VRAGEND PRONOMEN Positie Vraagwoorden staan aan het

Download Report

Transcript VRAGEND PRONOMEN Positie Vraagwoorden staan aan het

VRAGEND PRONOMEN
Positie
Vraagwoorden staan aan het BEGIN van de vraagzin
Constructie: Vraagwoord – werkwoord – subject – rest
Soorten
1. Vragen naar personen: WIE
a. geen prepositie
i. WIE ben jij?
Ik ben de student.
b. vaste prepositie: VOORZETSEL + WIE
i. MET WIE spreek je?
Ik spreek MET Bart.
ii. VOOR WIE is het boek?
Het boek is VOOR Jan.
iii. AAN WIE denk je?
Ik denk AAN Laura
2. Vragen naar objecten (zaken): WAT
a. geen prepositie
i. WAT eet je?
Ik eet een appel.
b. Vaste prepositie: PREPOSITIE + WAT  WAAR+PREPOSITIE
i. WAARMEE eet je?
Ik eet MET een vork.
ii. WAAROP zit je?
Ik zit OP een stoel.
iii. WAARNAAR kijk je?
Ik kijk NAAR de televisie
iv. WAARIN zit het geld?Het geld zit IN mijn zak.
3. Vragen naar plaatsen
i. WAAR woon je?
Ik woon in Brussel.
ii. WAAR ga je NAARTOE?
Ik ga naar Spanje/naar het park.
iii. WAAR kom je VANDAAN? Ik kom van/uit Frankrijk.
4. Andere
i. HOE heet je?
Ik heet Katrien.
ii. HOE OUD ben je?
Ik ben 26 jaar.
iii. HOE LAAT is het?
Het is 10uur.
iv. WANNEER begint de cursus? De cursus begint op maandag.
v. HOELANG ben je gebleven? Ik ben 3 weken gebleven.
vi. HOEVEEL tafels zijn er?
vii. WELK boek koop je?
viii. WELKE stoel kies je?
ix. WAAROM blijf je niet?
Nederlandse Academie
Er zijn 4 tafels.
Ik koop een woordenboek.
Ik kies de rode stoel.
Ik blijf niet OMDAT ik moe ben.
Ik blijf niet WANT ik ben moe.
02/218 47 07
B1