Download Proeftoets

Download Report

Transcript Download Proeftoets

6 VWO
Oefenvragen voor ET 2
2010-2011
Het interne milieu (VWO 2002-II; 6 en 7)
Door de aanwezigheid van bepaalde bacteriën en virussen in het verteringskanaal kan
diarree ontstaan. Bij ernstige vormen van diarree is het verlies aan Na+-ionen en het
daarmee gepaard gaande vochtverlies aanleiding tot uitdrogingsverschijnselen. Deze
uitdrogingsverschijnselen kunnen levensbedreigend zijn.
Om in deze situatie uitdroging te voorkomen maakt men gebruik van ORS (oral
rehydration salts). ORS-poeder bestaat uit glucose, NaCl, trinatriumcitraat en KCl. Dit
wordt opgelost in een voorgeschreven hoeveelheid water.
In tabel 2 is de samenstelling van bloedplasma en ORS-oplossing gegeven. Tevens is
de osmolariteit van beide oplossingen vermeld. Osmolariteit is een grootheid (met als
eenheid mOsm) die wordt gebruikt om de osmotische waarde van een oplossing aan
te geven.
tabel 2
Een leerling vraagt zich af of ORS ook in droge vorm, als poeder, toegediend zou
kunnen
worden.
1. (3 pt) Leg uit dat men ORS beter kan toedienen in de vorm van deze oplossing
dan als poeder.
Een model van de opname en het transport van glucose door dekweefselcellen van de
dunne darm is weergegeven in afbeelding 1.
afbeelding 1
Het transport van stoffen door het celmembraan kan actief (actief transport) of
passief (diffusie) plaatsvinden.
2. (2 pt) - In afbeelding 1 is het transport aangegeven van glucose van de
darmholte door het celmembraan heen de dekweefselcel in. Is dit
transport actief of passief?
- In afbeelding 1 is ook het transport van glucose uit de dekweefselcel
door het celmembraan heen naar de weefselvloeistof aangegeven. Is dit
transport actief of passief?
Ziekte van Gaucher (VWO 2003-II; 6)
De ziekte van Gaucher is een erfelijke stofwisselingsziekte die wordt veroorzaakt door
een recessief autosomaal gen. Door het ontbreken van een bepaald enzym,
glucocerebrosidase, vindt stapeling van (afval)stoffen plaats in de organellen waarin
deze stoffen bij een gezonde persoon door het enzym worden omgezet. Deze
stapeling is giftig voor de cel en veroorzaakt ten slotte schade in weefsels en organen.
3. (1 pt) In welk type organellen vindt bij de ziekte van Gaucher stapeling van
afvalstoffen plaats?
Brakwater (VWO 2005-II, 26)
In de monding van een rivier verandert door eb en vloed het zoutgehalte van het
water voortdurend. Veel organismen die leven in dit brakke water, hebben een
mechanisme om door middel van zoutexcretie het zoutgehalte in de lichaamsvloeistof
te regelen. In een proef worden twee soorten organismen, P en Q, gebruikt. Soort P
komt in brak water voor en bezit het eerder genoemde mechanisme, soort Q leeft in
zoet water en heeft dit mechanisme niet. Beide soorten worden in een aquarium
overgebracht.
Er wordt onderzocht hoe het zoutgehalte van de lichaamsvloeistof van de twee
soorten verandert als het zoutgehalte van het water in het aquarium geleidelijk wordt
verhoogd. De resultaten worden in een diagram weergegeven.
4. (2 pt) Welk diagram geeft de juiste resultaten weer?
A
B
C
D
diagram
diagram
diagram
diagram
A
B
C
D
Woestijnhaviken (VWO 2009-I; 5 en 6)
De meeste roofvogelsoorten leven en jagen alleen.
Woestijnhaviken (Parabuteo unicinctus) in het zuiden van de
USA hebben een hiervan afwijkend gedrag: zij leven en jagen in
voortplantingsgroepen. Een voortplantingsgroep bestaat uit twee
tot zeven volwassen dieren rond één nest. Binnen zo’n
nestgroep bestaat een sociale hiërarchie, waarbij de individuen
afgebakende rollen hebben. Er zijn twee dominante haviken (het
α-mannetje en α-vrouwtje).
De andere volwassen vogels, de β-mannetjes en β-vrouwtjes, zijn ondergeschikt. Hun
taken zijn onder andere het vangen en aanslepen van de prooi en assisteren bij de
voedselvoorziening van de uitvliegende jongen. Binnen de groep van de α’s en de β’s
zijn de vrouwtjes dominant over de mannetjes.
Biologen in Arizona hebben gegevens over het gedrag van de individuele dieren in
verschillende nestgroepen verzameld. Daarnaast hebben ze van ieder dier een DNAprofiel gemaakt. Omdat de paring ver van het nest plaatsvindt, kan meestal niet
vastgesteld worden wie met wie paart.
In onderstaande tabel is van drie nesten een aantal waarnemingen gegeven.
Op basis van de gedragsgegevens is het mogelijk om voor ieder van de drie
nesten aannemelijk te maken wie het α-mannetje is.
5. (2 pt) Welk mannetje is op basis van de gedragsgegevens waarschijnlijk het
α-mannetje in nest P, in nest Q en in nest R?
nest P
nest Q
nest R
A
P2
Q2
R3
B
P2
Q3
R2
C
P2
Q3
R3
D
P3
Q2
R2
E
P3
Q2
R3
F
P3
Q3
R2
Vóór 1985 werden nog geen DNA-profielen gemaakt. Tot die tijd was men voor het
bepalen van het ouderschap in de nestgroepen met meer dan één volwassen
mannetje, aangewezen op gedragsgegevens.
De hypothese was dat de α-mannetjes de vader zouden zijn van alle jongen. Een
waargenomen paring van het vrouwtje met het α-mannetje is hiervoor een
aanwijzing.
6. (2 pt) Noteer nog twee mogelijke gedragswaarnemingen die deze hypothese
aannemelijk maken.
Duiven in de skinnerbox (VWO 2008-II; 4 en 5)
Veel laboratoriumonderzoek naar het gedrag van dieren is verricht met gebruik van de
skinnerbox, een kleine ruimte waarin de reactie van een dier op allerlei prikkels kan
worden bestudeerd.
Bij een onderzoek naar het leergedrag van duiven werd de volgende proefopstelling
gebruikt (zie afbeelding 1): een skinnerbox met een lampje en een voedselautomaat.
afbeelding 1
Er werden drie groepen duiven gebruikt. Elke duif werd dagelijks enige tijd in de
skinnerbox gezet. Daar werd op onregelmatige tijdstippen een lichtsignaal van 10
seconden gegeven. Het totale aantal lichtsignalen was bij elke duif gelijk.
Groep 1 kreeg daarnaast niets aangeboden;
Groep 2 kreeg bij elk lichtsignaal voedsel aangeboden;
Groep 3 kreeg even vaak voedsel aangeboden als groep 2, maar op een variabel
moment na een lichtsignaal.
Genoteerd werd of de duif na het lichtsignaal in de richting van de lamp bewoog of
juist ervan af. De gemiddelde resultaten van groep 2 zijn in afbeelding 2
weergegeven.
afbeelding 2
7. (1 pt) Welk type leerproces ligt aan het gedrag van groep 2 ten grondslag?
In de uitwerkbijlage is een diagram opgenomen met de gemiddelde resultaten van
groep 2 en groep 3.
8. (2 pt) Teken in dit diagram in de uitwerkbijlage de grafiek met de te
verwachten gemiddelde resultaten van groep 1.