GASWINNING IN GRONINGEN - NJB: Nederlands Juristenblad

Download Report

Transcript GASWINNING IN GRONINGEN - NJB: Nederlands Juristenblad

NEDERLANDS JURISTENBLAD
GASWINNING IN
GRONINGEN
• Bescherming van de verdachte van
terrorisme: VN en EU
• Meer over herziening strafvordering
• Jim Polak g
P. 3121-3194 JAARGANG 89 19 DECEMBER 2014
10304697
44/45
Vacatures in de rechterlijke macht (m/v)
Zittende magistratuur
sluiting sollicitatietermijn
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Teamvoorzitter afdeling strafrecht
•
•
•
•
4 januari 2015
In de afdeling strafrecht van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (locatie Leeuwarden) is de taak van teamvoorzitter vacant.
Wij zijn op zoek naar een kandidaat die deze taak in het ambt van senior raadsheer (minimaal 4 dagen per week) wil gaan vervullen.
De teamvoorzitter is
o
de leidinggevende van de leden van zijn team
o
aanspreekbaar op de resultaten van zijn team
o
lid van het afdelingsmanagementteam
o
meewerkend voorman in het primaire proces
Het salaris bedraagt € 6.777,39 tot € 7.912,43 (categorie 7 Wrra).
Het competentieprofiel teamvoorzitter is van toepassing. Een assessment maakt onderdeel uit van de procedure.
Inlichtingen kunnen worden ingewonnen bij de heer mr. P.A.H. Lemaire, voorzitter afdeling strafrecht, telefoon 06-13128718.
Sollicitaties met vermelding van 3 referenten kunt u tot 4 januari 2015 zenden aan de heer mr. A.R. van der Winkel MPM
(voorzitter van het gerechtsbestuur van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Born scientists reach for infinity
De Groningse juridische faculteit
(http://www.rug.nl/rechten/) is een
moderne, (inter)nationaal georiënteerde
faculteit die een breed en klassiek profiel
heeft. Hoewel zij al een vier eeuwen lange
traditie heeft, blijft zij haar onderwijs
continu vernieuwen om breed georiënteerde en vakkundige juristen op te leiden.
Haar onderzoek is voor een groot deel
rechtsgebied-overstijgend en multidisciplinair van aard. Met meer dan 3500
studenten en bijna 350 medewerkers is
het een middelgrote faculteit van de RUG.
Universitair Docent Burgerlijk
Procesrecht
1,0 fte | Vacaturenummer 214393
De vakgroep Privaatrecht en Notarieel Recht verzorgt
vakken op het gebied van het burgerlijk(proces)recht in
verschillende bachelor- en masteropleidingen.
In verband met vertrek van een medewerker zoekt de
vakgroep per direct een universitair docent op het terrein
van het burgerlijk procesrecht (1,0 fte).
Nadere informatie over deze vacature vindt u op:
www.rug.nl/werkenbijderug
www.rug.nl/werkenbijderug
Inhoud
Mr. C.E. Drion
Rechtsdwaling
Focus 2264
3121
het belang van de redelijke
3122
Prof. mr. J.M. van Dunné
Mijn en dijn in de
Mijnbouwwet 2003
Het demasqué van een wetgever
op het Groningen gasveld
Wetenschap 2265
3133
Mr. dr. C.R.M. Versteegh
Hof van Justitie kiest voor
bescherming van terrorismeverdachte in de strijd om veiligheid
Over VN en EU veiligheidsmaatregelen, het Verdrag van Lissabon
en Europese mensenrechten
In Memoriam 2266
Reacties 2267-2268
Mr. W.F. Groos
3143
Vrouwe Justitia en de
modernisering van het Wetboek
van Strafvordering: wel een
blinddoek, maar niet blind
Reactie op ‘Blinde vlekken in de
herziening van het Wetboek van
Strafvordering’
Rubrieken
2269-2289 Rechtspraak
2290 Boeken
2291-2301 Tijdschriften
2302-2316 Wetgeving
2317 Universitair nieuws
2318 Personalia
2319 Agenda
3144
3145
3169
3170
3179
3191
3193
3194
Omslag: Het voelt niet veilig in Eenum,
Groningen, 22 januari 2014 © Kees
van de Veen / Hollandse Hoogte
NEDERLANDS JURISTENBLAD
GASWINNING IN
GRONINGEN
en BILLIJKE UITKOMST
• Bescherming van de verdachte van
terrorisme: VN en EU
• Meer over herziening strafvordering
van het INDIVIDUELE
• Jim Polak g
P. 3121-3194 JAARGANG 89 19 DECEMBER 2014
44/45
geval zijn elkanders
TEGENPOLEN, maar
toch is het zo dat juist in
dit spanningsveld het
RECHT VOORUIT komt
Pagina 3121
3140
Prof. mr. J.A. Borman
Prof. mr. H.U. Jessurun d’Oliveira
In Memoriam Jim Polak
1922-2014
Mr. dr. D.V.A. Brouwer
Naschrift
RECHTSZEKERHEID en
10304697
Vooraf 2263
Toen de NAM in 1997
OMGING en bereid was om
schade te vergoeden bleef zij
VOLHOUDEN dat er GEEN
wetenschappelijke basis voor
CAUSAAL verband was
Pagina 3130
Het HVJ laat hiermee een
EIGEN EU GEZICHT gezien
ten aanzien van bescherming
van MENSENRECHTEN en
slaat een weg in die zelfs door
het EHRM tot nu toe NIET
bewandeld was
Pagina 3138
Van ALLE juridische markten
thuis, een vanzelfsprekend
LEIDERSCHAP, bekwaam in
het overzien van de GROTE
LIJNEN zonder het oog
voor details te verliezen,
RESOLUUT in het doorhakken
van knopen, zakelijkheid en
ARBEIDZAAMHEID en nog
zo het een en ander
Pagina 3141
Je moet toch wel een
MERKWAARDIG BEELD
hebben van processen en
verantwoordelijkheden om
daaruit de CONCLUSIES te
trekken als BROUWER doet
Pagina 3143
Naarmate de RECHTSPRAAK
intensiever CONTRIBUEERT
aan dit WETGEVINGSproces
stelt zij zich in toenemende
mate bloot aan KRITISCHE
vragen over mogelijke
BELANGENVERSTRENGELING
Pagina 3144
Dit is de laatste aflevering van
2014. Het volgende nummer
verschijnt op 9 januari 2015.
NEDERLANDS JURISTENBLAD
Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven
Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op
vanaf de eerste levering, vooraf gefactureerd voor de vol-
Erevoorzitter J.M. Polak †
verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert
ledige periode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie
Redacteuren Tom Barkhuysen, Ybo Buruma, Coen Drion,
toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging
maanden voor de aanvang van het nieuwe abonnements-
Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins (vz.), Taru Spronken,
t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
jaar worden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het
Peter J. Wattel
Citeerwijze NJB 2014/[publicatienr.], [afl.], [pag.]
abonnement automatisch met een jaar verlengd.
Medewerkers Barend Barentsen, sociaal recht (socialeze-
Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84,
Gebruik persoonsgegevens Kluwer BV legt de gegevens
kerheidsrecht), Stefaan Van den Bogaert, Europees recht,
Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag,
van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonne-
Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen-
tel. (0172) 466399, e-mail [email protected]
ments-)overeenkomst. De gegevens kunnen door Kluwer,
beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en
Internet www.njb.nl en www.kluwer.nl
of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt om u te
rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht,
Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman
informeren over relevante producten en diensten. Indien u
Remy Chavannes, technologie en recht, Eric Daalder,
Adjunct-secretaris Berber Goris
hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons opnemen.
bestuursrecht, Caroline Forder, personen-, familie- en
Secretariaat Nel Andrea-Lemmers
Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél
jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de mens,
Vormgeving Colorscan bv, Voorhout, www.colorscan.nl.
Capital Media Services
Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechtspleging,
Uitgever Simon van der Linde
Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen
Aart Hendriks, gezondheidsrecht, Marc Hertogh, rechts-
Uitgeverij Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer.
Tel. 024 - 360 77 10, [email protected]
sociologie, P.F. van der Heijden, internationaal arbeidsrecht,
Op alle uitgaven van Kluwer zijn de algemene leverings-
ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en
C.J.H. Jansen, rechtsgeschiedenis, Piet Hein van Kempen,
voorwaarden van toepassing, zie www.kluwer.nl.
augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van
straf(proces)recht, Harm-Jan de Kluiver, ondernemings-
Abonnementenadministratie, productinformatie Kluwer
deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de
recht, Willemien den Ouden, bestuursrecht, Stefan Sagel,
Afdeling Klantcontacten, www.kluwer.nl/klantenservice,
auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk-
arbeidsrecht, Nico J. Schrijver, volkenrecht en het recht der
tel. (0570) 673 555.
heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch
intern. organisaties, Ben Schueler, omgevingsrecht,
Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: € 310 (incl. btw.).
voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën
Thomas Spijkerboer, migratierecht, T.F.E. Tjong Tjin Tai,
NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 340 (excl.
uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m
verbintenissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht,
btw), extra gebruiker € 100 (excl. btw). Combinatieabon-
16m Auteurswet j°. Besluit van 29 december 2008, Stb.
Dirk J.G. Visser, auteursrecht en intellectuele eigendom,
nement: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 340 (excl.
2008, 583, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde
Inge C. van der Vlies, kunst en recht, Rein Wesseling,
btw). Prijs ieder volgende gebruiker € 100 (excl. btw). Bij
vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te
mededingingsrecht, Reinout Wibier, financieel recht
dit abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgt u
Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB).
toegang tot NJB Online. Zie voor details: www.njb.nl (bij
abonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers
€ 7,50. Abonnementen kunnen op elk gewenst moment
worden aangegaan voor de duur van minimaal één jaar
VRC is member of the International
Federation of Accountants (IFAC)
Voorzitter & plaatsvervangend
voorzitter Raad van Tucht
PROFILERING
+
NEW BUSINESS
De Vereniging van Registercontrollers
(VRC) zoekt een voorzitter &
plaatsvervangend voorzitter voor haar
Raad van Tucht.
Mr. januari/februari
Ter borging van de kwaliteit van de
beroepsuitoefening heeft de VRC een
gedragscode waaraan de leden zich
hebben te houden. Van de gedragscode
afwijkend gedrag kan leiden tot het
indienen van een klacht door een
belanghebbende bij de Raad van Tucht.
Mr. maart
Sb^ohhka^mikhÛ^eoZg]^s^_ng\mb^l^g
nadere inlichtingen: vrc.nl/prikbord
Ŷ Top-50 Advocatuur
ŶJaaroverzicht
ŶInsolventierecht
ŶNationaal Juristencongres
Ŷ Betere opleidingen: betere juristen
ŶOndernemingsrecht
Bel: 024 - 360 77 10 óf mail:
[email protected]
Vooraf
2263
Rechtsdwaling
44/45
Nemo censetur ignorare legem, oftewel (positief geformuleerd) eenieder
wordt verondersteld de wet te kennen. Met dit uitgangspunt1 hangt samen dat in het civiele
recht een beroep op rechtsdwaling in het algemeen niet
mogelijk wordt geacht, zij het dat het bij de schulduitsluitingsgronden in ons onrechtmatigedaadsrecht in (vrij)
zeldzame gevallen nog wel eens succes heeft.2 De Hoge
Raad heeft het ruim tien jaar geleden in een verjaringszaak zo uitgedrukt:3 Voor het bepalen van het aanvangsmoment van de (korte) verjaring geldt wel de eis dat het
slachtoffer bekend moet zijn met de schade en met de
daarvoor aansprakelijke persoon, maar niet dat hij ook
met de juridische beoordeling van die feiten en omstandigheden bekend is. ‘Dat zou niet in overeenstemming zijn
met het voor een behoorlijk verloop van het rechtsverkeer
te aanvaarden uitgangspunt dat een beroep op rechtsdwaling in het algemeen niet kan worden aanvaard, en zou tot
rechtsongelijkheid aanleiding geven waar juridische kennis
niet in gelijke mate bij een ieder aanwezig is. Het zou ook
in strijd met de rechtszekerheid zijn wanneer de aanvang
van de verjaring afhankelijk zou zijn van het tijdstip waarop de benadeelde juridisch advies inwint. Ook de billijkheid, die (…) bij de korte verjaringstermijn naast de rechtszekerheid van betekenis is, staat aan het stellen van die eis
in de weg. De benadeelde zou immers zonder hinder van
deze verjaringstermijn kunnen profiteren van een eerst
veel later bekend geworden inzicht met betrekking tot de
juridische situatie ten tijde van het ontstaan van de schade, terwijl de aansprakelijke persoon zijn gedrag heeft
gericht naar de toen geldende inzichten.’
De evidente achtergrond van het in het algemeen
niet aanvaarden van een beroep op rechtsdwaling is
natuurlijk daarin gelegen dat anders ‘iedereen’ wel een
dergelijk beroep zal (willen) doen indien hij wordt
bestookt met een vordering dat hij een bepaalde rechtsregel heeft geschonden. ‘Die regel kende ik echt niet.’ Toch
zijn er bij dit (in beginsel harde) uitgangspunt wel vraagtekens te stellen. Het meest in het oog springt daarbij dat
het uitgangspunt een fictie is die wel heel erg een loopje
neemt met de waarheid. Zelfs de knapste jurist weet maar
één ding zeker, en dat is dat hij de wet en het recht maar
voor een klein stukje kent. Misschien juist daarom ligt de
primaire rechtvaardiging van het uitgangspunt in dit laatste inzicht; het recht wordt onuitvoerbaar als het eerst
gekend moet zijn voor het toegepast kan worden. Toch
houdt dit iets wrangs: het recht als the great dictator die
mensen verantwoordelijk houdt voor letterlijk ongekende
en zelfs feitelijk onkenbare inbreuken.
Bovendien moet gezegd worden dat het uitgangspunt op gespannen voet staat met de notie dat het recht
veranderlijk is, zelfs in die zin dat rechters het recht soms
opeens anders gaan toepassen dan daarvoor, niet zelden
met terugwerkende kracht. Waarom is het gerechtvaardigd om mensen als het ware risicoaansprakelijk te laten
zijn voor voortschrijdend rechterlijk inzicht? Ook hier is
het meest voor de hand liggende antwoord iets in de trant
van dat anders een onwerkbare situatie zou ontstaan,
Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf
want het recht moet immers kunnen veranderen, omdat
maatschappelijke inzichten zich nu eenmaal wijzigen.
Maar dat adresseert niet het probleem van de terugwerkende kracht van rechterlijke uitspraken, een van de
meest netelige en onderschatte problemen van ons recht,
maar ik laat dat maar even daar.4
Wie de hiervoor kort geciteerde uitspraak van de
Hoge Raad goed leest, kan ook de nadruk leggen op de
woorden ‘in het algemeen’ in de zinsnede dat een beroep
op rechtsdwaling in het algemeen niet kan worden aanvaard. Die woorden lijken immers de mogelijkheid van
uitzonderingen te impliceren. En zo zou het wat mij
betreft ook moeten zijn. Op grond van de redelijkheid en
billijkheid moet het mogelijk zijn om de algemene banvloek op de rechtsdwaling te mitigeren. Dat laat de hoofdregel – met de rechtvaardigingen daarvoor – in stand,
maar maakt het mogelijk om maatwerk te verrichten voor
die situaties waarin dat nodig is. Ik kan niet inzien waarom de rechtsdwaling als een van de zeer weinige rechtsfiguren in ons civiele recht van de corrigerende werking
van de redelijkheid en billijkheid gevrijwaard zou moeten
worden. Indien de redelijkheid en billijkheid wel correctief
kunnen gelden, moet dat natuurlijk met grote terughoudendheid geschieden, gezien het probleem van de uitvoerbaarheid bij het te ver openzetten van de sluizen, maar
met dit bijltje heeft het civiele recht juist in dit kader wel
vaker gehakt en het heeft slechts betrekkelijk zelden tot
onoverkomelijke problemen geleid. Natuurlijk: rechtszekerheid en het belang van de redelijke en billijke uitkomst
van het individuele geval zijn immer elkanders natuurlijke tegenpolen, en dat betekent soms een heftig schuren
en hevige debatten, maar toch is het mijns inziens zo dat
juist in dit spanningsveld het recht vooruit komt. Soms
met horten en stoten, maar toch.
We zouden volgens mij het beste af zijn met een
recht dat én vasthoudt aan het harde uitgangspunt dat
wij allemaal verplicht zijn om ons aan regels en regeltjes
te conformeren die wij niet kennen en ook niet kunnen
kennen, én (enige) ruimte laat aan het betoog dat in een
bepaald geval de gelding van dat uitgangspunt in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en
billijkheid onaanvaardbaar kan zijn. Anders gezegd: het
ontzeggen van iedere correctie op de regel dat een beroep
op rechtsdwaling in het algemeen niet toelaatbaar is, zou
resulteren in een recht dat zelf op een substantieel punt
dwalende is.
Coen E. Drion
1. Zie over rechtsdwaling ook Marc Loth en Eric Tjong Tjin Tai: ‘Wat niet weet, dat niet deert?’,
in: Preadviezen voor de Vergelijkende Studie van het Recht van België en Nederland, Den
Haag, BJu 2014, p. 353 e.v.
2. Zie bijvoorbeeld hof ’s-Hertogenbosch 10 december 2013, NJF 2014/48 (Delta Netwerkbedrijf/Windpark I).
3. HR 26 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR1739, NJ 2006/115 (Bosman/Golstein).
4. Zie hierover onder meer de conclusie van A-G Spier in de zaak van noot 2, waar die veranderde inzichten ook (met terugwerkende kracht) een centrale rol speelden.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
3121
Focus
2264
Mijn en dijn in de
Mijnbouwwet 2003
Het demasqué van een wetgever op het Groningen gasveld
‘Er gaat niets Boven Groningen –
maar Onder Groningen des temeer’
Jan van Dunné1
In Groningen is puin ruimen heel urgent, niet alleen van gebouwen die het begeven door verzakkingen
en bevingen, maar ook juridisch en bestuurlijk puin. Met de bescherming van grondrechten, dat van
eigendom voorop, maar ook het recht op gezondheid in een gezond leefmilieu en tenslotte het recht op due
process en fair trial is het treurig gesteld in het dossier gaswinning Groningen. De Technische Commissie
Bodembeweging (Tcbb), ooit als een panacee voor alle problemen gepresenteerd, heeft gefaald waar het
deskundigheid en onpartijdigheid betreft en speelt daardoor geen rol van enige betekenis in de Groningse
bodemproblematiek, terwijl met het recente alternatief van de door de mijnexploitant zelf ter hand genomen
schadeafwikkeling daarvoor geen remedie geboden wordt. Er is dringend behoefte aan een korte termijn- en
een lange termijn-oplossing voor het omgaan met mijnbouwschade. Op de lange termijn moet er goede
mijnbouwwetgeving komen die de toets van vergelijking met het buitenland kan doorstaan. Per direct dient
er een behoorlijke regeling opgesteld te worden voor vergoeding van mijnbouwschade. Zo’n regeling voor
Schadevergoeding bodemschade als gevolg van mijnbouw hoeft er niet ingewikkeld uit te zien en zou in een
Convenant tussen betrokken partijen vastgelegd moeten worden.
Inleiding
Een kleine voorgeschiedenis
Het afgelopen jaar, met een piek in de periode voor en na
de jaarwisseling, trok de gaswinning in Groningen, met
name de gevolgen ervan in de vorm van vrij zware aardbevingen die fysieke en psychische schade veroorzaakten,
landelijke aandacht. De kranten stonden er vol van, de
Minister van EZ en Kamerleden togen naar het Noorden
om met de verontwaardigde bevolking te spreken (er werd
zelfs een hoorzitting gehouden, op 27 januari 2014), en EZ
kwam met een financieel plan om de ergste nood te lenigen met herstel- en preventiemaatregelen, gebaseerd op
het voorstel van de Commissie-Meijer. Voor de juridische
aspecten was aanzienlijk minder belangstelling, de juristen hadden zich de laatste jaren toch al afzijdig gehouden,
er liepen vrijwel geen procedures over schade die ontstaan was.
Een reden om aan de juridische merites van deze
problematiek een beschouwing te wijden is allereerst dat
de problemen niet van vandaag of gisteren zijn en een rol
3122
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
gespeeld hebben bij de totstandkoming van de nieuwe
Mijnbouwwet in 2002 die in de plaats kwam van de Mijnwet van Napoleon van 1810. Moderne wetgeving dus, met
alternatieven voor een moeizame gang naar de rechter in
geval van bodemschade door inschakeling van een Technische Commissie (Tcbb) die klachten van burgers voortvarend afhandelt met de ondersteuning van een Waarborgfonds. Hoe werkt deze nieuwe wet in de praktijk? Hoe
komt het dan dat er toch zoveel commotie is ontstaan, zo
niet een dreigende volksopstand van de Groningers? Zoals
bekend, een wat stug volk en wat langzaam in reageren,
maar als het erop aan komt, zoals met het verzet in de
oorlog gebleken is, onverzettelijk.2 Het lijkt op het
moment weer wat rustig, maar als er de verwachte zware
aardbeving komt en er behalve grote schade ook gewonden of zelfs doden kunnen vallen, dan zijn de rapen gaar,
zo kan men van verschillende kanten horen.
Om hetgeen hier volgt beter te kunnen vatten, een
kleine voorgeschiedenis. Het geeft ook een verklaring
waarom het optreden van betrokken instanties en rechtspersonen in toenemende mate zo’n groot wantrouwen bij
de bevolking teweeg gebracht heeft. Eind jaren tachtig was
er in Groningen sprake van honderden gevallen van schade aan huizen en landbouwgrond door bodemdaling en
lichte bevingen waarmee de plaatselijke overheden geconfronteerd werden. Dat was overigens ook het geval
geweest in Drenthe en Friesland, in het laatste geval ook
vanwege zoutwinning, maar ik laat die provincies hier
buiten beschouwing.3 De belangrijkste mijnbouwexploitant in dat gebied, de NAM, had in samenspraak met de
Provincie Groningen decennia lang het standpunt ingenomen dat: 1. bodemdaling geen schade kan veroorzaken, en
wel omdat deze in het gaswinningsgebied slechts gelijkmatig plaatsvindt; 2. dat gaswinning nooit aardbevingen
kan veroorzaken. Dat laatste had de NAM gebaseerd op
eigen laboratoriumonderzoek uit 1986 (Shell-laboratorium, KSEPL) en werd door overheidsinstellingen, zoals de
KNMI bevestigd. Begin jaren negentig neemt de NAM nog
steeds dit standpunt in, maar dat gaat kantelen: in 1995
geeft zij toe dat bevingen kunnen ontstaan, maar nooit
zwaarder kunnen zijn dan 3.3 schaal van Richter, waarbij
geen gevaar voor schade is. Twee jaar later vindt in Roswinkel (Drenthe) een beving plaats van 3.4 Richter, met
tientallen schadegevallen. In 1997 maakt de NAM bekend
dat zij zal overgaan tot vergoeding van schade wegens
aardschokken als gevolg van gaswinning, echter zonder
aansprakelijkheid te erkennen omdat het verband wetenschappelijk niet vast stond.
De aardbevingen gaan dan jarenlang door en nemen
in kracht toe, met als hoogtepunt de bevingen in Huizinge en Loppersum op 16 augustus 2012, twee mooie, meer
dan 1000 jaar oude dorpen ten noorden van de stad Groningen, met een kracht van 3.6 Richter.4 Volgens bewonersorganisaties meldde de Duitse radio op dat moment
M 3.9 en werd onder de Eemshaven tezelfdertijd M 4.1
gemeten (door de Duitse instantie Geofon).5 Overigens
worden de bevingen in ons land steeds ook in Engeland
en Zweden gemeten, en ik begrijp dat het traditie is dat
de KNMI altijd lager zit dan wat in het buitenland bij ons
geregistreerd wordt.6 In een advies dat het Staatstoezicht
op de Mijnen in januari 2013 aan de minister naar aanleiding van de beving in Huizinge heeft uitgebracht wordt in
een beschouwing over toekomstige ontwikkelingen in het
gaswinningsgebied gesteld dat niet langer een maximum
van M 3.9 voor aardbevingen aangenomen kan worden.
Niet uitgesloten is dat er bevingen tot M 5 kunnen
komen, met een ‘verwachtingswaarde’ voor de kans erop
binnen twaalf maanden van 7%.7 Daarmee lijkt de kans op
een grote klap zeker, evenals omvangrijke schade, onzeker
is slechts wanneer dit zou kunnen gebeuren, een gegeven
dat de Groningse bevolking niet is ontgaan. De aardbeving in Huizinge (M 3.6) van 2012 heeft overigens al grote
schade veroorzaakt en leidde tot ruim 5000 schademeldingen, het wordt dus menens langzamerhand. In 2013
waren er 127 bevingen, dat is meer dan een verdubbeling
van het aantal in 2012 (53).
Nog even wat de eerste stelling van NAM/Provincie
Groningen betreft dat bodemdaling op zich geen schadelijk effect kan veroorzaken: dat is nog steeds de heersende
leer in die kringen, aldus bijvoorbeeld het Jaarverslag van
de Commissie Bodemdaling (NAM/Groningen, waarover
later meer) van 2012.8 Op grond hiervan worden steevast
aanvragen tot schadevergoeding van burgers door die
Commissie afgewezen; dat is ook de praktijk bij schadeafwikkeling door deskundigen die namens de NAM optreden in andere gevallen (aldus wordt ‘zettingschade’ steevast niet erkend, in duizenden gevallen).9
Die praktijk sinds de invoering van de Mijnbouwwet in 2003 komt erop neer dat vergoeding van schade
aan particulieren eerder uitzondering dan regel is (afgezien van bagatel-schades), hoofdzakelijk omdat door de
Tcbb geen causaal verband met door gaswinning veroorzaakte bevingen vastgesteld wordt (evenmin door
bodemdaling).10 De Tcbb-Nieuwe Stijl, door de Minister
van EZ als troef uit de mouw gehaald om de bepleite
omkering van de bewijslast van tafel te krijgen, functioneert niet zoals de Kamer werd voorgespiegeld, als laagdrempelig rechtshulp-orgaan en alternatief voor overheidsrechtspraak. Het Waarborgfonds, door de Kamer
aan EZ opgedrongen en min of meer een troostprijs, was
tot voorkort non-existent en heeft op dit terrein geen
enkele rol gespeeld. De omvang ervan: € 250.000, kan
toch al niet imponeren. Ter vergelijking: het Bodemdalingfonds NAM/Groningen begon in 1983 met ca. € 320
miljoen, waarvan rond 2000 nog ca. € 150 miljoen over
was, maar zoals gezegd hadden burgers daar niets aan,
anders dan lokale overheden.
Dit als prelude, een amuse kan ik het niet noemen. Dan
Auteur
4. In 2006 was dit M 3.5, in naburig Mid-
7. Jaarverslag SodM 2012, p. 67. In ant-
verandering in het grondwaterpeil de oor-
1. Prof. mr. J.M. van Dunné is emeritus
delstum. Ik zal in het vervolg niet verder
woord op vragen van Verontruste Gronin-
zaak is, waarvoor de Waterschappen ver-
hoogleraar Privaatrecht aan de Erasmus
‘Richter’ vermelden maar de ‘M’ van mag-
gers (Heithuis, Groeneveld, Lanting, c.s.)
antwoordelijk voor zijn, niet de NAM. Maar
Universiteit Rotterdam. www.esl.eur.nl/
nitude. Overigens betekent 1 punt hoger
d.d. 22 april 2013 stelt het Staatstoezicht
het peil wordt aangepast vanwege bodem-
normatieveuitleg
op die schaal een toename van de kracht
dat de kans op een beving van M 3 of
dalingen (!). Aldus krijgt de burger van de
van de beving met een factor 10 (logarit-
hoger momenteel geschat wordt op 47%.
NAM-deskundige meestal nul op het rekest
Noten
misch) anders dan het geval is bij een tem-
Het SodM adviseert de minister om de
of een kleine vergoeding, vaak niet van een
2. Zoals J.H. Beekhuis, jong hoogleraar aan
peratuurschaal als die van Celsius. Minder
totale gaswinning met 40% terug te bren-
fooi te onderscheiden.
de Universiteit van Groningen in de oorlog
bekend is dat de duur van de beving en de
gen om de kans op zware bevingen te
10. In dit artikel staat de schade aan parti-
en adviseur van het verzet, in een interview
bovengrondse effecten (PGA, uitgedrukt in
verminderen. Dat advies werd niet overge-
culieren (inclusief MKB) centraal maar de
mij eens vertelde over de Groningers, in
Europese normen: EMS-98) in de praktijk
nomen, zie nog onder.
schade toegebracht aan cultureel erfgoed
Acht civilisten in burger, 1977, p. 20.
veel belangrijker zijn dan de score op schaal
8. Jaarverslag Commissie Bodemdaling
mag niet onvermeld blijven: 69 Rijksmonu-
3. In oostelijk Groningen, in Trips- en Bor-
van Richter.
2012, p.16.
menten (waaronder Romaanse kerkjes) zijn
gercompagnie (omgeving van Veendam) is
5. Dagblad van het Noorden 17 aug. 2012.
9. Dat is schade aan muren door scheurvor-
zwaar beschadigd, waarvan er in Lopper-
overigens ook van zoutwinning (Nedmag)
6. Ontleend aan informatie verkregen van
ming. De gemakkelijke beoordeling is dat
sum de meeste staan (18). Vergelijk NRC
sprake, met aanzienlijke schade.
het Onafhankelijk Geologen Platform.
de fundering bouwkundig niet deugt of dat
Handelsblad 27 nov. 2013.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
3123
Focus
Eenum, 26-06-2014, De monumentale boerderij van Saskia Stuk is door aardbevingen zo zwaar beschadigd dat het hele huis wordt ondersteund door stutbalken ©
Kees van de Veen/Hollandse Hoogte
nu het pièce de résistance, het hoofdmaal, wat staat er op
het menu? Kort gezegd, ik wil de verwachtingen die de
wetgever met zijn nieuwe Mijnbouwwet in de jaren
2001/2002 gewekt heeft, tegenover de soms felle kritiek
die tezelfder tijd redelijk Kamerbreed geuit werd, plaatsen
naast de bevindingen uit de praktijk van vandaag in het
Hoge Noorden. Ter oriëntatie geef ik allereerst een samenvatting van de conclusies van het artikel dat ik in 2002 in
dit blad schreef aan de vooravond van de behandeling in
de Tweede Kamer in dat jaar.11 Ook dit keer moet ik erop
wijzen dat ik geen neutrale toeschouwer ben: als adviseur
van de drie noordelijke provincies en van een viertal milieuorganisaties met veel natuurgebieden in dat deel van
ons land, heb ik mij in het verleden over deze materie
gebogen in rapporten die de Vaste Commissie EZ van de
Tweede Kamer en het ministerie aangeboden zijn met het
oog op de behandeling van het wetsontwerp, in de periode 1996-1999.12
Mijn Conclusies in 2002 waren dat de nieuwe Mijn-
3124
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
wet geen waardige opvolger van die van Napoleon uit
1810 is en internationaal niet van niveau. Het mijnrecht
in omringende landen: Frankrijk en België, Duitsland en
het Verenigd Koninkrijk, uit de jaren tachtig en negentig
is in grote lijnen wat eertijds de provincies en milieu-organisaties, en tegenwoordig de gedupeerde huiseigenaren
aan onze wetgever (EZ) gevraagd hebben. Centraal staat
hierbij een omkering van de bewijslast, een subsidiaire
aansprakelijkheid van de Staat (in Frankrijk in 1994 door
het parlement afgedwongen) of een overheidslichaam
(zoals de Coal Authority in het VK sinds 1994). In Duitsland, waar men sinds 1982 omkering van de bewijslast bij
vermoeden van mijnschade kent, komen geen schadeprocedures in de mijnstreken voor; schade aan woningen
wordt steevast vergoed of hersteld. Pikant is dat de Staat
groot belang heeft bij omkering van de bewijslast zoals
door mij bepleit, wanneer regres op mijnexploitanten
gezocht wordt.
De rest is geschiedenis. Helaas nog steeds levende
geschiedenis, waarvan de gevolgen zichtbaar zijn in de
praktijk van afwikkeling van bodemschade in Groningen.
Het Ministerie en de Minister van EZ, Jorritsma, evenals
de NAM bleven in 2002 mordicus tegen bewijslastomkering, negeerden of ontkenden zelfs de bovenstaande
informatie uit de rechtsvergelijking en wisten de Kamer
te paaien met de invoering van een wat meer opgetuigde
Technische Commissie, de Technische Commissie Bodembeweging (Tcbb) als alternatief daarvoor. Als gevolg hiervan kreeg het amendement Witteveen-Hevinga (PvdA)
inzake omkering bewijslast weinig steun, D66 was al eerder afgehaakt, en het werd tenslotte verworpen. Door de
PvdA werd toen samen met D66 ter vervanging de instelling van een waarborgfonds voorgesteld: het amendement Witteveen-Hevinga/Van Walsem. Dit werd aanvaard, tegen de zin van de minister; daarop werd het
amendement Atsma inzake aansprakelijkheid van de
Staat ingetrokken.13 Na nog wat gepruttel in de Eerste
Kamer (ook door D66) die net als eerder de Tweede
Kamer door de ministeriële kluiten niet meer het riet
kon zien waar zij ingestuurd werd, kon het geamendeerde ontwerp toen wet worden.14
Ik breng nog even in herinnering dat de omkering
van de bewijslast al medio jaren negentig door de provincie Friesland bepleit was om in nieuwe mijnbouwvergunningen op te nemen, hetgeen door het ministerie van EZ
afgewezen werd en verwezen naar de nieuwe Mijnwet die
eraan kwam, waarin dat geregeld zou worden. Dat gold
eveneens voor het instellen van een waarborgfonds.15 In
het Voorontwerp van 1997 was echter niets daarvan te
vinden. Friesland kreeg steun van de andere Noordelijke
Provincies en een aantal NGO’s, maar dat mocht niet
baten. Friesland had EZ ook gevraagd om een fijnmaziger
meetsysteem in te voeren met betrekking tot bodemdaling (eveneens bij vergunningverlening) door middel van
zogenaamde ‘tiltmeters’, maar ving ook daarbij bot.
1. Wat was de bedoeling van de wetgever met
de Mijnbouwwet in 2002?
Zoals gezegd had de minister van EZ, Jorritsma, al haar
kaarten gezet op de instelling van de Tcbb met een ‘taakuitbreiding’: geen algemene adviesfunctie over schadeoorzaken van mijnbouw meer maar het adviseren van
In Duitsland, waar men sinds 1982 omkering van de bewijslast bij
vermoeden van mijnschade kent, komen geen schadeprocedures in
de mijnstreken voor
burgers met concrete vragen over het oorzakelijk verband van mijnbouwschade. Deze commissie, de Commissie-Tommel (oud-staatssecretaris, D66, het voorstel was
van hem afkomstig) was bedoeld om de brede beweging
die omkering van de bewijslast op dit terrein voorstond
wind uit de zeilen te nemen, en zo geschiedde. De Noordelijke Provincies keerden op hun schreden terug. Ik heb
vroeger Machiavelli in dit verband aangehaald: het Noorden had nog veel te verhapstukken met EZ op economisch gebied in die tijd – en dat is tegenwoordig niet
anders. Dat lag anders bij NGO’s zoals de Waddenvereniging en de Vereniging van Gedupeerde Huiseigenaren.
Belangrijker was dat de meerderheid van de Kamer meeging, inclusief D66 dat een slecht geheugen bleek te hebben (of wilde men partijgenoot Tommel niet voor de
voeten lopen?). De PvdA bleef als enige over en ging strijdend ten onder.
De bedoeling van de wetgever met de in 2002 vastgestelde regeling van de nieuwe Mijnbouwwet kan als volgt
samengevat worden:
– bij mijnbouwschade heeft de burger recht op de
bescherming van zijn rechten door de overheid;
– voor de vaststelling van het oorzakelijk verband en de
schade kan de burger een advies van de Tcbb krijgen dat
onpartijdig en deskundig is;
– dit advies van de Tcbb zal in de praktijk semi-bindend
zijn, want het mijnbouwbedrijf zal dit meestal volgen
bij de afhandeling van de schade;
– mocht dat bij uitzondering niet het geval zijn, dan heeft
de burger voor de rechtbank een ‘ijzersterke positie’ met
het Tcbb-advies in de hand;
– het advies van de Tcbb is (vrijwel) kosteloos en wordt
snel uitgevoerd, en is dan ook niet te vergelijken met de
dure en langdurige gang naar de rechter in het systeem
waarbij van omkering van de bewijslast sprake is (zoals
door de PvdA bepleit);
– in ieder geval zal de praktijk minstens even gunstig uit-
pakken als die met de gang naar de rechter.16
Deze uitgangspunten van de wetgever zou ik willen
toetsen aan de geldende praktijk in het Groningse in de
afgelopen twaalf jaar. Als opmerking vooraf, degene binnen en buiten de Tweede Kamer die enig zicht had op de
ontwikkelingen op schadegebied als gevolg van mijnbouw
in de Noordelijke provincies in de jaren negentig kon zich
alleen maar verbazen over het optimisme dat de minister
en Kamer uitstraalden. Waren onpartijdigheid en deskundigheid van de voorganger van de Tcbb niet al jaren
onderwerp van kritiek?17 Enerzijds waren de leden merendeels old-hands uit de mijnbouw(wetenschap) en niet van
de NAM te onderscheiden, anderzijds ontbrak juridische
deskundigheid, en causaal verband is toch ook een juridisch begrip, afgezien van de technische achtergrond. Er
waren geen waarborgen op dit gebied ingebouwd door de
wetgever: alles werd overgelaten aan het Ministerie van
EZ dat op dit terrein bijgestaan werd door het Staatstoezicht op de Mijnen (verder ook: SodM). Nu is voor iedereen
die zich enigszins op dit terrein beweegt zonneklaar dat
zowel EZ als SodM al enkele decennia een visie hebben die
niet te onderscheiden is van die van de NAM (en andere
mijnbouwmaatschappijen). Anders gezegd, de mijnindustrie wordt geen strobreed in de weg gelegd, zoals hieronder nog zal blijken.
Dat hoeft echter geen Wet van Meden en Perzen te
zijn wanneer men de economie hoog in het vaandel voert:
de praktijk in Zuid-Limburg voor en na de oorlog was heel
anders en in buurlanden is dat momenteel ook zo, in alle
windrichtingen. Ook daarover hieronder meer.
2. Evaluatie Tcbb-werkzaamheden. Vergelijking met de Commissie Bodemdaling
Ik heb de advieswerkzaamheden van de Tcbb, alias de
Commissie-Tommel, onder de nieuwe Mijnbouwwet
onderzocht: hoeveel zaken van mijnschade door burgers
aan de Tcbb voorgelegd werden en hoe deze afgehandeld
werden. Hierbij ben ik afgegaan op Jaarverslagen en ande-
11. ‘Mijn en dijn in de ontwerp-Mijnbouw-
gevolgd, zie verder: NJB 2002, afl. 11,
commentaar van T.J.C. van Noord. De
behoefte bestaat wanneer de burger ‘de
wet. De noodzaak van bewijslastomkering
p. 561, noot 1; Natuurschade verhaal.
rechtsvergelijking stond ook hier op een
gelegenheid heeft gekregen om bij de Tcbb
en aansprakelijkheid van de staat bij mijn-
Onderzoek naar aansprakelijkheidsvragen
bedroevend laag niveau, ook deze Kamer
zijn klacht in te dienen die deze onpartijdig
bouwschade van particulieren als gevolg
bij schade aan de waterrijke natuur als
onwaardig.
en deskundig onderzoekt’. De minister had
van bodemdaling en aardschokken’, NJB
gevolg van gaswinning en bodemdaling, in
15. Zie voor deze materie mijn artikel uit
geen behoefte aan rechtsvergelijking op dit
2002, afl. 11, p. 560-570; in mijn Verza-
opdracht van onder meer Stichting Het
2002. Kort gezegd, EZ vond dit in strijd met
punt, want: ‘De vraag is niet hoe anderen
meld Werk, Deventer: Kluwer 2006 (inclu-
Groninger Landschap, EUR/Natuurmonu-
het publiekrechtelijke karakter van een ver-
dit doen, maar hoe wij in Nederland een
sief CD-rom) en ook op mijn website: www.
menten, ’s Gravendeel: 1999.
gunning en het zou ook een novum zijn.
goed stelsel kunnen bieden om de burger te
esl.eur.nl/normatieveuitleg te vinden.
13. Voor de Kamerbehandeling, Kamerstuk-
Beide punten zijn onjuist; ik vond mijnbouw-
beschermen’.
12. Zie: ‘Bodemdaling in Friesland: aanspra-
ken II, 26219, zie ook: TMA 2002, afl. 3, p.
concessies al van voor de oorlog waarin
17. Indertijd bestond ook al kritiek op de
kelijkheidsvragen’, Instituut voor Milieus-
77-92, met commentaar van schrijver dezes
dergelijke zaken opgenomen werden.
samenstelling en werkwijze van de Com-
chade, EUR, 1996; ‘Schriftelijk Commentaar
(vergelijk ook eerdere stukken, in TMA
16. Zie Handelingen II 27 maart 2002, in:
missie Bodemdaling, zie nog onder, o.a.
Mijnbouwwet (Wetsontwerp 26 219)’,
2002, afl. 1 en 2).
TMA 2002, afl. 3, p. 82. D66 had opge-
door het Onafhankelijk Geologen Platvorm,
idem, 1998; hierop zijn nog twee Nota’s
14. Zie TMA 2002, afl. 6, p.155 e.v., met
merkt dat aan bewijslastomkering geen
alsook geuit in Kamervragen.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
3125
Focus
re openbare bronnen, sinds 2003; hier volgt een samenvatting.18 Het eerste dat opvalt, is dat de verslaglegging
volstrekt ondoorgrondelijk is. Werd tot 2006 nog enigszins
aangegeven waarmee de Tcbb bezig was, dat wil zeggen
aantallen zaken en uitslagen en dus niet inhoudelijk op
welke gronden men tot een aanvaarding of afwijzing van
causaal verband kwam, vanaf 2006 blijft men ook ten aanzien van de uitslagen van de adviezen in het ongewisse.
Het is duidelijk dat de Commissie geen pottenkijkers wil,
maar het gaat wel ver om zelfs geen verslag te doen van
hetgeen waartoe het advies geleid heeft. Aldus legt men
geen enkele verantwoording af, hetgeen wellicht ook de
bedoeling is. Als gevolg kan het werk van de Commissie
door niemand getoetst worden, op technisch noch juridisch vlak.
Verder valt op dat het aantal Groningse zaken dat
voor advies aangebracht is en met de gaswinning te
maken heeft, aanvankelijk (2004-2005) al uiterst gering
was - slechts enkele zaken per jaar - en dat toen de Commissie overging tot het negatief of vrijwel negatief adviseren over causaal verband (in 2005) dat aantal op nul
Als een burger al de stoute schoenen
aantrekt en de Commissie benadert,
krijgt hij vrijwel steeds nul op het
rekest
kwam. Tot 2005 had nog een jurist zitting in de commissie en werd er soms nog causaal verband vastgesteld
(maximaal 50%) en schadevergoeding toegewezen. Daarna
komen er ook steeds meer aanvragen uit andere regio’s:
Noord-Holland en Zuid-Limburg (mijnbouw al rond 1973
gestaakt!) en hebben deze ook op zoutwinning betrekking
(Oost-Groningen, Nedmag).
Al met al kan men constateren dat het wijdverbreide
wantrouwen tegen de deskundigheid en onpartijdigheid
van de Tcbb die bij bewonersorganisaties heerst, zoals mij
in gesprekken en correspondentie is gebleken, met het
gevolg dat men afziet van het indienen van een verzoek
om advies (en bemiddeling) als een volkomen zinloze
actie, in de jaarverslagen bevestiging vindt.19 Soms werd
een alternatief voor de Tcbb-procedure gezocht. In de
regio Middelstum-Loppersum (ten noorden van de stad
Groningen) had men in 1994, 2003, 2006, 2009 en 2012
steeds zwaardere aardbevingen, tenslotte van M 3.5 naar
M 3.6 (lees: 3.9?). De bevingen van 2006 leidde tot een in
overleg met de bewoners ingesteld technisch onderzoek,
het Deltares/TNO-rapport (2011), dat echter niet aan de
verwachtingen van de bewoners voldeed.20
Dat wantrouwen geldt overigens ook een andere,
veel oudere Commissie die ingesteld werd om de bodemschade in Groningen te regelen: de Commissie Bodemdaling. Deze commissie, ingesteld in 1983, kent zes leden die
door de Provincie Groningen en de NAM ieder voor de
helft benoemd worden. In mijn NJB-artikel uit 2002 heb ik
3126
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
aan de hand van de jaarverslagen uit de doeken gedaan
dat een burger hier niets te zoeken had: schadevergoedingen wegens bodemdaling werden enkel aan overheidsinstellingen (grif) verleend, zoals Waterschappen, gemeenten en de Provincie (een Bond van palingvissers
daargelaten). Dat is nog steeds niet veranderd zag ik in
recente jaarverslagen; als een burger al de stoute schoenen aantrekt en de Commissie benadert, krijgt hij vrijwel
steeds nul op het rekest, hetgeen niet verbaast omdat
zoals eerder al opgemerkt werd de Commissie in haar
jaarverslagen steeds meldt: ‘dat uit tot op heden uitgevoerd onderzoek blijkt dat er door bodemdaling of door
maatregelen in het kader van bodemdaling geen gebouwschade is te verwachten. In de praktijk is ook nog nooit
een verband tussen bodemdaling door aardgaswinning en
gebouwschade geconstateerd.’21
3. De Tcbb als een onafhankelijke en
onpartijdige instelling?
Terug naar de Tcbb; hoe is deze samengesteld en op welke
wijze werd invulling gegeven aan de zienswijze van de
Minister van EZ in 2002 in de Kamer dat deze commissie
‘onpartijdig en deskundig’ is, zodat de ‘rechten van de burger beschermd zijn’? Aanvankelijk had, zoals gezegd, een
jurist zitting in de Tcbb, de enige periode waarin Commissie steeds causaal verband aanneemt (2004) of ten dele
aanvaardt (2005) in de voorgelegde zaken.22 Dat verandert
medio 2005, en daarmee komen wij op de samenstelling
van de Tcbb. Naast voorzitter Tommel als chemicus zijn de
leden geologen, e.d. en allen afkomstig uit de mijnbouw of
daarmee verbonden instellingen. Kort gezegd, afkomstig
van: de NAM zelf (Jaap Zeilemaker), Amoco/BP (Hans Klasen), KNMI (Hein Haak), TU Delft: respectievelijk Petroleumgeologie, TNO Bouw en Ondergrond, Grondwatermechanica (Freek van Veen, Johan Blaauwendraad en Frans
Barends).23 Ter toelichting, de KNMI is al decennia lang
nauw vervlochten met de NAM en EZ – nog nooit op
tegenspraak betrapt. De TU Delft heeft afdelingen (een
goed voorbeeld is TNO) die voor hun budget voor een
groot deel afhankelijk zijn van de mijnbouwindustrie. De
Rechtbank Den Haag heeft dat in de jaren negentig eens
uitdrukkelijk overwogen, bij het wegen van deskundigenrapport van TNO.24
Men dient te bedenken dat de Tcbb bedoeld was als
een college van geschillenbeslechting waarvan het advies
niet bindend was maar ‘semi-bindend’, waardoor een gang
naar de rechter overbodig werd, een besparing van kosten
en tijd. De minister hield de Kamer in 2002 voor dat positief Tcbb-advies wel door de NAM overgenomen zou worden. Nu is een hoofdregel van geschillenbeslechting, in
welke vorm dan ook, dat degeen die daarmee belast is
geen enkele relatie mag hebben met een van de partijen
die bij een geschil betrokken is. Het is algemeen bekend
hoe streng de regels bijvoorbeeld bij arbitrage zijn: vroegere adviezen, relaties van kantoorgenoten (hetgeen na
fusies gemakkelijk het geval kan zijn) en familieleden met
betrekking tot een van de partijen zijn volstrekt uit den
boze. Wraking is momenteel aan de orde van de dag en
het gaat daarbij uitsluitend om het voorkomen van de
schijn van partijdigheid en afhankelijkheid. In de sfeer
van de rechterlijke macht herinnert men zich nog wel in
de Wilders-affaire het dinertje van de rechter in zijn vrien-
Onderdendam, 26-06-2014; Het huis van Annemarie de Haan is door aardbevingen zo zwaar beschadigd dat ze voor haar veiligheid in een bus
slaapt © Kees van de Veen/Hollandse Hoogte
denkring waarbij een verkeerd persoon aanwezig was,
althans die werd niet zuiver op de graat bevonden – ergo:
wraking.
Bij de leden van de Tcbb zagen wij zelfs een werknemer van de NAM staan (Jaap Zeilemaker) het bedrijf dat
betrokken is als partij, evenals een lid dat werkzaam is bij
een bedrijf uit dezelfde branche, oliemaatschappij BP
(Hans Klasen). De KNMI werd al genoemd (heeft nooit
onzin-verklaringen van de NAM over gevaar voor aardbevingen rechtgezet), over EZ als belanghebbende kunnen
wij kort zijn en de TU Delft kwam ook al ter sprake.25 Als
aanvulling op dat laatste, een bijzondere plaats wordt
hierbij ingenomen door Frans Barends, deeltijd-hoogleraar
grondwatermechanica in Delft. In de periode van de
behandeling van de ontwerp-Mijnbouwwet in de Tweede
Kamer heeft hij namelijk een actieve lobby gevoerd voor
18. Het bestek van dit artikel laat een volle-
merkt wordt dat bodemdaling tot grondwa-
23. Zie voor details mijn artikel in: TGMA
2002, p.101 e.v. Deze procedure werd door
dige weergave van deze analyse niet toe. Ik
terpeilverlaging kan leiden, met mogelijk
2014, afl. 4; Zeilemaker is overigens land-
de Vaste commissie van Justitie aan de
verwijs daarvoor naar mijn artikel dat ver-
schade aan ondiepe fundamenten van
bouwkundige. In 2012 verschijnt er weer
Minister van EZ indertijd voorgelegd voor
schijnt in TGMA (Tijdschrift Gezondheids-
gebouwen. Met de kritiek van de Groninger
een jurist (in ruste), maar wel afkomstig van
commentaar, dat zij later in de Kamer gaf:
schade, Milieuschade en Aansprakelijk-
Bodem Beweging op het Rapport werd zo
EZ (Huub Linthorst).
een pleidooi voor de Tcbb als alternatief
heidsrecht) op 12 januari 2015, TGMA
goed als niets gedaan.
24. Zie Rb. Den Haag 8 okt 1999, De Boer
voor de overheidsrechter.
2014, afl. 4.
21. Jaarverslag 2010, p. 12; Jaarverslag
vs. Elf Petroland c.s. (tussenvonnis), TMA
25. Volgens mijn collega aan de M.I.T. in
19. De informatie heb ik onder meer ver-
2012, p. 16. De leden van de Commissie
2002, afl. 4, p. 107 (het TNO-instituut was
Boston, Nicholas Ashford (jurist en chemi-
kregen van (oud-)bestuursleden van de
zijn allen ingenieurs, met uitzondering van
voor 50% van de mijnindustrie afhankelijk,
cus) is er in de V.S. op dit terrein geen enkel
Groninger Bodem Beweging en van de
één jurist, een oud-adviseur van de NAM.
constateerde de rechtbank). Dit was een
universitair instituut dat niet afhankelijk is
bewonersorganisatie van Trips- en Borger-
Het is een vrijblijvend advies, waarna men
proef-procedure van 38 boeren in Grouw
van fondsen van de mijnbouwindustrie. Dat
compagnie (zoutwinning Nedmag).
desgewenst naar de Tcbb of de rechter kan
tegen Elf Petroland c.s. (de schade was in
geldt ook de M.I.T. zelf, een sprekend voor-
20. Informatie verkregen van de bewoners-
gaan. Voor details, zie mijn komend artikel
1992 ontstaan). Er ging hier procedureel
beeld daarvan is het onderzoek dat de
organisatie ter plaatse. In het Rapport dat
in TGMA 2014, afl. 4.
heel veel fout, bij eindvonnis van 17 januari
NAM in 1990 door dat instituut liet uitvoe-
drie jaar in beslag nam, werd voornamelijk
22. Die jurist was Marja Holsink, van de
2001 werd de vordering afgewezen. Zie
ren (zie nog onder, en TGMA 2015, afl. 1).
literatuurstudie gedaan met statistische ana-
Landelijke Vereniging tot behoud van de
mijn commentaar hierop in TMA 2000, p.
lyse, dus geen empirisch onderzoek naar
Waddenzee, rechter Rechtbank Groningen
5; NJB 2002, afl. 11, p. 564 en uitvoerig de
schadegevallen. Opvallend is dat opge-
en later plv.-raadsheer Hof Leeuwarden.
bespreking van G. van der Spek in TMA
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
3127
Focus
de mijnbouwmaatschappijen om de omkering van de
bewijslast tegen te houden, hij heeft zich daartoe in een
‘spontane’ brief tot de Kamer gewend. Dat was een tegenactie tegen een rapport van mijn hand uit 1998 dat door
de Provincie Friesland de Kamer was aangeboden en
gebeurde omdat door mij het vakgebied der grondmechanica ‘onrecht wordt aangedaan’. Naderhand kwam vast te
staan dat Barends dit in opdracht van Elf Petroland en de
NAM gedaan had, bedrijven die toen in Friesland met gaswinning actief waren.26 In dit geval moet volkomen duidelijk zijn dat Barends niet voldoet aan onpartijdigheid en
onafhankelijkheid die voor een lidmaatschap van de Tcbb
vereist zijn.
4. Ingenieurs en bouwkundigen op
glad ijs bij juridische adviesverlening
en bemiddeling. De grondslag van
aansprakelijkheid van de mijnexploitant
Wij zagen hierboven dat de besproken commissies vrijwel
uitsluitend samengesteld zijn uit ingenieurs of vergelijkbare beroepsbeoefenaren. Een van de bezwaren die in het
verleden hiertegen naar voren gebracht werd, hield in dat
de kennis die de ingenieurs inbrachten eenzijdig was,
namelijk technisch van aard. Een natuurwetenschappelijk
causaal verband zoals een Delftenaar dat ziet is niet gelijk
te stellen met een juridisch causaal verband. De conditio
sine qua non-leer (de natuurwetenschappelijke oorzakelijkheid, als aaneengesloten reeks van gebeurtenissen) is
door de Hoge Raad immers in 1928 verlaten, en vervangen door de adequate veroorzakingstheorie (hetgeen naar
ervaring redelijkerwijze te verwachten is), die weer in
1971 door de toerekening naar redelijkheid vervangen is,
welke in het Nieuwe BW in 1992 is opgenomen in artikel
6:98 BW.27 Zoals de ontwerper van het Nieuwe BW in 1976
(Gewijzigd Ontwerp) het zegt, verwijzend naar arresten uit
1953, 1960 en 1970: ‘dat geen verder onderzoek naar waarschijnlijkheid nodig is, wanneer maar de beweerde
onrechtmatige handeling het gevaar voor het gevolg in
het algemeen heeft vergroot en dit gevaar zich heeft verwezenlijkt. (…) Maar het komt er in feite op neer dat hier
een ander verband dan voorzienbaarheid wordt geëist’. De
Hoge Raad heeft die leer rond 2001 bevestigd, zij wordt
ook wel als de ‘omkeringsregel’ aangeduid.28
Men kan aldus in ons recht, evenals in dat van alle
omringende landen, aansprakelijk zijn zónder dat er van
een aaneengesloten reeks van gebeurtenissen (CSQN, of
de ‘but for’ test) sprake is, en anderzijds kan men ook nìet
aansprakelijk zijn terwijl dat verband er wél is. Maar dat
moet men een ingenieur eerst wel uitleggen. In ieder
geval kan hij geen zinnig woord over juridische aansprakelijkheid zeggen, en dus daarover adviseren, als hij zich
alleen maar laat leiden door zijn technische kennis van
het fysieke oorzakelijk verband. Een kennis waarover hij
geen enkele verantwoording aflegt en die dus volkomen
oncontroleerbaar is.
Dan hebben wij het nog niet eens over juridisch
complexe figuren die zich bij een typisch geval van
bodemschade zullen voordoen, zoals meerdaderschap en
multi-causaliteit: verscheidene oorzaken die zich naast
elkaar voordoen of wel tegelijkertijd, vaak in een onderlinge samenhang die onduidelijk is. Hierbij valt te denken
aan factoren als: 1. aardbeving (dit kan een verticale of
3128
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
horizontale kracht zijn, of combinatie daarvan); 2. grondwaterpeilverlaging, vaak het gevolg van: 3. bodemdaling
(bodemverhoging komt echter ook voor); 4. slechte staat
waarin het gebouw zich bevindt (ouderdom of achterstallig onderhoud), of 5. bouwkundige gebreken. Voor de
jurist, maar wel één die kennis van onrechtmatige daadsen aansprakelijkheidsrecht heeft (dus geen bestuursrechtjurist, e.d.) komen hierbij figuren als dubbele causaliteit
en alternatieve causaliteit in beeld. In het laatste geval, de
dagelijkse praktijk in Groningen wanneer niet duidelijk is
of de oorzaak in grondwaterpeilverlaging ligt en het
Waterschap de dader is, dan wel het mijnbouwbedrijf, kan
men een beroep doen op artikel 6:99 BW. Het archetype
van de twee jagers die tegelijkertijd schoten en het daarbij
niet is vast te stellen wie van beide de wandelaar geraakt
heeft (voor jagers, wat oubollig, kan men tegenwoordig
farmaceutische producenten of lozers op oppervlaktewateren stellen). In die situatie kan men elk van de mogelijke daders voor de gehele schade, 100% dus, aanspreken
(hoofdelijke aansprakelijkheid). De Hoge Raad heeft dit, op
eigen initiatief, al in 1997 toegepast op lozers van schadelijke stoffen in een sloot in Friesland, in Engelum.29 Bij
mededaderschap (samenwerking onderling) kan men een
dader voor een deel aanspreken of hoofdelijk voor het
geheel (van dat laatste was het hof in dat Friese geval uitgegaan), bij meerdaderschap (geen onderlinge samenwerking) kan men een van de daders met een deep pocket uitzoeken en voor 100% aanspreken, ook indien hij maar een
kleine veroorzaker is, zeg voor 20%.30
Het hoeft geen verwondering te wekken wanneer
een ingenieur die geroepen is om zich over een schadeoorzaak en aansprakelijkheid van de NAM bij bodemscha-
Een natuurwetenschappelijk
causaal verband zoals een
Delftenaar dat ziet is niet
gelijk te stellen met een
juridisch causaal verband
de uit te spreken hier geen kaas van gegeten heeft, en met
een gerust gemoed een verzoeker naar het Waterschap of
de Provincie doorverwijst, waar volgens hem de (hoofd-)
oorzaak van de schade ligt.31 Instanties die vervolgens niet
thuis geven, in de Groningse praktijk. Wanneer de mijnbouwmaatschappij zich achter een dergelijke complexe
oorzakelijke samenhang verschuilt, beseft de ingenieurbeoordelaar niet dat dit haar niet kan baten, indien men
tenminste van de bovengenoemde rechtsfiguren gebruik
maakt. Maar daar heeft onze ingenieur nog nooit van
gehoord, natuurlijk, en de verzoeker weet als juridische
leek hier evenmin van (evenals zijn adviseurs, vaak van
bestuursrechtelijke huize). Wat voor de ingenieur uit een
commissie geldt is ook van toepassing op een lager
niveau, op de bouwkundige taxateur/schadebemiddelaar
die de NAM doorgaans op een schadegeval afstuurt, soms
nog in opleiding (hetgeen na de bevingen in Huizinge van
2012 op grote schaal gebeurd is). Legio zijn de verhalen
dat dit zo in de praktijk afloopt bij schadeafhandelingen
die de NAM op zich genomen heeft. Vaak zijn de bedrijven
die ingehuurd worden: architecten- en consultantbureaus
of bedrijven met bekende namen in de onroerend goedwereld, voor een groot deel van hun omzet afhankelijk
van de NAM, de grootste opdrachtgever in de regio. Daarmee komt hun onafhankelijkheid en onpartijdigheid als
adviseur al direct onder druk te staan.
Een veel voorkomend struikelblok voor diegene die
verhaal zoekt voor bodemschade wegens gaswinning, of
het nu bodemdaling of bevingen betreft, is het argument
van de NAM-schadebemiddelaar of de commissie-ingenieur dat de schade geheel of grotendeels te wijten is aan
de gebrekkige staat van de woning of het bedrijfsgebouw.
Soms gaat dat om gebouwen van vele honderden jaren
oud, vaak onder Monumentenzorg vallend. Eigen schuld
dus, want er is van achterstallig onderhoud sprake, zo
niet van bestaande bouwkundige gebreken of wel gewoon
van een eigenaarsrisico. Het is niet algemeen bekend dat
op een aanpalend terrein, dat van schade toegebracht
door trillingen van heiwerkzaamheden, de Hoge Raad al
sinds 1930 een vaste leer heeft dat degene die daarmee
schade toebrengt aan omwonenden zich niet kan beroepen op de gebrekkige toestand van het huis in kwestie. In
1973 heeft de Hoge Raad dat nog eens bevestigd in het
geval van een bank die tot nieuwbouw overging en naast
de bouwput het pand van een drogist aantrof dat in
slechte staat was.32 De Hoge Raad overweegt dat het hof
de mate van voorzienbaarheid van de schade niet nader
hoefde te onderzoeken nu de bank ‘zich ervan bewust
moet zijn geweest dat het heien de schade kon teweegbrengen’. De Hoge Raad stelt dat ‘ook al zou door die verbouwing de fundering van het pand van Van de Reek
ondeugdelijk zijn geworden (…) zulks niet wegnam dat de
Boerenleenbank, door zonder voorafgaand overleg of
onderzoek tot het doen heien van de damwand over te
gaan, zich tegenover Van de Reek onzorgvuldig heeft
Hiermee werd een verwarring
gecreëerd die heel functioneel bleek
voor het beoogde doel: de Kamer
wist het ten slotte ook niet meer
gedragen’ (mijn cursief).
Al met al een mooi voorbeeld van de gevaarzettingsleer, op maat gemaakt voor toepassing op mijnbouw die
bodemschade kan veroorzaken, ook door trillingen.33
‘Waar gehakt wordt, vallen spaanders’, wist men vroeger
al, of nog simpeler: ‘Qui casse, paie’ – ‘Wie breekt betaalt’.34
5. De gevaarzettingsleer en de
aansprakelijkheid voor mijnbouwschade:
omkering van de bewijslast? Het beheer van
informatie over risico’s van gaswinning
Dit onderwerp kan in dit bestek slechts kort besproken
worden, voor een uitvoeriger betoog verwijs ik naar het al
genoemde artikel in TMGA 2015, afl. 1. Het beroep op de
figuur van gevaarzetting als grondslag klinkt wellicht als
nieuw, maar dat is maar schijn. Op het gebied van ons
onderwerp, mijnbouwschade, heeft de Hoge Raad bepaald
in het standaardarrest uit 1920, kasteel Strijthagen, - de
basis waarop sindsdien ruim 100.000 schadegevallen in
Zuid-Limburg afgehandeld zijn voor vele honderden miljoenen guldens (thans met miljarden Euro’s gelijk te stel-
26. De Friese dagbladpers wist dat al met-
over het hoofd zien, zijn veelal gevoelig
31. Aldus bijv. het Rapport Deltares/TNO
aantal van 12.000 bereikt, in mei 2014 zelfs
een te melden; het kwam ook voor in het
voor de noden van verzekeraars (‘geen
(2011) inzake de bevingen bij Loppersum in
18.000 - hetgeen tot een grootschalige
dossier van de Grouwse zaak, zoals Van der
Amerikaanse toestanden!’).
2006.
aanpak door NAM geleid heeft waarbij zelfs
Spek meldt, zie t.a.p. In zijn brief van 15
28. Zie: HR 23 nov. 2001, NJ 2002/14,
32. HR 9 maart 1973, NJ 1973/464, m.nt.
taxateurs-in opleiding ingeschakeld werden.
maart 1999 aan de Tweede Kamer heeft
Polsoperatie;, voor HR 16 juni 2000, NJ
PZ, Boerenleenbank vs. Van de Reek; zie
Ruim 5000 zaken zijn afgehandeld (vergoe-
Barends ook Duits mijnrecht aangehaald,
2000/584, concl. A-G A.S. Hartkamp, (St.
mijn Verbintenissenrecht 2, p. 177 e.v.;
ding voor herstel) voor een bedrag van ca.
hetgeen de hand van de juristen van Elf
Willibrord); in deze zin ook Hammerstein
378. De buurman-drogist had het voorstel
€ 50 miljoen. De onvrede is echter groot; de
Petroland/NAM verraadt. Overigens had
en Akkermans. Vergelijk mijn artikel in NJB
van de aannemer tot de aanleg van een
medio 2013 door EZ ingestelde Ombuds-
Barends ook meegewerkt aan het TNO-rap-
2002, afl. 11, p. 560-570.
beschermende bouwmuur voor gezamenlij-
man, Leendert Klaassen, die de procedures
port dat in de Grouwse zaak (voorschot:
29. HR 17 jan. 1997, NJ 1997/230, Moer-
ke rekening afgewezen.
moet controleren en 53 zaken onderzocht
f 150.000) tot afwijzing van de vordering
man vs. Bakker. Zie ook mijn Verbintenis-
33. Voorbeelden hoe deze jurisprudentie niet
heeft, meldt in zijn jaarverslag dat er veel
van De Boer c.s. leidde aangezien daarin
senrecht 2, p. 342 e.v., en p. 367 voor
in acht genomen wordt door de NAM waren
fouten gemaakt worden en taxateurs vaak
causaal verband ontkend werd.
latere jurisprudentie, in bevestigende zin.
te zien in het programma van Zembla
‘intimiderend of bagatelliserend’ overkomen
27. Zie voor deze materie mijn Verbintenis-
Het arrest is een vervolg op het bekende
(VARA): ‘Aardbeving in Loppersum’ op 6
(NRC Handelsblad 24 december 2013).
senrecht, deel 2, Deventer: Kluwer 2004, p.
DES-dochters-arrest van 1992, waarmee
februari jl., zoals dat van een ouder echtpaar
Ondanks de toegezegde ‘ruimhartige scha-
371-459 (ook op mijn website). In de litera-
deze rechtsfiguur op de kaart gezet werd.
en dito huis met talloze scheuren in muren
deafwikkeling’ wordt de toon grimmiger bij
tuur wordt vaak miskend dat de overgang
30. Zie HR 4 november 1955, NJ 1956/1,
en wanden, dat alleen een klein scheurtje bij
inwoners en wordt de dubbelrol van de
naar TNR inhoudt dat CSQN afgedaan
m.nt. LEHR, London & Lancashire Insurance
de voordeur-drempel vergoed kreeg, à raison
NAM gewantrouwd: als schadeveroorzaker
heeft als constitutief vereiste, zie MvA
vs. Huygen (en thans art. 6:102 BW), waar-
van ca. € 150. De rest viel onder gebreken
en beoordelaar van schade die zij moet ver-
1976, afgedrukt in mijn boek op p. 404
over mijn Verbintenissenrecht 2, p. 321.
door de ouderdom van het huis.
goeden, aldus Klaassen.
(vergelijk ook p. 416), overigens niet te
Hier was een fietser voor 100% aansprake-
34. Over breken gesproken, het aantal scha-
vinden in Tekst & Commentaar BW en in
lijk die slechts 17% bijgedragen had aan de
demeldingen bij de NAM is de laatste tijd
werken als de Asser-serie. De auteurs die dit
causaliteit van de gebeurtenis.
dramatisch toegenomen: vorig jaar werd een
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
3129
Focus
len, prijspeil 2014) -, dat de mijnbouwmaatschappij haar
verplichting om schade te voorkomen geschonden had.35
Daarbij was niet relevant dat dit tot exorbitante kosten
zou leiden, noch dat dit (ook in het buitenland) niet
gebruikelijk was, aldus het verweer van de mijnexploitant.
Let wel, dit alles op basis van schuldaansprakelijkheid
onder de oude Mijnwet van 1810 op grond van een vermoeden van schuld (de rechtbank had risicoaansprakelijkheid aanvaard, naar Frans voorbeeld, maar dat ging het
hof toen een brug te ver).
De Minister van EZ, mevrouw Jorritsma, had over dit
standaardarrest gezegd dat in het Rapport-Van Dunné ten
onrechte was aangenomen dat de Hoge Raad hier de
omkering van de bewijslast had aanvaard.36 Hiermee werd
een verwarring gecreëerd die heel functioneel bleek voor
het beoogde doel: de Kamer wist het ten slotte ook niet
meer. Wat is er aan de hand? De mijnbouwmaatschappij
had in cassatie geklaagd dat het hof de bewijslast had
omgekeerd. De Hoge Raad wijst die klacht van de hand en
gaat een stap verder door elk tegenbewijs zonder zin te
achten omdat het hof terecht aansprakelijkheid door
schuld had aangenomen. Het hof had immers geoordeeld
dat elke verzakking ‘in den regel’ te voorkomen was, dus
er was sprake van nalatigheid van de mijnexploitant. De
Hoge Raad zegt hierover, cassatie afwijzend: ‘dat, in verband met de bijzondere zorg, die de mijnexploitant heeft
in acht te nemen, de feiten, door de Naaml. Venn. te bewijzen aangeboden, ook al kwamen zij vast te staan, het
reeds van de andere zijde geleverd bewijs niet zouden vermogen te ontzenuwen’ (mijn cursief).37 Wij zien hier in
wezen een onweerlegbaar vermoeden van schuld zoals de
wetgever dat ook soms doet, dat gaat verder dan omkering van de bewijslast.
Het was dus water naar de zee dragen wanneer men EZ
wil trachten te overtuigen, zo is gebleken. Maar het was
geen eigen wetenschap van de minister (en haar ambte-
Met de bescherming van
grondrechten, dat van eigendom
voorop, maar ook het recht op
gezondheid in een gezond leefmilieu en het recht op due process
en fair trial is het treurig gesteld
naren): zij had daarbij een beroep gedaan op het door Elf
Petroland en de NAM aan de Vaste commissie voor EZ van
de Tweede Kamer aangeboden Rapport dat was geschreven door Hartlief en Snijders (RU Leiden) in 1999, bedoeld
als antidotum tegen het rapport van mijn hand dat de
Provincie Friesland een jaar eerder had aangeboden.38
Aldus werd deze canard over omkering van de bewijslast
feestelijk opgediend en vervolgens door de Kamer zonder
veel commentaar geconsumeerd.
Over risico’s en gevaarzetting gesproken, de ‘spre-
3130
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
kende feiten’, zoals Veegens dat in 1946 noemde, het
geeft in dit verband te denken dat de NAM al jaar en dag
verkondigt dat de bodemdaling door gaswinning geen
gevaar voor schade veroorzaakt en ook decennia lang
volhield dat aardbevingen niets met de gaswinning van
doen hadden. Toen dat in 1995 niet meer viel vol te houden, hield zij staande dat dit nooit een beving hoger dan
M 3.3 kon zijn en dan geen gevaar voor schade inhield.
Dat ging overigens in samenspraak met EZ, het KNMI en
de Provincie Groningen.39 Toen de NAM in 1997 omging
en bereid was om schade te vergoeden bleef zij volhouden dat er geen wetenschappelijke basis voor causaal
verband was.
Als er na de grote beving in Huizinge in 2012 onder
de bevolking enorme consternatie ontstaat over het
onvoorspelbare karakter van de bodembewegingen als
gevolg van de gaswinning blijkt dat de NAM (en daarmee
ook het Staatstoezicht en KNMI) bijzonder weinig harde
informatie daarover heeft. De voorspellingen van aardbevingen gebeurde al jaar en dag door middel van een statistische analyse aan de hand van historische bevingen
waardoor het niet mogelijk is gebleken om een betrouwbare schatting te maken van de maximale magnitude die
verwacht kan worden en wanneer dat het geval is. Daarvoor is verder onderzoek nodig, stelt de NAM in januari
2013 laconiek. Zij laat wijselijk in het midden waarom dat
niet al tien, twintig jaar geleden gedaan kon zijn.40
6. Tot slot, een balansopname. Hoe nu verder
met de gaswinning? Een Regeling voor
schadevergoeding en een Convenant,
naast nieuwe wetgeving
Het wordt hoog tijd om de balans op te maken van wat er
is geworden van de nieuwe Mijnbouwwet. Ik meen mijn
bovenstaande analyse te kunnen samenvatten met de
observatie dat in Groningen puin ruimen heel urgent is,
niet alleen van gebouwen die het begeven hebben door
verzakkingen en bevingen, maar ook juridisch en bestuurlijk puin. Met de bescherming van grondrechten, dat van
eigendom voorop, maar ook het recht op gezondheid in
een gezond leefmilieu en tenslotte het recht op due process en fair trial is het treurig gesteld. Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens spreekt op al die punten duidelijke taal. De Tcbb, ooit als een panacee voor alle
problemen gepresenteerd, heeft gefaald waar het deskundigheid en onpartijdigheid betreft en speelt daardoor
geen rol van enige betekenis in de Groningse bodemproblematiek, terwijl met het recente alternatief van de door
de mijnexploitant zelf ter hand genomen schadeafwikkeling daarvoor geen remedie geboden wordt. Rechtsbescherming en rechtszekerheid zijn ver te zoeken in het
Groningse. Hadden wij maar het voorbeeld gevolgd van
Duitsland, Frankrijk, of liefst het Verenigd Koninkrijk!
Daar ontbreken wild-west toestanden zoals nu in ons
Hoge Noorden.
Wanneer wij de balans opmaken, denk ik aan een
korte termijn- en een lange termijn-oplossing die er moeten komen voor het omgaan met mijnbouwschade. Om
met het laatste te beginnen, de NAM verwacht nog zo’n 50
jaar met de gaswinning door te gaan en een vuistregel in
de mijnbouw is dat na sluiting van een mijn de schade
door bodemdaling, bevingen, e.d. nog 100 jaar kan door-
gaan. Er moet dus goede mijnbouwwetgeving komen die
de toets van vergelijking met het buitenland kan doorstaan. Ons product van 2003 is ronduit van een beschamend niveau. Er is dus werk aan de winkel voor de wetgever. Dat gaat lang duren weten we, maar dat geeft niet
omdat het een werk van lange adem is. Het moet anderhalve eeuw meekunnen, de wet van 1810 heeft het ook
aardig gedaan al die tijd. Bovendien, het voorwerk aan
rechtsvergelijking is al gedaan, zie mijn artikel uit 2002
en mijn handboek. Een jonge wetgevingsambtenaar kan
Behalve juridische zijn er ook
maatschappelijke argumenten,
dus politieke, om per direct
een behoorlijke regeling op te
stellen
de was doen.
Dan de korte baan. Behalve juridische argumenten,
die ik graag heb aangedragen, zijn er ook maatschappelijke argumenten, dus politieke argumenten die ervoor pleiten om per direct een behoorlijke regeling op te stellen
voor vergoeding van mijnbouwschade. Volgens het gewone aansprakelijkheidsrecht gaat het hier om vermogensschade, dat is dus inclusief waardevermindering en psychische schade. Als wij de eerste helft van de vorige eeuw
de Limburgers schadeloos konden stellen voor naar huidig prijspeil miljarden euro’s, valt niet in te zien om wanneer de Groningers getroffen worden (het andere uiterste
van ons Koninkrijk) dit anders zou moeten zijn. Dat ging
indertijd om zo’n 100.000 gevallen, laten wij hopen dat
het dit keer minder gaan worden.
In zo’n regeling zouden enkele standaardarresten uit
de jurisprudentie centraal moeten staan, want het wiel
hoeft niet opnieuw uitgevonden worden, zoals: Kasteel
Strythagen van 1920, Boerenleenbank vs. van de Reek uit
1973, e.d., en natuurlijk ook de omkeringsregel voor de
bewijslastverdeling die op een reeks van arresten is gebaseerd, ik noemde het Polsoperatie-arrest van 2001. Het
Engelse mijnrecht, de Coal Mining Subsidence Act 1991
vormt hierbij een goed voorbeeld (artikel 37 e.v., door mij
indertijd besproken).
Zo’n regeling voor Schadevergoeding bodemschade
als gevolg van mijnbouw hoeft er niet ingewikkeld uit te
zien en zou in een Convenant tussen betrokken partijen
vastgelegd moeten worden. Ik geef hier mijn voorstel uit
2002, indertijd aan de Tweede Kamer gericht, nog zo goed
als nieuw en prima bruikbaar.41 Ik ben graag bereid om
het verder uit te werken, al lijkt mij dat voor een goed verstaander eigenlijk nauwelijks nodig. In een toelichting zou
dan de bovenstaande informatie aan de regels gekoppeld
kunnen worden.
Regeling Schadevergoeding bodemschade als gevolg
van mijnbouw
1. Indien in de naburigheid van een mijnbouwwerk als
gevolg van zakking, oppersing of wijken van de bodem
aan de oppervlakte, of door scheuring van de bodem, een
schade ontstaat die naar zijn aard mijnbouwschade zou
kunnen zijn, wordt vermoed dat die schade door de aanleg of de exploitatie van het mijnbouwwerk veroorzaakt
is. Indien als gevolg van aardschokken of -trillingen in de
naburigheid van een mijnbouwwerk, of in de inwerkingssfeer van een werk, een schade ontstaat, die naar zijn aard
mijnbouwschade zou kunnen zijn, wordt vermoed dat die
schade door de aanleg of de exploitatie van het mijnbouwwerk veroorzaakt is. Indien mijnbouwschade aan
gebouwen en werken is ontstaan, kan de aanwezigheid
van direct waarneembare bouwkundige gebreken van
invloed zijn op de omvang van de schadevergoeding, voor
zover dat redelijk is. Aan een gebrek waarvan het aannemelijk is dat het, indien geen sprake geweest zou zijn van
de bodembeweging die zich voorgedaan heeft, geen schade veroorzaakt zou hebben, wordt hierbij geen gewicht
toegekend. De eigenaar van een gebouw of werk die een
beroep doet op het vermoeden van mijnbouwschade dient
de tot schadevergoeding aangesproken exploitant op
diens verzoek de bouwvergunning ter inzage te geven
indien hij daarover beschikt.
2. De exploitant die tot vergoeding van mijnbouwschade aangesproken is, kan het vermoeden van mijnbouwschade weerleggen door aan te tonen dat geen sprake is van naburigheid van het mijnbouwwerk dat door
hem aangelegd of geëxploiteerd wordt. Op verzoek van de
35. HR 21 december 1920, NJ 1921/230,
Kamerlid Atsma (CDA) in een hoorzitting
mrt 2014). De aardbeving van 1986 bij
steld wordt om aan art. 6:177 BW de leden
waarover uitvoerig in mijn NJB-artikel uit
van de Vaste cie. voor EZ triomfantelijk zei
Assen werd door de NAM ontkend een
6-8 toe te voegen. De hieronder volgende
2002, p. 564, alsook mijn Verbintenissen-
dat daarmee het Rapport-Van Dunné ‘aan
gevolg van gaswinning geweest te zijn. Tot
tekst kan geactualiseerd worden aan de
recht 2, p. 838 e.v. Deze paragraaf, nr. 8,
reepjes gescheurd was’ – ik zat toen op de
de oprichters van het Platform behoorde
hand van de praktijk van de afgelopen
‘De aansprakelijkheid van de mijnexploitant
publieke tribune. Voor een weerlegging van
ook L.M.J.U. van Straaten, oud-hoogleraar
twaalf jaar. Hoe een geschillenregeling eruit
voor bodemschade’, p. 835-868, is ook
het Rapport Snijders/Hartlief, zie mijn NJB-
geologie Groningen, evenals Peter van der
zou moeten zien, voor welk college is van
apart op mijn website te vinden.
artikel uit 2002, p. 563.
Gaag, geoloog te Rotterdam. Het Platform
later zorg, als het Convenant eenmaal
36. Zie Handelingen II, afgedrukt in: TMA
39. Brochure Gaswinning en aardschokken,
werd door EZ stelselmatig genegeerd.
gesloten is. Dat geldt ook voor instelling
2002, afl. 3, p. 87 e.v.
1995, ondersteund door een M.I.T-rapport
40. Hierop wordt nader ingegaan in mijn
van een College van Advies, van Wijze
37. Zie t.a.p. Ik wees er daarbij op dat deze
uit 1990. Vergelijk echter R.D. Schuiling,
artikel in TGMA 2014, afl. 4, evenals op de
Mannen (m/v), o.i.d. Dat in mijn optiek de
jurisprudentie van de Hoge Raad terug gaat
oud-hoogleraar geochemie en medeoprich-
aansprakelijkheid van EZ als concessieverle-
Tcbb voor bewezen diensten bedankt kan
tot 1881, algemeen bekend was en door
ter van het Onafhankelijk Geologen Plat-
ner voor falend toezicht, precautionary
worden, hoeft dacht ik geen betoog.
Meijers in 1935 en Scholten in 1945 met
form, die stelde dat lichte bevingen al met-
principle, e.d. (via SodM en KNMI).
instemming aangehaald werd.
een in de jaren zestig begonnen zijn en dit
41. Zoals neergelegd in het amendement
38. Idem, p. 83. Een rapport waarvan
de NAM bekend was (NRC Handelsblad 15
(nr. 31) van Witteveen-Hevinga; voorge-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
3131
Focus
wederpartij dient hij alle informatie waarover hij beschikt
ten aanzien van de exploitatie, de bodemstructuur, en
bodembewegingen te verstrekken die benodigd is om te
kunnen beoordelen of zijn verweer gegrond is. In dit verband staat de informatie waarover de Staat, zijn organen
of zijn adviserende instanties beschikken op diens verzoek ter beschikking van degene die verhaal voor mijnbouwschade zoekt op de exploitant.
3a. Bij algemene maatregel van bestuur wordt aangegeven op welke wijze het mijnbouwgebied vastgesteld
wordt op grond waarvan de naburigheid van een mijnbouwwerk, evenals de inwerkingssfeer van dat werk, zoals
bedoeld in lid 1, terzake van bodembeweging bepaald kan
worden.
3b. Voorafgaand aan de inwerkingtreding van de
algemene maatregel van bestuur geldt in ieder geval als
mijnbouwgebied in de zin van sub a gestelde het vergunningsgebied van de exploitant van het mijnbouwwerk.
Deze regeling is zoals men ziet gericht op omkering van
de bewijslast zodat deze niet bij eiser, als schadelijdende
partij, maar bij de mijnbouwexploitant komt te liggen,
zoals in het mijnbouwrecht in ons omringende landen
ook het geval is. Lichtend voorbeeld is hier de Engelse
mijnwet, die het ‘mijnbouwgebied’ (regel 3a) omschrijft als
‘area of responsibility’, het gebied waarin de mijnbouwactiviteiten plaatsvinden, maar ook: ‘such other areas appearing to the Coal Authority to be capable of being affected
by those operations as may be described in the licence’.
Indien de schade slechts op een deel van het ‘aansprakelijkheidsgebied’ plaats vindt is de concessiehouder hoofdelijk aansprakelijk, naast de concessiehouder van een
aangrenzend gebied, en bij gebreke daarvan is de Authority aansprakelijk. De Coal Authority, in 1994 met de Coal
Industry Act ingesteld om toezicht op de mijnindustrie te
houden en de veiligheid van de burgers te waarborgen, is
onafhankelijk van de Crown. Ook bestaat de figuur van de
‘subsidence adviser’, een onafhankelijk persoon benoemd
door de staatssecretaris die bijstand verleent bij en verslag uitbrengt over de afwikkeling van bodemschade (zie
verder mijn artikel uit 2002). Zo kan het dus ook.
Hoe is deze Regeling in te stellen? Ik gaf al aan dat ik
aan een convenant denk, wie moet zo’n contract sluiten?
Natuurlijk de Staat en de mijnbouwexploitant de NAM,
maar ook alle verder daarbij betrokken adviserende orga-
3132
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
nen, zoals het Staatstoezicht op de Mijnen en KNMI, er
kan immers informatie vrijgegeven moeten worden in het
kader van de Regeling. Nu is het zo dat zoals eerder
beschreven de tot dusver hierbij betrokken instanties vuile handen gemaakt hebben en dat is nog voorzichtig uitgedrukt (ik laat de Provincie hier maar buiten beeld). Dat
geldt ook voor het Ministerie van EZ; gezien de omvang
van de wantoestanden die aan de orde zijn, zou dit als
Chef Sache op het bord van de Minister-President en Algemene Zaken gelegd kunnen worden. Het lijkt mij echter
beter om dit aan de Algemene Rekenkamer toe te vertrouwen, die wordt te zijner tijd toch met de rekening geconfronteerd, maar belangrijker is nog dat het een onafhankelijke instelling is en gewend om ministeries vermanend
toe te spreken. In het kabinet laat iedereen EZ zijn gang
gaan, in een lange traditie. Het lijkt goed om aan het gremium dat een ‘Convenant Regeling Schadevergoeding
bodemschade als gevolg van mijnbouw’ gaat sluiten enkele partijen als waarnemer toe te voegen, zoals daar zijn
bewonersorganisaties en onafhankelijke geologen en ingenieurs die een staat van dienst op dit terrein hebben. Aan
de slag!, zou ik zeggen. Er is geen tijd meer te verliezen,
wil het in het Noorden niet helemaal uit de hand gaan
lopen, de tekenen zijn daar.
Aan de slag!, zou ik zeggen
Wat er de laatste decennia gebeurd is in Groningen,
dit als afsluiting, doet mij denken aan mijn tijd in Tilburg
als jonge jurist aan de Katholieke Hogeschool die intussen
universiteit geworden is en onlangs weer een lustrum
vierde als KUB. Ik kwam daar als de tweede medewerker
die benoemd werd in de rechtenfaculteit, begin 1966 (een
jaar telde toen 35 studenten), afkomstig uit het westen en
bovendien protestant, in een mij volkomen onbekende
wereld. Een gangbare Witz om nieuwkomers in te leiden
in de machtsverdeling in Brabant ging in die tijd over de
fabrikant die op straat de pastoor tegen komt. Dan zegt de
fabrikant tegen hem: ‘Meneer pastoor: u houdt ze dom, ik
hou ze arm’. Ik laat in het midden of in ons geval de
Minister van EZ de fabrikant of de pastoor is, er worden
zoveel dubbelrollen gespeeld boven het Groningen veld.
Wetenschap
2265
Hof van Justitie kiest
voor bescherming van
terrorismeverdachte in
de strijd om veiligheid
Over VN en EU veiligheidsmaatregelen, het Verdrag van
Lissabon en Europese mensenrechten
Lia Versteegh1
De ontwikkeling van Europees recht op het gebied van veiligheid wordt mede bepaald door de juridische
ontwikkelingen binnen de VN en de EU op het gebied van interne en externe veiligheidsbelangen. Het onderwerp terrorisme heeft sinds 11 september 2001 een aantal ingrijpende juridische wijzigingen teweeggebracht op
constitutioneel gebied binnen Europa. De achtergrond hiervan zijn de ontwikkelingen in de VS naar aanleiding
van de aanslag op New York van 11 september 2001, waarna de CIA ongekende bevoegdheden toebedeeld kreeg
om terrorisme te bestrijden. Over de door de CIA toegepaste verhoortechnieken is in april 2014 een rapport
opgesteld dat concludeert dat deze intensieve verhoortechnieken niet alleen niet effectief waren maar ook
wreed genoemd moeten worden. Op 9 december 2014 heeft president Obama dit rapport in de openbaarheid
gebracht en de gang van zaken binnen de CIA, die met ongetraind personeel werkte en verzuimde de president
juist te informeren, betreurd. Met de invoering van het Verdrag van Lissabon in 2009 heeft de Europese Unie
nieuw Europees constitutioneel beleid op het gebied van veiligheid gepresenteerd waarin ook aandacht is voor
de bescherming van fundamentele rechten. In dit artikel staat de vraag centraal in hoeverre de EU ruimte biedt
aan een Europees waardensysteem ter bescherming van verdachten van terroristische activiteiten. Er wordt met
name aandacht besteed aan recent uitgedragen standpunten van het Hof van Justitie en het EHRM.
1. Achtergrond: terrorisme en VN Resoluties
Sinds de terroristische aanval op New York van 11 september 2001, zijn er binnen de EU in navolging van de VN
maatregelen getroffen om de maatschappij te beschermen tegen verdachten van terroristische activiteiten.
Daarbij drong de klemmende vraag zich op of de rechten
van verdachten van terroristische activiteiten onder het
Europese recht gewaarborgd waren. Deze spanning werd
met name veroorzaakt door de in de Amerika bestaande
theorie van de ‘ticking bomb’, een theorie die in het kader
van onderzoek naar terroristische activiteiten elk respect
ontkent voor een afweging van de getroffen maatregelen
European Studies, University of Amsterdam.
Auteur
1. Mr. dr. C.R.M. Versteegh is universitair
docent en verbonden aan het Institute for
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
3133
Wetenschap
© ImageZoo / Alamy
tegen mensenrechtenbescherming en derhalve de voorkeur geeft aan sociale veiligheid boven de bescherming
van mensenrechten.2 Het karakter van de terroristische
aanslag op New York van september 2001 heeft de ontwikkeling van deze theorie bevorderd.3 Aan de orde was
toen een vorm van islamitisch fundamentalistisch terrorisme dat bepaald werd door religieuze overtuigingen van
3134
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
de bedenkers en de uitvoerders van de aanslag. De idee
van de ticking bomb gaat uit van het vermoeden dat een
bom op het punt staat te ontploffen en dat er een verdachte gearresteerd is die over informatie zou kunnen
beschikken waarmee die bom onschadelijk gemaakt zou
kunnen worden.4 Dit denkbeeld maakte dat de verzameling van informatie en het infiltreren van organisaties ter
Het Gerecht van eerste aanleg moest onder andere oordelen over een
mogelijke schending van mensenrechten vanwege de bevriezing van
het vermogen van Kadi en de door de VN gevoerde procesgang bij
plaatsing op de betreffende lijst
bescherming van de maatschappij het wapen tegen de terrorist moest zijn zonder aandacht voor individuele rechten.5 Het gevolg hiervan is dat marteling als preventieve
maatregel geaccepteerd werd door voorstanders van het
scenario.6 De gang van zaken met betrekking tot verhoogde verhoortechnieken en marteling is lange tijd niet in de
openbaarheid gekomen. Pas onlangs, op 9 december 2014
is informatie hierover in de openbaarheid gebracht in het
rapport van de Senaatscommissie over de toepassing van
marteling door de CIA. De resoluties van het VN Sanctiecomité, gebaseerd op artikel 2 van het Handvest van de
Verenigde Naties, lieten aanvankelijk een totale afwezigheid van mensenrechtenbescherming zien. Bovendien kan
het VN Sanctie Comité op grond van artikel 39 VN Handvest discretionaire bevoegdheden uitoefenen teneinde
bindende besluiten op te leggen wanneer de vrede
bedreigd wordt, zelfs ten aanzien van binnenlandse aangelegenheden van de lidstaten.7 Nationale rechterlijke
autoriteiten zullen hieraan gevolg moeten geven ingevolge het VN lidmaatschap.
Resolutie 1373 van het VN Sanctie Comité die de lidstaten de verplichting oplegt de financiering van terrorisme en terroristische activiteiten te voorkomen, ontving
kritiek op het gebrek aan mensenrechtenbescherming. Dit
leidde in 2003 tot de aanvaarding van Resolutie 1456 die
zich richt op mogelijke schade voor verdachten indien de
beginselen van vermoeden van onschuld, mensenrechten
en de rule of law niet in acht genomen zouden worden.
Deze resolutie bevatte de benoeming van een mensenrechtendeskundige,8 zonder dat de resolutie duidelijk
maakte hoe deze functionaris zou moeten opereren ten
aanzien van verdachten van terroristische activiteiten.9
Sinds 2006 kunnen verdachten van terroristische activitei-
ten zich rechtstreeks wenden tot de VN met het verzoek
van de lijst verwijderd te worden,10 een verzoek tot ‘de-listing’, door zich te richten tot een meldpunt voor de ontvangst van verzoeken tot de-listing dat het verzoek doorgeeft aan de betrokken staten. Er kunnen sancties
opgelegd worden volgens speciale procesrechtelijke procedures. Verdachten kunnen volgens deze procedure nog
steeds op de lijst geplaatst worden zonder uitdrukkelijke
opgave van reden voor plaatsing en zonder politieke
garanties.11 Om effectievere rechtsbescherming te kunnen
bieden is deze procedure in 2009 vervangen door een procedure bij het ‘Bureau van de Ombudsman,’12 dat bevoegdheid kreeg verzoeken tot listing en delisting te ontvangen,
het Sanctiecomité te adviseren en de betrokkene te informeren over de beslissing van het Sanctiecomité. Ook
onder deze procedure is bescherming van grondrechten
niet verzekerd.13 Alleen de bevoegdheid van de ombudsman is in 2011 gewijzigd in die zin dat sindsdien de
ombudsman twee standpunten kan uitbrengen: of de
handhaving van de plaatsing op de lijst aanbevelen of
bepleiten dat het sanctiecomité de verdachte van de lijst
afhaalt. Is er geen consensus binnen het Sanctiecomité
over de de-listing, dan blijft de plaatsing in stand.14
2. Verhouding VN en EU normen volgens
Kadi-arresten uit 2005 en 2008
In de Kadi zaken die zich onder het Verdrag van Amsterdam afspeelden, kon de Europese rechter slechts uitwijken naar de VN regelgeving bij gebreke aan zelfstandige
Europese veiligheidsregels in het kader van terrorismebestrijding. In de zaken Kadi, van het Gerecht van Eerste
Aanleg15 uit 2005 en van het Hof van Justitie16 uit 2008,
zien we de rechter zoeken naar de relatie tussen het VN-
Noten
6. D. Luban, ‘Liberalism, Torture, and the
nal of International Law, 2004, 12, p. 550.
Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, 17
2. Human Rights Watch (2001), ‘Response
Ticking Boms’, 91 Virginia Law Review,
Een recht van interpretatie zou de werking
december 2009, UN Doc. S/RES/1904 (2009).
to Attacks on US’. Zie: http://www.hrw.
2005, p. 1436. Zie ook A. Dershowitz,
van het VN systeem saboteren. Oosthuizen,
13. Zie M. Scheinin, ‘Report of the Special
org/news/2001/09/12/human-rights-
‘Should We Fight Terror with Torture?’ The
o.w., p. 556.
Rapporteur on the promotion and protecti-
watch-response-attacks-us
Independent, 2006. http://www.indepen-
8. VN Doc. S/RES.1456/200, 6 (20 januari
on of human rights and fundamental free-
3. Zie hierover: T. Duzee & L. Versteegh,
dent.co.uk/news/world/americas/alan-der-
2003).
doms while countering terrorism’, 2010, UN
‘The position of the European Terrorism
showitz-should-we-fight-terror-with-tortu-
9. R. Foot, ‘The United Nations, Counter
Doc A/65/258, p. 18.
Suspect under the Treaty of Lisbon: Impro-
re-406412.html.
Terrorism, and Human Rights: Terrorism,
14. J. Kokott & C. Sobotta ( 2012), The
vement of Protection’, Working Paper Euro-
The Senate Committee, Report on the
and Adaptation and Embedded Ideas’,
Kadi Case – Constitutional Core Values and
pean Studies, Amsterdam, 2013.
C.I.A. Use of Torture, December 9, 2014,
Human Rights Quarterly, 2007, nr. 29, p.
International Law – Finding the Balance?,
4. C. Card, ‘Ticking Bombs and Interrogati-
pp 1-528. Declassification Revisions
506-510.
The European Journal of International Law,
ons’, Criminal Law and Philosophy, 2008,
December 3, 2014. Foreword by Senate
10. Zulks op grond van Resolutie 1735 VN
2012, vol. 23 nr. 4, p. 1021.
p. 3.
Committee on Intelligence. Chairman:
Doc. S /RES/1735 d.d. 22 december 2006.
15. Gerecht Eerste Aanleg, zaak T-306/01
5. S.P. Huntington, ‘Al-Qaida: A Blueprint
Dianne Feinstein.
11. H. Keller & A. Fischer, ‘The Un Anti-ter-
(Kadi), 2005, ECR II-3533 en zaak T-315/0,
for international Terrorism in the Twenty-
7. G.H. Oosthuizen,, ‘Playing the Devil’s
ror Sanctions Regime under Pressure’,
2005, ECR II-3649, (Yusuf).
First Century?’,4 (2) Defense Studies, 2004,
Advocate: the United Nationals Security
Human Rights Law Review, 9:2, p. 260.
16. HvJ EG, gevoegde zaken C- 402/05 P
p. 229-255.
Council is Unbound by Law’, Leiden Jour-
12. Par. 20-21 van Resolutie 1904 van de
en C-415/05 P, 2008, ECR I-6351 (Kadi).
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
3135
Wetenschap
en het EU recht. Het VN Sanctiecomité bepaalde dat Kadi
op de lijst geplaatst werd van personen die verbonden
waren met het Al-Qaeda netwerk en de Talibaan die binnen het bereik van de maatregelen van dit comité vielen.
Het Gerecht van eerste aanleg moest onder andere oordelen over een mogelijke schending van mensenrechten
vanwege de bevriezing van het vermogen van Kadi en de
van mensenrechten en de
redenen die tot de beslissing tot plaatsing geleid hadden
en er was niet voorzien in een procedure om gehoord te
worden (r.o. 345-348).
Uit de redenering van het Hof van Justitie kan afgeleid worden dat het Hof een dualistische benadering voor
het samengaan van de internationale en Europese juridische orde voorstond, zonder dat het Hof aangaf of de EU
zich gebonden diende te achten aan de VN veiligheidsmaatregelen.20 De Unierechter verklaarde zich bevoegd de
wettigheid van alle Uniehandelingen in beginsel volledig
te toetsen aan grondrechten, ook wanneer die handelingen uitvoering beogen te geven aan resoluties van de Veiligheidsraad. De betreffende bevriezingsmaatregel werd
niet ongeschikt geacht noch onevenredig indien de procedurele gebreken hersteld zouden zijn. Het HvJ achtte zich
niet in staat de wettigheid van de opname van Kadi op de
lijst te controleren maar het liet in het midden wat het
onder een effectieve rechterlijke bescherming verstond.
Bedoelde het Hof de toegang tot een onafhankelijke en
onpartijdige instantie die kennis kan nemen van de redenen die tot de plaatsing op de lijst geleid hebben?
bestrijding van terrorisme
3. Verdrag van Lissabon
Artikel 75 VEU is gewijd aan
het bevriezen van tegoeden ter
preventie en bestrijding van
terrorisme en aanverwante
activiteiten waarbij de bescherming
gelijkwaardige aandacht krijgen
door de VN gevoerde procesgang bij plaatsing op de
betreffende lijst. Het Gerecht stelde dat de bescherming
van het vermogen van Kadi, het recht op een eerlijk proces en het recht op toegang tot een rechter onderdeel
waren van ius cogens dat gekenmerkt wordt door een hiërarchie in rechten, waarbij het VN recht geacht werd
boven het EU recht te staan.17 Het Gerecht achtte zich niet
competent de bevriezingsverordening te toetsen aan communautaire grondrechten. In 2008, in hoger beroep, vernietigde het Hof van Justitie de uitspraak van het Gerecht,
een andere redenering volgend,18 en stelde dat de
gemeenschapsrechter de rechtmatigheid van gemeenschapsregels mocht beoordelen, ook als die gemeenschapsregels die het gevolg zijn van VN recht. Een verordening van de EU die uitvoering geeft aan regels uit
internationale overeenkomst kunnen derhalve op strijdigheid met gemeenschapsregels getoetst worden. De inhoudelijke toetsing van de VN-verordening aan de communautaire grondrechten bracht het Hof tot de conclusie dat
de rechten van verdediging, in het bijzonder het recht om
gehoord te worden en het recht op effectieve rechtelijke
controle, geschonden waren. Deze vaststelling nam niet
weg dat het Hof erkende dat er onder omstandigheden
dwingende redenen zouden kunnen zijn om rekening te
houden met maatregelen vanuit het oogpunt van internationale veiligheid.19 De betreffende bevriezingsmaatregel
diende getoetst te worden aan het legitieme doel van
internationale vrede en veiligheid en werd door het Hof
in beginsel gerechtvaardigd geacht maar de persoonlijke
situatie van Kadi vormde voor het Hof aanleiding om toch
een schending van het recht op eigendom aan te nemen
omdat aan Kadi geen garanties waren gegeven dat hij zijn
zaak aan bevoegde autoriteiten had kunnen voorleggen
(r.o. 367-371), noch was hij op de hoogte gesteld van de
3136
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
Bevoegdheden ter bestrijding van terrorisme en ter
bescherming van fundamentele rechten
In het Verdrag van Lissabon uit 2009 presenteerde de
Europese Unie zich als een Unie van waarden. Het Europese normatieve systeem is in beide delen van dit verdrag
opgenomen, zowel in artikel 2 Unieverdrag (VEU) als in
artikel 67 werkingsverdrag (WVEU). Het Verdrag geeft
tevens een duidelijk kader voor een Europees gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en plaatst
daarbij alle van terrorisme verdachte personen onder het
systeem van het werkingsverdrag, dat voortkomt uit de
voormalige communautaire pijler. Hiermee is de leemte
in rechtsbescherming die onder het Verdrag van Amsterdam bestond voor de verdachte van terroristische activiteiten opgeheven. Tevens is in artikel 3 van het EU Verdrag aandacht besteed aan de relatie tussen bescherming
van mensenrechten en de strikte eerbiediging en ontwikkeling van het internationale recht, met inachtneming
van ‘de beginselen van het Handvest van de Verenigde
Naties’. Artikel 75 VEU is gewijd aan het bevriezen van
tegoeden ter preventie en bestrijding van terrorisme en
aanverwante activiteiten waarbij de bescherming van
mensenrechten en de bestrijding van terrorisme gelijkwaardige aandacht krijgen. In dit artikel wordt een kader
geboden voor beperkende maatregelen, zoals bevriezing
van tegoeden, maar tegelijkertijd dienen deze handelingen de nodige bepalingen inzake juridische waarborgen te
bevatten. In dezelfde zin verleent artikel 215 WV de Raad
bevoegdheid beperkende maatregelen jegens particulieren
te treffen, eveneens onder de restrictie dat die juridische
waarborgen bevatten. Uit artikel 275 WV kan de competentie van het HvJ ten aanzien van terroristische activiteiten van verdachte personen gehaald worden omdat het
Hof bevoegd is om ‘de wettigheid van besluiten die beperkende maatregelen tegenover natuurlijke personen of
rechtspersonen te beoordelen, die door de Raad op grond
van specifieke bepalingen betreffende het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid zijn getroffen’.
Deze bevoegdheid betreft alle gevallen die onder het Verdrag van Amsterdam vielen. Daarnaast biedt het EU Handvest van mensenrechten dat sedert de inwerkingtreding
van het Verdrag van Lissabon een verdragsstatus heeft,
het Hof een toetsingsinstrument voor het beoordelen van
de hiervoor aangegeven juridische waarborgen jegens verdachten van terroristische activiteiten. Ook staat het HvJ
volgens artikel 6 van het EU Verdrag het instrument van
het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten
van de Mens ter beschikking. Hoewel artikel 51 lid 2
Handvest bepaalt dat het Handvest niet het toepassingsgebied van EU recht uitbreidt buiten de bestaande
bevoegdheden en dat het geen nieuwe taken of bevoegdheden van de Unie genereert, dient het Hof wel het Handvest mede te verklaren aan de hand van de bij het Handvest behorende toelichting.21 Het Hof kan daardoor niet
alleen de relatie met het EVRM vormgeven maar ook de
beschermingsomvang van het Handvest in een concrete
situatie bepalen.22 Dit wordt zichtbaar in de uitspraken
van het HvJ die op basis van het Handvest gewezen zijn.
4. Jurisprudentie van het Hof van Justitie in
2013: Kadi en Fulmen
Na de uitspraak van het HvJ in 2008 in de zaak Kadi werd
er een samenvatting van de redenen voor de plaatsing
van Kadi op de lijst van het Sanctiecomité openbaar
gemaakt. De door de VN gegeven redenen voor het instel-
Duidelijk is dat in dit tweede
Kadi arrest het Hof van Justitie
de autonomie van de EU
benadrukt op het gebied van
bescherming van verdachten in
de internationale rechtsorde
len van financiële sancties werden daarop aan Kadi meegedeeld en op Kadi’s reactie heeft de Europese Commissie
besloten de financiële sancties en de plaatsing op de lijst
te handhaven.23 Tegen deze beslissing ging Kadi in verweer voor het Gerecht en hij beriep zich op schending van
zijn recht op verdediging en zijn recht op effectieve rechterlijke bescherming van zijn eigendomsrecht.
Bij arrest van 30 september 2010 stelde het Gerecht,
in navolging van het HvJ in 2008, vast dat in de context van
een rechterlijke toetsing van de wettigheid van de bestreden verordening aan de grondrechten een toetsing ‘in
beginsel volledig’ is en dat de rechten van verdediging van
Kadi slechts in formele en oppervlakkige zin ‘geëerbiedigd’
waren omdat ‘de Commissie zich strikt gebonden achtte
aan de vaststellingen van het sanctiecomité’ en niet aan
Kadi’s verweer (r.o. 171). Bovendien had Kadi geen toegang
tot het bewijs gehad ondanks zijn uitdrukkelijk verzoek
daartoe (r.o. 173). Er zou Kadi slechts een samenvatting van
de redenen voor plaatsing zijn meegedeeld (r.o. 174); er was
verzuimd Kadi informatie te gegeven over het tegen Kadi
geleverde bewijsmateriaal (r.o. 182). Het Gerecht stelde dat
er sprake was van schending van het recht op effectieve
rechtsbescherming (r.o. 180) door een gebrek aan waarborgen van de rechten van verdediging en dat er daarom niet
effectief door de rechter kon worden getoetst (r.o. 187).
In het arrest van 18 juli 2013 van het HvJ24 dat volgde
op het hiertegen door de Commissie ingestelde beroep
benadrukte het HvJ dat de constitutionele garantie waarvan het Gerecht in het bestreden arrest spreekt in de Europese rechtsunie gevormd wordt door rechterlijke toetsing
van de wettigheid van elke Uniehandeling aan de door de
Unie gewaarborgde grondrechten (r.o. 65 en 66). Daarbij
overweegt het Hof, dat de eerbied die de EU instellingen
voor de Verenigde Naties hebben, niet tot gevolg mag hebben dat de Uniehandelingen ter uitvoering van het VN
recht, zoals beperkende maatregelen, zonder toetsing kunnen plaatsvinden (r.o. 67). Bij de beoordeling van de intensiteit van die toetsing stelt het Hof grote waarde te hechten aan de motiveringsplicht en de mededelingsplicht van
de betrokken autoriteiten tegenover Kadi op basis van het
Europees Handvest (r.o. 101). In dit geval ging het er dus
om of de vereisten van internationale handhaving van het
recht volgens de normen van het EU Verdrag en het Handvest de rechten van Kadi aangetast hadden op het punt
van het geven van informatie en het leveren van bewijs
(r.o. 103). Beslissend daarvoor achtte het Hof het gedrag
van de bevoegde uitvoerende EU autoriteit die de beslissing van de Veiligheidsraad uitvoert en dient na te gaan of
Kadi’s naam op de lijst moet blijven staan op basis van de
redenen die door het Sanctiecomité opgegeven zijn (r.o.
107-108) onder mededeling van de elementen van het
besluit aan Kadi (r.o. 111) en de redenen voor continuering
van de plaatsing. Dit moet gebeuren met inachtneming
van procedurele waarborgen (r.o. 117-118). Het Hof oordeelde tevens dat er geen sprake was van effectieve rechtsbescherming omdat Kadi niet de mogelijkheid geboden
was voor een juridische instantie verweer te voeren. Het
VN-instituut van de ombudman werd daarmee als juridische instantie door het HvJ gediskwalificeerd.
Duidelijk is dat in dit tweede Kadi arrest het HvJ de
17. (Ahmed Ali Yusuf & Barakaat Internati-
r.o. 342-343.
volgens art. 21 lid 3 Handvest een minimale
hebben met Osama bin Laden, het Al-
onal Foundation vs. de Raad en de Com-
20. J. Kokott & C. Sobotta (2012), ‘The
bescherming.
Qa’ida-netwerk en de Taliban, OB L 2,
missie), zaak T-306/01 Gerecht van eerste
Kadi Case - Constitutional Core Values and
23. Verordening Commissie nr. 1190/2008,
december 2008, afl. 322, 25.
Aanleg, 2001 en (Yassin Abdullah Kadi vs.
International Law - Finding the Balance?,
28 november 2008, PbEU 2008, L 322/25
24. HvJEU 18 juli 2013, gevoegde zaken
de Raad en de Commissie), zaak T-315/01,
The European Journal of International Law,
tot 101ste wijziging van Verordening (EG)
C-584/10P, C-593/10P en C-595/10P,
Gerecht van eerste Aanleg.
2012, vol. 23, nr. 4, p. 1015-1024, p. 1017.
nr. 881/2002 tot vaststelling van bepaalde
(Europese Commissie e.a. vs. Yassin Abdul-
18. Zie noot 16.
21. Zie art. 6 lid 1 VEU.
specifieke beperkende maatregelen tegen
lah Kadi).
19. (Kadi), C-402/05 P en C-415/05, 2008,
22. De bepalingen van het EVRM bieden
sommige personen en entiteiten die banden
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
3137
Wetenschap
autonomie van de EU benadrukt op het gebied van bescherming van verdachten in de internationale rechtsorde, zich
daarbij met name baserend op de verdragstekst van het
Europees Handvest. Het HvJ laat hiermee een eigen EU
gezicht gezien ten aanzien van bescherming van mensenrechten en slaat een weg in die zelfs door het EHRM tot nu
toe niet bewandeld was. Het Hof had wel naar een uitspraak van het EHRM verwezen, namelijk naar de zaak
Youssef Nada25 waarin ook sprake was van plaatsing op een
lijst van het VN Sanctiecomité zonder dat schuld aan terrorisme bewezen was en zijn tegoeden bevroren waren en
hem tevens een reisverbod was opgelegd om vanuit Zwitserland Italië binnen te reizen. De Zwitserse autoriteiten
gaven geen gevolg aan zijn verzoek hem van de lijst af te
halen. Het EHRM oordeelde dat Nada’s recht op familie- en
privéleven volgens artikel 8 EVRM geschonden was doordat
de Zwitserse autoriteiten geen rekening hadden gehouden
met het feit dat hij woonachtig was in een enclave en
bepaalde dat het opgelegde reisverbod een niet te rechtvaardigen beperking vormde (r.o. 149-199). Het EHRM stelde dat Nada’s recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel op
grond van artikel 13 EVRM geschonden was nu de Zwitserse rechter zich incompetent had geacht de door de VN
autoriteiten opgelegde beperkingen op te heffen vanwege
de toepasselijkheid van VN recht.
Het EHRM achtte zich in de Nada zaak26 niet bevoegd
om de VN veiligheidsmaatregelen te herzien en sloot zich
derhalve aan bij de benadering van het HvJ in de Kadi
zaak uit 2008, maar het EHRM liet na een kritische
opmerking te plaatsen over het feit dat het HvJ toen koos
voor een dualistische benadering van mensenrechtenbescherming in de verhouding EU en VN recht.
In de zaak Kadi uit 2013 nu heeft het HvJ expliciet
gekozen voor een eigen EU waardensysteem. Deze benadering is inmiddels door het HvJ bevestigd in de zaak
Raad vs. Fulmen e.a. van 28 november 201327 waarin het
Hof wederom uitspraak gedaan heeft op basis van het EU
Handvest en onder verwijzing naar de diverse rechtsoverwegingen in de Kadi-uitspraak van 18 juli 2013. Deze zaak
ging eveneens over het treffen door bevriezing van tegoeden en economische middelen van bepaalde categorieën
van personen en entiteiten, door de Veiligheidsraad aangewezen als personen die zich bezighouden met, rechtstreeks betrokken zijn bij, dan wel steun verlenen aan,
proliferatiegevoelige nucleaire activiteiten van Iran.28 Fulmen, een Iraanse ondernemer actief in de sector van elektrisch materiaal, was aan de lijst van verdachten toegevoegd onder de motivering dat zijn bedrijf betrokken was
bij de installatie van elektronisch materieel op de site van
Qom/Fordow toen het bestaan van deze site nog niet
bekend was (r.o. 19). Zijn economische middelen werden
bevroren. In hoger beroep benadrukte het HvJ dat artikel
47 van het Handvest vereist dat de doeltreffendheid van
de rechterlijke toetsing die gewaarborgd wordt door dit
artikel vereist dat de Unierechter zich ervan vergewist ‘dat
het besluit dat een individuele strekking heeft voor de
betrokken persoon, berust op een voldoende solide feitelijke grondslag. Dit betekent dat de feiten die zijn aangevoerd in de uiteenzetting van redenen waarop dat besluit
steunt, worden gecontroleerd, zodat de rechterlijke toetsing niet enkel een beoordeling van de abstracte waarschijnlijkheid van de aangevoerde redenen inhoudt, maar
3138
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
ook die redenen, of een deel daarvan die op zich toereikend worden geacht om als grondslag te dienen voor dat
besluit’ (r.o. 64). Het HvJ stelde dan ook dat overlegging
van informatie en bewijzen, vertrouwelijk of niet, door de
Europese autoriteit aan de Unierechter noodzakelijk is om
tot een juist oordeel te komen. Niet is vereist dat de Europese autoriteit alle informatie overlegt maar wel een zodanige hoeveelheid dat de Unierechter zich een beeld kan
vormen van de achtergrond van de aantijging en waarmee
het recht op verdediging niet in de knel komt (r.o. 67-70).
Omdat in deze zaak de bevoegde EU autoriteit geweigerd
had de vereiste informatie over te leggen diende het HvJ
zich uitsluitend te baseren op een verklaring die niet
voorzien was van informatie of precisering van de inhoud
van de betrokken informatie (r.o. 74-79.) Schending van
het recht op verdediging werd bewezen geacht.
Ook in de zaak tegen Fulmen heeft het HvJ laten zien
in kwesties van veiligheid, te kiezen voor het EU-rechtssysteem van mensenrechten. We kunnen aannemen dat het
HvJ de mogelijkheid om het Handvest van toepassing te
verklaren niet ongebruikt zal laten in de toekomst. In hoeverre het EHRM inmiddels het HvJ is gevolgd, zien we in
het navolgende.
5. EHRM in de zaak Al-Dulimi
In de zaak Al-Dulimi and Montana Management Inc. vs.
Switzerland29 werd aan het Europees Hof (tweede sectie) de
vraag voorgelegd of de getroffen sanctiemaatregelen tot
bevriezing van tegoeden op basis van SC Resolutie 1483
(2003) tegen Al-Dulimi en tegen Montana Management,
Aan de hand van de
‘equivalente bescherming’-test,
test het EHRM de verhouding
tussen VN recht en het
EVRM recht
waar Al-Dulimi manager was, in strijd waren met artikel 6
EVRM omdat hij niet geïnformeerd is over de redenen van
de sancties en hem ook geen eerlijk proces is geboden in
dit verband. Deze zaak lijkt op de hiervoor vermelde Nada
zaak waarin ook sprake was van een VN Veiligheidsraad
Resolutie in het kader van terrorismebestrijding. In Al-Dulimi had de Zwitserse hoogste rechter bepaald niet bevoegd
te zijn om de beslissing tot bevriezing van zijn tegoeden te
herzien. Een beslissing ten aanzien van de-listing kon volgens het Zwiterse hof alleen genomen worden door het
relevante VN sanctiecomité. In beroep hiertegen voor het
EHRM ging het EHRM uit van een verschil met de Nada
zaak wat betreft de VN-Resoluties. In Al-Dulimi betrof het
‘claims made by private individuals or non-governmenal
entities on funds transferred to the Development Fund for
Iraq, hetgeen zou suggereren dat Al-Dulimi via Iraq verhaal
zou kunnen zoeken tegen de VN-sanctiemaatregelen. Er
zou een verschil bestaan in omvang van bevoegdheid van
nationale autoriteiten om de verschillende VN-maatregelen te implementeren. Het EHRM legde in deze zaak
nadruk op het begrip ‘equivalente bescherming’ en ontkende de vrijheid tot implementatie van sanctiemaatregelen,
hoewel de Grote Kamer in de zaak Nada ervan uit was
gegaan dat VN lidstaten een zekere mate van vrijheid hadden bij de implementatie, zoals ook het Hof van Justitie in
Kadi had bepaald. Het EHRM maakte niet duidelijk hoe
het tot deze beslissing kwam. Aan de hand van de ‘equivalente bescherming’-test die bestaat uit het vermoeden van
equivalente bescherming tussen de internationale organisatie in kwestie en het EVRM, tenzij het tegendeel bewezen
wordt, test het EHRM de verhouding tussen VN recht en
het EVRM recht. Dit is opmerkelijk omdat tot nu toe deze
test door het EHRM alleen toegepast werd in de relatie tussen EVRM-recht en EU-recht. Kennelijk was het EHRM van
mening dat het deze test nu wel toe moest passen omdat
in de Nada zaak de wijzigingen in de VN-listingprocedure
nog niet hadden geleid tot de instelling van een VNombudspersoon in 2009. In Al-Dulimi echter ging het
EHRM verder en maakt het op basis van een recent rapport van de VN-speciale rapporteur duidelijk dat de procedure met betrekking tot de huidige ombudspersoon onvoldoende garanties biedt voor de bescherming van
mensenrechten in het kader van terrorismebestrijding.
‘The system in place, even in its improved form since Resolution 1730 (2006), enabling the applicants to apply to a
‘Focal Point’ for the deletion of their names from the Security Council lists, does not provide a level of protection
that is equivalent to that required by the Convention’, (r.o.
118). Wat betreft de vraag of de weigering van de Zwitserse
rechter tot de de-listing, gaf het EHRM aan dat een beperking tot toegang tot de rechter aan twee voorwaarden
moest voldoen, namelijk dat er een gerechtvaardigd doel
moet zijn en dat de beperking proportioneel is. In dit geval
was het vermogen van Al-Dulimi al enkele jaren bevroren
en zijn verweer hiertegen was niet door het Sanctiecomité
geaccepteerd terwijl de Zwitserse autoriteiten, ondanks
herhaaldelijke verzoeken van Al-Dulimi, weigerden de
essentie van zijn verweer ten aanzien van procedurele
beperkingen te onderzoeken. Het EHRM besloot dat ‘as
long there is no effective and independent judicial review,
at the level of the United Nations, it is essential that such
individuals and entities should be authorized request the
review by the national courts of any measure adopted pursuant of the sanctions regime’, (r.o. 134) en achtte schending van artikel 6 EVRM bewezen. Op 14 april 2014 is deze
zaak verwezen naar de Grote Kamer van het EHRM voor
herziening op verzoek van Zwitserland.
6. Conclusie
Zowel in VN als in EU verband zijn sedert de aanslag op
New York in 2001 maatregelen getroffen teneinde de maatschappij te beschermen tegen terroristische acties. De dominantie van de ‘ticking bomb’-theorie in de Verenigde Staten
heeft in VN verband geleid tot tegengeluiden in die zin dat
de positie van de verdachte van terroristische activiteiten
aandacht heeft gekregen hetgeen onder het VN Sanctieregime leidde tot de invoering van het Bureau van de ombudsman tot wie de op de sanctielijst geplaatste verdachte zich
zou kunnen wenden. De normering die door de VN in dit
verband aangehouden wordt is in de ogen van het HvJ, blijkens de uitspraken van het HvJ in het Kadi-arrest van juli
2013, niet voldoende ter bescherming van deze verdachte.
Het HvJ heeft in deze zaak aangegeven, nadien herhaald in
Binnen het EU rechtssysteem
kunnen de van terroristische
activiteiten verdachte personen
vertrouwen op een systeem van
rechtsbescherming waar de
nationale rechter serieus
rekening mee moet houden
het Fulmen-arrest, dat bescherming van verdachten in overeenstemming dient te zijn met het Europees Handvest en
het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van
de Mens en de daarop gebaseerde jurisprudentie. Het heeft
daarmee kenbaar gemaakt dat de Europese Unie een eigen
systeem van mensenrechtenbescherming hanteert. De
mening van het Hof past in de ontwikkeling, die door het
Verdrag van Lissabon in 2009 is ingezet, waarin de Unie aangeeft zich als een Unie van waarden te willen presenteren.
Het feit dat het Europees Handvest tot bescherming van de
rechten van de mens een verdragsstatus heeft gekregen
onder het Verdrag van Lissabon heeft ervoor gezorgd dat
binnen het EU rechtssysteem de van terroristische activiteiten verdachte personen kunnen vertrouwen op een systeem
van rechtsbescherming waar de nationale rechter serieus
rekening mee moet houden. Het EU-Veiligheidsbeleid kan
daarom slechts nog in samenhang gezien worden met de
ontwikkeling van Europese wetgeving op het gebied van
mensenrechten en de interpretatie door het HvJ.
Het door het HvJ ingenomen standpunt ten aanzien
van rechtsbescherming van de verdachte van terroristische
activiteiten wordt, blijkens de uitspraak in de zaak Al-Dulimi, gedeeld door het EHRM, waarin het de vrijheid nam de
VN-procedure inzake de-listing te toetsen aan het EVRMrecht en het daarmee strijdig te verklaren. Deze Europese
uitspraken bieden rechtswaarborgen aan de verdachte en
laten geen ruimte voor de ‘ticking bomb’ theorie.
25. EHRM 12 September 2012, appl. nr.
rus vs. Ireland).
was opgenomen in bijlage II bij gemeen-
10593/08, (Nada vs. Switzerland).
27. HvJEU 28 november 2013, C-280/12P,
schappelijk standpunt 2007/140.
26. Net zoals in de Bosphoruszaak, EHRM
(Raad vs. Fulmen & Mahmoudian).
29. EHRM 26 November 2013, appl.nr.
30 juni 2005, appl. nr. 45036/98, (Bospho-
28. De lijst van die personen en entiteiten
5809/08, (Al-Dulimi & Montana Manage-
ment Inc. vs. Switzerland), second section.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
3139
2266
In Memoriam
In Memoriam Jim Polak
1922-2014
Jan Borman en Ulli d’Oliveira
Jim Polak, erevoorzitter van het Nederlands Juristenblad is op 29 november 2014 overleden. Jan Borman, oud
staatsraad en oud-hoogleraar aan de VU, beschreef tijdens de uitvaartplechtigheid een aantal eigenschappen
die Jim Polak meebracht in diens talrijke werkkringen; Ulli d’Oliveira, oud-redacteur van het NJB memoreert
vervolgens diens rol binnen de redactie van het NJB.
Een arbeidzaam leven
Mijn bijdrage ligt in de sfeer van Jims arbeidsverleden.
Hoe denkt iemand die hem, in heel verschillend verband,
heeft meegemaakt aan hem terug?
Dat arbeidsverleden van Jim is slechts met behulp
van de zoekmachine Google te overzien. De uitkomst verraste toch nog weer. Zóveel activiteit dat aan opsommen
niet valt te beginnen. Weet, dat de lijst van Jims eigenlijke
betrekkingen begint met: substituut-griffier bij de rechtbank, en eindigt met: lid van de Raad van State. Daarnaast
een groot aantal andere bezigheden in het openbaar
belang, vóór en ná zijn pensionering. Ik moet het houden
bij keuzen, keuzen die eigenschappen van deze imposante
werker illustreren.
Die overvloed van gegevens zelf demonstreert al een
eerste eigenschap: Jims veelzijdigheid als jurist. Hij was
van alle rechtskundige markten thuis. Dat zo iemand promoveert met de veelomvattende titel ‘Methoden van
rechtsvinding’, en op den duur erevoorzitter wordt van
het alwetende Nederlands Juristenblad, past bij zijn generalisme. Maar dat je het daarnaast brengt én tot erevoorzitter van het Weekblad voor Privaatrecht, Notariaat en
Registratie én tot erelid van de Vereniging voor Bestuursrecht wijst tegelijk op een uitzonderlijke combinatie van
specialismen.
Tweede eigenschap: Jims gerichtheid op resultaat.
Zijn arbeid moest, vond hij, ergens toe dienen. Dat voerde
tot een lange reeks van informatieve publikaties in vakbladen. Maar óók tot lidmaatschappen van werkgroepen
die raad moesten schaffen. Dat liep weer een greep van de
Commissie van Advies inzake overheidsstichtingen via de
Commissie Universitaire Bestuurshervorming tot de Commissie Evaluatie Algemene wet bestuursrecht. Vaak, maar
dat begrijpt u al, met Jim als praeses.
Helderheid in schrijven en spreken vormt een derde
kenmerkende eigenschap. Daar heeft de Wageningse universiteit tijdens een veeljarig hoogleraarschap van geprofiteerd. Ook elders was Jim er om befaamd. Was lang over
3140
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
een moeilijk onderwerp beraadslaagd, dan gaf Jim in
twintig woorden een conclusie ten beste die alles samenvatte en die bovendien net genoeg herkenningspunten
bevatte om bij elke spreker iets van tevredenheid te wekken. Niet aldus als Jim vond dat een kwestie eigenlijk niet
op de agenda had gehoeven. Dan zei hij na één praatrondje tot de inbrenger: ‘Dus, handelt u maar naar bevind van
zaken’. Als hij dagvoorzitter van een studievereniging was,
en er was zijns ondanks onoverzichtelijk gediscussieerd,
construeerde hij aan het slot een aannemelijke rode
draad, tot redding van de radeloze notulant.
Al die veelzijdigheid, praktische inslag en helderheid
zouden niet hebben gewerkt zonder een enorme kundigheid. Bekwaamheid als vierde eigenschap. Die betrof niet
alleen het recht, maar ook politieke en bestuurlijke verhoudingen. Zijn inzichten op dat terrein kwamen Jim te
stade bij zijn optreden binnen de Teldersstichting , waar
hij, bij voorbeeld, meewerkte aan het rapport ‘Rondom de
nationale ombudsman’. Die inzichten hebben hem óók
geïnspireerd in zijn zesjarige functie van Regeringscommissaris voor de herziening van de Politiewet, in de jaren
zeventig. Van begin tot eind hield hij vast aan zijn overtuiging dat de politie moest blijven ingebed in een degelijke algemene bestuurslaag. Gemeentepolitie stond destijds naast rijkspolitie. Jim koos, een Salomonsoordeel,
voor geen van beide, maar voor inbedding in de toenmaals beoogde vierde algemene bestuurslaag, het gewest.
Dat ging niet door toen de hele gewestvorming er niet van
kwam. Maar Jim heeft nog beleefd hoe het beheer over de
politie in 2012 volledig op Rijksniveau is ondergebracht.
En wel bij het departement waar Jim eerder, in de jaren
vijftig, een tijdlang hoofdambtenaar is geweest.
Jims legislatieve bekwaamheden ontplooiden zich
ten volle na zijn benoeming in de Raad van State, in 1977.
Vijftien jaar staatsraad, als een vis in het water. Al spoedig
verwierf hij daar de informele titel van ‘eerste man voor
wetgevingsvraagstukken’. Aandacht schonk hij óók aan de
technische kant. De ‘Aanwijzingen voor de wetgeving’, uit-
gevaardigd door het kabinet mede op basis van de expertise van de Raad van State, waren Jim dierbaar. Overigens,
als goed liberaal werd hij niet moede te wijzen op de aansporing in die Aanwijzingen om alleen wet te geven als
dat nodig is.
Bekwaamheid allerwegen dus, maar die in samenhang met een vijfde eigenschap: tempo door intelligentie.
Jim was, net als alle andere staatsraden, tevens lid van de
Afdeling rechtspraak van de Raad. Tot op Google is de
fabel te vinden dat hij de zaken van de dag voorbereidde
in de ochtendtrein tussen Gouda en Den Haag. (Dat Gouda hoort erbij, omdat hij in Ede al instapte). Legenden
moet je niet tegenspreken. Feit is intussen, dat Jim uitblonk in een tak van rechtspraak die grote slagvaardigheid vergt, namelijk het optreden als voorzieningsrechter
hangende het geding in hoofdzaak. Dat vraagt vaak om
voorspellen van de afloop van die hoofdzaak, op basis van
bliksemsnel doordringen tot de kern. Het was hem op het
lijf geschreven.
Hoe hebben wij Jim, bij dit alles, leren kennen als
persoon, als mens? Dan is hij niet eens zo gemakkelijk te
typeren. Zijn grote diplomatie en zijn gedistingeerde tact
gaven hem in, een ieder te benaderen op de manier die
die ander nodig had. Vriendelijkheid waar dat maar kon,
afstandelijkheid waar die nodig bleek, een beschaafde
scherpte waar hij opzettelijke onzin hoorde. Frère et compagnon was hij met weinigen. Wanneer hij je goed kende
kon hij zich zéér hartelijk tonen. Voornaamste uitstraling
bleef: zijn rust, voortkomend uit gerechtvaardigd zelfvertrouwen, gepaard aan een aangename bonhomie. Aan ’t
eind van de ontmoeting of het telefoongesprek was het
steevast: Aju! Ik herhaal het vandaag in zijn oudste vorm:
A Dieu.
Het Nederlands Juristenblad
Jim Polak is dertig jaar redacteur van het NJB geweest,
waarvan zeventien jaar als voorzitter van de redactie.
Voorzitter van de redactie, want een formele hoofdredacteur heeft het NJB nooit gekend. Aangetreden in 1963, het
jaar waarin oprichter Van Oven overleed, waarin J.M. van
Bemmelen aftrad en H.F.W.D. Fischer wegens ziekte aftrad,
vormde hij de redactie samen met J.M. Kan, waar het jaar
daarna E.J.A. Fischer-Keuls toetrad. Hij is daarmee, na Van
Oven en Langemeijer die synchroon de vijfendertig jaar
vol maakten, de langst zittende redacteur geweest. Hij
trad af per 1 januari 1993. Er had zich in de loop van de
jaren zeventig een zekere consensus ontwikkeld, dat het
bij het bereiken van de zeventigjarige leeftijd mooi
geweest moest zijn, en dat er daarmee weer ruimte
gemaakt moest worden voor jongere redacteuren, anders
was Jim misschien nog wel langer aangebleven. Nu werd
hij opgevolgd door J.C.M. Leijten, die hem bij zijn afscheid
een sierlijk vaarwel aanbood (NJB 17 december 1992, p.
1522 e.v.). Dat voorzitterschap, informeel uitgeoefend,
werd pas in 1990 zichtbaar gemaakt in het colofon. In die
tijd werden redacteuren voorzitter op grondslag van ancienniteit, en zij bleven dat tot hun ontslag: zo kwam na
Jim Polak Jan Leijten aan bod, en vervolgens ondergetekende; na mijn vertrek wegens verzeventiging in 2003
veranderde het systeem in dat van de Zwitserse Bundesrat: bij toerbeurt wordt nu de primus inter pares voor een
jaar verkozen.
Het vergane anciënniteitsstelsel was geflankeerd
door een erkenning van speciale verdiensten. Jim’s merites voor het NJB zijn door de redactie tot uitdrukking
gebracht in het ere-voorzitterschap dat hem bij zijn
afscheid is aangeboden. Niet alleen het dertig jaar lang
pletten van het pluche werd hem toegerekend, (in feite
meestentijds plakken aan niet-ademende skai-beklede
stoelen), maar vooral het rustig en behendig leiding
geven aan de soms heftige discussies binnen de redactie,
en het lanceren van nieuwe ideeën over de formule van
ons blad. Zo heeft onder zijn regiem de Boekenreeks van
het NJB gestalte gekregen, waarin, als ik het wel heb, zo’n
veertien delen verschenen zijn. Het waren deels roerige
tijden waarin het NJB op soms hoge zeeën koerste.
Krachtige winden van verandering bereikten ook ons
weekblad. Heftige discussies over de achterstelling van
de vrouw, de ivoren toren van de rechterlijke macht, de
democratiseringsgolf en zo verder bereikten de kolommen van het NJB. Zo kon men in de jaren zeventig ingezonden opinies waarnemen, geschreven door een ontevreden ontsnapte tbs’er, en in 1988 een stuk van Henc
van Maarseveen die de Hoge Raad de oren waste over het
verkrachtingsarrest (HR 16 juni 1987, NJ 1988/156). Dit
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
3141
In Memoriam
laatste stuk aanvaard, toen Jim Polak wegens vakantie
een redactievergadering had overgeslagen, wat niet wil
zeggen dat het anders niet was aangenomen – bracht
een knallende ruzie voort, omdat van Maarseveen de
namen van de raadsheren van de Hoge Raad in zijn attaque had vermeld, wat door een aantal redacteuren als
niet minder dan de bijl aan de wortel van de rechtsstaat
werd beschouwd. Vandaag, vijfentwintig jaar verder,
haalt men over zo’n akkefietje de schouders op, maar
indertijd vlogen de stoelen over tafel.
Jim kon, met een kwinkslag en een zekere distantie
vaak de angel uit een dispuut halen. Mochten andere
redacteuren zich vermeien in een discussie over de opvattingen die in een stuk tot uitdrukking gebracht waren, Jim
wist ons dan weer tot de orde roepen van een beoordeling
op de kwaliteit van een aangeboden bijdrage, los van de
vraag of wij het ermee eens waren. Zelf was hij mild in
zijn beoordeling, milder dan andere redacteuren, die soms
moesten slikken bij het aanvaarden van een weerzinwekkend maar degelijk onderbouwd stuk. Jim was een echte,
doorleefde liberaal, waarvan sommigen zich afvroegen
wat hij nog in de VVD deed, maar ook daarin was hij tolerant. Zelf heb ik regelmatig gedacht dat hij nu maar eens
Minister van Justitie zou kunnen of moeten worden. Hij
had er wel de eigenschappen voor: van alle juridische
markten thuis, een vanzelfsprekend leiderschap, bekwaam
in het overzien van de grote lijnen zonder het oog voor
details te verliezen, resoluut in het doorhakken van knopen, zakelijkheid en arbeidzaamheid en nog zo het een en
ander. Het is er nooit van gekomen.
In het toekennen van het ere-voorzitterschap stonden we niet alleen: de redactie van het WPNR heeft op
dezelfde manier de grote verdiensten van Jim onderkend.
Ook daar heeft hij heel lang deel uitgemaakt van de
redactie. Het tekent zijn versatiliteit, dat hij niet alleen in
allerlei takken van bestuursrecht thuis was, maar ook als
oud-candidaat-notaris, en medewerker aan het Nieuw BW
vertrouwd was met de fijne kneepjes van het privaatrecht.
Maar er is meer: ondanks alle beweeglijkheid in interesse
en loopbaan was Jim bij uitstek ook trouw. Het NJB was
hij zeer toegedaan. Dat blijkt wel uit zijn Terugblik op het
Nederlands Juristenblad, dat hij als NJB 14 in de Boeken-
3142
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
reeks in 1992 bij zijn afscheid heeft geschreven. Daarin
behandelt hij alle facetten van ons blad in het korte
bestek waarvan hij het geheim bezat. Onopgesmukt verhaalt hij hierin het wel en wee van het weekblad, de veranderingen, de relaties met andere media, de forumfunctie van het blad, het redactiebeleid en vele andere zaken,
gelardeerd met waardevolle kanttekeningen. Die trouw
bleek ook toen de anders toch uitermate gelijkmoedige
redactievoorzitter, geconfronteerd met een plan van de
uitgever om een nieuw blad te lanceren dat mogelijk het
NJB kon schaden, als een furie de betrokken uitgever de
kamer uit fulmineerde. Men zegt dat hij in een vergelijkbare woede ontstak, toen iets soortgelijks bij het WPNR
dreigde te gebeuren. Men moest hem wel zwaar provoceren voordat hij uit zijn slof schoot, maar dan kon je het
ook krijgen. Als een leeuw waakte hij voor het heil van
zijn liefdes: de bladen die hij decennia lang trouw
gediend heeft.
Jim zat altijd aan bij de etentjes die de redactie na
afloop van de vergaderingen bijeenhielden. Daarbij werd
honderduit gepraat en nagepraat en kwamen ook allerlei
persoonlijke onderwerpen ter tafel. Jim genoot daarvan,
maar was eigenlijk terughoudend als het over zijn eigen
leven ging. Hij liet zich uiteindelijk moeilijk kennen, al
was hij een levendige tafelgenoot. Hij voelde zich thuis in
een sfeer van saamhorigheid en harmonie die zich bij
deze afterparties manifesteerde. Met name over zijn
jeugd en de Tweede Wereldoorlog liet hij zich weinig of
niet uit, terwijl hij daar toch wel indringende ervaringen
mee gehad moet hebben. Ik denk dat zijn behoefte aan
harmonie en huiselijkheid, zijn afkeer van conflicten en
ruzie, met zijn tumultueuze en bedreigde jeugd te maken
hebben. Maar in het NJB voelde hij zich op zijn gemak,
hoezeer de redacteuren en de stijl ervan ook in de loop
van die dertig jaar veranderden. Wat in die tijd niet veranderde was de manier waarop hij zijn vele bijdragen
schreef: hij schreef. Namelijk op grote foliovellen, die hij
vulde met een groot en helder handschrift zonder veel
doorhalingen dat dan op het secretariaat moest worden
verwerkt op de tikmachine. Ook na zijn redacteurschap
kwamen zo zijn bijdragen binnen. Trouw aan zichzelf,
trouw aan het NJB.
Reactie
Vrouwe Justitia en de modernisering
van het Wetboek van Strafvordering:
wel een blinddoek, maar niet blind
Reactie op ‘Blinde vlekken in de herziening van het Wetboek van
Strafvordering’
Wilma Groos1
I
n het artikel Blinde vlekken in de
herziening van het Wetboek van
Strafvordering, NJB 2014/2057,
afl. 40 bespreekt Dian Brouwer de
modernisering van het Wetboek van
Strafvordering. Brouwer kritiseert in
het artikel (het gebrek aan) normering in het Wetboek van het verhoor
bij de rechter- en raadsheer-commissaris en doet voor die normering
enkele voorstellen. Dat de stem van
de advocaat2 naar voren wordt
gebracht en aldus meegewogen kan
worden bij de modernisering van het
Wetboek valt toe te juichen, al klinkt
deze stem wel erg laat. De balie is
van meet af aan uitgenodigd een
visie te geven en met een tegengeluid of – zoals Brouwer het noemt –
‘verlanglijstje’ te komen, maar tot
heden heeft de balie hier geen
gehoor aan gegeven.
Deze reactie richt zich dan ook niet
op het gegeven dat de stem van de
balie klinkt, noch op de inhoud van
de door Brouwer gedane voorstellen.
Wel richt deze reactie zich op de door
Brouwer als grondgedachte in het
artikel neergelegde opvatting dat de
beoogde herziening van het Wetboek
niet door kwalitatieve doelen is ingegeven, maar dat het bij de herziening
‘uitsluitend om de kwantitatieve
prestaties’ zou gaan, waarbij ‘de rechtsprekende macht over de band van
deze wetgevingsherziening doende is
haar eigen inkomsten veilig te
stellen’. Deze opvatting over het herzieningsproces gaat gepaard met stevige statements als zou het herzieningsproces op ‘zeer fundamenteel
niveau aan rechtstatelijke en
bestuurlijke integriteit’ tekort schieten. Het zijn forse standpunten. De
fundamenten van de rechtsstaat en
zelfs de integriteit van de Rechtspraak en het bestuur staan op de
tocht als men Brouwer moet geloven.
Daar zal de auteur wel goede argumenten voor hebben. Zou men denken. Maar neen, althans ik heb die
argumenten niet aangetroffen. Brouwer gaat er in de eerste plaats ten
onrechte van uit dat de modernisering uitsluitend is ingegeven door
efficiency-redenen. Dat is – in ieder
geval voor de Rechtspraak - zeker
niet het enige. Een belangrijk doel
van de modernisering is te komen
tot aanpassing aan ontwikkelingen
in de jurisprudentie en het verrichten van ‘achterstallig onderhoud’,
met een open blik op toekomstige
digitale ontwikkelingen, zodat een
overzichtelijker, transparanter en
makkelijker toepasbaar Wetboek ontstaat. Daarnaast leiden Europese
regelgeving en jurisprudentie tot
aanpassingen. En overigens: ook efficiency is een kwaliteitsinstrument,
omdat daardoor de kans op fouten
en de kans op (te) lang durende processen vermindert – allebei in het
belang van de verdachte waar Brouwer voor opkomt, en in het belang
van het slachtoffer.
voor de toekomstige herziening in de
vorm van ideeën en bijdragen aan de
discussie. Je moet toch wel een merkwaardig beeld hebben van processen
en verantwoordelijkheden om daaruit de conclusies te trekken als Brouwer doet. Brouwer doet het voorkomen alsof de rechterlijke macht de
wetgeving aan het herschrijven is en
daarbij enkel door budgettaire overwegingen is gedreven. Helaas geeft
de auteur geen enkel voorbeeld waar
dit uit blijkt. Het is ook domweg niet
waar, wat hij zegt. En wat is er mis
om in een preconsultatiefase de partijen te horen die dagelijks met en in
het strafproces werkzaam zijn. Deze
kunnen juist vanwege hun juridische
professie en hun praktijkkennis buitengewoon waardevolle gedachten
aandragen voor herziening van het
Wetboek. Dat geldt voor alle betrokkenen. En dat gebeurt ook al jaren op
verschillende manieren, bijvoorbeeld
in expertmeetings, waar rechters,
wetenschap, OM en ook de balie aan
(kunnen) deelnemen. Het aldus
Auteur
1. Mr. W.F. Groos is raadsheer in de strafkamer van de Hoge
Raad en voor drie jaar gedetacheerd bij de Raad voor de
rechtspraak als (deel)programmaleider KEI straf en programmaleider Rechtspraak bij het programma Taskforce OM-ZM.
Noten
Op de tweede plaats baseert Brouwer
zich op het gegeven dat de rechterlijke macht, onder meer via de Projectgroep wetgeving van het deelprogramma KEI-Straf, bijdragen levert
2. Het artikel is weliswaar op persoonlijke titel geschreven
maar kan moeilijk los worden gezien van de – namelijk ook
breeduit genoemde – functie van de auteur als advocaat en
voorzitter van de Vereniging van Cassatieadvocaten in Strafzaken.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
3143
2267
Reactie
breed horen van betrokken deskundigen is alleen maar kwaliteitbevorderend. Jammer dat Brouwer dat niet
onderkent. Jammer ook dat Brouwer
niet onderkent dat juist de Recht-
2268
spraak een taak heeft bij het bewaken van grondrechten en de beginselen van een democratische
rechtsstaat. Dat die taak tot uiting
komt in de door Brouwer nu bekriti-
seerde advisering over toekomstige
wetgeving is zelfs een opdracht die
artikel 95 RO uitdrukkelijk aan de
Raad voor de rechtspraak geeft.
gerechten. Naarmate de Rechtspraak
intensiever contribueert aan dit wetgevingsproces stelt zij zich in toenemende mate bloot aan kritische
vragen over mogelijke belangenverstrengeling. Zulke kritiek is vanzelfsprekend in alle gevallen waarin een
partij – de voorbeelden in de industriële hoek liggen voor het oprapen –
invloed wil uitoefenen op de inhoud
van nog tot stand te brengen wetgeving en tegelijk bij die wetgeving
mogelijk een financieel belang heeft.
Zij is slechts nieuw voor de Rechtspraak.
De tijden dat de Rechtspraak zich
aan kritiek denkt te kunnen onttrekken door hautain te wijzen op een
maatschappelijke of wettelijke taak
bij het ‘bewaken van grondrechten
en de beginselen van een democratische rechtstaat’ liggen nu toch echt
wel achter ons. Tegenwoordig wordt
de vraag gesteld of het handelen van
de Rechtspraak (in de pre-consultatiefase) verenigbaar is met zo’n
(slechts voor de consultatiefase gegeven) maatschappelijke of wettelijke
taak. Ik heb daar vraagtekens bij
gezet.2 Vraagtekens die weggenomen
zouden kunnen worden, bijvoorbeeld
door het publiceren van een transpa-
rante en inzichtelijke doorrekening
van de effecten die de verschillende
wetgevingsvoorstellen van de Rechtspraak hebben op de inkomstenstroom van de gerechten.
Naschrift
Naschrift
Dian Brouwer1
I
n mijn bijdrage heb ik 2 feiten
met elkaar in verband gebracht:
1. de rechtspraak schrijft (via
‘innovatietrajecten’) mee aan een
wetsvoorstel dat (blijkens de mededelingen van de Minister van VenJ aan
de 2e Kamer) hoofdzakelijk ten doel
heeft de efficiency van de strafrechtsketen te verhogen, en 2. de efficiency
van de strafrechtsketen bepaalt mede
de hoogte van de inkomsten van de
3144
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
Auteur
1. Mr. dr. D.V.A. Brouwer is advocaat te Utrecht en voorzitter
van de Vereniging van Cassatie-advocaten in strafzaken. Het
stuk en dit naschrift zijn op persoonlijke titel geschreven.
Noten
2. En zo ook H.D. Tjeenk Willink in zijn indrukwekkende rede
op het afscheidssymposium van Geert Corstens, te vinden op
http://www.rechtspraak.nl/Organisatie/Hoge-Raad/Nieuws/
Pages/%E2%80%98Toegang-tot-de-rechter%E2%80%99%E2%80%93-afscheidssymposium-Geert-Corstens.aspx,
m.n. p. 8. Op p. 5 wijst hij daarbij op het op micro-niveau
spelende probleem van individuele rechters die moeten oordelen over rechtsvragen waarin zij zelf eerder als ‘co-producent’ van wetgeving waren betrokken. Aan de door hem
genoemde EHRM uitspraken ( EHRM 28 September 1995,
appl. nr. 14570/89 (Procola vs. Luxemburg), EHRM 8 februari 2000, appl. nr. 28488/95 (McGonnell vs. UK) en EHRM 9
november 2006, appl. nr. 65411/01, (Sacilor Lormines vs.
Frankrijk) wil ik EHRM 8 februari 2000, appl. nr. 28488/95
(McGonnell vs. UK) toevoegen. In het licht van het recht op
berechting door een ‘impartial tribunal’ is betrokkenheid van
rechters – en raadsheren – bij het wetgevingsproces geenszins onproblematisch.
Rechtspraak
Aanbevolen citeerwijze:
ting, ze zouden niet over de mogelijkheden
in bij het EHRM waarin het stelt dat de heer
NJB 2014/ … (nummer uitspraak)
beschikken om hem de juiste medische zorg
Câmpeanu’s rechten onder artikel 2, 3, 5, 8, 13
te bieden. Wanneer hij daar zeven dagen ver-
en 14 zijn geschonden. De zaak wordt op 19
EHRM
3145
blijft wordt hij op 20 februari 2004 bezocht
maart 2013 doorverwezen naar de Grote
Hof van Justitie EU
3147
door een groep waarnemers van het Centre
Kamer. Diverse partijen hebben in de proce-
Hoge Raad (civiele kamer)
3148
of Legal Resources (CLR). Zij vinden hem
dure geïntervenieerd.
Hoge Raad (strafkamer)
3153
slechts gekleed in een pyjama-top, in een
Afd. Bestuursrechtspraak RvS
3160
onverwarmde kamer met bed maar zonder
C. Uitspraak van het Hof
Centrale Raad van Beroep
3166
beddengoed. Hoewel hij hulp nodig heeft bij
(Grote Kamer: Spielmann (President)
College Beroep bedrijfsleven
3167
het eten en het bezoeken van het toilet,
Raimondi, Ziemele, Berro-Lefèvre, Gyulumy-
wordt hem die hulp niet geboden. Het perso-
an, Thór Björgvinsson, Šikuta, Hirvelä, López
neel zou bang zijn besmet te raken met het
Guerra, Bianku, Tsotsoria, Pardalos, de
Europees Hof voor de
Rechten van de Mens
HIV-virus. Diezelfde avond komt de heer
Gaetano, Nußberger, Pinto de Albuquerque,
Câmpeanu te overlijden.
Mahoney, Silvis).
Deze rubriek wordt verzorgd door onderzoe-
Het CLR dient op 23 februari 2004 een aan-
Het Hof buigt zich allereerst over de ontvan-
kers van de Universiteit Leiden, de VU
klacht in waarin het stelt dat de heer Câm-
kelijkheid van de zaak. De Roemeense over-
Amsterdam en de RU Nijmegen. Onderstaan-
peanu is komen te overlijden als gevolg van
heid klaagt dat het CLR niet gerechtigd is om
de bewerkingen zijn verzorgd door mw. mr.
ernstige nalatigheid. In augustus 2004 wordt
namens de heer Câmpeanu op te treden. Het
K.A.M. van der Zon respectievelijk mr. G.
het strafrechtelijk onderzoek geopend waar-
CLR is immers zelf geen slachtoffer van de
Boogaard (Universiteit Leiden). Alle uitspra-
bij een forensisch rapport wordt uitgegeven
vermeende schendingen, noch is het de wet-
ken van het EHRM staan op www.echr.coe.
en het lichaam van de heer Câmpeanu wordt
telijk vertegenwoordiger van de heer Câm-
int; een selectie verschijnt uiteindelijk in
opgegraven en een autopsie wordt uitge-
peanu. Het Hof stelt hierover dat de heer
Reports of Judgments and Decisions. De uit-
voerd. In juli 2005 besluit het Openbaar
Câmpeanu direct slachtoffer is, en dat er
spraken van kamers van het EHRM worden
Ministerie niet te vervolgen omdat de zorg
inderdaad onvoldoende grond is aan te
drie maanden na de uitspraakdatum defini-
aan de heer Câmpeanu voldoende zou zijn
nemen dat het CLR indirect slachtoffer zou
tief, tenzij er intern appel wordt ingesteld bij
geweest en het overlijden niet het gevolg is
zijn. Desalniettemin is het Hof van oordeel
de Grote Kamer van het Hof.
geweest van geweld maar van zijn ziekte.
dat in de exceptionele omstandigheden van
Deze beslissing wordt vervolgens aangetast,
deze zaak en mede gezien de ernst van aan-
de zaak wordt heropend en tot twee maal toe
tijgingen, het het CLR toegestaan moet wor-
opnieuw afgesloten. Ook andere instanties
den om namens de heer Câmpeanu op te
waar het CLR een klacht had ingediend naar
treden. Hiertoe overweegt het Hof dat het
aanleiding van het overlijden, zoals de Natio-
EVRM zo geïnterpreteerd moet worden dat
nale autoriteit voor de adoptie en bescher-
het zowel praktisch als effectief rechtsbe-
Artikel 2 en 13 EVRM. Slachtoffervereiste.
ming van kinderen als ook de tuchtcommis-
scherming biedt. Daarnaast wijst het Hof
Mogelijkheid voor NGO om overleden
sie van het PMH besluiten de klachten van
erop dat de vraag of CLR bevoegd is om de
persoon te vertegenwoordigen.
het Centrum ongegrond te verklaren. Daarop
heer Câmpeanu te vertegenwoordigen, in de
Kwetsbaarheid. Recht op leven.
raadpleegt het CLR de International Federati-
Roemeense procedure nooit aan de orde is
on of Health and Human Rights Organisati-
geweest. De zaken die door het CLR zijn voor-
ons dat een rapport opstelt waarin het stelt
gebracht namens de heer Câmpeanu zijn
dat het overlijden van de heer Câmpeanu
zaken die doorgaans de verantwoordelijk-
gevolg is van grove medische nalatigheid.
heid zijn van een voogd of vertegenwoordi-
Voorts is nog van belang dat in een andere
ger. Bij de Roemeense overheid zijn geen
A. Feiten
zaak waarin het CLR klaagt over het overlij-
familieleden van de heer Câmpeanu bekend
De heer Câmpeanu is in 1985 als baby te
den van een andere patiënt in het PMH
en bij het bereiken van de leeftijd van acht-
vondeling gelegd en in een weeshuis
bezwaren omtrent de bevoegdheid van het
tien jaar is, in strijd met het Roemeense
geplaatst. In 1990 wordt hij positief getest op
CLR over deze patiënt van tafel worden
recht, geen vertegenwoordiger voor de heer
HIV. Ook wordt in dat jaar vastgesteld dat hij
geveegd. Ook ligt er een rapport van het
Câmpeanu benoemd. Gezien zijn kwetsbaar-
verstandelijk gehandicapt is (er wordt dan
Europees Comite ter voorkoming van Marte-
heid – hij was niet in staat om voor zichzelf
een IQ van 30 gemeten). Wanneer hij acht-
ling uit 2004 waarin wordt gesteld dat in de
te zorgen - is de heer Câmpeanu ook tijdens
tien jaar oud is moet hij het centrum voor
winters van 2003 en 2004 in het betreffende
zijn leven niet in staat geweest om te klagen
gehandicapte kinderen waar hij woont verla-
psychiatrisch ziekenhuis 109 patiënten onder
over zijn situatie. Daarmee bevond hij zich
ten. Verschillende instellingen weigeren hem
verdachte omstandigheden zijn komen te
in een volstrekt andere en minder gunstige
vanwege zijn ziekte. Hij wordt uiteindelijk
overlijden. In reactie op een brief van de Spe-
positie dan eerdere klagers in voorgaande
geplaatst in een centrum voor medische en
ciaal Rapporteur van de Verenigde Naties
zaken voor het Hof.
sociale zorg waar wordt vastgesteld dat hij er
voor het Recht op Gezondheidszorg omtrent
Met betrekking tot artikel 2 benadrukt het
zowel psychisch als fysiek zeer slecht aan toe
zorgen omtrent het psychiatrisch ziekenhuis
Hof dat de heer Câmpeanu geen vertegen-
is. Ook gebruikt hij geen HIV-medicatie en is
stelt de Roemeense overheid dat ze deze zor-
woordiger of voogd is toegewezen toen hij
hij ondervoed. Na enkele dagen wordt hij
gen delen en maatregelen zullen nemen om
achttien jaar oud werd, hetgeen zou implice-
weer overgeplaatst naar een psychiatrisch
de situatie te verbeteren.
ren dat hij volledig handelingsbekwaam is
2269
17 juli 2014, appl. nr. 47848/08
(EVRM art. 2, 34)
Centre of Legal resources vs. Roemenië
onder de Roemeense wet. Ware dat echter het
ziekenhuis, het PMH, omdat hij zich zeer
agressief gedraagt. Dit ziekenhuis had hem
B. Procedure
geval dan zou hij ook toestemming hebben
eerder geweigerd vanwege zijn HIV-besmet-
Het CLR dient op 2 oktober 2008 een klacht
moeten verlenen voor de verschillende over-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
3145
Rechtspraak
plaatsingen naar medische instellingen.
geen verzoek tot schadevergoeding inge-
artikel 34 EVRM door dit te doen terwijl er
Daarover is de heer Câmpeanu echter nooit
diend. Wel moeten de procedurele kosten
een tegenovergestelde interim measure lag.
geïnformeerd noch geraadpleegd. De beslis-
door de overheid worden vergoed aan het
sing om de heer Câmpeanu uiteindelijk in
CLR. Omdat de geconstateerde schendingen
C. Uitspraak van het Hof
het PMH te plaatsen was, zo stelt het Hof,
volgens het Hof wijzen op een breder pro-
(Vijfde Kamer: Villiger (president), Power-
vooral gebaseerd op de vraag welke instelling
bleem raadt het de Roemenië aan om onder
Forde, Yudkivska, Potocki, Lemmens, Jäder-
hem wilde aanvaarden niet op de vraag wel-
toezicht van het Comité van Ministers van de
blom, Pejchal,)
ke instelling hem de beste zorg kon bieden.
Raad van Europa maatregelen te nemen om
Ten aanzien van de uitlevering zelf consta-
Het PMH had eerder aangegeven niet de
de vertegenwoordiging van personen in een
teert het Hof dat de zaak sterk lijkt op die
middelen in huis te hebben om voldoende
vergelijkbare positie als die van de heer Câm-
van Babar Ahmads e.a. In lijn daarmee oor-
zorg te bieden aan patiënten met HIV. Met
peanu te garanderen. Aan deze uitspraak is
deelt het Hof ook hier dat, gegeven de ernst
name het feit dat de heer Câmpeanu geen
een concurring opinion van Pinto de Albu-
van de verdenking en het feit dat een rechter
HIV-medicatie kreeg weegt voor het Hof
querque gehecht en zijn partly dissenting
alle omstandigheden nog zal moeten gaan
zwaar mee. Het Hof stelt dat uit de reactie
opinions van de rechters Spielmann, Bianku
wegen, een ‘discretionary life sentence’ niet
van de Roemeense overheid op de brief van
en Nußberger en van rechters Ziemele en
op voorhand disproportioneel is. Volgens de
de Speciaal Rapporteur van de Verenigde
Bianku gehecht.
Belgische regering zou het Hof zich tot dit
Naties voor het Recht op Gezondheidszorg
blijkt dat de overheid op de hoogte was van
de slechte omstandigheden in het zieken-
oordeel moeten beperken en de zaak van
2270
huis. Door de extreem kwetsbare heer Câmpeanu onder deze omstandigheden in het
Trabelsi niet gelijktrekken met de recente
zaak van Vinter e.a. Trabelsi was immers nog
niet veroordeeld, en dus kon de Belgische
4 september 2014, appl. nr. 140/10
betreffende ziekenhuis te plaatsen heeft de
regering nog niet beoordelen met welk perspectief op vrijlating hij eventueel levenslang
overheid zijn leven in gevaar gebracht. Dat
Art. 3 en 34 EVRM. Toepassing van het
zou komen vast te zitten. Het Hof verwerpt
hem geen goede zorg en behandeling werden
Vinter-oordeel op uitlevering terrorismever-
dit argument. Uit de aard van de jurispru-
geboden heeft volgens het Hof bijgedragen
dachte aan de Verenigde Staten. Uitzetting
dentie over uitleveringen onder artikel 3
aan zijn te vroege overlijden.
ondanks interim measure. Schendingen.
EVRM volgt dat Staten ook verplicht zijn
Met betrekking tot de procedurele rechten
die voortvloeien uit artikel 2 stelt het Hof dat
schendingen te voorkomen. Daarom beoor(EVRM art. 3, 34)
de Roemeense overheid niet in staat is gebleken de omstandigheden omtrent het overlij-
deelt het Hof de straf die Trabelsi zou kunnen krijgen verder onder de (nieuwe) criteria
Trabelsi vs. België
den van de heer Câmpeanu op te helderen en
uit Vinter e.a. Dusdoende constateert het Hof
dat, hoewel het perspectief op vrijlating niet
dat zij ook geen verantwoordelijken aan heb-
A. Feiten
totaal ontbreekt, hier geen sprake is van een
ben kunnen wijzen. De beslissing om niet
Klager, Nizar Trabelsi, heeft de nationaliteit
mechanisme dat de balans bewaakt tussen
direct na het overlijden van de heer Câmpea-
van Tunesië. In 2001 werd hij gearresteerd en
de (oneindige) voortzetting van de straf en
nu een autopsie uit te voeren is in strijd met
daarna veroordeeld voor het beramen van
de daarmee te dienen gerechtvaardigde
het nationale recht. Bovendien blijkt uit de
een aanslag op een Belgische legerbasis. In
penologische belangen. De uitlevering van
tweede beslissing om de zaak te heropenen
juni 2012 heeft Trabelsi deze (en twee ande-
Trabelsi is een schending van artikel 3 EVRM.
een aantal procedurele tekortkomingen in
re) straffen uitgezeten. Zijn asielverzoek is
De klacht onder artikel 34 EVRM wordt langs
het onderzoek. Nu deze beslissing echter niet
dan gestrand op artikel 1 f Vluchtelingenver-
een aantal lijnen beoordeeld. Allereerst
in stand is gebleven, stond er ook geen effec-
drag. Inmiddels is hij echter in beeld geko-
beoordeelt het Hof de stelling van de Belgi-
tief rechtsmiddel meer open om te klagen
men bij de Amerikaanse Justitie die hem ver-
sche regering dat zij in dit geval een interim
over deze tekortkomingen. Ten aanzien van
denkt van betrokkenheid bij Al-Qaeda en om
measure mochten doorbreken, vanwege de
artikel 13, het recht op een effectief rechts-
zijn uitlevering verzoekt. Op die grond wordt
kans dat Trabelsi op vrije voeten zou komen,
middel stelt het EHRM dat de Roemeense
Trabelsi langer vastgehouden, terwijl over
gelet op de afspraken en de goede verhoudin-
overheid geen effectief rechtsmiddel biedt
zijn uitlevering zelf wordt geprocedeerd.
gen met de Amerikaanse regering en gezien
aan verstandelijk gehandicapten wiens recht
Onmiddellijk na het bekend worden van het
de reeds gedane toezeggingen in het diplo-
op leven wordt geschonden.
verzoek om uitlevering, eind 2011, verzocht
matieke verkeer. Ten aanzien van die stelling
en verkreeg Trabelsi een interim measure
constateert het Hof dat België uiteindelijk
D. Slotsom
gericht op het niet-uitleveren. Het Hof hand-
‘deliberately and irreversibly’ afbreuk heeft
Het preliminaire bezwaar omtrent de moge-
haafde deze maatregel, ondanks de herhaal-
gedaan aan de bescherming van Trabelsi
lijkheid van het CLR om de heer Câmpeanu
de verzoeken van de Belgische regering tot
onder artikel 3 EVRM. Nu hij is uitgeleverd
te vertegenwoordigen wordt unaniem door
opheffing. Op 3 oktober 2013 werd Trabelsi
aan een niet-lidstaat, is elke constatering van
het Hof verworpen. Ten aanzien van het
evenwel toch uitgeleverd aan de Verenigde
een schending eigenlijk verder zinloos. Meer
recht op leven stelt het Hof dat de Roemeen-
Staten. Sindsdien wordt hij vastgehouden in
principieel stelt het Hof dat het simpelweg
se overheid niet de vereiste bescherming
de Rappahannock-gevangenis in Stafford
niet aan de Belgische Staat is om een eigen
heeft geboden aan de heer Câmpeanu het-
(Virginia).
oordeel in de plaats te stellen van de drie
maal uitgesproken weigering van het Hof om
geen wederom unaniem een schending van
artikel 2 ten gevolge heeft. Ook ten aanzien
B. Procedure
de interim measure op te heffen. Ten slotte
van de procedurele vereisten voortvloeiend
Op 23 december 2009 diende Trablesi een
constateert het Hof dat Trabelsi nu dermate
uit artikel 2 komt het Hof tot een unanieme
klaagschrift in waarin hij klaagde over schen-
van de buitenwereld is afgeschermd, dat hij
schending evenals ten aanzien van artikel 13
ding van artikel 3 EVRM door zijn uitlevering
zich ook daadwerkelijk minder goed heeft
in combinatie met artikel 2. Het CLR heeft
aan de Verenigde Staten en schending van
kunnen laten vertegenwoordigen bij het Hof.
3146
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
Rechtspraak
D. Slotsom
haar zoon geen recht op uitkeringen van de
maken op gelijke behandeling, moet worden
Het Hof oordeelt unaniem dat sprake is van
basisvoorziening. De rechter die zich over het
onderzocht of het verblijf van die burgers
een schending van artikel 3 en 34 EVRM en
beroep tegen de afwijzing moet buigen
voldoet aan de voorwaarden van artikel 7, lid
veroordeelt België tot het betalen van
vraagt zich echter af of de afwijzing verenig-
1, sub b, van Richtlijn 2004/38. Een van die
€ 60 000 schadevergoeding (en € 30 000 kos-
baar is met het Unierecht.
voorwaarden is de verplichting van de econo-
tenvergoeding). Aan de uitspraak is een con-
misch niet-actieve burger van de Unie om
curring opinion van rechter Yudkivska
Prejudiciële vragen
voor zichzelf en voor zijn gezinsleden over
gehecht.
De eerste vraag van de verwijzende rechter is
voldoende bestaansmiddelen te beschikken.
of ook bijzondere, niet op premie- of bij-
Indien zou worden aanvaard dat personen
dragebetaling berustende prestaties in de zin
die geen verblijfsrecht genieten krachtens
Hof van Justitie van de
Europese Unie
van de artikelen 3, lid 3, en 70 van Verorde-
Richtlijn 2004/38, onder dezelfde voorwaar-
ning 883/2004 betreffende de coördinatie
den als die welke gelden voor nationale
Deze rubriek is verzorgd door M. Bulterman,
van de socialezekerheidsstelsels (Pb L 166, p.
onderdanen, een recht op sociale uitkeringen
medewerker van de Directie Juridische Zaken,
1) binnen de werkingssfeer artikel 4 van die
kunnen doen gelden, zou dit indruisen tegen
Afdeling Europees Recht van het Ministerie
verordening vallen. Bij een bevestigend ant-
de in punt 10 van de considerans vermelde
van Buitenlandse Zaken. De volledige uit-
woord van de eerst vraag wenst de verwijzen-
doelstelling van die richtlijn, te voorkomen
spraken van het EU-Hof zijn beschikbaar via
de rechter te vernemen of de artikelen 18
dat burgers van de Unie die onderdanen van
www.curia.europa.eu.
VWEU, 20, lid 2, VWEU, artikel 24, lid 2, van
een andere lidstaat zijn, een onredelijke
Richtlijn 2004/38 betreffende het recht van
belasting voor het socialebijstandsstelsel van
vrij verkeer en verblijf op het grondgebied
het gastland vormen. De mogelijkheid dat
van de lidstaten voor de burgers van de Unie
burgers van de Unie die gebruik hebben
en hun familieleden (Pb L 158, p. 77) en arti-
gemaakt van hun vrijheid van verkeer en van
kel 4 van verordening 883/2004 zich verzet-
verblijf, met betrekking tot sociale uitkerin-
ten tegen een regeling van een lidstaat uit
gen anders worden behandeld dan de eigen
(V. Skouris, president, K. Lenaerts, vicepresi-
hoofde waarvan economisch niet-actieve
onderdanen van het gastland, is een onver-
dent, A. Tizzano, L. Bay Larsen, T. von
onderdanen van andere lidstaten volledig of
mijdelijke consequentie van Richtlijn
Danwitz, C. Vajda, S. Rodin, kamerpresiden-
gedeeltelijk zijn uitgesloten van het recht op
2004/38. Een lidstaat moet de mogelijkheid
ten, E. Juhász, A. Borg Barthet,
bepaalde ‘bijzondere, niet op premie- of bij-
hebben om onder toepassing van dat artikel
J. Malenovský, E. Levits, M. Berger
dragebetaling berustende prestaties’ in de
7 te weigeren sociale uitkeringen toe te ken-
(rapporteur) en J. L. da Cruz Vilaça, rechters)
zin van Verordening 883/2004, terwijl die
nen aan economisch niet-actieve burgers van
prestaties wel worden toegekend aan eigen
de Unie die hun recht van vrij verkeer uitoe-
Vrij verkeer van personen. Burgerschap van
onderdanen van de betrokken lidstaat die
fenen met als enig doel sociale bijstand van
de Unie. Gelijke behandeling. Staatsburger
zich in dezelfde situatie bevinden. Ten slotte
een andere lidstaat te genieten hoewel zij
van een lidstaat zonder economische activi-
wenst de verwijzende rechter te vernemen of
niet over voldoende bestaansmiddelen
teit die op het grondgebied van een andere
de artikelen 1, 20 en 51 van het EU-Grond-
beschikken om in aanmerking te komen voor
lidstaat verblijft. Uitsluiting van deze per-
rechtenhandvest de lidstaten verplichten aan
een verblijfsrecht. Voor elke belanghebbende
sonen van de bijzondere, niet op bijdragebe-
burgers van de Unie uitkeringen van de
moet een concreet onderzoek van zijn econo-
taling berustende uitkeringen krachtens
basisvoorziening toe te kennen.
mische situatie worden verricht, zonder reke-
2271
Arrest van 11 november 2014, zaak C-333/13
ning te houden met de aangevraagde sociale
Verordening nr. 883/2004. Richtlijn 2004/38.
Verblijfsrecht van langer dan drie maan-
De uitspraak van het Hof
uitkeringen, teneinde te beoordelen of hij
den. Art. 7 lid 1 sub b, 24. Voorwaarde van
Het Hof overweegt, in antwoord op de eerste
voldoet aan de voorwaarde dat hij over vol-
voldoende bestaansmiddelen.
vraag, dat bijzondere, niet op premie- of bij-
doende bestaansmiddelen beschikt om in
dragebetaling berustende prestaties in de zin
aanmerking te komen voor een verblijfsrecht
van de artikelen 3, lid 3, en 70 van Verorde-
uit hoofde van artikel 7, lid 1, sub b, van
ning 883/2004 binnen de werkingssfeer van
Richtlijn 2004/38.
Feiten en nationale procedure
artikel 4 van die verordening vallen.
Dano en haar zoon beschikken volgens het
De Roemeense Dano heeft een in 2009 in
Vervolgens gaat het Hof in op de rechten die
onderzoek van de verwijzende rechter niet
Duitsland geboren zoon. Zij beschikt over
een Unieburger in de positie van Dano ont-
over voldoende bestaansmiddelen. Zij kun-
een voor burgers van de Unie bestemde ver-
leent aan de artikelen 18 en 20 VWEU, artikel
nen dus geen aanspraak maken op een ver-
blijfsverklaring met een onbeperkte geldig-
24, lid 2, van Richtlijn 2004/38 en artikel 4
blijfsrecht in het gastland krachtens Richtlijn
heidsduur, afgegeven door de stad Leipzig.
van Verordening 883/2004. Het Hof over-
2004/38. Bijgevolg kunnen zij zich niet beroe-
Dano woont met haar zoon in het apparte-
weegt dat uit artikel 24, lid 1, van Richtlijn
pen op het beginsel van non-discriminatie
ment van een zus, die voor hun onderhoud
2004/38 volgt dat een burger van de Unie,
van artikel 24, lid 1, van die richtlijn.
zorgt. Dano ontvangt voor haar zoon maan-
wat de toegang tot sociale uitkeringen
Eenzelfde slotsom geldt volgens het Hof voor
delijks een bedrag aan kinderbijslag en een
betreft, zich er alleen op kan beroepen gelijk
de uitlegging van artikel 4 van Verordening
onderhoudsvoorschot van bureau jeugdzorg.
te worden behandeld als een onderdaan van
nr. 883/2004. De in het hoofdgeding aan de
Dano heeft geen schooldiploma’s. Zij is noch
het gastland, indien zijn verblijf op het
orde zijnde uitkeringen worden krachtens
in Duitsland noch in Roemenië werkzaam
grondgebied van het gastland voldoet aan de
artikel 70, lid 4, immers uitsluitend toege-
geweest. Dano en haar zoon vragen uitkerin-
voorwaarden van Richtlijn 2004/38. Om te
kend door de lidstaat waarin de betrokkene
gen van de basisvoorziening op grond van
beoordelen of economische niet-actieve bur-
woont, overeenkomstig de wetgeving van
het Duitse sociaal wetboek aan. Deze worden
gers van de Unie in de situatie van verzoe-
deze staat. Niets verzet zich er tegen dat de
afgewezen. Naar Duits recht hebben Dano en
kers in het hoofdgeding aanspraak kunnen
toekenning van dergelijke uitkeringen aan
Elisabeta Dano vs. Jobcenter Leipzig
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
3147
Rechtspraak
economisch niet-actieve burgers van de Unie
Hoge Raad (civiele kamer)
(BW art. 6:74, 7:658 lid 1, 2 en 4; Rv art. 25;
afhankelijk wordt gesteld van het vereiste dat
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. G.C.C.
Arbowet art. 5 lid 1)
deze burgers voldoen aan de voorwaarden
Lewin, lid van het Gemeenschappelijk Hof
om een recht op verblijf in het gastland te
van Justitie van het Caribische deel van het
A (de werknemer), adv. mr. P. Kuipers, vs. B
genieten krachtens Richtlijn 2004/38.
Koninkrijk. De uitspraken zijn integraal in te
(de inlenende werkgever), adv. mrs. R.L.
Ten slotte gaat het Hof in op de toepasselijk-
zien op www.rechtspraak.nl.
Bakels en A. Van Staden ten Brink, en BTS
(de formele werkgever), niet verschenen.
heid van het EU-Grondrechtenhandvest. Het
Hof wijst er op dat artikel 51, lid 1, van het
Handvest bepaalt dat de bepalingen hiervan
2272
zijn gericht tot de lidstaten ‘uitsluitend wan-
Feiten en procesverloop
A was op grond van een uitzendovereen-
neer zij het recht van de Unie ten uitvoer
5 december 2014, nr. 13/03613
komst in dienst bij BTS. BTS heeft A ter
brengen’. In punt 41 van het arrest Brey heeft
(Mrs. E.J. Numann, A.H.T. Heisterkamp, C.E.
beschikking van B gesteld. In opdracht van B
het Hof bevestigd dat artikel 70 van Verorde-
Drion, M.V. Polak, T.H. Tanja-van den Broek;
heeft A als chauffeur tuinmachines getrans-
ning nr. 883/2004 niet ertoe strekt de materi-
A-G mr. G.R.B. van Peursem)
porteerd naar het bedrijf Boyal in Spanje.
ele voorwaarden voor een recht op die pres-
ECLI:NL:HR:2014:3519
Daar aangekomen is hij bij het lossen van de
taties te bepalen. Het staat aan de wetgever
tuinmachines in de aanhanger van de
van elke lidstaat om deze voorwaarden vast
Nadat een vrachtwagenchauffeur een
vrachtwagen gaan staan en klem komen te
te stellen. Voor zover die voorwaarden niet
vracht naar Spanje heeft vervoerd, loopt
zitten onder een lepel van een heftruck.
voortvloeien uit verordening 883/2004 of uit
hij bij het lossen letsel op. Het hof acht de
Hierdoor heeft hij teenletsel opgelopen. B en
Richtlijn 2004/38 noch uit andere handelin-
werkgever niet aansprakelijk, op de grond
BTS waren op grond van de geldende cao
gen van afgeleid Unierecht, en de lidstaten
dat deze de werknemer had geïnstrueerd
verplicht een ongevallenverzekering voor A
dus bevoegd zijn om de voorwaarden voor de
niet te lossen en niet te helpen bij het los-
af te sluiten.
toekenning van dergelijke prestaties te rege-
sen. HR: 1. Zorgplicht werkgever. De zorg-
In dit geding heeft A een verklaring voor
len, zijn zij dit ook om de omvang van de
plicht van de werkgever bracht tevens mee
recht gevorderd dat B en BTS hoofdelijk aan-
door dit soort prestaties gewaarborgde socia-
dat hij veiligheidsschoenen diende te ver-
sprakelijk zijn voor de schade die A als gevolg
le bescherming te bepalen. Bij het vaststellen
strekken. Niet kon niet worden verlangd
van het ongeval heeft geleden. De kanton-
van de voorwaarden voor en de omvang van
dat de werkgever ook nog zou controleren
rechter heeft de vordering afgewezen. Het
de toekenning van de bijzondere, niet op pre-
of de werknemer deze schoenen in zijn
hof heeft het vonnis van de kantonrechter
mie- of bijdragebetaling berustende presta-
vrachtauto meenam indien hij niet
bekrachtigd. Het hof heeft geoordeeld dat B
ties geven de lidstaten bijgevolg geen uitvoe-
beschikte over aanwijzingen dat de werk-
en BTS aan hun zorgplicht hebben voldaan
ring aan het Unierecht. Derhalve is het Hof
nemer dit placht na te laten. Evenmin kon
door A voldoende duidelijk te instrueren om
niet bevoegd om de vierde vraag te beant-
worden verlangd dat de werkgever ervoor
niet zelf te lossen en ook niet bij het lossen
woorden.
zou zorgen dat toezicht op de naleving van
te helpen.
de veiligheidsinstructies werd gehouden
Conclusie
door een klant. Het hof is ten onrechte
Hoge Raad
Verordening 883/2004 moet in die zin wor-
niet ingegaan op de stellingen van de
Onderdeel 1 betoogt dat de zorgplicht van de
den uitgelegd dat ‘bijzondere, niet op premie-
werknemer dat geen risico-inventarisatie
werkgever ook meebracht dat A van veilig-
of bijdragebetaling berustende prestaties’ in
en -evaluatie is uitgevoerd, dat het ongeval
heidsschoenen werd voorzien. Bij de beoorde-
de zin van de artikelen 3, lid 3, en 70 van die
niet aan de arbeidsinspectie is gemeld en
ling van het onderdeel dient tot uitgangs-
verordening, binnen de werkingssfeer van
dat geen duidelijke veiligheidsinstructies
punt dat A de schade heeft geleden in de
artikel 4 daarvan vallen.
zijn gegeven. Het hof heeft miskend dat
uitoefening van zijn werkzaamheden. Uit art.
Artikel 24, lid 1, van Richtlijn 2004/38/EG,
het verwijt dat de werkgever heeft nagela-
7:658 lid 2 BW volgt dat BTS daarvoor aan-
gelezen in samenhang met artikel 7, lid 1,
ten een ongevallenverzekering af te slui-
sprakelijk is, tenzij – voor zover in cassatie
sub b, daarvan, en artikel 4 van Verordening
ten, dient te worden aangemerkt als een
van belang – BTS aantoont dat zij aan haar in
nr. 883/2004 verzetten zich niet tegen de
zelfstandig verwijt. 2. Ambtshalve aanvul-
art. 7:658 lid 1 BW bedoelde zorgplicht heeft
regeling van een lidstaat op grond waarvan
ling van rechtsgronden. De feitelijke
voldaan. Ingevolge art. 7:658 lid 4 BW geldt
onderdanen van andere lidstaten zijn uitge-
grondslag van de vordering ter zake van
hetzelfde voor B. De in art. 7:658 lid 1 BW
sloten van het recht op bepaalde ‘bijzondere,
het verwijt dat de werkgever in strijd met
bedoelde zorgplicht verplicht de werkgever
niet op premie- of bijdragebetaling berusten-
de cao heeft nagelaten een ongevallenver-
niet alleen om aanwijzingen te verstrekken
de prestaties’ in de zin van artikel 70, lid 2,
zekering af te sluiten, had het hof aanlei-
om zoveel mogelijk te voorkomen dat de
van verordening nr. 883/2004, terwijl deze
ding moeten geven deze vordering, onder
werknemer schade lijdt, maar ook om daar-
prestaties wel worden toegekend aan de
aanvulling van rechtsgronden, mede te
toe de geëigende veiligheidsmaatregelen te
onderdanen van het gastland die zich in
beoordelen op basis van art. 6:74 BW (toe-
treffen. Bij de beantwoording van de vraag of
dezelfde situatie bevinden, voor zover deze
rekenbare tekortkoming). De omstandig-
de werkgever aan zijn zorgplicht heeft vol-
onderdanen van andere lidstaten in het gast-
heid dat het hof de aanvulling door de
daan, moet in aanmerking worden genomen
land geen verblijfsrecht genieten krachtens
werknemer van de grondslag van de vorde-
dat met de zorgplicht van de werkgever wel-
Richtlijn 2004/38.
ring met art. 6:74 BW buiten beschouwing
iswaar niet wordt beoogd een absolute waar-
Het Hof van Justitie van de Europese Unie is
heeft gelaten, laat onverlet dat het hof
borg te scheppen voor de bescherming van
niet bevoegd om de vraag betreffende de uit-
ambtshalve had moeten onderzoeken of
de werknemer tegen het gevaar van arbeids-
leg van het EU-Grondrechtenhandvest te
art. 6:74 BW op het vaststaande feitencom-
ongevallen, maar dat gelet op de ruime strek-
beantwoorden.
plex van toepassing is.
king van de zorgplicht niet snel mag worden
aangenomen dat de werkgever daaraan heeft
3148
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
Rechtspraak
voldaan en bijgevolg niet aansprakelijk is
Onderdeel 2 klaagt dat gebrekkig toezicht is
strekking, en ook deze stellingen van A zijn
voor door de werknemer in de uitoefening
gehouden op de aanwezigheid van veilig-
van belang bij de beoordeling of die is nage-
van zijn werkzaamheden geleden schade. Art.
heidsschoenen en op de naleving van veilig-
leefd. Het hof is ten onrechte niet op die stel-
7:658 BW vergt immers een hoog veiligheids-
heidsinstructies. Het onderdeel kan niet tot
lingen ingegaan.
niveau van de betrokken werkruimte, werk-
cassatie leiden, nu het in het onderhavige
Onderdeel 4 klaagt terecht dat het hof heeft
tuigen, gereedschappen en kleding alsmede
geval uitgaat van een te hoge zorgplicht voor
miskend dat het verwijt dat B en BTS in strijd
van de organisatie van de werkzaamheden,
de werkgever. Van BTS of B kon niet worden
met de van toepassing zijnde cao hebben
en vereist dat de werkgever het op de
verlangd dat zij, indien zij veiligheidsschoe-
nagelaten om ten behoeve van A een onge-
omstandigheden van het geval toegesneden
nen aan A hadden verstrekt, ook nog zouden
vallenverzekering af te sluiten, dient te wor-
toezicht houdt op behoorlijke naleving van
controleren of A deze schoenen in zijn
den aangemerkt als een zelfstandig verwijt
de door hem gegeven instructies (vgl. HR 11
vrachtauto meenam indien zij niet beschik-
naast het verwijt dat zij de uit art. 7:658 BW
november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR5223, NJ
ten over aanwijzingen dat A dit placht na te
voortvloeiende zorgplicht niet zijn nageko-
2011/598 (De Rooyse Wissel vs. Hagens)).
laten. Voorts stond de plaats waar de werk-
men. De ongegrondheid van het als eerste
Indien de plaats waar de werkzaamheden
zaamheden werden verricht eraan in de weg
vermelde verwijt vloeit dus niet reeds voort
worden verricht eraan in de weg staat dat de
dat BTS en B direct toezicht hielden op de
uit de ongegrondheid van het tweede. Ook
werkgever direct toezicht houdt op de nale-
naleving van de door hen gegeven veilig-
betoogt het onderdeel terecht dat de feitelij-
ving van de door hem gegeven instructies,
heidsinstructies. Niet kon van BTS en B wor-
ke grondslag van de vordering van A het hof
dient deze zo nodig aanvullende veiligheids-
den verlangd dat zij ervoor zouden zorgen
aanleiding had moeten geven deze vorde-
maatregelen te treffen. Het antwoord op de
dat toezicht op die naleving werd gehouden
ring, onder aanvulling van rechtsgronden,
vraag welke maatregelen de werkgever dient
door een klant (zoals in dit geval Boyal was).
mede te beoordelen op basis van art. 6:74 BW.
te treffen, is afhankelijk van de omstandighe-
Onderdeel 3 betoogt dat het hof heeft mis-
Weliswaar heeft het hof het bezwaar van B en
den van het geval, waaronder de aard van de
kend dat het op de weg van B en BTS ligt om
BTS tegen de aanvulling door A van de
werkzaamheden, de kans dat zich een onge-
te stellen en bij betwisting aannemelijk te
grondslag van de vordering met art. 6:74 BW
val zal voordoen, de ernst die de gevolgen
maken dat zij aan hun zorgplicht hebben
gehonoreerd en die aanvulling op die grond
van een ongeval kunnen hebben en de mate
voldaan. Het onderdeel faalt voor zover het
buiten beschouwing gelaten, maar dat laat
van de bezwaarlijkheid van de te nemen vei-
klaagt dat het oordeel van het hof getuigt
onverlet dat het hof, gelet op art. 25 Rv,
ligheidsmaatregelen. Niet valt in te zien dat
van een onjuiste rechtsopvatting omtrent de
ambtshalve had moeten onderzoeken of art.
de omstandigheid dat A was geïnstrueerd
stelplicht en bewijslast. In het tussenarrest
6:74 BW op het vaststaande feitencomplex
om de lading niet zelf te lossen, afdoet aan
overweegt het hof dat de stelplicht en bewijs-
van toepassing is.
de zorgplicht van BTS en B om geëigende
last betreffende het nakomen van de zorg-
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
veiligheidsmaatregelen te treffen. Niet steeds
plicht rusten op de werkgever en dat BTS en
komstig de conclusie van de A-G.
zal voor een chauffeur goed te bepalen zijn
B gemotiveerd hebben gesteld dat zij aan
De A-G bespreekt onder 2.3 en 2.4 de aanspra-
of een handeling moet worden gerekend tot
hun zorgplicht hebben voldaan. In het eind-
kelijkheid van de werkgever voor schade die
het lossen van de lading. Indien de aanlei-
arrest grijpt het hof hierop terug door te
de werknemer lijdt in de uitoefening van zijn
ding tot het voorval is geweest dat A het zeil-
overwegen dat het hof B en BTS heeft toege-
werkzaamheden. Hij acht de klacht over
doek van de vrachtwagen ging losmaken
laten te bewijzen dat zij hebben voldaan aan
ambtshalve aanvulling van rechtsgronden
omdat het dreigde te worden beschadigd,
hun zorgplicht. Het onderdeel faalt eveneens
ongegrond (2.17).
zoals hij als getuige heeft verklaard, behoef-
voor zover het ervan uitgaat dat aan de stel-
de voor hem niet duidelijk te zijn of dit als
plicht bijzondere eisen worden gesteld. De
‘lossen’ moest worden aangemerkt. Boven-
hoge eisen die in HR 11 november 2011,
dien dienden BTS en B ermee rekening te
ECLI:NL:HR:2011:BR5223, NJ 2011/598 (De
houden dat werknemers wel eens nalaten de
Rooyse Wissel vs. Hagens) werden gesteld aan
5 december 2014, nr. 13/04455
voorzichtigheid in acht te nemen die ter
de stelplicht van de werkgever werden in die
(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-
voorkoming van ongelukken geraden is (vgl.
zaak gerechtvaardigd door bijzondere
Spapens, C.E. Drion, M.V. Polak, T.H. Tanja-
HR 7 december 2012,
omstandigheden van het geval, die zich in
van den Broek; A-G mr. J. Wuisman)
ECLI:NL:HR:2012:BX7590, NJ 2013/11 (Giraldo
het onderhavige geval niet voordoen. Anders
ECLI:NL:HR:2014:3531
vs. Daltra)). In cassatie moet veronderstellen-
dan in de zaak die leidde tot het arrest van
derwijs ervan worden uitgegaan dat B en BTS
11 november 2011, gaat het hier niet het om
Beschermingsbewind. Beheer. NVL heeft als
geen veiligheidsschoenen aan A hebben ver-
een ongeval dat voortvloeit uit een gevaar-
beschermingsbewindvoerder van D namens
strekt en dat dergelijke schoenen hadden
zettende situatie die rechtstreeks verband
deze een schenking van € 1,3 miljoen aan-
kunnen bijdragen aan voorkoming of beper-
houdt met en inherent is aan de uitoefening
vaard. Daarbij is een stichting opgericht,
king van het letsel. Hiervan uitgaande
van de werkzaamheden van A waaraan hij
die het geschonken bedrag is gaan beheren.
getuigt het oordeel van het hof van een
zich vanwege zijn specifieke functie niet kon
In dit geding spreekt D, vertegenwoordigd
onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel houdt
onttrekken. De motiveringsklacht wordt
door haar opvolgend bewindvoerder, NVL
immers in dat B en BTS reeds aan hun uit
evenwel terecht voorgedragen. In hoger
aan wegens tekortschieten in de zorg van
art. 7:658 BW voortvloeiende zorgplicht heb-
beroep heeft A aangevoerd dat in strijd met
een goed bewindvoerder. HR: Het onder-
ben voldaan door A voldoende duidelijk te
art. 5 lid 1 Arbeidsomstandighedenwet geen
deel, dat is gebaseerd op het uitgangspunt
instrueren om niet zelf te lossen en ook niet
risico-inventarisatie en -evaluatie is uitge-
dat NVL als bewindvoerder het beheer voer-
bij het lossen te helpen. Gelet op hetgeen
voerd, dat het ongeval niet aan de arbeidsin-
de over het geschonken bedrag, mist feite-
hiervoor is overwogen, bracht die zorgplicht
spectie is gemeld en dat aan A geen duidelij-
lijke grondslag.
echter tevens mee dat zij veiligheidsschoe-
ke veiligheidsinstructies zijn gegeven. De
nen aan A dienden te verstrekken.
zorgplicht van de werkgever heeft een ruime
2273
(BW 1:431, 1:438 lid 1)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
3149
Rechtspraak
D (de dochter), adv. mr. A.C. van Schaick, vs.
stichting S is toevertrouwd, onverlet laat dat
A (de grondeigenaar), adv. mr. M.W.
NVL (de gewezen bewindvoerder van D), adv.
het de taak van NVL als bewindvoerder was
Scheltema, vs. de gemeente Reusel-De Mier-
mr. K. Teuben.
om erop toe te zien dat de stichting S het ver-
den, adv. mr. J.A.M.A. Sluysmans.
mogen beheerde met inachtneming van het-
Feiten en procesverloop
geen het beschermingsbewind vereiste (2.2.2).
Feiten en procesverloop
Een bewind als bedoeld in art. 1:431 BW is
Onder 2.3-2.3.5 bespreekt hij het bescher-
A was in 2000 eigenaar van een achter zijn
ingesteld over het vermogen van D. Tot 2007
mingsbewind bij meerderjarigen.
woning gelegen terrein. Op 2 april 2001 heeft
was NVL bewindvoerder. Daarna was B opvolgend bewindvoerder. M is de moeder van D.
M heeft in 2000 een deel van haar vermogen
de gemeenteraad een ontwerp bestemmings-
2274
overgedragen aan de Stichting Particulier
plan vastgesteld op grond waarvan het terrein voor woningbouw is bestemd. Op 1
maart 2001 hebben de gemeente en A een
Fonds Bosduin, gevestigd op Curaçao (de SPF).
5 december 2014, nr. 13/05427
exploitatieovereenkomst gesloten, waarin A
In 2004 heeft de kantonrechter NVL gemach-
(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-
zich heeft verplicht een exploitatiebijdrage
tigd om namens D een schenking van de SPF
Spapens, G. de Groot, M.V. Polak, T.H. Tanja-
van ƒ 482.322 te betalen. Op 17 december
te aanvaarden. NVL heeft vervolgens bij nota-
van den Broek; A-G mr. J. Spier)
2001 heeft de gemeente een voorbereidings-
riële akte van 22 november 2004 deze schen-
ECLI:NL:HR:2014:3532
besluit tot planwijziging genomen. Ten
king van € 1,3 miljoen aanvaard in haar hoe-
onrechte is daarin het bouwperceel van A
danigheid van bewindvoerder van D.
De gemeente sluit met een grondeigenaar
(waarop al een bouwbestemming rustte)
Eveneens op 22 november 2004 heeft de SPF
een exploitatieovereenkomst die in strijd is
meegenomen. Op 16 december 2001 heeft A
de stichting S opgericht. Vanaf 2004 heeft de
met de exploitatieverordening. Voorts
de gemeente aansprakelijk gesteld voor scha-
stichting S betalingen gedaan aan M.
neemt de gemeente een voorbereidingsbe-
de door beperkingen, belemmeringen en ver-
In dit geding heeft D, vertegenwoordigd door
sluit die ten onrechte mede betrekking
tragingen als gevolg van het voorbereidings-
haar opvolgend bewindvoerder B, gevorderd
heeft op het perceel van de grondeigenaar.
besluit. In 2004 heeft de ABRvS het
dat NVL wordt veroordeeld tot schadevergoe-
De gemeente vordert van de grondeigenaar
voorbereidingsbesluit herroepen voor zover
ding, op de grond dat NVL is tekortgeschoten
een vergoeding voor de aanleg van voorzie-
dit het bouwperceel van A betrof.
in de zorg van een goed bewindvoerder. De
ningen van openbaar nut. De grondeige-
In dit geding heeft de gemeente in conventie
rechtbank heeft de vordering toegewezen.
naar vordert in reconventie schadevergoe-
betaling gevorderd van € 260.458 op grond
Het hof heeft de vordering alsnog afgewezen.
ding wegens het onrechtmatige
van primair de exploitatieovereenkomst, sub-
voorbereidingsbesluit. HR: 1. Openbare
sidiair art. 6:210 BW. A heeft in reconventie
Hoge Raad
orde. Nietigheid. Een overeenkomst waarin
schadevergoeding gevorderd. De rechtbank
Onderdeel 1 is gericht tegen de overweging
een gemeente een financiële bijdrage tot
heeft de vorderingen over en weer gedeeltelijk
van het hof dat het verwijt dat NVL mede
verhaal van exploitatiekosten bedingt en
toe- en gedeeltelijk afgewezen. Het hof heeft
verantwoordelijkheid draagt voor het feit dat
waarin de bepalingen van de exploitatie-
alsnog de vordering van de gemeente vrijwel
de stichting S in haar beheerstaak jegens D is
verordening niet in acht zijn genomen, is
geheel toegewezen en die van A afgewezen.
tekortgeschoten, ongegrond is. Het onderdeel
nietig wegens strijd met de openbare orde.
is gebaseerd op het uitgangspunt dat NVL als
2. Prestatie. Waarde. Indien de gemeente
Hoge Raad
bewindvoerder het beheer voerde over het
een exploitatievergoeding heeft bedongen
Onderdeel 1 betoogt dat indien in een
door M geschonken bedrag. Dit uitgangspunt
zonder toereikende basis in de toepasselij-
exploitatieovereenkomst de bepalingen van
stemt overeen met het door (B namens) D in
ke exploitatieverordening, kan de gemeente
de exploitatieverordening niet in acht zijn
dit geding steeds ingenomen standpunt dat
slechts aanspraak maken op het laagste van
genomen, de overeenkomst nietig is. Het
het door M geschonken bedrag tot het ver-
de bedragen die voortvloeien uit respectie-
onderdeel is gegrond. Ingevolge art. 9.1.17
mogen van D is gaan behoren, en dus niet
velijk de toepassing van de exploitatiever-
Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening is in
tot het vermogen van de stichting S. Het hof
ordening en de marktwaarde. De gemeente
deze zaak (het inmiddels vervallen) art. 42
heeft echter - in cassatie onbestreden - over-
dient haar vordering zodanig toe te lichten
van de Wet op de Ruimtelijke Ordening
wogen dat NVL ervan mocht uitgaan dat het
en te onderbouwen dat het voor de weder-
(WRO) van toepassing. Art. 42 (oud) WRO
de bedoeling van M was dat het geschonken
partij redelijkerwijs mogelijk is daartegen
strekt ertoe de rechtszekerheid voor grondei-
bedrag door de stichting S zou worden
verweer te voeren. 3. Schadebeperkings-
genaren te verhogen. Deze strekking brengt
beheerd en dat de kantonrechter daartegen
plicht. Indien zowel de benadeelde als de
mee dat een overeenkomst waarin een
geen bezwaar had. Het heeft, daarop voort-
vergoedingsplichtige het in de hand heeft
gemeente een financiële bijdrage tot verhaal
bouwend, – eveneens in cassatie onbestre-
de schade te beperken, hangt het van de
van exploitatiekosten bedingt en waarin de
den – tot uitgangspunt van zijn beoordeling
omstandigheden van het geval af of en in
bepalingen van de toepasselijke exploitatie-
genomen dat de stichting S de geschonken
hoeverre de vergoedingsplichtige aan de
verordening niet in acht zijn genomen, nietig
gelden beheerde. Dat uitgangspunt bracht
benadeelde kan tegenwerpen dat deze de
is wegens strijd met de openbare orde (HR 6
mee dat het beheer van het betrokken ver-
schade niet heeft beperkt. Daarbij valt in
januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AT9056, NJ
mogen niet tot de taak van NVL als bewind-
aanmerking te nemen dat het aan het han-
2006/301 (Beuningen vs. Blankenburg)).
voerder behoorde.
delen of nalaten van de vergoedingsplichti-
Onderdeel 2 is gericht tegen de wijze waarop
Het onderdeel mist dus feitelijke grondslag,
ge is te wijten dat de benadeelde in de situ-
het hof het bedrag heeft bepaald dat A op de
zodat het niet tot cassatie kan leiden.
atie is komen te verkeren die tot
voet van art. 6:210 lid 2 BW dient te betalen.
Volgt verwerping.
schadebeperking noodzaakt.
Bij de beoordeling van de klachten wordt het
De A-G concludeert tot vernietiging en verwij-
volgende vooropgesteld. Indien een exploita-
zing. Hij meent dat de omstandigheid dat het
(WRO (oud) art. 42; BW art. 3:40 lid 1, 6:101,
tieovereenkomst nietig is en de gemeente
beheer van het geschonken vermogen aan de
6:210)
reeds geheel of ten dele heeft voldaan aan
3150
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
Rechtspraak
haar daarin bedoelde verplichtingen, is deze
wen dat het voor de wederpartij
of nalaten van de vergoedingsplichtige is te
prestatie onverschuldigd verricht. Bestond de
redelijkerwijs mogelijk is daartegen verweer
wijten dat de benadeelde in de situatie is
prestatie niet in het geven van een goed, dan
te voeren. Gelet op hetgeen hiervoor is over-
komen te verkeren die tot schadebeperking
heeft de gemeente in beginsel recht op onge-
wogen, dient zij daarom te stellen en met
noodzaakt. A heeft in hoger beroep, onder
daanmaking daarvan. Wanneer de aard van
bescheiden te onderbouwen welke voorzie-
overlegging van schriftelijke verklaringen
de prestatie uitsluit dat zij ongedaan wordt
ningen van openbaar nut specifiek met
van potentiële kopers, aangevoerd dat het
gemaakt, treedt, voor zover dit redelijk is, ver-
betrekking tot het desbetreffende perceel
voorbereidingsbesluit tot gevolg had dat
goeding van de waarde van de prestatie op
zijn getroffen, en welke kosten daaraan voor
bouwaanvragen werden aangehouden en dat
het ogenblik van ontvangst daarvoor in de
haar waren verbonden. In een geval als het
potentiële kopers werden afgeschrikt. Verder
plaats, indien de ontvanger door de prestatie
onderhavige, waarin de gemeente de gemid-
heeft A betoogd dat uit de brieven waaraan
is verrijkt, indien het aan hem is toe te reke-
delde kosten per vierkante meter van de door
de gemeente refereert geen onvoorwaardelij-
nen dat de prestatie is verricht, of indien hij
haar verrichte prestatie heeft berekend met
ke medewerking tot het verlenen van een
erin had toegestemd een tegenprestatie te
betrekking tot een gebied waarvan het per-
bouwvergunning op de voet van art. 50 lid 4
verrichten (art. 6:210 lid 2 BW). De enkele
ceel deel uitmaakt, is daartoe in de regel
Woningwet kan worden afgeleid. Die stellin-
omstandigheid dat het de gemeente niet vrij-
onvoldoende dat de gemeente gegevens in
gen komen erop neer dat de gemeente op
stond een tegenprestatie te bedingen voor de
het geding brengt waaruit die kosten met
haar beurt ook niet aan haar schadebeper-
door haar verrichte prestatie, brengt niet
betrekking tot dat hele gebied blijken. Daar-
kingsplicht heeft voldaan. In het licht van
mee dat de waarde van die prestatie op nihil
naast dient de gemeente aanknopingspunten
hetgeen hiervoor is overwogen klaagt het
dient te worden gesteld. In beginsel is de
te verschaffen aan de hand waarvan kan wor-
onderdeel terecht dat het hof hetzij is uitge-
waarde van de prestatie als bedoeld in art.
den beoordeeld of zij aldus een bedrag vor-
gaan van een onjuiste rechtsopvatting, hetzij
6:210 lid 2 BW die, welke daaraan in het eco-
dert dat niet hoger is dan het bedrag van de
zijn oordeel onvoldoende heeft gemotiveerd,
nomisch verkeer wordt toegekend (vgl. Parl.
marktwaarde die de prestatie voor het
omdat het niet zonder de juistheid van deze
Gesch. Boek 6, p. 818-819), hierna te noemen
betrokken perceel heeft. In het licht van het
stellingen te onderzoeken, heeft kunnen oor-
‘de marktwaarde’. In HR 12 december 2003,
voorgaande is onderdeel 2 gegrond. Nu de
delen dat de schade van A, indien daarvan
ECLI:NL:HR:2003:AL8443, NJ 2005/431 (Poly-
door de gemeente in het geding gebrachte
sprake is, in overwegende mate het gevolg is
project vs. Warmond) is geoordeeld dat de
berekeningen niet voldoen aan de hiervoor
van zijn eigen gedragingen en voor zijn reke-
waardering van de prestatie van de gemeente
omschreven eisen en A een daarop gericht
ning dient te blijven.
in een geval als het onderhavige behoort te
verweer heeft gevoerd, heeft het hof, door te
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
geschieden op de grondslag van hetgeen
oordelen dat de gemeente aannemelijk heeft
komstig de conclusie van de A-G.
voor de gemeente wel geoorloofd zou zijn
gemaakt op welke tegenprestatie zij aan-
De A-G bespreekt de nietigheid wegens strijd
geweest als tegenprestatie te bedingen voor
spraak kan maken, blijk gegeven van een
met de openbare orde onder 3.2.2, de waarde-
haar prestatie en dat dus onderzocht moet
onjuiste rechtsopvatting.
ring van de prestatie in de zin van art. 6:210
worden of de exploitatieverordening een
Onderdeel 3 is gericht tegen de afwijzing van
lid 2 BW onder 3.5-3.10.2 en de schadebeper-
grondslag biedt voor het bedingen door de
de vordering van A tot vergoeding van de
kingsplicht onder 3.29-3.43.
gemeente van zodanige tegenprestatie en, zo
schade die hij stelt te hebben geleden als
ja, in hoeverre. Het arrest vermeldt niet
gevolg van het voorbereidingsbesluit. Het hof
– omdat dit in cassatie niet aan de orde was
heeft die afwijzing gegrond op zijn oordeel
gesteld – dat uit art. 6:210 lid 2 BW voort-
dat de eventuele schade in overwegende
vloeit dat de vordering van de gemeente in
mate het gevolg is van eigen gedragingen
5 december 2014, nr. 14/01847
ieder geval niet toewijsbaar is tot een hoger
van A en dat deze schade naar billijkheid
(Mrs. E.J. Numann, C.A. Streefkerk, G.
bedrag dan de marktwaarde van de prestatie
voor zijn rekening dient te blijven. Het
Snijders, G. de Groot, T.H. Tanja-van den
ten tijde van de ontvangst daarvan en dat de
onderdeel betoogt dat bij het uitgangspunt
Broek; A-G mr. F.F. Langemeijer)
toewijsbaarheid van de vordering dus ook in
dat zowel de gemeente als A schadebeper-
ECLI:NL:HR:2014:3535
zoverre begrensd is. Een vordering als
kende maatregelen hadden kunnen nemen,
bedoeld in deze bepaling vindt - ook in de
het op de weg van de gemeente lag deze
Toegang tot de rechter. Minderjarige. Een
twee laatste in het artikellid genoemde geval-
maatregelen te nemen. Bij de beoordeling
effectieve uitoefening van het recht van
len - haar rechtvaardiging in de wenselijk-
van dit betoog wordt het volgende vooropge-
een oordeelsbekwame minderjarige om in
heid dat ongerechtvaardigde verrijking wordt
steld. In geval van een wettelijke verplichting
een hem of haar betreffende procedure zijn
tegengegaan; in gevallen als hier bedoeld:
tot schadevergoeding, is de benadeelde
of haar zienswijze kenbaar te maken, kan
van de wederpartij van de gemeente. Indien
gehouden om de schade te beperken voor
meebrengen dat hij of zij geïnformeerd
de gemeente een exploitatievergoeding heeft
zover dit redelijkerwijze van hem kan worden
dient te zijn over de inhoud van de geding-
bedongen zonder toereikende basis in de toe-
verlangd. Indien hij daaraan niet voldoet kan
stukken. Behoudens bijzondere wettelijke
passelijke exploitatieverordening, kan de
dit tot gevolg hebben dat de vergoedings-
bepalingen dient hij of zij zich daarvoor te
gemeente dus slechts aanspraak maken op
plicht op de voet van art. 6:101 BW wordt
wenden tot zijn of haar wettelijk
het laagste van de bedragen die voortvloeien
verminderd. Indien zowel de benadeelde als
vertegenwoordiger(s). Voorts kan hij of zij
uit respectievelijk de toepassing van de
de vergoedingsplichtige het in de hand heeft
de rechter verzoeken een bijzondere curator
exploitatieverordening en de marktwaarde.
de schade te beperken, hangt het van de
te benoemen. Met die mogelijkheid is het
Het is aan de gemeente om in het kader van
omstandigheden van het geval af of en in
recht op toegang tot de rechter voldoende
een vordering op de voet van art. 6:210 lid 2
hoeverre de vergoedingsplichtige aan de
gewaarborgd, aangezien ervan kan worden
BW de waarde van haar prestatie aanneme-
benadeelde kan tegenwerpen dat deze de
uitgegaan dat die mogelijkheid effectief
lijk te maken. De gemeente dient haar vorde-
schade niet heeft beperkt. Daarbij valt in aan-
kan worden benut.
ring zodanig toe te lichten en te onderbou-
merking te nemen dat het aan het handelen
2275
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
3151
Rechtspraak
(IVRK art. 12; EVRM art. 6; Rv art. 290, 798,
BW). Hoewel de processuele positie van min-
het voorgaande falen de onderdelen. Een
809, 811 lid 1, aanhef en onder d; BW art.
derjarigen in de afgelopen jaren herhaalde-
effectieve uitoefening van het recht van een
1:245 lid 4, 1:250)
lijk ter discussie is gesteld, heeft de wetgever
oordeelsbekwame minderjarige om in een
tot dusverre geen aanleiding gezien daarin
hem of haar betreffende procedure zijn of
De moeder als wettelijke vertegenwoordiger
wijziging te brengen (vgl. Kamerstukken II
haar zienswijze kenbaar te maken, kan mee-
van de minderjarige, adv. mr. H.J.W. Alt, vs.
1991/92, 22487, 3, p. 7, en Kamerstukken II
brengen dat hij of zij geïnformeerd dient te
de vader, niet verschenen.
2003/04, 29200 VI, 116, p. 3). Het procedure-
zijn over de inhoud van de gedingstukken.
voorschrift van art. 809 Rv betreffende de
Ingeval de minderjarige niet ingevolge een
Feiten en procesverloop
gelegenheid voor minderjarigen om hun
bijzondere wettelijke bepaling procesbe-
Uit het huwelijk tussen de moeder en de
mening kenbaar te maken aan de rechter,
kwaam is of een eigen recht is toegekend op
vader is in 2001 de minderjarige geboren. In
dient mede om uitvoering te geven aan art.
bepaalde stukken (vgl. art. 811 lid 1, aanhef
2011 is de echtscheiding uitgesproken.
12 van het Verdrag inzake de rechten van het
en onder d, Rv), dient hij of zij zich daarvoor
In dit geding heeft de vader de rechtbank
kind (IVRK). Het in art. 6 lid 1 EVRM voor een
te wenden tot zijn of haar wettelijk
verzocht de minderjarige onder toezicht te
ieder, dus ook voor minderjarigen, gewaar-
vertegenwoordiger(s). Indien een minderjari-
stellen. In 2013 heeft een advocaat namens
borgde recht op toegang tot de rechter
ge meent dat zijn of haar belang terzake door
de minderjarige, die toen elf jaar oud was,
brengt mee dat het recht om te worden
de wettelijk vertegenwoordiger(s) onvoldoen-
verzocht om toezending van een afschrift
gehoord effectief dient te kunnen worden
de wordt behartigd, kan hij of zij aan de rech-
van de gedingstukken. Dit verzoek is niet
uitgeoefend. Noch uit art. 6 lid 1 EVRM, noch
ter bij wie de procedure aanhangig is, verzoe-
ingewilligd. De rechtbank heeft de minderja-
uit art. 12 IVRK of enige andere, Nederland
ken een bijzondere curator te benoemen. Met
rige onder toezicht gesteld. De minderjarige,
bindende internationale regeling, vloeit
die mogelijkheid is het in art. 6 lid 1 EVRM
vertegenwoordigd door haar moeder, heeft
voort dat van een effectieve uitoefening van
en art. 12 IVRK verankerde recht op toegang
hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de
bedoeld recht slechts sprake kan zijn indien
tot de rechter voldoende gewaarborgd, mits
beschikking van de rechtbank bekrachtigd.
de minderjarige zonder tussenkomst van een
die mogelijkheid effectief kan worden benut.
(wettelijk) vertegenwoordiger kennis kan
Mede gelet op hetgeen hiervoor is overwo-
Hoge Raad
nemen van alle gedingstukken in de proce-
gen, kan van dit laatste worden uitgegaan.
De onderdelen betogen dat de minderjarige
dure waarin hij of zij wordt gehoord. In
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
recht heeft op afschrift van de in art. 290 Rv
beginsel zullen de belangen van een minder-
sie van de A-G.
bedoelde gedingstukken en dat het recht om
jarige in een procedure voldoende behartigd
De A-G bespreekt het begrip belanghebbende
te worden gehoord niet effectief kan worden
kunnen worden door zijn wettelijk
in 2.2-2.5, de processuele positie van minder-
uitgeoefend zonder de mogelijkheid over het
vertegenwoordiger(s). Dat kan anders zijn
jarigen in 2.12-2.14 en de relevante verdrags-
gehele dossier te beschikken. Bij de beoorde-
indien de belangen van de minderjarige en
bepalingen in 2.22-2.24.
ling van dit betoog wordt het volgende voor-
die van de wettelijk vertegenwoordiger(s)
opgesteld. Art. 290 lid 1 Rv bepaalt dat de
niet gelijklopen. Die situatie kan zich in het
verzoeker en iedere belanghebbende recht
bijzonder voordoen in gevallen waarin de
hebben op inzage en afschrift van het ver-
verzorging en opvoeding van de minderjari-
zoekschrift, de verweerschriften, de op de
ge in het geding is. Er is voor gekozen voor
5 december 2014, nr. 14/03149
zaak betrekking hebbende bescheiden en de
dat geval het recht op toegang tot de rechter
(Mrs. F.B. Bakels, C.A. Streefkerk, A.H.T.
processen-verbaal. Ingevolge art. 798 lid 1 Rv
van minderjarigen te waarborgen door de
Heisterkamp, C.E. Drion. G. de Groot;
moet in zaken betreffende het personen- en
mogelijkheid van benoeming van een bijzon-
A-G mr. E.M. Wesseling-van Gent)
familierecht (anders dan scheidingszaken)
dere curator. Ingevolge art. 1:250 BW kan de
ECLI:NL:HR:2014:3536
onder ‘belanghebbende’ worden verstaan:
rechter overgaan tot benoeming van een bij-
degene op wiens rechten of verplichtingen
zondere curator. De minderjarige kan ook
Prejudiciële vraag. Doorbrekingsjurispru-
de zaak rechtstreeks betrekking heeft. In der-
zelf om benoeming van een bijzondere cura-
dentie. Herroeping. HR: Indien ondanks
gelijke zaken moet ook het begrip ‘belang-
tor verzoeken (HR 4 februari 2005,
een wettelijk appelverbod hoger beroep is
hebbende’ in art. 290 Rv in die zin worden
ECLI:NL:HR:2005:AR4850, NJ 2005/422 (W. vs.
ingesteld met een beroep op een doorbre-
begrepen (Kamerstukken II 1991/92, 22487, 3,
William Schrikker Stichting)). Opmerking ver-
kingsgrond en het beroep op de doorbre-
p. 8). In alle familierechtelijke zaken de min-
dient dat de Kinderombudsman in zijn in
kingsgrond is verworpen, dient de vorde-
derjarige betreffend dient de minderjarige te
2012 uitgebrachte rapport ‘De bijzondere
ring tot herroeping te worden gebracht
worden beschouwd als belanghebbende in de
curator, een lot uit de loterij?’ zijn zorg heeft
voor de rechter in eerste aanleg.
zin van art. 798 Rv (vgl. HR 12 september
geuit over de effectiviteit van de mogelijk-
2014, ECLI:NL:HR:2014:2665, NJ 2014/482 (W.
heid tot benoeming van een bijzondere cura-
vs. Bureau Jeugdzorg)). Dat brengt echter niet
tor. Daarbij heeft de Kinderombudsman een
zonder meer mee dat de minderjarige de
aantal aanbevelingen gedaan. De staatssecre-
A (de werknemer), niet verschenen, vs. TSB
door de wetgever aan belanghebbenden toe-
taris van Veiligheid en Justitie heeft bij brief
(de werkgever), adv. mr. M. Ynzonides.
gekende processuele bevoegdheden zonder
van 16 oktober 2012 laten weten dat hij de
tussenkomst van een wettelijk vertegenwoor-
aanbevelingen zal opvolgen (Kamerstukken II
Feiten en procesverloop
diger of een daartoe benoemde bijzondere
2012/13, 31753, 56). Voorts is een door het
De kantonrechter heeft de arbeidsovereen-
curator kan uitoefenen. Minderjarigen zijn
Landelijk Overleg Vakinhoud Familie- en
komst tussen A en TSB ontbonden zonder
immers op grond van de wet - behoudens in
Jeugdrecht rechtbanken en hoven opgestelde
een ontslagvergoeding aan A toe te kennen.
enkele uitdrukkelijk in de wet geregelde
richtlijn over art. 1:250 BW tot stand geko-
A heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft
gevallen die in dit geding niet aan de orde
men (‘Werkproces benoeming bijzondere
dit verworpen op de grond dat A onvoldoen-
zijn - niet procesbekwaam (art. 1:245 lid 4
curator o.g.v. art. 1:250 BW’). In het licht van
de heeft onderbouwd dat het beginsel van
3152
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
2276
(Rv art. 382, 384, 392; BW 7:685 lid 11)
Rechtspraak
hoor en wederhoor is geschonden.
2277
denteel verzoek gedaan worden tot het treffen van een voorlopige voorziening voor de
In dit geding heeft A het hof verzocht om de
beschikking van de kantonrechter en/of de
5 december 2014, nr. 14/04417
duur van het geding, overeenkomstig het-
beschikking van het hof te herroepen, het
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-
geen art. 223 Rv bepaalt voor dagvaardings-
geding te heropenen en alsnog een vergoe-
Spapens, C.A. Streefkerk, A.H.T. Heister-
procedure. Het verzoek om een voorlopige
ding toe te kennen. Het hof heeft aan de
kamp, G. Snijders)
voorziening kan worden gedaan bij verzoek-
Hoge Raad de prejudiciële vraag voorgelegd
ECLI:NL:HR:2014:3533
of verweerschrift in de hoofdzaak of bij een
afzonderlijk incidenteel verzoekschrift. Het is
of het dient te worden beschouwd als ‘de
rechter die in laatste feitelijke instantie over
Cassatie in het belang der wet. Verzoek-
in beginsel aan de rechter overgelaten of hij,
de zaak heeft geoordeeld’ als bedoeld in arti-
schriftprocedure. Voorlopige voorziening.
gelet op de inhoud van het verzoek, de belan-
kel 384 Rv.
HR: In een verzoekschriftprocedure kan een
gen van partijen en het belang van een doel-
incidenteel verzoek gedaan worden tot het
matige en voortvarende procesvoering, het
Hoge Raad
treffen van een voorlopige voorziening
verzoek aanstonds behandelt en beslist (vgl.
Volgens vaste rechtspraak kan een rechts-
voor de duur van het geding. Het kan
HR 2 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU8176,
middelenverbod, zoals dat van art. 7:685 lid
gedaan worden bij gedingstuk in de hoofd-
NJ 2012/158 (Bakker vs. ABN Amro)). Het ligt
11 BW, worden doorbroken indien de rechter
zaak of bij afzonderlijk incidenteel verzoek-
voor de hand dat indien een spoedeisend
buiten het toepassingsgebied van de desbe-
schrift. Het is in beginsel aan de rechter
belang bestaat bij een voorlopige voorzie-
treffende bepaling is getreden, deze ten
overgelaten of hij het verzoek aanstonds
ning, op het verzoek daartoe in de regel eerst
onrechte buiten toepassing heeft gelaten of
behandelt en beslist. Het ligt voor de hand
en vooraf wordt beslist. Overeenkomstig de
bij de behandeling van de zaak een zo funda-
dat indien een spoedeisend belang bestaat
art. 337 lid 1 en 401a lid 1 Rv kan van
menteel rechtsbeginsel heeft veronacht-
bij een voorlopige voorziening, op het ver-
beschikkingen waarbij een voorlopige voor-
zaamd dat niet meer kan worden gesproken
zoek daartoe in de regel eerst en vooraf
ziening wordt getroffen of geweigerd, in
van een eerlijke en onpartijdige behandeling
wordt beslist. Van beschikkingen waarbij
afwijking van de hoofdregel van art. 358 lid 1
van de zaak (zie onder meer HR 29 maart
een voorlopige voorziening wordt getroffen
Rv, hoger beroep onderscheidenlijk cassatie-
1985, ECLI:NL:HR:1985:AG4989, NJ 1986/242
of geweigerd, kan hoger beroep of cassatie-
beroep worden ingesteld voordat de eindbe-
(Enka vs. Dupont) in algemene zin en HR 1
beroep worden ingesteld voordat de eindbe-
schikking wordt gewezen.
april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2312, NJ
schikking wordt gegeven.
Volgt vernietiging in het belang der wet, met
2011/220 (Flynth vs. Stoffels) met betrekking
dien verstande dat de beslissing geen nadeel
tot art. 7:685 lid 11 BW). Voor de ontvanke-
(Rv art. 223, 261, 337 lid 1, 358 lid 1, 401a lid
toebrengt aan de rechten door partijen ver-
lijkheid van het hoger beroep volstaat dat
1, 821)
kregen.
een beroep wordt gedaan op een van deze
doorbrekingsgronden. Indien het beroep op
Procesverloop
een doorbrekingsgrond naar het oordeel van
De man is bij beschikking veroordeeld tot
Hoge Raad (strafkamer)
de appelrechter slaagt, beoordeelt hij vervol-
betaling van kinderalimentatie. Hij heeft wij-
Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr.
gens het geschil, voor zover aan zijn oordeel
ziging van de beschikking verzocht. De recht-
P.H.P.H.M.C. van Kempen, hoogleraar
onderworpen. Indien het beroep op de door-
bank heeft het verzoek afgewezen. De man
straf(proces)recht Radboud Universiteit Nij-
brekingsgrond faalt, wordt het hoger beroep
heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om
megen.
verworpen. In dat geval is de beoordeling in
bij wege van voorlopige voorziening de
hoger beroep beperkt gebleven tot de beoor-
beschikking te schorsen. Het hof heeft dit
deling van de (voor)vraag of sprake is van
verzoek afgewezen op de grond dat in de ver-
een doorbrekingsgrond. Als de beoordeling
zoekschriftprocedure geen plaats is voor het
in hoger beroep beperkt is gebleven tot een
treffen van een voorlopige voorziening. De
2 december 2014, nr. 12/04062
ontkennende beantwoording van de vraag of
P-G heeft een vordering tot cassatie in het
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, H.A.G.
zich een grond voor doorbreking van het
belang der wet ingesteld.
Splinter-van Kan, Y. Buruma, N. Jörg)
rechtsmiddelenverbod voordoet, heeft dat
2278
(Na conclusie van A-G G. Knigge, strekken-
rechtsmiddelenverbod belet dat het hof in
Hoge Raad
de tot vernietiging en tot terugwijzing
feitelijke instantie opnieuw over de zaak
De P-G voert aan dat art. 223 Rv zich leent
dan wel verwijzing; adv. mr. S.M. Diekstra,
heeft geoordeeld. In dat geval is het de rech-
voor overeenkomstige toepassing in de ver-
‘s-Gravenhage)
ter in eerste aanleg die in laatste feitelijke
zoekschriftprocedure. Deze klacht is terecht
ECLI:NL:HR:2014:3474
instantie over de zaak heeft geoordeeld in de
voorgesteld. De wet en de aard van de ver-
zin van art. 384 Rv.
zoekschriftprocedure zoals geregeld in art.
Overzichtsarrest aandachtspunten mede-
Volgt ontkennende beantwoording van de
261 e.v. Rv verzetten zich niet tegen overeen-
plegen, art. 47 Sr.
prejudiciële vraag, overeenkomstig de conclu-
komstige toepassing van art. 223 Rv op ver-
Maatstaven medeplegen: Voor medeplegen
sie van de A-G.
zoekschriftprocedures. Er zijn geen aanwij-
moet sprake zijn geweest ‘van een voldoen-
De A-G bespreekt het juridisch kader onder
zingen dat de wetgever, door alleen in zaken
de nauwe en bewuste samenwerking met
2.1-2.38, met een inhoudsopgave in 2.1. Zij
van echtscheiding en scheiding van tafel en
een ander of anderen’. Het accent ligt daar-
meent eveneens dat de appelrechter die heeft
bed voorlopige voorzieningen wettelijk te
bij op de samenwerking en minder op de
geoordeeld over de vraag of zich een doorbre-
regelen (art. 821-826 Rv), daarbuiten de
vraag wie welke feitelijke handelingen
kingsgrond voordoet, daarmee nog niet heeft
mogelijkheid van een voorlopige voorziening
heeft verricht. Verdachte’s intellectuele en/
geoordeeld over de zaak (2.39-2.40).
in de verzoekschriftprocedure heeft willen
of materiële bijdrage aan het delict moet
uitsluiten. Derhalve kan ook in andere geval-
van voldoende gewicht zijn. De Hoge Raad
len in een verzoekschriftprocedure een inci-
geeft aan waarom het relevant is medeple-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
3153
Rechtspraak
gen en medeplichtigheid van elkaar te
toebehorende aan [betrokkene 1] en/of
dagen voor de overval aan de medeverdach-
onderscheiden.
[betrokkene 2], en van wederrechtelijke toe-
ten [betrokkene 3] en [betrokkene 4] balle-
Bewijsmotivering medeplegen: Indien het
eigening heeft weggenomen een portemon-
tjespistolen geleverd die hij vanuit Turkije
tenlastegelegde medeplegen in de kern niet
nee (inhoudende een identiteitskaart en
had meegenomen. Deze [betrokkene 3] en
bestaat uit een gezamenlijke uitvoering,
meerdere (bank)passen en een mobiele tele-
[betrokkene 4] hebben daarop aan de ver-
maar uit medeplichtigheidachtige gedra-
foon (merk Sony Ericsson kleur zwart en
dachte verteld dat zij van plan waren om met
gingen (zoals verstrekken van inlichtingen,
i-meinummer [003]) en een simkaart toebe-
deze balletjespistolen iemand te gaan bero-
op de uitkijk staan, helpen bij vlucht), dient
horende aan [betrokkene 1] en/of [betrokke-
ven. In eerste instantie heeft verdachte
de rechter in geval van een bewezenverkla-
ne 2], gepleegd met het oogmerk om die dief-
gezegd dat hij hier niet aan mee wilde doen,
ring van medeplegen in de bewijsvoering
stal gemakkelijk te maken en aan zichzelf en
maar toen de medeverdachten zeiden dat hij
dat medeplegen nauwkeurig te motiveren.
aan zijn mededader(s) het bezit van het
alleen maar bij de scooters hoefde te blijven,
Daarbij kan de rechter rekening houden
gestolene te verzekeren, welke bedreiging
heeft hij met het plan ingestemd. Op de
met onder meer de intensiteit van de
met geweld hierin bestond dat zijn mede-
avond van de overval is de verdachte met zijn
samenwerking, de onderlinge taakverde-
daders: met hun arm naar voren gestoken en
mededaders rondjes gaan rijden, naar eigen
ling, de rol in de voorbereiding, de uitvoe-
daarin vasthebbende een op een vuurwapen
zeggen “om te kijken of er iemand was om te
ring of de afhandeling van het delict en het
gelijkend voorwerp, op die [betrokkene 2] is
beroven”. In de Haarlemmerhout zijn de ver-
belang van de rol van de verdachte, diens
afgelopen en met hun vuurwapen (het hof
dachten bij een bank gestopt waar de latere
aanwezigheid op belangrijke momenten en
begrijpt: hun op vuurwapen gelijkend voor-
slachtoffers op zaten. Nadat de verdachten
het zich niet-terugtrekken op een daartoe
werp) achter en gericht op de hoofden van
enige tijd met de jongens hadden gepraat en
geëigend tijdstip. Aan het zich niet distan-
[betrokkene 1] en [betrokkene 2] zijn gaan
verdachten het er over eens waren dat deze
tiëren komt daarbij op zichzelf geen grote
staan en terwijl zij de vuurwapens (het hof
jongens het slachtoffer zouden worden, heb-
betekenis toe.
begrijpt: op vuurwapen gelijkend voorwerp)
ben de twee medeverdachten de jongens met
Bijzondere vormen van medeplegen: De
hadden gericht op [betrokkene 1] en [betrok-
de balletjespistolen bedreigd en ze goederen
bijdrage van de medepleger zal in de regel
kene 2] tegen [betrokkene 1] en [betrokkene
afhandig gemaakt. De verdachte stond op dat
worden geleverd tijdens het begaan van het
2] hebben gezegd: “Alles inleveren. Vooral de
moment op ongeveer vijf meter afstand bij
strafbare feit in de vorm van een gezamen-
telefoons” en “Geef je mobiel” en “Je moet
de scooters te wachten. Na het feit zijn de
lijke uitvoering van het feit. Maar de bijdra-
ook je horloge inleveren”.’
drie verdachten op de twee scooters weggere-
ge kan ook zijn geleverd in de vorm van
De raadsman van verdachte heeft ter terecht-
den. Aldus is de verdachte met de weten-
verscheidene gedragingen voor en/of tij-
zitting in hoger beroep betoogd dat de ver-
schap dat er een plan was om een overval te
dens en/of na het strafbare feit. Ook is niet
dachte niet als medepleger van het ten laste
plegen, op 22 juli 2008 tezamen met zijn
uitgesloten dat de bijdrage in hoofdzaak
gelegde feit kan worden aangemerkt doch
medeverdachten bewust op zoek gegaan naar
vóór het strafbare feit is geleverd. Zeker in
hoogstens als (niet ten laste gelegde) mede-
een geschikt slachtoffer. Tijdens de overval is
dergelijke bijzondere situaties dient in de
plichtige. De raadsman heeft ter onderbou-
de verdachte naast de scooters, op ongeveer
bewijsvoering aandacht te worden besteed
wing hiervan aangevoerd dat de verdachte
vijf meter van de slachtoffers blijven staan,
aan de vraag of wel zo bewust en nauw is
niet wist van de plannen van de daders en
zodat van zijn lijfelijke aanwezigheid een
samengewerkt bij het strafbare feit dat van
dus geen opzet heeft gehad op het strafbare
zekere mate van dreiging uitging. Hoewel de
medeplegen kan worden gesproken.
feit. Voorts heeft de verdachte zich, alle
verdachte kort voor de beroving heeft gezegd
In casu ontoereikende motivering medeple-
omstandigheden in aanmerking genomen,
dat hij toch niet (meer) wilde meedoen, heeft
gen, welke motivering – in de kern – steunt
voldoende gedistantieerd.
hij zich op dat moment op geen enkele wijze
op verdachte’s aanwezigheid bij het delict,
Het hof heeft omtrent het ‘medeplegen’
gedistantieerd, hoewel hij daartoe meerdere
diens instemming om te blijven wachten
onder meer overwogen: ‘Anders dan de raads-
mogelijkheden heeft gehad, bijvoorbeeld
en diens niet-distantiëren.
man en met de rechtbank is het hof van oor-
door te trachten [betrokkene 3] en [betrokke-
deel dat de verdachte als medepleger van het
ne 4] te weerhouden van de uitvoering van
ten laste gelegde feit kan worden aange-
de voorgenomen overval dan wel door de
merkt. (…) Voor medeplegen van een straf-
slachtoffers te waarschuwen dan wel door
Inleiding:
baar feit is vereist dat sprake is van een vol-
nog op een moment voordat de uitvoering
Verdachte is veroordeeld wegens – kort
doende nauwe en bewuste samenwerking
van de overval een aanvang zou nemen, zich
gezegd – ‘medeplegen van afpersing’ en
tussen de betrokken personen, gericht op de
te begeven op geruime afstand van de plaats
‘medeplegen van diefstal, voorafgegaan en
totstandkoming van het delict. Daarnaast
waar de op handen zijnde overval zou moe-
vergezeld van bedreiging met geweld tegen
moet de van medeplegen verdachte persoon
ten plaatsvinden. Door tezamen met de
personen, gepleegd met het oogmerk om die
aan de totstandkoming van het delict een
andere twee overvallers te komen en vervol-
diefstal gemakkelijk te maken en het bezit
wezenlijke bijdrage hebben geleverd. Daarbij
gens - ondanks zijn inmiddels ontstane
van het gestolene te verzekeren’. Bewezenver-
is niet doorslaggevend dat de van medeple-
bedenkingen - te blijven versterkte de ver-
klaard is – verkort gezegd – dat hij ‘tezamen
gen verdachte persoon ook een daadwerkelij-
dachte met zijn aanwezigheid de dreiging die
en in vereniging met anderen, met het oog-
ke uitvoerder is geweest of alle handelingen
van de overvallers uitging. Gelet op het
merk: om zich en anderen wederrechtelijk te
van het strafbare feit zelf moet hebben ver-
bovenstaande, in onderlinge samenhang
bevoordelen door bedreiging met geweld
richt; ook een andere rol kan leiden tot de
beschouwd, is het hof van oordeel dat is
[betrokkene 1] en [betrokkene 2] heeft
conclusie dat de verdachte een wezenlijke
komen vast te staan dat tussen de verdachte
gedwongen tot afgifte van een horloge (merk
bijdrage aan de voltooiing van het delict
en zijn mededaders sprake is geweest van
Fossil) en een mobiele telefoon (merk
heeft geleverd. Uit de verklaringen van de
een dermate nauwe en bewuste samenwer-
Samsung en kleur zwart en i-meinummer
medeverdachte [betrokkene 3] en de verdach-
king dat de verdachte als medepleger van het
[001]) en een simkaart (serienummer [002]),
te blijkt het volgende. Verdachte heeft enige
strafbare feit kan worden aangemerkt. Het
(Sr art. 47, 48, 49, 50, 51)
3154
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
Rechtspraak
verweer wordt om die reden verworpen.’
2011/341). Voor het gewicht van de rol van
gezamenlijke uitvoering van het feit. Maar de
Het middel klaagt over de motivering van
de medepleger in de zin van art. 47 Sr kan
bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm
de bewezenverklaring wat betreft het mede-
ook worden gewezen op art. 141, eerste lid,
van verscheidene gedragingen voor en/of
plegen.
Sr. Het daar strafbaar gestelde ‘in vereniging
tijdens en/of na het strafbare feit. Ook is niet
plegen’ van geweld eist dat de verdachte ‘een
uitgesloten dat de bijdrage in hoofdzaak vóór
Hoge Raad, aan de beoordeling
van het middel voorafgaande
beschouwing:
voldoende significante of wezenlijke bijdrage
het strafbare feit is geleverd. (Vgl. bijvoor-
aan het geweld’ heeft geleverd, zij het dat
beeld HR 3 juli 2012,
deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard
ECLI:NL:HR:2012:BW9972, NJ 2012/452).
3.1. De art. 47 tot en met 51 Sr bieden diverse
behoeft te zijn geweest. (Vgl. bijvoorbeeld HR
Zeker in dergelijke, in zekere zin afwijkende
mogelijkheden om iemand, ook als hij niet
2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:132, NJ
of bijzondere, situaties dient in de bewijsvoe-
zelf de gehele delictsomschrijving vervult - al
2013/407).
ring aandacht te worden besteed aan de
dan niet in zogenoemd functionele vorm -
3.2.2. Een en ander brengt mee dat indien
vraag of wel zo bewust en nauw is samenge-
onder specifieke voorwaarden strafrechtelijk
het tenlastegelegde medeplegen in de kern
werkt bij het strafbare feit dat van medeple-
aansprakelijk te stellen voor zijn betrokken-
niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering,
gen kan worden gesproken, in het bijzonder
heid bij een strafbaar feit. In het geval van
maar uit gedragingen die met medeplichtig-
dat en waarom de bijdrage van de verdachte
medeplegen houden de voorwaarden voor
heid in verband plegen te worden gebracht
van voldoende gewicht is geweest. Dat geldt
aansprakelijkstelling vooral in dat sprake
(zoals het verstrekken van inlichtingen, op de
in nog sterkere mate indien het hoofdzake-
moet zijn geweest van een voldoende nauwe
uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de
lijk gaat om gedragingen die na het strafbare
en bewuste samenwerking met een ander of
rechter de taak rust om in het geval dat hij
feit zijn verricht. (Vgl. HR 9 april 2013
anderen. (Vgl. HR 24 mei 2011,
toch tot een bewezenverklaring van het
ECLI:NL:HR:2013:BZ6505, NJ 2013/229). Een
ECLI:NL:HR:2011:BP6581, NJ 2011/481). Het
medeplegen komt, in de bewijsvoering - dus
geringe rol of het ontbreken van enige rol in
accent ligt daarbij op de samenwerking en
in de bewijsmiddelen en zo nodig in een
de uitvoering van het delict zal in dergelijke
minder op de vraag wie welke feitelijke han-
afzonderlijke bewijsoverweging - dat mede-
uitzonderlijke gevallen wel moeten worden
delingen heeft verricht. (Vgl. HR 6 juli 2004,
plegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vor-
gecompenseerd, bijvoorbeeld door een
ECLI:NL:HR:2004:AO9905, NJ 2004/443).
ming van zijn oordeel dat sprake is van de
grote(re) rol in de voorbereiding.
In de praktijk is een belangrijke en moeilijke
voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste
3.3.1. Er bestaat geen precieze afgrenzing tus-
vraag wanneer de samenwerking zo nauw en
samenwerking, kan de rechter rekening hou-
sen medeplegen en de andere deelnemings-
bewust is geweest dat van medeplegen mag
den met onder meer de intensiteit van de
vormen. Dat neemt niet weg dat wanneer
worden gesproken. Die vraag laat zich niet in
samenwerking, de onderlinge taakverdeling,
medeplegen wordt tenlastegelegd, dit mede-
algemene zin beantwoorden, maar vergt een
de rol in de voorbereiding, de uitvoering of
plegen moet worden beoordeeld aan de hand
beoordeling van de concrete omstandighe-
de afhandeling van het delict en het belang
van de voor medeplegen geldende maatsta-
den van het geval. Algemene regels kunnen
van de rol van de verdachte, diens aanwezig-
ven. Het gebruikmaken van aan andere deel-
daarom dienaangaande niet worden gegeven.
heid op belangrijke momenten en het zich
nemingsvormen ontleende begrippen of con-
Wel kan de Hoge Raad met betrekking tot dit
niet terugtrekken op een daartoe geëigend
structies kan de bewijsvoering voor
thema, mede gelet op zijn eerdere recht-
tijdstip. Daarbij verdient overigens opmer-
medeplegen compliceren en verdient daarom
spraak, enige aandachtspunten formuleren.
king dat aan het zich niet distantiëren op
in zulke gevallen geen aanbeveling. (Vgl. HR
3.2.1. De kwalificatie medeplegen is slechts
zichzelf geen grote betekenis toekomt. Het
18 december 2012, ECLI:NL:HR:2012: BX5140
dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaar-
gaat er immers om dat de verdachte een
en HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1593, in
de - intellectuele en/of materiële - bijdrage
wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd
welke zaken het medeplegen door het hof
aan het delict van de verdachte van voldoen-
aan het delict. In dit verband valt te wijzen
was bewezenverklaard aan de hand van crite-
de gewicht is. Dat geldt in vergelijkbare zin
op bijvoorbeeld HR 22 december 2009,
ria voor het zogenoemde functionele dader-
indien het medeplegen - bijvoorbeeld in de
ECLI:NL:HR:2009:BK3356, NJ 2010/193 waar-
schap). Het valt overigens op dat het open-
vorm van ‘in vereniging’ - een bestanddeel
in ten aanzien van het medeplegen van een
baar ministerie bij het tenlasteleggen van
vormt van de delictsomschrijving.
vernieling werd overwogen ‘dat het louter
commune en andere niet-economische straf-
Dat de kwalificatie medeplegen gerechtvaar-
aanwezig zijn bij en zich niet distantiëren
bare feiten - in vergelijking met economische
digd moet zijn, is mede van belang omdat
van een door een ander gepleegde vernieling,
delicten - vaker gebruik lijkt te maken van
het in dit verband vaak gaat om de vraag:
alsmede het louter instemmen met die ver-
(soms ingewikkelde) deelnemingsconstruc-
medeplegen dan wel medeplichtigheid aan
nieling, ieder voor zich en in onderlinge
ties dan van het meer geëigend lijkende
een strafbaar feit. Medeplichtigheid is alleen
samenhang bezien daarvoor onvoldoende
functionele daderschap. (Vgl. HR 24 mei 2011,
strafbaar in geval van misdrijf. Verder kent
zijn’, alsmede HR 3 juni 2014,
ECLI:NL:HR:2011:BP6581, NJ 2011/481 met
medeplichtigheid een beduidend lager straf-
ECLI:NL: HR:2014:1307 inzake diefstal door
betrekking tot de verkoop van hennepplan-
maximum (art. 49, eerste lid, Sr). Medeplegen
twee of meer verenigde personen waarin
ten door de eigenaar van een growshop).
daarentegen levert regelmatig een wettelijke
onvoldoende werd bevonden de enkele vast-
3.3.2. Het ontbreken van een precieze afgren-
strafverzwaringsgrond op (zie bijvoorbeeld
stelling ‘dat de verdachte een vluchtmogelijk-
zing tussen medeplegen en de andere deel-
art. 311, eerste lid onder 4, Sr). Waar het ver-
heid heeft gefaciliteerd en dat het niet
nemingsvormen brengt mee dat het open-
wijt bij medeplegen zich concentreert op het
anders kan zijn dan dat over het verschaffen
baar ministerie in voorkomende gevallen er
gewicht van de intellectuele en/of materiële
van deze vluchtmogelijkheid van te voren
goed aan doet de rechter een keuzemogelijk-
bijdrage aan het delict van de verdachte, is
door de verdachte en zijn mededaders afspra-
heid te bieden door daarop toegesneden vari-
het kernverwijt bij medeplichtigheid ‘het
ken zijn gemaakt’.
anten in de tenlastelegging op te nemen. Als
bevorderen en/of vergemakkelijken van een
3.2.3. De bijdrage van de medepleger zal in
het openbaar ministerie evenwel om hem
door een ander begaan misdrijf’ (vgl. HR 22
de regel worden geleverd tijdens het begaan
moverende redenen uitsluitend het medeple-
maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO2629, NJ
van het strafbare feit in de vorm van een
gen en niet ook de medeplichtigheid heeft
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
3155
Rechtspraak
tenlastegelegd, moet de rechter vrijspreken
art. 197a Sr: de omstandigheid dat personen
den in het kader van het voorbereidend
indien het medeplegen niet kan worden
zich met vrucht kunnen beroepen op de
onderzoek van het in deze zaak tenlastege-
bewezen, ook al zou vaststaan dat de ver-
bescherming van art. 31 Vluchtelingenver-
legde en bewezenverklaarde misdrijf van art.
dachte medeplichtig was aan het feit.
drag houdt niet in dat de wederrechtelijk-
197a Sr en derhalve niet kan worden aange-
heid als bedoeld in art. 197a Sr komt te ont-
merkt als een vormverzuim waaraan op
Hoge Raad, beoordeling van
het middel onder meer:
breken van de met gebruikmaking van een
grond van art. 359a, eerste lid onder b, Sv het
niet op hun naam gesteld paspoort verschaf-
rechtsgevolg van bewijsuitsluiting kan wor-
4.1. Het middel klaagt over de motivering
te toegang tot of doorreis door Nederland.
den verbonden, getuigt niet van een onjuiste
rechtsopvatting.
van de bewezenverklaring wat betreft het
‘medeplegen’.
(Sr art. 197a; Sv art. 359a; VW 2000 art. 50;
Dit oordeel is niet onbegrijpelijk en behoeft
4.2. Mede gelet op hetgeen hiervoor onder 3
Vluchtelingenverdrag art. 31)
geen nadere motivering, in aanmerking
genomen dat ter terechtzitting in hoger
is vooropgesteld, heeft het Hof zijn oordeel
dat te dezen geen sprake is van (niet tenlas-
Inleiding:
beroep door of namens de verdachte niet is
tegelegde) medeplichtigheid maar van ‘mede-
Verdachte is veroordeeld wegens – kort
aangevoerd dat de MTV-controle mede is
plegen’, onvoldoende gemotiveerd. Daarbij
gezegd – mensensmokkel, terwijl het feit in
geschied in het kader van het voorbereidend
heeft de Hoge Raad in het bijzonder in aan-
vereniging wordt begaan door meerdere per-
onderzoek naar genoemd tenlastegelegd en
merking genomen
sonen, meermalen gepleegd.
bewezenverklaard feit.
(a) dat het Hof kennelijk vooral betekenis
De raadsvrouwe heeft ter terechtzitting in
3.3. Het middel faalt.
heeft toegekend aan de omstandigheid dat
hoger aangevoerd dat de controle in het
van verdachtes ‘lijfelijke aanwezigheid een
kader van het Mobiel Toezicht Vreemdelin-
Inleiding tweede middel:
zekere mate van dreiging uitging’ en de
gen (hierna MTV) - in het kader waarvan ver-
Het middel klaagt over de verwerping van
omstandigheid dat ‘hij zich op dat moment
dachte is aangehouden – onrechtmatig is, nu
het verweer dat aan de in de bewezenverkla-
op geen enkele wijze [heeft] gedistantieerd,
deze controle in strijd is met Europese regel-
ring genoemde [betrokkene 1] en [betrokke-
hoewel hij daartoe meerdere mogelijkheden
geving met betrekking tot het vrije verkeer
ne 3] een beroep toekomt op art. 31 Vluchte-
heeft gehad’, en
van personen, de Schengengrenscode en de
lingenverdrag en dat daarom hun toegang
(b) dat het Hof tevens als vaststaand heeft
afschaffing van grenscontroles. Overeenkom-
tot of doorreis door Nederland niet weder-
aangenomen dat de verdachte (i) ‘in eerste
stig de jurisprudentie van het gerechtshof
rechtelijk was als bedoeld in art. 197a, eerste
instantie heeft gezegd dat hij [aan de bero-
’s-Hertogenbosch van 11 mei 2012
lid, Sr.
ving] niet mee wilde doen maar toen de
(ECLI:NL:GHSHE:2012:BW5488) dient daarom
medeverdachten hadden gezegd dat hij
bewijsuitsluiting te volgen, zowel van het
alleen maar bij de scooters hoefde te blijven,
aantreffen van [betrokkene 1] en [betrokkene
Hoge Raad, tweede middel
onder meer:
met het plan heeft ingestemd’ en (ii) tijdens
3] als passagiers van verdachte alsmede het
4.2. Het middel kan niet tot cassatie leiden.
de beroving daadwerkelijk op enige afstand
nadien vergaarde bewijsmateriaal, aangezien
De omstandigheid dat de genoemde perso-
bij de scooters is blijven wachten.
dat valt onder ‘fruits of the poisonous tree’.
nen zich met vrucht kunnen beroepen op de
Hetgeen het Hof in dit verband voor het ove-
Voor het overige bevat het dossier onvol-
bescherming van art. 31 Vluchtelingenver-
rige heeft vastgesteld, leidt niet tot een ander
doende bewijs. Tevens komt aan [betrokkene
drag houdt niet in dat de wederrechtelijkheid
oordeel.
1] en [betrokkene 3] een gerechtvaardigd
als bedoeld in art. 197a Sr is komen te ont-
4.3. Het middel is terecht voorgesteld.
beroep op artikel 31 Vluchtelingenverdrag
breken van de met gebruikmaking van een
Volgt vernietiging en terugwijzing.
toe. Mitsdien kan niet worden gezegd dat de
niet op hun naam gesteld paspoort verschaf-
toegang tot of de doorreis door Nederland
te toegang tot of doorreis door Nederland.
wederrechtelijk was. Verdachte dient ook
Volgt verwerping van het beroep.
2279
daarom van het ten laste gelegde te worden
vrijgesproken.
2 december 2014, nr. 12/03427
2280
(Mrs. W.A.M. van Schendel, H.A.G. Splinter-
Inleiding eerste middel:
van Kan, Y. Buruma)
Het eerste middel klaagt over de verwerping
2 december 2014, nr. 13/02077
(Na conclusie van A-G A.J. Machielse,
door het hof van het verweer dat het als
(Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin
strekkende tot verwerping; adv. mr. K.
gevolg van de uitoefening van het Mobiel
Lohman, J. de Hullu, Y. Buruma, E.S.G.N.A.I.
Valkeneers, Maastricht)
Toezicht Vreemdelingen (MTV) verkregen
van de Griend)
ECLI:NL:HR:2014:3488
bewijsmateriaal van het bewijs moet worden
(Na conclusie van A-G P.C. Vegter, strekken-
uitgesloten.
de tot vernietiging uitsluitend wat betreft
Bestuurlijk onrechtmatige staandehouding
de bewezenverklaring van feit 2 en de strafoplegging, en in zoverre tot terugwijzing;
houding heeft niet plaatsgevonden in het
Hoge Raad, eerste middel
onder meer:
kader van het voorbereidend onderzoek
3.2. Het Hof heeft in de bestreden uitspraak
ECLI:NL:HR:2014:3493
van het in casu tenlastegelegde en bewe-
vastgesteld dat de verdachte is staandege-
zenverklaarde misdrijf van art. 197a Sr en
houden in het kader van een op art. 50, eer-
Bestanddeel ‘wetende dat’ art. 262 jo. 261 Sr:
kan derhalve niet worden aangemerkt als
ste lid, Vreemdelingenwet 2000 gebaseerde
hoewel het bestanddeel ‘wetende dat’ in het
een vormverzuim in de zin van art. 359a Sv
Mobiel Toezicht Vreemdelingen-controle. Het
algemeen opzet in voorwaardelijke vorm
dat tot bewijsuitsluiting kan leiden.
oordeel van het Hof dat deze controle, die in
omvat, is voor het bewijs van dit bestand-
Betekenis toepasselijkheid art. 31 Vluchte-
bestuursrechtelijk opzicht onrechtmatig
deel in art. 262 Sr voorwaardelijk opzet toch
lingenverdrag voor wederrechtelijkheid in
moet worden geacht, niet heeft plaatsgevon-
niet toereikend.
Mobiel Toezicht Vreemdelingen: deze aan-
3156
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
adv. mr. H.M.W. Daamen, Maastricht)
Rechtspraak
(Sr art. 261, 262)
een nieuwe omschrijving van de laster
nodig, althans wanneer men wil dat die
Volgt vernietiging en terugwijzing.
2281
Inleiding:
gekwalificeerde vorm van smaad en smaad-
Verdachte is veroordeeld omdat hij – kort
schrift als afzonderlijk misdrijf strafbaar
gezegd – (feit 1 primair) ‘tezamen en in ver-
gesteld blijft. De ondergetekenden achten
2 december 2014, nr. 13/05280
eniging met een ander opzettelijk, door mid-
het laatste wel raadzaam. Gevallen waarin
(Mrs. A.J.A. van Dorst, V. van den Brink,
del van verspreiding van een geschrift, de eer
een valse beschuldiging tegen beter weten is
E.S.G.N.A.I. van de Griend)
en de goede naam van [betrokkene 1] en
gelanceerd, verdienen een veel scherpere
(Na conclusie van A-G A.J. Machielse, strek-
[betrokkene 2] en [betrokkene 3] heeft aange-
afkeuring dan die waarin de dader te licht-
kende tot vermindering van de opgelegde
rand door tenlastelegging van bepaalde fei-
vaardig is uitgegaan van de juistheid der
straf en tot verwerping voor het overige;
ten, met het kennelijke doel om daaraan
door hem gestelde feiten, of waarin alleen de
adv. mr. J. Kuijper, Amsterdam)
ruchtbaarheid te geven, immers hebben hij,
openbaarmaking van de - wel gegronde -
ECLI:NL:HR:2014:3475
verdachte, en zijn mededader met voormeld
beschuldiging niet gerechtvaardigd was. Dit
doel een artikel/weblog op de website van De
verschil behoort ook in de strafpositie tot
Overschrijding redelijke termijn ingeval
Volkskrant geplaatst waarin onder andere de
uitdrukking te komen. (...) Anders dan in het
krachtens art. 366 Sv een verstekmedede-
volgende passages zijn opgenomen: “Wij heb-
voorstel van de werkgroep is in het wetsont-
ling dient te worden betekend: daarvan kan
ben 25 schriftelijk goed gedocumenteerde
werp vastgehouden aan de bestaande eis, dat
sprake zijn indien het Openbaar Ministerie
aanwijzingen van seksueel misbruik van vier
voor veroordeling ter zake van laster moet
bij die betekening niet de nodige voortva-
minderjarige zusjes die wonen in Alkmaar
worden bewezen dat de verdachte zich
rendheid heeft betracht. Hoge Raad zet uit-
(Oudorp, Noord-Holland): [betrokkene 4] (10),
bewust was van de onwaarheid van zijn
een bij welke vormen van betekening van
[betrokkene 5] (8), [betrokkene 6] (6) en
beschuldiging. (Vgl. de woorden “tegen beter
de verstekmededeling binnen een jaar in
[betrokkene 7] (5). De kinderen hebben ver-
weten” in de geldende tekst van artikel 262,
elk geval geen sprake is van zodanige ver-
teld wie de hoofdplegers van het seksueel
eerste lid.) De werkgroep wilde “grof licht-
traging.
misbruik zijn. Het zijn: de vader ([betrokkene
vaardig” geuite beschuldigingen gelijkstellen
3]) en twee grootvaders ([betrokkene 8] en
met die waarvan de onwaarheid aan de ver-
[betrokkene 9]).” (…), terwijl verdachte en zijn
dachte bekend was. Een dringende reden
mededader wisten dat deze tenlastegelegde
voor zulk een verruiming zien de ondergete-
Inleiding:
feiten in strijd met de waarheid waren’; (feit
kenden echter niet. Zij achten het voldoende
Het middel klaagt dat na de uitspraak van ’s
2 primair) ‘opzettelijk, door middel van ver-
dat lichtvaardig geuite beschuldigingen, in
hofs bij verstek gewezen arrest van 26 okto-
spreiding van geschriften, de eer en de goede
gevallen waarin niet komt vast te staan dat
ber 2005 de redelijke termijn als bedoeld in
naam van [betrokkene 1] en [betrokkene 2]
de verdachte zich van de onwaarheid daar-
art. 6 lid 1 EVRM is overschreden.
en [betrokkene 3] heeft aangerand door telas-
van bewust was, kunnen leiden tot veroorde-
telegging van bepaalde feiten, met het ken-
ling wegens (de ongekwalificeerde vorm van)
Hoge Raad, onder meer:
nelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te
smaad of smaadschrift, waarbij oplegging
3.2. Van overschrijding van de redelijke ter-
geven, immers heeft hij, verdachte, met voor-
van onvoorwaardelijke gevangenisstraf
mijn kan sprake zijn indien op grond van art.
meld doel: een brief opgesteld en verspreid
mogelijk is.’ (Kamerstukken II 1970/71,
366 Sv een verstekmededeling dient te wor-
waarin onder andere de volgende passages
11249, 3, p. 6 en p. 9).
den betekend en het openbaar ministerie bij
zijn opgenomen: ‘Te uwer informatie meld ik
(EVRM art. 6; Sv art. 366)
die betekening niet de nodige voortvarend-
- zo heeft de moeder [betrokkene 1] ons ver-
Hoge Raad, onder meer:
heid heeft betracht.
teld - dat de kinderen geregeld thuis komen
2.4. Hoewel de wetgever met de uitdrukking
Van de hier bedoelde vertraging is in elk
met kleding van school, omdat zij in hun
‘wetende dat’ in algemene zin een omschrij-
geval geen sprake:
broek hebben geplast. Alle vier de kinderen
ving geeft van het bestanddeel ‘opzet’ en in
a. Indien de verstekmededeling binnen een
zijn zindelijk, hetgeen voor u als school een
de rechtspraak van de Hoge Raad (vgl. HR 30
jaar na de uitspraak rechtsgeldig is betekend
belangrijke aanwijzing is dat er inderdaad
mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC8673, NJ
1. hetzij aan de verdachte in persoon,
sprake is van seksueel misbruik.’ (…), terwijl
2008/318) wordt aangenomen dat het
2. hetzij op de voet van het bepaalde in art.
verdachte wist dat deze telastegelegde feiten
bestanddeel ‘wetende dat’ in het algemeen
588, tweede of derde lid, Sv. In de onder 2
in strijd met de waarheid waren.’
opzet in voorwaardelijke vorm omvat, geeft
bedoelde gevallen komt een na de beteke-
Het middel komt onder meer op tegen de
de hiervoor onder 2.3 weergegeven wetsge-
ning opgetreden vertraging immers voor
uitleg van het hof van de in de tenlasteleg-
schiedenis van art. 262 Sr aanleiding anders
rekening van de verdachte omdat er redelij-
ging en de bewezenverklaring voorkomende,
te oordelen over de betekenis van ‘wetende
kerwijs van kan worden uitgegaan dat hij
aan art. 262 lid 1 Sr ontleende term ‘weten-
dat’ in die bepaling, omdat blijkens die wets-
door die betekening op de hoogte is geraakt
de dat’.
geschiedenis het bestanddeel ‘wetende dat’
van de uitspraak.
hier een bijzondere, beperkte betekenis van
b. Indien de verstekmededeling binnen een
Wetsgeschiedenis:
daadwerkelijke wetenschap heeft, waarvoor
jaar na de uitspraak rechtsgeldig is betekend
De memorie van toelichting bij het ontwerp
voorwaardelijk opzet niet toereikend is.
door de in art. 588, eerste lid onder b sub 3,
van wet dat heeft geleid tot de wet van 25
2.5. De overweging van het Hof dat de ver-
Sv voorziene uitreiking aan de griffier om
maart 1978, Stb. 1978, 155, houdende nieuwe
dachte ‘willens en wetens minstgenomen de
reden dat de verdachte niet als ingezetene is
regelen betreffende strafbare belediging
aanmerkelijke kans (heeft) aanvaard dat hij
ingeschreven in de basisadministratie per-
waarbij onder meer art. 262 Sr werd gewij-
valse aantijgingen deed’ getuigt, gelet op het
soonsgegevens noch een feitelijke woon- of
zigd houdt onder meer het volgende in:
hiervoor overwogene, van een onjuiste
verblijfplaats van hem bekend is, én indien
‘Deze vereenvoudiging die in het wetsont-
rechtsopvatting. Voor zover het middel daar-
tevens blijkt dat het openbaar ministerie ver-
werp (artikel 1, onder 1) is voorzien, maakt
over klaagt, is het terecht voorgesteld.
volgens - naast de plaatsing van de verdachte
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
3157
Rechtspraak
in het opsporingsregister - tenminste een-
de verdachte [verdachte]) fysiek geweld tegen
dat het bij de in cassatie aan te leggen toets
maal per jaar heeft getracht de verstekmede-
mij gebruiken. Hij heeft mij eens geslagen
of aan het bewijsminimum van art. 342,
deling alsnog te betekenen hetzij aan de ver-
met een honkbalknuppel en een steelpan.’
tweede lid, Sv is voldaan, van belang kan zijn
dachte in persoon hetzij overeenkomstig het
- 6. Een verslag, inhoudende: ‘[benadeelde 2]
of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het
bepaalde in art. 588, tweede of derde lid, Sv
[geboortedatum] Algemeen Journaal. 26-10-
geval is, nader heeft gemotiveerd (vgl. HR 13
(vgl. HR 17 juni 2008,
2007: Huiselijk geweld, wordt mishandeld,
juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452, NJ
ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ 2008/358, r.o.
heeft contact met hulpverlening. Drukpijn
2010/515).
3.19).
naast wervelkolom.’
2.4. In het onderhavige geval kan niet worden
3.3. Het middel is gegrond nu niet blijkt dat
- 7. Een aanvullend proces-verbaal van aan-
gezegd dat de tot het bewijs gebezigde ver-
binnen een jaar na de uitspraak van het Hof
gifte, onder meer inhoudende: ‘Ik heb contact
klaringen van de aangeefster onvoldoende
op de wijze als hiervoor bedoeld een verstek-
gehad met Hera Apeldoorn. De dag van mijn
steun vinden in het overige bewijsmateriaal,
mededeling is betekend. Dit moet leiden tot
laatste bezoek, 22 oktober 2007, kon ik haast
in aanmerking genomen dat het als bewijs-
vermindering van de aan de verdachte opge-
niet meer zitten van de pijn in mijn rug en
middel 8 gebezigde ‘verslaggesprek ambu-
legde gevangenisstraf van twee maanden.
mijn bekken. Dit was het gevolg van een mis-
lant’ onder meer inhoudt dat op 22 oktober
Beslissing: de Hoge Raad vernietigt de bestre-
handeling door [verdachte]. Hij heeft mij
2007 is waargenomen dat de aangeefster
den uitspraak, maar uitsluitend wat betreft
geslagen met een honkbalknuppel. Hij begon
‘strompelend’ binnen kwam en het als bewijs-
de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
met tikjes op mijn hoofd te geven. Daarna
middel 6 gebezigde ‘verslag’ onder meer
vermindert deze in die zin dat deze een
sloeg hij mij op mijn hele lichaam. Ik kon
inhoudt dat bij de aangeefster op 26 oktober
maand en twee weken beloopt; verwerpt het
niet eens meer gewoon lopen. Ik liep mank.
2007 ‘drukpijn naast de wervelkolom’ is
beroep voor het overige.
Op 26 oktober 2007 ben ik naar de dokter
geconstateerd. Anders dan in het middel
geweest. Als gevolg van de klappen die [ver-
wordt betoogd, is dus van schending van art.
dachte] mij had gegeven met die honkbal-
342, tweede lid, Sv geen sprake.
knuppel, bleef ik veel pijn houden en ik was
2.5. Het middel faalt.
2282
bang voor blijvend letsel. Ik heb bij de dokter
2 december 2014, nr. 13/05796
gezegd dat ik het slachtoffer was van huise-
(Mrs. A.J.A. van Dorst, V. van den Brink,
lijk geweld.’
E.S.G.N.A.I. van de Griend)
- 8. Een verslaggesprek ambulant, dossier
(Na conclusie van A-G T.N.B.M. Spronken,
[benadeelde 2], onder meer inhoudende: ‘22
2 december 2014, nr. 13/05317
strekkende tot vernietiging uitsluitend wat
oktober 2007[.] Client komt strompelend bin-
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, E.S.G.N.A.I.
betreft de beslissingen ten aanzien van het
nen. Ze geeft aan dat ze diezelfde ochtend
van de Griend)
onder 3B tenlastegelegde, de beslissingen
met honkbalknuppel is bewerkt en ook met
(Na conclusie van A-G A.J. Machielse, strek-
ter zake van de vordering van de benadeel-
een sauspan op haar hoofd is geslagen, om
kende tot vernietiging en tot terugwijzing;
de partij [benadeelde 2] en de strafopleg-
één verkeerd woord.’
adv. mr. Th.J. Kelder, ’s-Gravenhage)
ging, in zoverre tot terugwijzing, en tot
Het middel klaagt dat het hof de bewezenver-
ECLI:NL:HR:2014:3478
verwerping voor het overige; adv. mr. R.J.
klaring van het onder 3B subsidiair tenlaste-
Baumgardt, Spijkenisse; namens de
gelegde uitsluitend heeft doen steunen op de
Verkort vonnis art. 359 lid 3 Sv: met een
benadeelde partijen adv. mr. C.A. Madern,
verklaring van één getuige.
opgave van de bewijsmiddelen kan slechts
Amsterdam)
2283
worden volstaan indien de verdachte het
Hoge Raad, onder meer:
bewezenverklaarde duidelijk en ondubbel-
2.3. Volgens het tweede lid van art. 342 Sv
zinnig heeft bekend, tenzij sprake is van de
Unus testis, nullus testis: géén schending
- dat de tenlastelegging in haar geheel betreft
aan het slot van die bepaling genoemde
art. 342 lid 2 Sv in zaak over mishandeling
en niet een onderdeel daarvan - kan het
gevallen. Of de verdachte het bewezenver-
met honbalknuppel en pan, nu verslagge-
bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde
klaarde heeft bekend in de zin van genoem-
sprek ambulant onder meer inhoudt dat de
feit heeft begaan, door de rechter niet uit-
de bepaling, is mede afhankelijk van de
aangeefster ‘strompelend’ binnen kwam en
sluitend worden aangenomen op de verkla-
– in cassatie slechts op zijn begrijpelijkheid
nu bij de aangeefster ‘drukpijn naast de
ring van één getuige. Deze bepaling strekt
te toetsen - uitleg door de feitenrechter van
wervelkolom’ is geconstateerd.
ter waarborging van de deugdelijkheid van
de door de verdachte afgelegde verklaring.
de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rech-
Eisen bekennende verklaring inzake over-
ter verbiedt tot een bewezenverklaring te
treding art. 2 Leerplichtwet 1969: in casu
komen ingeval de door één getuige gerele-
geen sprake van duidelijke en ondubbelzin-
Inleiding:
veerde feiten en omstandigheden op zichzelf
nige bekentenis van het bewezenverklaarde
Verdachte is veroordeeld omdat hij – kort
staan en onvoldoende steun vinden in ander
nu de verklaring van verdachte niet
gezegd – (feit 3B) ‘opzettelijk mishandelend
bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijs-
inhoudt dat zij erkent dat zij de verplich-
[benadeelde 2] met een honkbalknuppel en
minimum van art. 342, tweede lid, Sv is vol-
ting had om te zorgen dat haar dochter op
een pan meermalen (met kracht) heeft gesla-
daan, laat zich niet in algemene zin beant-
een school stond ingeschreven, terwijl zij
gen tegen haar lichaam, waardoor voornoem-
woorden, maar vergt een beoordeling van het
zich kennelijk beroept op een vrijstelling
de [benadeelde 2] pijn heeft ondervonden.’
concrete geval. De Hoge Raad kan daarom
van deze verplichting op de in art. 5 Leer-
Deze bewezenverklaring steunt op de volgen-
geen algemene regels geven over de toepas-
plichtwet 1969 genoemde grond dat binnen
de bewijsmiddelen:
sing van art. 342, tweede lid, Sv, maar daar-
redelijke afstand van de woning geen
- 5. Een proces-verbaal van aangifte, onder
omtrent slechts tot op zekere hoogte duide-
school is gelegen waarop haar dochter
meer inhoudende: ‘Vanaf eind juni 2007 ging
lijkheid verschaffen door het beslissen van
geplaatst zou kunnen worden.
[verdachte] (het hof begrijpt hier en verder:
concrete gevallen. Opmerking verdient nog
ECLI:NL:HR:2014:3472
(Sv art. 342)
3158
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
Rechtspraak
gemeente een oplossing bedenkt. Mijn kinde-
woning geen school is gelegen waarop haar
ren moeten naar school gaan in hun woon-
dochter geplaatst zou kunnen worden - is het
Inleiding:
plaats. Ik woon niet in Nieuwegein, moet ik
kennelijke oordeel van het Hof dat de verdach-
Verdachte is veroordeeld omdat zij – kort
daar soms gaan wonen? Ik ben niet de enige
te het bewezenverklaarde duidelijk en ondub-
gezegd – ‘als degene die het gezag uitoefende
met dit probleem. (...)’
belzinnig heeft bekend in de zin van art. 359,
over de jongere [betrokkene 1], geboren op
De raadsvrouw van verdachte voert het woord
derde lid, Sv, niet zonder meer begrijpelijk.
[geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats],
ter verdediging en voert onder meer aan: ‘De
2.6. Het middel slaagt.
niet - hoewel zij daarvoor verantwoordelijk
gemeente Ede is op dit gebied onhandig
Volgt vernietiging en terugwijzing.
kon worden geacht - heeft voldaan aan de
bezig. Het feit zoals dat ten laste is gelegd
verplichting om overeenkomstig de bepalin-
kan worden bewezen, dat realiseer ik me. Bin-
A-G Machielse, onder meer:
gen van de Leerplichtwet 1969, te zorgen dat
nen de Romacultuur zijn verschillende stro-
3.6 De steller van het middel betoogt primair
die jongere als leerling van een school was
mingen. Niet elke Roma beleeft op dezelfde
dat het hof verdachte ten onrechte heeft aan-
ingeschreven.’
manier het geloof. Mijn cliënt is religieus van
gemerkt als een bekennende verdachte als
De aantekening van het mondeling arrest
aard. Als [betrokkene 1] naar een gemengde
bedoeld in art. 359, derde lid tweede volzin,
houdt, voor zover hier van belang, het vol-
school gaat, dan zou zij binnen haar stroming
Sv, omdat haar verklaring ter terechtzitting
gende in: ‘De verdachte heeft het ten laste
niet meer dezelfde behandeling krijgen als
in hoger beroep, inhoudende dat zij het niet
gelegde feit bekend. Derhalve volstaat het
meisjes die zich wel aan de voorschriften
eens is met de veroordeling door de kanton-
hof, met toepassing van artikel 359, derde lid,
houden. Zij komt dan in contact met jongens
rechter, dat het in de Romacultuur een pro-
van het Wetboek van Strafvordering met een
en dat levert problemen op. Dit weegt voor
bleem is om meisjes van twaalf jaar en ouder
opgave van de door het hof gebezigde bewijs-
mijn cliënt verschrikkelijk zwaar. Ze verknoeit
bij jongens in een schoolklas te plaatsen en
middelen: 1. de bekennende verklaring van
het leven van haar dochter als ze haar naar
dat het in haar cultuur heel normaal is dat
verdachte, afgelegd ter terechtzitting in
een reguliere school laat gaan. Ik herhaal het
meisjes niet staan ingeschreven bij een
hoger beroep, zakelijk weergegeven: U, voor-
beroep op overmacht dat ik ten overstaan
school, niet kan worden aangemerkt als een
zitter, vraagt of het klopt dat mijn dochter in
van de kantonrechter heb gedaan. Onder de
duidelijke en ondubbelzinnige bekentenis op
de ten laste gelegde periode niet ingeschre-
geschetste omstandigheden heeft cliënt het
alle onderdelen van het bewezenverklaarde.
ven stond bij een school. Ik antwoord dat dit
recht om zelf in te grijpen tegen een onveilig,
Hierdoor is ten onrechte volstaan met slechts
klopt. 2. Het hiervoor in het proces-verbaal
onrustig schoolklimaat en te zorgen voor rust
een opgave van de bewijsmiddelen.
ter terechtzitting onder 1 vermelde proces-
en veiligheid voor haar dochter. Ze heeft een
3.7 Artikel 2 van de Leerplichtwet3 luidt
verbaal, voor zover inhoudende als relaas van
zorgplicht. Op grond van deze plicht komt
aldus: ‘1. Degene die het gezag over een jon-
[betrokkene 2], leerplichtambtenaar.’
haar een beroep in de zin van noodtoestand
gere uitoefent, en degene die zich met de
Verdachte heeft volgens het proces-verbaal
toe. Ontslag van alle rechtsvervolging zou
feitelijke verzorging van een jongere heeft
van de terechtzitting in hoger beroep onder
moeten volgen.’
belast, zijn verplicht overeenkomstig de
meer verklaard: ‘Ik ben het niet eens met het
Het middel klaagt dat het hof ten onrechte
bepalingen van deze wet te zorgen, dat de
vonnis van de politierechter. In de Romacul-
heeft volstaan met een opsomming van
jongere als leerling van een school staat inge-
tuur is het een probleem om meisjes van
bewijsmiddelen als bedoeld in art. 359 lid 3 Sv.
schreven en deze school na inschrijving gere-
(Sv art. 359 lid 3; Leerplichtwet 1969 art. 2, 5)
twaalf jaren en ouder bij jongens in een
geld bezoekt. (...) 2. De in het eerste lid
schoolklas te plaatsen. Ik ben geen slechte
Hoge Raad, onder meer:
bedoelde verplichtingen gelden niet voor
moeder voor mijn kinderen. U, voorzitter,
2.4. In het licht van de wetsgeschiedenis
zover de daarin bedoelde personen kunnen
vraagt of het klopt dat mijn dochter in de ten
moet art. 359, derde lid, Sv aldus worden ver-
aantonen dat zij daarvoor niet verantwoorde-
laste gelegde periode niet ingeschreven stond
staan dat slechts kan worden volstaan met
lijk kunnen worden geacht. (...)’
bij een school. Ik antwoord dat dit klopt. Dat
een opgave van de bewijsmiddelen indien de
‘Gezag’ moet hier worden verstaan als ‘een
is heel normaal in onze cultuur. Ik heb niet
verdachte het bewezenverklaarde duidelijk
rechtens bestaand gezag’ ofwel formeel
gezegd dat ik een vrouw ken die een school
en ondubbelzinnig heeft bekend, tenzij spra-
gezag.4
heeft waar enkel meisjes naartoe gaan. Ik heb
ke is van de - zich hier niet voordoende - aan
In § 3 van de Leerplichtwet zijn de vrijstellin-
gezegd dat ik weet dat er in Amsterdam en
het slot van die bepaling genoemde gevallen.
gen opgenomen. Artikel 5 van de Leerplicht-
Nieuwegein dergelijke scholen zijn. Ik vraag
De beantwoording van de vraag of de ver-
wet luidt, voor zover te dezen relevant: ‘De in
mij af hoe het kan dat die steden wel een
dachte het bewezenverklaarde heeft bekend
artikel 2, eerste lid, bedoelde personen zijn
oplossing zoeken voor het probleem en de
in de zin van genoemde bepaling, is mede
vrijgesteld van de verplichting om te zorgen,
gemeente Ede niet. Mijn zus woont in Nieuwe-
afhankelijk van de - in cassatie slechts op zijn
dat een jongere als leerling van een school
gein, maar ik heb niet veel contact met haar.
begrijpelijkheid te toetsen - uitleg door de
onderscheidenlijk een instelling staat inge-
U vraagt mij of het mogelijk is dat mijn doch-
feitenrechter van de door de verdachte afge-
schreven, zolang (...) b. zij tegen de richting
ter doordeweeks bij mijn zus verblijft en in
legde verklaring. (Vgl. HR 26 september 2006,
van het onderwijs op alle binnen redelijke
Nieuwegein naar school gaat. Ik antwoord dat
ECLI:NL:HR:2006:AX5776, NJ 2006/542).
afstand van de woning - of, indien zij geen
de gemeente Ede dit probleem maar moet
2.5. Nu de verklaring van de verdachte, zoals
vaste verblijfplaats hebben, op alle binnen
oplossen. Ik hoor u zeggen dat het aan mij is
hiervoor onder 2.2.3 weergegeven, niet alle
Nederland - gelegen scholen onderscheiden-
om een oplossing voor mijn probleem te vin-
onderdelen van het bewezenverklaarde betreft
lijk instellingen waarop de jongere geplaatst
den en dat de gemeente dat niet zonder meer
- zij houdt immers niet in dat de verdachte
zou kunnen worden, overwegende bedenkin-
hoeft te doen. Ik ben van mening dat dit wel
erkent dat zij de verplichting had om te zor-
gen hebben’.
een taak is voor de gemeente, omdat dit zo in
gen dat haar dochter op een school stond
Een beroep op vrijstelling is ingevolge artikel
de wet staat.’ En: ‘Het klopt dat mijn dochter
ingeschreven, terwijl zij zich kennelijk beroept
6 van de Leerplichtwet slechts mogelijk als
nu nog niet naar school gaat. Ze krijgt wel
op een vrijstelling van deze verplichting op de
de persoon die formeel verantwoordelijkheid
computerles en Engels. Ik wacht af tot de
grond dat binnen redelijke afstand van de
draagt voor het kind van bepaalde gegevens
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
3159
Rechtspraak
binnen een wettelijk bepaalde termijn aan
lijke aansprakelijkheid ingevolge de Leerplichtwet, in Ad
drukkelijke beslissingen die het college van
burgemeester en wethouders kennis geeft.
Hunc Modum, Deventer 2013, p. 86.
burgemeester en wethouders naar aanleiding
3.8 Nu verdachte niet heeft aangevoerd dat
5. Zie de conclusie van mijn ambtgenoot Knigge voor HR
van een melding kan nemen, het opleggen
zij aan deze formaliteiten heeft voldaan,
21 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA0399, alinea 5.32, met
van een verbod en de uitdrukkelijke accepta-
waardoor van een vrijstelling van de ver-
daarvóór uitvoerige wetshistorische beschouwingen.
tie (al dan niet onder voorschriften), omdat
plichtingen uit hoofde van de Leerplichtwet
6. HR 23 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB3070; HR 15
deze reacties mijns inziens kwalificeren als
1969 geen sprake kan zijn, heeft het hof het
april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC9408.
besluit in de zin van de Awb. Dat dient ook te
betoog van verdachte niet aldus hoeven op te
7. HR 27 september 2011, ECLI:NL:HR:2011BR2053; HR 3
gelden voor de ‘fictieve instemming’ door
vatten dat zij, vanwege het bestaan van een
juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1277.
tijdsverloop, die voor de rechtsbescherming
met een besluit gelijk zou moeten worden
vrijstelling, niet verplicht was tot inschrij-
gesteld. Aldus ontstaat er voor zowel de mel-
ving van haar kind op een school.
Voor zover de steller van het middel zou wil-
Raad van State
der als voor derde belanghebbenden een
len verdedigen dat een beroep op overmacht
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. B.
coherent systeem van rechtsbescherming.
zoals verdachte dat heeft verwoord bij aan-
Klein Nulent en mr. drs. J. de Vries werkzaam
Ik ben mij ervan bewust dat ik hiermee de
vaarding tot vrijspraak leidt, wordt de struc-
bij de directie bestuursrechtspraak van de
grenzen van het Awb-besluit heb opgezocht
tuur van de Leerplichtwet miskend. Alleen
Raad van State. Volledige versies van deze
en soms heb overschreden. De reden hier-
als verdachte alles had gedaan wat redelijker-
uitspraken zijn te vinden op www.raad-
voor is dat het alternatief niet echt aantrek-
wijs van haar mocht worden gevergd om
vanstate.nl.
kelijk is. Kiest men niet voor de door mij
voorgestane lijn, dan ontstaat er de situatie
ervoor te zorgen dat haar dochter de school
bezocht, zou een beroep op overmacht als
een ontkenning van de tenlastelegging en
2284
dat de melder Awb-rechtsmiddelen kan aanwenden tegen een verbod en tegen de acceptatie van de melding onder voorschriften, en
dus als bewijsverweer kunnen worden opgevat.5 Maar op zo’n inspanning beroept ver-
12 november 2014, nrs. 201303069/2/A3 en
derde belanghebbenden tegen de acceptatie
dachte zich niet. Zij doet in feite immers een
201304895/2/A3
onder voorschriften, waarschijnlijk ook tegen
beroep op een zogenaamd richtingbezwaar,
(Mr. Widdershoven)
een uitdrukkelijke acceptatie binnen vier
dat evenwel niet aan de formele vereisten
ECLI:NL:RVS:2014:4116
weken en mogelijk ook tegen de afwijzing
door het college van een binnen die vier
voldoet.
Voor zoveel de steller van het middel bedoelt
Staatsraad advocaat-generaal: Alle bestuur-
weken door hen gedaan verzoek om een ver-
te betogen dat de uitlatingen van verdachte
lijke reacties in het kader van een APV-mel-
bod op te leggen. Voor het overige, in elk
dat zij bezwaren heeft tegen de bewezenver-
dingenstelsel voor uitwegen moeten als
geval voor de rechtsbescherming tegen de
klaring voldoende is om toepassing van het
Awb-besluiten worden aangemerkt of daar-
‘instemming’ door tijdsverloop, moeten zij
derde lid van artikel 359 Sv te blokkeren, ziet
mee gelijk worden gesteld.
naar de civiele rechter. Een dergelijke, deels
onzekere lappendeken lijkt mij niet wense-
het voorbij aan het feit dat verdachte nog
veel meer heeft verklaard. Evengoed als een
(Awb art. 1:3; APV Leeuwarden; APV Stein)
lijk, ook al zou zij dogmatisch-juridisch correct zijn.
verdachte ter terechtzitting eerst kan zeggen
dat hij het ten laste gelegde bekent om ver-
Conclusie inzake het hoger beroep van:
6.2. De consequentie van de in deze conclusie
volgens in zijn verklaring dieper op de verwe-
[appellant A en appellante B] vs. de uitspraak
verdedigde opvatting is dat het doel van het
ten feiten in te gaan en daarbij in wezen het
van Rb. Noord Nederland van 12 maart 2013
meldingenstelsel voor de aanleg van uitwe-
bewijs van een onderdeel van de tenlasteleg-
in zaak nr. 12/2380 in het geding tussen:
gen - het terugdringen van administratieve
ging betwist, waardoor toepassing van het
[appellanten] en het college van burgemees-
lasten - niet wordt gerealiseerd, omdat dat
derde lid van artikel 359 Sv onmogelijk
ter en wethouders van Leeuwarden (…), als-
moet wijken voor de rechtsbescherming. Dat
wordt,6 kan een verdachte eerst in algemene
mede het hoger beroep van: [appellant C] vs.
lijkt me om de genoemde reden gerechtvaar-
zin ontkennen en vervolgens, meer specifiek
de uitspraak van Rb. Limburg van 19 april
digd. Tegelijkertijd verwacht ik overigens niet
ondervraagd, een bekentenis afleggen.
2013 in zaak nr. 12/874 in het geding tussen:
dat over de aanleg van uitwegen vaak zal
3.9 Maar een vergelijking van de bewezenver-
[appellant C] en het college van burgemees-
worden geprocedeerd. Het aantal in de recht-
klaring met de verklaring die verdachte ter
ter en wethouders van Stein (…).
spraak aangetroffen uitwegzaken is in elk
geval schaars. Soms, zoals in de zaken waarin
terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd,
leert wel dat beide niet in alle onderdelen
(…)
deze conclusie is uitgebracht, bestaat er over
die aanleg echter wel een juridisch conflict.
met elkaar overeenstemmen, zoals wel door
art. 359, derde lid, Sv wordt verlangd.7 Ver-
6.1. Het is niet nuttig om mijn advies over de
In dat geval is de bestuursrechter mijns
dachte heeft immers wel verklaard dat zij de
vele vragen die door de voorzitter zijn
inziens de aangewezen rechter.
moeder is van het kind, maar ik lees nergens
gesteld op deze plaats samen te vatten. Mijn
Dat het terugdringen van administratieve
dat zij ook heeft gezegd dat zij het gezag over
bevindingen treft de lezer aan in punt 4.33,
lasten bij het meldingenstelsel voor uitwe-
het meisje uitoefende zoals is bewezenver-
4.34 en 5.17. In dit slot volsta ik met een kor-
gen niet wordt bereikt, betekent niet dat dit
klaard.
te beschouwing naar aanleiding van mijn
voor meldingenstelsels in het algemeen
Dit onderdeel van het middel is mijns
belangrijkste bevindingen.
geldt. Vooral het meldingenstelsel in verband
inziens in zoverre terecht voorgesteld.
In deze conclusie is betoogd dat de bestuurs-
met algemene regels en in beginsel ook het
rechter rechtsbescherming moet verlenen
meldingenstelsel als uitzondering op de ver-
tegen alle bestuurlijke reacties die zich in het
gunningplicht, zijn op dit punt wel succesvol
3. Wet van 30 mei 1968, Stb. 1968, 303, inwerkinggetreden
meldingenstelsel voor de aanleg van uitwe-
(punt 4.33). Het succes op dit punt hangt
op 1 januari 1969.
gen van de model APV en de APV’s Leeuwar-
echter af van de precieze vormgeving van het
4. Zie Paul Frielink & Piet Hein van Kempen, Strafrechte-
den en Stein voordoen. Dat geldt voor de uit-
meldingenstelsel.
3160
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
Rechtspraak
is de bestemming ‘Natuur - Estuariene
estuarium (hierna: het verdrag) zijn afspra-
natuur’ toegekend.
ken gemaakt over de veiligheid, toegankelijk-
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels
heid en natuurlijkheid van de Schelde. Dat
zijn de voor ‘Natuur - Estuariene Natuur’ aan-
natuurherstel van de Schelde noodzakelijk is,
12 november 2014, nr. 201402491/1/R6
gewezen gronden bestemd voor:
volgt volgens verweerders uit verschillende
(Mrs. Van Buuren, Michiels, Uylenburg)
a. het behoud, herstel en/of de ontwikkeling
documenten. Het enkele feit dat in het ver-
ECLI:NL:RVS:2014:4074
van natuurwaarden en/of ecologische waar-
drag afspraken zijn gemaakt over de financie-
den in het algemeen en van estuariene
ring van de realisatie van estuariene natuur
Rijksinpassingsplan ‘Hertogin Hedwigepol-
natuur in het bijzonder;
in de Hedwigepolder, is volgens verweerders
der’ met uitvoeringsbesluiten. Doelstelling.
b. waterlopen en waterpartijen;
onvoldoende onderbouwing voor de stelling
Nut en noodzaak. Locatiekeuze en alterna-
c. ter plaatse van de aanduiding ‘water’
dat de polder uitsluitend tot doel heeft de
tieven. Bevoegdheid tot vergunningverle-
tevens voor water (geulen en kreken);
haven van Antwerpen toegankelijker te
ning op grond van Natuurbeschermingswet
d. extensief recreatief en educatief medege-
maken.
1998. Financiële uitvoerbaarheid. Besluiten
bruik;
8.2. In de toelichting bij het inpassingsplan
in beroep in stand gebleven.
e. paden ten behoeve van recreatie; en onder-
staat vermeld dat het hoofddoel van het pro-
houd (ter hoogte van de Leidingendam ook
ject is bij te dragen aan het noodzakelijk
(WRO art. 3.28; NB-wet 1998 art. 19d; Besluit
ten behoeve van onderhoud van kabels en
natuurherstel van de Westerschelde. De
vergunningen Natuurbeschermingswet 1998
leidingen), waaronder wandel- en fietspaden.
belangrijkste voorwaarde voor het herstel is
art. 2)
Ingevolge artikel 1, lid 1.12, wordt onder estu-
dat er meer ruimte wordt gegeven aan de
ariene natuur verstaan: natuur die zich ont-
rivier. Met de ontpoldering van de Hedwige-
Uitspraak in het geding tussen: 1. de stich-
wikkelt in het contact tussen zoet en zout
polder wordt daaraan voor een belangrijk
ting Stichting Red onze Polders, gevestigd te
water. Het is een gebied met verschillende
deel invulling gegeven, zo staat in de toelich-
Zaamslag, gemeente Terneuzen, 2. [appellant
natuurlijke overgangen: van droog naar nat,
ting vermeld. Het creëren van extra ruimte
sub 2A] en [appellante sub 2B] (hierna in
van zoet naar zout en van een stabiele naar
geeft de mogelijkheden voor het ontstaan
enkelvoud: [appellant sub 2]), beiden wonend
een instabiele bodem. Door al deze overgan-
van getijdestromen en bevordert het meer-
te [woonplaats], 3. [appellant sub 3], wonend
gen zijn er veel verschillende leefgebieden en
geulig karakter van de Westerschelde. De ont-
te [woonplaats], 4. [appellant sub 4], wonend
flora en fauna. Het meest kenmerkend zijn
poldering heeft tot doel nieuwe estuariene
te [woonplaats], 5. [appellant sub 5], wonend
schorren, slikken, ondiepwatergebieden en
habitats te creëren waarvoor in het Natura
te [woonplaats], 6. [appellant sub 6], wonend
zachte oevers.
2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe een
te [woonplaats] en [appellant sub 3], wonend
(…)
verbeterdoelstelling geldt. In de toelichting
te [woonplaats], 7. [appellant sub 7], wonend
Doelstelling van het inpassingsplan
staat vermeld dat de habitattypen estuaria
te [woonplaats], en 1. de Staatssecretaris van
8. [appellant sub 6] en [appellant sub 3],
(H1130) en slijkgrasvelden (H1320) landelijk
Economische Zaken (hierna: EZ), 2. de Minis-
[appellant sub 2], [appellant sub 4] en de
in een zeer ongunstige staat van instandhou-
ter van Infrastructuur en Milieu, 3. het colle-
stichting betogen dat de staatssecretaris zich
ding verkeren. Kwaliteitsverbetering van deze
ge van gedeputeerde staten van Zeeland, ver-
ten onrechte op het standpunt stelt dat de
habitattypen is noodzakelijk. Daarnaast is
weerders.
belangrijkste doelstelling van het inpassings-
uitbreiding van het oppervlakte estuarium
plan natuurontwikkeling is. Volgens hen is
noodzakelijk om de doelen voor de habitatty-
Procesverloop
de wens tot ontpolderen niet ingegeven door
pen zilte pioniersbegroeiing (H1310A) en
Bij besluit van 10 februari 2014 hebben de
natuurontwikkeling, maar is het verbeteren
schorren en zilte graslanden buitendijks
Staatssecretaris van EZ en de Minister van
van de bereikbaarheid en de ontwikkeling
(H1330A) te realiseren. Volgens de toelich-
Infrastructuur en Milieu het rijksinpassings-
van de haven van Antwerpen de belangrijkste
ting kunnen de uitbreidingsdoelstellingen
plan ‘Hertogin Hedwigepolder’ vastgesteld.
doelstelling van het plan. Zij voeren aan dat
uitsluitend worden behaald door toevoeging
Verweerders hebben ter uitvoering van het
de staatssecretaris zich in de Nota beant-
van nieuwe gebieden aan het Natura
inpassingsplan op grond van artikel 3.35,
woording zienswijzen ten onrechte op het
2000-gebied.
eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet
standpunt stelt dat de keuze om de Hedwige-
In het verdrag hebben Nederland en het
ruimtelijke ordening (hierna: Wro) zes uit-
polder als natuurcompensatiegebied in te
Vlaams Gewest afspraken gemaakt omtrent
voeringsbesluiten genomen.
zetten een lange geschiedenis kent. In dit
het behalen van de doelen in verband met
Tegen deze besluiten hebben de stichting,
verband verwijzen [appellant sub 6] en
overstromingen, toegankelijkheid van de
[appellant sub 2], [appellant sub 3], [appel-
[appellant sub 3] onder meer naar een advies
Scheldehavens en natuurlijkheid van het
lant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub
van de commissie Westerschelde uit 1997. In
fysieke en ecologische systeem. Naast afspra-
6] en [appellant sub 3] en [appellant sub 7]
de onderbouwing en onderliggende stukken
ken over natuurherstel zijn er in het verdrag
beroep ingesteld.
van het inpassingsplan wordt volgens hen
derhalve ook afspraken gemaakt over de vei-
het eigenlijke doel, te weten het nakomen
ligheid en de bereikbaarheid van de Wester-
(…)
van het Verdrag met Vlaanderen en het ver-
schelde.
Overwegingen
beteren van de bereikbaarheid van de Ant-
Uit het vorenstaande volgt dat de natuuront-
(…)
werpse haven, achter gehouden.
wikkeling als doelstelling aan het inpassings-
Het inpassingplan
8.1. Verweerders hebben uiteengezet dat het
plan ten grondslag is gelegd.
3. Het inpassingsplan voorziet in de ontpol-
op zichzelf juist is dat de Westerschelde
[appellant sub 6] en [appellant sub 3] hebben
dering van de Hertogin Hedwigepolder. Met
meerdere functies heeft. In het verdrag tus-
niet aannemelijk gemaakt dat met het plan
het plan wordt beoogd bij te dragen aan het
sen het Koninkrijk der Nederlanden en het
uitsluitend wordt beoogd een ander doel te
natuurherstel van de Westerschelde.
Vlaams Gewest betreffende de uitvoering
bereiken. Bovendien neemt de omstandigheid
4. Aan het grootste deel van het plangebied
van de ontwikkelingsschets 2010 Schelde-
dat met het inpassingsplan de bereikbaarheid
(…)
2285
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
3161
Rechtspraak
van de Antwerpse haven wellicht wordt verbe-
polder’, van Deltares van 14 november 2013.
de Afdeling in eerste instantie dient te wor-
terd, niet weg dat het natuurherstel door ver-
Estuariene natuur is gedefinieerd als alle
den gekeken of de kwaliteit van de natuur
weerders als doelstelling aan het plan ten
natuur die onder invloed staat van getij en
binnen het natuurgebied zelf kan worden
grondslag is gelegd. Het betoog faalt.
rivierafvoer en die minimaal vijf keer per
hersteld, hetgeen volgens hen in dit geval is
9. [appellant sub 6] en [appellant sub 3] beto-
jaar overstroomt. Morfologisch-ecologisch
nagelaten. [appellant sub 6] en [appellant
gen voorts dat de doelstelling van het inpas-
kenmerkt estuariene natuur zich door estua-
sub 3] betogen voorts dat geen noodzaak
singsplan tijdens de procedure is verruimd.
riene dynamiek, dat wil zeggen dat er varia-
bestaat tot het tot ontwikkeling brengen van
In het ontwerpplan was de doelstelling er
tie in ruimte en tijd is onder invloed van
schorren. Volgens hen volgt uit de stukken
volgens hen, mede gelet op de verplichtingen
aandrijvende krachten die kenmerkend zijn
dat er uitsluitend een noodzaak bestaat tot
op grond van artikel 6, tweede lid, van de
voor een estuarium. Waterbeweging en geo-
het realiseren van intergetijdengebied. In dit
Habitatrichtlijn, op gericht intergetijdenge-
metrie zorgen in samenspel voor voortdu-
verband wijzen [appellant sub 6] en [appel-
bied te realiseren. Het intergetijdengebied
rende ontwikkeling van geulen, slikken en
lant sub 3] er voorts op dat de staat van
bevat volgens [appellant sub 6] en [appellant
platen, pioniervegetatie en schorren.
instandhouding van het habitattype schor-
sub 3], anders dan estuariene natuur, niet het
Intergetijdengebied is gedefinieerd als het
ren en zilte graslanden, buitendijks (H1330A)
habitattype schorren en zilte graslanden, bui-
areaal tussen hoog- en laagwater. Het litoraal
matig is, terwijl het habitattype estuaria in
tendijks (H1330A). Volgens hen is de doelstel-
is het areaal tussen gemiddeld hoogwater
een zeer slechte staat van instandhouding
ling aangepast, omdat uit onderzoeken is
doodtij en gemiddeld laagwater springtij. Het
verkeert. Voorts voeren zij aan dat de relatie-
gebleken dat zich op den duur voornamelijk
intergetijdengebied is een onderdeel van
ve bijdrage van het Natura 2000-gebied Wes-
schorren zullen ontwikkelen in het gebied.
estuariene natuur. Intergetijdengebied
terschelde & Saeftinghe aan het habitattype
Nu een groot deel van de onderzoeken en de
bestaat uit slikken en platen, waarbij slikken
schorren zeer gering is.
motivering van het inpassingsplan volgens
in tegenstelling tot platen bij laagwater niet
[appellant sub 2], [appellant sub 4], [appel-
[appellant sub 6] en [appellant sub 3] zijn
aan alle kanten omgeven zijn door water.
lant sub 3] en de stichting betogen dat de
gebaseerd op het realiseren van intergetij-
Slikken, platen en schorren zijn een onder-
staatssecretaris onlangs aan de Tweede
dengebied en niet op het realiseren van estu-
deel van de estuariene natuur. In het aange-
Kamer heeft medegedeeld dat het areaal
ariene natuur met schorren en slikken, kun-
voerde ziet de Afdeling geen grond voor het
laagdynamisch intergetijdengebied niet lan-
nen deze motivering en onderzoeken niet
oordeel dat de doelstelling tijdens de proce-
ger vermindert en dat sprake is van een posi-
aan het plan ten grondslag worden gelegd.
dure is gewijzigd. Weliswaar zijn de verschil-
tieve trend. [appellant sub 6] en [appellant
[appellant sub 6] en [appellant sub 3] voeren
lende termen in de stukken door elkaar
sub 3] voeren in dit verband aan dat uit de
verder aan dat de doelstelling ten onrechte
gebruikt, maar de doelstelling is er steeds op
ecotopenkaarten volgt dat een verbetering
niet is gepreciseerd naar oppervlak van de
gericht geweest de habitattypen waarvoor in
optreedt van het habitattype estuaria waar-
verschillende habitattypen.
het Natura 2000-gebied Westerschelde &
mee verweerders ten onrechte geen rekening
9.1. Verweerders stellen zich op het stand-
Saeftinge een uitbreidingsdoelstelling geldt
hebben gehouden bij het beoordelen van de
punt dat de doelstelling van het inpassings-
te realiseren. Gelet hierop bestaat naar het
noodzaak.
plan niet is gewijzigd. De begrippen estuarie-
oordeel van de Afdeling geen grond voor het
10.1. Verweerders stellen zich op het stand-
ne natuur en intergetijdengebied zijn door
oordeel dat de aan het plan ten grondslag
punt dat natuurherstel in de Westerschelde
elkaar gebruikt. Het begrip intergetijdenge-
gelegde onderzoeken en motivering reeds
noodzakelijk is. De staat van instandhouding
bied is als synoniem voor estuarium
hierom niet toereikend zijn. Het betoog faalt.
van de betrokken habitattypen is ongunstig
gebruikt, maar soms ook is dit begrip gehan-
9.3. Ten aanzien van het betoog dat de doel-
tot zeer ongunstig. In het aanwijzingsbesluit
teerd om geulen en slikken zonder schorren
stellingen ten onrechte niet zijn gepreciseerd
voor het gebied Westerschelde & Saeftinghe
aan te duiden. Volgens verweerders is de
per habitattype, hebben verweerders uiteen-
is een uitbreidingsdoelstelling opgenomen
doelstelling vanaf het begin van de procedu-
gezet dat wordt beoogd een dynamisch
voor de habitattypen. In dit verband verwij-
re de realisatie van estuariene natuur inclu-
gebied te realiseren. De habitattypen waar-
zen verweerders naar de stukken “Schelde-
sief schorren geweest. Beoogd wordt zowel
voor een verbeterdoestelling is opgenomen,
estuarium: een ecologische beschrijving en
het habitattype estuaria (H1130) als het habi-
worden tot ontwikkeling gebracht. Wat de
een visie op de toekomst”, “Herstel natuur
tattype schorren en zilte graslanden, buiten-
verhouding tussen de verschillende habitat-
Westerschelde, projectenbundel” en de docu-
dijks (H1330A) tot ontwikkeling te brengen
typen precies zal zijn, is daarom niet in de
menten die aan het inpassingsplan ten
in de Hedwigepolder, nu voor beide habitat-
doelstelling vastgelegd. Gelet hierop zijn de
grondslag liggen. In het rapport “Natuurpro-
typen een uitbreidingsdoelstelling geldt.
verschillende doelstellingen niet gepreci-
gramma Westerschelde” wordt volgens ver-
9.2. In de toelichting bij het inpassingsplan
seerd. De Afdeling acht dit standpunt van
weerders een onderbouwing gegeven van de
staat vermeld dat de te bereiken natuurdoe-
verweerders niet onredelijk. Het betoog faalt.
noodzaak tot het ontwikkelen van estuariene
len in verschillende documenten zijn
Nut en noodzaak
natuur. Volgens verweerders is het behalen
beschreven. De gebruikte formuleringen zijn
10. [appellant sub 6] en [appellant sub 3],
van de doelstellingen in het bestaande Natu-
gezien de lange geschiedenis van het dossier
[appellant sub 2], [appellant sub 4] en de
ra 2000-gebied niet mogelijk.
in de documenten op onderdelen soms
stichting betogen dat de noodzaak voor de
10.2. Het Natura 2000-gebied Westerschelde &
anders omschreven. Volgens de toelichting
ontpoldering ontbreekt. [appellant sub 2],
Saeftinghe is onder meer aangewezen voor de
zijn de termen estuariene natuur en interge-
[appellant sub 4], [appellant sub 3] en de
habitattypen estuaria (H1130), zilte pioniers-
tijdengebied altijd geplaatst in de context
stichting betogen dat niet is gemotiveerd
begroeiing (H1310A) en schorren en zilte gras-
van een gebied met schorren, slikken, geulen
waarom er volgens de herstelopgave 600 ha
landen, buitendijks (H1330A). Voor het habi-
en kreken. Om mogelijke verwarring te voor-
aan estuariene natuur dient te worden ont-
tattype estuaria (H1130) is een doelstelling
komen is Deltares verzocht eenduidige defi-
wikkeld. Volgens hen is er voorts geen enkele
tot uitbreiding van oppervlakte en verbete-
nities te formuleren. Deze definities zijn
urgentie bij de natuuropgave. Zij voeren ver-
ring van kwaliteit opgenomen. Uit de toelich-
neergelegd in de notitie ‘opslibbing Hedwige-
der aan dat op grond van jurisprudentie van
ting bij het aanwijzingsbesluit volgt dat de
3162
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
Rechtspraak
staat van instandhouding van dit habitattype
belangrijkste problemen voor de natuur in
10.4. Met betrekking tot het betoog dat uit
zeer ongunstig is. Als gevolg van menselijke
de Westerschelde aanpakt: het gebrek aan
de ecotopenkaarten volgt dat sprake is van
ingrepen is het oppervlak (hoogdynamisch)
ruimte, de hoge stroomsnelheden en het
een positieve trend in de ontwikkeling van
diep water sterk toegenomen en zijn de over-
afnemen van laagdynamisch slik en schor.
het habitattype estuaria (H1130), hebben ver-
gangen naar ondiepere delen steiler gewor-
Natuurontwikkeling in grote aaneengesloten
weerders uiteengezet dat een ecotopenkaart
den. Voor het habitattype zilte pioniersbe-
gebieden blijkt ecologisch het meest efficiënt
een foto van het gebied is. Het betreft derhal-
groeiing (H1310A) geldt een doelstelling tot
te zijn, omdat deze gebieden schaalvoordelen
ve een momentopname van het aanwezige
uitbreiding van oppervlakte en behoud van
opleveren, robuuster zijn en minder beheer
areaal van de verschillende habitattypen. Het
kwaliteit. In de toelichting bij het aanwijzings-
vergen, zo staat in het natuurprogramma
is een dynamisch gebied waarbinnen het are-
besluit staat vermeld dat dit habitattype in de
vermeld. De benodigde ruimte bestaat vol-
aal van de verschillende habitattypen fluctu-
afgelopen decennia sterk achteruit is gegaan.
gens het Natuurprogramma uit 600 a 770 ha
eert. Uit het feit dat de ecotopenkaart een
Voor het habitattype schorren en zilte gras-
nieuw intergetijdengebied. In het aangevoer-
toename van het oppervlak van het habitat-
landen, buitendijks (H1330A) geldt een doel-
de ziet de Afdeling gelet op het vorenstaande
type estuaria (H1130) laat zien ten opzichte
stelling tot uitbreiding van de oppervlakte en
geen grond voor het oordeel dat de natuur-
van de vorige ecotopenkaart, kan niet zonder
verbetering van de kwaliteit. In de toelichting
opgave gericht op uitbreiding van estuariene
meer worden afgeleid dat sprake is van een
bij het aanwijzingsbesluit staat vermeld dat
natuur onvoldoende is gemotiveerd.
structureel positieve trend in de ontwikke-
de verdeling van de schorren binnen het estu-
10.3. Ten aanzien van betoog dat geen nood-
ling van dit habitattype. Naar het oordeel
arium niet in evenwicht is. In het oostelijk
zaak bestaat tot het ontwikkelen van het
van de Afdeling hebben verweerders zich in
deel komen relatief grote oppervlakten voor,
habitattype schorren en zilte graslanden, bui-
redelijkheid op het standpunt kunnen stellen
terwijl in het westelijk deel de oppervlakte
tendijks (H1330A) stelt de Afdeling vast dat
dat uit de ecotopenkaart niet kan worden
veel geringer is.
voor dit habitattype in het Natura
afgeleid dat geen noodzaak bestaat tot het
In de toelichting bij het rijksinpassingsplan
2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe een
ontwikkelen van het habitattype estuaria
staat vermeld dat onder leiding van de Tech-
doelstelling tot uitbreiding van het opper-
(H1130) in het plangebied. Het betoog faalt.
nische Scheldecommissie de Ontwikkelings-
vlak van dit habitattype is opgenomen. Uit
11. [appellant sub 6] en [appellant sub 3],
schets Schelde-Estuarium is opgesteld. In
het Profielendocument volgt dat dit habitat-
[appellant sub 2], [appellant sub 4] en de
deze ontwikkelingsschets is onder meer uit-
type landelijk in een matig ongunstige staat
stichting voeren verder aan dat de ontpolde-
werking gegeven aan het voornemen tot het
van instandhouding verkeert. Uit het Doelen-
ring als instandhoudingsmaatregel onvol-
verbeteren van de natuurlijke kwaliteit van
document volgt dat het habitattype schorren
doende is uitgewerkt in een beheerplan als
de Westerschelde. Het uitgangspunt hierbij is
en zilte graslanden, buitendijks (H1330A) in
bedoeld in artikel 19a van de Natuurbescher-
dat optimalisatie van de fysische, chemische
de Oosterschelde en Westerschelde sterk ach-
mingswet 1998 (hierna: NB-wet 1998).
en ecologische processen zal leiden tot her-
teruit is gegaan en dat daarom een uitbrei-
Instandhoudingsmaatregelen moeten vol-
stel van de habitats. De belangrijkste factor
ding van het oppervlak wordt beoogd. Wat
doende concreet zijn en moeten ook op eco-
voor optimalisatie van bijna alle natuurlijke
betreft de landelijke bijdrage van het gebied
nomische, culturele en sociale aspecten wor-
processen in het estuarium is ruimte. Door
Westerschelde & Saeftinghe, waar [appellant
den beoordeeld. Nu de ontpoldering als
het toenmalige ministerie van LNV is een
sub 6] en Rotter op wijzen, volgt uit het Doe-
instandhoudingsmaatregel nauwelijks is uit-
verantwoording van de natuuropgave opge-
lendocument dat het grootste areaal van dit
gewerkt, kan de noodzaak van deze maatre-
steld. Deze verantwoording is neergelegd in
habitattype zich in de Waddenzee bevindt. In
gel volgens [appellant sub 6] en [appellant
het Natuurprogramma Westerschelde, ‘Ver-
het Doelendocument staat voorts vermeld
sub 3] niet worden beoordeeld. In het inpas-
antwoording realisering (minimaal) 600 hec-
dat de Deltagebieden van belang zijn voor dit
singsplan staat ten onrechte dat de Europese
tare estuariene nieuwe natuur en de relatie
habitattype. Dat de herstelopgave voor het
Commissie heeft geëist dat de ontpoldering
met de instandhoudingsdoelstellingen Vogel-
habitattype estuaria urgenter is, doet niet af
dient plaats te vinden, aldus [appellant sub
en Habitatrichtlijn’ van 15 september 2005
aan de omstandigheid dat er voor het habi-
6] en [appellant sub 3].
(hierna: het natuurprogramma). In het
tattypen schorren en zilte graslanden, bui-
11.1. Verweerders hebben uiteengezet dat de
natuurprogramma wordt geconcludeerd dat
tendijks (H1330A) ook een uitbreidingsdoel-
procedure voor de vaststelling van het
de Westerschelde steeds nauwer is geworden
stelling geldt. Verweerders hebben zich naar
beheerplan Deltawateren waar het beheer-
en de omvang van de ondiepe delen sterk is
het oordeel van de Afdeling in redelijkheid
plan voor het Natura 2000-gebied Wester-
afgenomen. Daardoor zijn de stroomsnelhe-
op het standpunt kunnen stellen dat er een
schelde & Saeftinghe deel van uitmaakt in
den van de getijdebeweging sterk toegeno-
noodzaak bestaat tot het ontwikkelen van
een ver gevorderd stadium is. De Vogelricht-
men, is er minder ruimte overgebleven voor
het habitattype schorren en zilte graslanden,
lijn en de Habitatrichtlijn verplichten vol-
de natuurlijke estuariene processen en staat
buitendijks (H1330A). Ten aanzien van het
gens verweerders niet tot het opstellen van
de balans tussen laagdynamische en hoogdy-
betoog dat ten onrechte niet is bezien of in
een beheerplan, maar vereisen dat maatrege-
namische gebieden sterk onder druk. Daar-
het bestaande Natura 2000-gebied Wester-
len worden getroffen ten behoeve van de
naast is volgens het natuurprogramma ook
schelde & Saeftinghe aan instandhoudings-
instandhoudingsdoelstellingen.
de kwaliteit van de habitattypen een pro-
doelstellingen voor de betrokken habitatty-
11.2. Ingevolge artikel 19a, eerste lid, van de
bleem door afname van zuurstof. In het
pen kan worden voldaan, hebben
NB-wet 1998 stellen gedeputeerde staten na
natuurprogramma wordt geconcludeerd dat
verweerders uiteengezet dat binnen het
overleg met de eigenaar, gebruiker en andere
zonder ingrepen om de achteruitgang te
bestaande gebied onvoldoende oppervlak
belanghebbenden, voor het op grond van
keren een en ander er toe kan leiden dat de
beschikbaar is om aan de uitbreidingsdoel-
artikel 10a, eerste lid, aangewezen gebied een
Westerschelde een diep kanaal wordt met
stellingen te kunnen voldoen. In het aange-
beheerplan vast waarin met inachtneming
hoge getijdenstromen. Voorts staat in het
voerde ziet de Afdeling geen grond voor het
van de instandhoudingsdoelstellingen wordt
natuurprogramma vermeld dat gerichte
oordeel dat dit standpunt onjuist is. Het
beschreven welke instandhoudingsmaatrege-
ruimtelijke uitbreiding van het estuarium de
betoog faalt.
len getroffen dienen te worden en op welke
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
3163
Rechtspraak
wijze.
poldering van de Hedwigepolder. In het rap-
van het Verdronken land van Saeftinghe. In
Op grond van artikel 19a, eerste lid, van de
port ‘Natuurherstel Westerschelde: de moge-
de Nota beantwoording zienswijzen staat ver-
NB-wet 1998 dienen de instandhoudings-
lijkheden nader verkend’ van Deltares van
meld dat de door de commissie Maljers voor-
doelstellingen te worden uitgewerkt in een
2011 (hierna: het rapport van Deltares 2011)
gestelde alternatieven na studie niet realis-
beheerplan. Voor het Natura 2000-gebied
wordt volgens hen geconcludeerd dat er
tisch zijn gebleken.
Westerschelde & Saeftinghe is als onderdeel
alternatieven zijn die gelijkwaardig of zelfs
In het rapport van Grontmij 2007 is de
van het gebied Deltawateren een concept-
beter zijn dan de ontpoldering. Volgens
geschiktheidsbeoordeling uitgevoerd vanuit
beheerplan vastgesteld. Het beheerplan is
[appellant sub 6] en [appellant sub 3] zijn
twee invalshoeken: de ecologische geschikt-
thans nog niet vastgesteld. Naar het oordeel
het alternatief van het waterschap en het
heid en de maatschappelijke geschiktheid. In
van de Afdeling biedt de NB-wet 1998 geen
alternatief dat door Boskalis naar voren is
de ecologische beoordeling scoort de Hedwi-
aanknopingspunten voor het oordeel dat het
gebracht geschikte en minder ingrijpende
gepolder positief ten aanzien van schor. In de
inpassingsplan niet kon worden vastgesteld
alternatieven voor de ontpoldering van de
Hedwigepolder kan met de minste inspan-
voordat een beheerplan was vastgesteld. Voor
Hedwigepolder. De afwijzing van de beschik-
ning de hoogste natuurkwaliteit worden
zover [appellant sub 6] en [appellant sub 3]
bare alternatieven is volgens hen een politiek
gerealiseerd. De Hedwigepolder scoort daar-
hebben verwezen naar de uitspraak van de
besluit dat niet wordt gedragen door een
naast vanwege een lage bevolkingsdichtheid,
Afdeling van 28 september 2011, in zaaknr.
kenbare motivering. In het door Grontmij
een gunstige kosteneffectiviteit en logische
201003091/1/R2, overweegt de Afdeling dat
opgestelde rapport ‘Locatiekeuze Hedwige-
begrenzing relatief hoger dan de andere pol-
in deze uitspraak is overwogen dat de
en Prosperpolder Geschiktheidsbeoordeling
ders. Daarnaast wordt geconcludeerd dat de
instandhoudingsdoelstellingen in een
van potentiële gebieden voor estuariene
Hedwigepolder aansluit bij de Vlaamse gebie-
beheerplan zullen worden uitgewerkt. Uit
natuurontwikkeling in het Schelde-estuari-
den en een verbindende schakel vormt, het-
deze uitspraak kan niet worden afgeleid dat
um tussen Hansweert en Antwerpen’ uit
geen een voordeel oplevert ten opzichte van
een planologisch besluit waarmee wordt
2007 (hierna: het rapport van Grontmij
overige alternatieven.
beoogd bij te dragen aan de instandhou-
2007), het rapport ‘Alternatieven ontpolde-
In het rapport van de commissie Nijpels zijn
dingsdoelstellingen pas kan worden geno-
ring Westerschelde’ van de commissie Maljers
voorts 78 potentiële alternatieven voor de
men nadat het beheerplan is vastgesteld. In
uit 2006 (hierna: het rapport van de commis-
Hedwigepolder onderzocht. De alternatieven
het inpassingsplan en de daaraan ten grond-
sie Maljers) en ‘Wennen aan de Westerschel-
zijn beoordeeld op natuurlijkheid, draagvlak,
slag gelegde onderzoeken is de maatregel
de’ opgesteld door de Commissie Nijpels
realisatietijd en kosten. De commissie con-
van ontpoldering uitgewerkt. In het aange-
(hierna: het rapport van de commissie Nij-
cludeert dat er vijf kansrijke alternatieven
voerde ziet de Afdeling geen aanleiding voor
pels) is volgens [appellant sub 6] en [appel-
zijn, maar dat ontpoldering van de Hedwige-
het oordeel dat de culturele, economische en
lant sub 3] geen sprake van een open locatie-
polder uiteindelijk de beste maatregel is.
sociale aspecten onvoldoende zijn beoor-
onderzoek. Nu is aangesloten bij de opgave
In het rapport van Deltares 2011 is bezien
deeld. Het betoog faalt.
uit het Verdrag stonden de kaders van te
wat de mogelijkheden zijn om met groot-
11.3. In het rijksinpassingsplan staat, anders
voren reeds vast. In het memo van Deltares
schalige fysische processen natuurherstel te
dan [appellant sub 6] en [appellant sub 3]
van 6 november 2008 wordt volgens [appel-
realiseren. Geconcludeerd wordt dat herstel
kennelijk veronderstellen, niet vermeld dat
lant sub 6] en [appellant sub 3] geconclu-
uiteindelijk mogelijk lijkt, maar dat hier veel
de Europese Commissie verplicht tot ontpol-
deerd dat de Hedwigepolder de meest ongun-
tijd overheen gaat. Gelet hierop kan deze wij-
dering, dan wel dat voor ontpoldering
stige plek is voor ontpoldering.
ze van natuurherstel geen gelijkwaardig
instemming van de Europese Commissie ver-
12.1. Verweerders hebben uiteengezet dat
alternatief vormen voor ontpoldering, zo
eist zou zijn. In de toelichting bij het inpas-
een uitgebreid onderzoek is verricht naar de
staat in dit rapport vermeld.
singsplan staat vermeld dat Nederland op
alternatieven. In het rapport ‘Ontwikkeling
In het MER worden de alternatieven voor
grond van de Vogelrichtlijn en Habitatricht-
van een intergetijdengebied in Hedwige- en
ontpoldering van de Hedwigepolder even-
lijn een resultaatsverplichting heeft en pas-
Prosperpolder: Besluit-MER/Plan-MER’ (hier-
eens besproken. In de paragrafen 2.4.4 en
sende maatregelen dient te nemen om te
na: het MER) zijn alle redelijkerwijs in
2.4.5 van het MER is uiteengezet op welke
waarborgen dat de instandhoudingsdoelstel-
beschouwing te nemen alternatieven bezien.
wijze de alternatieve locaties zijn beoordeeld.
lingen voor beschermde habitats en soorten
Bij het ontwikkelen van de alternatieven is
Deze conclusies zijn grotendeels gebaseerd
worden gehaald. De Europese Commissie ziet
rekening gehouden met de richtlijnen van de
op het hiervoor genoemde rapport van
erop toe dat deze maatregelen worden
commissie voor de milieueffectrapportage
Grontmij 2007. In het MER zijn voorts ver-
getroffen. Het is derhalve aan Nederland zelf
(hierna: commissie-mer) en met hetgeen
schillende varianten met duidelijke verschil-
om te bepalen welke instandhoudingsmaat-
door de provincie, het waterschap en andere
len ten aanzien van de ingreep in het plange-
regelen worden getroffen. [appellant sub 6]
belanghebbenden naar voren is gebracht.
bied beschreven met daaraan gerelateerd
en [appellant sub 3] hebben niet aannemelijk
12.2. Ten behoeve van het inpassingsplan is
verschillen ten aanzien van morfologische en
gemaakt dat verweerders in zoverre van een
een aantal onderzoeken gedaan naar alterna-
andere effecten. De alternatieven zijn
onjuist uitgangspunt zijn uitgegaan. Het
tieven voor ontpoldering van de Hedwigepol-
beschreven in de startnotitie en vervolgens
betoog faalt.
der. In het rapport van de commissie Maljers
in het MER nader uitgewerkt. Voorts wordt in
Locatiekeuze en alternatieven
zijn alternatieven onderzocht voor ontpolder-
paragraaf 4 een aantal alternatieven en vari-
12. [appellant sub 6] en [appellant sub 3],
locaties in het middengebied. De commissie
anten besproken. Deze alternatieven zijn
[appellant sub 2], [appellant sub 4] en de
heeft een aantal maatregelen voorgesteld die
deels ontleend aan de hiervoor genoemde
stichting betogen dat onvoldoende onder-
een positief effect zouden kunnen hebben op
rapporten.
zoek is verricht naar alternatieven voor het
de natuurontwikkeling, zoals het creëren van
12.3. In het aangevoerde ziet de Afdeling
inpassingsplan. [appellant sub 6] en [appel-
een eiland in de Scheldemonding, het toela-
geen grond voor het oordeel dat in voor-
lant sub 3] betogen dat de onderzoeken niet
ten van het getij in een deel van de Braak-
noemde alternatievenonderzoeken van een
onderbouwen waarom is gekozen voor ont-
manpolder en het afplaggen van een deel
onjuist uitgangspunt is uitgegaan dan wel
3164
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
Rechtspraak
dat deze onderzoeken onvolledig zijn. In het
kunnen leggen. Evenmin ziet de Afdeling in
punt gesteld dat Waterwegen en Zeekanaal
rapport van de commissie Nijpels zijn,
het memo van Deltares aanleiding voor het
N.V. dient te worden aangemerkt als een bui-
anders dan [appellant sub 6] en [appellant
oordeel dat de raad de ontpoldering niet
tenlandse mogendheid. Ter zitting is door
sub 3] betogen, verschillende maatregelen
heeft kunnen verkiezen boven overige alter-
Waterwegen en Zeekanaal N.V. naar voren
beoordeeld, ook maatregelen die buiten de
natieven. Daarbij neemt de Afdeling in aan-
gebracht dat zij de waterwegen en een groot
afspraken in het kader van het verdrag val-
merking dat in het memo van Deltares geen
deel van de gronden langs de waterwegen
len. De ontpoldering is niet zonder meer als
alternatieven naar voren worden gebracht
beheert in het westen en het centrum van
uitgangspunt genomen. Dat de conclusie
die geschikter zouden zijn dan ontpoldering
Vlaanderen. Waterwegen en Zeekanaal N.V. is
wordt getrokken dat de Hedwigepolder het
van de Hedwigepolder. Het betoog faalt.
een publiekrechtelijk vormgegeven verzelf-
beste alternatief is, maakt dit niet anders.
(…)
standigd agentschap. Er is een zekere vorm
Ten aanzien van het betoog van [appellant
Natura 2000
van operationele autonomie, maar de minis-
sub 6] en [appellant sub 3] omtrent het door
18. Bij besluit van 10 februari 2014 heeft de
ter is verantwoordelijk, zo heeft Waterwegen
het waterschap naar voren gebrachte alterna-
staatssecretaris een vergunning als bedoeld
en Zeekanaal N.V. ter zitting naar voren
tief om met maatregelen buitendijks de ont-
in artikel 16 en artikel 19d van de NB-wet
gebracht. De minister heeft bevoegdheden
wikkeling van schorren en slikken te bevor-
1998 verleend voor het ontwikkelen van een
om invloed uit te oefenen op de besluiten
deren, staat in het rapport van Grontmij
intergetijdengebied (estuariene natuur) in de
van Waterwegen en Zeekanaal N.V. Gelet op
2007 vermeld dat dit alternatief netto geen
Hedwigepolder.
het vorenstaande is de Afdeling van oordeel
natuurwinst zal opleveren. Ter zitting heb-
19. Ingevolge artikel 19d, eerste lid, van de
dat Waterwegen en Zeekanaal N.V. behoort
ben verweerders toegelicht dat de ontwikke-
NB-wet 1998 is het verboden zonder vergun-
tot de Vlaamse overheid en als zodanig
ling van schorren in het bestaande Natura
ning, of in strijd met aan die vergunning ver-
onderdeel uitmaakt van een buitenlandse
2000-gebied bij dit alternatief ten koste zal
bonden voorschriften of beperkingen, van
mogendheid als bedoeld in artikel 2, onder a,
gaan van het habitattype estuaria. Ten aan-
het college van gedeputeerde staten of, ten
van het besluit vergunning NB-wet 1998. De
zien van het door [appellant sub 6] en [appel-
aanzien van projecten of andere handelingen
staatssecretaris was derhalve bevoegd om het
lant sub 3] naar voren gebrachte alternatief
als bedoeld in het vierde lid, van Onze Minis-
besluit te nemen. Het betoog faalt.
van Boskalis hebben verweerders uiteengezet
ter, projecten of andere handelingen te reali-
(…)
dat dit alternatief uitgaat van het vervangen
seren onderscheidenlijk te verrichten die
Financiële uitvoerbaarheid
van bestaande habitattypen door nieuwe
gelet op de instandhoudingsdoelstelling, met
32. Volgens [appellant sub 6] en [appellant
habitattypen. Gelet hierop is dit alternatief
uitzondering van de doelstellingen, bedoeld
sub 3] is onduidelijk of het inpassingsplan
als minder gunstig beoordeeld dan het alter-
in artikel 10a, derde lid, de kwaliteit van de
financieel uitvoerbaar is. In dit verband beto-
natief voor ontpoldering van de Hedwigepol-
natuurlijke habitats en de habitats van soor-
gen zij dat de gronden niet in eigendom zijn
der. De Afdeling ziet geen grond voor het
ten in een Natura 2000-gebied kunnen ver-
van de staat. De onteigeningskosten worden
oordeel dat verweerders de ontpoldering niet
slechteren of een significant verstorend
volgens hen onderschat. Voorts betogen
in redelijkheid hebben kunnen verkiezen
effect kunnen hebben op de soorten waar-
[appellant sub 6] en [appellant sub 3] dat
boven deze alternatieven.
voor het gebied is aangewezen. Zodanige pro-
verweerders ten onrechte geen rekening heb-
Ten aanzien van het betoog omtrent het
jecten of andere handelingen zijn in ieder
ben gehouden met de mogelijkheid van zelf-
memo van Deltares overweegt de Afdeling
geval projecten of handelingen die de
realisatie. Daarnaast is volgens hen ten
als volgt. In het memo van Deltares, dat is
natuurlijke kenmerken van het desbetreffen-
onrechte geen verklaring van het Vlaams
opgesteld in opdracht van onder meer ZLTO,
de gebied kunnen aantasten.
Gewest overgelegd waaruit volgt dat zij een
wordt geconcludeerd dat de Hedwigepolder
(…)
groot deel van de kosten daadwerkelijk voor
de meest ongunstige plek is voor ontpolde-
Ingevolge artikel 19d, vijfde lid, kunnen bij
haar rekening zal nemen. Voorts is geen reke-
ring. De voordelen van natuurontwikkeling
algemene maatregel van bestuur projecten
ning gehouden met de kosten voor onder-
zijn kleiner en op lange termijn zijn de nade-
of andere handelingen of categorieën van
houd en beheer, aldus [appellant sub 6] en
len groter dan bij een zeewaartse ontpolde-
gebieden worden aangewezen waarvoor een
[appellant sub 3]. Nu de polder volgens hen
ring. Alleen de ontwikkeling van schorgebie-
vergunning als bedoeld in het eerste lid
snel zal dichtslibben dient deze regelmatig te
den met cyclische successie leidt tot
wordt verleend door Onze Minister.
worden uitgebaggerd, hetgeen hoge kosten
duurzaam hoogwaardig natuurherstel. De
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder a, van
met zich brengt.
belangrijkste conclusie is dat cyclische suc-
het besluit vergunning NB-wet 1998 worden
32.1. Verweerders hebben uiteengezet dat ten
cessie niet zal optreden. Het memo van Del-
als projecten of andere handelingen als
behoeve van het project kostenramingen zijn
tares bevat een zeer beknopte beoordeling
bedoeld in artikel 19d, vijfde lid, van de NB-
gemaakt. De kosten voor grondverwerving
van de hoofdconclusie van het rapport van
wet 1998 aangewezen: activiteiten waarvoor
zijn gebaseerd op taxaties. Uitgegaan is van
Nijpels. In het hiervoor reeds genoemde rap-
een vergunning op grond van artikel 16, eer-
grondverwerving en niet van zelfrealisatie.
port van Deltares 2011 heeft Deltares uitge-
ste lid, of 19d, eerste lid, van de Nb-wet 1998
Wel is rekening gehouden met beheerkosten.
breider onderzoek gedaan naar een alterna-
wordt gevraagd door buitenlandse mogend-
Volgens verweerders zullen de kosten in het
tief voor ontpoldering en de mogelijkheid
heden.
geval van zelfrealisatie lager uitvallen. Een
voor het ontwikkelen van cyclische successie.
20. [appellant sub 6] en [appellant sub 3]
verklaring van het Vlaams Gewest dat hij een
In dit rapport uit 2011 wordt geconcludeerd
betogen dat de staatssecretaris niet bevoegd
deel van kosten van het project zal dragen
dat er geen gelijkwaardige alternatieven zijn
is om de Nb-wet-vergunning te verlenen. Nu
achten zij gelet op het Verdrag niet noodza-
die tot cyclische successie zullen leiden. De
Waterwegen en Zeekanaal N.V., afdeling Zee-
kelijk.
Afdeling ziet in het memo van Deltares geen
schelde niet als buitenlandse mogendheid
32.2. In de toelichting bij het inpassingsplan
grond voor het oordeel dat verweerders de
dient te worden aangemerkt, zijn provinciale
staat vermeld dat uit het MER volgt dat de
overige alternatievenonderzoeken niet aan
staten volgens hen het bevoegde gezag.
totale kosten voor het voorkeursalternatief
de besluitvorming ten grondslag hebben
20.1. Verweerders hebben zich op het stand-
ongeveer € 40 tot 49 miljoen zullen bedra-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
3165
Rechtspraak
gen. Door maatregelen die mogelijk nog
dat moment de vordering wordt verhoogd
2012) is bepaald dat niet tot de middelen van
getroffen dienen te worden, kunnen deze
met wettelijke rente en incassokosten.
de belanghebbende worden gerekend inkom-
kosten nog stijgen. In het verdrag zijn tussen
1.4. Bij besluit van 29 mei 2012 heeft CAK
sten uit arbeid tot 25 procent van deze
Nederland en Vlaanderen afspraken gemaakt
het bezwaar van appellant tegen de brief van
inkomsten, met een maximum van € 192 per
over de kosten. Hieruit volgt dat Vlaanderen
3 april 2012 niet-ontvankelijk verklaard.
maand, voor zover hij algemene bijstand ont-
de planvoorbereidingskosten en de inrich-
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de recht-
vangt, waarbij voor een persoon jonger dan
tingskosten zal dragen. Daarnaast zal Vlaan-
bank het beroep ongegrond verklaard.
65 jaar geldt dat die inkomsten gedurende
deren de kosten voor de grondverwerving
3. Appellant heeft zich in hoger beroep
ten hoogste zes aaneengesloten maanden
vergoeden. Gelet op het Verdrag acht de Afde-
gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak
niet tot de middelen worden gerekend en dat
ling voldoende verzekerd dat Vlaanderen
gekeerd.
dit naar het oordeel van het college moet
deze kosten zal dragen. Bovendien hebben
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
bijdragen aan zijn arbeidsinschakeling.
verweerders ter zitting uiteengezet dat de
4.1. De Raad stelt vast dat het schrijven van 3
4.2. In artikel 14 van de verordening is
staat over voldoende middelen beschikt om
april 2012 dient te worden aangemerkt als
bepaald dat de uitkeringsgerechtigde die
de kosten te kunnen dragen, ook in het geval
een aanmaning als bedoeld in artikel 4:112
arbeid verricht in deeltijd, waarmee een inko-
de onteigeningskosten hoger zouden uitval-
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
men wordt verworven dat minder bedraagt
len. Voorts kan de Afdeling [appellant sub 6]
CAK heeft appellant immers gesommeerd
dan de voor de uitkeringsgerechtigde van
en [appellant sub 3] niet volgen in hun
het openstaande bedrag te betalen en met
toepassing zijnde bijstandsnorm, in aanmer-
betoog dat ten onrechte geen rekening is
invorderingsmaatregelen gedreigd die voor
king komt voor vrijlating van inkomsten als
gehouden met de zelfrealisatie, nu niet valt
rekening van appellant zullen komen als
bedoeld in artikel 31, tweede lid, onder o
in te zien dat de kosten voor de staat in dat
betaling uitblijft. Weliswaar heeft CAK daar-
(lees n), van de WWB, indien het college heeft
geval hoger zouden uitvallen. Gelet op het
bij een betalingstermijn van acht dagen
vastgesteld dat de uitkeringsgerechtigde bin-
vorenstaande hebben verweerders zich in
gehanteerd in plaats van de in artikel 4:112,
nen zes maanden volledig in de bestaanskos-
redelijkheid op het standpunt kunnen stellen
eerste lid, van de Awb genoemde termijn van
ten kan voorzien.
dat het plan financieel uitvoerbaar is. Het
twee weken, maar dat doet aan het aanma-
4.3. De rechtbank heeft geoordeeld dat arti-
betoog faalt.
ningskarakter van het schrijven niet af.
kel 14 van de verordening niet in strijd is
(…)
4.2. In artikel 8:4, eerste lid, aanhef en onder
met de in 4.1 weergegeven wettelijke bepa-
Conclusie
b, van de Awb is bepaald dat geen beroep kan
ling, mede gelet op geschiedenis van de tot-
36. De beroepen, voor zover ontvankelijk, zijn
worden ingesteld tegen een aanmaning als
standkoming van deze bepaling. Voorts heeft
ongegrond.
bedoeld in artikel 4:112 (zie ook CRvB 12
de rechtbank vastgesteld dat appellante
(…)
februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:411). Gelet
heeft erkend dat zij door haar beperkingen
op artikel 7:1 van de Awb is tegen de
voor arbeid niet in staat is binnen zes maan-
genoemde aanmaning ook geen bezwaar
den door middel van arbeid volledig in haar
Centrale Raad van Beroep
mogelijk. Al wat appellant in hoger beroep
bestaanskosten te voorzien. Dit betekent vol-
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. A.B.J.
heeft aangevoerd, treft geen doel.
gens de rechtbank dat het college terecht tot
de conclusie is gekomen dat artikel 14 van de
van der Ham, vice-president van de Centrale
Raad van Beroep, en mr. J.E. Jansen, hoofd
Wetenschappelijk bureau van de Centrale
2287
tingsbepaling in de weg staat.
4.4. In het kader van de beroepsgrond dat
Raad van Beroep.
2286
verordening aan toepassing van de vrijla-
2 december 2014, nr. 13/3138 WWB
artikel 14 van de verordening in strijd is met
(Mrs. Van Viegen, Overbeeke, Hoogendijk)
de (bedoeling van de) wet overweegt de Raad
ECLI:NL:CRVB:2014:3989
allereerst als volgt.
4.4.1. Volgens de in 4.1 weergegeven bepaling
12 november 2014, nr. 13/734 AWBZ
Met artikel 14 van de verordening heeft de
is het aan het oordeel van het college overge-
(Mr. De Mooij)
gemeenteraad van Smallingerland regels
laten of de vrijlating van inkomsten bijdraagt
ECLI:NL:CRVB:2014:3951
gesteld met betrekking tot deze door het
aan de arbeidsinschakeling van de betrokken
college te verrichten beoordeling. Noch in
uitkeringsgerechtigde. Met artikel 14 van de
Het CAK heeft een betalingstermijn van
artikel 8 noch in enige andere bepaling van
verordening heeft de gemeenteraad van
acht dagen gehanteerd in plaats van de in
de WWB kan daarvoor grondslag worden
Smallingerland regels gesteld met betrekking
art. 4:112 lid 1 Awb genoemde termijn van
gevonden. Daarmee heeft de gemeenteraad
tot deze door het college te verrichten beoor-
twee weken, maar dat doet aan het aanma-
de in artikel 8 van de WWB aan hem toege-
deling. Noch in artikel 8 noch in enige ande-
ningskarakter van het schrijven niet af.
kende verordenende bevoegdheid over-
re bepaling van de WWB kan daarvoor grond-
schreden.
slag worden gevonden. Daarmee heeft de
gemeenteraad de in artikel 8 van de WWB
(Awb art. 4:112)
(….)
(WWB art. 31 lid 2 onder n; Re-integratiever-
aan hem toegekende verordenende bevoegd-
ordening Wet werk en bijstand van de
heid overschreden. Artikel 14 van de verorde-
gemeente Smallingerland 2009 art. 14)
ning zal daarom in dit geval buiten toepas-
Overwegingen
1.3. Bij schrijven van 3 april 2012 heeft CAK
sing worden gelaten.
(….)
4.4.2. Hoewel de verordening is vastgesteld
op voorstel van het college, ziet de Raad geen
appellant gesommeerd dat hij thans de bij 1.2
genoemde factuur binnen acht dagen dient te
Overwegingen
aanleiding de inhoud van artikel 14 van de
betalen, dat anders de vordering zal worden
4.1. In artikel 31, tweede lid, aanhef en onder
verordening vervolgens aan te merken als de
overdragen aan de deurwaarder en dat vanaf
n, van de WWB (tekst geldend op 1 januari
verwoording van niet in een beleidsregel in
3166
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
Rechtspraak
de zin van artikel 1:3, vierde lid, van de Alge-
land leidt er onder de bijzondere omstan-
het hoger beroep. De aangevallen uitspraak
mene wet bestuursrecht neergelegd beleid
digheden van dit geval niet toe dat onver-
dient daarom te worden vernietigd. Doende
van het college. Daarvoor zijn voor het overi-
korte bijstandverlening in strijd zou komen
wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de
ge in de gedingstukken geen aanknopings-
met het in de WWB neergelegde territoriali-
Raad het beroep gegrond verklaren, het
punten te vinden. Bij de verdere beoordeling
teitsbeginsel.
bestreden besluit vernietigen en het besluit
van 30 oktober 2012 herroepen voor zover
is het volgende van belang. Het college heeft
zowel in bezwaar als in beroep opgemerkt
(WWB art. 13 lid 1 onder e)
lastig is te hanteren omdat hetzij op het
die besluiten betrekking hebben op de herziening van de bijstand in verband met ver-
dat de bepaling van artikel 14 in de praktijk
(….)
blijf in het buitenland en de terugvordering
(geheel). Het terugvorderingsbesluit, dat
moment van toekenning van de bijstand aan
degene die al parttime werkzaam is, hetzij in
Overwegingen
tevens verband houdt met de door appellant
het geval een bijstandsgerechtigde parttime
4.1. Op grond van artikel 13, eerste lid, onder
in de te beoordelen periode genoten inkom-
werkzaamheden aanvaardt al een inschatting
e, van de WWB heeft, voor zover hier van
sten en een overschrijding van het voor
moet worden gemaakt van de mogelijkheid
belang, geen recht op bijstand degene die per
appellant geldende vrij te laten vermogen,
van volledige uitstroom na zes maanden. Het
kalenderjaar langer dan vier weken verblijf
moet immers als één geheel worden
college heeft evenwel bij het bestreden
houdt buiten Nederland. Appellant voert in
beschouwd, omdat dit is uitgemond in één
besluit zonder meer verwezen naar de tekst
de eerste plaats aan dat dit artikel in zijn
bedrag aan teruggevorderde bijstand. Het
van artikel 14 van de verordening. Een deug-
geval geen toepassing vindt.
college zal een nieuwe berekening moeten
delijke, zelfstandige motivering met betrek-
4.2. Niet in geschil is dat appellant in de te
maken om vast te stellen welk terugvorde-
king tot de vraag of de vrijlating bijdraagt
beoordelen periode van 18 april 2010 tot en
ringsbedrag gemoeid is met de inkomsten en
aan de arbeidsinschakeling van appellante
met 30 oktober 2012 van maandag tot en
de overschrijding van het voor appellante
als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef
met zaterdagochtend in Nederland verbleef
geldende vrij te laten vermogen. De Raad
en onder n, van de WWB ontbreekt. Het colle-
en daar betaalde werkzaamheden verrichtte,
heeft onvoldoende financiële gegevens om
ge heeft immers slechts opgemerkt dat
en dat hij telkens op zaterdag na afloop van
zelf in de zaak te voorzien. Omdat het nog
appellante geen informatie heeft overgelegd
die werkzaamheden naar zijn partner en kin-
slechts gaat om een financiële uitwerking
waaruit blijkt dat zij binnen zes maanden
deren in België vertrok, om dan datzelfde
acht de Raad toepassing van de zogeheten
volledig in de bestaanskosten kan voorzien.
weekend op zondag weer terug te keren in
bestuurlijke lus om te komen tot - volledige -
Het college heeft ook niet onderzocht of er in
Nederland.
definitieve geschilbeslechting niet aangewe-
dit geval reden was om niet vast te houden
4.3. Zoals de Raad in zijn uitspraak van 22
zen. De Raad zal het college op dit punt een
aan het bepaalde in artikel 14 van de veror-
juli 2008 (ECLI:NL:CRVB:2008:BD8765) heeft
opdracht geven om een nieuw besluit te
dening. Appellante heeft naar voren gebracht
overwogen, zijn de in artikel 11, eerste lid, en
nemen.
dat vrijlating van inkomsten in haar geval
13, eerste lid, aanhef en onder d (sinds 1
leidt tot een vermindering van haar afhanke-
januari 2011 onder e), en vierde lid, van de
lijkheid van de bijstand. Naast de hiervoor al
WWB gestelde eisen inzake woon- en verblijf-
genoemde beperkingen voor arbeid - appel-
plaats, in de wet opgenomen om de inschake-
College van Beroep voor het
bedrijfsleven
lante is door het college vrijgesteld van de
ling van betrokkenen in het arbeidsproces
Deze rubriek wordt verzorgd door mw. mr.
arbeidsverplichtingen - heeft appellante
niet te frustreren en om controle op de recht-
J.M.M. Bancken, mw. mr. M.B.L. van der Weele
gewezen op de kosten die zij voor de verwer-
matigheid van het verlenen van de bijstand
en mw. mr. A.G.J. van Ouwerkerk, allen
ving van haar inkomen moet maken.
mogelijk te maken. Het college betwist niet
gerechtsauditeur bij het College.
4.5. Uit 4.4.1. en 4.4.2. volgt dat het bestreden
dat deze doelstellingen in het geval van
besluit niet in stand kan blijven. De recht-
appellant niet in het gedrang zijn gekomen.
bank heeft dat niet onderkend. Doende wat
Appellant werkte van maandag tot en met
de rechtbank zou behoren te doen, zal de
zaterdagochtend in Nederland. Hij nam deel
Raad het beroep gegrond verklaren en het
aan het arbeidsproces en was beschikbaar
21 november 2014, nrs. 12/530, 12/532,
bestreden besluit vernietigen wegens strijd
voor verdere inschakeling. De omstandigheid
12/537, 12/538
met de wet. Het college zal worden opgedra-
dat hij een deel van het weekend in België
(Mrs. Kerkmeester, Eggeraat, Van Duuren)
gen een nieuw besluit te nemen op het
verbleef, stond niet in de weg aan controle
ECLI:NL:CBB:2014:422
bezwaar tegen het besluit van 15 maart 2012.
door het college op de rechtmatigheid van
Omdat een geheel nieuwe beoordeling zal
het verlenen van de bijstand. Appellant heeft
Beroep niet-ontvankelijk wegens het ont-
moeten plaatsvinden, los van artikel 14 van
zich niet onttrokken aan een juiste uitvoe-
breken van procesbelang. Reguleringsperio-
de verordening, wordt afgezien van toepas-
ring van de WWB (Kamerstukken II 2002/03,
de is inmiddels verstreken, achteraf kan
sing van de bestuurlijke lus als bedoeld in
28870, 3, p. 44). Het periodieke, korte verblijf
geen overtreding worden geconstrueerd.
artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet.
buiten Nederland leidt er onder de bijzondere omstandigheden van dit geval niet toe dat
2288
2289
(Telecommunicatiewet hfdst. 6A)
onverkorte bijstandverlening strijd zou
komen met het in de WWB neergelegde terri-
ACM heeft een Aanvullend besluit Marktana-
torialiteitsbeginsel. Dit betekent dat het col-
lyse Vaste Telefonie 2008 genomen, en een
2 december 2014, nr. 13/4304 WWB
lege appellant ten onrechte met toepassing
besluit tot wijziging van dat besluit. Met
(Mrs. Van Viegen, Van Straalen, Rombouts)
van artikel 13, eerste lid, onder e, van de
deze twee besluiten heeft ACM beoogd te
ECLI:NL:CRVB:2014:3987
WWB voor een dag in de week heeft uitgeslo-
voldoen aan de opdracht die het CBb haar
ten van het recht op bijstand.
heeft gegeven bij uitspraak van 19 december
4.4. Gelet op wat in 4.3 is overwogen, slaagt
2008 (ECLI:NL:CBB:2011:BT6098). Bij de twee
Het periodieke, korte verblijf buiten Neder-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
3167
Rechtspraak
besluiten heeft ACM geconcludeerd dat de
Vastgesteld moet worden dat de regulerings-
KPN dus in die periode in overtreding was,
zakelijke retailmarkt voor vaste telefonie niet
periode waarop het Aanvullend besluit en
hetgeen voor haar van belang is in de proce-
daadwerkelijk concurrerend is, en heeft zij
het Wijzigingsbesluit zien, inmiddels is ver-
dures over de aanbesteding van vaste telefo-
KPN aangemerkt als onderneming met aan-
streken. Op 1 mei 2012 is immers het besluit
nie door de Staat der Nederlanden onder de
merkelijke marktmacht op deze markt. ACM
Marktanalyse Vaste Telefonie 2012 in wer-
naam OT2010. Het CBb volgt TPE hierin niet.
heeft aan KPN ondergrenstariefregulering
king getreden. De door TPE beoogde verzwa-
Ook als achteraf zou worden geoordeeld dat
opgelegd. Op grond daarvan is KPN verplicht
ring van de verplichtingen van KPN kan niet
voor KPN zwaardere verplichtingen hadden
tot het hanteren van een ondergrens voor de
achteraf in de contractuele relaties met haar
moeten gelden, hoefde KPN op het moment
retailtarieven op dienstniveau voor alle
zakelijke eindgebruikers worden doorge-
zelf uiteraard alleen aan de verplichtingen te
typen zakelijke telefoniediensten die niet
voerd. In zoverre kan TPE met haar beroepen
voldoen die ACM haar daadwerkelijk had
middels VoB worden geleverd. TPE heeft in
dus niet bereiken wat zij beoogt. Daarmee ter
opgelegd. Niet kan achteraf een overtreding
beroep betoogd dat vanwege potentiële
zitting geconfronteerd, heeft TPE betoogd dat
worden geconstrueerd.
mededingingsproblemen verdergaande ver-
zij er belang bij heeft dat achteraf wordt vast-
Volgt niet-ontvankelijkverklaring van de
plichtingen voor KPN nodig waren. Volgens
gesteld dat ACM aan KPN zwaardere verplich-
beroepen van TPE wegens het ontbreken van
TPE heeft ACM deze ten onrechte niet aan
tingen had moeten opleggen, dat KPN niet
procesbelang.
KPN opgelegd.
aan die verplichtingen heeft voldaan, en dat
AANWIJZINGEN VOOR AUTEURS
Het verdient aanbeveling vóór het inzenden van artikelen contact
op te nemen met het redactiebureau; dit kan dubbel of vergeefs werk
voorkomen.
• Opinies zijn in beginsel gebonden aan de omvang van één pagina.
Dit is 800 woorden.
• Bijdragen voor de rubriek O&M omvatten maximaal 1200 woorden.
• Bijdragen voor de rubriek Reacties blijven binnen de 600 woorden
Het NJB kent verschillende soorten hoofdartikelen. Voor alle artikelen
en een naschrift binnen de 300 woorden.
geldt dat de auteur in de eerste alinea’s duidelijk maakt aan de NJBlezers waarom dit artikel interessant is om verder te lezen.
- Noten kunnen alleen bij artikelen worden geplaatst; daarin geen
meningen, toelichtingen of andere uitweidingen, maar alleen
• Wetenschappelijke artikelen: omvang inclusief notenapparaat
3 000 tot maximaal 5 000 woorden. Uitgebreidere versies kunnen
op de NJB-site worden geplaatst. Deze artikelen voldoen aan de
maatstaven van het wetenschappelijk forum. Zij vermeerderen de
vindplaatsen.
- Meestal ontvangt de auteur binnen 1 maand bericht of de inzending zal worden geplaatst.
- Artikelen of andere bijdragen die elders in dezelfde of vrijwel dezelf-
bestaande kennis met relevante nieuwe inzichten die methodisch
de vorm zijn of worden gepubliceerd worden niet aanvaard.
worden verantwoord.
Bij inzending dient vermeld te worden of en waar het artikel of de
Auteurs van wetenschappelijke artikelen kunnen de redactie verzoeken hun artikel aan peer review te laten onderwerpen. Meer informatie op www.njb.nl onder Voor Auteurs
• Lessen voor de praktijk: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2 500 woorden. Dit is een analyse van een expert met als
doel de praktijk te informeren over ‘best practices’.
• Focus: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2500 woor-
andere bijdrage eveneens ter plaatsing is aangeboden.
- Auteurs die bij een zaak of onderwerp waarover zij in het NJB willen
schrijven, betrokken zijn of zijn geweest, dienen dat in een voetnoot te
vermelden met een korte uitleg van de aard van hun betrokkenheid.
- Het al dan niet op verzoek van de redactie aanbieden van artikelen
aan het NJB impliceert toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
den. Deze artikelen geven een schets en ordening van interessante
actuele ontwikkelingen in een deelgebied.
• Essays: indicatie van de omvang 3 000 woorden. Dit is een prikkelende beschouwing over een breder onderwerp. Verwijzingen staan
bij voorkeur in de tekst zelf.
3168
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
Een uitgebreide toelichting op het bovenstaande is te lezen in de
brochure Schrijven voor het NJB, te vinden op www.njb.nl onder
Voor Auteurs
Boeken
International Law and Child
Soldiers
This book commences with an analysis
of the current state
of child soldiering
internationally. Thereafter the proscriptive content of contemporary norms on
the prohibition of the use and
recruitment of child soldiers is evaluated, so as to determine whether these norms are capable of better enforcement. An ‘issues-based’ approach is
adopted, in terms of which no specific regime of law, such as international humanitarian law (IHL), is
deemed dominant. Instead, universal
and regional human rights law, international criminal law and IHL are
assessed cumulatively, so as to create
a mutually reinforcing web of protection. Ultimately, it is argued that the
effective implementation of child
soldier prohibitive norms does not
require major changes to any entity
or functionary engaged in such prevention; rather, it requires the constant reassessment and refinement
of all such entities and functionaries,
and here, some changes are suggested. International judicial, quasijudicial and non-judicial entities and
functionaries most relevant to child
soldier prevention are critically
assessed. Ultimately the conclusions
reached are assessed in light of a
case study on the use and recruitment of child soldiers in the Democratic Republic of the Congo.
Gus Waschefort
Studies in International Law
Hart Publishing 2014, 233 p., £ 50
ISBN 978 18 4946 520 5
Samenlevers-erfrecht?
Waar een wil is, is een wet
Naar een aangepast erfrecht voor de
ongehuwde niet-geregistreerde
samenlevingspartner – Preadvies
voor de vergadering van de Christen
Juristen Vereniging 2014
Op 1 januari 2003 werden we verblijd
met een nieuw erfrecht. De focus lag
op positieverbetering van de langstlevende echtgenoot, zij het dat er ook
aandacht was voor erfrechtelijke
positie van de samenlevingspartner
in een samenlevingsrelatie. De vraag
is of het huidige erfrecht in voldoende mate rekening houdt met deze
samenlevingsrelatie. In dit preadvies
wordt deze vraag ontkennend beantwoord, doet de auteur een voorstel
voor aanpassing van de erfrechtelijke
positie van de samenlevingspartner
en laat hij zien wat hem bewogen
heeft om tot een voorstel te komen
om tot slot de bouwstenen aan te
reiken voor een nieuw regime.
Prof. mr. F.W.J.M. Schols
Integriteit in politiek en bestuur
De president van de Hoge Raad over
de rol van de rechter
In dit boek wil de voormalige president van de Hoge Raad de rol van de
rechter in de democratische rechtsstaat laten zien. Door veel voorbeelden te geven van concrete zaken, wil
hij inzichtelijk maken wat de rechter
doet, waarom hij dat zo doet en
waarom dat belangrijk en waardevol
is. De werkwijze van de rechter en
zijn verhouding tot andere staatsmachten wordt belicht, waarbij van
alles aan bod komt. Zo wordt in het
eerste hoofdstuk ingegaan op de
vraag wat een democratische rechtsstaat is, voor de beantwoording
waarvan ‘pinguïnmishandeling’ relevant is, alsook Montesquieu en Berlusconi. Vervolgens wordt de rol van
de rechter in onze democratische
rechtsstaat besproken, waarbij onder
meer eigenrichting, Europese rechters, Magna Carta en Apple vs.
Samsung de revue passeren. Daarna
wordt aan de hand van onder andere
Lilian Janse (gemeenteraadslid van
de SGP), pedo’s en dieven de verhouding van de rechter tot de Grondwet
en het internationale recht onder de
loep genomen. De verhouding van de
rechter tot de uitvoerende macht
wordt geanalyseerd met behulp van
woelmuizen, Hirsi Ali, een ligplaats
aan het Apeldoorns kanaal en het
Pikmeer. Tot slot komen aan de orde
de verhouding van de rechter tot de
samenleving (mooie Mandy en turbobeleggingen, stakingen en krulsla,
Kennedy en Obama, griffierechten en
attitude) en waarborgen van de kwaliteit van rechtspraak (aan de hand
van onder meer Lucia de B. en een
meppende rechter, Kafka, Jip & Janneke en de Schipholbrand).
Geert Corstens en Reindert Kuiper
De (on)mogelijkheden van het recht
Deze bundel bevat de
bijdragen aan de Staatsrechtconferentie 2013,
die werd georganiseerd
door de afdeling Staatsen bestuursrecht van de
Vrije Universiteit te
Amsterdam. Het thema
van de conferentie, integriteit in
politiek en bestuur, staat de laatste
jaren volop in de belangstelling. Niet
zelden vormen specifieke incidenten
daarvoor de aanleiding. Daarbij gaat
het bijvoorbeeld om het declaratiegedrag van bestuurders, de hoogte van
hun inkomens en hun nevenfuncties,
maar ook om belangenverstrengeling
bij gemeenteraadsleden en corruptie
binnen het ambtelijk apparaat.
De groeiende aandacht voor integriteitsschendingen bij politieke en
bestuurlijke ambtsdragers heeft
inmiddels geleid tot een hausse aan
integriteitscodes en -richtlijnen, die
erop gericht zijn inzichtelijk te maken
wat integer gedrag is en hoe niet-integer gedrag binnen een bepaalde overheidsorganisatie kan worden voorkomen. Het lijkt er dan ook op dat het
thema integriteit de laatste jaren
bezig is te juridiseren. Vergeleken met
bijvoorbeeld de bestuurskunde en de
politieke wetenschappen, waar integriteit al geruime tijd een belangrijk
onderzoeksthema vormt, is de aandacht voor dit onderwerp binnen de
rechtswetenschap echter nog relatief
beperkt en tamelijk fragmentarisch
van aard. Centraal tijdens deze Staatsrechtconferentie stond dan ook de
vraag welke rol het recht speelt of zou
moeten spelen in integriteitskwesties.
Welke belangen kunnen in besluitvormingsprocessen een rol spelen en hoe
moet deze belangenbehartiging organisatorisch worden gewaarborgd?
Moet integriteit eerst en vooral worden benaderd als een bestuurlijk of
moreel vraagstuk – een kwestie van
fatsoen of goede taakvervulling – of is
er behoefte aan (meer) dwingende
kaders en procedureregels? Hoe kan
integriteit worden genormeerd? Welke rol spelen actoren als de media in
het aan de kaak stellen van integriteitskwesties?
S.C. Loeffen, S.A.J. Munneke, A.R.
Neerhof en A.E. Schilder
Uitgeverij Prometheus Bert Bakker 2014, 160 p., € 17,95
Wolf Legal publishers 2014, 221 p., € 30
ISBN 978 90 3514 305 0
ISBN 978 94 6240 147 1
Uitgeverij Paris 2014, 48 p., € 19,50
ISBN 978 94 6251 058 6
De Rechtsstaat moet je leren
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
3169
2290
Tijdschriften
2291
Burgerlijk (proces)recht
Maandblad voor
Vermogensrecht
24e jrg., 2014, nr. 11
Mr. E.M. van Orsouw,
mr. A.M. Morssinkhof
Stuiting van verjaring per e-mail
– De praktijkjurist is geneigd vast te
houden aan de oude gewoonte om
verjaring per brief te stuiten. In dit
artikel wordt onderzocht in hoeverre
dat noodzakelijk is. Daarnaast worden enkele vragen opgeworpen die in
het geval van stuiting van de verjaring spelen in het kader van art. 3:37
BW. Geconcludeerd wordt dat het
niet nodig is om e-mail bij stuiting
links te laten liggen, mits goed wordt
nagedacht over het veiligstellen van
bewijs dat de schuldenaar is bereikt.
Mr. drs. W. Jansen
Verkoop van een
gemeenschap-pelijke woning: de
mogelijkheden in kort geding
– In deze bijdrage worden de mogelijkheden in kort geding onderzocht
om te komen tot verkoop en levering
van een gemeenschappelijke woning
aan een derde. De dwangsom volstaat vaak niet als executiemiddel en
het is raadzaam een machtiging tot
reële executie te vorderen. Wanneer
sprake is van een gewichtige reden
kan in kort geding met succes een
machtiging tot te gelde maken als
bedoeld in art. 3:174 BW worden
gevorderd. In andere gevallen moet
het verkoopproces worden opgeknipt
en per onderdeel een executiemiddel
worden gevorderd.
WPNR
145e jrg., nr. 7042, 6 december 2014
W. Snijders
Erfpacht van woningen met een
particuliere erfverpachter
– Erfpachtwoningen
met een particuliere
erfverpachter zijn
vaak onverkoopbaar,
omdat de banken in
de erfpachtvoorwaarden een beletsel zien om aan een
koper hypothecair krediet te geven.
Kan de erfpachter van zo’n woning
iets aan de erfpachtvoorwaarden
doen, zodat zijn woning voor een
3170
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
eventuele koper financierbaar wordt
en dus weer verkoopbaar? Bij de
beantwoording van Kamervragen
wordt uiteengezet dat dit inderdaad
kan, omdat de erfverpachter verplicht kan worden hieraan mee te
werken. Gewezen wordt op het
belang van redelijkheid en billijkheid
als maatstaf voor het gedrag dat erfpachter en erfverpachter van elkaar
kunnen eisen.
J.E. Jansen
Over de rechtsvordering van de
retentor. Gaat een retentierecht
teniet als de schuldenaar of een
rechthebbende de macht over de
zaak herkrijgt?
– Een retentierecht heeft enkele goederenrechtelijke trekken. Zo werkt
het niet alleen tegen de schuldenaar,
maar op grond van art. 3:291 lid 1
BW ook tegen derden die een recht
op de zaak verkrijgen nadat het
retentierecht ontstond. Gaat een
retentierecht teniet als de retentor
de macht onvrijwillig verliest aan de
schuldenaar of een rechthebbende?
In deze bijdrage wordt betoogd dat
de artt. 3:291 en 3:125 daarbij richtinggevend zijn.
B. Snijder-Kuipers, M.F. Eliëns
Praktische vraagstukken bij
beëindiging van overblijvende
aansprakelijkheid (2:404 BW)
Schrs. bespreken in deze bijdrage
enkele praktische vraagstukken bij
beëindigen van overblijvende aansprakelijkheid, waaronder de vraag of
het groepsverband eindigt indien de
dochtermaatschappij door ontbinding na vereffening ophoudt te
bestaan.
2292
Fiscaal recht
Nederlands-Vlaams
tijdschrift voor Mediation en
conflictmanagement
18e jrg., 2014, nr. 3
R. Vos
Mediation van belastinggeschillen
in Nederland
– In deze bijdrage wordt aandacht
besteed aan de praktijkontwikkeling
van mediation in Nederland bij
geschillen tussen de Belastingdienst
en de belastingplichtige(n). Sinds
2005 heeft mediation in belastingza-
ken inmiddels een zeer bescheiden
plekje veroverd als alternatieve
geschillenbeslechting. In dit artikel
wordt ook een tweetal casusposities
behandeld.
J. Kuiper
Het initiatiefwetsvoorstel
mediation in Nederland en
belastinggeschillen
– In dit artikel wordt uiteen gezet
wat in het initiatiefwetsvoorstel van
Ard van der Steur wettelijk wordt
geregeld voor mediation in belastinggeschillen in Nederland. Ook
wordt aandacht besteed aan wat nu
in de praktijk wordt geregeld in de
mediationovereenkomst die tussen
de medewerker van de Belastingdienst namens de inspecteur, de
belastingplichtige (en zijn of haar
(belasting)adviseur) en de mediator
aan het begin van de mediation
gesloten wordt.
W. Hensen
Fiscale bemiddeling in België: een
curiosum?
– In deze bijdrage wordt de huidige
regeling van de fiscale bemiddeling
in België geanalyseerd vanuit het
perspectief van de bemiddelingsleer.
Hierbij staat de volgende vraag centraal: kan het fiscaal bemiddelingstraject gebracht worden onder de
gangbare invulling die men geeft aan
het concept ‘bemiddeling’? Er wordt
met andere woorden onderzocht hoe
er in het kader van een fiscale
bemiddeling wordt omgesprongen
met kernvereisten die gewoonlijk
gekoppeld worden aan het bemiddelingstraject. Het betreft met name de
principes van de vrijwilligheid van
deelname, de vertrouwelijkheid van
het traject, de autonomie van de partijen, de tussenkomst van een onafhankelijke en onpartijdige derde en
het gebruik van bepaalde bemiddelingsmethoden of -technieken.
P. Nias, N. Popplewell
The use of mediation in tax
disputes - UK position
– The article looks at the background
to the use of mediation as a tool for
resolving tax disputes between the
UK tax authorities (HMRC) and UK
taxpayers. It explains HMRC’s litigation and settlement strategy which
comprises the broad structure within
which HMRC must operate to resolve
such disputes. It then looks at specific guidance published by HMRC dealing with ADR and mediation in par-
Tijdschriften
ticular. The operational elements of
this guidance, and the authors practical experience of them are then
described, as are their views, with the
limitations of the process. Finally the
authors look at the application of
ADR in the international arena.
Weekblad Fiscaal Recht
143e jrg., nr. 7075, 4 december 2014
Dr. W. Bruins Slot
Gezamenlijk waarderen na het
jongste Marketmakerarrest
– De Hoge Raad heeft een belangwekkend arrest gewezen dat ziet op
de vraag wanneer ondernemers hun
activa en passiva gezamenlijk moeten waarderen: het Marketmakerarrest. De beursgenoteerde en zeer
courante activa en passiva mogen in
beginsel op kostprijs (opbrengstprijs)
of lagere (hogere) beurswaarde worden gewaardeerd. Om niet in strijd
te komen met het realiteitsbeginsel
is onder omstandigheden echter
gezamenlijke waardering geboden.
De op dit punt gestelde voorwaarden
zijn verder verduidelijkt. Ook maakt
de Hoge Raad inzichtelijk wat er
naar zijn oordeel moet gebeuren
wanneer een hedge verbroken wordt.
De wijze waarop de Hoge Raad zijn
bedoelingen vervolgens in voorschriften vastlegt, maakt dat - in de
visie van schr.: deels bedoeld en
deels onbedoeld - slechts in een
beperkt aantal gevallen een winstcorrectie zal plaatsvinden.
Mr. P.J.J.M. Denissen
Wat is een gebouw in de zin van art.
3.30a Wet IB 2001?
– En wanneer is sprake van een uitgezonderd werktuig of een aanhorigheid? Deze vragen die van cruciaal belang zijn voor de afschrijvingsmogelijkheden in de winstsfeer worden door schr. in dit artikel behandeld.
S. Durlinger, R.T.M.E. Prinsen
Fiscale boeten in relatie tot interne
beheersing en horizontaal toezicht
– In deze bijdrage besteden schrs.
aandacht aan de bestuurlijke verzuim- en vergrijpboeten in relatie tot
fiscale interne beheersing en horizontaal toezicht. Zij stellen hierbij de
vraag wat de invloed is van fiscale
interne beheersing in de vorm van
een Tax Control Framework en een
eventuele deelname aan horizontaal
toezicht op de beboetbaarheid van
belastingplichtigen.
2293
Gezondheidsrecht
Tijdschrift voor
gezondheidsrecht
38e jrg., 2014, nr. 8
Mr. dr. A.G.H. Klaassen
Bestuurderstoets voor de zorg
(of niet)?
– In deze bijdrage
wordt onderzocht of
een bestuurderstoets
voor de zorg wenselijk
is, gezien de huidige
en voorgestelde
instrumenten, zoals
het strafrechtelijk en
civielrechtelijk bestuursverbod en de
vergewisplicht, om (potentieel) disfunctionerende bestuurders uit de
zorg te weren. Schr. is van mening
dat de bestuurderstoets een aanvullend instrument kan zijn. Daarmee is
het antwoord op de wenselijkheidsvraag nog niet gegeven omdat er een
aantal nadelen verbonden is aan een
bestuurderstoets. Daarnaast wordt
een alternatieve oplossing onderzocht om disfunctionerende bestuurders te weren, namelijk een bepaling
in de herziene Woningwet. Daaraan
zitten ook de nodige haken en ogen.
De drempels voor het weren van
bestuurders mogen in elk geval niet
te laag zijn.
Mr. dr. M.C. Ploem, prof. mr. J.C.J. Dute
Het juridische kader voor ‘health
checks’: balanceren tussen vrijheid
en bescherming
– Het (commerciële) aanbod van
tests of ‘health checks’ die gezondheidsrisico’s aan het licht kunnen
brengen, neemt in rap tempo toe. De
overheid dient consumenten die
daarvan gebruik willen maken in
principe vrij te laten dat te doen.
Tegelijkertijd dient zij hen te beschermen tegen de (fysieke en psychische)
schade die ze daarbij kunnen oplopen. In dit artikel wordt het juridische kader dat dit soort schade moet
tegengaan, onder de loep genomen.
Uit een analyse hiervan komt naar
voren dat er aanleiding is dit, ter
bescherming van consumenten, aan
te scherpen.
Prof. mr. J. Legemaate
Hulp bij zelfdoding in de
psychiatrie
– Verzoeken van psychiatrische pati-
enten om hulp bij zelfdoding moeten behoedzaam worden beoordeeld,
maar inwilliging ervan past binnen
de geldende regels. Na jarenlange
terughoudendheid neemt de bereidheid onder psychiaters om verzoeken
om hulp bij zelfdoding van psychiatrische patiënten serieus te nemen
toe. Sommige juristen bepleiten een
aanpassing van de toetsingsprocedure in deze gevallen. Daarvoor is echter geen reden.
Prof. mr. J.G. Sijmons
Kroniek rechtspraak Wet
marktordening gezondheidszorg
– Deze kroniek bevat een overzicht
van de jurisprudentie inzake de Wet
marktordening gezondheidszorg vanaf juni 2012 tot september 2014. De
jurisprudentie betreft geschillen over
de budgettering, de kapitaallasten,
procedurele aspecten en handhavingsbeslissingen. De jurisprudentie
in deze kroniek markeert het einde
van de budgetfinanciering.
2294
Handels- & economisch recht
Ars Aequi
Afl. 12, december 2014
B. Smit
De mislukte redding van een vallende ster. Over de verschillende
fases rondom het faillissement
– In deze tijd van economische crisis
spelen faillissementen een belangrijke rol. Zowel vanuit civielrechtelijk
perspectief als vanuit een fiscaalrechtelijk perspectief is de dynamiek rondom een dergelijk faillissement interessant. Zeker omdat de verhouding
tussen de zekerheidshouder enerzijds
en de fiscus anderzijds recentelijk op
verschillende manieren is gewijzigd.
Met name het Belastingplan 2013 en
het programma Herijking Faillissementsrecht zorgen rondom het faillissement voor tegenstrijdige krachten
tussen deze twee betrokken partijen.
Deze bijdrage gaat dan ook over de
discrepantie die bestaat tussen de
doelstelling van beide projecten.
Bedrijfsjuridische berichten
2 december 2014, nr. 24
Mr. C.P.M. van de Wiel, Bb 2014/77
Zorgplicht makelaar jegens nietcontractspartij
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
3171
Tijdschriften
– Dient een door de verkoper ingeschakelde makelaar ten behoeve van
de koper (‘de wederpartij’) te onderzoeken of het onroerend goed
bezwaard is dan wel de koper te
waarschuwen voor de mogelijkheid
hiervan? Het antwoord io deze vraag
is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, aldus de Hoge
Raad in zijn arrest van 17 oktober
2014 (ECLI:NL:HR:2014:2987, Bb
2014/77.1). Alvorens dit arrest wordt
besproken worden de verplichtingen
van de bij aan- en verkoop van een
onroerend goed betrokken partijen
kort belicht.
Mr. R. Chetouani, Bb 2014/78
Over het executoriale karakter van
een (impliciet) overeengekomen
uitverkoop van bedrijfsvoorraden
door de pandgever en de
toepasselijkheid van art. 54 Fw
– Is de bank als pandhouder
bevoegd om bij een overeengekomen executoriale uitverkoop door
de pandgever met voorrang verhaal
te nemen op opbrengsten die op een
bij haar aangehouden bankrekening
worden gestort of bijgeschreven? En
zo ja, in hoeverre maakt het voor
het executoriale karakter van deze
uitverkoop uit dat deze uitverkoop
niet uitdrukkelijk en schriftelijk is
overeengekomen door partijen? En
hoe verhoudt zich dit tot de toepasselijkheid van art. 54 Fw inzake verboden verrekening door de bank en
de daarbij behorende jurisprudentie
van de Hoge Raad aangaande de
‘vrijwillige’ verkoop voor de zekerheidsgever?
Mr. B.I. Kraaipoel, Bb 2014/79
Bestuurdersaansprakelijkheid na
een leveraged buyout, of hoe
Barbertje moest hangen
– In deze bijdrage wordt ingegaan op
het arrest Sansto/Reiziger q.q. (HR 24
januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:153,
NJ 2014/177, Bb 2014/79.1). Een
arrest van Hof Leeuwarden gaat op
vrijwel alle punten onderuit. Waarschijnlijk had het hof aanstoot genomen aan de structuur die is gekozen
bij de overname van Magista BV en
de rol die de overnemende partij
(Sansto BV) daarbij heeft gespeeld.
Het heeft er de schijn van dat het hof
de overtuiging was toegedaan dat
Sansto op onbetamelijke wijze en ten
koste van de vennootschap en haar
schuldeisers zichzelf (royaal) zou
hebben bevoordeeld. Het hof lijkt
3172
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
zich ‘schuldig’ te hebben gemaakt
aan een doelredenering met daarin
enkele (denk)foutjes. Deze leiden tot
een groot aantal slagende cassatieklachten.
Maandblad voor
Vermogensrecht
24e jrg., 2014, nr. 11
Mr. R.J. Philips
Pre-auction agreement: mag dat? Ja,
dat mag (onder voorwaarden)
– Als een geschikte
koper is gevonden
voor een te executeren
onroerend goed, is het
doorlopen van het wettelijke executietraject
vaak nog nodig om het
goed te bevrijden van
rechten van derden of omdat de
hypotheekgever weigert mee te werken. Een pre-auction agreement biedt
dan uitkomst. Beschreven wordt de
inhoud en toelaatbaarheid van een
pre-auction agreement en pleit voor
een regeling die onderhandse executoriale verkoop buiten het stramien
van Rechtsvordering mogelijk maakt.
Mr. M. Raas, mr. J.E. Polet
Buitencontractuele opzegging
duurovereenkomst voor bepaalde
tijd. Knelt het keurslijf van Mondia/
Calanda?
– Schrs. bespreken een recente
beschikking van het Hof ArnhemLeeuwarden over een buitencontractuele opzegging van een duurovereenkomst voor bepaalde tijd. Ze
vergelijken de sterk verschillende
opzeggingsregimes die gelden voor
duurovereenkomsten voor bepaalde
tijd en onbepaalde tijd en gaan in op
de vraag of het regime voor bepaalde
tijd nog houdbaar is.
Ondernemingsrecht
Afl. 16, 2014
Mr. R.A.F. Timmermans,
Ondernemingsrecht 2014/136
De beëindiging van het
uitstaan van preferente
beschermingsaandelen
– Een in Nederland veelvuldig gehanteerde maatregel om zich te beschermen tegen ongewenste invloeden
van derden is die waarbij de vennootschap preferente beschermingsaandelen uit kan geven aan een stichting continuïteit. Over die uitgifte is
het nodige geschreven. Dat geldt niet
voor het beëindigen van het uitstaan
van de beschermingprefs. Die beëindiging staat centraal in deze bijdrage.
T. Arons, G. Koster,
Ondernemingsrecht 2014/137
Voorontwerp wet afwikkeling massaschade in een collectieve actie. Het
sluitstuk van de collectieve actie?
– Schrs. bespreken het Ambtelijk
Voorontwerp zoals genoemd in de
titel. Met de beoogde, toekomstige
collectieve schadevergoedingsactie
kunnen 305a-organisaties, mits zij
aan strenge ontvankelijkheidscriteria
voldoen, op collectief niveau schadevergoeding vorderen van degene die
jegens hun achterban onrechtmatig
heeft gehandeld en aansprakelijk is
voor de door hen geleden schade.
Daarna schetsen schrs. enkele mogelijkheden voor de uitvoering in de
praktijk en doen suggesties ter verbetering.
Prof. mr. R.H. Maatman,
Ondernemingsrecht 2014/138
Het FTK en de Nationale
Pensioendialoog. Of: hoe alles met
elkaar samenhangt
– Het vertrouwen in het pensioenstelsel moet worden versterkt door
een nieuw solvabiliteitskader voor
pensioenfondsen en door een algehele herziening van het pensioenstelsel. Met het oog daarop is een wetsvoorstel tot aanpassing van het
financieel toetsingskader aanhangig
en voeren wij de Nationale Pensioendialoog.
Rechtskundig Weekblad
78e jrg., nr. 13, 29 november 2014
G. Jocqué
De Wet Landverzekeringovereenkomst en de Verzekeringswet 1874
in de nieuwe Wet Verzekeringen
– (België) Op 1 november 2014 is de
nieuwe wet betreffende de verzekeringen van 4 april 2014 in werking
getreden. Deze wet wijzigt het verzekeringsrecht grondig. De oorspronkelijke bedoeling van de wetgever was
een een reorganisatie van het toezicht op het verzekeringsbedrijf. De
wetgever heeft evenwel van de gelegenheid gebruik gemaakt om in de
nieuwe wet ook het verzekeringscontractenrecht op te nemen. Deel 4 en
5 van de wet bevatten bepalingen
van de Wet Landverzekeringsovereenkomst en de Verzekeringswet 1974.
Verschillende bepalingen van deze
wetten werden ook gewijzigd. Deze
bijdrage analyseert de codificatie en
Tijdschriften
de wijzigingen van het verzekeringscontractenrecht in de Wet Verzekeringen.
Tijdschrift voor Bouwrecht
nr. 12, december 2014
Mr. H.P.C.W Strang
Kroniek rechtspraak aanneming
van werk 2013
– In 2013 is een
groot aantal arbitrale en rechterlijke uitspraken op dit
gebied verschenen.
De in deze kroniek
opgenomen uitspraken zijn gerangschikt naar de volgende onderwerpen:
bevoegdheid en toepasselijkheid van
algemene voorwaarden, ontwerpverantwoordelijkheid, waarschuwingsplicht, garanties, verval en verjaring,
bouwtijd en vertragingsschade, opzegging en beëindiging in onvoltooide
staat, meerwerk, bouwstoffen en verborgen gebreken.
Tijdschrift voor financieel recht
16e jrg., nr. 11, november 2014
Themanummer: Single Supervisory
Mechanism
– In dit nummer komen in het kader
van het Europese toezicht op banken
onder meer aan de orde vragen die
zien op de verdeling van taken en
verantwoordelijkheden tussen de
betrokken toezichthouders, op toezichts- en handhavingsbevoegdheden
van die toezichthouders, op hun
interne organisatie en de wijze waarop zij hun toezichttaken feitelijk uitvoeren en op de rechtsbescherming
van onder toezicht staande instellingen. Zo beschrijft een van de bijdragen onder meer de opzet van de Bankenunie en het in dat kader
ingerichte Single Supervisory Regime. Gaan medewerkers van DNB en
AFM in op de vraag wat het Europese
bankentoezicht voor hun taken en
verantwoordelijkheden betekent,
voor hun bevoegdheden en hun toezichtpraktijk, waarbij zij ook aandacht besteden aan hun onderlinge
samenwerking en aan hun samenwerking met de ECP die m.i.v. 4
november jl. met het Europese bankentoezicht is belast. In de laatste bijdrage komt de rechtsbescherming
aan de orde aan de hand van de
vraag: is helder tegen welke handelingen betrokkenen worden
beschermd en op welke wijze? In het
nummer de volgende bijdragen:
Mr. B. Bierman, mr. L.J. Silverentand
De juridische en praktische
gevolgen van het SSM: van het
Frederiksplein naar...
Mr. K. Holtring, dr. G.J.S. ter Kuile LLM,
mr. L. Wissink
De taken van DNB in het SSMtijdperk
Mr. A.A. van Gelder, mr. P. Teule
Gedragstoezicht en het SSM: op
weg naar een nieuwe balans
Mr. S.M.C. Nuijten
Rechtsbescherming bij toezicht
onder het SSM
Tijdschrift voor
insolventierecht
20e jrg., nr. 6, november 2014
Mr. K. Rutten, TvI 2014/38
De curator, de Wcam en de
redelijkheid van de vergoeding
– Sinds 1 juli 2013 is de Wcam zo
aangepast dat deze wet tegemoetkomt aan de behoefte om in faillissment op efficiënte en voortvarende
wijze tot afwikkeling van massaschade te komen. Of heeft het Gerechtshof Amsterdam met zijn wijze van
toetsing van de redelijkheid van de
toegekende vergoeding onder Wcamovereenkomst in de tussenbeschikking van 13 mei 2014 in de DSB-zaak
deze wet ten grave gedragen? In deze
bijdrage staan de wenselijkheid van
de toepasbaarheid van de Wcam in
faillissement en de consequenties
van de wijze van toetsing van het
Gerechtshof Amsterdam centraal.
Mr. dr. J. Barneveld en
mr. F. Corpeleijn, TvI 2014/39
Financiering met risicomijdend
vermogen? Over de aandeelhouderslening in faillissement
– In dit artikel wordt besproken of
onder thans geldend recht ruimte
bestaat voor de buitencontractuele
achterstelling van aandeelhoudersleningen. Vervolgens gaan schrs. uitvoerig in op de vraag welke argumenten een bijzondere behandeling
van aandeelhoudersleningen zouden
kunnen rechtvaardigen, waartoe ook
aandacht wordt besteed aan de
behandeling van aandeelhoudersleningen in andere jurisdicties.
Mr. dr. R.R. Verkerk, mr. M. Windt,
mr T.L. Rozendal, TvI 2014/40
Pre-packs: transparantie en
verantwoording achteraf
– De ‘pre-pack’ is in de Nederlandse
rechtspraktijk in zwang geraakt en
de wettelijke verankering is aanstaande. Het fenomeen is niet onomstreden, getuige de heisa rondom
Estro. Deze bijdrage richt zich op de
verantwoording achteraf. Juist bij een
in stilte voorbereide doorstart hebben schuldeisers en andere stake-holders er belang bij dat achteraf daadwerkelijk verantwoording wordt
afgelegd over het handelen van de
(beoogd) curator. Transparantie kan
de transactie aanvaardbaar maken
voor de stake-holders en de mogelijkheden om alsnog op te komen tegen
onregelmatigheden vergroten. Aan
deze verantwoording moeten hoge
eisen worden gesteld, juist in het
geval van partijen met tegenstrijdige
belangen. Mede op basis van een
genomen steekproef concluderen
schrs. dat hier bepaald ruimte
bestaat voor verbetering en reiken zij
op dat punt enkele suggesties aan.
2295
Intellectuele eigendom,
mediarecht & informatierecht
Berichten industriële
eigendom
5e jrg., november 2014
C. Vrendenbarg
Proceskostenveroordeling volgens
“de glijdende schaal van Verkade”
Het ongeldigheidsverweer in IEzaken en de (niet-)toepasselijkheid
ban art. 1019h Rv
– In deze bijdrage wordt ingegaan op
de conclusie van A-G Verkade bij het
recent gewezen arrest in de octrooizaak Leo Pharma/Sandoz. In het deel
van zijn conclusie over klachten
gericht tegen de proceskostenveroordeling onderzoekt Verkade welke verschillende processuele varianten op
het conventionele ongeldigheidsverweer in IE-zaken bestaan en in hoeverre art. 1019h Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) daarop van
toepassing is. Het resultaat van het
onderzoek is een helder, voor de praktijk zeer nuttig overzicht dat als handvat kan dienen bij de vaststelling van
de (niet-)toepasselijkheid van art.
1019h Rv op verschillende procedures
waarin het bestaan of de geldigheid
van IE-rechten ter discussie wordt
gesteld. Tevens laat Verkade zich kri-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
3173
Tijdschriften
tisch uit over het in de Nederlandse
rechtspraak ontwikkelde ‘alles-ofomgekeerd-alles’ volledige proceskostenveroordelingssysteem, waarvoor
een legitimatie lijkt te ontbreken.
Mediaforum
26e jrg. nr. 11/12, november/
december 2014
P. Waszink
Rechtsbescherming bij de verdeling
van schaarse radiofrequenties:
tweede deel van een tweeluik (aanbevelingen voor veranderingen)
– De verdeling van vergunningen
voor mobiele communicatie en voor
commerciële radio-omroep leidt tot
complexe en lange juridische procedures. Dit steevast terugkerend fenomeen is niet alleen het gevolg van de
grote belangen die zijn gemoeid met
een dergelijke frequentieverdeling,
maar ook van het juridisch kader. In
het eerste deel werd toegelicht dat
een dergelijke verdeling gepaard gaat
met diverse besluiten, ten aanzien
waarvan niet altijd duidelijk is welke
rechtsvraag nu precies in het kader
van welk besluit aan de orde kan
worden gesteld. Rechtszekerheid
onstaat daardoor steevast pas lange
tijd nadat de vergunningen verdeeld
en in werking getreden zijn, veelal na
diverse complexe procedures met
betrekking tot die verschillende
beslismomenten. In dit tweede deel
van het tweeluik worden een aantal
suggesties gedaan die tot vereenvoudiging van het juridisch kader en, als
gevolg daarvan, tot snellere rechtszekerheid kan leiden.
2296
Internationaal publiekrecht
Leiden Journal of
International Law
Vol. 27, nr. 4, december 2014
K. Obse
The Arab Spring and the question
of legality of democratic
revolution in theory and practice:
a perspective based on the African
Union normative framework
– Focusing on the Arab spring and
the normative framework of the African Union, this article argues that
the existing (emerging) human
rights and democratic norms do not
3174
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
necessarily provide
any distinct normative
justifications for democratic revolutions
beyond the legality
that could be possibly
established on the
basis of traditional
norms of international law. While the
study recognizes emerging norms
that represent a shift away from the
effectiveness doctrine, it is observed
that the pro-revolutionary implications of the norms are not as obvious
as their importance as an (anti-revolutionary) injunction against the forcible ouster of democratically elected
governments. The article concludes
with the observation that the premium placed on democratic elections
in the various normative instruments underscores the centrality of
elections – and, alas, not revolutions
– as the primary means through
which the people’s constitutive power
(pouvoir constituant) is to be
expressed.
N. Schrijver
A portrait of judge P. H. Kooijmans
– A passionate advocate of the rule
of law in international affairs
– In 2013 the Netherlands lost its
standard bearer in international law.
After a short period of illness, Pieter
Hendrik Kooijmans died at the age of
79 on 13 February 2013. Some time
before his illness author had an
extensive and frank interview with
Judge Kooijmans who reflected on
his life and work, especially on his
intellectual formation, his understanding of the essence and core
functions of law, his experiences as
UN special rapporteur on torture, his
ideas on reform of the International
Court of Justice, and the great changes that have taken place in international law. This portrait shows a fine
man with a strong sense of justice
who was fully dedicated to the substance of public international law
without turning a blind eye to its
shortcomings and relative influence
in international and domestic affairs.
The interview is preceded by an
introduction and concludes with
some observations on his long and
productive life in the service of
peace, justice, and respect for human
rights through the law.
P.C.W. Chan
China’s approaches to international
law since the opium war
– International law is an amalgam of
the past, present, and future. The
past is important in itself not only
because the vast majority of rules
and principles of international law
have come into being through decades, if not centuries, of deviation,
crystallization and consolidation, but
also because the past, and one’s perspectives of the past, underlie,
inform and explain a state’s perspectives of a particular order or particular norms or values, and its approaches to the perspectives and actions
of other states. The importance of
understanding China’s historical
approaches to international law cannot be understated. China’s interactions with international law began to
take place in the context of its interactions with Western powers that
culminated in the Opium War. This
article then examines China’s approaches to international law during its
republican, communist, and contemporary socialist-market eras.
M.H. Loja
Who owns the oil that traverses a
boundary on the continental shelf
in an enclosed sea? Seeking
answers in natural law through
Grotius and Selden
– The principle of sovereign rights
under UNCLOS countenances competition among littoral states for ownership of a common oil deposit through
the unilateral exploitation of their
continental shelf. This leads to conflict, wastage, and resource sterilization. However, rather than apply the
principle of sovereign rights, states
seem to turn to natural law principles
as a more reasonable regulation of
their activities on the continental
shelf. Two sources of natural law principles are relevant. One source consists of a priori principles of sociableness and necessity which prescribe
that, for their own preservation, states
ought to act pursuant to the common
good. These principles underlie energy security policies which espouse
interdependence. Another source of
natural law principles are international agreements and national laws in
which states temper their sovereign
rights and interests and recognize the
co-existence of the rights and interests of other states in a common
deposit. These practices constitute a
posteriori intervenient or secondary
Tijdschriften
law of nations, which appears similar
to customary law. Adherence is not
dictated by conviction that these principles are obligatory. Rather, adherence seems to be based on discernment
that, while permissible under the
principle of sovereign rights, unilateral appropriation is impermissible
under natural law.
T. Rodenhäuser
Beyond state crimes: non-state entities and crimes against humanity
– Recent cases before the ICC raise
the question of on behalf of which
entities crimes against humanity can
be committed. Interpreting the ‘organizational policy’ requirement in its
context, this article argues that in
principle crimes against humanity
can be committed pursuant to or in
furtherance of a policy of any organization that has the capacity to
orchestrate a widespread or systematic attack against a civilian population. It is shown that this does not
broaden the scope of the crime indefinitely but that concrete requirements defining such entities are
found in the contextual elements of
crimes against humanity.
2297
Mediation en alternatieve
geschillenbeslechting
worden in deze bijdrage nader
besproken, mede in het licht van de
groeiende tendens van geschilbeslechting op maat die ook van de
rechter (en arbiter) lijkt te vragen dat
hij/zij inzicht heeft in conflictdiagnose en -managementtechnieken. Is het
verder mogelijk en wenselijk om
ADR/mediation in te zetten bij dreigende insolventie en wat is de verhouding tot bijvoorbeeld stille
bewindvoering? Ook dat komt aan de
orde in deze bijdrage.
Mr. M. van Leeuwen, mr. S. den
Hartog, TvA 2014/52
Paris Arbitration Rules - de nieuwe
standaard in ad hoc arbitrage?
– In een poging de aantrekkelijkheid
van Parijs als plaats voor internationale arbitrages te bevorderen en
ervaren partijen een modern en
flexibel arbitragereglement te bieden, heeft de non-profit organisatie
Paris, the Home of International Arbitration op 15 april 2013 de Paris Arbitration Rules vastgesteld. Deze Paris
Rules behelzen een volledig nieuwe
set procedureregels voor gebruik in
ad hoc arbitrages. De Paris Rules bieden daarmee een alternatief voor de
UNCITRAL Arbitration Rules. Dit arbitragereglement is in meerdere
opzichten innovatief en dit artikel
dient ertoe kort de belangrijkste
onderscheidende kenmerken van de
Paris Rules te signaleren.
Tijdschrift voor Bouwrecht
Tijdschrift voor Arbitrage
afl. 4, november 2014
Prof. dr. J.A.A. Adriaanse, mr. dr. E.J.M.
van Beukering-Rosmuller,
TvA 2014/51
ADR/mediation bij (dreigende)
insolventie
– Door de Rechtbank
Amsterdam is
medio 2012 een
pilot mediation in
faillissementszaken
geïnitieerd. Hoe is
het nu gesteld met
de resultaten van
die pilot? Tonen ook andere gerechten interesse in mediation bij insolventie? En hoe is dit instrument te
zien in relatie tot het instrument van
forensische mediation - een deskundigenbericht met toepassing van
mediation - dat door de Nederlandse
rechter soms ook bij insolventie
wordt ingezet? Beide instrumenten
nr. 12, december 2014
Mr. J.W. Bitter
Modernisering van het arbitragerecht (Deel 1). De wet van 2 juni
2014; wijzigingen in Boek IV Rv. (de
Arbitragewet). En in bepalingen de
arbitrage betreffende in de boeken
3, 6 en 10 BW
– In het eerste deel van dit artikel
wordt de historie van de herziening
kort besproken, waarna een selectie
van de wijzigingen in Boek IV aan de
orde komt. In het tweede deel van dit
artikel worden de wijzigingen buiten
Boek IV besproken. Ook de evaluatie,
een aantal algemene opmerkingen
en arbitrages volgens de ARRvA
komen in dit deel aan bod.
2298
Omgevingsrecht
Ars Aequi
Afl. 12, december 2014
T. Nijmeijer
Naar een stelselherziening in het
omgevingsrecht: het wetsvoorstel
Omgevingswet. De hoofdlijnen en
de belangrijkste doelstellingen op
een rij
– Het omgevingsrecht is veel te complex geworden, volgens de regering.
De wet- en regelgeving binnen dit
rechtsgebied moeten ‘eenvoudig
beter’. Daartoe is medio 2014 een
wetsvoorstel Omgevingswet bij de
Tweede Kamer ingediend. Dat wetsvoorstel belooft grote veranderingen
in het omgevingsrecht teweeg te
brengen. Volgens schr. moet het
wetsvoorstel worden gezien als een
eerste stap op weg naar de door de
regering beoogde stelselherziening
in het omgevingsrecht.
R. Ligtvoet
Mitigeren en compenseren in het
milieurecht: snel weg met de
snelweg?!
– Op 15 mei 2014 heeft het Europese Hof van Justitie de prejudiciële
vragen van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
beantwoord inzake de wegverbreding van de Rijksweg A2. De uitspraak van het Hof zorgt voor een
milieurechtelijke landverschuiving
en heeft grote gevolgen voor de
praktijk en waarschijnlijk ook voor
de A2. Schr. analyseert in deze bijdrage de uitspraak van het Hof en
zet de mogelijke gevolgen voor de
praktijk uiteen.
Milieu & Recht
41e jrg., nr. 9, 2014
Mr. drs. J.H.K.C. Soer, M en R 2014/131
Van Externe veiligheid naar Omgevingsveiligheid en Omgevingswet
– De laatste decennia is ingezet op
het optuigen van een formeel juridisch kader voor externe veiligheid
en de harmonisering en uniformering van beleid. Recente evaluaties en
doorlichting van het beleid bevestigen de waarde hiervan voor de uitvoeringspraktijk. Tegelijkertijd legden deze ook enkele terugkerende
vragen en dilemma’s bloot, die een
opgave vormen voor het nieuwe
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
3175
Tijdschriften
Omgevingsveiligheidsbeleid en de
ontwikkeling van de Omgevingswet.
Tijdschrift voor
Agrarisch recht
74e jrg., nr. 11, november 2014
Mr. F.H. Damen
Wetsvoorstel dieraantallen en volksgezondheid: nodig of overbodig?
– Op 16 juni 2014 maakte Staatssecretaris Dijksma het concept voorstel
van wet Wijziging van de Wet dieren
houdende bepalingen betreffende de
regulering van aantallen productiedieren in relatie tot de volksgezondheid bekend. Het wetsvoorstel kent
aan provincies en gemeenten
bevoegdheden toe tot regulering van
aantallen dieren. De vraag is echter
of het wetsvoorstel uitvoerbaar is en
of de hierin voorgestelde bevoegdheden een toegevoegde waarde hebben
ten opzichte van het al bestaande
instrumentarium. Om tot een beantwoording van deze vraag te komen,
wordt in dit artikel eerst ingegaan op
de achtergrond van het wetsvoorstel
en de doelstelling ervan. Vervolgens
wordt ingegaan op onderzoeken die
de afgelopen jaren zijn uitgevoerd
omtrent het al dan niet bestaan van
een verband tussen veehouderijen
en risico’s voor de volksgezondheid.
Daarbij wordt tevens ingegaan op de
wijze waarop de volksgezondheid
binnen het huidige instrumentarium
wordt beoordeeld en de jurisprudentie hieromtrent. Vervolgens worden
verschillende onderdelen uit het
wetsvoorstel besproken en wordt een
aantal kanttekeningen bij het wetsvoorstel geplaatst. Tot slot wordt
afgesloten met een conclusie.
Mr. I.M. van der Heijden
De Omgevingswet: ruimte voor
maatwerk?
– Op 16 juni 2014 heeft de regering
het voorstel voor de Omgevingswet
aangeboden aan de Tweede Kamer.
In dit artikel worden de wijzigingen
die de Omgevingswet met zich mee
brengt besproken voor zover die zijn
gelegen in de instrumenten die burgers en bedrijven rechtstreeks zullen
binden: decentrale algemene regels
in het omgevingsplan, de omgevingsverordening en de waterschapsverordening en de algemene rijksregels.
Daarbij wordt in het bijzonder aandacht besteed aan de wijze waarop
uitwerking is gegeven aan het verbeterdoel van flexibiliteit of, in de
3176
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
woorden van de memorie van toelichting, ‘het vergroten van de
bestuurlijke afwegingsruimte, door
een actieve en flexibele aanpak
mogelijk te maken voor het bereiken
van doelen voor de fysieke leefomgeving’. De programmatische aanpak
komt ook kort aan bod. De inzet van
deze nieuwe instrumenten zal de
grootste invloed (kunnen) hebben op
de uitoefening van (agrarische) activiteiten in het landelijk gebied. Wat
schr. betreft is de belangrijkste vraag
die deze wijzigingen oproepen, of de
Omgevingswet daarmee daadwerkelijk ruimte biedt voor lokaal en regionaal maatwerk. Ten slotte wordt stil
gestaan bij de voorgenomen aanvulling van de Omgevingswet op het
punt van grondverwerving; de vestiging van voorkeursrechten, onteigening en landinrichting.
Tijdschrift voor Bouwrecht
nr. 12, december 2014
Mr. B.A.J. Haagen, mr. A.R. Klijn
Van inrichting naar milieubelastende activiteit: een eerste
verkenning van de Omgevingswet
– Met invoering van de Omgevingswet wordt een significante wijziging
doorgevoerd in het milieurecht. Het
begrip ‘inrichting’ wordt namelijk
losgelaten als aangrijppunt voor de
vergunningplicht. In de Omgevingswet vloeit de vergunningplicht voortaan voort uit de ‘milieubelastende
activiteit’. De wet komt hiermee tegemoet aan de wens van het bedrijfsleven om de normen meer te richten
op handelen. In deze bijdrage gaan
schrs. nader in op deze nieuwe ontwikkeling.
2299
Rechtshulp
Ars Aequi
Afl. 12, december 2014
M. Laemers
Advocaten en een wankelend
juridisch fundament?
– Moet een advocaat rechten hebben
gestudeerd? In de media verschenen
berichten dat veranderingen in de
opleiding voor aankomend advocaten wenselijk zijn omdat er behoefte
is aan advocaten met een (gedeeltelijk) niet-juridische achtergrond.
Daarom zouden ook studenten met
een andere vooropleiding tot de
rechtenmaster toegelaten moeten
worden. Als breed opgeleide advocaten gewild zijn, mag dat echter niet
betekenen dat het juridisch fundament van toekomstige advocaten
zodanig ondergraven wordt dat ze
niet in staat zijn het juridisch systeem te doorgronden en ingewikkelde juridische kwesties te analyseren.
2300
Staats- & bestuursrecht
Ars Aequi
Afl. 12, december 2014
H. Broeksteeg
Het bestaansrecht van de
Eerste Kamer
De Eerste Kamer ligt onder vuur; zij
zou te veel een doublure zijn van de
Tweede Kamer. Uit rechtsvergelijkend onderzoek blijkt dat senaatskamers op velerlei wijzen zijn vormgegeven en dat het, in eenheidsstaten,
vaker voorkomt dat deze kamers
sterk lijken op de kamer van volksvertegenwoordigers. Een terugzendrecht, zoals in sommige landen
bestaat, kan de verhouding tussen de
Tweede en de Eerste Kamer vergaand
veranderen. Een rechtsplicht tot
terughoudendheid kan, volgens de
auteur, juridisch niet staande worden
gehouden. Zo’n rechtsplicht vloeit
voort uit het geschreven noch uit het
ongeschreven recht.
B.M.J. van der Meulen
Levensmiddelenrecht. Een functioneel rechtsgebied in opkomst
In de Rode draad ‘Voedsel & recht’ is
het afgelopen jaar een grote verscheidenheid aan bijdragen verschenen.
In deze bijdrage beziet de auteur of
er in deze verscheidenheid ook eenheid in de rechtsstof valt te ontwaren. Hij doet dit vanuit het perspectief van het concept ‘functioneel
rechtsgebied’.
De Gemeentestem
164e jrg. nr. 7413, 8 december 2014
Mr. C.W.M. van Alphen, Gst. 2014/113
Horeca en geluid: geluidshinder en/
of geluidsoverlast?
– De aanwezigheid van horecabedrijven draagt bij aan een aantrekkelijk
gemeentelijk woon- en leefklimaat.
Tijdschriften
Het geluid dat
afkomstig is van
horecabedrijven kan
echter verworden
tot een bron van
ergernis voor omwonenden van horecabedrijven. Zoals de
titel aangeeft, maakt schr. onderscheid tussen ‘geluidhinder’ en
‘geluidsoverlast’. Het geluid dat
afkomstig is van horecabedrijven
wordt namelijk beheerst door twee
verschillende wettelijke regimes, respectievelijk de Wet milieubeheer in
het bijzonder het Activiteitenbesluit
milieubeheer en de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Het geluid
van horecabedrijven kent bovendien
verschillende oorzaken. Zo is er het
geluid van gaande en komende
bezoekers, het geluid van bezoekers
van een bij het horecabedrijf behorende terras en het geluid van
muziekinstallaties al dan niet in
samenhang met een slechte isolatie
van de gebouwen, waarin het horecabedrijf is gevestigd. Deze problematiek wordt in dit opstel besproken.
Schr. gaat daarbij als volgt te werk. In
eerste instantie worden de wettelijk
kaders toegelicht. Vervolgens komen
achtereenvolgens aan de orde de sluitingstijden van horecabedrijven, de
relatie van geluidhinder met het
begrip ‘woon- en leefklimaat’ in de
APV en de handhaving van de
geluidsnormen op grond van het
Activiteitenbesluit. Aandacht wordt
ten slotte besteed aan de vraag in
hoeverre geluidsaspecten een rol
kunnen spelen bij het toekennen van
horecabestemmingen in een bestemmingsplan. Het blijkt namelijk dat de
Afdeling bestuursrechtspraak in toenemende mate, gelet op de rechtszekerheid, de maximale planologische
ruimte van geluidsproducerende
bestemmingen ten opzichte van
nabij gelegen geluidsgevoelige
bestemmingen in de bestemmingsplanregels verankert wenst te zien en
op grond daarvan de rechtstreekse
opname van geluidsnormen in het
bestemmingsplan in sommige gevallen noodzakelijk acht. De vraag is of
dit ook voor horecabestemmingen
geldt.
Prof. mr. Gio ten Berge, Gst. 2014/114
Ombudsmanwijzers voor behoorlijke communicatie en dejuridisering
– In de ambtsperiode van Alex Bren-
ninkmeijer als Nationale ombudsman is een nieuwe lijst met behoorlijkheidsvereisten opgesteld en
aangevuld met zeven communicatiewijzers. Die wijzers hebben ten doel
de persoonlijke en organisatorische
interactiviteit van burger en openbaar bestuur te omschrijven in termen van menselijke communicatie.
Het gaat om aanwijzingen en suggesties voor correspondentie, voeren
van telefoongesprekken, optreden in
de bezwaarprocedure, aanpak van
schadeclaims en dergelijke met de
achterliggende gedachte: door professionalisering van de omgang van
ambtenaren en ambtsdragers met
burgers kunnen misverstanden en
daaruit voortvloeiende sociaal-emotionele spanningsvelden met hun
geschillen worden voorkomen en/of
opgelost. Deze spanningsvelden zijn
niet zelden het motief van burgers
om (door) te willen procederen. Een
behoorlijke communicatie kan dan
ook dejuridisering van het verkeer
tussen overheid en burger bereiken.
Niemand zit immers op formele juridische procedures te wachten.
In de literatuur worden de wijzers
niet of nauwelijks besproken. Deze
bijdrage haalt de wijzers uit de schaduw en bespreekt hun inhoud en bijdrage aan de kwaliteitszorg tegen de
achtergrond van de persoonsgerichte
taak van de ombudsman en de zoektocht naar ambtelijke moraal. De wijzers zijn verspreid te vinden op de
site van de Nationale ombudsman
onder folders en brochures en
opvraagbaar bij diens bureau.
Juridisch up to Date
Nr. 22, 4 december 2014
Mr. J.H.W. Koster
Eerste ervaringen met de bestuursrechtelijke ‘grote kamer’
– Per 1 januari 2013 trad de Wet aanpassing bestuursprocesrecht in werking. Deze wet bracht een aantal
belangrijke vernieuwingen voor het
bestuursprocesrecht, waaronder de
introductie van de bestuursrechtelijke ‘grote kamer’ en de mogelijkheid
om in bestuursrechtelijke zaken een
conclusie te vragen aan een ‘advocaat-generaal’. In dit artikel wordt
een overzicht gegeven van de eerste
uitspraken van de grote kamer.
Tevens wordt een korte beschrijving
gegeven van de rechtsvragen die in
de nog bij de grote kamer aanhangi-
ge zaken aan de orde zijn. De onderwerpen die aan de grote kamer zijn
voorgelegd blijken van principiële
betekenis voor de ontwikkeling van
de bestuursrechtspraak te zijn.
Klachtrecht
Afl. 4, 2014
L. Mol
Een klacht of een (klokkenluiders)
melding?
– Aan de hand van
voorbeelden uit de
praktijk van het
Adviespunt Klokkenluiders gaat schr. in op
de vraag welke weg
een werknemer moet
bewandelen als er op
het werk sprake is van onoorbare
zaken: de klachtenprocedure of een
klokkenluidersmelding? Hierbij
wordt het verschil tussen een klacht
een een melding van een vermoeden
van een misstand besproken, wanneer er sprake is van een klokkenluiderszaak en de verwachtingen die
mensen hebben rondom een melding. Volgens schr. is het voor de
werknemer zaak om de juiste insteek
te kiezen. Als door de werknemer
echter al een klacht is ingediend, kan
de klachtbehandelaar, wanneer tijdens het behandelen van de klacht
het vermoeden bestaat dat een
klacht niet de juiste weg is, de werknemer adviseren de klacht ‘on hold’
te zetten en eerst een advies bij het
Adviespunt Klokkenluiders in te winnen.
R. Zijlstra
De basisregistratie personen:
een uitkomst voor burgers en
instanties?
– De Gemeentelijke Basisadministratie Personen (GBA) is door de basisregistratie Personen (BRP) vervangen.
Door de basisregistratie personen
worden alle mensen in Nederland
geregistreerd. Hierbij zijn de akten
van de burgerlijke stand belangrijke
bronnen voor de BRP. De gegevens
van de burgerlijke stand moeten dan
ook juist zijn. Schr. bespreekt de aangifteplicht van burgers voor wat
betreft het adres waar zij wonen en de
problemen die zich kunnen voordoen.
Hoofdregel is dat iemand maar één
officieel adres mag hebben en dus
maar op één adres mag zijn ingeschreven. Het willens en wetens ingeschreven zijn op meerdere adressen
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
3177
Tijdschriften
om er voordeel mee te behalen is
fraude. Als een burger meent dat zijn
aangifte of verzoek niet juist is behandeld door de ambtenaar van de
Gemeente dan is het mogelijk om een
klacht in te dienen. Daarnaast staat
tegen een genomen besluit bezwaar
en beroep open.
StAB
Afl. 4, 2014
J. Teters
Beschermde stads- en
dorpsgezichten
– In dit artikel wordt enige jurisprudentie rondom het beschermde
stads- en dorpsgezicht besproken. In
het bijzonder wordt ingegaan op de
vraag tot hoever de bescherming zich
uitstrekt. Daarnaast wordt aandacht
besteed aan het bij het beschermde
gezicht behorende bestemmingsplan.
Vervolgens komen de mogelijkheden
voor wijzigingen van het beschermde
gezicht aan de orde. Het artikel sluit
af met een beschouwing over de keuze tussen een beschermd gezicht en/
of monumentenstatus.
Tijdschrift voor Bouwrecht
nr. 12, december 2014
Drs. J. Teters
Toevallige archeologische vondsten
bij bouwprojecten
– De onverwachte ontdekking van
archeologische vondsten (‘toevalsvondsten’) tijdens bouwprojecten is
een niet onbekend fenomeen. Voor
ontwikkelaars, maar ook voor de
betrokken overheden kan dit de
nodige hoofdbrekens opleveren:
moet het werk worden stilgelegd, is
verder onderzoek nodig en (zeker
niet in de laatste plaats) wie draait
voor de kosten op? Een soms duistere erfgoedwetgeving, gecombineerd
met onvoldoende juridische en
archeologische kennis maakt dat met
name ontwikkelaars en gemeenten
kunnen worstelen met deze materie.
In dit artikel wordt ingaan op de
regelgeving omtrent ‘toevalsvondsten’, waarbij bijzondere aandacht
wordt gegeven aan de rol van ontwikkelaars en gemeenten.
Tijdschrift voor Veiligheid
13e jrg, afl. 3, 2014
R. Spithoven
Een terughoudende praktijk.
Over de praktische vraagtekens bij
3178
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
het bestrijden van onveiligheidsgevoelens
– Het terugbrengen
van het gevoel van
onveiligheid staat
hoog op de agenda
bij de huidige
minister van Veiligheid en Justitie. Het
daadkrachtig doelen
stellen is makkelijk, maar aanpak
van een complex fenomeen als
gevoelens veiligheid vergt volgens
schr. praktische handvatten en
ondersteuning. Aan de hand van de
resultaten van een interview met 36
lokale practitioners wordt geprobeerd om eventueel in de praktijk
bestaande impliciete kennis over
het bestrijden van onveiligheidsgevoelens te expliciteren. Daarnaast
wordt de praktijkkennis gekoppeld
aan internationale wetenschappelijke inzichten op dit gebied om
zodoende input te kunnen leveren
aan de politiek en het bestuur. De
conclusie is dat de praktijk versnipperd is en praktische handvatten
veelal ontbreken. Als er handvatten
zijn dan sluiten die matig aan bij
internationaal wetenschappelijke
inzichten. De aanpak van onveiligheidsgevoelens moet volgens schr.
op lokaal niveau worden aangepakt,
maar de (gunstige) resultaten van
deze aanpak zullen op nationaal
niveau niet worden teruggezien.
H. Duijnhoven, K van Buul-Besseling
& N. Vin
De samenhang tussen fysieke en
sociale veiligheid in theorie en
praktijk
– In de afgelopen jaren is veel
onderzoek gedaan naar fysieke veiligheid. De resultaten van dit onderzoek zouden ook van belang kunnen
zijn voor de sociale veiligheid. Doorgaans zijn de werelden van de fysieke en sociale veiligheid echter
gescheiden. Schrs. bespreken de
resultaten van een onderzoek naar
de samenhang tussen beide velden
en beargumenteren dat het zinvoller
is om vanuit theoretisch en organisatorisch oogpunt de werkvelden
fysieke en sociale veiligheid niet te
scheiden, maar om te spreken over
één veiligheidsdomein. Binnen dat
veiligheidsdomein kan dan of vanuit een fysiek perspectief of vanuit
een sociaal perspectief naar het
domein worden gekeken. Hiertoe
worden de begrippen fysieke en
sociale veiligheid besproken en
wordt uiteengezet hoe het onderscheid tussen beide werelden zich in
de praktijk manifesteert. Voorts worden de resultaten van interviews en
workshops met actoren die actief
zijn in het veiligheidsdomein
besproken. Schrs. sluiten af met een
schets van de mogelijkheden die er
zijn om tot meer samenwerking te
komen.
2301
Straf (proces)recht,
penitentiair recht &
criminologie
Tijdschrift voor Veiligheid
13e jrg, afl. 3, 2014
D. Roodenburg, H. Boutellier
Weet wat je tweet. Het gebruik van
Twitter door de wijkagent en het
vertrouwen in de politie
– De politie gebruikt al enige tijd
social media. Welke invloed heeft het
gebruik van Twitter op het vertrouwen van de burger in de politie?
Schrs. onderzoeken het gebruik van
Twitter door de wijkagent waarbij
wordt gekeken op welke wijze tweets
kunnen bijdragen aan de verbetering van het vertrouwen van de burger in de politie en welke factoren
bepalend zijn voor dit vertrouwen.
Het door schrs. verrichtte onderzoek
bestond uit een literatuurstudie en
een empirisch onderzoek (interviews
en inhoudsanalyse tweets). De conclusie is dat de agent moet weten
wat hij tweet. Volgens schrs. kan op
grond van deze studie geen betrouwbare uitspraken worden gedaan over
de mate waarin het tweet-gebruik
het vertrouwen van de burger in de
politie beïnvloedt. Het onderzoek
bevestigt volgens schrs echter wél
dat het gebruik van social media
betekenis kan hebben voor de nieuwe verhoudingen tussen overheid en
burgers. De theoretische voorspelling dat de betrokkenheid van de
politie bij de buurt van cruciaal
belang is, wordt door de resultaten
van het onderzoek bevestigd.
Wetgeving
Voortgezette
tenuitvoerlegging
stukken II, 2013/14, 33 750 XVI, nr. 8,
p. 17–18) aan het Besluit ex artikel
162, vierde lid, Sv, een aantal instanties toe te voegen, te weten de indicatieorganen, bedoeld in artikel 9a,
eerste lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (het Centrum
indicatiestelling zorg), de zorgverzekeraars, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Zorgverzekeringswet
(zorgverzekeraars) en de private
rechtspersonen, bedoeld in artikel 40
van de Algemene Wet Bijzondere
Ziektekosten (zorgkantoren).
Inwerkingtreding m.i.v. 05-12-2014.
Inwerkingtreding
Besluit van 25-11-2014, Stb. 2014, 465
Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale
Kamerstukken is opgenomen op de
NJB-site www.njb.nl
Staatsblad
2302 - Besluit tot vaststelling van het
tijdstip van inwerkingtreding van de
Wet van 25 juni 2014 tot wijziging
van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen in verband met
aanvulling van de bepaling over de
procedure van voortgezette tenuitvoerlegging (Stb. 2014, 240)
– De wet treedt in werking met
ingang van 1 januari 2015.
Inwerkingtredingsbesluit van 26-11-2014, Stb. 2014, 463
Aangifteplicht zorgfraude
2303 - Besluit tot wijziging van het
Besluit van 31 maart 1987, houdende
vaststelling van een algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van
artikel 162, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering, in verband
met verduidelijking aangifteplicht
bij zorgfraude
– Op basis van artikel 162, eerste lid,
onderdeel c, van het Wetboek van
Strafvordering, zijn openbare colleges en ambtenaren die in de uitoefening van hun bediening kennis krijgen van een misdrijf met de
opsporing waarvan zij niet zijn
belast, verplicht daarvan onverwijld
aangifte te doen indien door het
misdrijf inbreuk of onrechtmatig
gebruik wordt gemaakt van een regeling waarvan de uitvoering of de
zorg voor de naleving aan hen is
opgedragen. Onduidelijkheid over
het al dan niet hebben van een aangifteplicht bij zorgfraude voor
instanties, niet zijnde openbare colleges of ambtenaren, acht de regering
onwenselijk. Het besluit beoogt deze
onduidelijkheid weg te nemen door,
conform de toezegging van de regering aan de Tweede Kamer (Kamer-
ring is echter bij nota van wijziging
uit het voorstel geschrapt. Reden
daarvoor is, dat is gebleken dat de
discussie met de Tweede Kamer over
dit onderdeel meer tijd vergt dan verwacht, terwijl de aanpassingen aan
het gewijzigde fiscale kader voor pensioenopbouw die ook in het voorstel
zaten, noodzakelijkerwijs op 1 januari
2015 in werking moeten treden om
nadelige effecten te vermijden. De
resterende wijzigingen in de wet kunnen worden beschouwd als louter
technische wijzigingen.
Inwerkingtreding m.i.v. 01-01-2015,
m.u.v. artikel I, onderdeel D, dat in
werking treedt m.i.v. 01-01-2016.
Wet van 26-11-2014, Stb. 2014, 467 (Kamerstukken
Aanpassingen Wgr
33 946)
Inwerkingtreding
2304 - Besluit tot vaststelling van het
tijdstip van inwerkingtreding van de
wet tot wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen en een aantal andere wetten in verband met de
dualisering van het gemeente- en
provinciebestuur en de invoering
van een bedrijfsvoeringsorganisatie
met rechtspersoonlijkheid, alsmede
regeling van diverse andere onderwerpen (Stb. 2014, 306)
– De wet treedt in werking met
ingang van 1 januari 2015.
Inwerkingtredingsbesluit van 19-11-2014, Stb. 2014, 466
Verkorting duur voortgezette
uitkering Appa
2305 - Wet tot wijziging van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers en van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer in verband
met een verkorting van de duur van
de voortgezette uitkering en in verband met enkele wijzigingen van
technische aard (Wet verkorting duur
voortgezette uitkering Appa)
– Het wetsvoorstel strekte er aanvankelijk toe de duur van de voortgezette
uitkering die gedurende maximaal
tien jaar voorafgaande aan de pensioengerechtigde leeftijd aan een gewezen politieke ambtsdrager kan worden verstrekt, terug te brengen tot
een maximale duur van vijf jaar.
Daardoor kwam ook de ingangsleeftijd voor de voortgezette uitkering op
maximaal vijf jaar vóór de pensioengerechtigde leeftijd te liggen. Deze
verkorting van de duur van de uitke-
Opzegging Haags
Erfrechtverdrag
2306 - Wet tot goedkeuring van het
voornemen tot opzegging van het
op 1 augustus 1989 te ‘s-Gravenhage
tot stand gekomen Verdrag inzake
het recht dat van toepassing is op
erfopvolging
– Met ingang van 17 augustus 2015
zullen voor Europees Nederland gelden de regels van verordening (EU)
nr. 650/2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de
erkenning en de tenuitvoerlegging
van beslissingen en de aanvaarding
en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de
instelling van een Europese erfrechtverklaring (PbEU 2012, L 201). Die
Europese regelgeving noopt tot aanpassing van de nationale regelgeving,
die daarmee strijdig zal zijn met de
bepalingen van het Haags erfrechtverdrag. Om deze strijdigheid met
het verdrag, mocht het ooit in werking treden, te voorkomen, is de
goedkeuring gevraagd – en verkregen – van het voornemen tot opzegging ervan.
Inwerkingtreding m.i.v. 06-12-2014.
Wet van 19-11-2014, Stb. 2014, 468 (Kamerstukken
33 854)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
3179
Wetgeving
Instellingswet RVS
2307 - Wet tot instelling van een vast
college van advies op het terrein van
volksgezondheid en samenleving
(Wet op de Raad voor volksgezondheid en samenleving)
– Op dit moment zijn op het beleidsterrein van het Ministerie van VWS
twee strategische adviesraden werkzaam, te weten de Raad voor maatschappelijke ontwikkeling (RMO) en
de Raad voor de volksgezondheid en
zorg (RVZ). Deze beide adviesraden
worden met deze wet vervangen door
de Raad voor volksgezondheid en
samenleving (RVS). De belangrijkste
reden om nu tot het samenvoegen
van de RMO en RVZ (het is eerder
ook wel overwogen maar nooit zover
gekomen) over te gaan is dat het
klassieke onderscheid tussen preventie, zorg en welzijn vervaagt; de herzieningen van de verschillende (zorg)
stelsels spelen hierbij een belangrijke
rol. In dit verband kunnen worden
genoemd de transitie van de jeugdzorg, de herziening van de langdurige zorg, maar ook de organisatie van
de zorg dichtbij. Deze herzieningen
spelen een belangrijke rol in het integreren van het sociale domein (het
domein van de RMO) en het gezondheidszorgdomein (het domein van de
RVZ). Zeker op lokaal niveau ontmoeten de bestaande adviesterreinen van
RMO en RVZ elkaar.
Inwerkingtreding op een bij kb te
bepalen tijdstip.
Wet van 26-11-2014, Stb. 2014, 469 (Kamerstukken
34 040)
Wijzigingswet financiële
markten 2015
2308 - Wet tot wijziging van de Wet
op het financieel toezicht en enige
andere wetten op het terrein van de
financiële markten (Wijzigingswet
financiële markten 2015)
– Deze wet bevat wijzigingen van de
Wet op het financieel toezicht (Wft)
en van andere wetgeving op het terrein van de financiële markten. De
wet maakt onderdeel uit van een
jaarlijkse wijzigingscyclus, waarbij als
uitgangspunt wordt gehanteerd dat
daarin alle nationale wet- en regelgeving op het terrein van de financiële
markten wordt opgenomen.
De wet geeft uitvoering aan twee
3180
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
onderdelen uit het regeerakkoord: de
uitbreiding van de geschiktheids- en
betrouwbaarheidstoetsing alsmede
de uitbreiding van de eed of belofte
voor personen werkzaam in de financiële sector.
De Wet op het financieel toezicht
(Wft) kent thans een geschiktheidsen betrouwbaarheidstoetsing voor
beleidsbepalers (bestuurders en
andere beleidsbepalers) en interne
toezichthouders (leden van de raad
van commissarissen of raad van toezicht) van financiële ondernemingen. Deze geschiktheids- en betrouwbaarheidstoetsing wordt thans
uitgebreid naar personen die werkzaam zijn bij een bank of verzekeraar en daar grote invloed uit kunnen oefenen op het risicoprofiel van
de financiële onderneming.
Naast de beleidsbepalers en de interne toezichthouders van een financiële onderneming zullen voortaan ook
personen die werkzaam zijn bij een
bank of verzekeraar en daar
verantwoordelijk zijn voor degenen
die het risicoprofiel van de financiële
onderneming wezenlijk (kunnen)
beïnvloeden een eed of belofte moeten afleggen. Ook medewerkers van
een financiële onderneming die (zelfstandig) het risicoprofiel van de
onderneming wezenlijk beïnvloeden
of kunnen beïnvloeden, alsmede
medewerkers van een financiële
onderneming die zich rechtstreeks
bezighouden met het verlenen van
financiële diensten, zullen voortaan
een eed of belofte moeten afleggen.
Daarnaast wordt de bevoegdheid
geïntroduceerd voor DNB om ten
behoeve van haar financiële stabiliteitstaak gegevens op te vragen bij
(semi)overheidsinstellingen, ondernemingen, vrije beroepsbeoefenaren,
instellingen en rechtspersonen. In de
Bankwet 1998 wordt een nieuw
hoofdstuk IIB ingevoegd op grond
waarvan DNB de bevoegdheid krijgt
om deze gegevens op te vragen bij
(semi)overheidsinstellingen, ondernemingen, vrije beroepsbeoefenaren,
instellingen en rechtspersonen. DNB
krijgt hiermee de bevoegdheid om
gegevens op te vragen voor het
maken van statistieken en economische analyses ten behoeve van haar
financiële stabiliteitstaak, haar statistiekentaak of om te voldoen aan
informatieverzoeken van internationale organisaties. DNB behoeft, om
voornoemde doelen te bereiken,
geen persoonsgevens te krijgen van
de (semi)overheidsinstellingen
ondernemingen, vrije beroepsbeoefenaren, instellingen en rechtspersonen, bedoeld in art. 9d, eerste en
tweede lid, vandaar dat die gegevens
zijn uitgezonderd in art. 9d, eerste
lid, aanhef, en tweede lid. De reikwijdte van instellingen en ondernemingen waarbij gegevens kunnen
worden opgevraagd is ruimer dan
alleen ondernemingen die op grond
van de Wft onder toezicht staan.
Bij nota van wijziging is verder een
verbod op manipulatie van benchmarks aan het oorspronkelijke voorstel toegevoegd. Ook is langs die weg
een wijziging van de Wet op het
financieel toezicht (Wft) opgenomen
ter ondersteuning van het initiatief
van de bancaire sector om per 2015
te voorzien in tuchtrecht als sluitstuk op de door de sector opgestelde
gedragsregels voor medewerkers van
banken. In die Wft wordt een
publiekrechtelijke verplichting voor
banken geïntroduceerd tot het
onderwerpen van hun medewerkers
aan een tuchtrechtelijke regeling die
voor bankmedewerkers langs privaatrechtelijke weg wordt opgelegd en
gehandhaafd. Verder is bij nota van
wijziging voorzien in een aanpassing
van artikel 4:67 Wft naar aanleiding
van een recente uitspraak van het
Hof van Justitie van de Europese
Unie over vrije advocaatkeuze bij
rechtsbijstandsverzekeringen, alsmede in een (technische) wijziging van
de Wet toezicht trustkantoren.
Ook bevat de wet nog een aantal kleinere wetswijzigingen op het terrein
van de financiële markten.
Inwerkingtreding op een bij kb te
bepalen tijdstip.
Wet van 19-11-2014, Stb. 2014, 472 (Kamerstukken
33 918)
Dierproeven
2309 - Wet tot wijziging van de Wet
op de dierproeven in verband met
implementatie van richtlijn
2010/63/EU
– Met deze wet wordt voorzien in de
implementatie van Richtlijn
2010/63/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 september
2010 betreffende de bescherming
van dieren die voor wetenschappelij-
Wetgeving
ke doeleinden worden gebruikt
(PbEU 2010, L 276). Het uitgangspunt
van de richtlijn is dat dieren een
intrinsieke waarde hebben die moet
worden geëerbiedigd. Bij het brede
publiek bestaat (ethische) bezorgdheid met betrekking tot het gebruik
van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt. Dieren moeten altijd worden behandeld
als wezens met gevoel en het gebruik
van dieren moet worden beperkt tot
gebieden die uiteindelijk van nut
kunnen zijn voor de gezondheid van
mensen of dieren of voor het milieu.
Het gebruik van dieren voor wetenschappelijke doeleinden mag alleen
worden overwogen als een alternatief
voor dierproeven niet voorhanden is.
De richtlijn is van toepassing wanneer dieren worden gebruikt of
bestemd zijn om te worden gebruikt
in procedures, of wanneer zij specifiek worden gefokt opdat hun organen of weefsels voor wetenschappelijke doeleinden kunnen worden
gebruikt. De richtlijn is van toepassing totdat de dieren gedood of
geadopteerd zijn, of opnieuw in hun
habitat of een geschikt dierhouderijsysteem zijn geplaatst. Naast gewervelde dieren vallen ook koppotigen
binnen de werkingssfeer van de
richtlijn. Verder is de richtlijn ook
van toepassing op de foetale vormen
van zoogdieren. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ongewervelde diersoorten worden aangewezen waarop de wet ook van
toepassing is. De richtlijn streeft een
aantal doelen na. Allereerst gaat het
om het versterken van de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden
gebruikt. Een ander doel van de
richtlijn is het herstellen van gelijke
concurrentievoorwaarden voor het
bedrijfsleven en het wetenschappelijk onderzoek in de EU. Verder zijn
op de behandeling en het gebruik
van dieren voor wetenschappelijke
doeleinden de beginselen van de drie
V’s – vervanging, vermindering en
verfijning – van toepassing.
Hoewel de implementatie noopt tot
een uitgebreide wijziging van de Wet
op de dierproeven, wordt de wet niet
integraal vervangen door een nieuwe
wet omdat de huidige wet ook diverse nationale bepalingen kent waarvan het wenselijk is dat die gehandhaafd blijven. De implementatie van
de richtlijn leidt met name op het
punt van de te volgen procedure bij
de aanvraag van een projectvergunning tot een ingrijpende wijziging
van de Wod. Met betrekking tot de
gebruikte terminologie en het
beschermingsniveau van proefdieren
is zoveel mogelijk aangesloten bij de
bestaande situatie.
De richtlijn biedt, onder strikte voorwaarden, de mogelijkheid om mensapen in dierproeven te gebruiken.
Nederland houdt echter vast aan het
absolute verbod op het gebruik van
mensapen in dierproeven dat is neergelegd in het huidige artikel 10e van
de wet.
Een aantal eisen uit de richtlijn leidt,
naast de wijziging van de wetgeving
zelf, tot wijziging van de Nederlandse
situatie met betrekking tot het verrichten van dierproeven. Hierbij gaat
het om de volgende eisen:
• projecten voor dierproeven moeten
vooraf worden goedgekeurd door de
bevoegde autoriteit, resulterend in
de vergunningverlening voor dat
project; • lidstaten moeten een ‘nationaal comité voor de bescherming
van dieren die worden gebruikt voor
wetenschappelijke doeleinden’ instellen; • elke fokker, leverancier en
gebruiker beschikt over voldoende
personeel dat deskundig en
bekwaam is met betrekking tot de
hun toegekende taken; • elke fokker,
leverancier en gebruiker moet een
instantie voor dierenwelzijn instellen; • het publiceren van niet-technische samenvattingen.
Inwerkingtreding m.i.v. 18-12-2014.
Wet van 03-07-2013, Stb. 2014, 473 (Kamerstukken
33 692) en inwerkingtredingsbesluit van 26-11-2014,
Stb. 2014, 476
Proeven met in het wild
gevangen dieren
2310 - Wet (26-11-2014) tot wijziging
van de Wet op de dierproeven in verband met implementatie van richtlijn 2010/63/EU
– Richtlijn 2010/63/EU van 22 september 2010 betreffende de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden
gebruikt had op 10 november 2012
geïmplementeerd moeten zijn. De
implementatiewet is hiervóór opgenomen (Stb. 2014, 473). Deze wet
voorziet in een aanpassing van arti-
kel 10f zoals opgenomen in artikel I,
onderdeel R, van de implementatiewet. In de nota naar aanleiding van
het verslag, die op 3 oktober 2014
naar de Eerste Kamer is gezonden
(Kamerstukken I 2014/15, 33 692, I),
is aangekondigd dat een wetsvoorstel
in procedure zal worden gebracht
om het hiervoor genoemde artikel
10f weer in lijn te brengen met de
richtlijn. De onderhavige wet geeft
hier gevolg aan. Het artikel 10f gaat
over het gebruik van in het wild
gevangen dieren in dierproeven.
Door een amendement was dit artikel gewijzigd. De regering acht die
wijziging onwenselijk omdat zij
vreest dat hierdoor een belangrijk
deel van het huidige fundamenteel
biologisch veldonderzoek niet meer
mogelijk zal zijn en de positie van
Nederland in het fundamenteel en
fundamenteel- strategisch onderzoek met in het wild gevangen dieren hiermee in gevaar zou komen.
Bovendien is de wijziging niet in lijn
met de richtlijn. Met deze wet komt
artikel 10f weer te luiden zoals oorspronkelijk aan de Tweede Kamer
was voorgelegd.
Inwerkingtreding m.i.v. 18-12-2014.
Wet van 26-11-2014, Stb. 2014, 474 (Kamerstukken
34 062)
(Aanpassingen) Warmtewet
Inwerkingtreding
2311 - Besluit van 24 november 2014,
houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van een
onderdeel van de Warmtewet
(Stb. 2013, 326)
– Artikel 8, zesde lid, van de Warmtewet treedt in werking met ingang
van 1 januari 2015.
Inwerkingtredingsbesluit van 24-11-2014, Stb. 2014, 478
Wederverkoop kabelaanbod
2312 - Wet tot Wijziging van de Telecommunicatiewet en de Mediawet
2008 omtrent verplichtingen voor
aanbieders van programmadiensten
– Deze wet strekt tot het schrappen
van artikel 6a.21a van de Telecommunicatiewet en artikel 6.14a van de
Mediawet 2008, teneinde voornoemde wetten in overeenstemming te
brengen met het Europese recht. Bij
wet van 10 mei 2012 tot wijziging
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
3181
Wetgeving
van de Telecommunicatiewet ter
implementatie van de herziene telecommunicatierichtlijnen (Stb. 2012,
nr. 235) zijn artikel 6a.21a van de
Telecommunicatiewet en artikel
6.14a van de Mediawet 2008 vastgesteld. Deze artikelen zijn bij amendement opgenomen in het betrokken
wetsvoorstel (zie Kamerstukken II
2010/11, 32 549, nrs. 18 en 28). Deze
amendementen hebben tot doel de
kabelmaatschappijen te verplichten
hun televisiedienst (inclusief de aansluiting) te laten wederverkopen
door concurrenten. De Europese
Commissie is op 24 oktober 2012 een
inbreukprocedure tegen Nederland
gestart, omdat zij van oordeel is dat
beide bepalingen strijdig zijn met
het Europese recht. Voorts is in januari 2013 een civiele procedure bij de
rechtbank Den Haag gestart om deze
bepalingen onverbindend te laten
verklaren wegens strijd met het
Europese recht. Inmiddels heeft de
rechtbank Den Haag bij vonnis van
29 januari 2014 de artikelen 6a.21a
van de Telecommunicatiewet en artikel 6.14a van de Mediawet 2008
onverbindend verklaard wegens
strijd met het Europees recht. De
met toegang verbandhoudende verplichtingen waar artikel 6a.21a van
de Telecommunicatiewet en artikel
6.14a van de Mediawet 2008 op zien
kunnen uitsluitend aan aanbieders
van deze diensten worden opgelegd
na een marktanalyse en voorts
bepaalt de toezichthouder of een
verplichting noodzakelijk is en zo ja
welke verplichting geschikt is. Hieraan wordt voorbijgegaan doordat in
de artikelen 6a.21a Telecommunicatiewet en 6.14a van de Mediawet
2008 is bepaald dat een bepaalde
toegangsverplichting opgelegd kan
worden aan, respectievelijk van toepassing is op bepaalde aanbieders
van programmadiensten op groothandelsniveau. Deze artikelen zijn
niet in overeenstemming met richtlijnbepalingen. Gelet daarop komen
de artikelen 6a.21a Telecommunicatiewet en 6.14a van de Mediawet
2008 te vervallen.
Inwerkingtreding m.i.v. 11-12-2014.
Wet van 26-11-2014, Stb. 2014, 480 (Kamerstukken
33 991)
3182
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
Nieuwe
wetsvoorstellen
Werktijden rechterlijke
ambtenaren
2313 - Wetsvoorstel (28-11-2014) tot
wijziging van de Wet rechtspositie
rechterlijke ambtenaren in verband
met het verrichten van werkzaamheden op zondagen en feestdagen
– De huidige rechtspositieregelingen
van de rechterlijke ambtenaren en
rechterlijke ambtenaren in opleiding
bepalen dat het opdragen van werkzaamheden op zaterdagen, zondagen
en de bij of krachtens de Algemene
termijnenwet aangemerkte algemeen erkende feestdagen niet mogelijk is, tenzij het dienstbelang dit
naar het oordeel van de functionele
autoriteit onvermijdelijk maakt. Voor
het werken op zondagen en feestdagen is dit neergelegd in artikel 40
van de Wet rechtspositie rechterlijke
ambtenaren, voor het werken op
zaterdagen in artikel 8c, vijfde lid,
van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren.
Zoals hiervoor al is aangegeven
behoort binnen de ZSM-dienst het
werken op zaterdagen, zondagen en
feestdagen tot het normale werkproces bij alle arrondissementsparketten. In deze context is voor het
opdragen van werkzaamheden in de
weekeinden en op feestdagen feitelijk dan ook geen sprake meer van
een bijzondere omstandigheid waarvoor een beroep op het dienstbelang
aangewezen is. De voor het OM werkzame rechterlijke ambtenaren en
rechterlijke ambtenaren in opleiding
die in het werkproces van ZSM inzetbaar zijn, draaien mee in de 7 x
14-uursdiensten, ook op zaterdagen,
zondagen en feestdagen.
In de vergadering van het Sectoroverleg Rechterlijke Macht van 27 juni
2013 is daarom overeengekomen dat
de Wet rechtspositie rechterlijke
ambtenaren en het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren in die
zin worden gewijzigd dat het mogelijk wordt om de in de ZSM-diensten
in te zetten rechterlijke ambtenaren
werkzaamheden op te dragen op
zaterdagen, zondagen en feestdagen
zonder dat een expliciet beroep op
het dienstbelang hoeft te worden
gedaan. Met de onderhavige wet
wordt hieraan invulling gegeven voor
zover deze zien op de aanpassing van
de Wet rechtspositie rechterlijke
ambtenaren. Het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren wordt
gewijzigd met het Besluit rechtspositie ZSM.
Kamerstukken II 2014/15, 34096, nrs. 1-4
Normen en handhaving
Schiphol
2314 - Wetsvoorstel (01-12-2014) tot
wijziging van de Wet luchtvaart in
verband met de invoering van een
nieuw normen- en handhavingstelsel
voor de luchthaven Schiphol en enige andere wijzigingen
– Met het onderhavige wetsvoorstel
wordt de basis voor een nieuw normen- en handhavingstelsel voor de
luchthaven Schiphol in de Wet luchtvaart opgenomen. Het nieuwe stelsel
gaat uit van strikt preferentieel baangebruik. Hierdoor is een betere verdeling van de beschikbare geluidruimte
voor Schiphol mogelijk dan onder het
huidige stelsel dat uitgaat van handhaving van vastgestelde grenswaarden in handhavingspunten. Het huidige geluidstelsel is in 2003 in de Wet
luchtvaart opgenomen door middel
van de Wet tot wijziging van de Wet
luchtvaart inzake de inrichting en
het gebruik van de luchthaven Schiphol. Sindsdien is in de praktijk gebleken dat het stelsel te complex is en
weinig inzichtelijk. De Tweede Kamer
heeft daarom tijdens het Algemeen
Overleg van 6 februari 2008 aangedrongen op een nieuw normen- en
handhavingstelsel voor Schiphol, dat
meer flexibel, transparant en beter
uitlegbaar is. Over een nieuw stelsel
zijn vervolgens diverse adviezen uitgebracht door de zogenoemde Alderstafel, waarin betrokken bestuurders,
luchtvaartsector, omwonenden van
Schiphol en het Rijk vertegenwoordigd zijn. Het eindadvies van 8 oktober 20134 vormt het uitgangspunt
voor het wetsvoorstel.
Met het wetsvoorstel vervalt de vaststelling van grenswaarden voor
geluid in handhavingspunten voor
de luchthaven Schiphol en wordt in
de Wet luchtvaart een basis opgenomen voor het vaststellen van regels
voor strikt preferentieel baangebruik
Wetgeving
in het Luchthavenverkeerbesluit
Schiphol (LVB). Dat wil zeggen dat de
geluidpreferente baancombinaties
zoveel mogelijk gebruikt worden en
dat daarbinnen het verkeer zoveel
mogelijk op de meest preferente
baan wordt afgehandeld. Strikt
geluidpreferent vliegen leidt, binnen
de mogelijkheden van operationele
uitvoerbaarheid, tot de minste
geluidhinder voor de omgeving.
Op grond van de huidige wetgeving
moet ieder volgend besluit voor
Schiphol een gelijkwaardig beschermingsniveau bieden ten opzichte van
het eerste besluit. Het wetsvoorstel
brengt hierin geen verandering met
dien verstande dat die bescherming
in het huidige stelsel wordt geboden
via de handhavingspunten en in het
nieuwe stelsel via een norm en
regels voor de maximale hoeveelheid
geluid (MHG). Deze MHG wordt vastgesteld met inachtneming van de criteria voor gelijkwaardige bescherming. Het wetsvoorstel biedt een
basis voor de vaststelling van de
MHG en het opnemen van de gelijkwaardigheidscriteria in het LVB.
De regels van het nieuwe stelsel kunnen door middel van het ter beschikking staande handhavingsinstrumentarium effectief worden
gehandhaafd. De instrumenten van
rechtsbescherming (bezwaar en
beroep) zijn toereikend om rechtsbescherming te bieden tegen onjuiste
toepassing van de nieuwe normen.
bij het wetsvoorstel tot wijziging van
de Gemeentewet in verband met de
verruiming van de bevoegdheid van
de burgemeester tot de inzet van
cameratoezicht.
Kamerstukken I 2014/15, 33 582, B
Belastingverdrag NL-D
Memorie van antwoord (10-12-2014)
bij het wetsvoorstel houdende goedkeuring van het op 12 april 2012 te
Berlijn tot stand gekomen Verdrag
tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland
tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking
tot belastingen naar het inkomen
(Trb. 2012, 123)
Kamerstukken I 2014/15, 33 615, nr. C
Uitzondering cookiebepaling
Memorie van antwoord (05-12-2014)
bij het wetsvoorstel tot wijziging van
de Telecommunicatiewet (wijziging
artikel 11.7a).
Kamerstukken I 2014/15, 33 902, C
Elektronische vispas
Nadere memorie van antwoord (1112-2014) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Visserijwet 1963 om de
mogelijkheid op te nemen om gegevens van de schriftelijke toestemming voor sportvisserij op de binnenwateren elektronisch te kunnen
verstrekken in plaats van uitsluitend
op schrift.
Kamerstukken II 2014/15, 34 098, nrs. 1-3
Kamerstukken I 2014/15, 33947 nr. D
2315
Financieel toetsingskader
pensioenen
Vervolgstukken
Wet Natuurbescherming
Brief van de Staatssecretaris van EZ
(02-12-2014) over het wetsvoorstel
houdende regels ter bescherming
van de natuur (Wet natuurbescherming).
– Brief bij de aanbieding van het
afschrift van de brief aan ACTAL over
de regeldrukeffecten van het gewijzigde wetsvoorstel natuurbescherming.
Verslag van een deskundigenbijeenkomst (28-11-2014) en brief van de
Minister van EZ (05-12-2014) over het
wetsvoorstel tot wijziging van de
Pensioenwet, de Wet verplichte
beroepspensioenregeling en de
Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet in verband met aanpassing
van het financieel toetsingskader
voor pensioenfondsen (Wet aanpassing financieel toetsingskader).
– Brief minister ter aanbieding van
de doorrekening van generatie- en
premie-effecten van alle wijzigingen
tezamen rond pensioenen (F).
het wetsvoorstel strekkende tot Implementatie van de Richtlijn 2013/11/EU
van het Europees Parlement en de
Raad van 21 mei 2013 betreffende
alternatieve beslechting van consumentengeschillen en tot wijziging
van Verordening (EG) nr. 2006/2004
en Richtlijn 2009/22/EG en uitvoering
van de Verordening (EU) nr. 524/2013
van het Europees Parlement en de
Raad van 21 mei 2013 betreffende
onlinebeslechting van consumentengeschillen en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 en Richtlijn
2009/22/EG (Implementatiewet buitengerechtelijke geschillenbeslechting
consumenten).
Kamerstukken II 2014/15, 33 982, nr. 7
Quotum arbeidsbeperkten
Brief van de regering (09-12-2014) bij
het wetsvoorstel tot wijziging van de
Wet financiering sociale verzekeringen in verband met een heffing bij
het niet voldoen aan de quotumdoelstelling (Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten).
– Brief met adere informatie over
aanvullende gegevens over het aantal mensen dat in staat is het wettelijk minimumloon (WML) te verdienen maar voor wie wel een
werkvoorziening is ingezet.
Kamerstukken II 2014/15, 33 981 nr. 25
Belastingwet 2015
Memorie van antwoord (05-12-2014)
en brief van de voorzitter van de vaste commissie voor Financiën (bij het
wetsvoorstel tot wijziging van enkele
belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2015).
– Brief inzake rappel toezeggingen
juli 2014 (E).
Kamerstukken I 2014/15, 34 002, D-E
Medezeggenschap bij
grensoverschrijdende fusie
Nota n.a.v. het verslag (04-12-2014)
over het wetsvoorstel tot Wijziging
van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de wijziging
van de regels voor werknemersmedezeggenschap in geval van grensoverschrijdende fusie van kapitaalvennootschappen.
Kamerstukken II 2014/15, 34 012, nr. 5
Kamerstukken I 2014/15, 33 972, B en F
Maritieme ongevallen
Kamerstukken II 2014/15, 33 348, nr. 8
Flexibel cameratoezicht
Buitengerechtelijke geschillenbeslechting consumenten
Memorie van antwoord (09-12-2014)
Nota van wijziging (02-12-2014) over
Verslag (05-12-2014) over het wetsvoorstel houdende regels ten aanzien van de bestrijding van maritie-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
3183
Wetgeving
me ongevallen, met inbegrip van
wijziging van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek en enige andere
wetten, ter uitvoering van het op 18
mei 2007 tot stand gekomen Verdrag van Nairobi inzake het opruimen van wrakken (Wet bestrijding
maritieme ongevallen).
Kamerstukken II 2014/15, 34 069, nr. 5
2316
Nota’s,
rapporten &
verslagen
Verblijfstitel slachtoffer
mensenhandel
Brief van de Minister van BuZa (2811-2014) met een fiche inzake een
Mededeling Evaluatie richtlijn
2004/81 verblijfstitel slachtoffer
mensenhandel.
– Deze mededeling bevat een evaluatie over de toepassing van richtlijn
2004/81. Deze richtlijn bevat de voorwaarden voor het verlenen van een
tijdelijke verblijfsvergunning aan
onderdanen van derde landen die het
slachtoffer zijn van mensenhandel.
De Commissie geeft aan dat er onvoldoende gebruik wordt gemaakt van
de mogelijkheid om onderdanen van
derde landen in ruil voor samenwerking met de autoriteiten een tijdelijke verblijfstitel te verstrekken. Bovendien is volgens de Commissie
onduidelijk hoe vaak tijdelijke verblijfstitels daadwerkelijk worden verstrekt en op welke basis de kwetsbaarheid en persoonlijke omstandigheden worden beoordeeld. De Commissie stelt daarnaast dat wellicht
minder strikte voorwaarden voor het
verlenen van een tijdelijke verblijfstitel bevorderlijk kunnen zijn voor
het herstel van de slachtoffers en
hun bereidheid tot samenwerking
met de autoriteiten. De richtlijn
hangt nauw samen met richtlijn
2011/36 inzake de voorkoming en
bestrijding van mensenhandel en de
bescherming van slachtoffers daarvan, en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad en
de uitvoering van de mensenrech-
3184
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
tenstrategie. De Commissie zal dan
ook pas na analyse van de omzetting van richtlijn 2011/36 kunnen
beoordelen of het nodig en nuttig is
toepassingsrichtsnoeren aan te reiken of richtlijn 2004/81 te wijzigen.
In de tussentijd wil de Commissie
via bilaterale gesprekken met lidstaten komen tot volledige en correcte
uitvoering van richtlijn 2004/81.
Naast wetgeving vindt de Commissie praktische maatregelen van
belang voor een doeltreffende toepassing van de richtlijn.
Kamerstukken II 2014/15, 22 112, nr. 1932
Verhoging aantal rechters
Gerecht van de EU
Brief van de Minister van BuZa (2811-2014) met een fiche inzake een
verhoging van het aantal rechters in
het Gerecht van de EU.
– Het Hof van Justitie van de EU
heeft een brief geschreven aan het
Italiaanse voorzitterschap van de
Raad waarin het voorstellen doet om
te komen tot verdubbeling van het
aantal rechters bij het Gerecht van
de EU, van 28 rechters nu naar 56
rechters in 2019. Aanleiding voor
deze voorstellen is de hoge werklast
van het Gerecht. Onderdeel van het
plan is de integratie van het Gerecht
voor ambtenarenzaken (Ambtenarengerecht) in het Gerecht. Eerder, in
2011, stelde het Hof de Raad voor het
aantal rechters in het Gerecht te verhogen met 12. Dit voorstel werd
gedaan in het kader van de aanpassing van het Statuut van het Hof. Het
Hof wijst in zijn brief opnieuw op de
hoge werklast bij het Gerecht. Het
aantal aanhangige zaken zal volgens
het Hof op 1600 zaken uitkomen (ter
vergelijking: in 2011 was dit nog
1300) en het aantal nieuw aanhangig
gemaakte zaken stijgt elk jaar. Dit
betekent dat de looptijd van zaken
erg lang is. Combinatie van deze feiten heeft ertoe geleid dat de eerste
beroepen tot schadevergoeding
wegens overschrijding van de redelijke termijn zijn ingesteld, nadat die
overschrijding door het Hof is vastgesteld. De gevorderde schadevergoeding bedraagt naar verluidt in totaal
ruim 23 miljoen euro.
Kamerstukken II 2014/15, 22 112, nr. 1933
Europese Rekenkamer
Brief van de Minister van Financiën
(24-11-2014) met een reactie op het
feit dat de Europese Rekenkamer
wederom een afkeurende verklaring
heeft afgegeven in het jaarverslag
over de EU-begroting.
– Het uitblijven van een goedkeurende verklaring voor de uitgaven is een
gevolg van de geconstateerde materiele fouten. De Europese Rekenkamer
concludeert op basis van een EU-brede steekproef dat 4,7% van de EUbegroting 2013 (afgerond zeven miljard euro aan EU-middelen) niet
rechtmatig is besteed. Het gaat dan
niet over fraude, maar over kosten of
projecten die bijvoorbeeld niet voor
financiering in aanmerking hadden
mogen komen (subsidiabiliteit) of
waarbij fouten zijn gemaakt in de
aanbesteding. Dit percentage is meer
dan twee keer zo hoog als de tolerantiegrens van 2%. Het foutenpercentage van het voorgaande begrotingsjaar was vergelijkbaar (4,8%). De
fouten bij met name plattelandsbeleid en cohesie/regionaal beleid
blijven persistent hoog. Dit zijn EUfondsen in zogenoemd ‘shared
management’ waarbij lidstaten
verantwoordelijk zijn voor het financieel beheer (ongeveer 80% van de
EU-begroting). Deze relatieve stabiliteit in het foutenpercentage kan wat
de minister betreft niet gezien worden als ontwikkeling in de goede
richting. Daarvan is pas sprake als er
echt grote stappen worden gezet in
het verminderen van fouten door lidstaten en het vergroten van transparantie daarover. Hij zal daarom blijven pleiten voor betere en slimmere
verantwoording door lidstaten en
voor meer inzicht in landenspecifieke data.
Kamerstukken II 2014/15, 24 202, nr. 30
Internationale
belastingontwijking
Brief van de Staatssecretaris van
Financiën (01-12-2014) over de voortgang van de in internationaal verband te nmen maatregelen tegen
agressieve belastingplanning door
multinationals.
– Dankzij de inspanningen van de
OESO en de EU zijn enkele concrete
voorstellen uitgewerkt die een
belangrijke bijdrage kunnen leveren
aan het voorkomen van belastingontwijking door oneigenlijk gebruik van
de EU-Moederdochterrichtlijn. Daarnaast is binnen de OESO en de EU
gesproken over de eisen waaraan
Wetgeving
patent- of innovatieboxen zouden
moeten voldoen. Op basis van een
Duits-Brits compromisvoorstel is
daarover binnen de OESO een
akkoord bereikt waarop Nederland
een politiek voorbehoud heeft
gemaakt. Over deze voorstellen
wordt in de Ecofin-Raad van 9 december gesproken. Het voorstel voor de
wijziging voor de Moeder-dochterrichtlijn ligt ter goedkeuring voor.
Tevens zal worden gevraagd het
Duits-Britse compromisvoorstel te
omarmen. Het kabinet hecht eraan
dat de Tweede Kamer haar steun uitspreekt voor de Nederlandse instemming met het voorstel tot wijziging
van de Moeder-dochterrichtlijn en de
Nederlandse inzet voor de uitwerking van het compromisvoorstel over
het substance-criterium bij patentboxen dat binnen de OESO op basis
van het Duits-Britse voorstel is opgesteld. De voorstellen kunnen in hun
huidige vorm gevolgen hebben voor
de aantrekkelijkheid van het Nederlandse vestigingsklimaat. Het kabinet realiseert zich dat het op peil
houden c.q. verbeteren van het vestigingsklimaat, een blijvende opgave
is. Voor zover het Duits-Britse compromis ook na de door Nederland
gewenste uitwerking leidt tot een
beperking van de innovatiebox, dan
zal een vrijval ingezet worden voor
het aantrekkelijk houden van het
Nederlandse vestigingsklimaat voor
het innovatieve bedrijfsleven.
Kamerstukken II 2014/15, 25 087, nr. 80
Mensenrechtenraad
Brief van de Minister van BuZa (0212-2014) met een afschrift van de
tussenrapportage 2014 in het kader
van de Universal Periodic Review
(UPR) van de Mensenrechtenraad
van de Verenigde Naties.
– Deze rapportage is in november
aangeboden aan het kantoor van de
Hoge Commissaris voor de Mensenrechten in Genève. De UPR is het
instrument van de Mensenrechtenraad van de VN waarmee elke vier
jaar de mensenrechtensituatie in alle
lidstaten onder de loep wordt genomen. Nederland rapporteerde in
maart 2012 als één van de eerste landen in de tweede cyclus van de UPR.
Deze rapportage diende vervolgens
als basis voor de hoorzitting van de
Mensenrechtenraad, die plaatsvond
op 31 mei 2012. Het ‘landenexamen’
van Nederland resulteerde uiteindelijk in 119 aanbevelingen. In september 2012 werd door Nederland op
alle aanbevelingen een reactie gegeven. In de rapportage van 2012 werd
aangekondigd dat Nederland (op
vrijwillige basis) een tussenrapportage zou uitbrengen in 2014, net zoals
in 2010 is gebeurd tijdens de eerste
cyclus van de UPR. In de huidige tussenrapportage wordt per aanbeveling
nader ingegaan op de initiële reactie
van 2012 en wordt aangegeven welke
stappen zijn gezet ter implementatie
van de aanbevelingen die door
Nederland zijn geaccepteerd.
Kamerstukken II 2014/15, 26 150, nr. 142
Internationaal Strafhof
Brief van de Ministers van BuZa en
VenJ (21-11-2014), in aanloop naar de
Vergadering van verdragspartijen
van het International Strafhof die dit
najaar zitting heeft van 8 tot en
met 17 december in New York, over
de laatste stand van zaken met
betrekking tot het Strafhof en met de
Agenda van de Vergadering.
– Sinds de laatste toetreding van
Ivoorkust in februari 2013, zijn geen
nieuwe landen toegetreden. Het
Strafhof telt derhalve momenteel
122 verdragspartijen. Tijdens de herzieningsconferentie van Kampala in
2010 is overeenstemming bereikt
over de definitie van het misdrijf
agressie en toekomstige uitoefening
van rechtsmacht van het Strafhof
hierover. De wetsvoorstellen ter goedkeuring en uitvoering van de amendementen zijn in februari van dit
jaar bij de Kamer ingediend (Kamerstukken 33 865 (R2024) en 33 866).
Het kabinet hoopt de ratificatie zo
snel mogelijk af te kunnen ronden
om bij de eerste dertig landen te
behoren die de amendementen ratificeren. Zodra dertig landen geratificeerd hebben zal na 1 januari 2017
door de verdragspartijen een besluit
worden genomen over inwerkingtreding van de amendementen. Op dit
moment hebben 18 verdragspartijen
de amendementen geratificeerd.
Behalve Nederland is momenteel
naar schatting nog een dertigtal landen actief bezig met het ratificatieproces. In lijn met het complementariteitsbeginsel van het Statuut van
Rome dat voorschrijft dat nationale
en internationale rechtsordes elkaar
dienen te versterken streeft Neder-
land samen met Argentinië, België,
Senegal en Slovenië naar een multilateraal instrument voor wederzijdse
rechtshulp in strafzaken voor genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven. Tijdens de
vorige Vergadering van verdragspartijen is door middel van een gezamenlijke verklaring steun gevraagd
voor dit initiatief. Tijdens de komende Vergadering zal opnieuw worden
gelobbyd. Doordat het Strafhof geen
grondgebied heeft of autoriteit om
opvolging te geven aan de beslissingen van de rechters, is vrijwillige
samenwerking met staten van groot
belang. In 2014 heeft Nederland met
Noorwegen en het Strafhof net als in
2013 seminars georganiseerd gericht
op de bevordering van samenwerking
van verdragspartijen met het Strafhof. De drie seminars met deelnemers op ministerieel en hoog ambtelijk niveau waren gericht op
Afrikaanse en Zuid-Amerikaanse landen. Een ander belangrijk punt van
samenwerking met het Strafhof
betreft de uitvoering van aanhoudingsbevelen. Op dit moment staan
er 12 aanhoudingsbevelen open. Tijdens de Vergadering zal een nieuwe
voorzitter van het Bureau van de
Vergadering worden verkozen.
Namens de groep van Afrikaanse
verdragspartijen is Sidiki Kaba,
Minister van Justitie van Senegal,
voorgedragen voor deze functie voor
de komende drie jaar. Nederland
steunt zijn kandidatuur. Er zijn 17
kandidaten voor de functie van rechter voor het Strafhof genomineerd.
Het verkiezen van gekwalificeerde
rechters is cruciaal voor het goede
functioneren van het Strafhof. Om
die reden zal Nederland zorgvuldig
en nauwkeurig afwegen op welke
kandidaten voor de functie van rechter gestemd zal worden. Om de
effectiviteit van het Strafhof te vergroten, doet de zogeheten study
group on governance aanbevelingen
aan de Vergadering en voorstellen
voor amendementen op de verschillende procedureregels. De bouw van
het nieuwe pand van het Strafhof op
het terrein van de voormalige
Alexanderkazerne in Den Haag verloopt voorspoedig en binnen het
beoogde tijdsschema. Het Strafhof is
voornemens eind 2015 naar de
nieuwbouw te verhuizen. Het
gebouw zal naar verwachting in het
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
3185
Wetgeving
voorjaar van 2016 officieel worden
geopend. De brief sluit af met een
weergave van de positie van een
aantal (voornamelijk Afrikaanse)
landen tegenover het Strafhof.
Kamerstukken II 2014/15, 28 498, nr. 34
Alcoholslotprogramma
Brief van de Minister van I&M (0212-2014) met de, wettelijk voorgeschreven, evaluatie van het alcoholslotprogramma.
– De effecten op de verkeersveiligheid van het alcoholslotprogramma
kunnen nu nog niet worden vastgesteld, aangezien er nog geen recidivecijfers beschikbaar zijn van deelnemers aan het alcoholslotprogramma.
In 2017 worden de eerste cijfers van
het Wetenschappelijk Onderzoek en
Documentatiecentrum (WODC) verwacht over de recidive van bestuurders die in 2012 een alcoholslot hadden. Het WODC voert een uitgebreid
recidiveonderzoek uit, waarin alle
maatregelen (alcoholslotprogramma,
LEMA, EMA, onderzoek naar rijgeschiktheid en de EMG) worden
meegenomen. In 2022 wordt het
eindrapport hiervan opgeleverd. In
de komende jaren worden tussentijdse rapportages uitgebracht. Belangrijkste conclusie uit deze evaluatie is
dat alle betrokken instanties erin
zijn geslaagd het alcoholslotprogramma in de praktijk goed tot uitvoering
te brengen. Uit de evaluatie van het
alcoholslotprogramma komen enkele
aandachtspunten naar voren. Zo kan
de gegevensuitwisseling tussen de
uitvoerende organisatie op een enkel
punt worden verbeterd, zijn de informatiefolders over het alcoholslot niet
voor iedereen even gemakkelijk te
begrijpen en is de samenloop met
het strafrecht nog niet volledig opgelost. Een deel van de deelnemers
wijst op de hoge kosten en lange
duur van het programma, de invloed
van niet-alcohol producten op het
blaasresultaat van het alcoholslot,
storingen die worden ondervonden
met het alcoholslot en het afgeleid
zijn van het verkeer bij gebruik van
het alcoholslot tijdens het rijden.
De resultaten van de evaluatie zullen
worden betrokken bij wijzigingen
van het alcoholslotprogramma in de
toekomst. Zoals aan de Kamer is
gemeld per brief van 10 oktober
jongstleden (Kamerstuk 29 398, nr.
425) is de minister in afwachting van
3186
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
een uitspraak van de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van
State die mogelijk consequenties
heeft voor de uitvoering van het
alcoholslotprogramma. In deze brief
is gemeld dat onderzoek wordt
gedaan naar de mogelijkheden te
komen tot een stelsel waarbij een
individuele belangenafweging kan
worden gemaakt bij de oplegging
van het alcoholslotprogramma. Hierbij wordt gekeken naar mogelijkheden zowel in het strafrecht als in het
bestuursrecht.
Kamerstukken II 2014/15, 29 398, nr. 430
Doping en privacy
Brief van de Minister van VWS (01-122014) over de in voorbereiding zijnde
wetgeving op het gebied van doping.
– De aanleiding voor het wetsvoorstel bestaat uit een standpunt van de
Groep gegevensbescherming artikel
29, (de Groep), een adviesgroep die
is ingesteld bij richtlijn 95/46/EG,
beter bekend als de Europese privacyrichtlijn. De Groep heeft een
aantal standpunten gepubliceerd
over de grondslag voor dopingcontroles. Daarin stelt zij zich op het standpunt dat de in het kader van dopingcontroles gegeven toestemming van
topsporters voor de verwerking van
persoonsgegevens niet aan het vereiste van «in vrijheid gegeven»
voldoet, vanwege de grote gevolgen
(i.e. uitsluiting van deelname aan de
betreffende wedstrijd of competitie)
die een eventuele weigering zou
hebben voor de betrokken sporter.
Het uitgangspunt in Nederland is
altijd geweest dat de toestemming
van sporters wel een voldoende
grondslag biedt voor de beperking
van de persoonlijke levenssfeer die
bestaat uit het verwerken van persoonsgegevens in het kader van
dopingcontroles. Dit uitgangspunt
was gebaseerd op de verenigingsrechtelijke grondslag voor de verwerking van persoonsgegevens: de sporter bindt zich door het lidmaatschap
van een vereniging of door deelname
aan een (eenmalige) competitie aan
de geldende antidopingregels. Maar
de minister onderschrijft de opvatting van de Groep dat toestemming
door sporters in vrijheid gegeven
moet worden alvorens zij als grondslag voor de verwerking van persoonsgegevens kan dienen. Het aangekondigde wetsvoorstel ziet op het
verschaffen van een juridische basis
voor de uitvoering van dopingcontroles in het licht van de relevante
wet- en regelgeving op het gebied
van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. De gegevensverwerking bij dopingcontroles heeft deels
betrekking op, naast ‘gewone persoonsgegevens’ zeer gevoelige, medische gegevens over de betrokken
sporter. De Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) vereist een
grondslag voor de verwerking van
persoonsgegevens. Voor de verwerking van medische persoonsgegevens gelden extra waarborgen. Een
alternatieve grondslag wordt in het
wetsvoorstel uitgewerkt door te voorzien in de oprichting van de Dopingautoriteit als een publiekrechtelijk
zelfstandig bestuursorgaan (zbo).
Door het wetsvoorstel krijgen
sport- en evenementenorganisaties
de mogelijkheid om dopingcontroles
te laten uitvoeren door de Dopingautoriteit in overeenstemming met de
Wbp voor die gevallen waarin de toestemming niet voldoende is voor de
verwerking van persoonsgegevens.
Voor die gevallen waarin die toestemming wel volstaat, behouden
zowel de commerciële uitvoerders
als de Dopingautoriteit de mogelijkheid om -uiteraard binnen de grenzen van de Wbp- dopingcontroles uit
te voeren. Het in te stellen zbo, dat
de opvolger moet worden van de
reeds bestaande stichting Dopingautoriteit, wordt belast met in elk geval
drie taken: de uitvoering van dopingcontroles, de uitvoering van de zogenaamde intelligence & investigation
-activiteiten en het geven van
voorlichting over dopinggebruik in
de sport.
Kamerstukken II 2014/15, 30 234, nr. 117
Patiëntenrechten
Brief van de Minister van VWS (2711-2014) over de ingebrekestelling
van Nederland voor het niet volledig
implementeren van de Patiëntenrichtlijn.
– Op 26 november 2014 heeft de
Europese Commissie een met redenen omkleed advies (MROA) uitgebracht waarin Nederland in gebreke
wordt gesteld voor het niet volledig
implementeren van de Richtlijn
2011/24/EU betreffende de toepassing van de rechten van patiënten bij
grensoverschrijdende gezondheids-
Wetgeving
zorg (Patiëntenrichtlijn). De Patiëntenrichtlijn diende op 25 oktober
2013 te zijn omgezet in nationale
wetgeving. De Patiëntenrichtlijn
beoogt in de kern de voorwaarden
vast te leggen waaronder personen
ten laste van hun wettelijke sociale
ziektekostenstelsel gebruik kunnen
maken van zorgaanbieders in een
andere EU-lidstaat. De Patiëntenrichtlijn bevat hiertoe onder andere bepalingen over de omvang van de aanspraken, de hoogte van de
vergoedingen en over informatieverplichtingen van lidstaten met betrekking tot grensoverschrijdende zorg.
Bij de Zorgverzekeringswet (hierna:
Zvw), die in 2006 is geïntroduceerd,
is volledig rekening gehouden met
de Europese jurisprudentie over
grensoverschrijdende zorg. Op
grond van de Zvw kunnen verzekerden aanspraak maken op het Nederlands verzekerdenpakket in andere
EU-lidstaten tot maximaal het
Nederlands marktconform tarief.
Doordat de in de Patiëntenrichtlijn
gecodificeerde jurisprudentie al was
verwerkt in de Nederlandse wetgeving, was een afzonderlijk wetsvoorstel tot implementatie van de Patientenrichtlijn niet nodig. Enkele
nieuwe bepalingen, die niet direct
voortvloeien uit de Europese jurisprudentie zoals de aanwijzing van
een nationaal contactpunt voor
grensoverschrijdende zorg en de
erkenning van recepten uit andere
lidstaten zijn afzonderlijk geïmplementeerd. In het MROA geeft de
Europese Commissie desalniettemin
onder meer aan dat: 1) Nederland
onvoldoende heeft aangetoond dat
er een nationaal contactpunt (NCP)
is aangewezen om verzekerden
informatie te verschaffen over
grensoverschrijdende zorg. 2) Een
aantal verplichtingen uit de Patiëntenrichtlijn dat betrekking heeft op
het verstrekken van informatie aan
patiënten niet zijn omgezet in nationale wetgeving, en 3) Een aantal
verplichtingen tot het beschikbaar
stellen van informatie over onder
andere de kwaliteits- en veiligheidsnormen en -richtsnoeren niet is
geregeld in Nederlandse wetgeving.
Kamerstukken II 2014/15, 31 476, nr. 10
Herziening Grondwet
Brief van de Minister van BZK (28-112014) met een overzicht van lopende
voorstellen tot herziening van de
Grondwet, waarin alsmede de samenhang daartussen wordt aangegeven
en waar mogelijk een opvatting van
het kabinet daarbij.
– De periode 1814–1815 was het
startpunt van een constitutionele
evolutie die heeft geleid tot een
Grondwet die thans fungeert als
ankerpunt van onze democratische
rechtsstaat. In de tussentijd werd de
Grondwet van 1814 vele malen herzien. Meest in het oog lopend waren
de financiële gelijkstelling van het
openbaar en het bijzonder onderwijs
in 1917, de invoering van het stelsel
van evenredige vertegenwoordiging
voor de verkiezingen van de Tweede
Kamer, de uitbreiding van het algemeen kiesrecht voor mannen met
dat voor vrouwen in 1922 en hoofdstuk 1 van de Grondwet van 1983:
de grondrechten. Na 1983 is voor
het eerst op een meer structurele en
samenhangende wijze naar meerdere onderdelen van de Grondwet
gekeken door de staatscommissie
Grondwet, onder voorzitterschap
mevrouw mr. W.M.E. Thomassen, die
advies uitgebracht in 2010. Dit heeft
ertoe geleid dat thans twee voorstellen tot herziening van de Grondwet
in voorbereiding zijn en één voorstel is ingediend bij de Tweede
Kamer. Daarnaast zijn er nog diverse
andere voorstellen tot herziening
van de Grondwet aanhangig in de
Tweede of Eerste Kamer. De meeste
daarvan betreffen initiatiefvoorstellen. Deze notitie biedt een overzicht
van voornoemde lopende voorstellen tot herziening van de Grondwet,
alsmede de samenhang daartussen
en waar mogelijk een appreciatie
van het kabinet daarbij. Het overzicht heeft betrekking op voorstellen tot wijziging van de Grondwet
die in voorbereiding zijn, zijn ingediend door de regering of aanhangig
zijn gemaakt door de Tweede Kamer,
dan wel in afwachting zijn van tweede lezing. De vermelding van de
voorstellen vindt plaats in volgorde
van de hoofdstukindeling van de
Grondwet. Daaraan voorafgaand
wordt kort ingegaan op de functie
en het karakter van de Grondwet in
relatie tot grondwetsherzieningen
en de grondwetparadox die zich
daarbij voordoet. Aan het einde volgen enkele slotoverwegingen.
‘Ver van huis’
Kamerstukken II 2014/15, 31 570, nr. 25
Kamerstukken II 2014/15, 33 606, nr. 13
Brief van de Minister van WRD (0112-2014) met de kabinetsreactie op
op het eindrapport ‘Ver van huis’ van
de Parlementaire Enquête Woningcorporaties.
– Het kabinet herkent in de analyse
van de enquêtecommissie de diverse
oorzaken die hebben geleid tot problemen in het huidige corporatiestelsel. In de loop der tijd zijn corporaties steeds groter geworden en is het
werkdomein van de corporaties
gewijzigd. Daar waar vroeger de kerntaak beperkt was tot het bouwen en
exploiteren van sociale huurwoningen, zijn de activiteiten in de loop
der jaren uitgebreid met commerciële huurwoningen, koopwoningen,
maatschappelijk en commercieel
vastgoed en een breed palet aan activiteiten onder de noemer leefbaarheid. De in de afgelopen twintig jaar
nauwelijks gewijzigde wet- en regelgeving heeft niet kunnen waarborgen dat dit allemaal in goede banen
is gebleven. Ook is gebleken dat het
interne toezicht onvoldoende in
staat is geweest om het handelen van
de corporaties bij te houden en
bestuurders van corporaties bij te
sturen. Daarnaast is in individuele
gevallen gebleken dat het externe
toezicht onvoldoende heeft gefunctioneerd. Dit alles heeft ertoe geleid
dat er incidenten hebben plaatsgevonden die ten koste zijn gegaan van
het maatschappelijk gebonden vermogen. Het kabinet erkent dan ook
de noodzaak om verbeteringen aan
te brengen in de door de enquêtecommissie gesignaleerde knelpunten
rond de doeltreffendheid en doelmatigheid van de corporatiesector. Daarnaast omarmt het kabinet de aanbevelingen van de commissie die
betrekking hebben op een betere
publieke en democratische controleerbaarheid van het functioneren
van het stelsel en individuele
woningcorporaties. Het kabinet vindt
ook dat een cultuuromslag in de corporatiesector nodig is, waarin de sector zich weer richt op zijn kerntaken
in plaats van het voortdurend opzoeken en bediscussiëren van de grenzen van de regelgeving.
Voordat uitgebreider wordt ingegaan
op de aanbevelingen van het rapport
wordt eerst kort ingegaan op de aanleiding voor deze enquête.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
3187
Wetgeving
‘Gericht op Europa’
Brief van de vaste commissie voor
Europese zaken (03-12-2014) bij de
aanbieding van een evaluatieonderzoek naar het Verdrag van Lissabon.
– Het onderzoek is uitgevoerd door de
Radboud Universiteit Nijmegen en
bestaat uit een bestuurlijk rapport en
een rapport van bevindingen. De rapporten zijn als bijlagen bij deze brief
te vinden. Zie over deze rapporten de
rubriek Nieuws van de vorige aflevering: NJB 2014/2259, afl. 43, p. 3114.
Kamerstukken II 2014/15, 33 901, nr. 2
Borgsom als alternatief voor
de voorlopige hechtenis
Brief van de Minister van VenJ (2411-2014) over de voortgang m.b.t. de
aangenomen motie Van Tongeren
(GroenLinks), die de regering verzoekt om ‘in nauw overleg met vertegenwoordigers van de rechterlijke
macht en het College van procureurs-generaal te komen tot een frequentere toepassing van de borgsom als alternatief voor de
voorlopige hechtenis’.
– De alternatieven voor de toepassing
van de voorlopige hechtenis bestaan
in de voorwaarden die de rechter verbindt aan de opschorting of schorsing
van de voorlopige hechtenis. De rechter is vrij in de voorwaarden die hij
daarbij stelt. Uit cijfers blijkt dat rechters in toenemende mate gebruik
maken van deze mogelijkheid. Ten
opzichte van het aantal voorgeleidingen wordt ca. 24% geschorst onder
bijzondere voorwaarden (cijfer september 2014). De vraag of de borgsom in Nederland meer zou moeten
worden toegepast en zo ja, hoe dat
dan kan worden bereikt wordt betrokken bij de modernisering van het Wetboek van Strafvordering. Ter uitvoering van de motie Van Tongeren heeft
overleg plaatsgevonden met vertegenwoordigers van het College van procureurs-generaal en de
Raad voor de rechtspraak over de
mogelijkheden om alternatieven voor
de toepassing van voorlopige hechtenis, waaronder de borgsom, verder te
bevorderen. Binnen OM en ZM wordt
als uitvloeisel daarvan bezien op welke wijze hier invulling aan kan worden gegeven en hoe het instrument
van de borgsom in aanvulling op de
genoemde alternatieven van toegevoegde waarde kan zijn.
Kamerstukken II 2014/15, 34 000 VI, nr. 59
3188
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
Bekostiging Rechtspraak en
kwaliteitseisen
Verslag van een schriftelijk overleg
(vastgesteld 05-12-2014) met de
Minister van VenJ over de (voortgang
van de) uitvoering van de motieFranken (CDA) c.s. die de regering
verzoekt kwaliteitseisen, die de onafhankelijke rechter zelf stelt, als uitgangspunt te nemen bij beslissingen
over de bekostiging van de rechterlijke macht in Nederland.
– De Minister antwoordt dat het
bekostigingssysteem van de
Rechtspraak een getrapt systeem is.
Zijn financiële bijdrage aan de Raad
is gebaseerd op een akkoord met de
Raad ten aanzien van 10 verschillende prijzen voor 10 verschillende
hoofdproducten. Vervolgens verdeelt
de Raad mijn bijdrage over de
gerechten op basis van een verfijnder
systeem van diverse producten en
bijbehorende prijzen en kan daarbij
accenten leggen, naar gelang de
specifieke behoeften van de gerechten. Een gerecht verdeelt de financiële bijdrage van de Raad vervolgens
naar eigen inzicht over de diverse
sectoren en ook daar kunnen eigen
accenten worden gelegd. Het bekostigingssysteem is in die zin niets
meer en niets minder dan een
verdeelsysteem. Naar aanleiding van
de berichten over de werkdruk is de
Raad gevraagd na te gaan of, en zo ja
op welke wijze, de verdeling van het
budget over gerechten, en binnen de
gerechten over de afdelingen en
teams, kan worden verbeterd, opdat
die verdeling zo goed mogelijk
aansluit bij de werklast. De Raad zal
dit samen met de gerechten bezien
en toezien op de uitvoering daarvan.
De Rechtspraak behandelt circa 1,7
miljoen zaken per jaar. Geen enkele
zaak is hetzelfde. Het is dan ook
onontkoombaar om enige ordening
hierin aan te brengen en voor
dezelfde zaaksoorten eenzelfde prijs
te betalen. Een financieringssysteem
waarin met alle mogelijke varianten
en procesbeslissingen rekening
wordt gehouden, zou immers onwerkbaar zijn. De minister is er al
met al van overtuigd dat er meer dan
voldoende waarborgen in het systeem zitten die mogelijke imperfecties van het systeem adresseren
en ondervangen.
Kamerstukken I 2014/15, 34 000 VI, G
Bijstand en EU-burgers
Brief van de Minister van SZW (2611-2014) met een gedetailleerde uitleg over de uitspraak van het
Hof van Justitie EU in de zaak Dano
(C-333/13).
– Het Hof van Justitie EU heeft op 11
november 2014 uitspraak gedaan
over de vraag of economisch nietactieve EU-burgers zoals mevrouw
Dano die naar een andere lidstaat
gaan om een bijzondere non-contributieve uitkering voor levensonderhoud te ontvangen of om werk te zoeken, uitgesloten mogen worden van
die uitkering. Het Hof van Justitie EU
verklaart voor recht dat op bijzondere
non-contributieve uitkeringen de
gelijke behandelingsbepaling (artikel
4) van Verordening (EG) nr. 883/2004
van toepassing is. Maar het Hof van
Justitie EU overweegt verder dat een
burger van de Unie zich er alleen op
kan beroepen gelijk te worden behandeld als een onderdaan van het gastland, indien zijn verblijf op het grondgebied van het gastland voldoet aan
de voorwaarden van de Burgerschapsrichtlijn 2004/38/EG. Bijzondere noncontributieve uitkeringen zijn ‘bijzonder’ omdat ze zowel kenmerken van
bijstand als van socialeverzekeringen
hebben. Er wordt voor deze uitkeringen geen premie betaald (non-contributief). Dit arrest draagt bij aan het
voorkomen van een beroep op uitkeringen door niet- actieve EU-burgers.
Het recht op een bijzondere non-contributieve uitkering mag volgens het
Hof voor een niet-actieve EU-burger
afhankelijk gesteld worden van een
verblijfsrecht op grond van de Burgerschapsrichtlijn. Hoewel de uitspraak
van het Hof van Justitie EU
alleen betrekking heeft op een bijzondere non-contributieve uitkering
geldt hetzelfde voor een bijstandsuitkering. Voor de bijstandsuitkering is
dit geregeld in de Burgerschapsrichtlijn. Er is geen sprake van een verblijfsrecht op grond van de Burgerschapsrichtlijn, als een niet-actieve
EU-burger over onvoldoende middelen van bestaan beschikt. De uitspraak van het Hof in de zaak Dano is
in lijn met het bij de bijstand gevoerde beleid. Op dit moment worden de
mogelijkheden voor een effectievere
inzet van de beoordelingsprocedure
bij een aanvraag voor
bijstand door een EU-burger onderzocht. De voorliggende uitspraak van
Wetgeving
het Hof zal hierbij worden betrokken.
Tevens zullen de consequenties van
de uitspraak worden bezien voor de
beoordelingsprocedure bij een aanvraag voor de bijzondere non-contributieve uitkering.
Kamerstukken II 2014/15, 34 000 XV, nr. 55
Suïcide en beroepsgeheim
Brief van de Minister van VWS (18-112014) over de positie van direct nabestaanden bij suïcide in relatie
tot het medisch beroepsgeheim.
– Veel nabestaanden blijven na het
overlijden van hun kind of echtgenoot
zitten met vragen. Deze nabestaanden
vermoeden dat het medisch dossier op
die vragen – gedeeltelijk – antwoord
zal kunnen geven of ten minste kan
die inzage helpen bij de verwerking
van het verlies van kind of echtgenoot.
Behandelend artsen en psychiaters
weigeren in veel gevallen inzage in het
dossier te verlenen, waarbij zij zich
beroepen op hun beroepsgeheim. De
wettelijke hoofdregel die hier van toepassing is, is helder: het beroepsgeheim van de hulpverlener eindigt
niet bij het overlijden van de patiënt.
Die hoofdregel bevestigt ook het
wezen van het medisch beroepsgeheim: patiënten moeten er – zelfs na
hun overlijden – op kunnen vertrouwen dat alles wat zij gedeeld hebben
met hun hulpverlener tussen de patient en de hulpverlener blijft. Toch
zijn er binnen het wettelijke kader
wel mogelijkheden voor hulpverleners om nabestaanden inzage te
geven in het medisch dossier. Dat is
bijvoorbeeld het geval als de patiënt
bij leven toestemming heeft gegeven
informatie uit het dossier te delen
met nabestaande(n). In sommige
gevallen kan de toestemming verondersteld worden als de nabestaande
daarnaast een rechtmatig belang
heeft bij inzage of als er sprake is van
een zwaarwegend belang van de
nabestaande. Op dit moment wordt
gewerkt aan de wettelijke vastlegging
van de regels rond het inzagerecht
van nabestaanden. Deze moeten een
plaats krijgen in de Wet op de
Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO).
Kamerstukken II 2014/15, 34 000 XVI, nr. 93
Medisch beroepsgeheim
Brief van de Minister van VWS (28-112014) over de resultaten van het
gesprek met de KNMG van 29 oktober
jl. over het medisch beroepsgeheim.
– Het gesprek stond in het teken van
het medisch beroepsgeheim. De
KNMG heeft in het gesprek aangegeven zich zorgen te maken over het
feit dat het beroepsgeheim toenemend onder druk staat. Politici en
bewindslieden, maar ook anderen
zijn steeds vaker van mening dat het
beroepsgeheim wel opgerekt kan
worden, zo stelt de KNMG. De minister heeft aangegeven dat er geen discussie bestaat over het belang van
het medisch beroepsgeheim: het
geheim borgt immers de toegang tot
zorg. De overheid als wetgever
doet er alles aan om bij nieuwe wetgeving de noodzakelijkheid van
eventuele doorbrekingen toe te lichten en de proportionaliteit (hoeveel
is nodig) en de subsidiariteit (is er
geen andere mogelijkheid) een plaats
te geven. Het College Bescherming
Persoonsgegevens, de Raad van State
en ook de KNMG wordt in voorkomende gevallen gevraagd dit mede te
beoordelen. Dat neemt niet weg dat
nabestaanden de publiciteit zoeken,
omdat zij het gevoel hebben met lege
handen te staan en zich voelen afgescheept onder het mom van het
medisch beroepsgeheim.
In het gesprek is vastgesteld dat patienten, hun nabestaanden, hulpverleners, de overheid en de maatschappij
verschillende belangen kunnen hebben ten aanzien van het beroepsgeheim. Afgesproken is dat de KNMG
en het Ministerie van VWS gezamenlijk gaan werken aan een notitie cq
factsheet waarin die belangen en de
rechten en plichten van de partijen
binnen de hiervoor genoemde ‘vijfhoek’ in kaart worden gebracht. Het
gaat dan onder meer om elementen
als: • de privacy en het zelfbeschikkingsrecht van patiënten, • de
gerechtvaardigde bestrijding van
fraude en criminaliteit, • de correcte
vaststelling van de aanspraak op
sociale voorzieningen, • de bescherming van de toegang tot zorg, • wensen van nabestaanden ten aanzien
van kennis over de behandeling van
hun overleden geliefden, • de kennis
van het beroepsgeheim bij hulpverleners. Met de totstandkoming van het
overzicht hoop ik beter inzichtelijk te
maken wat de belangen, rechten en
plichten binnen de vijfhoek zijn. Dat
kan dan een basis vormen voor
gesprekken over het medisch
beroepsgeheim in de toekomst en
een referentie zijn voor alle actoren.
Kamerstukken II 2014/15, 34 000 XVI, nr. 94
Datawet
Geleidende brief en Initiatiefnota
(03-12-2014) van de leden Recourt en
Oosenbrug ‘Op weg naar de Datawet’.
– Burgers en bedrijven moeten
weten dat hun gegevens in Nederland veilig zijn. Transport opslag en
verwerking van data raakt iedere
Nederlander in zijn dagelijks leven.
Email, sms maar ook reisgegevens
en lokatiebepalingen landen als
data in servers. Die data zijn niet
goed genoeg beschermd. Daarom
wil de PvdA een algemene Datawet.
Deze wet geeft vertrouwen én duidelijkheid. Door de vluchtige aard
van data en het steeds onbelangrijker en onduidelijker worden van de
exacte locatie waar apparatuur en
gegevens zich bevinden is het niet
meer toereikend om daar wetgeving
op toe te passen die daar in beginsel geen rekening mee houdt. Zo is
het voor een goede werking van het
internet, de vrijheid van meningsuiting en voor het stimuleren van
innovatie en de toegang van nieuwe
bedrijven erg belangrijk dat de netneutraliteit gewaarborgd wordt, de
verzekering dat internetproviders
alle data op gelijke manier behandelen en ongefilterd doorgeven aan
hun abonnees. Dit is nu geregeld als
een aanvulling op de Telecommunicatiewet, maar er is veel extra afbakening nodig om duidelijk te maken
wat de eisen zijn en zelfs dan moet
er in de uitvoering nog veel uitgewerkt worden. Bij de opsporing van
strafbare feiten is het lastig dat de
meeste gebruikte kaders hun oorsprong hebben in de fysieke omgeving, waar de plaats en de echtheid
van wat je aantreft veel duidelijker
zijn. Hoewel het relevant kan zijn
om de parallellen te zoeken tussen
de fysieke en de digitale wereld is
het bij de uitwerking van het grootste belang dat dit naadloos aansluit
op de realiteit van het internet.
In de Datawet is het belangrijk dat
aangesloten wordt bij de manier
waarop de rollen op ‘het internet’ verdeeld zijn. Dit kan op een manier
die aansluit bij de moderne realiteit,
maar zich wel bewezen heeft als
robuust in de ruim twintig jaar dat
het internet zich aan het ontwikke-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
3189
Wetgeving
len is. Daarbij zijn grofweg de volgende rollen te onderscheiden:
• Gebruikers. Dit zijn zowel individuen, bedrijven maar ook steeds meer
slimme apparaten die zelfstandig
gegevens uitwisselen via het
internet.
• IP-apparaten, de computers,
tablets, telefoons en randapparatuur
waarmee we gebruik maken van het
internet.
• Infrastructuur – downstream. De
infrastructuur, die nodig is om de
informatie bij de gebruikers te krijgen. Dit bestaat uit de infrastructuur
van de internetproviders en de telecombedrijven, inclusief de toegang
tot internet door middel van kabel,
glasvezel of mobiele netwerken.
• Transport. De ruggengraat van het
internet, waar het vervoer van de
data plaatsvindt tussen gebruikers
en aanbieders. Dit gebeurt voor een
belangrijk deel via de zogenaamde
internet-exchanges waar internetbedrijven informatie met elkaar uitwisselen.
• Infrastructuur – upstream. Dit is de
infrastructuur waar de aanbieders
van diensten en informatie gebruik
van maken om hun informatie een
plek op het internet te geven en de
verbinding te verzorgen richting het
transport.
• Platforms. Dit zijn de uiteindelijke
toepassingen of diensten van de
informatie-economie. Dit kunnen
interactieve websites zijn, toepassingen die ‘in de cloud’ draaien, een
webwinkel, een nieuwssite of wat je
maar zou kunnen bedenken.
• De eigenaren van de platforms
beheren en gebruiken de data die
voortkomt uit het gebruik van hun
diensten.
Door deze rollen te definiëren kan
voor alle actoren helder worden
bepaald wat hun verantwoordelijkheden zijn en waar die eindigen.
De Datawet moet in ieder geval
zaken regelen op het gebied van:
Privac, Opsporing en vervolging,
Verwijderen inhoud, Netneutraliteit
en Databeveiliging en meldplicht
datalekken.
Er liggen dan de volgende
beslispunten:
1) Betrokken partijen moeten in
overleg een framework voor een
3190
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
Datawet ontwerpen. Daarbij dienen
de belangen van alle stakeholders te
worden vertegenwoordigd. Dat zijn
partijen uit de ‘digitale economie’,
consumentenorganisaties, privacybewakers, justitiële autoriteiten, juridische experts en anderen.
2) Vervolgens dient te worden bezien
welke van de bestaande Nederlandse
wetgeving onder het framework past
en waar aanpassing of aanvulling
nodig is.
3) Het framework dient te worden
getoetst aan Europese regelgeving en
desnoods daaraan worden aangepast.
Het framework kan ook gebruikt worden bij de Nederlandse inbreng om
Europese regels vorm te geven of aan
te passen.
4) De Datawet moet aansluiten bij de
hierboven genoemde rollen op het
internet.
5) Er wordt een wetsvoorstel voor
een Datawet gemaakt.
6) Vanwege de nauwe samenhang
tussen de diverse belangen die in de
Datawet terug moeten komen is het
de taak van het Ministerie van VenJ
om bovenstaande stappen te coördineren en te faciliteren.
7) De Minister van VenJ is de eerst
verantwoordelijk bewindspersoon
voor het maken van de Datawet.
Kamerstukken II 2014/15, 34 099 nr. 2
Semipublieke sector
Brief van de Minister van EZ (28-112014) het verbeteren van de prestaties in de semipublieke sector.
– Op het snijvlak van de publieke en
private sector leveren talrijke instellingen, zoals woningcorporaties, zorginstellingen en scholen, belangrijke
maatschappelijke diensten. Vele
semipublieke instellingen bieden de
Nederlandse burger hoogwaardige en
complexe diensten, zoals goed en
passend onderwijs. Toch kan het
beter. En moet het beter. De afgelopen jaren hebben verschillende incidenten plaatsgevonden. Deze blijken
symptomen van onderliggende problemen. De governance van instellingen in de semipublieke sectoren
blijkt geen gelijke tred te hebben
gehouden met de professionalisering
van de dienstverlening, de schaal van
instellingen en de complexiteit van
de omgeving. Het overheidsbeleid is
bovendien niet altijd dienstig
geweest aan een effectieve borging
van publieke belangen. Veel problemen hadden voorkomen kunnen
worden indien de sturing op publieke belangen beter was geweest, de
verantwoordelijkheidsverdeling
scherper was afgebakend en actoren
zich anders hadden gedragen. Omdat
het kabinet streeft naar een optimaal
presterende semipublieke sector worden de geconstateerde gebreken zeer
serieus genomen. In het Regeerakkoord heeft het kabinet een samenhangende aanpak aangekondigd, die
een belangrijke bijdrage moet leveren aan het verbeteren van de prestaties in de semipublieke sector.
Deze aanpak ziet op drie fronten:
ordening en sturing, toezicht en
governance, en cultuur en gedrag. In
de ogen van het kabinet is de discussie over semipublieke sectoren
geen ideologisch debat over marktwerking versus overheidssturing:
het is een zoektocht naar een antwoord op de vraag hoe de dienstbaarheid van instellingen aan de
burger kan worden vergroot. De oorzaken van de problemen kennen
onderlinge verschillen, maar ook
gemeenschappelijke kenmerken.
Daarom heeft het kabinet de problematiek opgepakt in een aparte
ministeriële commissie Vernieuwing
Publieke Belangen. Dit maakte een
diepgaande analyse mogelijk over
grenzen van sectoren en departementen heen. In deze brief deelt het
kabinet de inzichten uit de ministeriele commissie met de Kamer. De
brief geeft eerst aan waarover we het
hebben als we spreken over publieke
belangen in de semipublieke sector
(2.1). Hierna wordt ingegaan op de
vraag hoe ordening en sturing (2.2),
toezicht en governance (2.3), en cultuur en gedrag (2.4) van belang zijn
voor het functioneren van semipublieke sectoren. Op elk van deze fronten worden de lijnen uitgezet waarlangs verbeteringen mogelijk zijn.
Daarbij wordt steeds aangegeven hoe
het kabinet concreet op verschillende
terreinen met de inzichten uit de
Commissie aan de slag is gegaan.
Kamerstukken I 2014/15, C, W
Universitair Nieuws
Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent
aangekondigd wordt in deze rubriek
dan kunt u het proefschrift en een
samenvatting sturen naar het redactiebureau; zie colofon.
Oraties
Op vrijdag 9 januari 2015 om 16.00
uur zal prof. dr. M.J. (Job) Cohen, hoogleraar gemeenterecht/gemeentekunde (Thorbeckeleerstoel) aan de Universiteit Leiden, ter gelegenheid van de
aanvaarding van zijn ambt, zijn oratie
uitspreken. De oratie is getiteld: Juridische en bestuurskundige aspecten
van decentraal bestuur in Nederland
- De vierde D.
Plaats: Academiegebouw, Rapenburg 73 te Leiden
Promoties
De effectiviteit van
terrorismebestrijding
Door de plotselinge
opkomst van de jihadreiziger, de islamistische extremist die
afreist naar Syrië en
Irak om zich daar aan
te sluiten bij de Islamitische Staat of een
andere jihadistische strijdgroep, is de
discussie over de aanpak van terrorisme opnieuw hoog opgelaaid. Moeten
we terroristen hard aanpakken, of is
het verstandiger om te proberen om
ze op andere gedachten te brengen
door ze bij de maatschappij te betrekken? Wat deze discussie bemoeilijkt,
is het gegeven dat er nog maar weinig onderzoek is gedaan naar de
effectiviteit van terrorismebestrijding. Deze leemte wordt voor een
deel opgevuld door het proefschrift
‘The science of fighting terrorism: the
relation between terrorist actor type
and counterterrorism effectiveness’,
waarmee Teun van Dongen op 18
november 2014 aan de Universiteit
Leiden is gepromoveerd. Zijn promotor was prof. dr. Rob de Wijk, tevens
directeur van The Hague Centre for
Strategic Studies, en zijn co-promotor
was prof. mr. dr. Erwin Muller, tevens
vice-voorzitter van de Onderzoeksraad voor Veiligheid.
In zijn proefschrift onderzoekt Van
Dongen welke antiterrorismemaatregelen werken tegen welke soorten
terrorisme. Om dit verband tussen
de aard van de dreiging en de effectiviteit van de maatregelen te onderzoeken, is voor een tiental maatregelen nagegaan of ze zijn toegepast en,
zo ja, of ze hebben gewerkt tegen
nationalistisch, revolutionair en jihadistisch terrorisme. Elke soort terrorisme is in dit onderzoek vertegenwoordigd door twee organisaties of
bewegingen, te weten de ETA en de
IRA (nationalistisch terrorisme), de
Rote Armee Fraktion en de Weather
Underground (revolutionair terrorisme) en de jihadistische bewegingen
in Nederland en het Verenigd
Koninkrijk (jihadistisch terrorisme).
De bevindingen van het onderzoek
bieden zeker aanknopingspunten
voor de huidige discussie tussen vooren tegenstanders van de harde aanpak. Zo is een van de belangrijkste
bevindingen dat repressie, oftewel het
arresteren en berechten van terroristen en het verstoren van de activiteiten van hun organisaties en bewegingen, de enige maatregel is die tegen
alle drie de soorten terrorisme goed
uit heeft gepakt. De exacte effecten
verschillen per soort terrorisme, maar
in alle zes bestudeerde gevallen is de
terroristische dreiging als gevolg van
repressie, onder meer door middel
van het strafrecht, ingeperkt.
Daarmee is echter niet gezegd dat
minder harde benaderingen geen zin
hebben. Een ander patroon dat uit
het onderzoek naar voren komt, is
namelijk dat maatregelen om terroristen in de maatschappij te integreren beter werken naarmate de greep
van een organisatie op haar leden
zwakker wordt. Passen we deze bevinding toe op de dreiging die uitgaat
van de jihadreizigers, dan zien we dat
maatregelen gericht op integratie
wel degelijk effectief kunnen zijn.
Eenmaal terug in Nederland is de
greep van de Islamitische Staat op de
jihadreizigers immers een stuk zwakker, en gezien het feit dat sommige
jihadreizigers teleurgesteld zijn over
de manier waarop de jihad in Irak en
Syrië wordt uitgevochten, is er zeker
een kans dat ze vatbaar zullen zijn
voor ‘zachtere’ maatregelen.
Terrorismebestrijding, zo wijst het
onderzoek van Van Dongen uit, is pas
effectief als goed wordt ingespeeld op
de aard van de dreiging. Dit betekent
dat het niet gaat om een simpele keuze tussen een harde en een zachte
benadering, maar om het ontwikkelen van een strategische visie op basis
van een gedegen en gedetailleerde
analyse van de dreiging.
Teun van Dongen
The science of fighting terrorism: the
relation between terrorist actor type
and counterterrorism effectiveness
Universiteit Leiden 2014, 580 p., te downloaden via
https://openaccess.leidenuniv.nl/handle/1887/29742
Islamitische echtscheidingen
Vanwege de omvangrijke migratie van moslims naar Europa
komen Europese autoriteiten en juridische professionals, zoals wetgevers, beleidsmakers,
ambtenaren Burgerlijke
Stand, rechters, advocaten, notarissen en consulair medewerkers met
name sinds de jaren zestig van de
vorige eeuw in aanraking met ‘Islamitische’ echtscheidingen, waaronder de verschillende modaliteiten
van de op verstoting gebaseerde
echtscheidingen.
Niet-erkenning van zo’n echtscheiding leidt tot een situatie van hinkende rechtsverhoudingen: iemand
wordt als gescheiden beschouwd in
het ene, maar als nog gehuwd in het
andere land. Een dergelijke situatie
heeft allerlei ingrijpende gevolgen,
zoals het niet opnieuw kunnen trouwen of het moeten doorlopen van
een nieuwe echtscheidingsprocedure
– met extra kosten voor partijen en
een extra belasting van de rechterlijke macht tot gevolg – of geen aanspraak kunnen maken op bepaalde
(sociale) voorzieningen vanwege de
gehuwde staat. Een situatie van hinkende rechtsverhoudingen schendt
voorts het recht op ‘family life’, en
tast de rechtszekerheid, rechtsgelijkheid en gerechtvaardigde verwachtingen van mensen over continuïteit
van hun burgerlijke staat, aan. Een
dergelijke situatie kan ook leiden tot
een belemmering van het vrij verkeer
van ingezetenen binnen Europa. Kortom, de eenheid, stabiliteit en continuïteit van iemands personele staat
– en dus een adequaat en correct
erkenningsbeleid – vertegenwoordigen een maatschappelijk en econo-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
3191
2317
Universitair Nieuws
misch belang. De vraag is derhalve
hoe Europa of Europese autoriteiten
met de verschillende modaliteiten
van ‘islamitische’ echtscheidingen
kunnen en moeten omgaan.
Dit onderzoek van Pauline Kruiniger
verschaft inzicht in het – soms
moeilijk toegankelijke – echtscheidingsrecht en de echtscheidingspraktijk van vier landen met een op
islamitisch recht gebaseerd familierecht (Egypte, Iran, Marokko en Pakistan) en in het onderliggende klassieke islamitisch echtscheidingsrecht
door gedetailleerde uiteenzettingen
daarvan. Het onderzoek laat zien dat
‘de’ verstoting niet bestaat en dat er
een grote rechtsverscheidenheid
bestaat binnen het ‘islamitische’
echtscheidingsrecht. Er dient onderscheid gemaakt te worden tussen
bijvoorbeeld de op verstoting gebaseerde echtscheidingen waarbij
gerechtelijke tussenkomst wettelijk
verplicht is (Iran en Marokko), dergelijke echtscheidingen waarbij de wetgeving alleen voorziet in een verplichte registratie- of
kennisgevingsprocedure (Egypte en
Pakistan) en dergelijke echtscheidingen waarbij enige wettelijke procedure zelfs ontbreekt.
Het onderzoek legt ook verschillende
problemen in de Engelse, Franse en
Nederlandse erkenningspraktijk
bloot: onvoldoende kennis van het
‘islamitische’ echtscheidingsrecht en
dientengevolge kwalificatieproblemen; een verschillende beoordeling
van een en dezelfde op verstoting
gebaseerde echtscheiding door diverse autoriteiten; de keuze voor een
abstracte erkenningsbeleid; en het
instrumenteel gebruik van het erkenningsbeleid ten behoeve van bijvoorbeeld migratiedoeleinden. Het toont
tevens de grote diversiteit aan erkenningsbeleid tussen Europese staten
en de consequenties daarvan, aan. De
erkenning van een echtscheiding in
de ene en de niet-erkenning daarvan
in een andere EU-lidstaat leidt
immers tot hinkende rechtsverhoudingen en dientengevolge mogelijk
tot een belemmering van het recht op
vrij verkeer van ingezetenen.
Van alle onderzochte instrumenten
ter oplossing van de geconstateerde
problemen zoals handboeken, juridische trainingen, Principles of verdragen, blijkt een Europese verordening
die ziet op de wederzijdse erkenning
3192
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
van beslissingen, documenten of certificaten uit een EU-lidstaat over de
erkenning van derde-staat echtscheidingen in andere EU-lidstaten, op dit
moment het meest haalbaar en doeltreffend te zijn. Omdat dit instrument het probleem van de discontinuïteit van de personele staat ten
gevolge van migratie binnen Europa
van mensen na een ‘islamitische’
echtscheiding tegengaat, bevordert
het ook het recht op vrij verkeer van
ingezetenen. Ten slotte wordt de
mogelijkheid van een ander juridisch
instrument, een EU verordening die
ziet op de erkenning van derde-staat
echtscheidingen inclusief op verstoting gebaseerde echtscheidingen,
besproken. Hoewel momenteel niet
haalbaar, zou een dergelijke verordening in de toekomst het antwoord
kunnen vormen op alle tekortkomingen en problemen rond de erkenning
van de op verstoting gebaseerde echtscheidingsmodaliteiten. Het zou
immers situaties van hinkende
rechtsverhoudingen en de juridische,
sociale en financieel/economische
gevolgen daarvan (kunnen) voorkomen. Derhalve is het een instrument
dat de meeste rechtszekerheid zal bieden en het meeste recht zal doen aan
de gerechtvaardigde verwachtingen
van betrokkenen.
Kruiniger promoveerde op 17 december 2014 aan de Universiteit Maastricht. Haar promotor was prof. mr.
G-R. de Groot.
Pauline Kruiniger
Islamic divorces in Europe. Bridging
the gap between European and
Islamic legal orders
mogelijk toesnijdt op elke concrete
dader. In veel andere landen is de
rechterlijke vrijheid minder ruim.
Men probeert een balans te creëren
tussen rechtszekerheid en rechtsgelijkheid enerzijds en rechterlijke vrijheid anderzijds. De rechtsstatelijke
beginselen van machtenscheiding en
democratie legitimeren de wetgever
om de strafwaardigheid van feiten in
regelgeving te verankeren. Hij is
bevoegd om de strafmaat, zowel met
boven- als met ondergrenzen, in te
kaderen. Maatschappelijke opvattingen over genoegdoening en normbevestiging kunnen op die manier vertaald worden in delictspecifieke
minima. Door het stellen van een
strafminimum wordt uiting gegeven
aan de mate van afkeurenswaardigheid van het delict zoals die op enig
moment in de samenleving wordt
beleefd. Daarmee krijgen straffen een
grotere democratische legitimatie:
essentieel voor overheidsoptreden
dat zo ingrijpend van aard is. Daarnaast bevorderen minima het maatschappelijk debat over de (relatieve)
strafwaardigheid van feiten, kunnen
zij leiden tot meer consistentie in de
straftoemeting en zijn er, afhankelijk
van de wijze van invoering, aantoonbare resultaten te bereiken op het
gebied van speciale preventie en de
beveiliging van de maatschappij.
Johan Huizenga
Minimumstraffen - Stoelendans
tussen rechter en wetgever
Masterscriptie Strafrecht & Criminologie, Rijksuniversiteit
Groningen, beoordeling: 9, begeleider: prof. dr. N.J.M.
Kwakman
De gehele scriptie is te lezen op www.njblog.nl.
Eleven International Publishing 2014, 477 p., € 95
ISBN 978 94 6236 501 8
Scriptie
Minimumstraffen
In deze scriptie van Johan Huizenga
staat de vraag centraal of het instellen van wettelijke strafminima de
democratische legitimatie van de
straftoemeting kan bevorderen.
Het Nederlandse strafrecht kenmerkt
zich door een grote mate van vrijheid voor de rechter, onder meer
waar het gaat om de straftoemeting.
De individualiseringsgedachte staat
centraal, waarbij het uitgangspunt is
dat de rechter de straf zo nauwkeurig
Overig
De Erasmus Universiteit Rotterdam
gaat, onder leiding van prof. dr.
Bram Steijn, onderzoek doen naar
de gevolgen van de decentralisatie
van de jeugdzorg voor de jeugdzorgprofessional. Het onlangs gestarte
onderzoek wordt uitgevoerd samen
met de University of Southampton
en ESADE Business School in Barcelona. De uitkomsten moeten bijdragen aan kennis over het succesvol
invoeren van grootschalige hervormingen in de publieke sector, en
zullen daarnaast worden gebruikt
om de jeugdzorg te verbeteren.
Personalia
Hoofdofficier van justitie
De heer mr. A.C. Maan wordt de nieuwe hoofdofficier van justitie van Sint
Maarten. De Rijksministerraad heeft
op voorstel van Minister Opstelten
van Veiligheid en Justitie besloten
hem voor te dragen voor benoeming.
Maan begint 1 januari 2015 in zijn
nieuwe functie en volgt de heer mr.
E.W. Noordhoek op, die eervol ontslag
wordt verleend. Hij is op dit moment
plaatsvervangend hoofdofficier van
justitie bij het parket Oost-Nederland. Eerder was hij onder meer landelijk officier van justitie terrorismebestrijding, landelijk officier van
justitie getuigenbescherming en
zaaksofficier zware georganiseerde
criminaliteit in Amsterdam.
Gemeenschappelijk Hof van
Justitie
De heer mr. P.A.H. Lemaire wordt de
nieuwe vice-president van het
Gemeenschappelijk Hof van Justitie
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
De Rijksministerraad heeft op voorstel van Minister Opstelten van Veiligheid en Justitie besloten hem voor
te dragen voor benoeming. Lemaire
volgt per 1 augustus 2015 de heer
mr. J.J. Verhoeven op, die weer aan de
slag gaat bij de rechtbank Limburg.
Lemaire is op dit moment afdelingsvoorzitter strafrecht van het
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Eerder was hij al lid van het Gemeenschappelijk Hof. Van 2002 tot 2005
werkte hij als rechter op Aruba.
De Rijksministerraad heeft er ook
mee ingestemd mevrouw mr. M.Th.
Paulides voor te dragen voor benoeming tot lid van het Gemeenschappelijk Hof per 1 januari 2015.
Paulides gaat werken als rechter op
Sint Maarten. Op dit moment is zij
nog rechter in de Rechtbank Den
Haag. Tussen 2007 en 2013 heeft zij
ook als rechter op Curaçao gewerkt
voor het Gemeenschappelijk Hof.
Verder is de Rijksministerraad
akkoord gegaan met de herbenoeming van de heer mr. F.E. Richards tot
lid van de Raad voor de rechtshandhaving namens Sint Maarten per 29
december 2014.
Onderzoeksraad voor
Veiligheid
De heer mr. Tjibbe
Joustra wordt voor
een tweede termijn
benoemd tot voorzitter van de Onderzoeksraad voor Veiligheid. De Rijksministerraad heeft op
voorstel van Minister Opstelten van
Veiligheid en Justitie besloten hem
voor te dragen voor herbenoeming
per 1 februari 2015 voor de duur van
vier jaar. Joustra is in februari 2011
prof. mr. Pieter van Vollenhoven
opgevolgd als voorzitter van de
Onderzoeksraad voor Veiligheid.
Daarvoor was Joustra onder meer
Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding, secretaris-generaal van het
Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en voorzitter van de
raad van bestuur van het UWV. De
Onderzoeksraad voor Veiligheid doet
onderzoek naar oorzaken en mogelijke gevolgen van rampen, ongevallen
en incidenten.
Max van der Stoel Human
Rights Awards
Ter gelegenheid van de Wereld Mensenrechtendag op 10 december zijn
aan Tilburg University de Max van
der Stoel Human Rights Awards 2014
uitgereikt aan twee promovendi en
een masterstudent voor respectievelijk hun proefschriften en hun Masterthesis. De eerste prijs ging naar
Etienne Ruvebana van de Universiteit
Groningen. Hij schreef een dissertatie over de verplichtingen van staten
om genocide te voorkomen.
2318
Voor het plaatsen van berichten
in deze rubriek kunt u uw tips
en informatie sturen naar
[email protected].
Ruvebena won 2250 euro voor zijn
dissertatie, die de titel droeg ‘Prevention of Genocide under International
Law; an analysis of the obligations of
States and the United Nations to prevent genocide at the primary, secondary and tertiary levels’.
De tweede prijs voor beste dissertatie
(1750 euro) ging naar Ilse Griek van
Tilburg University voor haar proefschrift ‘Human Rights in Translation;
dispute resolution in the Bhutanese
refugee camps in Nepal’.
De prijs voor beste masterthesis (1000
euro) was voor de Tilburgse masterstudent Omar Sheira. Hij bestudeerde
de noodzakelijke voorwaarden voor
de implementatie en handhaving van
mensenrechten in Egypte.
Max van der Stoel (1924-2011) was
naast politicus en minister van Buitenlandse Zaken onder meer Hoge
Commissaris inzake Nationale Minderheden van de OVSE en VN Rapporteur inzake Mensenrechten.
Advocatuur
Per 1 november 2014
is Kees Hooft toegetreden als partner bij
Orange Clover. Hooft
heeft veertien jaar
ervaring op het
gebied van financiering, financiële
herstructurering, ondernemingsrechtelijk werk en publieke en private fusies & overnames, opgedaan
vanuit de Amsterdamse en Parijse
vestigingen van Loyens & Loeff, het
kantoor waar hij sinds 2001 werkzaam was, onder meer in het Islamic
Finance Team.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
3193
2319
Agenda
15 en 16 01 2015
VSR Congres
De Vereniging voor de sociaalwetenschappelijke bestudering van het
recht (VSR) biedt ruimte aan tal van
disciplines. Zo is het de missie van het
Recht der Werkelijkheid (het tijdschrift
van de VSR) om “een platform te zijn
voor reflectie op het gebied van
rechtssociologie, rechtsantropologie,
bestuurskunde, rechtseconomie,
rechtspsychologie en rechtsgeschiedenis”. De Universiteit Antwerpen kent
reeds een lange traditie in het onderzoek naar de functie van het recht in
000
de samenleving. De jarenlange onderzoekservaring van het Centrum voor
Rechtssociologie wordt thans verdergezet in de schoot van de Faculteit
Rechten. Daarom heeft men dit
moment gekozen om een status
quaestionis op te maken van de
rechtssociologie in Europa. De keynote speakers geven hiertoe een aanzet.
Vanuit een Angelsaksische en een
continentale invalshoek schetsen zij
de stand van zaken binnen de rechtssociologie in Europa. Een panelgroep
bestaande uit Jacques Commaille
(Frankrijk), Bert Niemeijer (Neder-
land), Erhard Blankenburg (Duitsland), Frédéric Schoenaers en Bernard
Hubeau (België) reflecteren op het
thema en de uiteenzettingen van de
keynote speakers. In de daarop volgende sessies is er ruimte om de
hedendaagse rechtssociologische
topics verder uit te diepen.
Tijd: donderdag 15 januari van 10.00 tot 19.30 uur en
vrijdag 16 januari van 9.30 tot 12.30 uur
Plaats: Hof van Liere (Universiteit Antwerpen), Prinsstraat
13 te Antwerpen
Aanmelding: via: http://rechtensamenleving.org/jaarvergadering
Agenda kort
12 12 2014
eHealth Law conference
Mensenrechten
NJB 2014/1722, afl. 32, p. 2284
NJB 2014/1415, afl. 27, p. 1914
12 12 2014
Najaarsvergadering NVvP
NJB 2014/1957, afl. 37, p. 2692
17 12 2014
Jurisprudentielunch octrooirecht 2014
NJB 2014/2054, afl. 39, p. 2837
NJb 2014/1902, afl. 36, p. 2622
12 12 2014
Privacy in het bestuursrecht
NJB 2014/2054, afl. 39, p. 2837
12 12 2014
Procesrecht op de schop
NJB 2014/2205, afl. 42, p. 3044
NJB 2014/1902, afl. 36, p. 2622
16 01 t/m 19 06 2015
Fraude, Compliance &
Onderneming bijeenkomsten
15 en 16 01 2015
VSR congres
NJB 2014/2205, afl. 42, p. 3044
NJB 2014/2319, afl. 44/45, p. 3194
21 01 2015
Werkcollege CAOP:
veiligheidsonderzoeken
29 01 2015
De rechtspraak van morgen
NJB 2014/2154, afl. 41, p. 2974
NJB 2014/2262, afl. 43, p. 3119
06 02 2015
IFR jaarsymposium
22 01 2015
Advocatenblad Live!
NJB 2014/2205, afl. 42, p. 3045
NJB 2014/2054, afl. 39, p. 2837
12 12 2014
Erfenisvakdag najaar 2014
12 01 en 27 04 2015
Studiemiddagen Europees burgerlijk
procesrecht
19 12 2014
Staatsrechtconferentie 2014
NJB 2014/2054, afl. 39, p. 2836
12 12 2014
Rechtsvinding en de evolutie van het
recht
21 t/m 23 01 2015
Interaction between legal systems
NJB 2014/2262, afl. 43, p. 3120
NJB 2014/2107, afl. 40. p. 2914
15 12 2014
VU Symposium Grensdoden en
3194
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 19-12-2014 – AFL. 44/45
Een uitgebreide versie van deze agenda is te raadplegen op www.njb.nl.
Erasmus School of Law (ESL) biedt vooraanstaand universitair onderwijs en onderzoek in Rechtsgeleerdheid,
Fiscaal recht en Criminologie. Het innovatieve onderwijsmodel ‘active academic learning’ biedt studenten de ideale
omgeving voor academische ontwikkeling. Internationalisering en multidisciplinariteit zijn zowel in het onderwijs
als in het wetenschappelijk onderzoek vanzelfsprekend.
ESL is een ondernemende faculteit met medewerkers die energiek, meedenkend en initiatiefrijk zijn. Er werken
meer dan 350 medewerkers met plezier in het onderwijs, het onderzoek en de ondersteuning. ESL is de afgelopen
jaren sterk gegroeid en telt momenteel ruim 4.000 studenten.
Erasmus Universiteit Rotterdam
Hoogleraar bestuursrecht 0,2 - 1,0 fte
De leerstoel betreft het vakgebied bestuursrecht en vormt daarmee een van de kernleerstoelen binnen Erasmus School of Law.
Als hoogleraar bestuursrecht speelt u een actieve rol in de verdere ontwikkeling van de faculteit in het algemeen en van het
onderwijs en onderzoek op het terrein van het bestuursrecht in het bijzonder. De faculteit werkt toe naar een multifaceted
bestuursrecht, dat breder en dieper insteekt op het publieke domein dan het reguliere bestuursrecht pleegt te doen.
Daarvoor is een sociaalwetenschappelijke verrijking van het bestuursrecht een vereiste. Als hoogleraar bestuursrecht draagt u
zorg voor de verbinding van het bestuursrecht met de sociale wetenschappen en de reflectie op het bestuursrecht in een
internationale context.
U draagt wezenlijk bij aan de uitbouw van de profielen in het onderzoek en onderwijs waarmee Erasmus School of Law zich
van andere faculteiten wil onderscheiden: kleinschalig kwalitatief hoogwaardig onderwijs en multidisciplinair onderzoek.
U bent een vooraanstaand en ervaren gepromoveerd wetenschapper met een excellent academisch profiel. U beschikt over
een brede en grondige kennis van het positieve bestuursrecht, waaronder het bestuursprocesrecht, en van sociaalwetenschappelijke theorieën in de context van het openbaar bestuur. Om deze twee disciplines met elkaar te verbinden beschikt u
tevens over een brede en grondige kennis van multidisciplinaire technieken.
Gegeven de meervoudige en pluriforme academische identiteiten waarover de leerstoelhouder dient te beschikken, wordt
er rekening mee gehouden dat de leerstoel wordt opgeknipt en verdeeld over meerdere personen met afzonderlijke
specialisaties in bepaalde deelgebieden.
Voor nadere informatie over de functie kunt u zich wenden tot dr. H. Bolk, HR-manager a.i., e-mail: [email protected],
telefoon 010 - 408 16 03 of 06 - 54 75 70 32.
Een uitgebreide functieomschrijving kunt u vinden op
https://www.academictransfer.com/25772.
Acquisitie n.a.v. deze advertentie wordt niet op prijs gesteld.
kluwer.nl/strafrecht
De snoepwinkel voor iedere
strafrechtspecialist
MELD JE
NU AAN VOOR
DE GRATIS
NIEUWSBRIEF
Nieuws # Vakinformatie # Blogs # Opleidingen
Voor ieder wat wils. Alle kennis en informatie die je nodig hebt als strafrechtspecialist vind je nu op één plek: kluwer.nl/strafrecht. Hét platform met nieuwsberichten, (online) vakliteratuur, jurisprudentie en wetgeving, opleidingen en blogs.
Gratis snoepen van de meest complete website voor strafrechtspecialisten?
Ga nu naar kluwer.nl/strafrecht
Volg @KluwerStrfRecht ook op Twitter
ACADEMIE VOOR
GEZONDHEIDSRECHT
AGENDA VOORJAAR 2015
Donderdag 29/1
Toezicht op zorginstellingen
Donderdag 26/3
Mededinging in de gezondheidszorg
Dinsdag
Wet BOPZ, Wet verplichte GGZ en Wet Zorg en dwang
14/4
Donderdag 16/4
Zorginkoop en aanbesteding
Dinsdag
21/4
Privacy en gegevensuitwisseling in de gezondheidszorg
Dinsdag
19/5
Transities sociaal domein en zorgstelsel
www.avgr.nl