebrokkeld in melk zou deze de vliegen doden die
van de melk drinken), Tonderzwam (bevat makkelijk ontbrandbare stof: tondel);
naar uiterlijk: Plooirokje, Phallus Impudicus = onbeschaamde penis (Grote
Stinkzwam), Varkensoor, Doolhofzwam, Nestzwammetje;
naar kleur: Kastanjeboleet (=kastanjekleurig), Groene berkenrussula, Oranjerode
Stropharia, Kopergroenzwam, Blauwe kaaszwam;
naar geur en/of smaak: Stinkzwam, Smakelijke russula, Bittere boleet;
naar de boom waar ze bij horen, Berkenboleet, Beukenrussula.
 Boeiende informatie hierover oa in Paddestoelenencyclopedie van G Keizer,
ook internet zal vast een hoop “folklore” bieden.
 Een boek gewijd aan de Vliegenzwam: Godenspijs of Duivelsbrood, T.
Lemaire (vermoedelijk niet meer te koop)
 Vliegenzwam, elfenbank en andere paddestoelen, Mieke van Tilburg &
Hans Adema (1996). Niet meer te koop helaas, soms in de bieb. Voor
kinderen boven de 13, deze (uitstekende) eenvoud kun je als gids wel
gebruiken.
Overige literatuur hoef je nu niet allemaal te lezen, wel zo nu en dan en als je eenmaal
(paddenstoelen) gids bent en zeker als je behept met “passie voor paddenstoelen (en
bos )”. In volgorde van belangrijkheid voor onderweg:
 Gerhardt, De grote paddenstoelengids voor onderweg (oefen het eerste jaar met de
beschrijving van de families, als je de verschillende families kunt herkennen in het
veld ben je al heel ver).
 Basisboek Paddenstoelen, Nico Dam e.a. KNNV uitgave.
 Phillips - Paddenstoelen van West-Europa. Readers Digest of het Spectrum.
Momenteel staan er een aantal 2e hands te koop bij Bol com, soms prijzig.
 Paddenstoelen in Beeld, IVN/KNNV uitgave, samen met zoekkaarten handig voor
tijdens een excursie.
Aanvullende informatie





Het leven paddenstoelen en Schimmels, Petersen, KNNV uitgave, mooie, sterk
uitvergrote afbeeldingen. Een wonderlijke wereld. Zeker een aanrader (maar geen
veldgids)
website van de paddenstoelenvereniging.
http://www.allesoverpaddenstoelen.nl/index.html
Belangrijke andere informatie
Mycorrhizaschimmels, Baar & Ozinga, KNNV uitgave
Paddenstoelvriendelijk natuurbeheer, G. Keizer
De verborgen boom, G.Keizer
10




Paddenstoelen, Becker e.a. 2003, Zuid-producties. Je kunt er niet mee determineren,
het is beperkt, maar er staan wel mooie (en verhelderende) illustraties in. W.s niet
meer te koop.
Lid worden van NMV (Nederlandse Mycologische Vereniging), hebben 4 x per jaar
informatieblad, met vaak interessante info (maar soms ook te moeilijk voor
gemiddelde IVN-gids). Vaak zijn er plaatselijke werkgroepen. Nijmegen is vrij actief
op dit gebied en heeft vooral deskundige voortrekkers, oa Nico Dam, medeauteur van
het basisboek Paddenstoelen. (nadere over een en ander bij Lieke)
Gaan tellen voor het Paddenstoelenmeetnet ( bossen, lanen). Nadere informatie bij
Lieke en Bea. Je krijgt een zeer praktisch en hanteerbaar boek mbt de te tellen
soorten. 5 x per jaar verplicht gaan tellen, je leert er veel van omdat je “dan wel
moet”.
Kleine gidsen voor onderweg (talloze boekjes, elk jaar weer nieuwe uitgaven)
voldoen doorgaans niet op het moment dat je wat meer wilt weten of een soort net
niet zo alledaags is. Doorgaans zonde van het geld voor een serieuze IVN gids.
IVN Rijk van Nijmegen, Gidsencursus 2013-2014
Bea Peeters, Lieke Vullings
In 2013 herschreven op basis van eerder ontwikkeld materiaal voor paddenstoelcursussen
binnen IVN Rijk van Nijmegen.
11