EERSTE KAMER EN KABINET - NJB: Nederlands Juristenblad

Download Report

Transcript EERSTE KAMER EN KABINET - NJB: Nederlands Juristenblad

NEDERLANDS JURISTENBLAD
EERSTE KAMER
EN KABINET
••Je geld of je gegevens
••De aanwijzing inzake noodweer
p. 1483-1541 jaargang 86 10 juni 2011
10169213
10169213
23
Wij zoeken een afgestudeerd jurist met een vlotte pen die
aan de slag wil als:
Nieuws- en Informatie Redacteur voor
het Nederlands Juristenblad (NJB)
Functie:
The Professional’s
First Choice.
Het wekelijks verschijnende Nederlands Juristenblad (NJB) is een algemeen
forumblad dat geen rechtsgebied onbesproken laat. Het NJB is de plaats waar
juristen van allerlei pluimage elkaar ontmoeten en waar de toon gezet wordt
voor de juridische discussie in Nederland. Het NJB is in de tweede plaats een
betrouwbare en snelle gids in de juridische “informatiejungle”.
In de hoedanigheid van Adjunct Secretaris / Nieuws- en Informatie Redacteur
vervaardigt u, in nauwe samenwerking met uw collega vakredacteuren,
een aantal informatieve rubrieken voor het NJB, zoals de tijdschriften- en
boekenrubriek en de rubrieken personalia en universitair nieuws. U woont de
vergaderingen van de externe NJB-redactie bij en zorgt onder leiding van de
redactiesecretaris voor de voorbereiding daarvan en voor de uitvoering van de
daar genomen besluiten.
Taken en verantwoordelijkheden:
Werken bij Kluwer
betekent nieuwsgierig zijn.
Voortdurend op zoek zijn naar
innovatieve producten en
informatieoplossingen. Werken
in teamverband en de grenzen
van het uitgeven durven
verleggen. Met het doel:
professionals te helpen bij het
succesvol uitoefenen van hun
kennisintensieve vak.
■ Het verzamelen, selecteren en bewerken van informatie
■ Nauwe betrokkenheid bij het productieproces van het NJB
(de input van de kopij van het NJB in het zetsysteem)
■ Afstemming en nauwe samenwerking met secretaris/eindredacteur
in Den Haag en de vakredactie in Deventer
■ Het bijwonen van de vergaderingen met de externe redactie en de
uitgever
■ In geval van afwezigheid van de eindredacteur deze vervangen
met de verantwoordelijkheid om gedurende die afwezigheid
zelfstandig het blad te laten verschijnen.
Persoonlijke profiel:
■ Een afgeronde rechtenstudie (WO of HBO) en een brede
juridische belangstelling
■ Uitstekende beheersing van de Nederlandse taal, een vlotte pen en een
journalistieke inslag
■ Nauwkeurigheid, accuratesse en een flexibele instelling ook m.b.t.
de werktijden
■ Improvisatietalent- en doorzettingsvermogen: het uitgeven van een
wekelijks verschijnend juridisch vakblad is geen sinecure,
gedurende dit proces komt u voor allerlei verrassingen te staan
(zaken gaan lang niet altijd zoals gepland), die niet zelden meteen
moeten worden opgelost
Aanbod:
Het betreft een tijdelijke functie tot 1 januari 2012 met mogelijkheden tot
een vast dienstverband na deze periode.
■ zelfstandige functie in een sterk innoverende organisatie
■ bovenop de juridische actualiteit en bovenop de inhoudelijke
totstandkoming van hét juridische blad van Nederland
■ 32 of 36-urige werkweek
■ Aantrekkelijke primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden
Standplaats:
Den Haag, met reisbereidheid van 1 dag per week naar Deventer.
Informatie:
Voor meer informatie over de functie kun je contact opnemen met
redactiesecretaris Else Lohman (0172 466351) of met uitgever Simon van
der Linde (0570 64 7641).
Bezoek www.kluwer.nl voor informatie over onze marktposities, klanten,
merken en organisatie.
Solliciteren:
De behandelend recruiter is Ingrid Stok. Het heeft onze voorkeur online
via www.kluwer.nl te solliciteren. Sollicitaties via e-mail worden niet in
behandeling genomen.
Uitgeverij Kluwer
Nederland maakt deel
uit van Wolters Kluwer,
een mondiale speler in
de sector van informatie
verstrekking. Kluwer
biedt oplossingsgerichte
informatiediensten aan en
beschikt over een breed
gamma van producten,
diensten en tools waarmee
informatie bij onze
klanten komt: portals,
Navigator, publicaties,
boeken, nieuwsbrieven,
tijdschriften, elektronische
tools, online databanken,
e-publishing, software en
opleidingen. Wij richten
ons daarbij op professionals
in de juridische, fiscale,
financiële, HRM en
commerciële beroepen.
Voor meer informatie:
www.kluwer.nl
Inhoud
Vooraf 1171
1485
Prof. mr. Y. Buruma
Ratko Mladic en
de oorlogspropaganda
Wetenschap 1172
De positie van het kabinet1486
Mr. drs. J.J.J. Sillen
Eerste Kamer en kabinet
Focus
1173
van de EERSTE KAMER
1493
Mr. drs. B. van der Sloot
Je geld of je gegevens
De keuze tussen
privacy­bescherming en
gratis internetdiensten
Praktijk
1174
maar ook voor staatsrecht­
beoefenaren.
1497
Rubrieken
Rechtspraak 1175–1201 1501
Pagina 1486
De gemiddelde internet­
gebruiker weet niet dat er bij
een bezoek aan de tvgids
68 COOKIES van derde
­partijen worden geplaatst.
Wat te doen? Pagina 1482
1520
Tijdschriften 1203–12111 521
Wetgeving 1212–1215 1525
Nieuws 1216–1220
is niet alleen voer voor
­politiek commentatoren,
Dr. mr. D.V.A. Brouwer
Mr. T.A.H.M. van de Laar
De OM-aanwijzing
­inzake ­noodweer
Is de niet-aangehouden verdachte
werkelijk beter af… ?
Boeken 1202
Rutte door de verkiezing
1533
Universitair nieuws 1221 1538
Personalia 1222
1540
Agenda 1223
1540
De NATIONALE
­C ONSTITUTIE en de daaraan
ten grondslag liggende waarden
­lijken wat meer aandacht te
­vragen dan voorheen het geval
was volgens het jaarverslag van
de HOGE RAAD.
Pagina 1535
De ADVOCATUUR krijgt
meer concurrentie door de
­verhoging van de competentie
van de kantonrechter tot
€ 25 000. Gouden tijden voor
rechts­bijstandsverzekeraars,
­vakbonden en deurwaarders?
Pagina 1534
De aanwijzing inzake noodweer
moet worden gekwalificeerd
als GOED BEDOELD
­G EPRUTS met zeer kwalijke
neveneffecten. Pagina 1497
Ratko Mladic kreeg de ruimte
door het ­E THNISCHE EN
­N ATIONALISTISCHE GIF
van Milosevic en Tudjman.
Wil een ontnemingsmaatregel
slagen dan moet justitie het
­bedrag dat de rechter oplegt
ook DAADWERKELIJK
kunnen incasseren.
Pagina 1537
De BEHOORLIJKHEIDSTOETS van de ombudsman
heeft een meerwaarde
ten ­opzichte van de
­R ECHTMATIGHEIDSTOETS
van ­andere toezichthouders.
Omslag: Eerste Kamer © ANP
Pagina 1485
Pagina 1485
NEDERLANDS JURISTENBLAD
Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven.
Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op
de aanvang van het nieuwe abonnementsjaar worden
Erevoorzitter J.M. Polak.
verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert
opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het abonne­
Redacteuren Tom Barkhuysen, Ybo Buruma, Coen Drion,
toestemming voor openbaarmaking en ­ver­veelvoudiging
ment automatisch met een jaar verlengd.
Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins, Taru Spronken,
t.b.v. de e­ lektronische ontsluiting van het NJB.
Gebruik persoonsgegevens Kluwer BV legt de gegevens
Peter J. Wattel (vz.).
Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84,
van abonnees vast voor de u
­ itvoering van de (abonne­
Medewerkers Chr.A. Alberdingk Thijm, technologie en
Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag,
ments-)over­eenkomst­. De gegevens kunnen door Kluwer,
recht, Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen­­
tel. (0172) 466399, e-mail [email protected], www.njb.nl en
of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt om u te
beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en
www.kluwer.nl.
informeren over ­relevante producten en diensten. Indien u
rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht,
Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur
hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons opnemen.
Eric Daalder, bestuursrecht, Caroline Forder, personen-,
Caroline M.Th. Lindo
Advertentie-exploitatie Ria Blokland, tel. (0172) 466568,
­familie- en jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de
Adjunct-secretaris Else Lohman
email [email protected]
mens, Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechts­
Secretariaat Nel Andrea-Lemmers
Kluwer/Media Order Services Tel. (0172) 466565,
pleging, Richard H. Happé, belastingrecht, Guus J.J.
Vormgeving Colorscan bv, Voorhout, www.colorscan.nl.
fax (0172) 466639
­Heerma van Voss, sociaal recht ­(socialezekerheidsrecht),
Uitgever Simon van der Linde
ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en
Aart Hendriks, gezondheidsrecht, Marc Hertogh, rechts­
Uitgeverij Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer.
augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van
sociologie, Martijn W. Hesselink, rechtsvergelijking en
Op alle uitgaven van Kluwer zijn de algemene leverings­
deze uitgave de uiterste zorg is besteed, ­aanvaarden de
Europees ­privaatrecht, P.F. van der Heijden, internationaal
voorwaarden van toepassing, zie www.kluwer.nl.
auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk­
arbeidsrecht, C.J.H. Jansen, rechtsgeschiedenis,
Abonnementenadministratie, productinformatie Kluwer
heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch
M.J. Kroeze, ondernemingsrecht, Willemien den Ouden,
Afdeling Klantcontacten, www.kluwer.nl/klantenservice,
voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën
bestuursrecht, Theo de Roos, straf(proces)recht, Sierd J.
tel. (0570) 673555.
uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m
Schaafsma, internationaal privaatrecht, Nico J. Schrijver,
Abonnementsprijs Inclusief toegang tot het besloten deel
16m Auteurswet j°. Besluit van 29 december 2008, Stb.
volkenrecht en het recht der intern. organisaties, Ben
van www.njb.nl en ­inclusief automatisch te ontvangen
2008, 583, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde
Schueler, omgevingsrecht, J.M. van Slooten, arbeidsrecht,
banden € 274,- inclusief BTW en verzendkosten.
vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te
Thomas Spijkerboer, migratierecht, Elies Steyger, Europees
Studenten 50% korting! Losse nummers € 26,50.
Hoofd­dorp (Postbus 3051, 2130 KB).
recht, T.F.E. Tjong Tjin Tai, verbintenissenrecht,
­Abonnementen kunnen op elk gewenst moment worden
F.M.J. Verstijlen, zakenrecht, Dirk J.G. Visser, intellectuele
­aangegaan voor de duur van minimaal één jaar vanaf de
eigendom, Inge C. van der Vlies, kunst en recht, Rein
eerste levering, vooraf gefactureerd voor de volledige
­Wesseling, mededingingsrecht, Reinout Wibier, financieel
­periode, tenzij uitdrukkelijk anders is overeengekomen.
recht, Willem J. Witteveen, staatsrecht.
Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie maanden voor
05e11.qxp:170 x 130 mm
12/20/10
12:36 PM
Page 1
Tekst & Commentaar:
Arbeidsrecht
Bestellen:
www.kluwer.nl
of neem contact op met
onze afdeling klantcontacten.
E-mail: www.kluwer.nl/klantenservice
Prijswijzigingen voorbehouden
Onder redactie van:
prof.mr. P.F. van der Heijden,
prof.mr. J.M. van Slooten,
prof.mr. E. Verhulp
ISBN 9789013073058
6e druk 2010, 1170 pagina’s
€ 120,- (incl. btw)
Online: € 49,03 (excl. btw)
www.kluwer.nl
De zesde druk van Tekst & Commentaar
Arbeidsrecht bevat in de eerste plaats
een artikelsgewijs commentaar op
Boek 7 Titel 10 BW en op andere voor
de rechtspraktijk belangrijke aanverwante wet- en regelgeving en verdragen.
Hiervan zijn de belangrijkste Wet op de
CAO, WOR en Wet op de Europese
ondernemingsraden, Wet algemeen
verbindend en onverbindend verklaren
van bepalingen van CAO’s, Rome I, Wet
aanpassing arbeidsduur, Wet arbeidsvoorwaarden grensoverschrijdende
arbeid, de EEX-Verordening en verschillende wetten gelijke behandeling
becommentarieerd volgens de gangbare
formule van Tekst & Commentaar:
kort maar duidelijk. Deze uitgave bevat
voor het eerst ook de Code Frijns en
commentaar op bestuur en toezicht daarop
van de n.v. in het BW.
Vooraf
1171
Ratko Mladic en de oorlogspropaganda
23
De arrestatie van Ratko Mladic is een grote
gebeurtenis. Een pleister op de open wonde van
het Joegoslaviëtribunaal (ICTY). Dat tribunaal is
opgericht vanwege de oorlogen op de Balkan die tussen
1991 en 1995 meer dan 100 000 doden kostten; twee
­miljoen mensen verloren huis en haard. Er zijn door het
tribunaal 161 arrestatiebevelen uitgeschreven en sommi­
ge daarvan betroffen echte rotzakken. Maar van succes­
volle vervolging van de hoofdverantwoordelijken kon nau­
welijks worden gesproken.
De twee belangrijkste veroorzakers van het (gecom­
pliceerde) drama in Joegoslavië zijn de dans ontsprongen.
De Serviër Slobodan Milosevic en de Kroaat Franjo
­Tudjman wisten zoveel haat te zaaien met hun nationalis­
tische bewegingen dat zij mensen die tot aan het eind van
de jaren 80 vreedzaam met elkaar hadden geleefd in een
gruwelijke burgeroorlog stortten. De Kroaat was een fana­
ticus en de Serviër een opportunist, maar beiden waren
bovenal geïnteresseerd in hun eigen politieke leiderschap.
Tudjman riep na zijn verkiezingsoverwinning de onafhan­
kelijkheid van Kroatië uit, waarna Milosevic de stad
­Vukovar liet belegeren en verwoesten. Tudjman sprak ver­
volgens van een defensieve Oorlog voor het Vaderland en
Milosevic zei op te komen voor een geslachtofferd volk –
waarbij hij kon doelen op duizenden Serviërs die moesten
vluchten uit Kroatië, bijvoorbeeld uit de Krajinaregio.
Intussen spraken ze in het geheim af Bosnië en Herzego­
vina onderling te verdelen. Het multi-etnische Bosnië
besloot zich evenwel onafhankelijk te verklaren, waarbij
de president Alija Izetbegović streefde naar een moslim­
staat. De daar woonachtige Serviërs riepen vervolgens de
Republika Srpska uit, ook onder het motto van een Oorlog
voor het Vaderland.1
Milosevic stierf tijdens zijn proces in 2006 in een
Haagse cel. Wel vervolgd, maar niet veroordeeld. Daardoor
is ook zijn rol als aanjager van de haat die aan moorde­
naars de kans gaf, nog steeds omstreden en zo kan hij de
geschiedenis in: als een omstreden president. Tudjman
ging dood voordat de aanklager klaar was, al werd hij in
het proces tegen generaal Gotovina wel genoemd als
hoofdrolspeler in een ‘joint criminal enterprise’ om de
Krajina etnisch te zuiveren. Ten langen leste kunnen nu
wel de twee belangrijkste mannen uit de (Bosnisch Servi­
sche) Republika Srpska worden berecht: de in 2009 gear­
resteerde politieke leider Radovan Karadzic en de militaire
leider Ratko Mladic.
Uit het Srebrenicarapport van het NIOD blijkt dat
Mladic meer nog dan Milosevic en Karadzic de agressieve
lijn in de Republika Srpska volgde. Hij wilde het gebied
voor de Bosnische Serviërs reserveren en dus van Moslims
‘zuiveren’. Blijkens de (gepreciseerde) aanklacht zal de
individuele verantwoordelijkheid van Mladic binnen vier
te onderscheiden Joint Criminal Enterprises (waarvan
steeds ook Karadzic deel uitmaakte) moeten worden
onderzocht. Die Joint Criminal Entreprises betroffen het
georganiseerd vermoorden van duizenden moslims in
23 dorpen die door Bosnische-Serviers werden geclaimd,
het inzetten van snipers en granaten bij Sarajevo, de
Reageer
op JURISTENBLAD
NJBlog.nl
op het
NEDERLANDS
– 10-06-2011
– AFL.Vooraf.
23
moord op circa 8000 jongens en mannen in Srebrenica en
het gijzelen van UN-personeel.
Wat betreft die individuele verantwoordelijkheid zal
moeten worden bezien wat Mladics rol was ten opzichte
van die van de politieke leider Karadzic, die een slechte
verhouding met ‘zijn’ generaal had. En hoever strekte
­Mladics eigen verantwoordelijkheid voor het beulswerk,
gegeven dat ook andere militairen, zoals de reeds veroor­
deelde generaal Krstic, daarvoor verantwoordelijk waren?
Een in het NIOD-rapport aangehaalde Bosnisch-Servische
bron karakteriseerde hen als een groep moordenaars rond
de paranoïde Mladic die hem volgden als trouwe honden.
In een toespraak heeft Mladic gezegd dat hij Srebre­
nica als geschenk aan het Servische volk teruggaf na de
vele vernederingen die het in de loop der eeuwen door de
‘Turken’ had moeten ondergaan. Het is een voorbeeld van
de angst en haat die ook hij jegens de moslims zaaide.
Toch schuilt hier een lastig punt. Er zijn wel degelijk
­mensen die hem als hun beschermer beschouwen. Bij het
proces tegen een van de leiders van de moslimmilities,
Naser Oric, ging het om de verwoesting van 50 dorpen in
Oost Bosnië nabij Srebrenica waarin overwegend Serviërs
woonden. Ook werden ernstige misdrijven gepleegd tegen
gedetineerde Serviërs. Oric werd in appel vrijgesproken bij
gebrek aan bewijs dat hij zich bewust was van (en controle
had over) wat zijn mannen deden. Maar de gebeurtenis­
sen zelf riepen natuurlijk begrijpelijke woede op. En de
angst voor de als buitenlanders te identificeren mannen
in djellaba’s die door de straten van de Bosnische stad
Zeniza liepen – later bleken het aan al-Qaida gerelateerde
strijders – maakte het niet beter.
Dat de vermoedelijke opperbeul zich nu voor de
rechter moet verantwoorden, is geweldig. En toch vervult
het beeld van de gevangen Mladic als icoon van gekooide
slechtheid me met enige ambivalentie. We zouden haast
vergeten dat het haatzaaiers waren die de weg vrijmaak­
ten voor militairen zoals hij. Onder de oppervlakte rom­
melde het voor de oorlog wel, maar je hoeft niet van
elkaar te houden om in vrede te leven. In een hoofdstuk
met de titel ‘Why we need monsters’ schrijft Slavenka
­Drakulic dat het allemaal begonnen was met een sfeer
waarin je mensen van een andere nationaliteit niet langer
groette, al was het maar uit angst voor de blik van ande­
ren.2 In haar boek staat ook het verhaal van een van de
mannen die niet de moed had te weigeren mee te doen
aan het bloedbad van Srebrenica. Het lijdt geen twijfel dat
deze man minder slecht is dan Mladic. Maar is het zo
bezien niet zo dat Mladic de ruimte heeft gekregen door
het ethnische en nationalistische gif van Milosevic en
Tudjman? Uiteindelijk is de oorlogspropagandist
­minstens zo’n grote misdadiger als de moordenaar.
Ybo Buruma
1. D. Gavrilovic & V. Perica, Political Myths in the Former Yugoslavia and Successor States,
Institute for Historical Justice and Reconciliation, 2011.
2. S. Drakulic, They would never hurt a fly; war criminals on trial in The Hague, Abacus 2004.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 T– AFL. 23
1485
1162
Wetenschap
Eerste Kamer en kabinet
Joost Sillen1
Men beweert dat de Eerste Kamer het kabinet slechts met terughoudendheid mag beoordelen. Men beweert
ook dat bewindspersonen hun ontslag moeten aanbieden als een meerderheid in de Eerste Kamer in hen het
vertrouwen verliest. Maar die regels horen niet tot het positieve staatsrecht.
1 Inleiding
Sinds de jongste Eerste Kamerverkiezingen is duidelijk dat
de fracties die het kabinet steunen in de Tweede Kamer het
de komende jaren moeten stellen zonder meerderheid in
de Senaat. Sinds het kabinet-Kuyper (1901-1905) is dat niet
meer voorgekomen.2 De positie waarin het kabinet-Rutte
zich door die verkiezingen bevindt, is niet alleen voer voor
politiek commentatoren, maar ook voor staatsrechtbeoefenaren. Twee (vermeende) regels van constitutioneel recht
spelen in die juridische discussie de hoofdrol, namelijk de
regel dat de Eerste Kamer, anders dan de Tweede Kamer,
het kabinet en zijn daden slechts met terughoudendheid
mag beoordelen en ten tweede de regel dat bewindspersonen verplicht zijn hun ontslag aan te vragen als de Eerste
Kamer in hen geen vertrouwen meer heeft.
Ik bepleit een interpretatie van de
Grondwet aan de hand van haar
tekst en de bedoeling van de
­g rondwetgever
Over de vraag of die twee regels behoren tot het
positieve staatsrecht en, zo ja, welke inhoud zij hebben,
bestaat in de literatuur onenigheid. Sommigen menen dat
de vertrouwensregel geldt tussen de Eerste Kamer en het
kabinet, maar stellen dat de Kamer van die regel slechts
terughoudend gebruik mag maken.3 Anderen menen dat
de vertrouwensregel tussen hen niet geldt, terwijl de regel
die zegt dat de Eerste Kamer het kabinet en zijn plannen
slechts met terughoudendheid mag beoordelen wel tot
het geldende recht behoort.4 Weer anderen zijn van oordeel dat juist het omgekeerde geldt: de vertrouwensregel
bestaat wel tussen Eerste Kamer en kabinet, terwijl er
geen juridische norm geldt volgens welke de Kamer het
kabinet met terughoudendheid tegemoet hoort te treden.5
Volgens mij behoren beide regels niet tot het geldende recht: de Eerste Kamer is niet verplicht het kabinet met
terughoudendheid tegemoet te treden en evenmin geldt
de vertrouwensregel tussen Eerste Kamer en kabinet.
1486
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 – AFL. 23
Ik bespreek waarom dat volgens mij zo is, en waarin mijn
redenering verschilt met die van anderen (par. 3). Hoewel
ik meen dat beide regels thans geen positief recht zijn,
kunnen zij dat wel worden, ook zonder grondwetswijziging (par. 4). Het lijkt echter onwaarschijnlijk dat dat
gebeurt met de regel dat de Eerste Kamer terughoudend
hoort te zijn bij de beoordeling van het kabinet en zijn
daden (par. 4.1). Ontwikkeling van de vertrouwensregel in
relatie tot de Eerste Kamer maakt volgens mij meer kans
(par. 4.2). Eerst bespreek ik echter de wijze waarop ik
meen dat rechtsvinding in het (politiek) staatsrecht zou
moeten verlopen (par. 2).
2 Politiek staatsrecht en rechtsvinding
De regel dat de Eerste Kamer tot terughoudendheid verplicht is, wordt doorgaans afgeleid uit de Grondwet. Over
de wijze waarop deze moet worden uitgelegd, bestaat in
de literatuur geen overeenstemming. Veel auteurs interpreteren de Grondwet aan de hand van de daaraan ten
grondslag liggende beginselen, zoals het democratiebeginsel. Hoewel voor de meesten de tekst van de Grondwet
daarbij een uiterste interpretatiegrens vormt, laten sommigen die beginselen zelfs daar boven prevaleren.6
Interpretatie van de Grondwet volgens die beginselen
vergroot de kans dat de voorkeuren van de uitlegger daarbij de boventoon voeren. Dat heeft twee oorzaken. Ten eerste is vaak niet duidelijk welk beginsel aan de Grondwet
ten grondslag ligt – de opstellers ervan stond vaak geen
grand design voor ogen. De discussie of uit de Grondwet
een rechtsregel kan worden afgeleid volgens welke de Eerste Kamer de regering met terughoudendheid moet beoordelen, illustreert dat.7 Ten tweede zijn de beginselen aan de
hand waarvan de Grondwet wordt uitgelegd vaak zó vaag
dat de uitlegger er niet aan ontkomt deze in te kleuren met
zijn eigen opvatting over wat goed en slecht recht is.8
Ik heb bezwaren tegen zo’n sterk subjectieve wijze
van interpreteren, omdat zij een discussie bemoeilijkt
over de vraag welke uitleg van de Grondwet rechtens juist
is.9 Doordat zij in belangrijke mate afhankelijk is van wat
de uitlegger een goede staatsinrichting vindt, zal een derde die interpretatie slechts dan als juist aanvaarden als hij
die opvatting daarover deelt. Wat goed is, kan echter niet
objectief worden vastgesteld. Hét goede bestaat niet.10 Een
rationele discussie over de juiste betekenis van de Grondwet tussen personen met een verschillend idee over de
goede staatsinrichting is daardoor niet mogelijk.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 T– AFL. 23
Mijn voorkeur heeft daarom een interpretatiemethode waarbij niet het subjectieve oordeel van de uitlegger
bepalend is, maar dat van een derde: de Grondwetgever. Ik
bepleit een interpretatie van de Grondwet aan de hand
van haar tekst en – als haar bewoordingen niet eenduidig
zijn – de bedoeling van de grondwetgever, dat wil zeggen:
de betekenis die de regering en beide Kamers der StatenGeneraal aan die tekst gaven toen zij werd vastgesteld.11
Eenvoudig is die interpretatiemethode niet en in tal van
gevallen zal ook zij niet leiden tot een eenduidige uitleg
van de Grondwet. Zij biedt echter wel betere aanknopingspunten voor een rationele discussie over betekenis van de
Grondwet dan de hiervóór genoemde interpretatiemethode en is daarom boven die methode te verkiezen.
De relatie tussen kabinet en Eerste Kamer wordt niet
slechts beheerst door het geschreven recht, ook het ongeschreven recht speelt daarbij een belangrijke rol. Dat
ongeschreven recht is gewoonterecht.12 De vertrouwensregel is daarvan een voorbeeld. Is vaststellen hoe het
geschreven recht luidt al geen eenvoudige opgave; voor
het gewoonterecht is dat nog lastiger.
Volgens de moderne Nederlandse handboeken
staatsrecht – dat van Kortmann en dat van Van der Pot –
ontstaat gewoonterecht als er sprake is van regelmatig
terugkerend gedrag en de breed gedeelde overtuiging
bestaat dat dat gedrag rechtens noodzakelijk is.13 Zij stellen echter ook dat reeds na één gebeurtenis gewoonterecht kan ontstaan, mits de overtuiging bestaat dat het
voorval recht schiep. De conventie van 1868, volgens welke de regering de Kamer niet twee keer ter zake van hetzelfde feit mag ontbinden, vormt daarvan hét voorbeeld.
Volgens deze schrijvers is voor het ontstaan van staatsrechtelijk gewoonterecht de gewoonte dus veel minder
belangrijk dan de rechtsovertuiging.14
Daarmee zijn echter nog niet alle vragen beantwoord. Kortmann en (de bewerkers van) Van der Pot verschillen van mening over de vraag of gedrag en rechtsovertuiging de enige voorwaarden zijn voor het ontstaan
van gewoonterecht. Volgens Kortmann geldt tevens de
beperkende voorwaarde dat de regel noodzakelijk moet
zijn voor ‘de bestendigheid van het staatsbestuur’.15
Hij stelt die eis om te voorkomen dat het politieke systeem verstart, waardoor het zich slecht kan aanpassen aan
nieuwe wensen en omstandigheden. De bewerkers van
Van der Pot wijzen die beperkende voorwaarde af, omdat
moeilijk te zeggen is wanneer een regel noodzakelijk is.16
Ik deel hun opvatting. Anders dan Kortmann vrees ik
bovendien niet dat het politieke systeem daardoor verstart. Ten eerste is niet snel sprake van een algemene
overtuiging dat bepaald gedrag rechtens is vereist, zodat
het aantal regels van gewoonterecht beperkt blijft. Ten
tweede kunnen gewijzigde omstandigheden ertoe leiden
dat die rechtsovertuiging verdwijnt, waardoor een
gewoonterechtelijke regel ophoudt te bestaan.
Deze sobere wijze van rechtsvinding
is de prijs is die betaald moet
­worden om een rationele discussie
te kunnen voeren
Tot slot bestaat onduidelijkheid over de vraag wiens
rechtsovertuiging noodzakelijk is voor het ontstaan van
gewoonterecht.17 Volgens mij is daarvoor slechts de overtuiging relevant van de ambten die de gevolgen van de
(beweerdelijke) regel ondervinden. Welke overtuiging in
de doctrine bestaat, acht ik irrelevant: staatsrechtbeoefenaren bestuderen het recht; zij maken het niet.
Deze wijze van rechtsvinding zal niet iedereen aanspreken. Zij is sober en maakt de jurist vaak slaaf van wisselende opvattingen in het parlementaire debat. Ik meen
echter dat dat de prijs is die betaald moet worden om een
rationele discussie te kunnen voeren over de betekenis
van het politiek staatsrecht.
3 Twee regels van politiek staatsrecht
De juridische discussies over de nieuwe politieke ver­
houding tussen Eerste Kamer en kabinet worden, zoals
gezegd, gevoerd tegen de achtergrond van twee (vermeende) regels van politiek staatsrecht, namelijk de regel dat de
Auteur
Parlement, Deventer: Kluwer 2010, p. 439).
Hoogers), Van der Pot. Handboek van het
11. Sillen 2009, p. 141-152.
1. Mr. drs. J.J.J. Sillen is universitair docent
3. C.A.J.M. Kortmann, De Grondwetsher-
Nederlandse staatsrecht, Deventer: Kluwer
12. Ook de rechter vindt soms ongeschre-
staats- en bestuursrecht aan de Radboud
zieningen 1983 en 1987, Deventer: Kluwer
2006, p. 646-647; C.A.J.M. Kortmann,
ven staatsrecht, zoals in Meerenberg (HR
Universiteit Nijmegen.
1987, p. 196-197.
Constitutioneel recht, Deventer: Kluwer
13 januari 1879, W. 4330). Vaak komt dat
4. H.R.B.M. Kummeling, De Nederlandse
2008, p. 307-308.
echter niet voor en in het politiek staats-
Noten
Eerste Kamer, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink
6. Bijv. I.C. van der Vlies, ‘De gezichten van
recht ken ik daar geen enkel voorbeeld van.
2. Het kabinet-Kuyper moest het stellen
1992, p. 24. Hoewel Kummeling schrijft dat
de Grondwet’, RegelMaat 1995, p. 188.
13. Kortmann 2008, p. 30-31; Van der Pot
met een minderheid in de Eerste Kamer tot
er een vertrouwensregel geldt tussen (leden
7. Zie hierna, par. 3.1.
2006, p. 190 en 192-193.
1904. In dat jaar verwierp de Eerste Kamer
van) het kabinet en de Eerste Kamer, heeft
8. Vgl. C.A.J.M. Kortmann, ‘Grondwetsin-
14. Vgl. A.H.M. Dölle, Over ongeschreven
een wijziging van de Hoger-onderwijswet,
die regel volgens hem niet tot gevolg dat de
terpretatie’, RMThemis 1994, p. 366.
staatsrecht (diss. Groningen), Groningen:
waarna de regering de Kamer ontbond. De
Eerste Kamer op eigen initiatief het kabinet
9. J.J.J. Sillen, ‘Proeve van een rechtspositi-
Wolters-Noordhoff 1988, p. 184-185.
verkiezingen die daarop volgden, zorgden
kan dwingen tot ontslagaanvraag (p. 23).
vistische grondwetsinterpretatiemethode’,
15. Kortmann 2008, p. 31-32.
ervoor dat het kabinet alsnog een meerder-
Volgens mij is echter pas sprake van een
in: P.P.T. Bovend’Eert e.a. (red.), De staat
16. Van der Pot 2006, p. 192-193.
heid in de Eerste Kamer verkreeg, waarna
vertrouwensregel als de Kamer daartoe wel
van wetgeving (Kortmann-bundel), Deven-
17. Vgl. Dölle 1988, p. 179-183.
de door hem verlangde wijziging alsnog
zelfstandig het initiatief kan nemen (zie par.
ter: Kluwer 2009, p. 133-135.
werd aanvaard (P.P.T. Bovend’Eert &
3.2).
10. Vgl. H. Kelsen, Was ist Gerechtigkeit?, 2.
H.R.B.M. Kummeling, Het Nederlandse
5. D.J. Elzinga & R. de Lange (m.m.v. H.G.
Auflage, Wien: Franz Deuticke 1975, nr. 33.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 – AFL. 23
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 T– AFL. 23
1487
Wetenschap
Eerste Kamer © ANP
Eerste Kamer het kabinet en zijn daden slechts met terughoudendheid mag beoordelen en de vertrouwens­regel.
3.1 Een plicht tot terughoudendheid
De auteurs die stellen dat er een norm bestaat volgens
welke de Eerste Kamer terughoudend moet zijn bij het
beoordelen van het kabinet en zijn daden, leiden die regel
meestal af uit de Grondwet. Zij beroepen zich op art. 51
lid 1 Gw dat bepaalt: ‘De Staten-Generaal bestaan uit de
Tweede Kamer en de Eerste Kamer.’
Kummeling legt het meest uitvoerig rekenschap af
van de stelling dat de Eerste Kamer terughoudend moet
zijn.18 Hij stelt dat de grondwetgever met het voorop plaatsen van de woorden ‘Tweede Kamer’ in art. 51 Gw tot
­uitdrukking heeft willen brengen dat die Kamer het ‘politieke primaat’ heeft. Vanwege dat primaat hoort de Eerste
Kamer zich terughoudend op te stellen.19 Hij leidt dat af
uit de memorie van toelichting bij het grondwetswijzigingsvoorstel dat tot die redactie leidde.20 Daarin schrijft
de regering dat zij de Tweede Kamer in die bepaling als
eerste noemt om haar ‘grotere betekenis’ tot uitdrukking
te brengen.21 De auteur concludeert: Zij ‘die beweren dat
de Grondwet geen primaat toekent aan de Tweede Kamer
zijn dan ook abuis.’22
Om twee redenen deel ik die lezing van de wets­
geschiedenis niet.
Ten eerste werd in beide Kamers betwist dat zo’n
plicht tot terughoudendheid bestond, zodat van de bedoeling van de grondwetgever volgens mij niet gesproken kan
worden. De Tweede Kamerfracties van de PvdA en de VVD
1488
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 – AFL. 23
waren van oordeel dat het constitutionele recht zo’n plicht
nergens vastlegt, zodat de Eerste Kamer wellicht nu terughoudend is, maar dat niet hoeft te blijven.23 De CDA-fractie
vond het omdraaien van de volgorde ‘nogal subtiel’ en
neigde ernaar de oude volgorde te handhaven.24 Tijdens de
mondelinge behandeling stelde zij dat die nieuwe volg­
orde geen noemenswaardige rechtsgevolgen had en riep
daarbij de motie-De Kwaadsteniet in herinnering waarin
de Tweede Kamer had uitgesproken geen wijziging te
­willen in de bevoegdheden die de Eerste Kamer had naar
geschreven en ongeschreven recht.25 Ook in de Eerste
Kamer was kritiek te horen. De VVD-fractie maakte
bezwaar tegen de voorgestelde redactie en vond ook overigens het vastleggen van het primaat van de Tweede
Kamer ‘volstrekt overbodig’.26 De D66-fractie voorspelde
zelfs dat de Eerste Kamer in de toekomst zijn terughoudendheid zou laten varen.27 De CDA-fractie kwalificeerde
de terughoudendheid van de Eerste Kamer als een vorm
van ‘wijze zelfbeperking’ die haar leden, ook die van het
CDA, ‘herhaaldelijk’ niet toepasten.28 De GPV-fractie stelt
dat ‘de zin van de omkering van de volgorde van de Eerste
en Tweede Kamer’ in het huidige art. 51 lid 1 Gw haar ‘ten
enenmale’ ontging. ‘[A]l zijn de taken en bevoegdheden
van de beide Kamers verschillend, de éne Kamer is niet
ondergeschikt aan de andere’, zo concludeerde zij.29
Ten tweede was de regering tijdens de behandeling
geenszins consequent over de plicht tot terughoudendheid. De kritiek van beide Kamers deed haar opvatting
kennelijk wankelen. Bij de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer betrok zij weliswaar het standpunt dat die terughoudendheid voortvloeit uit ongeschreven recht,30 maar later verliet zij dat standpunt deels. Zo
antwoordde zij op de vraag of de Eerste Kamer zich in die
toekomst niet minder terughoudend zou kunnen gaan
opstellen,31 dat die Kamer ten aanzien van de wetgeving
‘ingrijpende’ bevoegdheden heeft, maar deze ‘met grote
voorzichtigheid’ toepast.32 Bij de behandeling van het
voorstel in de Eerste Kamer had de regering de stelling
dat de Eerste Kamer tot terughoudendheid verplicht is,
helemaal verlaten. Zij schreef: ‘De Eerste Kamer heeft politieke tanden en moet die naar de mening van de Regering
ook behouden. Hoe zij die tanden gebruikt is in de eerste
plaats aan de Kamer zelf ter beoordeling. In het verleden
heeft de Eerste Kamer zich […] terughoudend opgesteld.’33
Aan de GPV-fractie antwoordde de regering dat zij met die
bepaling niet tot uitdrukking beoogde te brengen dat de
Eerste Kamer ondergeschikt was aan de Tweede Kamer.34
De fractie moest volgens haar niet te veel zoeken achter
de volgorde waarin de Kamers werden genoemd: ‘Het zijn
met name overwegingen van systematiek geweest die ons
hiertoe hebben gebracht,’ zo sloot de regering de beraadslagingen af.35
Als uit het voorgaande al een bedoeling kan worden
geconstrueerd, dan lijkt mij die niet te zijn dat op de
De huidige Eerste Kamer biedt
een actuelere afspiegeling van
de wil van de kiezer
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 T– AFL. 23
Na de Tweede Wereldoorlog heeft de Eerste Kamer geen enkele
keer een bewindspersoon tot opstappen gedwongen
­ erste Kamer een rechtsplicht rust om het kabinet en zijn
E
plannen met terughoudendheid tegemoet te treden.
De opvatting dat de Eerste Kamer er slechts zelf voor kiest
terughoudend te zijn, lijkt beter de visie van de grondwetgever te weerspiegelen.
De grondwetsgeschiedenis is echter niet het enige
argument waarop staatsrechtbeoefenaren hun stelling
baseren dat uit art. 51 lid 1 Gw volgt dat de Eerste Kamer
het kabinet met terughoudendheid hoort te beoordelen.
Sommige van hen kleuren die bepaling (tevens) in aan de
hand van beginselen die aan de Grondwet ten grondslag
liggen. Het beginsel aan de hand waarvan Kummeling
art. 51 Gw uitlegt, is dat van de democratie. Hij stelt dat de
Eerste Kamer een zwakkere democratische legitimatie heeft
dan de Tweede Kamer,36 omdat haar leden – anders dan die
van die van de Tweede Kamer – indirect worden gekozen.37
Ik vind die interpretatie om twee redenen niet overtuigend.
Ten eerste is onduidelijk of dit beginsel werkelijk aan
de Grondwet ten grondslag ligt en, als dat zo is, of het in
dit geval de bevoegdheid van de Eerste Kamer beperkt.
Andere auteurs stellen bijvoorbeeld dat de Grondwet de
gelijkwaardigheid van beide Kamers der Staten-Generaal
veronderstelt.38 Zij verwijzen daarbij onder meer naar
art. 50 Gw dat bepaalt: ‘De Staten-Generaal vertegenwoordigen het gehele Nederlandse volk.’ Daaruit leiden zij af
dat beide Kamers alleen gezamenlijk die vertegenwoordigingsopdracht kunnen vervullen en daaraan gelijk deel
moeten hebben.
Ten tweede betwijfel ik of de democratische legitimatie van de Eerste Kamer zo veel zwakker is dan die van de
Tweede Kamer. Of een ambt democratisch gelegitimeerd
is, is een feitelijke vraag. Bij de beantwoording ervan moet
daarom worden bezien hoe de Eerste Kamerverkiezingen
daadwerkelijk verlopen. Het kiezerscorps voor de Tweede
Kamer is hetzelfde als de optelsom van hen die mogen
stemmen bij de provinciale verkiezingen. Wanneer de
leden van de provinciale staten op hun beurt stemmen
voor de Eerste Kamer, doen zij dat doorgaans als mandatarissen van hun eigen kiezers: het provincialestatenlid van
PvdA stemt op een PvdA’er; het lid van de VVD stemt op
een VVD’er, enzovoorts.39 Doordat de Kieswet aan de stemmen van de leden van verschillende provinciale staten
een gewicht toekent dat overeenstemt met het aantal
inwoners hun provincie,40 leiden die verkiezingen ertoe
dat de Eerste Kamer op nagenoeg dezelfde wijze wordt
samengesteld als wanneer er voor die Kamer directe verkiezingen waren geweest. Zijn er verschillen, dan zijn die
klein.41 De samenstelling van de huidige Eerste Kamer
illustreert dat. Negen maanden nadat de Tweede Kamer
was gekozen, werden verkiezingen voor de provinciale
­staten gehouden. In die tijd zijn de voorkeuren van de
­kiezers niet ingrijpend gewijzigd. Het gevolg daarvan is
dat de zetelverdeling in de Tweede en de Eerste Kamer
niet wezenlijk verschilt. In beide Kamers bezetten CDA,
VVD en PVV de ene helft van de zetels en de oppositie­
partijen de andere helft.42
De democratische legitimatie van de Eerste Kamer is
volgens mij dus niet veel minder groot dan die van de
Tweede Kamer. Zij kan wel meer of minder actueel zijn. Zo
biedt de huidige Eerste Kamer een actuelere afspiegeling
van de wil van de kiezer, omdat haar verkiezingen van
jongere datum zijn dan die voor de Tweede Kamer. Is de
mate van democratische legitimatie werkelijk leidend, dan
zou daarin de opvatting passen dat nu niet de Eerste
Kamer, maar juist de Tweede Kamer terughoudend
behoort te zijn.
3.2 De vertrouwensregel in relatie tot de Eerste Kamer
De positie van het kabinet ten opzichte van de Eerste
18. Andere auteurs die deze stelling betrek-
dendheid bevoegd is te oordelen over inge-
23. Kamerstukken II 1978/79, 14 222, nr.
37. Bovend’Eert & Kummeling 2010, p. 37.
ken, zijn: Luc Verhey, ‘Geen partijpolitiek in
diende wetsvoorstellen en deze te verwer-
6, p. 3 en 9.
38. F.A.J.Th. Kalberg, ‘De staatsrechtelijke
Eerste Kamer’, de Volkskrant 1 maart 2011,
pen’ (http://vorige.nrc.nl/multimedia/
24. Idem, p. 10-11.
positie van de Eerste Kamer der Staten-
p. 21 en J.H.C. van Zanen, ‘De Eerste
archive/00297/brief_senatoren_297124a.
25. Handelingen II 1979/80, p. 2726. Vgl.
Generaal (II)’, TvO 1990, p. 337 en F. de
Kamer en de vertrouwensregel’, AA 1985,
pdf). Het preadvies van Kummeling vormt
Kamerstukken II 1974/75, 12 944, nr. 22.
Vries, De staatsrechtelijke positie van de
p. 372-373.
de basis voor Bovend’Eert & Kummeling
26. Kamerstukken I 1979/80, nr. 112, p. 4.
Eerste Kamer (diss. Groningen), Deventer:
19. H.R.B.M. Kummeling, De Nederlandse
2010, p. 37 e.v. Daarin komt de expliciete
27. Handelingen I 1980/81, p. 42.
Kluwer 2000, p. 370.
Eerste Kamer, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink
verwijzing naar het gewoonterechtelijke
28. Idem, p. 45.
39. De afgelopen verkiezingen laten zien
1992, p. 20-21. Hoewel art. 51 lid 1 Gw
karakter van de regel overigens niet terug.
29. Idem, p. 54.
dat dat soms anders is. De verschillen zijn
het uitgangspunt is van zijn betoog, schrijft
20. Het wetsvoorstel werd in eerste lezing
30. Kamerstukken II 1978/79, 14 222, nr.
echter klein.
hij op p. 24 dat die terughoudendheid
verworpen door de Eerste Kamer, omdat zij
7, p. 2-3.
40. Art. U 2 Kw.
berust op gewoonterecht. Ik deel die opvat-
bezwaar had tegen een andere bepaling.
31. Kamerstukken II 1979/80, 14 222, nr.
41. De politieke gevolgen ervan kunnen
ting niet, omdat de daarvoor noodzakelijke
Een wetsvoorstel waarin uitsluitend de
11, p. 2-3.
echter groot zijn.
rechtsovertuiging ontbreekt. Tijdens de
bepalingen werden opgenomen waartegen
32. Kamerstukken II 1979/80, 14 222, nr.
42. Volgens mij is het enige materiële
afgelopen kabinetsformatie lieten de frac-
die Kamer geen bezwaren had, werd ver-
12, p. 2.
­verschil tussen de verkiezingen voor de
tievoorzitters van een meerderheid in de
volgens wel aanvaard (voorstel 16 642).
33. Handelingen I 1980/81, p. 199.
Tweede en Eerste Kamer dat bij de eerste
Eerste Kamer de informateur bijv. weten dat
21. Kamerstukken II 1976/77, 14 222, nr.
34. Idem, p. 201.
de bevolking wel een voorkeursstem kan
volgens hen vaststaat ‘dat de Eerste Kamer
3, p. 9.
35. Idem, p. 215-216.
uitbrengen en bij de tweede niet.
in het algemeen zonder enige terughou-
22. Kummeling 1992, p. 20, noot 54.
36. Kummeling 1992, p. 20.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 – AFL. 23
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 T– AFL. 23
1489
Wetenschap
Kamer, wordt niet alleen bepaald door de vraag of er een
rechtsplicht tot terughoudendheid bestaat, maar ook door
de vraag of de vertrouwensregel geldt in relatie tot de
­Eerste Kamer. Behoort die regel tot het positieve recht dan
dienen ministers en staatssecretarissen hun ontslag aan
de Koning aan te bieden als een meerderheid in de Kamer
ervan blijk geeft in hen geen vertrouwen te hebben. In de
literatuur wordt het bestaan van die regel in relatie tot de
Eerste Kamer veelal onderschreven.43
De regering kan aan het
­c onstitutionele recht geen
­m achtsmiddelen ontlenen
­w aarmee zij terughoudendheid
kan afdwingen
Sommigen stellen dat er wel een vertrouwensregel
geldt, maar dat die een andere vorm heeft dan ik zojuist
beschreef.44 Volgens hen kan die regel slechts door (leden
van) het kabinet, en dus niet door de Eerste Kamer, worden
‘geactiveerd’. In de praktijk komt dat op het volgende neer:
Als de Eerste Kamer geen heil ziet in het aannemen een
wetsvoorstel, terwijl de regering daaraan grote waarde
hecht, kan een minister verwerping van dat wetvoorstel
‘onaanvaardbaar’ verklaren. Daarmee geeft hij te kennen
zijn ontslag te zullen aanbieden als de Kamer het wetsvoorstel verwerpt. Als daarentegen de minister de vertrouwensregel niet activeert, dat wil zeggen: niet het onaanvaardbaar uitspreekt, maar de Eerste Kamer op eigen initiatief
een motie van wantrouwen aanneemt, dan zijn – volgens
deze visie – de bewindspersonen waartegen de motie is
gericht, niet gehouden hun ontslag aan te bieden. De vertrouwensregel in relatie tot de Eerste Kamer is zo een
wapen in handen van het kabinet, terwijl hij in relatie tot
de Tweede Kamer juist fungeert als wapen tégen het kabinet. Ik definieer de vertrouwensregel anders, omdat
ik meen dat een regel die voldoet aan deze definitie niets
toevoegt aan het geschreven staatsrecht. Bewinds­personen
kunnen steeds besluiten het bijltje erbij neer te gooien. De
reden die aan die beslissing ten grondslag ligt, is daarvoor
niet van belang. Zij kunnen daartoe besluiten omdat zij
meer tijd willen besteden aan hun gezin, een andere baan
ambiëren of omdat zij een voor hen belangrijk wetsvoorstel
hebben zien sneuvelen. Een rechtsregel is slechts vereist
voor de bevoegdheid van de Kamer om een of meer ministers te dwingen – tegen hun wil – ontslag aan te bieden.
De vertrouwensregel is een regel van gewoonterecht.
Zoals gezegd vereisen de handboeken voor het bestaan
daarvan een praktijk, soms een enkel precedent, en de
overtuiging dat die praktijk rechtens is vereist.45 Voldoet
de vertrouwensregel in relatie tot de Eerste Kamer aan die
voorwaarden?
Na de Tweede Wereldoorlog heeft de Eerste Kamer
geen enkele keer een bewindspersoon tot opstappen
1490
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 – AFL. 23
gedwongen. Soms diende een minister of een kabinet
­weliswaar zijn ontslag in na een conflict met de Eerste
Kamer – zoals het kabinet-Kok II nadat de Eerste Kamer in
de Nacht van Wiegel het grondwetswijzigingsvoorstel tot
invoering van een correctief referendum had verworpen –,
maar nooit trad in die periode een bewindspersoon af
omdat hij daartoe rechtens gedwongen werd.46 De laatste
keer dat de Eerste Kamer op die wijze zijn tanden liet zien,
was ruim een eeuw geleden, in 1907. De Kamer keurde in
dat jaar de begroting van het Ministerie van Oorlog af,
omdat zij het beleid van zijn minister Staal afkeurde.47
Na die stemming diende het gehele kabinet zijn ontslag
in, maar werd alleen dat van Staal ingewilligd.48 De negentiende eeuw biedt meer van zulke voorbeelden waarin de
Eerste Kamer zijn afkeuren laat blijken door verwerping
van de begroting.49
Vóór de Tweede Wereldoorlog kwam het dus voor dat
ministers hun ontslag aanvroegen als de Eerste Kamer het
vertrouwen in hen had verloren, zij het dat aan die ontslagaanvraag steeds de verwerping van de begroting voorafging. Hoewel dat lang geleden is, is dat niet zonder meer
fataal voor het bestaan van een regel van gewoonterecht.50
Beslissend is of bij de ambten die door toepassing van die
regel getroffen worden – dat wil zeggen: het kabinet en de
Eerste Kamer – thans de overtuiging bestaat dat ministers
rechtens verplicht zijn hun ontslag aan te vragen als de
Eerste Kamer in hen geen vertrouwen meer heeft.
Sommige auteurs leiden die rechtsovertuiging af
uit de grondwetsherziening van 1983.51 Kortmann schrijft
echter terecht dat daaruit weinig is af te leiden.52 Weliswaar meende de regering toen dat de vertrouwensregel
in relatie tot de Eerste Kamer geldt,53 maar of een ruime
meerderheid in de Eerste Kamer die opvatting deelde, is
twijfelachtig. Zo stelde de PPR-fractie van die Kamer dat
als de Eerste Kamer een motie van wantrouwen zou aannemen, zij daarmee het initiatief zou nemen tot haar
eigen opheffing.54 De opvatting van de PvdA was niet
steeds consistent. Zij meende aanvankelijk dat de vertrouwensregel gold,55 maar tijdens de mondelinge behandeling was zij daarover kritisch. Nadat zij had uitgesproken
dat volgens haar het recht om begrotingen te behandelen
de Eerste Kamer had moeten worden ontzegd en ook
­overigens de Kamer maar een beperkte taak zou moeten
hebben bij de heroverweging van wetten, concludeerde zij
dat de vertrouwensregel zich in relatie tot de Eerste
Kamer ‘niet heeft ontwikkeld’.56 De VVD-fractie in de Eerste Kamer meende daarentegen dat de vertrouwensregel
wel geldt.57 Het CDA stelde dat de vertrouwensregel al
jaren geen rol meer speelt,58 maar wel nog steeds ‘sluimert’.59 Alleen de SGP was écht zeker van haar zaak: ‘Het is
voor ons geen punt van twijfel of de […] vertrouwensregel
ook voor de Eerste Kamer geldt.’60 D66 bestreed het
bestaan van die regel als enige duidelijk.61
De parlementaire debatten over de grondwetsherziening van 1983 liggen nu echter ruim dertig jaar achter ons. Bestaat nu wèl zo’n breed gedeelde rechtsovertuiging? Het lijkt er niet op. Tijdens de kabinetsformatie die
leidde tot het kabinet-Rutte, stuurden de fractievoorzitters van een meerderheid in de Eerste Kamer een brief
naar informateur Opstelten, omdat bij die formatie volgens hen ten onrechte geen acht werd geslagen op de
samenstelling van de Eerste Kamer. De fractievoorzitters
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 T– AFL. 23
waarschuwden de informateur dat de Eerste Kamer ‘zonder enige terughoudendheid’ bevoegd is wetsvoorstellen
te beoordelen en eventueel te verwerpen. Zij plaatsten
die bevoegdheid tegenover de vertrouwensregel: de regel
om zonder terughoudendheid wetsvoorstellen te beoordelen is volgens hen onbetwist, terwijl over de vertrouwensregel in relatie tot de Eerste Kamer ‘discussie mogelijk is’.62
Van een breed gedragen overtuiging dat ministers
rechtens verplicht zijn hun ontslag aan te bieden als de
Eerste Kamer ervan blijk geeft geen vertrouwen meer in
hen te hebben, lijkt dus geen sprake te zijn. De Eerste
Kamer gaf tijdens de grondwetsherziening van 1983 er
niet van blijk die overtuiging te hebben en ook tijdens de
formatie in 2010 had een meerderheid van haar leden
daarover twijfels. Om die reden meen ik dat niet kan worden aangenomen dat de vertrouwensregel geldt in relatie
tot de Eerste Kamer.
4 Brengt de toekomst deze regels
als gewoonterecht?
Zowel de regel dat de Eerste Kamer het kabinet slechts
met terughoudendheid mag beoordelen als de regel dat
bewindspersonen hun ontslag moeten aanbieden als een
meerderheid in de Eerste Kamer in hen het vertrouwen
verliest, horen volgens mij niet tot het positieve staatsrecht. Wat positief staatsrecht is en wat niet, kan echter
veranderen, ook zonder grondwetswijziging. Het Nederlandse constitutionele recht is een open systeem dat de
politieke ambten de nodige ruimte laat om nieuw (aanvullend) gewoonterecht te ontwikkelen of bestaand
gewoonterecht te niet te laten gaan. Is de kans groot dat
de genoemde twee regels zich zullen ontwikkelen?
Hoewel het onmogelijk is met zekerheid te zeggen
òf zich nieuwe gewoonterechtelijke regels zullen ontwikkelen, kan daarover wel een educated guess worden
gemaakt. Beslissend is of de daarvoor noodzakelijke
rechtsovertuiging ontstaat. Of dat gebeurt, is – volgens
mij – voor een belangrijk deel afhankelijk van de mate
waarin het ambt dat voordeel heeft bij zo’n gewoonterechtelijke regel aan het constitutionele recht machtsmiddelen kan ontlenen om de gevolgen van die regel af te dwingen. Kan het die gevolgen immers afdwingen, dan zal
verzet tegen de gewoonterechtelijke status van die regel
door andere ambten weinig zinvol zijn.
4.1 Een plicht tot terughoudendheid
Wordt aanvaard dat de Eerste Kamer zich ten opzichte van
het kabinet terughoudend hoort op te stellen, dan trekt
de regering daar voordeel uit. Haar plannen zullen gemakkelijker de eindstreep halen.
Kan de regering aan het constitutionele recht machtsmiddelen ontlenen waarmee zij die terughoudendheid kan
afdwingen? Volgens mij niet. De regering heeft weliswaar
de bevoegdheid een onwillige Eerste Kamer te ontbinden,
maar die ontbinding heeft feitelijk weinig betekenis, zodat
ik de kans klein acht dat zich een regel ontwikkelt volgens
welke de Eerste Kamer terughoudend behoort te zijn. Twee
gevallen moeten daarbij worden onderscheiden.
Als de Eerste Kamer niet terughoudend is bij de
beoordeling van het kabinet en de regeringscoalitie in die
Kamer niet over een meerderheid beschikt, is ontbinding
van de Senaat zinloos, omdat zijn kiezerscorps hetzelfde is
gebleven. De Grondwet bepaalt immers dat de zittingsduur van de provinciale staten vier jaar is63 en dat Eerste
Kamerverkiezingen plaatsvinden binnen drie maanden
nadat provinciale staten zijn gekozen.64 Het gevolg daarvan is dat als de regering een onwillige Eerste Kamer ontbindt, de provinciale staten die de ontbonden Kamer hadden gekozen, haar opnieuw moeten kiezen. De kans is
heel groot dat de Eerste Kamer dan in dezelfde politieke
samenstelling terugkeert.65
Toetst de Eerste Kamer het kabinet en zijn plannen
indringend, maar hebben de coalitiepartijen – anders dan
hiervóór – een meerderheid in de Eerste Kamer, dan is de
ongewijzigde samenstelling van de provinciale staten niet
per se een nadeel. De regering kan er in dat geval voor
kiezen de Eerste Kamer te ontbinden, waarna de coalitiepartijen de gelegenheid hebben de weerspannige senatoren niet meer op hun kieslijst te plaatsen.66 Na de verkiezingen keert dan een kabinetsgezinde Eerste Kamer terug.
Ik acht het echter niet aannemelijk dat de regering in zo’n
geval tot ontbinding overgaat, omdat de politieke kosten
daarvan hoog zijn. Zij drijft tegenstellingen in een partij
op het spits en vestigt daarop de aandacht. Electoraal zijn
gunstiger omstandigheden denkbaar.
43. Vgl. Kortmann 2008, p. 307-308;
scherpe bewoordingen gebruikte, liet zij
relevant voor de vraag of tussen kabinet en
58. Idem, p. 44.
­Kummeling 1992, p. 23; Van der Pot 2006,
hem echter zelf de keuze. Zie Handelingen I
Eerste Kamer een vertrouwensregel bestaat.
59. Idem, p. 213.
p. 646 (in de veertiende druk van het hand-
1957/58, p. 449 e.v., in het bijzonder p.
53. Kamerstukken I 1979/80, 14 222.
60. Idem, p. 52.
boek, bewerkt door Prakke, De Reede &
487, 492, 494-495.
nr. 112b (herdruk), p. 2; Handelingen I
61. Idem, p. 41.
Van Wissen, werd het bestaan echter nog
47. Handelingen I 1906/07, p. 295-338.
1980/81, p. 200. Soms voegde de regering
62. http://vorige.nrc.nl/multimedia/
ontkend, Van der Pot 2001, p. 548-549);
48. P.J. Oud, Honderd jaren, Assen: Van
daaraan de beperking toe dat de Eerste
archive/00297/brief_senatoren_297124a.
De Vries 2000, p. 370.
Gorcum 1979, p. 195-196.
Kamer verplicht is die regel met terughou-
pdf.
44. Kummeling 1992, p. 23 en J.A. Peters,
49. De Vries 2000, p. 363, met verdere
dendheid toe te passen (Kamerstukken II
63. Art. 129 lid 4 Gw. De wet kan daarvan
‘Het Tweekamerstelsel in Nederland: nut en
verwijzingen. Het gaat het om het aftreden
1978/79, 14 222, nr. 7, p. 25-26; Hande-
afwijken.
doel’, in: J.Th.J. van den Berg, J.L.W. Broek-
van de ministers Uhlenbeck (1862), Van der
lingen II 1979/80, p. 2718); soms leek zij
64. Art. 55 Gw.
steeg & L.F.M. Verhey, Het Parlement,
Maessen de Sombreff (1863), De Waal
die terughoudendheid slechts wenselijk te
65. Vóór 1983 was dat anders, zie Kort-
WLP: Nijmegen 2007, p. 138.
(1871) en Keuchenius (1890).
vinden (idem, p. 2076).
mann 2008, p. 314-315.
45. Par. 2.
50. Par. 2.
54. Kamerstukken I 1979/80, 14 222, nr.
66. Voor sommigen klinkt dit wellicht erg
46. Het dichtst in de buurt van zo’n
51. Bijv. De Vries 2000, p. 370.
112, p. 5.
machiavellistisch. Echter, tijdens de grond-
gedwongen ontslagaanvraag kwam staats-
52. Kortmann 1987, p. 196. Hij verwijst
55. Idem, p. 2.
wetsherziening in 1983 noemde de regering
secretaris Kranenburg in de zogenoemde
overigens ook naar de gedachtewisseling in
56. Handelingen I 1980/81, p. 36.
deze optie zelf, zij het wat omfloerst
Helmenaffaire. Hoewel de Eerste Kamer
de Tweede Kamer. Ik acht die echter niet
57. Idem, p. 38.
(Kamerstukken II 1976/77, nr. 3, p. 12-13).
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 – AFL. 23
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 T– AFL. 23
1491
Wetenschap
4.2 De vertrouwensregel in relatie tot de Eerste Kamer
Strekt de plicht tot terughoudendheid van de Eerste
Kamer het kabinet tot voordeel; aanvaarding van de vertrouwensregel versterkt juist de positie van de Eerste
Kamer. Kan de Eerste Kamer aan het constitutionele recht
machtsmiddelen ontlenen waarmee zij kan afdwingen dat
een bewindspersoon waarin zij geen vertrouwen meer
heeft, opstapt?
Het antwoord luidt bevestigend. Net als de Tweede
Kamer beschikt de Eerste Kamer over het budgetrecht: de
regering is slechts dan bevoegd tot het doen van uitgaven
als zij over een machtiging beschikt van beide Kamers
der Staten-Generaal.67 In de negentiende eeuw dwong de
Tweede Kamer met dit budgetrecht onwillige bewinds­
personen hun ontslag in te dienen: zij verwierp hun
begroting, zodat het besturen hun onmogelijk werd
gemaakt.68 De roemruchte botsingen tussen Kamer en
kabinet in de periode 1866-1868 getuigen daarvan.
In de Eerste Kamer kan zich de omgekeerde ontwikkeling
voltrekken. De Kamer kan een motie van wantrouwen
tegen een of meer bewindspersonen aannemen en – als
zij daarop niet hun ontslag aanbieden – de begrotingsvoorstellen van hun ministerie verwerpen. Volgens mij
kan de vertrouwensregel tussen Eerste Kamer en kabinet
zich dus wel ontwikkelen.
De wijze waarop in de negentiende eeuw conflicten
tussen Tweede Kamer en kabinet werden beslecht, lijkt te
illustreren hoe volgens mij bij een ambt de overtuiging
kan ontstaan dat een regel behoort tot het positieve recht,
terwijl die regel hem in nadeligere positie brengt.69
In de negentiende eeuw domineerde de opvatting dat
bewindspersonen die aftraden nadat hun begroting was
­verworpen, handelden op grond van zuiver politieke overwegingen. Politieke opportuniteit en niet juridische noodzakelijkheid dwong hen ontslag aan te bieden.70 Pas in de
eerste decennia van de twintigste eeuw ontstond langzaam de overtuiging dat bewindspersonen in zulke gevallen juridisch gedwongen zijn hun ontslag aan te bieden.71
1492
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 – AFL. 23
De ontwikkeling van die rechtsovertuiging voltrok
zich gelijktijdig met de opkomst van moderne politieke
partijen. Sindsdien steunen kabinetten niet meer op min
of meer toevallige meerderheden in de Tweede Kamer,
maar op één of meerdere Kamerfracties die beschikken
over een Kamermeerderheid. De ministersposten in het
kabinet worden vervolgens bezet door personen die lid
zijn van met die fracties corresponderende politieke partijen. Daardoor namen de politieke kosten van ontbinding
van een van de Kamers van de Staten-Generaal als middel
om conflicten tussen Kamer en kabinet te beslechten zó
toe dat zij volledige in onbruik raakte.72 Immers, een kabinet kan sindsdien slechts dan het vertrouwen van de
Kamer verliezen als een van de coalitiefracties zich van
het kabinet afkeert. Reageert de regering daarop met
Kamerontbinding, dan leidt dat onvermijdelijk tot een
scheuring in de politieke partij.
5 Slot
De Eerste Kamer is niet verplicht het kabinet en zijn plannen met terughoudendheid te beoordelen. Evenmin verwacht ik dat die regel zich zonder grondwetswijziging zal
ontwikkelen. Ook de vertrouwensregel in relatie tot de
Eerste Kamer hoort niet tot het positieve staatsrecht.
Anders dan de plicht tot terughoudendheid, acht ik het
wel mogelijk dat die regel zich ontwikkelt. Of dat ­werkelijk
gebeurt, is afhankelijk van politieke wil.
67. Art. 105 Gw. Zie echter art. 23 Cw.
ting in de literatuur. Het voorgaande laat
68. J.J.J. Sillen, ‘De vertrouwensregel en het
echter zien, dat dat niet altijd het geval is.
parlementaire stelsel’, in: R.J.B. Schutgens
70. Bijv. J.T. Buijs, De Grondwet, I, Arnhem:
e.a. (red.), Canon van het recht, Nijmegen:
Gouda Quint 1883, p. 370 e.v.
Ars Aequi Libri 2010, p. 52.
71. De laatste keer dat de Tweede Kamer
69. Par. 4. In het navolgende ga ik ervan uit
een begrotingsvoorstel verwierp, was in
dat de opvatting van de Tweede Kamer en
1919.
het kabinet vergelijkbaar is met de opvat-
72. Sillen 2010, p. 54.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 T– AFL. 23
Focus
1173
Je geld of je gegevens
De keuze tussen privacybescherming
en gratis ­internetdiensten
Bart van der Sloot1
In plaats van geld vragen veel internetbedrijven (ongemerkt) persoonsgegevens voor hun diensten,
op basis waarvan zij persoonsgerichte reclames tonen. In een bij de Tweede Kamer aanhangige wet wordt
deze ­methode aan banden gelegd. Maar een te stringent model kan de huidige infrastructuur van het
internet schaden daar veel internetbedrijven hun diensten slechts gratis kunnen leveren bij de gratie
van een verdienmodel gebaseerd op persoonsgerichte reclames.
S
tel, u heeft hard gewerkt, besluit een avondje vrij te
nemen en vraagt zich af of er een aardig programma op tv is. U surft naar de gratis internetdienst
tvgids.nl om zich te verwittigen van het aanbod van die
avond. Zonder dat u daar erg in heeft, plaats tvgids een
klein tekstbestand (cookie) op uw computer om die een
uniek herkenningsteken te geven.2 Hiermee kan een site
uw computer herkennen en kan zij bepaalde gegevens
opslaan, zodat u bij herhaald bezoek niet telkenmale
uw gebruikersnaam en wachtwoord hoeft in te vullen of
uw taalinstellingen hoeft te wijzigen. Echter, naast het
feit dat de tvgids een cookie plaatst, worden er bij een
bezoek aan de site tevens 68 cookies van derde-partijen
geplaatst,3 die zodoende tevens uw internetgedrag
­kunnen registreren. Facebook plaatst bijvoorbeeld via elke
site waarop een ‘Vind ik leuk’- of ‘Aanraden’-knop valt te
zien een cookie op uw computer.4 Dientengevolge verkrijgt Facebook een schat aan informatie over uw websitebezoek en uw interesses. Ook Google, die de meeste advertenties toont die u op het internet ziet, zoals op Telegraaf.
nl en Funda.nl, plaatst middels elk van deze advertenties
een cookie op uw computer.5
Doordat deze bedrijven zo een nauwkeurig beeld krijgen
van welke websites u bezoekt, op welke artikelen of items
u klikt, hoe vaak u deze sites bezoekt en hoelang, krijgen
zij een nauwkeurig beeld van uw interesses. De reclames
Facebook plaatst via elke site
­w aarop een ‘Vind ik leuk’- of
­‘Aanraden’-knop valt te zien
een ­c ookie op uw computer
die op internetpagina’s worden getoond, zijn dan ook in
toenemende mate gekoppeld aan een uniek persoons­
profiel dat op basis van het geregistreerde internetgedrag
wordt vervaardigd. Zo kan het voorkomen dat twee personen die dezelfde website op hetzelfde moment bezoeken
een verschillende advertentie te zien krijgen. Deze persoonsgebonden reclames zijn effectiever dan algemene
reclames: een modefetisjist zal zich immers eerder laten
verleiden door de nieuwe collectie van Zara dan door
­afgeprijsde Zeemanshirtjes.
Met het op grote schaal verzamelen van persoons­
gegevens zijn vele gevaren gemoeid; zo bestaat er het
gevaar voor misbruik, voor datalekken en voor het feit
dat organisaties persoonsgegevens doorverkopen aan
­derde-partijen.6 Bovendien komt de autonomie en zelf­
beschikking van internetgebruikers in het gedrang nu zij
Auteur
Cookiewet in Nederland’, www.ivir.nl/publi-
3. www.consumentenbond.nl/test/elektro-
protectie- in plaats van privacyproblemen
1. Mr. drs. B. van der Sloot is onderzoeker
caties/vaneijk/A_bite_too_big.pdf.
nica-communicatie/internet-en-software/
te spreken. B. van der Sloot, ‘Het plaatsen
veiligonline/extra-informatie/cookies-test/.
van cookies ten behoeve van behavioural
aan het Instituut voor Informatie Recht
(IVIR) van de UvA. Hij is medeauteur van
Noten
4. A. Roosendaal, ‘Facebook tracks and
targeting vanuit privacyperspectief’,
de onlangs verschenen studie voor de
2. ENISA, ‘Bittersweet cookies. Some securi-
traces everyone: Like this!’, SSRN 2011-
P&I 2011-2.
OPTA: L. Kool, A. van der Plas, N. van Eijk,
ty and privacy considerations’, www.enisa.
1717563.
N. Helberger & B. van der Sloot, ‘A bite too
europa.eu/act/it/library/pp/cookies/at_
5. www.google.com/doubleclick/.
big: Dilemma’s bij de implementatie van de
download/fullReport.
6. Het is dan ook zuiverder om van data-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 – AFL. 23
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 T– AFL. 23
1493
Focus
doorgaans geen weet hebben van dit fenomeen. Naar aanleiding van nieuwe Europese regelgeving7 vereist een wet
ter wijziging van de Telecommunicatiewet,8 die thans aanhangig is bij de Tweede Kamer, dat voordat er een cookie
mag worden geplaatst, de internetgebruiker moet worden
geïnformeerd en hij zijn toestemming moet hebben gegeven.9 Er woedt momenteel zowel op Europees als op nationaal niveau een verhit debat over de wijze waarop het
informatie- en toestemmingsvereiste in de praktijk moet
worden ingevuld, waarbij moet worden bedacht dat de
Wet bescherming persoonsgegevens (WBP) op beide punten extra vereisten stelt, daar de door de cookies verzamelde gegevens doorgaans naar een persoon zijn te herleiden en die wet derhalve tevens van toepassing is.10
Het dilemma bestaat eruit dat indien er wordt gekozen
voor een stringente, privacybeschermende invulling van
de eisen, dit mogelijke consequenties kan hebben voor de
internetomgeving zoals zij thans bestaat, maar dat indien
er wordt gekozen voor het in stand houden van de hui­
dige praktijk, dit grote gevolgen heeft voor de gegevens­
bescherming van de internetgebruikers. In plaats van een
radicale keuze voor het een of het andere, dient er te
­worden geopteerd voor een gedifferentieerd model, dat
onderscheid maakt tussen het soort en de aard van de
geplaatste cookies.
Informatievereiste
Het informatievereiste uit de aanhangige wet bepaalt dat
eenieder die een cookie wenst te plaatsen ‘de gebruiker
duidelijke en volledige informatie [dient] te verstrekken
overeenkomstig de Wet bescherming persoonsgegevens,
en in ieder geval omtrent de doeleinden waarvoor men
toegang wenst te verkrijgen tot de desbetreffende gegevens dan wel waarvoor men gegevens wenst op te slaan’.11
Het kan gebeuren dat twee
personen die dezelfde website
op hetzelfde moment bezoeken
een verschillende advertentie
te zien krijgen
De WBP eist daarenboven dat degene die persoonsgegevens verwerkt in ieder geval zijn identiteit dient te vermelden.12 In de huidige praktijk worden internetgebruikers doorgaans van deze zaken op de hoogte gesteld
middels de ‘privacy policy’ op een website, die vaak slecht
te vinden en moeilijk leesbaar is. De memorie van toe­
lichting bij de thans aanhangige wet stelt dan ook dat
deze praktijk in de toekomst onvoldoende zal zijn om aan
het wettelijk kader te voldoen.13
Om de transparantie en informatieverstrekking te
bevorderen, hebben een aantal marktpartijen een zogenoemd I-Icon ontwikkeld.14 Als dit icoon op een website
wordt getoond, betekent dit dat er een advertentie op
1494
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 – AFL. 23
Cookies
Door de computer van iedere gebruiker van een uniek
herkenningsteken (een cookie) te voorzien, kunnen
bedrijven het internetgedrag van gebruikers minutieus
volgen. In een bij de Tweede Kamer aanhangige wet
wordt deze methode aan banden gelegd door te eisen
dat vóór plaatsing van een cookie de geïnformeerde
toestemming van de internetgebruiker moet zijn verkregen. Over de praktische invulling van dit vereiste
bestaat echter discussie nu een te soepele invulling de
privacy van internetgebruikers kan ondermijnen en een
te stringent model de huidige infrastructuur van het
internet kan schaden daar veel internetbedrijven hun
diensten slechts gratis kunnen leveren bij de gratie van
een verdienmodel gebaseerd op persoonsgerichte
­reclames. Daarom dient er voor een gedifferentieerd
model te worden gekozen, dat cookies afhankelijk van
hun soort en aard aan banden legt of toestaat.
basis van persoonlijke voorkeuren wordt getoond. Door
op het icoon te klikken, krijgt de gebruiker informatie
over de advertentie, de adverteerder en de wijze waarop
de reclame-uiting tot stand is gekomen. Alhoewel dit
­initiatief valt toe te juichen, is het onwaarschijnlijk dat
hiermee aan het juridische kader wordt voldaan daar de
logica a
­ chter zowel het informatie- als het toestemmingsvereiste is dat de consument zijn autonomie en zelf­
beschikking herkrijgt. De regeling vereist dan ook dat de
informatie dient te worden verstrekt vóór het moment
dat een ­cookie wordt geplaatst en de gegevens worden
benut voor reclamedoeleinden, waarvan bij het getoonde
I-Icon geen sprake is.
Door privacyvoorvechters wordt dan ook geopperd
om met een zogenoemde pop-up te werken, een beeld dat
verschijnt zodra er een cookie wordt geplaatst en waarop
valt te lezen door wie dit geschiedt en voor welke doel­
einden. Zo is verzekerd dat de gebruiker per cookie wordt
geïnformeerd vóór of tijdens het moment dat deze wordt
geplaatst. Echter, als er meerdere cookies per webpaginabezoek worden geplaatst dan komt dit noch het gebruikersgemak ten goede, noch draagt het zorg voor een
­betere bescherming van de autonomie van de internet­
gebruikers, nu het de vraag is of de gebruiker zich de
moeite zal getroosten alle informatie ook daadwerkelijk
tot zich te nemen. Ook deze methode is derhalve onbevredigend, temeer daar zulk een stringente regeling wel eens
de doodsklap voor persoonsgerichte internetreclame zou
kunnen betekenen, aangezien het plaatsen van cookies
het internetgebruik dan hindert.
Toestemmingsvereiste
Eenzelfde dilemma doet zich voor ten aanzien van het
toestemmingsvereiste. In de thans aanhangige wet wordt
vereist dat een ieder die een cookie wenst te plaatsen ‘van
de gebruiker toestemming [dient] te hebben verkregen
voor de desbetreffende handeling’.15 Daarbij dient voor het
begrip toestemming aansluiting te worden gezocht bij de
WBP,16 die toestemming definieert als elke ondubbel­
zinnige ‘vrije, specifieke en op informatie berustende wilsuiting waarmee de betrokkene aanvaardt dat hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt’.17 In de huidige
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 T– AFL. 23
© Corbis
praktijk kan de gebruiker slechts achteraf een geplaatst
cookie weigeren door deze te verwijderen. Dit zal echter
onvoldoende zijn om aan de te implementeren bepaling
te voldoen, die voorafgaande toestemming vereist.
Marktpartijen wijzen op de mogelijkheid om middels
browserinstellingen bepaalde of alle cookies van tevoren te
weigeren, wat een vorm van toestemming met zich mee
zou brengen.18 Echter, gezien het feit dat deze instellingen
doorgaans standaard alle cookies accepteren en de gemiddelde gebruiker niet weet dat hij door middel van zijn
browserinstellingen toestemming geeft voor het plaatsen
van cookies, zal dit niet afdoende zijn om aan het toestemmingsvereiste te voldoen.19 Dit is niet anders nu er nieuwe
browsers worden vervaardigd waarbij de gebruiker bij het
eerste gebruik de browser zelf moet instellen, daar deze
‘browsertoestemming’ hoogstens een generieke vorm van
toestemming met zich meebrengt, dat wil zeggen alle
mogelijk te plaatsen cookies betreft, terwijl de WBP een
specifieke vorm van toestemming ­vereist.20
Ook ten aanzien van het toestemmingsvereiste pleiten privacyvoorvechters voor een pop-up per cookie, waarbij de gebruiker per keer moet aanklikken of hij akkoord
gaat met het plaatsen ervan of niet. Deze methode draagt
zorg voor een specifieke toestemming of weigering per
cookie en voldoet zodoende aan het wettelijk kader.
Toch is het wederom de vraag of dit het gebruikersgemak
en de autonomie van de internetgebruiker ten goede zal
komen.21 Sommige internetdiensten zullen slecht toegankelijk worden, het huidige verdienmodel van veel deze
diensten wordt bemoeilijkt en het is de vraag of gebruikers inderdaad ten aanzien van elk cookie een afgewogen
oordeel zullen vormen over de wenselijkheid van de plaatsing daarvan.
Een gedifferentieerd model
De invulling van zowel het informatie- als het toestemmingsvereiste is derhalve problematisch als wordt uitgegaan van een uniform systeem voor alle cookies. Een
7. Richtlijn 2009/136/EG (Richtlijn burger-
uit het Besluit universele dienstverlening en
32 549/2.
20. F.J. Zuiderveen Borgesius, ‘De nieuwe
rechten) ter wijziging van Richtlijn
eindgebruikersbelangen hebben tot nu toe
12. Art. 33-34 WBP.
cookieregels: alwetende bedrijven en
2002/58/EG (e-Privacyrichtlijn). P. Traung,
nauwelijks handhavingprioriteit gekregen.
13. Kamerstuk 32 549/3, p. 78.
on­wetende internetgebruikers?’, P&I 2011-
‘EU Law on Spyware, Web Bugs, Cookies,
Uitzondering is Rb. Rotterdam 3 februari
14. www.aboutads.info/. M. Hastak & M. J.
1. Daarbij moet tevens worden bedacht dat
etc., Revisited: Article 5 of the Directive on
2010, LJN BL2092. OPTA onderzoekt
Culnan, ‘Future of Privacy Forum. Online
de normadressant van de wet degene is die
Privacy and Electronic Communications’,
momenteel hoe de toekomstige bepaling
Behavioral Advertising “Icon” Study’,
het cookie plaatst.
Business Law Review 2010-10. M. Bolhuis,
het best kan worden gehandhaafd.
http://futureofprivacy.org/final_report.pdf.
21. F. Sickinghe & M. Geus ‘Implementatie
‘Regulering van cookies – papier of prak-
www.opta.nl/nl/actueel/alle-publicaties/
15. Art. 11.7a lid 1 WBP, Kamerstuk­
van de herziene Europese telecomrichtlijnen
tijk?’, Mediaforum 2011-3.
publicatie/?id=3334.
32 549/2.
(deel I): De vrijheid van de nationale wetge-
8. Wijziging van de Telecommunicatiewet
10. Groep gegevensbescherming artikel 29,
16. Art. 2 onderdeel f e-Privacyrichtlijn.
ver in het nieuwe woud van regulering’,
ter implementatie van de herziene telecom-
Advies 2/2010 over online reclame op basis
17. Art. 1 onderdeel i jo. 7 WBP.
Mediaforum 2010-7/8.
municatierichtlijnen, Kamerstukken II
van surfgedrag (‘behavioural advertising’),
18. Daarbij verwijzend naar overweging 66
2010/11, 32 549, nr. 2.
WG 171, 2010, Brussel. (WG 171).
Richtlijn burgerrechten.
9. De huidige, niet minder stringente regels
11. Art. 11.7a lid 1 WBP, Kamerstuk­
19. Kamerstuk 32 549/3, p. 79.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 – AFL. 23
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 T– AFL. 23
1495
Focus
Door privacyvoorvechters wordt
geopperd om met een pop-up te
­werken, een beeld dat verschijnt
zodra er een cookie wordt geplaatst
gedifferentieerd model lijkt dan ook beter op zijn plaats.
De cookiebepaling in de thans aanhangige wet maakt
reeds onderscheid tussen twee soorten cookies; slechts
met betrekking tot niet-functionele cookies geldt de informatie- en toestemmingsverplichting, terwijl functionele
cookies, die het gebruik van een internetdienst ondersteunen door bijvoorbeeld wachtwoorden of taalinstellingen
op te slaan, hiervan zijn uitgezonderd.22 Daarnaast laat de
wet ruimte om verder te differentiëren door bij algemene
maatregel van bestuur nadere regels te stellen met
betrekking tot het informatie- en toestemmingsvereiste.23
Voor zogenoemde First Party-cookies, die worden
geplaatst door de eigenaar van de bezochte website, zou in
een gedifferentieerd model een licht regime kunnen gelden, waarbij het I-Icon en niet-voorgeprogrammeerde browserinstellingen zouden volstaan, terwijl voor Third Partycookies,24 die worden geplaatst door derden, er wel degelijk
pop-ups zouden moeten verschijnen. De gemiddelde internetgebruiker weet immers niet en hoeft ook niet te weten
dat er bij een bezoek aan de tvgids 68 c­ ookies van derdepartijen worden geplaatst. Door pop-ups wordt hij daarvan
op de hoogte gesteld en kan hij besluiten deze te weigeren.
Daarenboven kan er worden gedifferentieerd tussen
zogenoemde http-cookies en overige cookies, zoals flashcookies25 en ever-cookies.26 Http-cookies zijn de ‘normale’
cookies, die worden geplaatst in de browser en die relatief
eenvoudig zijn te verwijderen en te blokkeren. Daarnaast
zijn er echter tevens cookies die zich nestelen in verborgen
plekken op de computer, zoals de flash player of elders.
Naast het feit dat er weinig kennis bestaat over het bestaan
van dit soort cookies, hoe ze kunnen worden verwijderd en
geblokkeerd, zijn ze soms haast onverwijderbaar en worden
ze gebruikt voor evident onrechtmatige praktijken zoals
respawning, het ongemerkt herstellen van expliciet verwijderde http-cookies.27 Door slechts http-cookies toe te staan,
worden dit soort praktijken onmogelijk.
Tot slot kan er een onderscheid worden gemaakt
­tussen zogenoemde session-cookies, die na het afsluiten
van de browser automatisch worden verwijderd, en persistent-cookies, die langer dan vijftig jaar op een computer
kunnen blijven staan en ook gedurende die tijd het gedrag
van een internetgebruiker kunnen volgen. Hieraan zou de
wetgever een halt moeten toeroepen door het plaatsen van
persistent-cookies geheel te verbieden of de toege­stane
levensduur sterk te begrenzen. Zodoende blijven de cookies
slechts voor een beperkte periode staan, kan er slechts een
beperkt persoonsprofiel worden opgebouwd en verliest het
informatie- en toestemmingsprincipe niet aan belang. Dat
dit geenszins een belemmering hoeft te vormen voor de
reclamemogelijkheden van internetbedrijven blijkt wel uit
het feit dat er steeds meer met zogenoemde ‘liveprofielen’
wordt gewerkt, die slechts worden opgebouwd gedurende
één internetsessie, actueler zijn en daarom vaak effectiever
dan langdurig opgebouwde profielen.28
Conclusie
In plaats van geld vragen veel internetdiensten (ongemerkt) persoonsgegevens voor hun gratis diensten, op
basis waarvan zij persoonsgerichte reclames tonen.
De methode om deze gegevens te registreren, het plaatsen
van cookies, wordt in een thans aanhangige wet aan banden gelegd door te eisen dat alvorens plaatsing de geïnformeerde toestemming van de gebruiker moet zijn ontvangen. De praktische invulling hiervan ligt echter gevoelig
daar een te stringente uitleg het gebruiksgemak en het
verdienmodel van internetbedrijven hindert en een te vrijblijvende invulling nadelige consequenties heeft voor de
privacybelangen van internetgebruikers. Een gedifferentieerd model kan een oplossing bieden door functionele cookies vrij te stellen van verplichtingen, First Party-cookies
aan een licht en Third Party-cookies aan een zwaar regime
te onderwerpen, andere dan http-cookies te verbieden en
persistent-cookies te verbieden of hun levensduur sterk
aan banden te leggen. Door niet voor een uniforme, maar
voor een gedifferentieerde benadering te kiezen, worden
de privacybelangen van internetgebruikers veiliggesteld en
wordt het internetbedrijven desondanks niet onmogelijk
gemaakt om middels advertentie-inkomsten een lucratief
verdienmodel te exploiteren. Doordat veel bedrijven die
zich op deze markt ­begeven in Nederland zijn gevestigd, de
cookies op in Nederland staande computers worden
geplaatst en de daarmee verkregen gegevens meestentijds
binnen Nederland of Europa worden verwerkt, is het
Nederlandse recht niet alleen van toepassing, maar ook
zeer goed handhaafbaar.29 Ook op bedrijven, zoals Google
en Facebook, die hun belangrijkste vestigingen en activiteiten in de Verenigde Staten ontplooien, is het nationale
recht van toepassing en handhaafbaar, zoals bijvoorbeeld
blijkt uit de onlangs gewezen dwangsom van het College
bescherming persoonsgegevens (CBP) aan Google voor het
overtreden van de Nederlandse wet30 en het feit dat Google
in Duitsland onder druk van de nationale handhavings­
autoriteit een apart, extra beschermend regime heeft moeten implementeren ten aanzien van Street View.31 Een
gedifferentieerd model ten aanzien van cookies is derhalve
niet alleen wenselijk, ook wat betreft de toepasselijkheid
van het Nederlandse recht en de handhavingsmogelijk­
heden daarvan staat niets hieraan in de weg.
22. Art. 11.7a lid 3 WBP, Kamerstuk­
25. A. Soltani e.a., ‘Flash Cookies and
29. L. Kool, A. van der Plas, N. van Eijk,
31. http://googlepolicyeurope.blogspot.
32 549/2.
­Privacy’, SSRN 2009-1446862.
N. Helberger & B. van der Sloot, ‘A bite too
com/2010/10/how-many-german-house-
23. Art. 11.7a lid 4 WBP, Kamerstuk­
26. http://samy.pl/evercookie/.
big: Dilemma’s bij de implementatie van de
holds-have-opted.html.
32 549/2.
27. WG 171, p. 7.
Cookiewet in Nederland’, p. 33-34.
24. Functionele Third Party-cookies zijn er
28. Daarnaast zijn er mogelijkheden voor
30. www.cbpweb.nl/pages/pb_20110419_
nauwelijks.
contextuele reclames.
google.aspx.
1496
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 – AFL. 23
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 T– AFL. 23
Praktijk
1174
De OM-aanwijzing
­inzake noodweer
Is de niet-aangehouden verdachte werkelijk beter af…?
Dian Brouwer en Tom van de Laar1
Politiek hobbyisme werd onvoldoende doordacht in de aanwijzing inzake noodweer omgezet. Want het nietaanhouden van een verdachte van een mogelijk zeer ernstig feit vertroebelt zijn positie, stelt hem daardoor
versterkt bloot aan pressie van verhorende ambtenaren en ontneemt hem essentiële rechten en waarborgen.
A
l eerder is in het NJB aandacht gevraagd voor de
Aanwijzing handelwijze bij beroep op noodweer
(hierna: de aanwijzing).2 Kort samengevat behelst
de aanwijzing dat verdachten van misdrijven, waarvan
aannemelijk is dat zij gehandeld hebben in een noodweersituatie (‘zich verwerende burgers’), in het opsporings­
onderzoek niet meer onderworpen zullen worden aan
­vrijheidsbenemende dwangmiddelen als aanhouding en
inverzekeringstelling. Noch in de aanwijzing zelf, noch in
de sindsdien verschenen rechtsgeleerde artikelen wordt
echter stilgestaan bij de consequenties die het niet-­
aanhouden van ‘zich verwerende burgers’ heeft, waar het
hun recht op rechtsbijstand en de feitelijke toegang tot
een advocaat betreft. Worden deze consequenties meegewogen, dan is ons oordeel dat de ‘zich verwerende burger’
beter af is met een aanhouding.
Nog even kort: achtergrond en inhoud
van de aanwijzing
De achtergrond van de aanwijzing is dat het Openbaar
Ministerie ‘recht (dient) te doen’ aan de bijzondere
omstandigheden waarin een burger zich bevindt, als hij
ongevraagd wordt geconfronteerd met een wederrechtelijke aanranding, en zich daar tegen te weer heeft moeten
stellen. ‘In deze gevallen wordt het door de burger wie het
overkomt als onrechtvaardig en grievend ervaren dat hij
als verdachte wordt aangemerkt, terwijl hij feitelijk slachtoffer is of zich dat tenminste voelt.’ Daarom bepaalt de
aanwijzing dat het dwangmiddel ‘aanhouding’ niet wordt
toegepast in geval een persoon geweld heeft gebruikt terwijl er sprake was van een noodweersituatie en 1. de
betrokkene zich op gepaste wijze heeft verdedigd, dan wel
2. de betrokkene als gevolg van de hevige gemoedsbeweging door de aanranding veroorzaakt, de grenzen van de
noodzakelijke verdediging heeft overschreden.
De meest duidelijke gevallen van vermoedelijke
noodweersituaties doen zich volgens de aanwijzing voor
indien het incident zich heeft afgespeeld in de eigen
woning of in het bedrijf waar de betrokkene werkt (bijv.
winkels en bedrijfsruimten), het bijbehorende erf daar­
onder begrepen. Maar ook in de openbare ruimte kan
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 – AFL. 23
­ olgens de aanwijzing sprake zijn van een noodweer­
v
situatie, bijvoorbeeld in geval van een straatroof.
Als sprake is van een vermoedelijke noodweersituatie, wordt de betrokken burger wél als verdachte aangemerkt. Hij wordt in beginsel slechts niet aangehouden.
Aan deze verdachte moet worden uitgelegd waarom hij
als verdachte wordt aangemerkt. Ook de achtergrond,
namelijk de waarheidsvinding en dus het onderzoeksbelang van de politie en het mogelijke belang van de verdachte zelf, dient de betrokkenen duidelijk te worden
gemaakt. Want: ‘voor de betrokkene zelf kan het van
belang zijn om als verdachte te worden aangemerkt
omdat dit zijn positie met de daarbij behorende rechten
markeert. Alleen als verdachte heeft hij het recht om te
zwijgen en heeft hij recht op bijstand van een advocaat.’
Zo mogelijk wordt de verdachte ter plekke gehoord,
aldus de aanwijzing. Als dat niet mogelijk is, dan wordt
betrokkene uitgenodigd op het politiebureau om aldaar
een verklaring af te leggen. Voorts wordt betrokkene
gevraagd zijn medewerking te verlenen aan het opsporingsonderzoek. Daarbij moet volgens de aanwijzing aan
de betrokkene worden meegedeeld dat hij als verdachte
tot een dergelijke medewerking niet is verplicht.
Maar, van de betrokkene wordt wél ‘verwacht, omdat
ook hij belang heeft bij de vaststelling van de juiste toedracht van het feit, dat hij medewerking verleent aan het
opsporingsonderzoek’. Die medewerking houdt volgens de
aanwijzing onder meer in dat de verdachte op verzoek van
de politie het eventueel gebruikte wapen moet overhandigen en mogelijk ander materiaal, zoals kleding, ter
beschikking stelt ten behoeve van een onderzoek. Indien
er op enig moment in het onderzoek ‘aanwijzingen zijn
dat de verdachte het opsporingsonderzoek tegenwerkt of
Auteurs
Noten
1. Dr. mr. D.V.A. Brouwer en mr. T.A.H.M.
2. J.M. ten Voorde, ‘Waakzame burgers
van de Laar zijn beiden strafrechtadvocaat
beter beschermd?’, NJB 2011/344, afl. 7,
te Utrecht.
p. 418 e.v. De OM-aanwijzing ‘handelwijze
bij beroep op noodweer (2010A030)’ is
sinds 1 januari 2011 van kracht.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 T– AFL. 23
1497
Praktijk
© Alamy.
de waarheidsvinding belemmert’, kan alsnog tot aanhouding worden overgegaan.
Pressie om geen gebruik te maken
van verdedigingsrechten?
Een dader van een strafbaar feit is straffeloos als hij zich
op proportionele (en subsidiaire) wijze heeft verdedigd
tegen een (onmiddellijk dreigende) aanval, en in het geval
waarin (iets) te lang of te hard wordt (door)verdedigd
tegen zo’n (onmiddellijk dreigende) aanval. Was er geen
noodzaak tot zelfverdediging, of heeft de dader veel harder
of veel langer geweld gebruikt dan redelijkerwijze noodzakelijk om zich tegen de aanranding te verdedigen, dan is
de verdachte niet straffeloos. Toch zal ook in die laatste
gevallen de dader zich niet zelden op zelfverdediging
beroepen. Een doel van het opsporingsonderzoek is dan
ook om voldoende feiten en omstandigheden te verzamelen om een onderbouwd onderscheid te kunnen maken
tussen beide situaties. Dat kan er toe leiden dat een persoon die aanvankelijk werd gezien als een ‘zich verwerende
burger’ uiteindelijk strafrechtelijk wordt vervolgd wegens
een ernstig delict, mogelijk zelfs een levensdelict.
Naar geldend recht heeft de
niet-aangehouden verdachte geen
recht op rechtsbijstand voorafgaand
aan of tijdens zijn politieverhoor
1498
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 – AFL. 23
Het regime van de aanwijzing maakt het opsporingsonderzoek minder effectief, alleen al omdat een in vrijheid verkerende verdachte de gelegenheid heeft tot
afstemming van verklaringen met anderen en om sporen
te manipuleren of te wissen. In de aanwijzing wordt
geprobeerd dit risico van een minder grondig onderzoek
te ondervangen door van de verdachte te verlangen dat hij
medewerking verleent aan het onderzoek. Als er aanwijzingen zijn dat de verdachte het onderzoek belemmert of
tegenwerkt, dan kan hij alsnog worden aangehouden.
Anderzijds zal de verdachte worden voorgehouden dat hij
het recht heeft om te zwijgen en dat hij niet tot bepaalde
medewerking verplicht is.
Het is de vraag hoe deze twee tegenstrijdige signalen
in de praktijk met elkaar worden verzoend. De verdachte,
die op het politiebureau wordt verhoord en die op een de
politie onwelgevallig moment besluit naar huis te gaan
(hetgeen hem als niet-aangehouden burger rechtens vrij
staat), zal wel worden aangehouden. Niet uitgesloten is
dat de verdachte die zich op zijn zwijgrecht beroept, of die
niet wenst mee te werken aan bepaalde onderzoekshandelingen, ook als ‘tegenwerkende’ verdachte wordt aangemerkt, en dus vervolgens ook wordt aangehouden.
Nog minder denkbeeldig is de vrees aan de zijde van
de verdachte, dat alles minder dan volledige medewerking
en volledige openheid bij het verhoor door politie als
‘tegenwerking’ van het onderzoek zal worden gekwalificeerd, en dus tot aanhouding zal leiden. En nog minder
denkbeeldig is dat de verhorende ambtenaren zullen
inspelen op deze vrees en daaraan voeding zullen geven,
om een meewerkende en vrij verklarende houding van
de verdachte te bewerkstelligen.3 Zo geeft juist het niet-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 T– AFL. 23
aanhouden van de verdachte een extra pressiemiddel in
handen van de verhorende ambtenaren.
Hier tegen zou ingebracht kunnen worden dat de wel
aangehouden verdachte onder vergelijkbare druk staat,
omdat deze niet weet wanneer hij weer in vrijheid zal
worden gesteld. Deze onzekerheid biedt immers ook een
‘drukpunt’ voor de verbalisanten.4 Naar ons oordeel ligt
het verschil echter hierin, dat met de aanhouding – zoals
wij hierna uiteenzetten – ook de rechtsbijstand wordt
gewaarborgd. En in de consultatie met zijn raadsman, zal
de aangehouden verdachte objectief kunnen worden
­geïnformeerd over het verband tussen enerzijds al of niet
verklaren (of het afleggen van een verklaring met een
bepaalde inhoud), anderzijds het voortduren van de vrijheidsbeneming. En vergelijk die situatie met de situatie
van een niet-aangehouden burger, die te horen kan krijgen dat zijn verzoek om te wachten met het eerste verhoor totdat hij met een advocaat heeft gesproken, toch
van een weinig meewerkende houding getuigt…5
Geen Salduz-bescherming
bij niet-aangehouden verdachten
Mogelijk heeft de vorige volzin bij sommige lezers de
wenkbrauwen doen fronsen. Die lezers gaan er wellicht
van uit dat het verhoor van een verdachte van ernstige
feiten (want mogelijk zwaar lichamelijk letsel of de dood
ten gevolge hebbend) eerst kan beginnen als de verdachte
consultatie (‘Salduz’) bijstand heeft gehad voorafgaand
aan het eerste politieverhoor.
In de zaak Zaichenko/Rusland6 oordeelde het EHRM
dat, hoewel Zaichenko niet vrij was om te gaan nadat hij
bij een ‘road check’ was staande gehouden, er geen sprake
was van een significant curtailment of the applicant’s freedom of action. De klacht van Zaichenko dat hij voorafgaand of bij zijn verhoor ten onrechte geen bijstand van
een raadsman had genoten, werd daarom door het EHRM
verworpen. Ook in de rechtspraak van het US Supreme
Court is de vraag of de verdachte van zijn vrijheid is
beroofd, bepalend voor de vraag of de verdachte een recht
op rechtsbijstand toekomt.7
Voor de Nederlandse situatie kan allereerst gewezen
worden op de Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor.8
Deze aanwijzing (met zijn bekende onderverdeling van
zaken in A-, B- en C- categorie) is uitsluitend van toepassing op aangehouden verdachten.9 Daarnaast heeft de
Hoge Raad geoordeeld dat niet zonder meer uit de rechtspraak van het EHRM voortvloeit dat ook een niet-aange-
houden verdachte de gelegenheid moet worden geboden
een advocaat te raadplegen voorafgaand aan het eerste
politieverhoor.10
De conclusie is dat naar geldend recht de niet-aangehouden verdachte geen recht op rechtsbijstand heeft
voorafgaand aan of tijdens zijn politieverhoor. De Aanwijzing handelwijze bij beroep op noodweer verwijst met de
hiervóór al geciteerde passage (‘alleen als verdachte heeft
hij (…) recht op bijstand van een advocaat’) kortom naar
een niet bestaand recht. Dat recht komt immers niet de
­verdachte toe, maar slechts de aangehouden verdachte.
Belangrijker is dat dit gebrek in de aanwijzing niet wordt
gerepareerd, omdat in de aanwijzing niet wordt bepaald
dat de niet-aangehouden ‘zich verwerende burger’ niet
eerder mag worden gehoord dan nadat deze een raadsman heeft kunnen consulteren.
De aanwijzing inzake noodweer
kan worden gekwalificeerd als
­g oedbedoeld gepruts met zeer
­k walijke onbedoelde neveneffecten
Het gevolg hiervan is dat de politie met het verhoor
kan beginnen op een moment dat de verdachte nog geen
raadsman heeft gesproken, en op verzoeken van de verdachte om een advocaat te spreken kan antwoorden:
‘meneer, u heeft geen recht om een raadsman te spreken’
– zelfs al staat een (gekozen) raadsman al in de hal van
het politiebureau te wachten.11 Een tweede gevolg is dat
eventuele belastende verklaringen van de niet-aangehouden verdachte naar geldend recht dus ‘gewoon’ voor het
bewijs gebruikt kunnen worden, ook als de verdachte vóór
of tijdens zijn verhoor geen bijstand van een advocaat
heeft kunnen krijgen.
Juist door de verdachte niet aan te houden, wordt
hem kortom het recht op rechtsbijstand voorafgaand het
politieverhoor onthouden, en wordt hem de aan de schending van die regel verbonden bescherming, bestaande in
uitsluiting voor het bewijs van de afgelegde verklaringen,
ontnomen.
3. Zie voor het gebruik van geoorloofde en
rechtsbijstandverleners in de eerste fase van
9. Illustratief is de allereerste volzin van de
een aangehouden verdachte geformuleerde
ongeoorloofde pressie door politieambtena-
het opsporingsonderzoek, en daarom sub-
Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor:
regel zonder meer ook geldt als het gaat
ren tijdens het verhoor van de verdachte
jectief – dat de vrees om van de vrijheid
‘In deze aanwijzing worden in de eerste
om een niet-aangehouden verdachte.
recent L. Stevens & W.J. Verhoeven, ‘Wat is
beroofd te worden, bij de meeste burgers
plaats regels gegeven voor de verwezenlij-
Die opvatting is onjuist.’
er mis met een goed gesprek? Een explora-
groter is dan de vrees om nog niet vrij te
king van het recht van de aangehouden
11. Wij wijzen er nog maar even op dat art.
tief onderzoek naar pressie tijdens de politi-
komen als men al aangehouden is.
verdachte om voorafgaand aan het verhoor
50 Sv (‘De raadsman heeft vrijen toegang
ële verdachtenverhoren en risico’s op valse
6. EHRM 18 februari 2010, nr. 39660/02.
door de politie een raadsman te raadplegen.
tot den verdachte die rechtens van zijn
bekentenissen’, DD 2011/9, p. 114 e.v.
7. T.A.H.M. van de Laar & R.L. de Graaff,
(curs. aut.)’
vrijheid is beroofd…’) op deze situatie niet
4. Vgl. Stevens & Verhoeven, a.w., p. 122 en
‘Salduz en Miranda. Wijst het U.S. Supreme
10. HR 9 november 2010, LJN BN7727 en
van toepassing is, nu een niet-aangehou-
123: de verhoortechniek ‘het benadrukken
Court de weg?’, DD 2010/71, p. 1141 e.v.,
RvdW 2010/1360: ‘Het middel berust op
den verdachte immers niet (al dan niet
van de consequenties van niet verklaren’.
met name p. 1153 en 1154.
de opvatting dat uit de rechtspraak van het
rechtens) van zijn vrijheid is beroofd…
5. Ten slotte menen wij – maar dat oordeel
8. OM-aanwijzing 2010A007, Stcrt. 2010,
Europese Hof voor de Rechten van de Mens
is slechts gebaseerd op onze ervaring als
4003, inwerkingtreding 1 april 2010.
voortvloeit dat de hiervoor ten aanzien van
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 – AFL. 23
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 T– AFL. 23
1499
Praktijk
Geen toegang tot gefinancierde rechts­­
bijstand voor niet-aangehouden verdachte
Maar komaan, niet te somber. Laten we uitgaan van welwillende Officieren van Justitie en correct optredende
opsporingsambtenaren. Laten we ervan uitgaan dat de
niet-aangehouden ‘zich verwerende burger’ voorafgaand
aan zijn eerste verhoor alle gelegenheid krijgt zich met
een advocaat te verstaan. Dan wordt de vraag: met welke
advocaat?
De ‘zich verwerende burger’ is zéér
veel beter af, als hij gewoon wordt
aangehouden
Oorspronkelijk werd slechts aan in verzekering
gestelde verdachten een piketadvocaat beschikbaar
gesteld. De (herziene) piketregeling is gebaseerd op de
door de EHRM en Hoge Raad voorgeschreven rechtsbijstand in de eerste fase na de aanhouding. De piketcentrale meldt verzoeken van aangehouden verdachten om Salduz-bijstand uit aan de piketadvocaat van dienst. Nu
niet-­aangehouden verdachten geen beroep op Salduz-bijstand toekomt, wordt voor de niet-aangehouden ‘zich verwerende burger’ geen piketadvocaat opgeroepen. De burger zal zelf op zoek moeten gaan naar een advocaat, en
zal die advocaat ook zelf moeten betalen. Want ook voor
een toevoeging op verzoek is het nog te vroeg.
Dus, in het beste geval, brengt de aanwijzing de
onvermogende ‘zich verwerende burger’ in de positie, dat
hij wellicht bij de gratie van de opsporingsautoriteiten
nog de gelegenheid krijgt om een advocaat te raadplegen,
maar dat hij zo’n advocaat vervolgens niet heeft, omdat
hij die niet kan betalen.
1500
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 – AFL. 23
Conclusie
Kort en goed: het niet-aanhouden van een verdachte van
een mogelijk zeer ernstig feit (zwaar lichamelijk letsel of
zelfs een levensdelict) vertroebelt zijn positie, stelt hem
daardoor versterkt bloot aan pressie van verhorende
­ambtenaren en ontneemt hem essentiële rechten en
waarborgen. Juist door hem niet aan te houden, ontneemt
men de ‘zich verwerende burger’ het recht op rechts­
bijstand, de waarborg dat zonder rechtsbijstand afgelegde
verklaringen niet voor het bewijs mogen worden gebruikt
en de toegang tot de gefinancierde rechtsbijstand in de
eerste fase van het strafproces.
De aanwijzing zoals die nu van kracht is geworden,
kan op die gronden alleen maar worden gekwalificeerd als
goed bedoeld gepruts met zeer kwalijke onbedoelde
neveneffecten. Het verlenen van de status van getuige aan
de ‘zich verwerende burger’12 verdient die kwalificatie nog
veel meer. Dat krijg je ervan, als je politiek hobbyisme
onvoldoende doordacht in wetgeving of richtlijnen om
gaat zetten.
Wil men vasthouden aan een uitzonderingspositie
voor de verdachte die beweert in zelfverdediging te
­hebben gehandeld, dan dient de aanwijzing uitdrukkelijk
te bepalen dat de niet-aangehouden verdachte slechts
mag worden gehoord nadat hij heeft kunnen consulteren
met een raadsman, dat de verdachte géén afstand kan
doen van dat recht, dat verklaringen die zijn afgelegd
vóórdat de verdachte een raadsman heeft geconsulteerd
niet aan het bewijs mogen meewerken, en dient de piketregeling te worden uitgebreid tot dit soort niet-aangehouden verdachten. Tot het moment dat de Aanwijzing handelwijze bij beroep op noodweer in deze zin is aangepast,
is de ‘zich verwerende burger’ zéér veel beter af, als hij
gewoon wordt aangehouden.
12. Vgl. Ten Voorde, a.w.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 T– AFL. 23
Rechtspraak
Aanbevolen citeerwijze:
autoriteiten verschillende pogingen tot ont-
dit geval is nu met de 1962 Protection of the
NJB 2011, … (nummer uitspraak)
eigening van het stuk grond gedaan. Bij de
Cultural Heritage Act en later de 2003 Protec-
eerste twee pogingen bleef het resultaat uit.
tion and Conservation of Monuments Act, is
In het laatste geval ontbrak het de lokale bur-
voorzien in deze wettelijke grondslag. Ook is
Europees Hof voor de ­
Rechten van de Mens
1501
gemeester aan voldoende financiële midde-
voldaan aan het vereiste van een legitiem
Hoge Raad (civiele kamer)
1502
len ter compensatie voor een eventuele ont-
doel: het dient ter bescherming van het cul-
Hoge Raad (strafkamer)
1510
eigening. In de tussentijd (in 1995 en
turele erfgoed van Polen.
Centrale Raad van Beroep
1516
nogmaals in 2002) is door het echtpaar
Vervolgens toetst het Hof of er sprake is van
Potomska en Potomski zelf tevergeefs een
een fair balance tussen het gemeenschappe-
verzoek voor een alternatief stuk grond
lijk belang en de bescherming van de funda-
gedaan.
mentele rechten van het individu, in dit
In 2003 is door de Poolse autoriteiten twee
geval het recht van het echtpaar Potomska
keer een alternatief stuk grond aangeboden:
en Potomski om ongestoord van hun eigen-
Europees Hof voor de
­Rechten van de Mens
dit werd echter geweigerd door het echtpaar
domsrecht te kunnen genieten. Het Hof
Potomska en Potomski. Volgens Potomska en
bestrijdt het standpunt van de Staat dat
Deze rubriek wordt verzorgd door onderzoe-
Potomski was het eerste stuk alternatief aan-
Potomska en Potomski op de hoogte waren
kers van de Instituten voor Publiekrecht en
geboden grond – bestaande uit velden en
van het feit dat op het stuk grond dat zij
Strafrecht van de Universiteit Leiden als­mede
moerassen – niet in overeenstemming met
kochten voorheen een Joodse begraafplaats
door M. Kuijer (Min. van Justitie; VU) en J.H.
de waarde van hun eigendom (het gekochte
gevestigd was. In 1970 is met een formeel
Gerards (RUN). Alle uitspraken van het EHRM
stuk grond).
besluit van de Poolse autoriteiten de Joodse
staan op www.echr.coe.int; een selectie ver-
In oktober 2005 werd het voor het echtpaar
begraafplaats gesloten, en op 10 november
schijnt uiteindelijk in Reports of Judgments
Potomska en Potomski duidelijk dat de Pool-
1974 is het stuk grond gekwalificeerd als
and Decisions. De uitspraken van kamers van
se autoriteiten niet in staat zouden zijn om
landbouwgrond (‘farming land’). Daarnaast
het EHRM worden drie maanden na de uit-
een subsidie te verlenen voor het (terug)
was de Staat op de hoogte van de (bouw)
spraakdatum definitief, tenzij er intern appel
kopen van hun land. Na meer dan 15 jaar
plannen van Potomska en Potomski.
wordt ingesteld bij de Grote Kamer van het
zaten Potomska en Potomski dan ook nog
Het Hof overweegt verder dat de kern van
Hof.
steeds met een onbruikbaar stuk grond, en
deze zaak ziet op de juridische gevolgen van
was een oplossing nog steeds niet in zicht.
de plaatsing van het stuk grond op de histo-
College van Beroep voor
het Bedrijfsleven
1518
1175
rische monumentenlijst in 1987. Het merkt
Procedure in Straatsburg
daarbij op dat het gehele stuk grond is aan-
Op 22 augustus 2005 diende het echtpaar
gemerkt als historisch monument en dat er
Potomska en Potomski een klacht in bij het
dus geen mogelijkheid meer bestond voor
EHRM. Onder artikel 1 Eerste Protocol EVRM
Potomska en Potomski om hun voorgeno-
Art. 1 Eerste Protocol EVRM. Aanmerking
stelden zij dat zij – als gevolg van het in 1987
men (bouw)plannen te realiseren.
grond als historisch monument. Regulering
opnemen van het stuk grond in het register
Het Hof overweegt voorts dat artikel 1, eerste
eigendom. Achterwege blijven van onteige-
van historische monumenten – zijn weer-
lid Eerste Protocol EVRM niet alleen een ont-
ning en compensatie. Geen fair balance.
houden van het recht op het genot van hun
houdingsverplichting voor de Staten mee-
eigendom. Voorts klaagden Potomska en
brengt, maar leest hierin ook een positieve
Potomski dat de autoriteiten er niet in zijn
verplichting voor de Staten. Dit heeft tot
geslaagd om het land te onteigenen en daar
gevolg dat op de Staat de plicht rust om te
compensatie voor te bieden of eventueel een
voorzien in effectieve procedurele mogelijk-
alternatief stuk grond te bieden.
heden waarmee eigendomsgeschillen kun-
29 maart 2011, appl.nr. 33949/05
(EVRM art. 1 Eerste Protocol)
Potomska en Potomski vs. Polen.
Feiten
nen worden opgelost – overeenkomstig de
Klagers in deze zaak zijn de in Darlowo
Uitspraak van het Hof
procedurele en materiële waarborgen in de
(Polen) geboren Zigmunt Potomski (1937) en
(Vierde Kamer: Bratza (president), Garlicki,
Conventie. Deze plicht geldt in het bijzonder
zijn vrouw Zofia Potomska (1939).
Mijović, Hirvelä, Bianku, Kalaydjieva, Vučinić)
in de relatie overheid-burger.
Het Hof oordeelt dat het Potomska en
In november 1974 koopt het echtpaar
Potomska en Potomski in Rusko een stuk
Op 29 maart 2011 doet het Hof uitspraak in
Potomski ontbreekt aan een procedureel
grond van de Staat. Zij willen op dit stuk
de zaak Potomska en Potomski. Het gaat in
middel om de onteigening voor een juridisch
grond een huis bouwen en daarnaast een
deze zaak om de vraag of de regulering,
instituut in rechte af te dwingen en de auto-
klein bedrijfje starten.
inhoudende het tot monument verklaren
riteiten te verzoeken hun land te kopen. Het
In mei 1987 heeft de regionale inspecteur
van de voormalige Joodse begraafplaats, een
Hof laat dit gebrek bij de proportionaliteits-
van de organisatie van Historische Monu-
gerechtvaardigde inbreuk op het eigendoms-
toets zwaar meewegen. De Poolse autoritei-
menten besloten om het stuk grond, nu dit
recht vormt zoals neergelegd in artikel 1 Eer-
ten hebben verder nagelaten de waarde van
een voormalige Joodse begraafplaats is, als
ste Protocol EVRM. Het Hof merkt hierbij op
de alternatief aangeboden stukken grond te
monument aan te wijzen en toe te voegen
dat bij een regulering van het eigendom aan
geven. Dit heeft tot gevolg dat een objectief
aan de lijst met historische monumenten.
Staten doorgaans een ruime beoordelings-
oordeel door het echtpaar Potomska en
Dit had tot gevolg dat Potomska en Potomski
ruimte (‘wide margin of discretion’) toekomt,
Potomski niet kon worden gegeven: of hun
niet op de grond mochten bouwen, tenzij
in het bijzonder als het gaat om milieu- en
belangen voldoende zijn beschermd is niet
daarvoor toestemming werd verleend door
cultureel erfgoed.
goed meetbaar. Het Hof overweegt dat een
de Poolse autoriteiten.
In de eerste plaats toetst het Hof of de
procedureel mechanisme – teneinde te kun-
In 1992, 2002 en 2003 zijn door de Poolse
inbreuk is voorzien bij wet, en oordeelt dat
nen oordelen over de geschiktheid van een
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 – AFL. 23
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 T– AFL. 23
1501
Rechtspraak
alternatief stuk grond – ontbreekt. Nationale
(SvNA art. 178-182)
criteria beschikt om de kwestie van de schadevergoeding zelfstandig te regelen. Het oor-
wetgeving op grond waarvan een plicht geldt
de alternatief aangeboden grond(en) te aan-
X (de gelaedeerde), adv. mr. P. Garretsen,
deel van het hof dat voor de toepasselijkheid
vaarden is eveneens afwezig. De weigering
tegen de Nederlandse Antillen, adv. mr. J.W.H.
van art. 182 SvNA niet van belang is dat een
door Potomska en Potomski van de alterna-
van Wijk.
strafvervolging tegen de verdachte is ingesteld of dat de strafzaak door een uitspraak
tief aangeboden gronden kan hen derhalve
niet worden verweten. Het verweer van de
Feiten en procesverloop
van de strafrechter is geëindigd, is juist: voor
Staat dat Potomska en Potomski niet alle
Op 27 februari 2001 is X op Curaçao bescho-
de toepasselijkheid van art. 182 SvNA is ver-
nationale rechtsmiddelen zouden hebben
ten door een of meer politieambtenaren en/
eist dat het gaat om de toepassing van een
uitgeput houdt naar het oordeel van het Hof
of leden van het Vrijwilligers Korps Curaçao
strafvorderlijk dwangmiddel, ook al wordt
geen stand. De duur van de onzekerheid tot
(VKC). Hierdoor heeft hij letsel opgelopen.
geen strafvervolging ingesteld, terwijl de
slot waarin het echtpaar geruime tijd – sinds
In dit geding heeft X schadevergoeding
beëindiging van de zaak slechts van belang is
1987 – in verkeert, neemt het Hof ook mee
gevorderd. Het gerecht in eerste aanleg heeft
voor de termijn waarbinnen het verzoek
in de belangenafweging. In de onderhavige
de vordering afgewezen op grond van zijn
moet worden ingediend (art. 179 lid 1 SvNA).
zaak is sprake van een onevenredige, zware
oordeel dat het Land niet onrechtmatig had
Uit het voorgaande volgt dat het beroep
last voor het echtpaar Potomska en Potomski
gehandeld. Het hof heeft bij tussenvonnis
moet worden verworpen. Opmerking ver-
en derhalve komt het Hof tot een schending
partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te
dient dat in dit geding uitsluitend de vraag
van artikel 1 Eerste Protocol EVRM.
laten over de vraag of de juiste rechter was
aan de orde is of de omstandigheid dat een
geadieerd. Bij eindvonnis heeft het hof X
exclusieve rechtsgang bij de strafrechter
niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering.
openstaat of heeft opengestaan aan de ont-
Slotsom
vankelijkheid van de vordering tot schadever-
Het Hof oordeelt unaniem dat er sprake is
van een schending van artikel 1 Eerste Proto-
Hoge Raad
goeding bij de burgerlijke rechter in de weg
col EVRM. Ten aanzien van artikel 41 EVRM
Het hof heeft geoordeeld dat de politieamb-
staat. In dit geding is niet de vraag aan de
(billijke genoegdoening) onthoudt het Hof
tenaren en de VKC-ers, die ervan uitgingen
orde wanneer, in het geval een (gewezen) ver-
zich vooralsnog van een oordeel. Het is aan
en konden uitgaan dat X strafbare feiten –
dachte niet op de hoogte is van het beëindi-
de partijen om binnen zes maanden nadere
het negeren van een stopteken en het inrij-
gen van de strafzaak of van de beslissing dat
stukken bij het Hof in te dienen, dan wel het
den op een of meer personen – had gepleegd
tegen hem geen of geen verdere vervolging
Hof op de hoogte te stellen van een eventu-
(en die hem dus als verdachte van die straf-
zal worden ingesteld, de in art. 179 SvNA
eel bereikte overeenkomst.
bare feiten hadden aangemerkt), beoogden
bedoelde termijn voor het indienen van een
op X een strafvorderlijk dwangmiddel toe te
verzoek om schadevergoeding bij de straf-
passen, te weten hem staande houden of
rechter een aanvang neemt.
Hoge Raad (civiele kamer)
aanhouden, maar dat het niet tot staande-
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. G.C.C.
houding of aanhouding is gekomen. Dat oor-
sie van de A-G.
Lewin, raadsheer in het gerechtshof Amster-
deel kan, verweven als het is met waarderin-
De A-G geeft onder 2.1-2.8 inleidende
dam. De uitspraken zijn integraal in te zien
gen van feitelijke aard, in cassatie niet op
beschouwingen over de Nederlands-Antilli-
op www.rechtspraak.nl.
juistheid worden onderzocht. Het is niet
aanse regeling voor de vergoeding van scha-
onbegrijpelijk. In aanmerking nemende dat
de ten gevolge van de toepassing van straf-
de politieambtenaren en de VKC-ers het
vorderlijke dwangmiddelen. Deze regeling
voornemen hadden X staande te houden of
wijkt af van die van Nederland.
1176
aan te houden, heeft het hof geoordeeld dat
27 mei 2011, nr. 09/02426
het gestelde op X toegepaste geweld in zoda-
(Mrs. A.J.A. van Dorst, W.A.M. van Schendel,
nig verband staat met de toepassing van een
H.A.G. Splinter-Van Kan, W.F. Groos en
strafvorderlijk dwangmiddel dat de vordering
C.H.W.M. Sterk; A-G mr. F.F. Langemeijer)
van X ingevolge art. 182 SvNA is uitgesloten.
27 mei 2011, nr. 09/03464
LJN BP5622
Dat oordeel geeft niet blijk van miskenning
(Mrs. D.H. Beukenhorst, E.J. Numann,
van de betekenis van het begrip ‘toepassing
F.B. Bakels, W.D.H. Asser en C.E. Drion;
Curaçao. Exclusieve rechtsgang strafrechter.
van een strafvorderlijk dwangmiddel’ als
A-G mr. L. Strikwerda)
X is beschoten door politieambtenaren en
bedoeld in de art. 178-182 SvNA. Schade die
LJN BP8689
heeft daardoor letsel opgelopen. Het hof
door een verdachte is geleden als gevolg van
oordeelt dat X niet-ontvankelijk is in zijn
handelingen die zijn gepleegd met het oog
EEX-Verordening. Forumkeuzebeding. Vorm-
vordering tot schadevergoeding, omdat een
op of in verband met de toepassing van een
voorschriften. Een Nederlandse rumdistri-
exclusieve rechtsgang bij de strafrechter
strafvorderlijk dwangmiddel, ook al is de uit-
buteur verwijst op zijn facturen aan een
openstaat of heeft opengestaan.
voering van het dwangmiddel niet voltooid,
Duitse afnemer stelselmatig naar zijn alge-
HR: In aanmerking nemende dat de politie-
vallen onder de reikwijdte van deze regeling.
mene voorwaarden, maar deelt de algeme-
ambtenaren het voornemen hadden X
Blijkens de wetsgeschiedenis strookt deze
ne voorwaarden niet daadwerkelijk aan de
staande te houden of aan te houden, heeft
uitleg met het door de wetgever beoogde rui-
afnemer mede. De algemene voorwaarden
het hof geoordeeld dat het gestelde geweld
me toepassingsbereik van deze bepalingen
bevatten een forumkeuzebeding.
in zodanig verband staat met de toepassing
op gevallen van rechtmatig en onrechtmatig
HR: 1. Het oordeel van het hof dat niet is
van een strafvorderlijk dwangmiddel dat de
strafvorderlijk optreden en sluit het aan bij
voldaan aan het vormvoorschrift van art.
vordering van X ingevolge art. 182 SvNA is
de strekking van deze bepalingen vorderin-
23 lid 1 onderdeel b, wordt tevergeefs
uitgesloten. Dat oordeel geeft niet blijk van
gen van burgerlijk recht uit te sluiten omdat
bestreden. 2. Het oordeel van het hof dat de
miskenning van art. 178-182 SvNA.
de strafvordering over eigen en legitieme
gebruiker van de algemene voorwaarden
1502
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 – AFL. 23
1177
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 T– AFL. 23
Rechtspraak
niet heeft voldaan aan zijn stelplicht met
Hoge Raad
algemene voorwaarden aan A heeft medege-
betrekking tot het vormvoorschrift van art.
Onderdeel 1 bestrijdt het oordeel van het hof
deeld, ontoereikend is om aan te nemen dat
23 lid 1 onderdeel c, geeft blijk van een
dat niet is voldaan aan het vormvoorschrift
A het daarin opgenomen forumkeuzebeding
onjuiste rechtsopvatting.
van art. 23 lid 1, onder b, maar tevergeefs.
kende of heeft kunnen kennen, heeft het hof
Anders dan waarvan het onderdeel uitgaat,
niet blijk gegeven van miskenning van het-
(EEX-Verordening art. 23 lid 1 onderdeel b
heeft het hof geen beslissende betekenis toe-
geen hiervoor is overwogen. Het oordeel is
en c)
gekend aan het feit dat Demerara haar alge-
ook niet ontoereikend gemotiveerd, nu vast-
mene voorwaarden nimmer aan A heeft
staat dat geen daadwerkelijke mededeling
Demerara (de gebruiker van algemene voor-
medegedeeld. Het heeft zulks wel in samen-
van de algemene voorwaarden heeft plaats-
waarden), adv. mr. B.T.M. van der Wiel, tegen
hang met de overige omstandigheden van
gevonden, dat deze voorwaarden ook niet op
A (de wederpartij), adv. mr. L. Kelkensberg en
het geval van belang geacht, maar daarmee
de achterzijde van de aan A gezonden factu-
mr. I.E. Reimert.
heeft het hof geen blijk gegeven van een
ren zijn vermeld en op de facturen evenmin
onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot
is vermeld dat een forumkeuzebeding deel
Feiten en procesverloop
de ingevolge art. 23 lid 1, onder b, geldende
uitmaakt van deze algemene voorwaarden.
Demerara, gevestigd te Zaandam, is distribu-
formele vereisten voor de geldigheid van een
Onderdeel 2 keert zich tegen het oordeel van
teur van rum. A, gevestigd in Duitsland,
forumkeuzebeding. Tegen de achtergrond
het hof dat ook aan het vormvereiste van art.
plaatst regelmatig orders bij haar.
van het streven naar versoepeling van het
23 lid 1, onder c, EEX-verordening niet is vol-
Art. 16.1 van de algemene voorwaarden van
voorheen geldende vormvoorschrift, maar
daan. Uit HvJEG 20 februari 1997, C-106/95,
Demerara luidt: ‘In afwijking van de wettelij-
met behoud van de waarborg dat tussen par-
Jurispr. 1997, p. I-911, LJN AD2692, NJ
ke regels voor de bevoegdheid van de rechter
tijen daadwerkelijk wilsovereenstemming
1998/565 (MSG/Gravières Rhénanes), moet
zal elk geschil tussen koper en verkoper,
bestaat over de forumkeuze, moet worden
worden afgeleid dat indien een forumkeuze-
inge­val de rechtbank bevoegd is, worden
aangenomen dat onder ‘een vorm die wordt
beding voldoet aan het vormvoorschrift van
beslecht door de rechtbank Haarlem. Verko-
toegelaten door de handelwijzen die tussen
art. 23 lid 1, onder c, en niet is geprotesteerd
per blijft echter bevoegd de koper te dagvaar-
partijen gebruikelijk zijn geworden’ is te
tegen de forumkeuze, wilsovereenstemming
den voor de volgens de wet of het toepasselij-
begrijpen het geval dat, indien partijen regel-
tussen partijen met betrekking tot de forum-
ke internationale verdrag bevoegde rechter.’
matig zaken met elkaar doen (waardoor spra-
keuze wordt vermoed te bestaan, behoudens
Onderaan iedere factuur van Demerara staat
ke is van een lopende handelsbetrekking) en
tegenbewijs. Daartoe is vereist dat de gehan-
vermeld: ‘Prijsopgaven en leveringen volgens
zij hun relatie steeds hebben geregeld op
teerde vorm overeenstemt met een gewoonte
de verkoop- en leveringsvoorwaarden gede-
grond van algemene voorwaarden van de ene
waarvan partijen op de hoogte zijn of had-
poneerd bij de KvK te Amsterdam onder nr.
partij waarin een forumkeuzebeding is opge-
den behoren te zijn en die in de internatio-
(...).’ In dit geding heeft Demerara voor de
nomen welke voorwaarden deze aan de ande-
nale handel algemeen bekend is en door par-
rechtbank Haarlem betaling gevorderd van
re partij heeft medegedeeld, deze laatste par-
tijen bij dergelijke overeenkomsten in de
onbetaald gebleven facturen, met rente en
tij daardoor is gebonden, ook al heeft zij op
betrokken handelsbranche doorgaans in acht
kosten. De rechtbank heeft zich onbevoegd
die mededeling niet uitdrukkelijk gereageerd.
wordt genomen.
verklaard. Het hof heeft het vonnis bekrach-
Daarmee strookt dat het stilzwijgen van die
Het oordeel van het hof dat erop neerkomt
tigd. Artikel 23 lid 1 EEX-Verordening luidt:
partij haar slechts als instemming met de
dat Demerara niet heeft voldaan aan haar
‘Wanneer de partijen van wie er ten minste
forumkeuze kan worden toegerekend, wan-
stelplicht met betrekking tot het in het eer-
één woonplaats heeft op het grondgebied
neer haar de door de andere partij gehan­
ste lid onder c bedoelde vormvereiste geeft
van een lidstaat, een gerecht of de gerechten
teerde algemene voorwaarden waarin het
blijk van miskenning van het hiervoor over-
van een lidstaat hebben aangewezen voor de
forumkeuzebeding is opgenomen, zijn mede-
wogene. Demerara heeft gesteld en ten bewij-
kennisneming van geschillen die naar aanlei-
gedeeld, en wel op een zodanige wijze dat
ze aangeboden dat het in de betrokken han-
ding van een bepaalde rechtsbetrekking zijn
deze het forumkeuzebeding kende of heeft
delsbranche (de internationale rumhandel)
ontstaan of zullen ontstaan, is dit gerecht of
kunnen kennen. De vraag of aan deze eis is
gebruikelijk is dat algemene voorwaarden
zijn de gerechten van die lidstaat bevoegd.
voldaan, kan slechts worden beantwoord aan
worden gehanteerd waarin een forumkeuze
Deze bevoegdheid is exclusief, tenzij de par-
de hand van alle omstandigheden van het
is opgenomen en dat het in de betrokken
tijen anders zijn overeengekomen. Deze over-
geval. Het ligt op de weg van de partij die
branche gewoon is dat de algemene voor-
eenkomst tot aanwijzing van een bevoegd
zich op het forumkeuzebeding beroept, te
waarden van toepassing worden verklaard op
gerecht wordt gesloten:
stellen en zo nodig te bewijzen dat de mede-
de wijze waarop Demerara dat heeft gedaan,
a) hetzij bij een schriftelijke overeenkomst of
deling op een zodanige wijze heeft plaatsge-
te weten alleen door middel van verwijzing
bij een schriftelijk bevestigde mondelinge
vonden dat de wederpartij het forumkeuze-
daarnaar op facturen. Daarmee heeft Deme-
overeenkomst;
beding kende of heeft kunnen kennen.
rara in beginsel voldoende gesteld om,
b) hetzij in een vorm die wordt toegelaten
Het hof heeft aan zijn oordeel dat aan het
indien van een en ander het bewijs is gele-
door de handelwijzen die tussen de partijen
vormvoorschrift van art. 23 lid 1, onder b,
verd (en tegen de forumkeuze niet is gepro-
gebruikelijk zijn geworden;
niet is voldaan ten grondslag gelegd dat
testeerd), de in het hiervoor vermelde arrest
c) hetzij, in de internationale handel, in een
daartoe niet voldoende is dat Demerara op
bedoelde conclusie te dragen dat wilsover-
vorm die overeenstemt met een gewoonte
haar facturen stelselmatig naar haar algeme-
eenstemming tussen partijen met betrek-
waarvan de partijen op de hoogte zijn of had-
ne voorwaarden verwijst, en het heeft daarbij
king tot de forumkeuze wordt vermoed te
den behoren te zijn en die in de internatio-
mede betrokken dat vaststaat dat Demerara
bestaan, behoudens tegenbewijs. Het hof
nale handel algemeen bekend is en door par-
de algemene voorwaarden nimmer daadwer-
heeft dit miskend door naar de kern geno-
tijen bij dergelijke overeenkomsten in de
kelijk aan A heeft medegedeeld. Met dit oor-
men te eisen dat Demerara ook stelde dat tot
betrokken handelsbranche doorgaans in acht
deel, waarin ligt besloten dat in het onderha-
de in de internationale rumhandel bestaande
wordt genomen.’
vige geval de wijze waarop Demerara haar
en algemeen bekende gewoonte behoort dat
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 – AFL. 23
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 T– AFL. 23
1503
Rechtspraak
betrokken partijen – niet alleen voor het van
dende dat met Hemubo als enige zal worden
komst afwijkende bedoeling kunnen hebben
toepassing verklaren van algemene voor-
onderhandeld over de voorwaarden van een
gehad, doch het hof heeft in de daartoe door
waarden door verwijzing daarnaar op factu-
door de VVE te verstrekken opdracht tot het
Hemubo aangevoerde omstandigheden,
ren maar – ook voor de aanwijzing van een
uitvoeren van renovatiewerkzaamheden.
waaronder het bestaan van een bouwteam,
bevoegde rechter volstaan met een verwij-
­Partijen zijn overeengekomen te streven naar
niet voldoende grond gezien om die bedoe-
zing op de factuur naar de algemene voor-
het tot stand komen van een overeenkomst
ling aan te nemen. Deze oordelen zijn niet
waarden zonder dat deze voorwaarden daad-
van opdracht. Voor het geval dat de onder-
onbegrijpelijk en kunnen, verweven als zij
werkelijk aan de wederpartij worden
handelingen niet slagen, bepaalt art. 5 van de
zijn met waarderingen van feitelijke aard, in
meegedeeld. Onderdeel 2 slaagt derhalve.
Afstandsovereenkomst dat de aanbesteder
cassatie niet op juistheid worden onderzocht.
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
‘het bedrag wegens vergoeding van door de
In het oordeel van het hof ligt voorts beslo-
komstig de conclusie van de A-G.
aannemer gemaakte kosten aan deze zal
ten dat bij de door het hof gegeven uitleg
De A-G geeft onder 16-20 een vooropstelling
betalen, indien partijen zulks zijn overeenge-
van de overeenkomst – inhoudende dat voor
over de in art. 23 lid 1 EEX-Verordening neer-
komen’. In november 2001 heeft de ledenver-
een verplichting tot kostenvergoeding een
gelegde vormvoorschriften voor forumkeuze-
gadering van de VVE de offerte van Hemubo
nadere overeenkomst is vereist – onvoldoen-
bedingen, met verwijzing naar rechtspraak en
niet aanvaard en geen toestemming aan het
de is gesteld om te kunnen aannemen dat
literatuur. Een nadere uitwerking volgt onder
bestuur van de VVE gegeven om de onder-
die verplichting in dit geval op grond van de
24-26 en 34.
handelingen voort te zetten. De VVE heeft de
redelijkheid en billijkheid bestaat zonder
Afstandsovereenkomst bij brief van 5 sep-
nadere overeenkomst.
tember 2003 opgezegd en aan Hemubo geen
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
vergoeding van haar kosten aangeboden.
sie van de A-G.
In dit geding heeft Hemubo schadevergoe-
De A-G bespreekt onder 2.4.1-2.4.5 en 2.26-
27 mei 2011, nr. 09/03784
ding gevorderd, primair wegens winstderving
2.28 de kenmerken en de kosten van een
(Mrs. J.B. Fleers, A.M.J. van Buchem-Spapens,
en subsidiair wegens tevergeefs gemaakte
bouwteam.
A. Hammerstein, W.A.M. van Schendel en
kosten. De rechtbank heeft de vordering
C.A. Streefkerk; A-G mr. M.H. Wissink)
gedeeltelijk toegewezen. Het hof heeft de vor-
LJN BP8707
dering afgewezen.
1179
Tussen partijen is een overeenkomst geslo-
Hoge Raad
27 mei 2011, nr. 10/00171
ten, inhoudende dat zal worden onderhan-
Volgens het hof heeft ‘Hemubo onvoldoende
(Mrs. J.B. Fleers, E.J. Numann, J.C. van Oven,
deld over de voorwaarden van een te ver-
concrete feiten gesteld waaruit valt af te lei-
C.A. Streefkerk en C.E. Drion;
strekken opdracht tot het uitvoeren van
den dat en waarom nadere onderhandelin-
A-G mr. J.L.R.A. Huydecoper)
renovatiewerkzaamheden. De overeen-
gen tussen partijen ook na 5 september 2003
LJN BP6997
komst bepaalt dat indien de onderhande-
nog zinvol en kansrijk konden worden
lingen niet slagen, de kosten zullen worden
geacht’. Dit aan het hof als feitenrechter
Ontbinding. Op 4 februari 2007 is een
vergoed ‘indien partijen zulks zijn overeen-
voorbehouden oordeel kan in cassatie niet
gehuurde bedrijfsruimte door brand ver-
gekomen’. De beoogd opdrachtgever zegt de
op juistheid worden onderzocht. Onbegrijpe-
woest. Contractueel is bepaald dat in een
overeenkomst op.
lijk is het niet. Het hof heeft aan dat oordeel
dergelijk geval de huurder kan kiezen voor
HR: 1. Afgebroken onderhandelingen. Het
de conclusie verbonden dat van een onrecht-
voortzetting van de huurovereenkomst en
oordeel dat van een onrechtmatig afbreken
matig afbreken van de onderhandelingen
dat de verhuurder dan het gehuurde zonder
van de onderhandelingen geen sprake was,
geen sprake was. Dit oordeel getuigt niet van
vertraging moet herstellen. Op 27 septem-
getuigt niet van een onjuiste rechtsopvat-
een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin
ber 2007 brengt de huurder een ontbin-
ting en is niet onbegrijpelijk. 2. Uitleg over-
onbegrijpelijk. Onderdeel II keert zich tegen
dingsverklaring uit. Het hof acht de ont­
eenkomst. Het hof heeft geoordeeld dat
het oordeel van het hof dat, bij gebreke van
binding rechtsgeldig omdat de verhuurder
voor een verplichting tot kostenvergoeding
een daarop betrekking hebbende (nadere)
is tekortgekomen in zijn verplichting tot
een nadere overeenkomst is vereist. Het hof
overeenkomst als bedoeld in art. 5 van de
herstel zonder vertraging.
heeft met dit oordeel niet miskend dat par-
Afstandsovereenkomst, Hemubo geen aan-
HR: 1. Buitengerechtelijke ontbindingsver-
tijen een van de tekst van de overeenkomst
spraak kan maken op vergoeding van kosten.
klaring. In zijn algemeenheid kan niet de
afwijkende bedoeling kunnen hebben
Het oordeel van het hof houdt in dat partijen
eis gesteld worden dat een buitengerechte-
gehad en evenmin dat een verplichting tot
geen ruimte hebben gelaten voor de moge-
lijke ontbindingsverklaring de gronden
kostenvergoeding kan bestaan op grond
lijkheid dat Hemubo op een andere grond
voor de ontbinding dient te vermelden.
van de redelijkheid en billijkheid.
dan een daartoe tussen partijen gesloten
De schuldeiser die in zijn ontbindings­
overeenkomst, recht kan doen gelden op ver-
verklaring wel ontbindingsgronden heeft
goeding van kosten. Dit volgt zonder meer
genoemd, mag in rechte ook andere gron-
uit de tekst van de voormelde contractuele
den aan de ontbinding ten grondslag leg-
Hemubo (de beoogde aannemer), adv. mr.
bepaling. Het hof heeft niet alleen gelet op
gen. 2. Verzuim. Het oordeel van het hof dat
J. van Duijvendijk-Brand, tegen de VVE
de tekst van de bepaling doch ook op de
op het moment van uitbrengen van de ont-
(de beoogde aanbesteder), adv. mr. B.T.M.
strekking ervan, zodat geen reden bestaat
bindingsverklaring nakoming van de ver-
van der Wiel.
aan te nemen dat het hof een onjuiste maat-
plichting tot herstel ‘zonder vertraging’
staf bij de uitleg hiervan heeft aangelegd
inmiddels blijvend onmogelijk was gewor-
Feiten en procesverloop
door alleen op de tekst acht te slaan. Ten slot-
den, getuigt niet van een onjuiste rechts­
Op 19 juni 2000 is tussen de VVE en Hemubo
te heeft het hof klaarblijkelijk niet miskend
opvatting en is niet onbegrijpelijk of ontoe-
een Afstandsovereenkomst gesloten, inhou-
dat partijen een van de tekst van de overeen-
reikend gemotiveerd.
1178
(BW art. 6:217 en 6:248)
1504
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 – AFL. 23
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 T– AFL. 23
Rechtspraak
Op het bovenstaande stuit onderdeel 1c af.
De A-G concludeert tot vernietiging en verwij-
De klachten van onderdeel 1d treffen even-
zing. Hij acht de onderdelen 1d en 2 gegrond
A (de verhuurder), adv. mrs. J. Brandt en
min doel. Het hof heeft het argument van A,
(onder resp. 25-26 en 31-35). Hij bespreekt
I.E. Reimert, tegen B (de huurder),
als zou B zelf de vertraging bij het herstel
onder 15-23 de vraag of een ontbindingsver-
adv. mr. R.L. Bakels.
hebben veroorzaakt, onder ogen gezien, doch
klaring de ontbindingsgronden moet bevat-
te licht bevonden. Het hof heeft geoordeeld
ten en onder 29-30 de vraag wanneer in het
Feiten en procesverloop
dat A, door eerst op 25 juli 2007 schriftelijk B
algemeen een ingebrekestelling is vereist.
In 2002 heeft A een bedrijfsruimte verhuurd
c.s. erop te wijzen dat het gehuurde ont-
(BW art. 6:265 lid 2 en art. 6:267 lid 1)
aan B. Art. 12 van de huurovereenkomst
ruimd diende te worden zodat na de bouw-
bepaalt: ‘In afwijking van art. 7A:1589 BW
vakvakantie met het herstel zou kunnen
geldt dat, indien het gehuurde door enig toe-
­worden aangevangen, onvoldoende voort­
val geheel of gedeeltelijk is vergaan, de huur-
varendheid bij het herstel heeft betracht.
27 mei 2011, nr. 10/00261
der het recht heeft om ofwel voortzetting
Dat vervolgens pas op 4 september 2007 de
(Mrs. D.H. Beukenhorst, E.J. Numann, J.C. van
ofwel beëindiging van de huurovereenkomst
laatste eigendommen van B uit het gehuurde
Oven, W.A.M. van Schendel en F.B. Bakels;
te verlangen. Verlangt de huurder voortzet-
zijn verwijderd, zoals A bij memorie van ant-
A-G mr. E.M. Wesseling-van Gent)
ting, dan is de verhuurder gehouden het
woord in het incidenteel appel (voor het
LJN BP8693
gehuurde volledig te (doen) herstellen.
eerst) heeft gesteld, kan daaraan in de visie
De herbouw dient zonder vertraging te
van het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk
Toegang tot de rechter. Na faillissement
geschieden.’
niet afdoen. Het hof is voorts niet voorbijge-
van een procespartij verleent de rechtbank
Op 4 februari 2007 is het gehuurde door
gaan aan de stellingen van A dat hij de her-
ontslag van instantie. De curator klaagt dat
brand verwoest. B heeft vanaf korte tijd
stelwensen van B heeft meegenomen en
hij niet is opgeroepen en verzoekt om her-
nadien zijn onderneming, een bloemenwin-
begin augustus 2007 heeft toegezegd dat B
stel van de beslissing en rolverwijzing voor
kel, voortgezet op een ander adres. Bij brief
half oktober 2007 weer over het gehuurde
voortprocederen. De rechtbank verklaart de
van 27 september 2007 heeft een juriste
kon beschikken, doch heeft ook deze stellin-
curator niet-ontvankelijk in het verzoek.
namens B aan A bericht dat B de huurover-
gen ongenoegzaam geoordeeld om aan het
Het hof verklaart de curator niet-ontvanke-
eenkomst buitengerechtelijk ontbond, nu A
tekortschieten van A af te doen. Daarbij heeft
lijk in zijn hoger beroep. HR: 1. Kennelijke
niet voldeed aan zijn verplichting het object
het hof kennelijk in aanmerking genomen
fout. Toepassingsbereik. Onder het toepas-
zonder gebreken ter beschikking te stellen.
dat B (bij de comparitie in eerste aanleg)
singsbereik van art. 31 Rv (verbetering van
In dit geding heeft A nakoming van de huur-
onbetwist heeft aangevoerd dat hij zijn her-
een kennelijke fout) valt niet het geval
overeenkomst gevorderd. B heeft in recon-
stelwensen reeds in februari 2007 heeft ken-
waarin wordt verzocht een met schending
ventie onder meer gevorderd dat zal worden
baar gemaakt. In dat licht is niet onbegrijpe-
van het beginsel van hoor en wederhoor
bepaald dat de huurovereenkomst is beëin-
lijk het oordeel van het hof dat A niet heeft
gegeven beslissing tot ontslag van instantie
digd. Het hof heeft onder meer verstaan dat
voldaan aan zijn verplichting tot herstel zon-
terug te nemen of te herzien. 2. Verlenging
de huurovereenkomst op 27 september 2007
der vertraging.
appeltermijn. Indien de appeltermijn tegen
rechtsgeldig is ontbonden, omdat A is tekort-
Onderdeel 2 klaagt dat de ontbinding niet
een beslissing tot ontslag van instantie is
gekomen in zijn verplichting tot herstel van
rechtsgeldig is, omdat er geen sprake was
verstreken op het moment dat de curator
het gehuurde zonder vertraging.
van verzuim aan de zijde van A. De klacht
daarvan kennis neemt of redelijkerwijs
faalt. Het hof heeft geoordeeld dat A pas op
heeft kunnen kennisnemen, wordt de
Hoge Raad
25 juli 2007 schriftelijk aan B heeft verzocht
appeltermijn met veertien dagen verlengd
Het volgende wordt vooropgesteld. De wet­
zijn eigendommen te verwijderen, pas ruim
ingaande op de dag na die waarop de cura-
gever heeft aan de buitengerechtelijke ont-
zes maanden na de brand feitelijk is begon-
tor van die beslissing kennis heeft geno-
bindingsverklaring geen verdere eisen willen
nen met de herstelwerkzaamheden en dat
men of redelijkerwijs heeft kunnen kennis-
verbinden dan de schriftelijkheidseis (Parl.
ten tijde van de ontbindingsverklaring het
nemen. Aangezien dit thans eerst duidelijk
Gesch. Boek 6, blz. 1015). Naar moet worden
gehuurde al ruim zeven maanden niet door
wordt, wordt de appeltermijn met veertien
aangenomen, ligt hieraan ten grondslag dat
B kon worden gebruikt, terwijl B, naar A wist,
dagen verlengd ingaande op de dag na die
de buitengerechtelijke ontbinding een een-
zijn zaak had voortgezet in een ander huur-
waarop dit arrest wordt uitgesproken.
voudig te hanteren instrument moet zijn.
pand.
Daarom kan in zijn algemeenheid niet de eis
Aldus heeft het hof kennelijk geoordeeld dat,
gesteld worden dat een dergelijke verklaring
op het moment van uitbrengen van de bui-
de gronden voor de ontbinding dient te ver-
tengerechtelijke ontbindingsverklaring, nako-
Mr. S.M.M. van Dooren c.s. q.q., curatoren in
melden teneinde rechtsgevolg te kunnen
ming door A van zijn verplichting tot herstel
het faillissement van A, adv. mr. G. Snijders,
hebben. Dat brengt tevens mee dat de schuld-
‘zonder vertraging’, inmiddels blijvend onmo-
tegen Veco, niet verschenen.
eiser die in zijn ontbindingsverklaring wel
gelijk was geworden, nu B immers reeds
een of meer gronden voor de ontbinding
uiterlijk op 18 februari 2007 aan A had laten
Procesverloop
heeft genoemd (of die, eventueel desver-
weten te kiezen voor voortzetting van de
In dit geding heeft Veco gevorderd dat A
langd, alsnog gronden daarvoor heeft opge-
huur, zodat de herstelverplichting van A toen
wordt veroordeeld tot betaling van onbetaald
geven) in rechte ook andere gronden aan de
een aanvang nam. Dit oordeel getuigt niet
gebleven facturen, met rente en kosten.
ontbinding ten grondslag mag leggen dan de
van een onjuiste rechtsopvatting (vgl. HR 20
A heeft in reconventie schadevergoeding
reeds eerder door hem vermelde (vlg. – voor
januari 2006, LJN AU4122, NJ 2006/80 (Robin-
gevorderd. Na een comparitie van partijen op
de buitengerechtelijke vernietiging – HR
son/Molenaar)) en is ook niet onbegrijpelijk
6 juni 2003 heeft de rechtbank de zaak voor
11 juli 2008, LJN BD2410, NJ 2010/258
of ontoereikend gemotiveerd.
vonnis verwezen naar de zitting van 23 juli
(Gomes/Rental)).
Volgt verwerping.
2003. Op 18 juni 2003 is A in staat van faillis-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 – AFL. 23
1180
(Rv art. 31 en 339 lid 1)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 T– AFL. 23
1505
Rechtspraak
sement verklaard. Op 17 november 2004
ontbreken van een verzetprocedure niet bin-
2.12 en 2.18-2.20 regels over rechtsvorderin-
heeft de rechtbank een tussenuitspraak
nen het nationale procesrecht kan worden
gen die ten tijde van faillietverklaring aan-
gedaan. Bij brief van 23 november 2004 heeft
hersteld. Onder deze omstandigheden leidt
hangig zijn, onder 2.13 en 2.21 het gesloten
mr. Van Dooren de rechtbank bericht dat de
onverkorte toepassing van de regeling inzake
stelsel van rechtsmiddelen en onder 2.22-2.24
curatoren niet bekend waren met de proce-
de termijn voor hoger beroep tegen de verle-
de verbetering van een kennelijke fout.
dure en verzocht om schorsing van de proce-
ning van ontslag van instantie tot een resul-
dure in conventie en in reconventie. Ter rol-
taat dat niet voldoet aan de eisen van een
zitting van 29 december 2004 heeft Veco
eerlijk proces als bedoeld in art. 6 EVRM (vgl.
ontslag van instantie verzocht, waarbij de
met betrekking tot de termijn van verzet
rolwaarnemer/procureur van Veco heeft
wanneer een bij verstek veroordeelde pas in
27 mei 2011, nr. 10/00560
medegedeeld ‘dat de curator zich naar beho-
het stadium van tenuitvoerlegging met het
(Mrs. D.H. Beukenhorst, A. Hammerstein,
ren opgeroepen acht en de procedure niet
veroordelend vonnis bekend raakt HR 25
J.C. van Oven, C.A. Streefkerk en C.E. Drion;
wenst over te nemen’. De rechtbank heeft
februari 2000, LJN AA4936, NJ 2000/509
A-G mr. L. Timmerman)
daarop in conventie de zaak naar de rol ver-
(Stienstra/Weijters), en met betrekking tot de
LJN BQ0010
wezen voor voortprocederen en in reconven-
termijn van hoger beroep in geval van een
tie ontslag van instantie verleend. Bij brieven
‘apparaatsfout’ HR 28 november 2003, LJN
Cao. Uitleg. Werkingssfeer. HR: Het oordeel
van 5 maart 2008 en 24 april 2008 heeft mr.
AN8489, NJ 2005/465 (D./Raad voor de Kin-
van het hof dat art. 2 lid 4 Bouw-CAO
Van Dooren de rolrechter bericht dat hij niet
derbescherming)). Dit brengt mee dat mede
(alleen) ziet op de vervaardiging als zoda-
bekend was met enige oproeping voor de
op grond van art. 6 EVRM moet worden aan-
nig van staalconstructies, geeft blijk van
zitting van 29 december 2004 en de rol­
genomen dat in gevallen als het onderhavige
een onjuiste rechtsopvatting, gelet op de
rechter verzocht zijn beslissing te herstellen
de termijn voor hoger beroep tegen de desbe-
tekst van deze bepaling die in het licht van
en de zaak in conventie en in reconventie op
treffende rolbeslissing, indien deze termijn is
de gehele tekst van de cao in beginsel van
de rol te plaatsen voor voortprocederen.
verstreken op het moment dat de curator
doorslaggevende betekenis is. Aannemelijk
Bij rolbeslissing van 11 juni 2008 heeft de
daarvan kennis neemt of redelijkerwijs heeft
is dat de Bouw-CAO en de Metaal-CAO aldus
rechtbank de curatoren niet-ontvankelijk ver-
kunnen kennisnemen, met veertien dagen
zijn geformuleerd dat een overlapping van
klaard in het verzoek. Het hof heeft de cura-
wordt verlengd ingaande op de dag na die
de werkingssfeer daarvan zo veel mogelijk
toren niet-ontvankelijk verklaard in het
waarop de curator van die beslissing kennis
wordt voorkomen.
hoger beroep tegen deze beslissing.
heeft genomen of redelijkerwijs heeft kun-
1181
nen kennisnemen. Op grond van het voor-
(Bouw-CAO art. 2 lid 1 en 4; Metaal-CAO art.
Hoge Raad
gaande moet in cassatie ervan worden uitge-
77 lid 1; RO art. 79)
Het volgende wordt vooropgesteld. Ook bij
gaan dat de termijn voor hoger beroep tegen
een ruime opvatting met betrekking tot het
de rolbeslissing van 29 december 2004 is ver-
Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek
toepassingsbereik van art. 31 Rv kan daaron-
lengd met veertien dagen na de dag waarop
c.s., adv. mr. E. Grabandt, tegen BAM,
der niet een geval als het onderhavige wor-
mr. Van Dooren heeft kennisgenomen van
adv. mr. R.A.A. Duk.
den gebracht waarin wordt verzocht een met
die beslissing, dat wil zeggen uiterlijk op 5
– naar is gesteld – schending van het begin-
maart 2008, zodat uiterlijk veertien dagen
Feiten en procesverloop
sel van hoor en wederhoor gegeven beslis-
nadien hoger beroep had moeten worden
BAM maakt haar bedrijf van het ontwerpen
sing tot ontslag van instantie te herstellen
ingesteld. De curatoren hebben dat niet
en uitvoeren van werken op het gebied van
door deze beslissing terug te nemen of te
gedaan en langs een verkeerde weg getracht
geleiderails (in het dagelijks spraakgebruik
herzien. Hier wordt in wezen niet herstel van
het processueel verzuim te herstellen door
vangrails) en verkeersmaatregelen, met de
een – voor partijen en derden duidelijke –
bij brief om (informeel) herstel van dat ver-
bijbehorende werken aan de infrastructuur.
kennelijke vergissing gevraagd, maar herstel
zuim, althans het herroepen van het ontslag
BAM meent dat haar werkzaamheden vallen
van een (ernstig) processueel verzuim van de
van instantie te verzoeken. Aangezien even-
onder de werkingssfeer van de CAO voor het
rechtbank, dat overigens volgens de procu-
wel eerst door het onderhavige arrest duide-
Bouwbedrijf (hierna: Bouw-CAO) en de daar-
reur van Veco niet is begaan. Voorzover het
lijk wordt welke weg gevolgd had moeten
mee samenhangende pensioenregelingen.
middel tot uitgangspunt neemt dat (overeen-
worden, dient, met vernietiging van het
De Fondsen menen daarentegen dat de werk-
komstige) toepassing had moeten worden
bestreden arrest wegens gegrondheid van de
zaamheden vallen onder de CAO voor het
gegeven aan art. 31 Rv is het dan ook, nog
op het voorgaande gerichte klachten, te wor-
Metaalbewerkingsbedrijf (hierna: Metaal-
daargelaten het bepaalde in lid 4 van dat
den bepaald dat de hiervoor bedoelde verlen-
CAO) en dat BAM premies en bijdragen aan
artikel, tevergeefs voorgesteld. Dit brengt
ging van de termijn van hoger beroep tegen
de Fondsen dient te voldoen. De relevante
niet mee dat het verzuim van de rechtbank
de rolbeslissing van 29 december 2004 met
bepalingen voor het bouwbedrijf zijn de vol-
de curator(en) op te roepen teneinde zich
veertien dagen eerst aanvangt met de dag na
gende:
over het gevraagde ontslag van instantie uit
die waarop dit arrest wordt uitgesproken.
– art. 2 lid 1 Bouw-CAO: ‘(...) ondernemingen
te laten, niet zou kunnen worden hersteld.
Volgt vernietiging en bepaling dat de appel-
waarvan het bedrijf is gericht op productie
Het ontslag van instantie op de voet van art.
termijn wordt verlengd.
voor derden op het gebied van (...) het ver-
27 Fw raakt rechtstreeks de positie van de
De A-G concludeert tot vernietiging van het
richten van civieltechnische werkzaamheden
curator en de door hem beheerde faillisse-
arrest van het hof en de rolbeslissingen van
zoals beschreven in Bijlage 3.’
mentsboedel. Indien een dergelijke ingrijpen-
de rechtbank van 29 december 2004 en
– Bijlage 3 bij de Bouw-CAO: ‘(...) de aanleg,
de beslissing wordt genomen zonder behoor-
11 juni 2008 en terugwijzing naar de recht-
montage, onderhoud en sloop van verkeers-
lijke oproeping van de curator, is sprake van
bank voor voortprocederen. Zij meent dat de
veiligheidbevorderende voorzieningen en
een processueel verzuim dat rechtstreeks de
rechter de uitspraak kon verbeteren op de
geluidweringen.’
toegang tot de rechter raakt en dat bij het
voet van art. 31 Rv. Zij bespreekt onder 2.7-
– art. 2 lid 4 Bouw-CAO: ‘Niet als bouwbedrijf
1506
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 – AFL. 23
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 T– AFL. 23
Rechtspraak
worden beschouwd ondernemingen waarvan
met de omstandigheid dat (zoals het hof, in
zaamheden discriminerend is bejegend en
het bedrijf is gericht op productie (respectie-
cassatie onbestreden, heeft vastgesteld)
dat GTI onvoldoende maatregelen heeft
velijk dienstverlening) voor derden op het
laatstbedoelde ondernemingen in ieder geval
getroffen om te voorkomen dat hij hierdoor
gebied van (...) staalskeletbouw en het uitvoe-
onder de (ruime) omschrijving van de wer-
schade zou lijden. De kantonrechter heeft bij
ren van werken (bruggen enz.) geheel of
kingssfeer van de Metaal-CAO vallen, terwijl
tussenvonnis X opgedragen te bewijzen dat
nagenoeg geheel in staal.’
aannemelijk is dat beide CAO’s aldus zijn
zich tijdens de arbeidsovereenkomst feiten
De relevante bepalingen voor het metaalbe-
geformuleerd dat een overlapping van de
en omstandigheden hebben voorgedaan die
drijf zijn de volgende:
werkingssfeer daarvan zoveel mogelijk wordt
stelselmatig een ongerechtvaardigd ongelijke
– een ministeriële beschikking (Stcrt. 1999,
voorkomen. In dat verband komt mede bete-
behandeling van hem inhielden. Na getui-
nr. 226) en art. 77 lid 1 Metaal-CAO:
kenis toe aan het feit dat werkingssfeerbepa-
genverhoren heeft de kantonrechter de vor-
‘het be- en/of verwerken van metalen (...)
lingen van een CAO die overlappen met der-
dering afgewezen. Het hof heeft de vonnis-
waaronder onder meer wordt verstaan: het
gelijke bepalingen van een andere CAO,
sen bekrachtigd en overwogen:
aanleggen, assembleren, construeren, demon-
blijkens de beleidsregels van de Minister van
‘Het hof zal X niet in de gelegenheid stellen
teren, (...) herstellen, lassen, monteren, onder-
Sociale Zaken en Werkgelegenheid, neerge-
A, B, C en D als getuigen te doen horen, nu
houden, (...) samenstellen, (...) slopen,(...) ver-
legd in het Toetsingskader Algemeen Verbin-
(i) X reeds in eerste aanleg de gelegenheid
vaardigen van metaal (...) of van metalen
dend Verklaring CAO-bepalingen (laatstelijk
heeft gehad getuigen te doen horen, (ii) hij
voorwerpen (...), alles in de ruimste zin van
Stcrt. 2010, nr. 13 489), niet algemeen verbin-
van deze gelegenheid gebruik heeft gemaakt,
het woord, zoals (...) bouten, (...) bruggen, (...)
dend worden verklaard, terwijl een overeen-
maar de hiervoor genoemde personen ken-
rolhekken, (...) schuif- en sierhekken, (...).’
komstig beleid wordt gevoerd voor de ver-
nelijk niet heeft opgeroepen, (iii) X niet heeft
Deze bepalingen zijn recht in de zin van art.
plichte deelneming in een
uitgelegd waarom dit is nagelaten en (iv) uit
79 RO.
bedrijfstakpensioenfonds.
de door deze personen ondertekende schrif-
In dit geding heeft de kantonrechter voor
Volgt vernietiging en verwijzing.
telijke verklaringen niet blijkt dat zij con-
recht verklaard dat de activiteiten van BAM
De A-G concludeert tot verwerping. Hij
creet over specifieke incidenten van discrimi-
onder de werkingssfeer vallen van de Bouw-
bespreekt onder 3.8 en 3.12 de uitsluitings-
natie kunnen verklaren. Het hof is dan ook
CAO. Het hof heeft het vonnis bekrachtigd.
bepaling van art. 2 lid 4 Bouw-CAO. Onder 3.7
van oordeel dat X zijn bewijsaanbod onvol-
gaat hij in op de overlapping van de Bouw-
doende heeft gespecificeerd.’
Hoge Raad
CAO met de Metaal-CAO.
Hoge Raad
Met zijn oordeel dat geleiderails aangemerkt
moeten worden als ‘verkeersveiligheidbevorderende voorzieningen’ als bedoeld in Bijlage
1182
3 bij de Bouw-CAO, heeft het hof geen blijk
De eerste twee redenen die het hof noemt
om het aanbod tot aanvullende bewijslevering in hoger beroep te passeren, zijn onjuist.
gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.
27 mei 2011, nr. 10/02358
Het hoger beroep kan immers mede dienen
Gelet daarop is het hof ook terecht ervan uit-
(Mr. J.B. Fleers, A.M.J. van Buchem-Spapens,
om eigen fouten en vergissingen te herstel-
gegaan dat de werkzaamheden van BAM zijn
E.J. Numann, F.B. Bakels en C.E. Drion;
len. Het kan ook dienen om aanvullend
te beschouwen als ‘de aanleg, montage,
A-G mr. J. Spier)
bewijs te leveren als de eerste rechter het
onderhoud en sloop van verkeersveiligheid-
LJN BP9991
reeds bijgebrachte bewijs onvoldoende zwaar-
bevorderende voorzieningen’ als bedoeld in
wegend heeft geacht. Ook de derde genoem-
Bijlage 3, en derhalve volgens art. 2 lid 1
Bewijsaanbod in hoger beroep. Een werk­
de reden is onjuist. Van een appellant die bij
Bouw-CAO in beginsel – behoudens het
nemer stelt te zijn gediscrimineerd. In eer-
memorie van grieven nader bewijs aanbiedt,
bepaalde in art. 2 lid 4 – onder de werkings-
ste aanleg doet hij getuigen horen. In hoger
daarbij gebruikmakend van de gelegenheid
sfeer van die CAO vallen. Het oordeel van het
beroep biedt hij aan vier anderen, van wie
tot verbetering of aanvulling van hetgeen hij
hof dat de uitsluitingsbepaling van art. 2 lid
hij schriftelijke verklaringen in het geding
in eerste aanleg heeft gedaan of nagelaten,
4 (alleen) ziet op de vervaardiging als zoda-
heeft gebracht, als getuigen te doen horen.
kan in beginsel niet worden gevergd dat hij
nig van staalconstructies, geeft evenwel blijk
Het hof passeert het aanbod als onvoldoen-
een rechtvaardiging geeft van zijn eerdere
van een onjuiste rechtsopvatting. De tekst
de concreet. HR: Het hof heeft te hoge eisen
verzuim (vgl. HR 1 maart 2002, LJN AD7319,
van deze bepaling – die in het licht van de
gesteld aan het bewijsaanbod. In dit geval
NJ 2003/355 (Schneijderberg/Cools)). Met
gehele tekst van de CAO (waarop overigens
(zie hoofdtekst) hoefde niet te worden ver-
betrekking tot de vierde genoemde reden
een kenbare toelichting ontbreekt) in begin-
meld in hoeverre de opstellers meer kon-
geldt het volgende. In hoger beroep zal van
sel van doorslaggevende betekenis is –
den verklaren dan zij al hadden gedaan.
een partij die bewijs door getuigen aanbiedt,
spreekt immers niet alleen van ‘productie’
maar ook van ‘dienstverlening’ voor derden
in beginsel mogen worden verwacht dat zij
(Rv art. 166 lid 1 en art. 353)
op het gebied van ‘het uitvoeren van werken
voldoende concreet aangeeft op welke van
haar stellingen het bewijsaanbod betrekking
(...) in staal’. Deze bewoordingen geven geen
X (de werknemer), adv. mr. H.J.W. Alt, tegen
heeft en, voor zover mogelijk, wie daarover
aanleiding de uitsluitingsbepaling te beper-
GTI (de werkgever), adv. mr. N.T. Dempsey.
een verklaring zouden kunnen afleggen.
ken tot ondernemingen waarvan het bedrijf
De eis dat een bewijsaanbod voldoende spe-
is gericht op de vervaardiging als zodanig
Feiten en procesverloop
cifiek moet zijn, kan meebrengen dat indien
van staalconstructies. De bewoordingen bren-
Per 8 februari 2001 is X als lasser in dienst
reeds schriftelijke verklaringen van de getui-
gen mee dat ook ondernemingen waarvan
getreden bij GTI. Met toestemming van de
gen zijn overgelegd, nader wordt aangegeven
het bedrijf is gericht op het uitvoeren van
CWI is de arbeidsovereenkomst opgezegd
in hoeverre de getuigen meer of anders kun-
werken met betrekking tot stalen voorwer-
tegen 1 maart 2006.
nen verklaren dan zij al hebben gedaan (vgl.
pen, van de werkingssfeer van de Bouw-CAO
In dit geding heeft X schadevergoeding
HR 9 juli 2004, LJN AO7817, NJ 2005/270 (OZ/
zijn uitgesloten. Het voorgaande strookt ook
gevorderd, stellende dat hij tijdens de werk-
Roozen)). Het hof heeft geoordeeld dat het
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 – AFL. 23
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 T– AFL. 23
1507
Rechtspraak
bewijsaanbod onvoldoende concreet is
De man, adv. mr. P. Garretsen, tegen de
Bij beschikking van 24 juni 2010 heeft het
omdat in de verklaringen slechts in algeme-
vrouw, adv. mr. P.J.Ph. Dietz de Loos.
hof geweigerd zijn beschikking van 27 april
2010 te verbeteren. Het hof heeft daartoe
ne bewoordingen wordt gesproken over een
discriminerende behandeling van X zonder
Procesverloop
overwogen dat geen sprake is van een kenne-
dat wordt ingegaan op specifieke voorvallen
In dit geding heeft de rechtbank op verzoek
lijke fout die zich voor eenvoudig herstel
met vermelding per voorval van plaats, tijd
van de vrouw echtscheiding tussen partijen
leent. De vrouw is op 26 juli 2010 in cassatie
en betrokkenen. Aldus heeft het hof te hoge
uitgesproken en de man veroordeeld tot
gegaan tegen de beschikkingen van 27 april
eisen gesteld aan het bewijsaanbod en dus
betaling van partneralimentatie.
2010 en 24 juni 2010.
van een onjuiste rechtsopvatting blijk gege-
Het hof heeft de man niet-ontvankelijk ver-
ven. Uit de verklaringen blijkt immers
klaard in zijn hoger beroep voor zover
Hoge Raad
ondubbelzinnig waarover de getuigen zou-
gericht tegen de door de rechtbank uitge-
Het middel betoogt dat sprake is van kenne-
den kunnen verklaren en bovendien worden
sproken echtscheiding. Het heeft daartoe
lijke fouten in de beschikking van het hof
daarin de namen genoemd van degenen die
overwogen dat de echtscheidingsbeschikking
van 27 april 2010, dat het hof die fouten op
bij de daarin bedoelde voorvallen zouden
reeds was ingeschreven in de registers van de
de voet van art. 31 Rv had moeten verbete-
zijn betrokken, en het tijdvak waarin deze
burgerlijke stand – zij het zonder medeweten
ren en dat het hof dan ook art. 31 ten
zouden hebben plaatsgevonden. Het bewijs-
van de man – zodat hij geen belang meer
onrechte buiten toepassing heeft gelaten. Dit
aanbod heeft voorts betrekking op de kern
had bij dit gedeelte van het hoger beroep.
betoog, dat in wezen ertoe strekt dat art. 31
van het geschil tussen partijen terwijl, zoals
Rv verkeerd is toegepast, rechtvaardigt geen
hiervoor is overwogen, de herstelfunctie van
Hoge Raad
uitzondering op de in art. 31 lid 4 geregelde
het appel in beginsel meebrengt dat degenen
Het hof heeft miskend dat een echtscheiding
uitsluiting, zodat de vrouw in haar verzoek
die de verklaringen hebben opgesteld, die
slechts tot stand komt door inschrijving van
niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
geen van allen in eerste aanleg als getuigen
een echtscheidingsbeschikking die in kracht
Het middel in het beroep tegen de beschik-
zijn gehoord, alsnog kunnen worden voorge-
van gewijsde is gegaan.
king van 27 april 2010 slaagt. Het hof heeft
bracht. Mede in aanmerking genomen, ten
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
bij zijn becijferingen ter bepaling van de
slotte, dat de verklaringen afkomstig zijn van
komstig de conclusie van de A-G.
behoeftigheid van de vrouw geen kenbaar
collega’s, voor wie het in verband met een
De A-G bespreekt onder 2.4-2.5 de berusting,
onderscheid gemaakt tussen netto- en bruto-
voor de hand liggend conflict van loyalitei-
onder 2.7-2.11 de datum van totstandkoming
bedragen. Daardoor is zijn oordeel onvol-
ten, plichten en eigen belangen, niet steeds
van de echtscheiding in geval van hoger
doende begrijpelijk.
eenvoudig zal zijn uitvoerig schriftelijk te
beroep en onder 2.16 de draagkracht bij
Volgt niet-ontvankelijkverklaring in het
verklaren, hoefde niet te worden vermeld in
onherstelbare inkomensvermindering.
beroep tegen de beschikking van 24 juni
hoeverre de opstellers meer konden verklaren dan zij al hadden gedaan.
Volgt vernietiging en verwijzing.
2010, vernietiging van de beschikking van
1184
De A-G concludeert tot verwerping. Hij meent
27 april 2010 en verwijzing.
De A-G concludeert tot verwerping van het
cassatieberoep tegen de beschikking van
dat het hof het bewijsaanbod kon passeren,
27 mei 2011, nr. 10/03330
24 juni 2010, vernietiging van de beschikking
omdat slechts is aangevoerd dat de getuigen
(Mrs. D.H. Beukenhorst, E.J. Numann, J.C.
van 27 april 2010 en verwijzing. Zij meent
hun schriftelijke verklaringen onder ede kun-
van Oven, W.A.M. van Schendel en F.B.
dat de vrouw ontvankelijk is in het beroep
nen bevestigen (3.3.1 en 3.10-3.11). Onder 3.7-
Bakels; A-G mr. E.M. Wesseling-van Gent)
tegen de beschikking van 24 juni 2010, omdat
3.9 geeft hij regels over het bewijsaanbod in
LJN BP9036
zij heeft geklaagd dat het hof art. 31 Rv ten
hoger beroep. Onder 3.26-3.37.1 gaat hij in op
onrechte buiten toepassing heeft gelaten
bijzondere bewijsregels ten gunste van de
Rechtsmiddelenverbod. Doorbreking.
beweerdelijk gediscrimineerde werknemer
­Verbetering (herstelbeschikking). Het hof
(art. 5 lid 1 onder h jo. art. 10 lid 1 AWGB en
wijst een verzoek af om verbetering van
thans art. 7:646 lid 12 BW).
zijn beschikking. HR: Het middel betoogt
(2.2). 1185
dat het hof art. 31 Rv ten onrechte buiten
toepassing heeft gelaten. Dit betoog, dat in
27 mei 2011, nr. 10/03950
wezen ertoe strekt dat art. 31 Rv verkeerd is
(Mrs. D.H. Beukenhorst, E.J. Numann,
toegepast, rechtvaardigt geen uitzondering
J.C. van Oven, F.B. Bakels en C.E. Drion;
27 mei 2011, nr. 10/03150
op het in art. 31 lid 4 Rv geregelde rechts-
A-G mr. E.M. Wesseling-van Gent)
(Mrs. D.H. Beukenhorst, A.M.J. van Buchem-
middelenverbod.
LJN BQ0510
(Rv art. 31 lid 4)
Appeltermijn. Een partij is op 19 november
1183
Spapens, A. Hammerstein, J.C. van Oven en
W.A.M. van Schendel; F.F. Langemeijer)
2009 in hoger beroep gekomen van een op
LJN BP9874
Echtscheiding. Datum van totstandkoming.
De vrouw, adv. mr. J. van Duijvendijk-Brand,
6 juli 2009 uitgesproken en op 3 november
tegen de man, niet verschenen.
2009 toegezonden beschikking.
HR: 1. Verschenen belanghebbende. De
HR: Een echtscheiding komt slechts tot
stand door inschrijving van een echtschei-
Procesverloop
­partij heeft te gelden als een verschenen
dingsbeschikking die in kracht van gewijs-
In dit geding heeft de vrouw verzocht om
belanghebbende, nu zij, als wederpartij
de is gegaan.
wijziging van de partneralimentatie. Het hof
genoemd in het verzoekschrift, zich in de
heeft bij beschikking van 27 april 2010 de
procedure heeft gesteld doordat zij een
beschikking van de rechtbank vernietigd en
advocaat schriftelijk verweer heeft laten
de partneralimentatie anders bepaald.
voeren. Zij heeft bovendien als verschenen
(BW art. 1:20 lid 2 en art. 1:163 lid 1)
1508
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 – AFL. 23
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 T– AFL. 23
Rechtspraak
belanghebbende te gelden omdat zij heeft
juistheid van dit oordeel en de daaraan door
had moeten worden, eventueel met het ver-
deelgenomen aan de mondelinge behande-
het hof verbonden conclusie met betrekking
zoek om binnen een te stellen nadere ter-
ling. Indien de rechtbank de partij in enke-
tot de aanvang van de appeltermijn doet niet
mijn de grieven nog te mogen aanvullen.
le opzichten heeft behandeld als een niet-
af hetgeen daartegen door Denkavit nog is
Aldus heeft het hof met juistheid aangeno-
verschenen belanghebbende, geeft dat geen
aangevoerd. Met name geeft de omstandig-
men dat onder bijzondere omstandigheden
grond voor een ander oordeel. 2. Extra ter-
heid dat volgens Denkavit de rechtbank haar
een extra termijn nodig kan zijn om de
mijn. Onder bijzondere omstandigheden
in enkele opzichten in feite heeft behandeld
betrokken partij in staat te stellen de aange-
kan (na de verlengde beroepstermijn van
als een niet-verschenen belanghebbende
voerde grieven naar behoren toe te lichten
veertien dagen na verzending van de
geen grond voor een ander oordeel. Het in
en zo nodig aan te vullen. Het is echter niet
beschikking) een extra termijn nodig zijn
het algemeen maken van een dergelijke uit-
onbegrijpelijk dat het hof het daartoe door
om de betrokken partij in staat te stellen de
zondering ten behoeve van een verschenen
Denkavit aangevoerde daarvoor niet voldoen-
aangevoerde grieven naar behoren toe te
belanghebbende zou hier leiden tot een niet
de heeft geoordeeld. Het onderdeel faalt der-
lichten en zo nodig aan te vullen.
gerechtvaardigde aantasting van de regel dat
halve.
in het belang van een goede rechtspleging
Nu het cassatieberoep wordt verworpen, is
duidelijkheid dient te bestaan omtrent het
aan het incidenteel verzoek tot het alsnog
tijdstip waarop een termijn voor het instel-
uitvoerbaar bij voorraad verklaren van de
Denkavit c.s., adv. mr. J.P. Heering,
len van hoger beroep aanvangt (en eindigt)
beschikking van de rechtbank het belang
tegen A, adv. mr. R.A.A. Duk.
en dat aan beroepstermijnen strikt de hand
ontvallen, zodat daarop niet meer behoeft te
moet worden gehouden. Wel is het zo, dat in
worden beslist.
Procesverloop
het geval van zogenoemde apparaatsfouten
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
A heeft de rechtbank verzocht een voorlopig
een uitzondering op die regel gerechtvaar-
sie van de A-G.
getuigenverhoor te gelasten. Na indiening
digd kan zijn. Daarop heeft het hof, met ver-
De A-G bespreekt onder 2.24-2.27 het com­
van een verweerschrift door mr. F.G. Defaix
wijzing naar HR 28 november 2003, LJN
munautaire doeltreffendheidsbeginsel in
als ‘(proces)advocaat’ van Denkavit heeft op
AN8489, NJ 2005/465 (D./Raad voor de Kin-
­verband met nationale procesregels.
20 april 2009 de mondelinge behandeling
derbescherming), terecht gewezen, maar het
van het verzoek plaatsgevonden, waarbij de
heeft evenzeer terecht overwogen dat in
advocaat van A en de bestuurder van Denka-
gevallen waarin – kort gezegd – de beschik-
vit aanwezig waren. Vervolgens heeft de
king als gevolg van zo’n apparaatsfout de
rechtbank na verdere stukkenwisseling bij
belanghebbende te laat bereikte om nog tij-
27 mei 2011, nr. 11/00420
beschikking van 6 juli 2009 een voorlopig
dig beroep te kunnen instellen, de beroeps-
(Mrs. A.M.J. van Buchem-Spapens,
getuigenverhoor bevolen en bepaald dat A
termijn wordt verlengd met een termijn van
W.A.M. van Schendel en C.A. Streefkerk;
een afschrift van de beschikking aan Denka-
veertien dagen – of een zoveel kortere ter-
A-G mr. L. Timmerman)
vit moest doen toekomen. Dit laatste is niet
mijn als overeenstemt met de wettelijke
LJN BP8708
gebeurd. In cassatie moet voorts worden aan-
beroepstermijn – na de dag van verstrekking
genomen dat ook de griffier van de recht-
of verzending van de beschikking. Anders
Toepassing schuldsaneringsregeling.
bank Denkavit de beschikking niet heeft toe-
dan onderdeel 2 betoogt, is niet van belang
Inspanningsverplichting. HR: De enkele
gezonden, en dat de rechtbank Denkavit niet
of de rechtbank bij de door het hof veronder-
omstandigheid dat verzoekster (nog) niet
van de (beoogde) uitspraakdatum in kennis
stellenderwijs aangenomen fouten een
in staat is om te werken, betekent niet dat
heeft gesteld. Nadat Denkavit na enige tijd
bepaald beleid voor ogen zou hebben gehad.
zij zich niet kan inspannen om te voldoen
zelf de rechtbank heeft benaderd, vernam zij
Als dat beleid al zou zijn gevoerd, kan daar-
aan de verplichtingen als bedoeld in art.
van de beschikking, die haar vervolgens op
door het begaan van dergelijke verzuimen
288 lid 1 aanhef en onderdeel c Fw. In het
3 november 2009 is toegezonden. Zij is van
niet worden gerechtvaardigd, en deze leveren
onder­havige geval bestaat de inspannings-
deze beschikking – onder aanvoering van
dan ook apparaatsfouten op als hiervoor
verplichting erin dat verzoekster zich dient
gronden die doorbreking van het ingevolge
bedoeld. Zulks wordt niet anders doordat ook
in te spannen om weer arbeidsgeschikt te
art. 188 lid 2 Rv geldende appelverbod zou-
A een verzuim heeft begaan door geen
worden.
den rechtvaardigen – op 19 november 2009
gevolg te geven aan de opdracht van de
in hoger beroep gekomen. Het hof heeft
rechtbank een afschrift van de beschikking
(Fw art. 288 lid 1 aanhef en onderdeel c en
­Denkavit niet-ontvankelijk verklaard in haar
aan Denkavit te doen toekomen. Onderdeel 4
lid 3)
hoger beroep wegens termijnoverschrijding.
bepleit dat de extra beroepstermijn van veer-
(Rv art. 358 lid 2)
tien dagen in dit geval te kort was wegens de
1186
Verzoekster, adv. mr. S.M. Kingma.
Hoge Raad
ingewikkeldheid van de zaak over uitleg van
Het hof heeft met juistheid geoordeeld dat
de EEX-verordening, zodat het communautai-
Procesverloop
Denkavit heeft te gelden als een verschenen
re doeltreffendheidsbeginsel tot een langere
In dit geding heeft verzoekster verzocht om
belanghebbende in de zin van art. 358 lid 2
verlenging noopt. Het hof heeft dit betoog
de toepassing van de wettelijke schuldsane-
Rv, nu zij, als wederpartij genoemd in het
verworpen op de grond dat Denkavit onvol-
ringsregeling. Het hof heeft het afwijzende
verzoekschrift, zich in de procedure heeft
doende feiten en omstandigheden heeft
vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
gesteld doordat zij een advocaat schriftelijk
gesteld die een verlenging van de (extra) ter-
verweer heeft laten voeren. Zij heeft boven-
mijn rechtvaardigen, en het heeft in dit ver-
Hoge Raad
dien als verschenen belanghebbende te gel-
band overwogen dat, zo die termijn in rede-
Verzoekster heeft betoogd dat zij psychische
den omdat zij, vertegenwoordigd door haar
lijkheid te kort zou zijn voor Denkavit om
problemen heeft, maar maatregelen heeft
bestuurder, heeft deelgenomen aan de mon-
grieven naar behoren aan te voeren, dan toch
genomen om er bovenop te komen. Het hof
delinge behandeling van het verzoek. Aan de
binnen die veertien dagen beroep ingesteld
heeft naar aanleiding hiervan overwogen dat
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 – AFL. 23
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 T– AFL. 23
1509
Rechtspraak
1187
1188
verzoekster haar leven meer op orde heeft en
24 mei 2011, nr. 09/04873 B
24 mei 2011, nr. 10/02664 B
enigszins tot rust is gekomen. Het hof was
(Mrs. Van Dorst, De Hullu en Splinter-van
(Mrs. Van Dorst, Ilsink en Splinter-van Kan;
niettemin van oordeel dat onvoldoende aan-
Kan; de A-G Silvis heeft geconcludeerd tot
de A-G Machielse heeft geconcludeerd op
nemelijk is geworden dat verzoekster de
vernietiging van de bestreden beschikking
het door de Officier van Justitie ingestelde
omstandigheden die bepalend zijn geweest
en tot terugwijzing naar het hof; advocaten
beroep in cassatie, tot verwerping van dat
voor het ontstaan of onbetaald laten van
mrs. De Boer en Van Delft, Amsterdam)
beroep)
haar schulden, onder controle heeft gekre-
LJN BP4639
LJN BP4663
zijn overweging dat verzoekster in verband
Na verwijzing van de beschikking van de
Het beroepsgeheim van de advocaat
met haar klachten door de sociale dienst is
rechtbank door de Hoge Raad, heeft het hof
strekt zich uit tot zijn declaraties en de
vrijgesteld van haar sollicitatieplicht waar-
niet de oorspronkelijke beschikking van de
­specificaties, ook al worden die bij een
door zij nog niet in staat is om te voldoen
rechtbank bevestigd, omdat het hof die
ander aangetroffen
aan de uit de schuldsaneringsregeling voort-
beschikking alleen heeft overgenomen met
vloeiende verplichting om zoveel mogelijk
aanvulling van de motivering. Daarom mist
inkomen te genereren ten behoeve van de
de klacht feitelijke grondslag
verzoekster op de goede weg is, nu inmiddels
sprake is van een sociaal vangnet waardoor
gen. Het hof heeft dit oordeel gebaseerd op
schuldeisers. Het oordeel van het hof geeft
blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De
(Sv art. 98, 218 en 552a)
De rechtbank te Rotterdam heeft het beklag
(Sv art. 423, 552a e.v.)
enkele omstandigheid dat verzoekster (nog)
van de klaagster strekkende tot teruggave
van de in beslag genomen geschriften, tot
niet in staat is om te werken, betekent niet
Het eerste middel bevat onder meer de
een verbod van het gebruik van die geschrif-
dat zij zich niet kan inspannen om te vol-
klacht dat het hof de door de Hoge Raad in
ten of tot kennisneming van de inhoud
doen aan de uit de schuldsaneringsregeling
zijn beschikking van 11 maart 2008 (LJN
ervan, en tot vernietiging van de vastlegging
voortvloeiende verplichtingen als bedoeld in
BC6294) gegeven verwijzingsopdracht heeft
van de inhoud van de geschriften gegrond
art. 288 lid 1, aanhef en onder c, Fw. In het
miskend.
verklaard voor zover de geschriften onder
onderhavige geval bestaat de inspannings-
De beschikking van 11 maart 2008 hield het
het beroepsgeheim van de klaagster als advo-
verplichting erin dat verzoekster zich dient
volgende in: De Hoge Raad vernietigt de
caat vallen, en het beklag voor het overige
in te spannen om weer arbeidsgeschikt te
bestreden beschikking en verwijst de zaak
afgewezen.
worden.
naar het gerechtshof teneinde opnieuw te
Het middel van de Officier van Justitie bevat
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
worden berecht en afgedaan.
de klacht dat de rechtbank de inbeslaggeno-
komstig de conclusie van de A-G.
De naar aanleiding van de beschikking van
men bescheiden ten onrechte onder het
De A-G bespreekt onder 6 de maatstaf ‘onder
de Hoge Raad na verwijzing naar het hof
bereik van art. 98 Sv heeft gebracht.
controle gekregen’ van art. 288 lid 3 Fw en
gegeven beschikking houdt onder meer in:
Art. 98 eerste lid Sv luidt: Bij personen met
de inspanningsverplichting ‘baten voor de
Het hof verenigt zich met de beschikking van
bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in
boedel te verwerven’ van art. 288 lid 1 aanhef
de rechtbank Breda van 14 april 2006 met
artikel 218, worden, tenzij met hun toestem-
en onderdeel c Fw.
dien verstande dat de redengeving waarop
ming, niet in beslag genomen brieven of
deze berust wordt aangevuld met de onder-
andere geschriften, tot welke hun plicht tot
staande overweging. (…)
geheimhouding zich uitstrekt.
Op 27 mei 2011 heeft de Hoge Raad
Beslissing: het hof verklaart het beklag onge-
De Hoge Raad overweegt naar aanleiding van
in de volgende zaken het cassatiebe-
grond. De Hoge Raad overweegt naar aanlei-
het middel:
roep niet-­ontvankelijk verklaard met
ding van dit middel:
2.2. In cassatie kan van het volgende worden
verwijzing naar art. 81 RO:
2.3. De klacht berust op de opvatting dat het
uitgegaan:
09/04260, LJN BP8685: erfdienstbaar-
Hof de door de Hoge Raad vernietigde
(i) op 26 april 2007 heeft onder toezicht van
heid van weg;
beschikking van de Rechtbank heeft beves-
de Rechter-Commissaris een doorzoeking ter
09/04566, LJN BP5608: bewijsaanbod,
tigd. Deze klacht mist feitelijke grondslag en
inbeslagneming plaatsgevonden in de
bewijsprognose;
kan niet tot cassatie leiden. Blijkens het
woning van K. A. waarbij onder meer twee
10/02917, LJN BP4805: boedelbeschrij-
onder 2.2. weergegevene heeft het Hof in zijn
declaraties van mr. B.S.S. (de verdachte, L) aan
ving, ontslag executeur.
beslissing het beklag van de klager onge-
M.E., met bijgevoegde urenspecificaties, zijn
grond verklaard en heeft het in zijn overwe-
inbeslaggenomen;
Op 27 mei 2011 heeft de Hoge Raad
gingen tot uitdrukking gebracht dat het de
(ii) bij beschikking van 13 juni 2007 heeft de
in de volgende zaak een herstelbe-
beschikking van de Rechtbank heeft overge-
Rechter-Commissaris (na ingewonnen advies
schikking g
­ egeven:
nomen en die motivering heeft aangevuld.
bij de Deken van de orde van Advocaten in
10/01343, LJN BQ6220: partijaandui-
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
het arrondissement Amsterdam) geoordeeld
ding; weggevallen passage.
De A-G Silvis overwoog onder meer:
dat de urenspecificaties die bij de declaraties
7. ’s Hofs beslissing kan bezwaarlijk anders
zijn gevoegd, onder de geheimhoudings-
worden verstaan dan dat het Hof de door de
plicht vallen en dienen te worden teruggege-
Hoge Raad vernietigde beschikking van de
ven;
Hoge Raad (strafkamer)
Rechtbank geheel heeft bevestigd, met aan-
(iii) mr. B.S.S, advocaat van M.E., heeft een
Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr.
vulling van gronden (art. 423, eerste lid, Sv).
klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv inge-
J.C.M. Leijten, oud-advocaat-generaal bij de
Derhalve heeft het hof de beslissing van de
diend onder meer strekkende tot opheffing
Hoge Raad en oud-redacteur van dit blad.
Hoge Raad miskend.
van het beslag en teruggave van de inbeslaggenomen bescheiden.
1510
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 – AFL. 23
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 T– AFL. 23
Rechtspraak
1190
2.3. De Rechtbank heeft bij beschikking van
zaak had ingetrokken en het beklag is inge-
21 april 2009 het beklag deels gegrond ver-
diend op 10 juli 2009, is de termijn van drie
klaard en het beklag voor het overige afgewe-
maanden bedoeld bij het zevende lid van
24 mei 2011, nr. 10/03287 en 10/03375
zen. De Rechtbank heeft daartoe het volgen-
art. 552a Sv overschreden en moet de klager
(Mrs. Van Dorst, De Hullu en Splinter-van
de overwogen:
alsnog niet-ontvankelijk worden verklaard
Kan; de A-G Hofstee heeft geconcludeerd
De officier van justitie heeft in openbare
in zijn klaagschrift
op het door de A-G bij het hof ingestelde
raadkamer te kennen gegeven dat zij van
oordeel is dat de inbeslaggenomen geschrif-
beroep in cassatie, tot verwerping van dat
(Sv art. 552a lid 7)
ten niet onder de geheimhoudingsplicht van
beroep)
LJN BQ0786 en BQ0830
de advocaat vallen en dat het klaagschrift in
De rechtbank te Maastricht heeft bij beschik-
zoverre ongegrond is.
king van 8 oktober 2009 het klaagschrift van
De goede, ondertekende akte van een
De Officier van Justitie zal zich voor het
de klager strekkende tot teruggave van voor-
­Officier van Justitie betrekking hebbend op
­overige refereren aan het oordeel van de
werpen welke onder hem in beslag zijn geno-
deze strafzaak ontbreekt. De Hoge Raad is
rechtbank.
men en waarvan de rechtbank heeft bepaald
het met hof eens dat niet-ontvankelijkheid
De rechtbank overweegt als volgt:
dat zij ten behoeve van de rechthebbende
moet volgen
De rechter-commissaris heeft bij beschikking
moeten worden bewaard, ongegrond ver-
d.d. 13 juni 2007 bepaald dat (alleen) de spe-
klaard.
cificaties die bij de declaraties zijn gevoegd
De Hoge Raad komt niet toe aan een beoor-
onder de geheimhoudingsplicht van de advo-
deling van het middel want overweegt
Het hof heeft bij arrest van 21 juli 2010 het
caat vallen, echter maken deze declaraties
ambtshalve vooraf:
Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk ver-
onderdeel uit van de inmiddels teruggegeven
2.1. In cassatie kan van het volgende worden
klaard in zijn hoger beroep, daartoe aanvoe-
specificaties. De rechtbank is dan ook van
uitgegaan. Onder de klager is een aantal
rende:
oordeel dat de inbeslagggenomen geschrif-
voorwerpen in beslag genomen. Bij vonnis
In het dossier bevindt zich een akte rechts-
ten, gelet op artikel 98 van het Wetboek van
van de Rechtbank van 23 december 2008 is
middel d.d. 15 september 2009, waarin mr. W.
Strafvordering, onder het beroepsgeheim
de klager veroordeeld en bij datzelfde vonnis
Ludwig, officier van justitie in het arrondisse-
vallen en zal het klaagschrift in zoverre
heeft de Rechtbank wat betreft de in beslag
ment Zwolle-Lelystad, verklaart beroep in te
gegrond verklaren.
genomen voorwerpen de bewaring ten
stellen tegen de beslissing betreffende ver-
2.4. Voor zover het middel de klacht bevat dat
behoeve van de rechthebbende gelast. Blij-
dachte omtrent een afwijzing vordering d.d.
door de Rechter-Commissaris ten onrechte is
kens de door de Advocaat-Generaal ingewon-
15 september 2009 gewezen door de Meer-
geoordeeld dat de urenspecificaties onder de
nen, in de conclusie vermelde inlichtingen is
voudige Strafraadkamer. Ook is vermeld op
geheimhoudingsplicht als bedoeld in art. 218
op 5 januari 2009 tegen het vonnis hoger
de akte rechtsmiddel het appelnummer
Sv vallen, miskent het dat de in cassatie
beroep ingesteld en is op 13 januari 2009 dat
09/1076. Dit nummer is doorgehaald en
bestreden beslissing van de Rechtbank uit-
appel weer ingetrokken. Daardoor is het von-
daarbij is met pen geschreven het nummer
sluitend betrekking heeft op de inbeslaggge-
nis op 13 januari 2009 onherroepelijk gewor-
1229.
nomen nog niet – op last van de Rechter-
den. Blijkens de beschikking is op 10 juli
Het hof stelt vast dat zich in het dossier geen
Commissaris – teruggegeven geschriften.
2009 namens de klager op de voet van art.
ondertekende akte bevindt waarbij door het
2.5. Het oordeel van de Rechtbank dat de
552a Sv een klaagschrift ingediend.
openbaar ministerie hoger beroep is inge-
‘declaraties onderdeel uit(maken) van de
2.2. De Rechtbank heeft miskend dat een
steld tegen het in de zaak tegen verdachte
inmiddels teruggegeven specificaties’ en ‘dat
ingevolge art. 552a, derde lid, Sv ingediend
gewezen (eind)vonnis van de rechtbank Zwol-
de inbeslaggenomen geschriften, gelet op
klaagschrift niet-ontvankelijk is ingeval het
le-Lelystad d.d. 15 september 2009. Uit het
artikel 98 van het Wetboek van Strafvorde-
wordt ingediend op een tijdstip waarop drie
onderzoek ter terechtzitting is wel komen
ring, onder het beroepsgeheim van de advo-
maanden zijn verstreken sedert de vervolgde
vast te staan dat de officier van justitie voor-
caat vallen’ getuigt niet van een onjuiste
zaak tot een einde is gekomen. Nu de zaak
nemens is geweest het hoger beroep te rich-
rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
tegen de klager is geëindigd op 13 januari
ten op het eindvonnis, zodat vaststaat dat
2.6. Het middel faalt.
2009 en het klaagschrift is ingediend op 10
een onjuiste akte is opgemaakt. Naar het oor-
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
juli 2009, had de Rechtbank de klager niet-
deel van het hof dient de omstandigheid dat
ontvankelijk behoren te verklaren in zijn
een onjuiste akte is opgesteld echter voor
klaagschrift. De Hoge Raad zal doen wat de
rekening te komen van het openbaar minis-
Rechtbank had behoren te doen.
terie. Nu de onjuiste akte door de officier van
De Hoge Raad vernietigt de bestreden
justitie is ondertekend en de resterende
24 mei 2011, nr. 10/01632 B
beschikking en verklaart de klager niet-ont-
beroepstermijn niet is gebruikt om deze fout
(Mrs. Van Dorst, Splinter-van Kan en Groos;
vankelijk in zijn klaagschrift.
te herstellen dient het openbaar ministerie
1189
(Sv art. 404 e.v.)
de A-G Hofstee heeft geconcludeerd tot ver-
niet-ontvankelijk verklaard te worden in het
nietiging van de bestreden beschikking en
hoger beroep.
tot niet-ontvankelijk verklaring van de kla-
Daartegen richt zich het Openbaar Ministerie
ger in zijn klaagschrift;
met de klacht dat het hof ten onrechte het
adv. mr. Th. Boumans, Heerlen)
Openbaar Ministerie in zijn hoger beroep
LJN BQ5692
niet-ontvankelijk heeft verklaard.
De Hoge Raad overweegt naar aanleiding van
Nu de zaak op 13 januari 2009 is geëindigd
het middel:
doordat de klager op die datum het door
2.3. Het Hof heeft geoordeeld dat het Open-
hem ingestelde hoger beroep in zijn straf-
baar Ministerie niet-ontvankelijk moet wor-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 – AFL. 23
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 T– AFL. 23
1511
Rechtspraak
den verklaard in zijn hoger beroep aangezien
steld: verdachte staat daarom in geen enkele
kocht een hoeveelheid hennepplanten en
zich in het dossier geen ondertekende akte
familierechtelijke betrekking tot G.V.
stekken van hennepplanten, zijnde hennep
bevindt waarbij door het Openbaar Ministe-
De Hoge Raad overweegt naar aanleiding van
een middel als bedoeld in de bij de Opium-
rie hoger beroep is ingesteld tegen het in de
het middel:
wet behorende lijst II.
zaak tegen de verdachte gewezen eindvonnis.
2.4.1. Het middel beroept zich in de toelich-
Het eerste middel bevat de klacht dat het
Het Hof heeft daarbij in aanmerking geno-
ting op feiten en omstandigheden waarvan
onder 1 bewezenverklaarde feit niet uit de
men dat de akte die zich wel in het dossier
niet blijkt dat die in hoger beroep door de
gebezigde bewijsmiddelen kan worden afge-
bevindt betrekking heeft op een andere
verdachte en zijn raadsman naar voren zijn
leid. In het bijzonder wordt aangevoerd dat
beslissing, namelijk een ‘afwijzing vordering’
gebracht. Deze feiten en omstandigheden
uit de gebruikte bewijsmiddelen niet kan
door de Meervoudige Strafraadkamer, dat
kunnen in cassatie niet op hun juistheid wor-
volgen dat de verdachte het feit onder 1
deze door de griffier opgemaakte akte door
den onderzocht en daarom ook niet voor het
mede heeft gepleegd.
de Officier van Justitie is ondertekend en dat
eerst naar voren worden gebracht.
Over dat medeplegen van de verdachte over-
de resterende beroepstermijn niet door het
2.4.2. Zonder blijk te geven van een onjuiste
woog het hof: Verdachte is als enig eigenaar
Openbaar Ministerie is gebruikt om deze
rechtsopvatting is het Hof op grond van de
van eenmanszaak ‘H. W.’ verantwoordelijk
fout te herstellen. Dit oordeel geeft geen blijk
gebezigde bewijsmiddelen tot een bewezen-
voor hetgeen zich in zijn zaak afspeelt. Hij
van een onjuiste rechtsopvatting en is even-
verklaring en tot de hiervoor weergegeven
heeft zeggenschap over zijn medewerkers.
min onbegrijpelijk.
kwalificatie daarvan te kunnen komen.
Indien vanuit verdachte’s growshop hennep-
2.4. Het middel faalt.
2.5. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
stekken en hennepplanten worden verkocht
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
dan kan die verkoop aan hem worden toege-
De A-G Vellinga die tot een andere conclusie
rekend, tenzij omstandigheden worden aan-
kwam overwoog onder meer:
gevoerd waaruit blijkt dat de verdachte geen
12. In aanmerking genomen dat uit de door
enkele wetenschap daarvan had. Van derge­
het Hof gebezigde bewijsmiddelen niet blijkt
lijke omstandigheden is niet gebleken.
24 mei 2011, nr. 09/04540
op grond van welke in art. 1:199 BW genoem-
­Sterker nog, verdachte heeft erkend dat de
(Mrs. Koster, De Hullu, Thomassen, Splinter-
de omstandigheid verdachte als vader van
22 hennepstekken die in de growshop zijn
van Kan en Sterk; de A-G Vellinga heeft
het slachtoffer kan worden aangemerkt, kan
aangetroffen en in beslag zijn genomen van
geconcludeerd tot vernietiging van het
de bewezenverklaring voor wat betreft het
hem waren. Het ligt voor de hand dat ook
bestreden arrest met terugwijzing of ver-
onderdeel ‘zijn dochter’ niet uit de gebezigde
deze hennepstekken voor de verkoop waren
wijzing; adv. mr. M.P. Biesbroek, Rotterdam)
bewijsmiddelen worden afgeleid.
bedoeld.
LJN BQ5858
Het middel slaagt.
Dat de verkoop tezamen en in vereniging
1191
met een ander plaatsvond blijkt uit de verDe in cassatie aangevoerde omstandigheid
dat het slachtoffer in geen enkel opzicht
1192
klaring van K., inhoudende dat hij hennepstekjes heeft gekocht van een persoon
genaamd Marc. Het Hof acht het aannemelijk
zijn familierechtelijke dochter was van de
verdachte, kan niet voor het eerst in
24 mei 2011, nr. 10/00310
dat gedoeld wordt op Marc van B., de werk­
­cassatie worden aangevoerd
(Mrs. Van Dorst, De Hullu, Splinter-van Kan,
nemer van de verdachte.
Groos en Loth; de A-G Aben heeft gecon­
Daartegen richt zich het middel, naar aanlei-
cludeerd tot verwerping van het beroep;
ding waarvan de Hoge Raad overweegt:
adv. mr. H.H.M. van Dijk, ’s-Hertogenbosch).
2.3. De art. 47 tot en met 51 Sr bieden – al
LJN BP6581
dan niet in zogenaamde functionele vorm –
(Sr art. 45, 302 en 304; BW art. 1:199)
De verdachte werd in hoger beroep veroor-
diverse mogelijkheden om iemand onder
deeld tot zes maanden gevangenisstraf waarvan twee maanden voorwaardelijk wegens
Medeplegen eist een nauwe en bewuste
specifieke voorwaarden strafrechtelijk aan-
poging tot zware mishandeling tegen zijn
samenwerking met (een) ander(en) en die
sprakelijk te stellen voor zijn betrokkenheid
kind.
valt niet af te leiden uit wat het hof op dit
bij een strafbaar feit. In geval van het mede-
Het hof heeft ten laste van de verdachte
punt heeft aangevoerd
plegen houden die voorwaarden vooral in
dat sprake moet zijn geweest van een vol-
bewezenverklaard dat: hij op 18 januari 2008
te L. ter uitvoering van het door hem voorge-
(Sr art. 47)
doende nauwe en bewuste samenwerking
met een andere of anderen.
nomen misdrijf om aan zijn zwangere dochter, genaamd G.V. opzettelijk zwaar lichame-
De verdachte werd in hoger beroep veroor-
2.4. Uit ’s Hofs bewijsvoering kan niet volgen
lijk letsel toe te brengen, met dat opzet die G
deeld tot gevangenisstraf van achttien maan-
dat de verdachte wat betreft het bewezenver-
(met kracht) met geschoeide voet in de buik
den met, onder meer, verbeurdverklaring van
klaarde opzettelijk verkopen van hennep-
heeft getrapt, terwijl de uitvoering van dat
een geldbedrag van € 58 350 wegens 1. mede-
planten en stekken van hennepplanten zo
voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
plegen van in de uitoefening van een beroep
nauw en bewust met een ander heeft samen-
Het middel bevat de klacht dat het hof ten
of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met
gewerkt dat er sprake is van het medeplegen
onrechte het onder 1 primair ten laste geleg-
een in art. 3 onderdeel B Opw gegeven ver-
van die gedragingen. De door het Hof in dit
de bewezen heeft verklaard, althans heeft
bod en 2. witwassen.
verband in het bijzonder in aanmerking
gekwalificeerd als poging tot zware mishan-
Ten laste van de verdachte werd onder 1
genomen omstandigheden dat de verdachte
deling van zijn dochter. Daartoe wordt in het
bewezen verklaard dat:
verantwoordelijk is voor hetgeen zich in zijn
bijzonder aangevoerd dat G.V. niet tijdens zijn
hij in de periode van 1 november 2005 tot en
zaak afspeelt en dat hij zeggenschap heeft
huwelijk is geboren en dat hij haar noch
met 1 juni 2006 te W. tezamen en in vereni-
over zijn medewerkers, welke omstandig­
heeft erkend noch geadopteerd terwijl ook
ging met een ander, in de uitoefening van
heden eraan zouden kunnen bijdragen dat
zijn vaderschap niet gerechtelijk is vastge-
zijn beroep of bedrijf, opzettelijk heeft ver-
de verdachte als ‘functionele dader’ van die
1512
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 – AFL. 23
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 T– AFL. 23
Rechtspraak
gedragingen wordt aangemerkt, zijn onvol-
’s-Gravenhage, opdat de zaak in zoverre op
Het hof heeft zijn beslissing als volgt gemoti-
doende om een dergelijke bewuste en nauwe
het bestaande hoger beroep opnieuw wordt
veerd: De raadsvrouw van de verdachte heeft
samenwerking te kunnen aannemen. De
berecht en afgedaan.
per brief. d.d. 6 januari 2009, de strafgriffie
bewezenverklaring is dus in zoverre ontoerei-
2.3. Gelet hierop en in aanmerking genomen
van de rechtbank te ’s-Gravenhage te kennen
kend gemotiveerd.
dat art. 577b, tweede lid, Sv de betrokkene de
gegeven dat zij hoger beroep wenst in te stel-
2.5. Het middel is gegrond.
bevoegdheid geeft na de afdoening van de
len tegen het vonnis van de politierechter
De Hoge Raad vernietigt de bestreden uit-
hoofdzaak te verzoeken om vermindering
van 2 juni 2008 met bovengenoemde parket-
spraak, maar uitsluitend wat betreft de
of kwijtschelding van het vastgestelde ont­
nummers en dat zij hiertoe door haar cliënt
beslissingen ter zake van het onder 1 tenlas-
nemingsbedrag, heeft de betrokkene geen
is gemachtigd.
tegelegde en de strafoplegging, wijst in zover-
belang bij het middel.
Ingevolge artikel 450, derde lid, van het Wet-
re de zaak terug naar het gerechtshof en ver-
2.4. Het middel faalt. Het tweede en het der-
boek van Strafvordering geldt voor vonnis-
werpt het beroep voor het overige.
de middel worden door de Hoge Raad afge-
sen gewezen in eerste aanleg na 1 maart
daan met toepassing van art. 81 RO.
2007, dat een gemachtigde raadsvrouw bij
Ambtshalve stelt de Hoge Raad vast dat in de
brief een schriftelijke bijzondere volmacht
cassatiefase de redelijke termijn is overschre-
aan een griffiemedewerker kan geven om
den en dat dit moet leiden tot vermindering
namens een cliënt hoger beroep in te stellen.
24 mei 2011, nr. 09/02238 P
van de opgelegde betalingsverplichting.
De raadsvrouw dient in die brief in elk geval
(Mrs. Van Dorst, De Savornin Lohman, De
De Hoge Raad verwerpt, in hoofdzaak, het
aan te geven dat zij door haar cliënt uitdruk-
Hullu, Groos en Sterk; De A-G Silvis heeft
beroep. Wegens de overschrijding van de
kelijk is gemachtigd om hoger beroep in te
bij conclusie (32 pagina’s) en aanvullende
redelijke termijn wordt de betalingsverplich-
stellen en zij dient daarbij tevens aan de grif-
conclusie (6 pagina’s) geconcludeerd tot ver-
ting verminderd in die zin dat de hoogte
fiemedewerker een schriftelijke bijzondere
nietiging van de betreden uitspraak en tot
daarvan € 10 000 bedraagt.
volmacht te verlenen als voormeld.
1193
In de brief van de raadsvrouw is geen mel-
terugwijzing naar het hof; adv. mr. S.B.J.
Hiemstra, Haarlem)
ding gemaakt van die laatstgenoemde schrif-
LJN BP4399
1194
Ontnemingsvordering ter zake van feiten
24 mei 2011, nr. 09/03227
dergelijke volmacht niet gebleken.
waarvan het hof heeft vrijgesproken. Daar-
(Mrs. Van Dorst, De Hullu, Thomassen,
Het vorenstaande brengt met zich dat het
na is het OM van die vrijspraken (in de
Groos en Sterk; de A-G Machielse heeft
hoger beroep niet is ingesteld overeenkom-
hoofdzaak) in cassatie gekomen: de Hoge
geconcludeerd tot vernietiging van het
stig de eisen die de wet daaraan stelt, zodat
Raad heeft de vrijspraken vernietigd en de
bestreden arrest met terugwijzing naar het
de verdachte daarin niet-ontvankelijk dient
zaak verwezen naar het hof in Den Haag.
hof; adv. mr. T. Venneman, ’s-Gravenhage)
te worden verklaard.
Daarom heeft de betrokkene geen belang
LJN BP4479
De Hoge Raad overweegt naar aanleiding van
telijke bijzondere volmacht aan een griffiemedewerker en ook overigens is van een
het middel:
bij het middel in het bijzonder omdat hij
al naar gelang de uitkomst van de verwij-
Per brief instellen van hoger beroep aan
De Hoge Raad vermeldt in zijn arrest de tekst
zingszaak op grond van art. 577b lid 2 Sv
een griffiemedewerker moet voldoen aan
van de ‘akte instellen rechtsmiddel’ en de aan
alsnog kan verzoeken om vermindering of
de eisen uiteengezet in HR 22 december
deze akte gehechte brief gericht aan K. van
kwijtschelding van het vastgestelde ont­
2009, NJ 2010-102. Maar door de onduide-
der A., griffiemedewerkster, voor zover hier
nemingsbedrag
lijkheid die de wet op dit punt aanbrengt,
van belang inhoudende:
is de (onvoldoende) informatie van een
“Geachte mevrouw van der A., Tot mij wend-
­griffiemedewerker aan een advocaat om
de zich de heer N.M.S. met het verzoek zijn
(gewoon) schriftelijk in hoger beroep te
belangen te behartigen in bovengenoemde
gaan verontschuldigbaar
zaken. Hierbij bericht ik u dat ik namens cli-
(Sr art. 36e; Sv art. 577b lid 2)
Ontnemingszaak (€ 10 593,53)
ënt gemachtigd ben hoger beroep tegen de
Het eerste middel behelst de klacht dat het
hof zijn schatting van het wederrechtelijk
(Sv art. 450 lid 3)
uitspraken in bovengenoemde zaken in te
stellen. Hierbij doe ik zulks en verzoek ik u
verkregen voordeel ten onrechte mede heeft
gebaseerd op een feit waarvan de betrokkene
De verdachte werd in eerste aanleg door de
dit te bevestigen. (…) Vertrouwend u hiermee
is vrijgesproken. Bij deze klacht is tot uit-
politierechter veroordeeld tot twee maanden
voldoende te hebben geïnformeerd.
gangspunt genomen de vrijspraak van de
gevangenisstraf wegens 1 en 4 overtreding
Met vriendelijke groet, (…)”
betrokkene door het gerechtshof in de hoofd-
van art. 8 lid 2 aanhef en onderdeel a WWV
De Hoge Raad overweegt voorts naar aanlei-
zaak van de onder 2 en 3 ten laste gelegde
1994, meermalen gepleegd en wegens 2 en 5
ding van het middel:
feiten.
wegens overtreding van art. 9 lid 2 WVW 1994,
2.3. Het Hof heeft de niet-ontvankelijkheid
Daarover overweegt de Hoge Raad:
meermalen gepleegd en vervolgens wegens 3
van de verdachte in zijn beroep doen steu-
2.2. Bij arrest van de Hoge Raad van 22 febru-
en 6 tot tweemaal hechtenis voor de duur van
nen op de vaststelling dat de brief van de
ari 2011, LJN BN9287 is de beslissing in de
één week wegens door het bevoegd gezag
raadsvrouwe aan de griffiemedewerkster niet
hoofdzaak vernietigd wat betreft de beslis-
naar zijn naam gevraagd, een valse naam
inhoudt een op grond van art. 450, eerste lid
singen ter zake van het onder 2 en 3 tenlas-
opgeven, meermalen gepleegd. De verdachte
aanhef en onder b Sv vereiste bijzondere vol-
tegelegde en de strafoplegging, omdat het
heeft hoger beroep tegen dit vonnis ingesteld,
macht aan die griffiemedewerkster om
Hof aan de vrijspraak van de onder 2 en 3
maar het gerechtshof heeft de verdachte in
namens de verdachte hoger beroep in te stel-
tenlastegelegde feiten een onjuiste rechts­
dat hoger beroep niet-­ontvankelijk verklaard.
len en dat ook overigens niet van een derge-
opvatting ten grondslag heeft gelegd.
Tegen die beslissing en de gronden waarop zij
lijke volmacht is gebleken.
De zaak is verwezen naar het Gerechtshof te
berust is het middel gericht.
2.4.1. Zoals de Hoge Raad heeft geoordeeld in
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 – AFL. 23
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 T– AFL. 23
1513
Rechtspraak
zijn arrest van 22 december 2009, LJN BJ7810,
klaard en het beslag wordt opgeheven, kan
2.4. Het middel is in zoverre terecht voor­
NJ 2010/102 kan ook een advocaat hoger
de klager niet tegen teruggave aan hem niet-
gesteld.
beroep instellen op de wijze die is voorzien
ontvankelijk worden verklaard, maar moet
De Hoge Raad vernietigt de bestreden
in art. 450, derde lid, Sv.
de rechter een last geven tot terug­gave aan
beschikking en verwijst de zaak naar het
De daartoe vereiste schriftelijke volmacht
de klager hoewel mogelijk is dat aan die last
gerechtshof te Amsterdam.
van een advocaat aan een griffiemedewerker
niet kan worden voldaan omdat het schip
moet inhouden
inmiddels aan een ander is afgegeven
(i) de verklaring van de advocaat dat hij door
de verdachte bepaaldelijk is gevolmachtigd
1196
(Sv art. 552a lid 7)
tot het instellen van hoger beroep.
24 mei 2011, nr. 09/02303
(ii) de verklaring dat de verdachte instemt
De rechtbank te Amsterdam heeft bij
(Mrs. Koster, De Savornin Lohman,
met het door de griffiemedewerker in ont-
beschikking van 10 december 2009 het door
De ­Hullu, Groos en Sterk; de A-G Vellinga
vangst nemen van de oproeping voor de
de klager ingediende beklag strekkende tot
heeft geconcludeerd tot vernietiging van
terechtzitting in hoger beroep en
opheffing van het beslag op het jet schip,
het bestreden arrest en tot terugwijzing of
(iii) het door de verdachte opgegeven adres
genaamd Noppes II, gegrond verklaard en
­verwijzing; adv. mr. T. Volckmann, Zwolle)
voor toezending van het afschrift van de
het verzoek tot teruggave niet-ontvankelijk
LJN BO1587
appeldagvaarding.
verklaard.
2.4.2. Voordat de Hoge Raad bovengenoemd
De bestreden beschikking van de rechtbank
De inhoud van art. 31 lid 1 Vluchtelingen-
arrest had gewezen, leidde de wet van 5 okto-
luidt, voor zover van belang:
verdrag en de verklaring van de Hoge Com-
ber 2006 tot wijziging van het Wetboek van
De officier van justitie heeft verklaard dat
missaris voor de vluchtelingen over wat
Strafvordering met betrekking tot het hoger
het strafvorderlijk belang zich niet verzet
moet worden verstaan onder ‘coming direct-
beroep in strafzaken, het aanwenden van
tegen de opheffing van het beslag. Gelet hier-
ly’ wat ook kan betekenen dat de vluchte-
gewone rechtsmiddelen en het wijzigen van
op, is de rechtbank van oordeel dat het
ling eerst voor ‘a period of short time’ in
de tenlastelegging (Wet stroomlijnen hoger
beslag dient te worden opgeheven. Het
een doorreisland heeft verbleven, brengt
beroep; Stb. 470) tot onzekerheid wat betreft
beklag dient te dien aanzien ook gegrond te
mee dat het hof ofwel blijk heeft gegeven
de vraag of een advocaat aan een griffieme-
worden verklaard.
van een niet juiste rechtsopvatting ofwel
dewerker een schriftelijke volmacht kan ver-
Met betrekking tot de vraag of het schip
zijn beslissing onvoldoende heeft gemoti-
lenen om namens de verdachte een rechts-
dient te worden teruggegeven aan klager of
veerd nu het hof niets heeft vastgesteld
middel in te stellen, in het bijzonder doordat
een ander, nu sprake is van meer dan een
omtrent de duur van het verblijf in dat
de uit de memorie van toelichting sprekende
belanghebbende, overweegt de rechtbank dat
doorreisland
bedoeling hieromtrent niet in de wettelijke
justitie thans niet meer over het schip
regeling is verwoord. In het licht daarvan en
beschikt. Derhalve kan de rechtbank geen
in aanmerking genomen hetgeen door de
bevel tot teruggave geven en wordt het ver-
raadsvrouwe is aangevoerd is het in ’s Hofs
zoek tot teruggave niet-ontvankelijk ver-
De verdachte werd in hoger beroep veroor-
overwegingen besloten liggende oordeel dat
klaard. Dit laat onverlet dat de rechtbank het
deeld tot een werkstraf van tachtig uren
de raadsvrouwe er niet op mocht vertrouwen
mogelijk acht dat, zoals de officier van justi-
wegens opzettelijk gebruikmaken van een
dat de door de griffiemedewerkster verstrek-
tie heeft gesteld, belanghebbende D als eige-
niet op haar naam gesteld reisdocument.
te informatie omtrent het instellen van een
nares van het schip moet worden gezien.
Aan de verdachte is na tenlastelegging door
rechtsmiddel geen later fataal blijkende fou-
Hiertegen richt zich het middel met de
het hof bewezenverklaard dat: zij op of
ten of leemten bevat en dat door het instel-
klacht dat de rechtbank ten onrechte niet
omstreeks 25 februari 2005 te H., gemeente
len van hoger beroep conform deze verstrek-
conform art. 552a lid 7 Sv de last tot terugga-
R. opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een
te informatie ook het beoogde doel, te weten
ve heeft gegeven.
niet op haar naam gesteld reisdocument, te
het rechtsgeldig instellen van het rechtsmid-
De Hoge Raad overwoog naar aanleiding van
weten een paspoort van het Koninkrijk der
del wordt bereikt, zonder nadere motivering,
het middel: 2.2. De rechtbank heeft het door
Nederlanden, nummer M 06225480, welk
die ontbreekt, niet begrijpelijk.
de klager gedane beklag gegrond verklaard
gebruik hierin bestond dat zij, verdachte, het
2.5 Het middel is terecht voorgesteld.
en het verzoek tot teruggave niet-ontvanke-
paspoort heeft getoond bij het uitreizen van-
De Hoge Raad vernietigt de bestreden uit-
lijk verklaard.
uit Nederland.
spraak en wijst de zaak terug naar het hof.
De Hoge Raad neemt daarna op de tekst van
Het eerste middel keert zich tegen de verwer-
de beschikking van de rechtbank als hiervoor
ping door het hof van het verweer dat het
weergegeven en vervolgt daarna:
Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet
2.3. Art. 552a, zevende lid, Sv bepaalt dat als
worden verklaard in de vervolging. Het ver-
de rechtbank het beklag gegrond acht, zij de
weer berust op de opvatting dat art. 31
24 mei 2011, nr. 10/01263 B
daarmee overeenkomende last geeft. De
Vluchtelingenverdrag betreffende de status
(Mrs. Van Dorst, De Hullu en Splinter-
Rechtbank heeft die bepaling miskend door
van vluchtelingen van 28 juli 1951, Trb. 1951,
van Kan; de A-G Silvis heeft geconcludeerd
enerzijds het beklag gegrond te achten doch
131 en 1954, 88 in de weg staat aan de ver-
tot vernietiging van de bestreden beschik-
anderzijds het verzoek van de klager tot
volging van het tenlastegelegde.
king en tot verwijzing;
teruggave niet-ontvankelijk te verklaren.
Art. 31 lid 1 Vluchtelingenverdrag luidt: The
adv. mr. D.H. Woelinga, Amsterdam)
Aan het geven van een last tot teruggave aan
contracting States shall not impose penalties.
LJN BP9413
de beslagene staat niet in de weg dat aan de
on account of their illegal entry or presence,
last niet kan worden voldaan bijvoorbeeld
on refugees who, coming directly from a
Als beklag tegen in beslagneming (in dit
omdat de zaak inmiddels aan een ander is
­territory where their life or freedom was
geval van een schip) gegrond wordt ver-
afgegeven.
threatened in the sense of article 1, enter or
1195
1514
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 – AFL. 23
(Vluchtelingenverdrag art. 31 lid 1)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 T– AFL. 23
Rechtspraak
are present in their territory without autho-
ten aanzien van art. 31, eerste lid, Vluchtelin-
rization, provided they present themselves
genverdrag het volgende in:
without delay to the authorities and show
The expression ‘coming diretly’ in Article 31
Ontnemingszaak
good cause for their illegal entry or presence.
(1) covers the situation of a person who enters
(€ 5650 wegens verkoop van cocaïne)
Het hof had onder meer overwogen:
the country in which asylum is sought direct-
Het tweede middel bevat de klacht dat het
Een vreemdeling die in Nederland wordt aan-
ly from the country of origin, or from another
hof de schatting van het wederrechtelijk ver-
gehouden in verband met zijn uitreis uit
country where his protection, safety and secu-
kregen voordeel ontoereikend heeft gemoti-
Nederland met een vals paspoort, kan op
rity could be assured. It is understood that
veerd. Het hof overwoog onder meer dat het
grond van artikel 31, eerste lid van het Ver-
this term also covers a person who transits an
zich bij de schatting van het voordeel heeft
drag betreffende de status van vluchtelingen
intermediate country for a short period of
gebaseerd op de eigen verklaring van de ver-
een beroep doen op vrijwaring van strafver-
time without having applied for, or received,
oordeelde en op het rapport-Berekening
volging, mits Nederland voor hem een door-
asylum there. No strict time limit can be
wederrechtelijk verkregen voordeel van P.F.
reisland was en hij ook aan de overige voor-
applied to the concept ‘coming directly’ and
Selsig, hoofdagent bij de regiopolitie Zuid-
waarden van artikel 31, eerste lid van het
each case must be judged on its merits.
Holland- Zuid.
Verdrag betreffende de status van vluchtelin-
2.5 Het Hof heeft aannemelijk geoordeeld
De verklaring van de veroordeelde luidde:
gen voldoet. Uit het verhandelde ter terecht-
dat de verdachte vóór haar komst naar
Gedurende zeven à acht maanden verkocht
zitting is naar het oordeel van het hof niet
Nederland heeft ‘verbleven’ in een veilig
ik vier pakketjes per maand. Ik verdiende
aannemelijk geworden dat de verdachte aan
­derde land en heeft dat afgeleid uit haar ver-
€ 2,50 per pakketje cocaïne. Ik verdiende € 10
al die overige voorwaarden voldoet. Met
klaring dat zij in Soedan op het vliegtuig is
per maand aan het verkopen van cocaïne.
name is aannemelijk dat zij, vóór haar komst,
gestapt en naar Europa is gevlogen, waar zij
Soms handelde ik niet eens vier keer per
heeft verbleven in een veilig derde land.
is uitgestapt en ‘vervolgens’ gedurende een
maand.
Het hof grondt deze overtuiging op de poli-
treinreis van 3 à 4 uren naar een grote stad
Het hof overwoog naar aanleiding van onder
tieverklaring van de verdachte d.d. 25 februa-
in Nederland is gegaan. Het oordeel van het
meer het rapport-Berekening wederrechtelijk
ri 2005, waarin zij heeft verklaard dat zij in
Hof moet aldus worden verstaan dat, ook
verkregen voordeel: Met betrekking tot de
Soedan op het vliegtuig is gestapt en dat zij
indien ervan moet worden uitgegaan dat de
hoeveelheid cocaïne die de veroordeelde
is gevlogen naar Europa. Hier is zij uitge-
verdachte slechts op doorreis was, haar niet
heeft verkocht overweegt het hof dat er – in
stapt. Vervolgens is zij met de trein naar een
de bescherming toekomt van art. 31, eerste
tegenstelling tot het rapport Berekening
grote stad, volgens haar in Nederland,
lid, Vluchtelingenverdrag.
wederrechtelijk verkregen voordeel – onvol-
gegaan. Deze treinreis duurde ongeveer 3 à
Daarmee heeft het Hof onvoldoende inzicht
doende aanwijzingen zijn om aannemelijk te
4 uur. Naar het oordeel van het hof is dus
gegeven in zijn gedachtegang. Indien het Hof
achten dat de veroordeelde 50 gram cocaïne
aannemelijk dat de verdachte in een ander
heeft geoordeeld dat de enkele omstandig-
per dag verkocht. Gelet op de verklaringen
land dan Nederland is geland. Dit land moet,
heid dat de vluchteling via een derde land
van getuigen alsmede op zijn eigen verkla-
gelet op de drie à 4 uur durende treinreis,
naar Nederland is gereisd – en daardoor
ring afgelegd ter terechtzitting in hoger
een buurland van Nederland of Frankrijk
gedurende die reis in dat andere land heeft ‘
beroep, gaat het hof ervan uit dat de veroor-
zijn, welke volgens algemene bekendheid
verbleven’ meebrengt dat geen sprake is van
deelde naar schatting 50 gram cocaïne per
veilige derde landen zijn. Gelet op het boven-
‘coming directly’ als bedoeld in art. 31 Vluch-
week verkocht. De veroordeelde behaalde één
staande, in onderling verband en samenhang
telingenverdrag, heeft het, mede gelet op het-
euro netto winst per gram cocaïne. Dit houdt
bezien, dient het verweer van de raadsman te
geen onder 2.4. is overwogen, blijk gegeven
in dat hij bij een verkoop van cocaïne per
worden verworpen. Het openbaar ministerie
van een onjuiste rechtsopvatting. Indien het
week € 50 winst per week behaalde. Aldus
is mitsdien ontvankelijk in de vervolging.
Hof niet van die opvatting is uitgegaan, is
bedraagt de geschatte opbrengst (113 weken
De Hoge Raad overweegt:
zijn oordeel ontoereikend gemotiveerd, in
x € 50 =) € 5650. (…) Gelet op het bovenstaan-
2.4.2. In zijn arrest van 13 oktober 2009 (LJN
aanmerking genomen dat het Hof niets heeft
de stelt het hof het bedrag waarop het weder-
BI1325, NJ 2009/531) heeft de Hoge Raad
vastgesteld omtrent de duur van het verblijf
rechtelijk verkregen voordeel wordt geschat
overwogen dat voor de beoordeling van een
van de verdachte in dat derde land.
vast op € 650 (…)
beroep op art. 31 Vluchtelingenverdrag geen
2.6 Het middel is derhalve terecht voorge-
De Hoge Raad overweegt naar aanleiding van
onderscheid moet worden gemaakt tussen
steld.
het tweede middel:
‘illegal entry or presence’ enerzijds en het
De Hoge Raad vernietigt de bestreden uit-
3.5. Nu noch uit de in het rapport wederrech-
daarmee samenhangende bezit van valse
spraak en wijst de zaak terug naar het hof.
telijk verkregen voordeel aangehaalde verklaringen van getuigen noch uit de verklaring
identiteitspapieren anderzijds. Een andersluidende opvatting doet onvoldoende recht aan
de bedoeling van art. 31 Vluchtelingenver-
(Sr art. 36e; Sv art. 358 en 359)
1197
die de betrokkene ter terechtzitting in hoger
beroep heeft afgelegd kan volgen dat de
betrokkene vijftig gram cocaïne per week
drag om vluchtelingen, onder nadere, in het
kader van de ontvankelijkheid van het open-
24 mei 2011, nr. 09/03354 P
verkocht is de schatting van het wederrechte-
baar ministerie in de vervolging te beoorde-
(Mrs. Koster. De Savornin Lohman en
lijk verkregen voordeel ontoereikend gemoti-
len voorwaarden, te vrijwaren van vervolging
­Thomassen; de A-G Hofstee heeft geconclu-
veerd.
wegens ‘illegal entry or presence’ en zou de
deerd tot vernietiging van het bestreden
3.6. Het middel slaagt.
met die bepaling beoogde bescherming van
arrest en tot terugwijzing naar het hof;
De Hoge Raad vernietigt de bestreden uit-
vluchtelingen ernstig tekort doen.
adv. mr. B.A. Fijma, Zwijndrecht)
spraak en wijst de zaak terug naar het hof.
2.4.3 De United Nations High Commissioner
LJN BP6044
for Refugee’s Guidelines on Applicable Criteria and Standards relating to Detention of
Schatting van het wederrechtelijk verkre-
Asylum-Seekers van februari 1999 houden
gen voordeel is ontoereikend gemotiveerd
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 – AFL. 23
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 T– AFL. 23
1515
Rechtspraak
1198
1199
24 mei 2011, nr. 10/04121
24 mei 2011, nr. 09/03698
strekt. De juistheid van deze stelling, die van-
(Mrs. Van Dorst, De Hullu en Groos;
(Mrs. Van Dorst, De Hullu en Splinter-
wege het openbaar ministerie gemotiveerd is
de A-G Vellinga heeft geconcludeerd tot
van Kan: de A-G Aben heeft geconcludeerd
betwist, is niet aannemelijk geworden. Dat,
­vernietiging van het bestreden arrest wat
tot verwerping van het beroep;
zoals de raadsman heeft gesteld, uit een ver-
betreft het onder 2 en 3 bewezenverklaarde
adv. mr. R.J. Baumgardt, Spijkenisse)
oordeling wegens rijden onder invloed tot
en de strafoplegging en tot, in zoverre,
LJN BP6477
heeft hij aangevoerd dat aan de verdachte
eerder, in 1975, een rijbewijs zou zijn ver-
onder meer een ontzegging van rijbevoegdheidmoet worden afgeleid dat de verdachte
terug­wijzing of verwijzing met verwerping
van het beroep voor het overige;
Uit de stelling dat de verdachte al in 1975
(toen) in het bezit van een rijbewijs is
adv. mr. G. Spong, Amsterdam)
werd veroordeeld wegens rijden onder
geweest, is onjuist en berust op een verkeer-
LJN BQ0835
invloed tot onder meer een ontzegging van
de uitleg van de wet. Het verweer wordt ver-
de rijbevoegdheid voor de tijd van een jaar,
worpen,
Het verweer dat verworpen wordt door het
kan niet zonder meer worden afgeleid dat
De Hoge Raad overweegt naar aanleiding van
hof heeft niet betrekking op de bewezen-
de verdachte toen al een rijbewijs had en
het middel:
verklaring van de feiten 2 en 3, maar op het
daarom nu niet kan worden beschouwd als
2.3. Het Hof heeft zonder blijk te geven van
beroep van de verdachte op een aangevoerd
‘beginnend’ bestuurder
een onjuiste opvatting omtrent art. 8 WVW
1994 de bewezenverklaring uit de gebezigde
alibi ter plaatse waar de inbraken werden
bewijsmiddelen kunnen afleiden. Het oordeel
gepleegd
(WVW 1994 art. 8)
(Sv art. 358 en 359)
De verdachte werd in hoger beroep veroor-
over het beginnend bestuurderschap niet
deeld tot een geldboete van € 400 en een
aannemelijk is geworden, is niet onbegrijpe-
De verdachte werd in hoger beroep veroor-
voorwaardelijke ontzegging van de bevoegd-
lijk. Het oordeel van het Hof dat uit een ver-
deeld tot achttien maanden gevangenisstraf
heid tot het besturen van motorrijtuigen
oordeling wegens rijden onder invloed tot
waarvan vijf maanden voorwaardelijk wegens
voor de duur van zes maanden.
onder meer een ontzegging van de rijbe-
1, 2 en 3 telkens diefstal door twee of meer
Ten laste van de verdachte werd bewezenver-
voegdheid niet zonder meer kan worden
verenigde personen waarbij de schuldige zich
klaard: dat hij op 8 maart 2008 te L. als
afgeleid dat de verdachte toen in het bezit is
de toegang tot de plaats van het misdrijf
bestuurder van een motorrijtuig, personen-
geweest van een rijbewijs, is juist.
heeft verschaft door middel van braak en
auto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na
2.4. Het middel faalt.
inklimming en 4 poging tot diefstal door
zodanig gebruik van alcoholhoudende drank,
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
twee of meer verenigde personen, waarbij de
dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een
Opmerking: op het eerste en wellicht onjuiste
schuldige zich de toegang tot de plaats van
onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid,
gezicht lijkt de bewezenverklaring, als hier-
het misdrijf heeft verschaft door middel van
aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet
voor aangehaald, in te houden dat het straf-
braak.
1994, 570 microgram alcohol per uitgeadem-
baar feit – overtreding van art. 8 WVW 1994
Het eerste middel bevat de klacht dat het
de lucht bleek te zijn, terwijl voor het bestu-
– is gebeurd op 8 maart 2008 en dat ‘de eer-
onder 2 en 3 bewezenverklaarde niet uit de
ren van dat motorrijtuig een rijbewijs was
ste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart
gebezigde bewijsmiddelen kan worden afge-
vereist en sedert de datum waarop aan hem
2002 heeft plaatsgevonden’. Op 30 maart
leid. In het bijzonder wordt door de raads-
voor de eerste maal een rijbewijs was afgege-
2002 waren vijf jaren verstreken op 31 maart
man aangevoerd dat de er sprake is van een
ven nog geen vijf jaren waren verstreken en
2007 en na 30 maart 2002 op vele dagen
onbegrijpelijke schakelbewijs redenering nu
de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30
waarin die vijf jaren ook verstreken waren.
de ongeloofwaardigheid van de verklaring
maart 2002 heeft plaatsgevonden.
De A-G deelt mee dat aan de verdachte op
van de verdachte met betrekking tot de
Het middel betreft de klacht inhoudende dat
13 oktober 2006 het rijbewijs, categorie B is
onder 4 bewezenverklaarde poging tot
de verdachte niet kan worden aangemerkt als
afgegeven. Het middel gaat hierop niet in,
inbraak in N. meebrengt dat ook de verkla-
beginnend bestuurder, nu het op 13 oktober
hoewel het ook inhoudt dat het rijbewijs,
ring van de verdachte dat hij niet bij de ande-
2006 aan hem afgegeven rijbewijs (categorie
dat niet het eerste was, was afgegeven op
re inbraken aanwezig is geweest ongeloof-
B) niet zijn eerste rijbewijs zou zijn. De ver-
13 oktober 2006. En al met al valt ieder toe-
waardig is en tot bewezenverklaring en
werping door het hof van dat verweer is –
komstig gebeuren ‘na’ 30 maart 2003.
veroordeling leidt.
aldus de steller van het middel – ontoerei-
De Hoge Raad overweegt naar aanleiding van
kend gemotiveerd.
dit middel:
De verdediging voerde in hoger beroep aan
Centrale Raad van Beroep
2.3. Voor zover het middel klaagt over het
dat de verdachte reeds eerder – te weten in
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. A.B.J.
gebruik van de ongeloofwaardigheid van de
1975 – zijn eerste rijbewijs had gehaald. Hij
van der Ham, vice-president van de Centrale
verklaring van de verdachte met betrekking
was toen 19 jaar. Ter adstructie daarvan voer-
Raad van Beroep, en mr. E.L. Benetreu, senior-
tot de te N. onder 4 tenlastegelegde poging
de hij aan dat hij in 1978 was veroordeeld
gerechtsauditeur.
tot woninginbraak voor het bewijs van de
wegens ‘rijden onder invloed’ – aldus de ver-
feiten 2 en 3, kan het niet tot cassatie leiden
dediging – en men kan alleen ontzegging
omdat het uitgaat van een onjuiste lezing
van de rijbevoegdheid krijgen als men een
van ’s Hofs arrest, nu de gewraakte overwe-
rijbewijs heeft.
ging betrekking heeft op de verwerping van
Het hof verwerpt dat verweer en overweegt
een namens de verdachte gevoerd verweer
daartoe:
met betrekking tot een aangevoerd alibi.
Door de raadsman is betwist dat de verdach-
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
te beginnend bestuurder zou zijn. Hiertoe
van het Hof dat de stelling van de raadsman
1516
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 – AFL. 23
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 T– AFL. 23
Rechtspraak
1200
kering van de gemeente Groningen. Ik heb
sprake is van misbruik van omstandigheden
hem verzocht mij in staat te stellen zijn situ-
doordat appellant heeft vastgehouden aan
19 april 2011, nr. 08/7047 WWB en 09/904
atie op het [naam strand] te bekijken, het-
het verzoek van betrokkene tot intrekking
WWB
geen door [betrokkene] werd geweigerd en
van bijstand, terwijl appellant wist dat het
(Mrs. Van Viegen, Korte,Van Waterschoot)
wederom gaf hij aan geen gebruik meer te
verzoek slechts was ingegeven door boos-
LJN BQ3023
willen maken van een WWB uitkering via de
heid, dat betrokkene niet plotseling over
gemeente Groningen. Hierop heb ik hem ver-
onvoorziene inkomsten beschikte en dat
Wilsgebreken in het bestuursrecht.
zocht dit schriftelijk te melden.’
betrokkene geheel afhankelijk was van zijn
­Misbruik van omstandigheden.
1.4. Op 14 mei 2007 heeft betrokkene bij de
bijstandsuitkering.
Verificatie van wil bij door betrokkene
receptie/infobalie van de gemeente Gronin-
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen
­verzocht ­belastend besluit.
gen een formulier ingevuld, ondertekend en
deze uitspraak gekeerd behoudens voor
afgegeven, waarop hij verklaart dat hij zijn
zover het beroep van betrokkene tegen het
uitkering wil laten stoppen ingaande 14 mei
besluit van 25 september 2007 niet-ontvan-
2007, waaraan hij heeft toegevoegd ‘vanaf
kelijk is verklaard. Appellant heeft aange-
Overwegingen
1-5-07 geblokkeerd’.
voerd dat hij betrokkene niet bewogen heeft
1.1. Betrokkene ontving sinds 22 november
1.5. Bij besluit van 29 mei 2007 heeft appel-
tot het verzoek tot intrekking; betrokkene is
2006 bijstand op grond van de Wet werk en
lant het recht op bijstand van betrokkene
hier spontaan toe overgegaan. Verder wist
bijstand (WWB) naar de norm voor een
met ingang van 1 mei 2007 ingetrokken op
appellant niet dat betrokkene geen andere
alleenstaande met een toeslag van 12 pro-
de grond dat betrokkene niet voldaan heeft
inkomsten had; appellant was juist bezig met
cent van het minimumloon op de grond dat
aan zijn inlichtingenverplichting door niet
het onderzoek naar het recht op bijstand
hij als dak-/thuisloze geen woonlasten, maar
mee te werken aan een onderzoek naar zijn
naar aanleiding van de niet gemelde ver-
wel overnachtingskosten heeft.
verblijfssituatie, waardoor zijn recht op bij-
plaatsing van de verblijfplaats van betrokke-
1.2. Betrokkene heeft meegedeeld dat hij ver-
stand niet kan worden vastgesteld.
ne. Ten slotte heeft appellant aangevoerd dat
bleef in een caravan op de camping [naam
1.6. Bij besluit van 25 september 2007 heeft
hij voldoende zorgvuldig is omgegaan met
camping] (hierna: de camping) in de gemeen-
appellant het bezwaar tegen het besluit van
de mededeling van betrokkene. Volgens zijn
te [naam gemeente] en dat hij zich niet bij
29 mei 2007 gedeeltelijk gegrond verklaard,
beleid is een schriftelijk verzoek, op een
die gemeente kon laten inschrijven in de
het recht op bijstand ingetrokken met
daarvoor bestemd formulier, van de betrok-
gemeentelijke basisadministratie. Medewer-
ingang van 14 mei 2007 en betrokkene een
kene vereist. Daaraan is in dit geval voldaan.
kers van de afdeling Sociale Zaken en Werk
vergoeding van de kosten van de bezwaar-
Een verder onderzoek of afkoelingsperiode
van de gemeente Groningen (hierna: de afde-
schriftprocedure toegekend. Dit besluit
was niet vereist.
ling) hebben op vrijdag 11 mei 2007 ter veri-
berust op de overweging dat de bijstand is
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
ficatie van deze mededeling een bezoek
ingetrokken overeenkomstig het verzoek van
4.1. Artikel 3:44 van het BW, in de titel 2 met
gebracht aan de camping. De beheerder deel-
betrokkene.
het opschrift Rechtshandelingen, luidt voor
de bij die gelegenheid mee dat betrokkene
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de recht-
zover hier van belang:
een dag of tien geleden met onbekende
bank het beroep tegen het besluit van 25
‘1. Een rechtshandeling is vernietigbaar, wan-
bestemming met zijn caravan was vertrok-
september 2007, voor zover het betrekking
neer zij door bedreiging, door bedrog of door
ken. Op grond van dit gegeven heeft de afde-
heeft op het niet handhaven van de intrek-
misbruik van omstandigheden is tot stand
ling de uitbetaling van de bijstand aan appel-
king over de periode vanaf 1 mei 2007 tot
gekomen.
lant per 1 mei 2007 geblokkeerd. Verder heeft
14 mei 2007, niet-ontvankelijk verklaard
4. Misbruik van omstandigheden is aanwezig,
de afdeling betrokkene verzocht contact op
wegens het ontbreken van procesbelang.
wanneer iemand die weet of moet begrijpen
te nemen met J. Huisman (hierna: Huisman),
De rechtbank heeft het beroep, voor zover
dat een ander door bijzondere omstandighe-
een van de medewerkers van de afdeling.
gericht tegen de intrekking van bijstand met
den, zoals noodtoestand, afhankelijkheid,
1.3. Op maandag 14 mei 2007 is appellant op
ingang van 14 mei 2007, met een bepaling
lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand
het kantoor van de afdeling verschenen om
omtrent griffierecht en proceskosten
of onervarenheid, bewogen wordt tot het ver-
zijn post op te halen. Omdat Huisman in
gegrond verklaard en het besluit van 25 sep-
richten van een rechtshandeling, het tot
bespreking was, is betrokkene gevraagd om
tember 2007 in zoverre vernietigd. De recht-
stand komen van die rechtshandeling bevor-
20 minuten te wachten. Betrokkene is daarop
bank heeft daartoe overwogen dat appellant
dert, ofschoon hetgeen hij weet of moet
vertrokken. Huisman heeft betrokkene ver-
betrokkene slechts aan een verzoek tot
begrijpen hem daarvan zou behoren te weer-
volgens gebeld op diens mobiele telefoon.
intrekking van de bijstand kan houden
houden.’
Huisman heeft daarover het volgende opge-
indien het duidelijk is dat betrokkene dit ver-
Artikel 3:59 van het BW, in dezelfde titel,
nomen in zijn rapportage van 15 mei 2007:
zoek heeft gemeend en weloverwogen heeft
luidt: ‘Buiten het vermogensrecht vinden de
‘In dit telefoongesprek deelde betrokkene
gedaan. De rechtbank heeft daartoe verwe-
bepalingen van deze titel overeenkomstige
mee dat hij ongeveer een week geleden ver-
zen naar artikel 3:44, eerste en vierde lid, en
toepassing, voor zover de aard van de rechts-
trokken was van [naam camping] en dat hij
artikel 3:59 van het Burgerlijk Wetboek (BW)
handeling of van de rechtsbetrekking zich
vanaf dat moment op het [naam strand] in
en overwogen dat het besluit tot intrekking
daartegen niet verzet.’
[plaatsnaam] stond (eveneens gemeente
van bijstand in bezwaar een rechtshandeling
4.2. De strekking van artikel 3:44, vierde lid,
[naam gemeente]). Hierop heb ik hem mee-
is. De aard van deze rechtshandeling verzet
van het BW is dat degene die een rechtshan-
gedeeld dat zijn uitkering, vanwege het niet
zich er niet tegen dat de regel, dat een rechts-
deling verricht, door vernietiging daarvan
verblijven op camping [naam camping], per
handeling vernietigbaar is wegens misbruik
kan worden beschermd tegen de gevolgen
1 mei geblokkeerd stond. Betrokkene werd
van omstandigheden, daarop wordt toege-
van die rechtshandeling, indien hij tot het
hierop boos en deelde mee dat hij geen
past. De rechtbank is vervolgens – kort
verrichten daarvan is bewogen door de daar
gebruik meer wenste te maken van een uit-
gezegd – tot het oordeel gekomen dat er
aangeduide omstandigheden en de ander,
(Awb art. 3:2; BW art. 3:44 en 3:59)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 – AFL. 23
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 T– AFL. 23
1517
Rechtspraak
meestal zijn wederpartij, daarvan misbruik
Daarbij is de vergelijking getrokken met een
onvoorziene inkomsten had verkregen, en
maakt door dat wetende, de totstandkoming
ontslagname op louter emotionele gronden,
dat appellant daarom zorgvuldiger onder-
van de rechtshandeling te bevorderen. De
in welk geval de werkgever moet onderzoe-
zoek had moeten doen. Dit betoog faalt
rechtbank heeft het besluit tot intrekking
ken of de werknemer daadwerkelijk bedoeld
omdat die gestelde kennis nu juist niet voor
van bijstand per 14 mei 2007 beschouwd als
heeft ontslag te nemen. In hoger beroep
handen was bij appellant. Immers, doordat
de rechtshandeling die door misbruik van
heeft betrokkene dit verbonden met de in
betrokkene zijn verblijfplaats had gewijzigd
omstandigheden tot stand is gekomen.
artikel 3:44, vierde lid, van het BW neergeleg-
en een onderzoek naar zijn verblijfsomstan-
Appellant, die deze rechtshandeling verricht-
de bescherming tegen een wilsgebrek, name-
digheden niet toestond, was het voor appel-
te, is echter niet daartoe bewogen door de
lijk misbruik van een bestuursorgaan van de
lant niet duidelijk of appellant in bijstand­
kwetsbare omstandigheden waarin hijzelf als
heftige gemoedstoestand of lichtzinnigheid
behoevende omstandigheden verkeerde en of
bestuursorgaan verkeerde en tegen de gevol-
van degene die zo een verzoek doet.
hij wel recht op bijstand had jegens de
gen waarvan hij bescherming verdient. Ook
4.7. De Raad stelt voorop, overeenkomstig
gemeente Groningen.
valt niet in te zien hoe betrokkene, die het
zijn vaste rechtspraak, dat een besluit tot
4.11. Hetgeen onder 4.6 tot en met 4.10 is
besluit verzocht en zo gezien kan worden als
intrekking van bijstand een voor de betrok-
overwogen voert tot de conclusie dat het
degene die de rechtshandeling bevorderde, in
kene belastend besluit is, waarbij het aan het
beroep, voor zover gericht tegen de intrek-
dit geval misbruik van die omstandigheden
bestuursorgaan is om bij de voorbereiding
king van bijstand met ingang van 14 mei
heeft gemaakt. In zoverre mist dit artikellid
van dat besluit de nodige kennis te vergaren
2007, ongegrond moet worden verklaard.
overeenkomstige toepassing en kan het
omtrent de relevante feiten en de af te
besluit van 25 september 2007 niet met toe-
wegen belangen. Dat geldt in beginsel ook in
passing van dit artikellid worden vernietigd.
een situatie waarin een bijstandsgerechtigde
4.3. Anders dan een besluit kan een verzoek
zelf om intrekking van zijn bijstandsuitke-
College van Beroep
voor het Bedrijfsleven
om bijstand in te trekken niet als een rechts-
ring verzoekt.
Deze rubriek wordt verzorgd door mw. mr.
handeling worden beschouwd. Betrokkene
4.8. Tussen partijen staat vast dat betrokkene
A. Bruining en mw. mr. J.M.M. Bancken,
kon immers door zijn verzoek het beoogde
tweemaal mondeling en vervolgens schrifte-
­beiden auditeur bij het College.
rechtsgevolg, het einde van het recht op bij-
lijk verzocht heeft de hem verleende bijstand
stand, niet tot stand brengen. Daartoe was
in te trekken. Niet in geschil is dat betrokke-
immers een besluit van appellant noodzake-
ne op dat moment begreep wat de gevolgen
lijk. Artikel 3:44, eerste en vierde lid, van het
van zijn verzoek waren en dat hij die kon
BW is dan ook niet overeenkomstig van toe-
overzien. In hetgeen betrokkene heeft aange-
14 april 2011
passing op het verzoek tot intrekking van
voerd ziet de Raad geen grond voor de con-
nr. AWB 08/1002
bijstand. Dat verzoek komt dan ook niet op
clusie dat betrokkene niet in staat was zijn
(Mrs. Eggeraat, Van Dorst en Van Duuren)
grond van die bepaling voor vernietiging in
wil te bepalen, of dat zijn verzoek niet over-
LJN BQ1933
aanmerking.
eenkwam met wat hij op dat moment wilde,
4.4. Voor zover de rechtbank bedoeld heeft
noch van de situatie dat betrokkene een
Schadevergoeding na rechtmatige over-
dat aan artikel 3:44, vierde lid, van het BW
onjuiste voorstelling van zaken had, bijvoor-
heidsdaad. Nadeelcompensatie. Aanpassing
een rechtsbeginsel ten grondslag ligt, inhou-
beeld over de gevolgen van zijn verzoek, of
bedrijfsvoering en continuïteit van de
dende dat degene die, bewogen door zijn
dat hij bedreigd werd.
onderneming.
kwetsbare omstandigheden, een handeling
4.9. De Raad is verder van oordeel dat appel-
verricht door het recht beschermd moet wor-
lant niet tekort is geschoten in zijn verplich-
De Groene Vlieg B.V. vs de Minister van
den tegen degene die misbruik maakt van
ting om zorgvuldig onderzoek te doen. Daar-
­Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
die kwetsbaarheid, en dat dit rechtsbeginsel
voor is het volgende redengevend. Appellant
voorheen: de Minister van Landbouw,
ook toepasbaar is in het bestuursrecht, heeft
is niet afgegaan op het herhaalde mondelin-
Natuur en Voedselkwaliteit.
zij artikel 3:59 van het BW te ruim uitgelegd.
ge verzoek van betrokkene, maar heeft hem
Deze zogenoemde schakelbepaling ziet
verzocht dit verzoek schriftelijk te doen.
Bij uitspraak van 27 juni 2008 (Awb 08/183,
immers op bepalingen, niet op rechtsbegin-
Daarmee heeft appellant in dit geval aan
LJN BD5867) heeft verweerder het beroep van
selen.
betrokkene zowel in vorm als in tijd voldoen-
appellante tegen de intrekking met ingang
4.5. Dit voert tot de conclusie dat de recht-
de bezinningsmogelijkheden gegeven. Verder
van 1 juli 2008 van de aanwijzing van appel-
bank ten onrechte heeft geconcludeerd dat
is van belang dat Huisman het eerste monde-
lante als officiële instantie op grond van de
het besluit van 25 september 2007, voor
linge verzoek niet geaccepteerd heeft, maar
Regeling aanwijzing gebieden, terreinen en
zover daarbij de bijstand met ingang van 14
gezocht heeft naar een mogelijkheid om bij-
planten aardappelmoeheid gegrond ver-
mei is ingetrokken, voor vernietiging in aan-
standsverlening voort te zetten uitgaande
klaard. De verleende aanwijzing berustte op
merking komt wegens misbruik van omstan-
van de nieuwe verblijfsplaats van betrokkene.
een onjuiste interpretatie door verweerder
digheden. De aangevallen uitspraak, voor
De Raad overweegt hierover ten slotte dat
van het communautaire recht. Het College
zover aangevochten, komt daarom voor ver-
appellant onder de hiervoor besproken
had het door appellante bestreden besluit
nietiging in aanmerking. De Raad zal vervol-
omstandigheden niet gehouden was om,
vernietigd voorzover het de ingangsdatum
gens het beroep tegen het besluit van 25 sep-
zoals betrokkene aanvoert, een (verdere)
van de intrekking betrof en het afwijzen van
tember 2007 beoordelen.
afkoelingsperiode in te lassen dan wel nader
nadeelcompensatie en verweerder opgedra-
4.6. Betrokkene heeft ter zitting van de recht-
onderzoek te doen naar de intenties van
gen met inachtneming van de uitspraak een
bank aangevoerd dat appellant zorgvuldig de
betrokkene.
nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Op
intenties van betrokkene had moeten onder-
4.10. Betrokkene heeft nog betoogd dat
14 november 2008 heeft verweerder een
zoeken, met name als dat verzoek gedaan is
appellant wist dat betrokkene geheel afhan-
nieuwe beslissing op bezwaar genomen,
terwijl de betrokkene uit boosheid handelt.
kelijk was van bijstandsverlening en geen
waarbij de intrekkingsdatum van de aanwij-
1518
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 – AFL. 23
1201
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 T– AFL. 23
Rechtspraak
zing op 1 juli 2009 (een jaar later) is gesteld.
lantes bedrijfsvoering in die mate moet wor-
jaar (in aanvulling op de overgangsperiode
Tevens is daarbij aan appellante bij wijze van
den gewaarborgd dat de onderneming
van twee jaar) acht het College alleszins rede-
nadeelcompensatie een bedrag toegekend
dezelfde omvang en omzet behoudt als vóór
lijk. De bedragen toegekend voor de kosten
van € 1 251 549, een nacalculatiecomponent
de intrekking van de aanwijzing het geval
van het sociaal plan, interim-management
van € 200 000 daarbij inbegrepen. Tegen die
was. Het College heeft eerst en vooral de
en advisering (inclusief schadeberekening)
beslissing is het beroep thans gericht.
levensvatbaarheid van de onderneming op
en (versnelde) productontwikkeling en de
Appellante baseert haar schade aanspraken
het oog gehad.
overwegingen die hem tot die vergoedingen
op rapportage van de OAZ adviesgroep en
Uit het voorgaande volgt dat de door ver-
hebben gebracht, komen het College evenmin
Tantalon. Verweerder heeft zijn beslissing in
weerder te bieden compensatie voor de voor
onredelijk voor. Het College deelt overigens
hoofdzaak gebaseerd op in zijn opdracht
appellante onvoorzienbare en onevenredige
de zienswijze van verweerder dat de onder-
door PricewaterhouseCoopers Advisory N.V.
gevolgen van het intrekken van de aanwij-
bouwing van de onderscheiden schadeposten
(PwC ) uitgebracht rapport en advies. Partijen
zing kan bestaan uit tijd, geld, of een combi-
inclusief het dekkingsverlies zeer te wensen
konden in het voortraject niet tot een min-
natie van beide.
overlaat. Voor één schadepost, voortvloeien-
nelijke schikking komen.
Het College acht de door verweerder gekozen
de uit de beslissing van appellante tot
Het College overweegt dat, anders dan appel-
uitgangspunten bij de verlenging van de
samenvoeging van twee vestigingen heeft
lante uit de uitspraak van 27 juni 2008,
datum van intrekking in combinatie met de
appellante het causaal verband met het
meent te kunnen opmaken, het College niet
vergoeding van de onderscheiden schadepos-
intrekkingbesluit niet aannemelijk gemaakt.
heeft geoordeeld dat het besluit tot intrek-
ten (niet on)redelijk. Voor aanpassing van de
Het College concludeert dat niet kan worden
king van de aanwijzing eerst dan rechtmatig
bedrijfsvoering van appellante heeft hij een
staande gehouden dat verweerder bij zijn
kan worden geoordeeld als appellante een
periode van vijf jaar gerekend en terecht
tegemoetkoming onvoldoende rekening
volledige vergoeding van schade wordt gebo-
geoordeeld dat appellante zich vanaf de
heeft gehouden met de bijzondere omstan-
den. De uitspraak strekt ertoe dat verweerder
datum van de intrekking van de aanwijzing
digheid dat aan de voor appellante niet voor-
een voorziening moet treffen waardoor
op de aanpassing van haar bedrijfsvoering
zienbare intrekking van de aanwijzing een
appellante in de gelegenheid wordt gesteld
had kunnen en moeten voorbereiden en niet,
aan verweerder toe te rekenen fout(e inter-
de bedrijfsvoering in haar onderneming aan
zoals appellante wil, vanaf de datum waarop
pretatie van het communautaire recht) ten
te passen aan de na de intrekking ontstane
het College uitspraak heeft gedaan op haar
grondslag ligt.
situatie. Uit de uitspraak kan ook niet wor-
(eerste) beroep. De tegemoetkoming in het
den afgeleid dat de continuïteit van appel-
dekkingsverlies voor een periode van drie
Aanwijzingen voor auteurs
Het verdient aanbeveling vóór het inzenden van artikelen contact
op te nemen met het redactiebureau; dit kan dubbel of vergeefs werk
voorkomen.
• Opinies zijn in beginsel gebonden aan de omvang van één pagina.
Dit is 800 woorden.
• Bijdragen voor de rubriek O&M omvatten maximaal 1200 woorden.
• Bijdragen voor de rubriek Reacties blijven binnen de 600 woorden
Het NJB kent verschillende soorten hoofdartikelen. Voor alle artikelen
en een naschrift binnen de 300 woorden.
geldt dat de auteur in de eerste alinea’s duidelijk maakt aan de NJBlezers waarom dit artikel interessant is om verder te lezen.
-N
oten kunnen alleen bij artikelen worden geplaatst; daarin geen
meningen, toelichtingen of andere uitweidingen, maar alleen
• Wetenschappelijke artikelen: omvang inclusief notenapparaat
3 000 tot maximaal 5 000 woorden. Uitgebreidere versies kunnen
op de NJB-site worden geplaatst. Deze artikelen voldoen aan de
maatstaven van het wetenschappelijk forum. Zij vermeerderen de
vindplaatsen.
-M
eestal ontvangt de auteur binnen 1 maand bericht of de inzending zal worden geplaatst.
-A
rtikelen of andere bijdragen die elders in dezelfde of vrijwel dezelf-
bestaande kennis met relevante nieuwe inzichten die methodisch
de vorm zijn of worden gepubliceerd worden niet aanvaard.
worden verantwoord.
Bij inzending dient vermeld te worden of en waar het artikel of de
Auteurs van wetenschappelijke artikelen kunnen de redactie verzoeken hun artikel aan peer review te laten onderwerpen. Meer informatie op www.njb.nl onder Voor Auteurs
• Lessen voor de praktijk: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2 500 woorden. Dit is een analyse van een expert met als
doel de praktijk te informeren over ‘best practices’.
• Focus: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2500 woor-
andere bijdrage eveneens ter plaatsing is aangeboden.
-A
uteurs die bij een zaak of onderwerp waarover zij in het NJB willen
schrijven, betrokken zijn of zijn geweest, dienen dat in een voetnoot te
vermelden met een korte uitleg van de aard van hun betrokkenheid.
-H
et al dan niet op verzoek van de redactie aanbieden van artikelen
aan het NJB impliceert toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
den. Deze artikelen geven een schets en ordening van interessante
actuele ontwikkelingen in een deelgebied.
• Essays: indicatie van de omvang 3 000 woorden. Dit is een prikkelende beschouwing over een breder onderwerp. Verwijzingen staan
Een uitgebreide toelichting op het bovenstaande is te lezen in de
brochure Schrijven voor het NJB, te vinden op www.njb.nl onder
Voor Auteurs
bij voorkeur in de tekst zelf.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 – AFL. 23
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 T– AFL. 23
1519
1202
Boeken
Asielrecht
Oorspronkelijk was het de bedoeling
dat dit werk deel zou uitmaken van
een nieuwe druk van Nederlands
Vreemdelingenrecht, het handboek
van Kuijer/Steenbergen, waarvan de
laatste druk in 2005 verscheen. Dit
plan kon niet worden gerealiseerd en
zodoende wordt het Asieldeel nu als
los handboek gepubliceerd, waarin
regelgeving, literatuur en rechtspraak
die voor 1 oktober 2010 openbaar is
geworden is verwerkt. Er wordt een
systematisch overzicht gegeven van
het asielrecht, zoals dat de afgelopen
jaren in Nederland gestalte heeft
gekregen. Sinds 2005 is er bijzonder
veel veranderd. Nieuwe EU-Richtlijnen, de uitbouw van de rechtspraak
van de Afdeling bestuursrechtspraak
van de Raad van State, beslissingen
van het EHRM en het EU-Hof te
Luxemburg, en ook de in de nationale
regelgeving doorgevoerde wijzigingen worden in samenhang beschreven. De Europeesrechtelijke invalshoek staat daarbij voorop. Hoewel
kritische opmerkingen over regelgeving en rechtspraak niet worden
geschuwd, beoogt het boek in de eerste plaats een gids te zijn waarin het
geldend recht wordt beschreven.
Mr. W.J. van Bennekom,
mr. J.H. van der Winden
Boom Masterreeks
Boom Juridische uitgevers 2011, 470 p., € 69
ISBN 9789089744074
Combating trafficking in
human beings for labour
exploitation
Arbeidsuitbuiting komt veel voor en
is niet zelden ook een vorm van
mensenhandel. Internationale afspraken voor de bestrijding ervan zijn
geregeld in het Palermo Protocol
betreffende mensenhandel, maar de
bestrijding komt nog onvoldoende
van de grond. Organisaties die een
rol kunnen spelen zijn zich nog te
weinig bewust van hun taak. Het
gaat daarbij om bijvoorbeeld
gemeenten, de belastingdienst en de
arbeidsinspectie. Dit boek vormt de
weerslag van een internationaal
onderzoeksproject naar het probleem
van mensenhandel ten behoeve van
arbeidsuitbuiting en de bestrijding
ervan in vijf Europese landen: Nederland, Oostenrijk, Roemenië, Servië en
Spanje. Het onderzoek laat zien dat
economische ongelijkheid en beperk-
1520
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 – AFL. 23
te immigratiemogelijkheden voor met name
laaggeschoold niet-EU
personeel illegale
arbeidsmigratie in de
hand werkt en migranten kwetsbaar maakt
voor arbeidsuitbuiting.
Veel slachtoffers zien bovendien niet
in dat ze misbruikt worden en verstoken blijven van een minimumloon en sociale voorzieningen.
Slachtofferhulp is vooral ingericht op
vrouwelijke slachtoffers van seksueel
misbruik, niet op (veelal) mannen
die als arbeidskracht worden misbruikt. Ter voorkoming van mensenhandel voor arbeidsuitbuiting en
voor een betere opsporing zou de
vervolging minder afhankelijk moeten worden gemaakt van getuigenissen van migranten en meer van
andere indicatoren, zoals gegevens
van de belastingdienst, gemeenten
(inzake huisvesting), de arbeidsinspectie en de KvK.
Conny Rijken (ed.)
Wolf Legal Publishers 2011, 525 p., € 55
ISBN 9789058506535
Verkrijging door verjaring
Goederen kunnen verkregen worden
door verjaring. Dit geldt niet alleen
voor onroerende zaken of beperkte
rechten hierop, maar (sinds 1992)
ook voor roerende zaken. Het Nederlandse recht kent twee soorten verkrijging door verjaring, te weten die
op grond van art. 3:99 BW (verkrijgende verjaring) en die op grond van
art. 3:105 BW, welke laatste verkrijging is gebaseerd op de extinctieve
verjaring van een rechtsvordering tot
beëindiging van het bezit van een
niet-rechthebbende. Beide regelingen
komen in deze monografie uitgebreid aan de orde. Bijzondere aandacht gaat daarbij uit naar de voor
de rechtspraktijk relevante vraag
wanneer er sprake is van bezit en
wanneer dit bezit te goeder trouw is.
Voorts wordt enige aandacht besteed
aan rechtshistorische en internationaalrechtelijke aspecten van verjaring. Bij dit laatste gaat het onder
meer om de beperking van de mogelijkheid om zogeheten cultuurgoederen door verjaring te verkrijgen.
P.C. van Es
Ars Aequi Cahier Privaatrecht
Trial by media
Ars Aequi Libri 2011, 78 p., € 17,50
Wie beschermt de verdachte in een
mediaproces?
In de 24/7-mediacultuur neemt het
risico toe dat de verdachte in een
trial by media verzeild raakt. Na een
publieke veroordeling wordt een eerlijke en beschaafde berechting vaak
moeilijk. Ook het gezag van de rechtspraak brokkelt af als pers en publiek
op de stoel van de rechter gaan zitten. Zeker als een te assertieve voorlichting van het Openbaar Ministerie
bijdraagt aan een mediahype. De sturende invloed van die publicitaire
‘vervolging’ op de rechtstatelijke vervolging kan en màg niet worden
onderschat. Komen het onschuldbeginsel en de waarheidsvinding in een
trial by media onder druk te staan?
Hoe kan een onpartijdig en eerlijk
proces in geruchtmakende zaken
worden gewaarborgd? En wie
beschermt de strafprocessuele waarheidsvinding – èn de verdachte –
tegen schadelijke berichtgeving en
beeldvorming in de (nieuwe) media?
Deze vragen worden behandeld in
dit boek.
mr. P.C. Schouten
ISBN 9789069168661
Deventer: Kluwer 2011, 240 p., € 37,50
Ars Aequi Libri 2011, 126 p., € 15
ISBN 9789013092936
ISBN 9789069165899
Gelijkheid en recht op zorg
Met de introductie van de Zorgverzekeringswet (Zvw) op 1 januari 2006
lijkt zich een cultuuromslag in het
denken over gelijkheid in de toegang
tot voorzieningen van gezondheidszorg te hebben voltrokken. Het aan
de Zvw ten grondslag liggende idee
van eigen verantwoordelijkheid, ingevoerd met behulp van marktprikkels,
lijkt te getuigen van een ‘nieuw’
gelijkheidsdenken in de gezondheidszorg. Wat betekent dit voor de
toegang tot gezondheidszorgvoorzieningen voor arme patiënten met een
lagere gezondheidstoestand? Welke
gevolgen heeft dit voor de onderlinge solidariteit? Is marktwerking wel
verenigbaar met de medische ethiek?
En ten slotte, welke invloed heeft het
internationale recht, het mensenrechtenrecht en het Europees
Gemeenschapsrecht in het bijzonder,
op de huidige ontwikkelingen in
zorgverzekeringsland?
André den Exter (red.)
Ars Aequi Cahier Sociaal-economisch recht
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 T– AFL. 23
Tijdschriften
1203
1204
Burgerlijk (proces)recht
Europees recht
Nieuw juridisch Weekblad
A&MR
Asiel- & Migrantenrecht
10e jrg. nr. 243, 25 mei 2011
Jean-Marc Piret
‘Wrongful life’ en de zaak Rukiyé.
Heeft een genetisch zwaar
­beschadigde foetus een in rechte
beschermd belang bij zijn eigen
abortus?
- In december 2010
raakte een arrest in
de media bekend
over een ouderpaar
dat door het hof van
beroep te Brussel
een schadevergoeding van ongeveer
€ 400 000 toegewezen kreeg wegens
de ongewenste geboorte van een
zwaar gehandicapte dochter, Rukiyé.
Schr. neemt deze casus als uitgangspunt om na te denken over de rechtsfilosofische en ethische problematiek
die samenhangt met wrongful-life en
wrongful-birth vorderingen. Daarbij
gaat hij niet alleen uit van de internationale en rechtsvergelijkende context
waarin deze casus gesitueerd moet
worden, maar neemt hij ook stelling
in in de rechtstheoretische controverse over de toewijsbaarheid van dit
soort gevallen van geboorteschade.
WPNR
142e jrg. nr. 6889, 28 mei 2011
Prof. mr. A.A. van Velten
Een vereniging van eigenaren is
geen vereniging van eigenaars!
Recente jurisprudentie ­inzake
­collectief ­terreinbeheer
­(‘Parkmanagement’)
- Het blijft sukkelen met beheersverenigingen voor bungalowparken en
woondomeinen in ons land. De juridische vormgeving van collectief
­terreinbeheer is onder de huidige
wetgeving in veel gevallen niet
waterdicht te maken en dat weerspiegelt zich inmiddels in tal van vonnissen en arresten. De vonnissen en
arresten inzake parkmanagement die
de afgelopen jaren zijn gepubliceerd
worden in chronologische volgorde
vermeld en toegelicht. Opvallend is
dat vrijwel het gehele scala van
­privaatrechtelijke constructies, met
de daaraan verbonden gebreken, de
revue passeert.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 – AFL. 23
Nr. 4, 2011
Laurens Ankersmit, Wessel Geursen
Ruiz Zambrano:
de interne situatie voorbij
- Iedere burger van een EU-lidstaat is
Unieburger, maar kan tegenover zijn
‘eigen’ lidstaat geen beroep doen op
het discriminatieverbod wanneer hij
zich in een ‘zuiver interne situatie’
bevindt. Er is dan sprake van ‘omgekeerde discriminatie’, omdat hij
slechter af is dan de Unieburgers van
andere lidstaten. Om met George
Orwell te spreken: ‘All EU-citizens are
equal, but some citizens are more
equal than others.’ Ruiz Zambrano
opent de deur voor Unieburgers om
het Unierecht tegen hun ‘eigen’ lidstaat in te roepen, zonder dat zij in
een andere staat hebben verbleven.
SEW Tijdschrift voor Europees
en economisch recht
59e jrg. nr. 5, mei 2011
V. Borger
De eurocrisis als katalysator voor
het Europese noodfonds en het toekomstig permanent stabilisatiemechanisme
– De EU bevindt zich in een zware
financiële en economische crisis. Een
tijdelijk noodfonds is in het leven
geroepen om lidstaten in nood van
financiële steun te voorzien. Tevens
heeft de Europese Raad op 16 en 17
december 2010 besloten een permanent stabilisatiemechanisme in het
leven te roepen en daartoe een Verdragswijziging te entameren. Deze
bijdrage belicht de juridische dimensie van de financiële noodsteun en
het toekomstig permanent stabilisatiemechanisme.
Mr. H.R. Kranenborg
Tien jaar Eurowob:
reden voor een feestje?
– Het recht op toegang tot documenten van de EU-instellingen is uitgewerkt in Verordening (EG) nr.
1049/2001 (de Eurowob). Tien jaar na
aanneme de vraag is of met de Eurowob een effectief recht op toegang tot
documenten is vastgelegd. Uit de
bespreking volgt dat met de Eurowob,
zoals uitgelegd door het Hof, deels
wel en deels niet een effectief recht op
toegang tot documenten is vastgelegd.
De Eurowob zelf bevat een aantal minpuntent die alleen door een aanpassing kunnen worden verholpen. Zelfs
een progressief Hof kan niet om de
letterlijke tekst van de wet heen, wil
het niet van ‘rechterlijk activisme’ worden beschuldigd. Maar ondanks de vrij
kritische analyse moet gezegd worden
dat tien jaar Eurowob zonder meer een
bescheiden feestje verdient.
1205
Fiscaal recht
Weekblad fiscaal recht
140e jrg. nr. 6908, 26 mei 2011
Mr. B.F.M. Coebergh,
prof. dr. S.A. ­Stevens
De waardering van schulden
op de openingsbalans en daarna
- In deze bijdrage wordt ingegaan op
de vraag hoe de werkelijke waarde
van schulden ten behoeve van de
waardering op de fiscale openingsbalans moet worden bepaald. Vervolgens wordt de vraag behandeld op
welke wijze een eventueel verschil
tussen de werkelijke waarde en de
nominale waarde van de schuld moet
worden afgewikkeld in de belaste
periode. Indien een schuld lager is
gewaardeerd dan de nominale waarde, waardoor een last tot uitdrukking
wordt gebracht in de belaste periode,
beoordelen de schrs. of deze last kan
worden beperkt door de werking van
de renteaftrekbeperkingen.
Mr. C.G. Dijkstra
Meeslepen of meetrekken,
maar niet doorschuiven?
- De wijziging van de doorschuifregeling in de Wet inkomstenbelasting
2001 bij schenking of vererving van
aanmerkelijkbelangaandelen heeft
het zogenoemde ‘meetrekaanmerkelijkbelang’ van art. 4.10 Wet IB 2001
in een afwijkende positie gebracht.
Dit is doorgetrokken naar de bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet
1956. In deze bijdrage wordt ingegaan
op achtergrond en wenselijkheid van
deze uitzondering en de hieruit
voortvloeiende praktische problemen.
Zowel een ‘noodroute’ als een voorstel
voor een ‘Koninklijke weg’ tot de
oplossing wordt in deze bijdrage
besproken.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 T– AFL. 23
1521
000
Tijdschriften
1206
Gezondheidsrecht
Bedrijfsjuridische berichten,
Nieuwsbrief Bb
Nr. 10, 26 mei 2011
Mr. M. Driesse
Vier uitspraken van de Onder­
nemingskamer over ­zorgaanbieders
Zie onder Handels- & economisch
recht
1207
Handels- & economisch recht
Bedrijfsjuridische berichten,
Nieuwsbrief Bb
Nr. 10, 26 mei 2011
Mr. G.H. Lankhorst
Duur en einde van de
­schuld­saneringsregeling (Hoge
Raad 28 januari 2011, LJN BO5760)
- Uit dit arrest van de Hoge Raad
blijkt dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen de materiële termijn van een schuldsaneringsregeling en de formele termijn. Wanneer
is een schuldsaneringsregeling daadwerkelijk beëindigd? De schuldsaneringsregeling kan eindigen op reguliere wijze (art. 352a Fw) of na een
(al dan niet verwijtbare) tussentijdse
beëindiging (art. 350-351 Fw). Afhankelijk van de toegepaste beëindigingsgrond kan de schuldenaar in
staat van faillissement raken op het
moment dat de uitspraak in kracht
van gewijsde gaat (art. 350 lif 5 Fw).
Mr. W.C.T. van Leeuwen
Reikwijdte decharge
(HR 25 juni 2010, NJ 2010/373;
LJN BM2332; RvdW 2010/808)
- In het hier te bespreken arrest staat
de reikwijdte van decharge centraal.
De Hoge Raad heeft in dit arrest de
regel die voortvloeit uit het arrest
Staleman/Van de Ven (HR 10 januari
1997, NJ 1997/360) bevestigd: een
decharge strekt zich slechts uit over
gegevens die uit de jaarrekening en
verslaglegging kenbaar zijn of
anderszins aan de algemene vergadering van aandeelhouders bekend zijn
gemaakt. Uit het arrest volgt dat de
regel ook van toepassing is op eenpersoons-BV’s.
1522
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 – AFL. 23
Mr. M. Driesse
Vier uitspraken van de Onder­
nemingskamer over zorgaanbieders
- In 2010 heeft de Ondernemings­
kamer van het Gerechtshof te
Amsterdam vier uitspraken gedaan
over fusie- en organisatieperikelen
bij zorgaanbieders met een toelating
in de zin van de AWBZ. De vier uitspraken zijn van groot belang voor
de rechtspraktijk. Ten gevolge van de
marktwerking in de gezondheidszorg
zijn zorgaanbieders genoodzaakt om
keuzes te maken welke positie zij willen innemen te midden van andere
zorgaanbieders. Ook dient de aansturing van de organisatie op professionele wijze plaats te vinden teneinde
de zorg op goede wijze te kunnen
verlenen. Beide factoren zijn terug te
vinden in de vier uitspraken van de
Ondernemingskamer in 2010.
Justitiële verkenningen
37e jrg. nr. 3, juni 2011
R.P.W. Jennissen, M.P.C. Scheepmaker
Themanummer: Goud
- Het lijkt er op dat
goud de functie van
vluchtheuvel van de
dollar heeft overgenomen. Bovendien zijn
ook de prijzen van
andere grondstoffen
zeer sterk gestegen in
de afgelopen vijf jaar,
wat erop duidt dat geld aan populariteit inboet. De stijging van zilver was,
procentueel gezien, zelfs sterker dan
die van goud. In dit themanummer
is er enerzijds aandacht voor de achtergronden van en verklaringen voor
deze recente monetaire en economische ontwikkelingen en de rol van
goud daarin. Zo heeft de dreigende
ineenstorting van het wereldwijde
financiële systeem in het najaar van
2008 de discussie over een mogelijke
terugkeer naar de gouden standaard
nieuw leven ingeblazen. Anderzijds
wordt gekeken naar enkele gevolgen
van deze ontwikkelingen voor de
machtspositie van overheden en centrale banken ten opzichte van individuele burgers en bedrijven. Ook de
goudsector zelf, de juweliers en de
goudhandel komen aan bod, waarbij
onderwerpen als overvallen, vervalsing van goudmerken, goudsmokkel
en conflicten rond en regulering van
goudwinning uitgebreid worden
behandeld.
In dit nummer de volgende bijdragen:
I.J.M. Arnold, Goud als geld. B. Rovers,
Als de goudduivels langskomen; overvallen op juweliers. D. Siegel, Valse,
gestolen en gesmokkelde Russische
juwelen. M. de Theije, M. Heemskerk,
Groot en klein goud in Suriname; de
informalisering en ordening van de
goudwinning. E. Mecking, Goud, geld
en het gezag. J.R. Garrett, Manipulatie
van de gouden standaard door de
Bank of England
SEW Tijdschrift voor Europees en
economisch recht
59e jrg. nr. 5, mei 2011
Mr. P. Glazener, mr. E.M.M. Besselink,
mr. P.J.F. Huizink, mr. N.H.D. Post
Kroniek - Toepassing van de Mededingingswet door de NMa in 2010
– In deze kroniek wordt de toepassing van de Mededingingswet (Mw)
door de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) in 2010 besproken.
Vennootschap &
­Onderneming
21e jrg. nr. 5, 2011
Mr. J.G.A. van Olst
De juridische (af)splitsing: wat als
een huurder van kleur verschiet?
– Het is voor een verhuurder niet
wenselijk dat deze geconfronteerd
wordt met een verandering in de
identiteit van de huurder zonder dat
hij daar enige invloed op uit kan
oefenen. Wanneer beoogd wordt dat
een huurder van identiteit zal veranderen door middel van splitsing,
dient een verhuurder zich bewust te
zijn van de beperkte mogelijkheden
die hem wettelijk ter beschikking
staan om die splitsing tegen te gaan
of om daar voorwaarden aan te stellen. Waar bij de contractoverneming
goedkeuring van de verhuurder
nodig is en bij indeplaatsstelling
ruimte is voor een algehele belangenafweging door de rechter, is dit
allebei niet het geval bij splitsing. Bij
een beoogde splitsing is sprake van
een beperkt toetsingskader waarbij
onduidelijkheden aan de orde zijn.
Mr. C. Visser
Garanties en vrijwaringen:
­Handvatten voor het aanscherpen
van het onderscheid
– Ondanks het feit dat men uit de
literatuur de indruk krijgt dat een
onderscheid tussen een garantie
enerzijds en een vrijwaring anderzijds niet scherp te trekken valt,
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 T– AFL. 23
Tijdschriften
­ unnen garanties en vrijwaringen in
k
de praktijk wel degelijk verschillend
uitwerken. Zoals de recente rechtspraak laat zien, biedt zelfs een zeer
specifiek geformuleerde garantie niet
altijd dezelfde bescherming voor een
koper als een vrijwaring. Het verdient de aanbeveling om hier bij het
opstellen van overnamecontracten
en bij onderhandelingen tussen partijen rekening mee te houden. Voor
een scherper onderscheid tussen vrijwaringen en garanties, omwille van
de rechtszekerheid en van de
bescherming van de koper worden
een aantal handvatten gegeven.
Mr. F.P.C. Strijbos
De eerste blik op de regulering van
high frequency traders
– Onlangs heeft er een consultatieronde plaatsgevonden met betrekking tot de herziening van MiFID. In
deze bijdrage wordt ingegaan op een
van de onderwerpen die onder de
reikwijdte van MiFID zal worden
gebracht: High frequency trading.
Besproken wordt hoe de Europese
Commissie beoogt deze computergestuurde vorm van handel van zijn
scherpste randjes te ontdoen.
Mr. L.J. Brabers
Contingent value rights als
­voorwaardelijke, additionele
­vergoeding in een openbaar bod
– Na maandenlang getouwtrek over
de overnameprijs, nam begin 2011 de
Franse farmaceutische reus, SanofiAventis, het Amerikaanse Genzyme
over. De oplossing voor het verschil
in waardering bleek te liggen in een
voorwaardelijke, additionele vergoeding in de vorm van zogenoemde
contigent value rights.
Mr. drs. H.J.C. Marquenie
Redelijkheid en billijkheid
bij beëindiging overblijvende ­
­aan­sprakelijkheid uit
­403-verklaring
– In de praktijk komt het regelmatig
voor dat een moedervennootschap
de ten behoeve van haar dochter
afgegeven 403-verklaring bij de verkoop van de dochter vergeet in te
trekken en vervolgens de overblijvende aansprakelijkheid te beëindigen
conform artikel 2:404 BW. Dit kan
ertoe leiden dat de schuldeiser en in
bepaalde gevallen zelfs de koper van
de dochtervennootschap of een
groepsvennootschap aansprakelijk
wordt gesteld voor de schulden van
de dochter, ondanks het feit dat de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 – AFL. 23
koper op de hoogte is van het feit dat
de groepsband is verbroken. Tot voor
kort werd deze formele benadering
onverkort gevolgd, zonder dat er
ruimte was voor een correctie op
grond van de redelijkheid en billijkheid. Daar lijkt nu echter verandering in te komen met de uitspraak
van de Ondernemingskamer van het
Hof Amsterdam inzake Jones Lang
ten BosGijze c.s..
WPNR
142e jrg. nr. 6889, 28 mei 2011
Mr. M.Y. Nethe
Gegronde redenen om aan een
­juiste in- of uitschrijving te
­twijfelen (II, slot)
- Het CBB scheert
authentieke en nietauthentieke gegevens
over één grondige
(onderzoeks)kam.
Gevolg hiervan is dat
de bestuursrechter
oordeelt over civielrechtelijke rechtsvragen. Schr. pleit
voor de introductie van een ‘registratierechter’.
1208
Jeugd-, relatie- & erfrecht
WPNR
142e jrg. nr. 6889, 28 mei 2011
Mr. Y.J.M. Pijpers
De schenkingsvrijstelling eigen
woning: schenking of lening?
- Dit artikel is het zesde in de reeks
Rode draad ‘De wijzigingen van de
Successiewet gewikt en gewogen’, die
van start is gegaan in het WPNR
(2011) 6879. In dit artikel worden de
voorwaarden en gevolgen van de
schenkingsvrijstelling eigen woning
in de Successiewet besproken. Tevens
wordt een vergelijking gemaakt met
de situatie dat een bedrag voor de
aankoop van een eigen woning wordt
geleend.
1209
Sociaal Recht
VNG Magazine
Nr. 11, 27 mei 2011
Paul van de Zwan
Interview met Piet Hein Donner.
Met of zonder Bestuursakkoord
‘Ingrepen sociale werkvoorziening
onontkoombaar’
- De minister van BZK wordt gezien
als de minister voor gemeenten.
Sinds vorig jaar is dat Piet Hein
­Donner (CDA). VNG Magazine sprak
met hem over onder meer het
Bestuursakkoord. ‘Ook zonder
akkoord moet de sociale werkvoorziening geherstructureerd worden.’
1210
Straf (proces)recht,
­penitentiair recht &
criminologie
Justitiële verkenningen
37e jrg. nr. 3, juni 2011
R.P.W. Jennissen, M.P.C. Scheepmaker
Themanummer: Goud
In dit nummer de volgende bijdragen:
I.J.M. Arnold, Goud als geld. B. Rovers,
Als de goudduivels langskomen; overvallen op juweliers. D. Siegel, Valse,
gestolen en gesmokkelde Russische
juwelen. M. de Theije, M. Heemskerk,
Groot en klein goud in Suriname; de
informalisering en ordening van de
goudwinning. E. Mecking, Goud, geld
en het gezag. J.R. Garrett, Manipulatie
van de gouden standaard door de
Bank of England.
Zie onder Handels- & economisch
recht
Rechtskundig Weekblad
74e jrg. nr. 38, 21 mei 2011
S. Verhelst
De efficiëntie van onderhandelde
conflictoplossingen in het
­strafrecht
- (België) Steeds meer wordt er in
onze samenleving gesproken over
het begrip ‘efficiëntie’. Maar wat dient
hieronder te worden verstaan? Een
rechtseconomische benadering toont
aan op welke manier met dit begrip
in het strafrecht dient te worden
omgegaan. Eens dat duidelijk is
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 T– AFL. 23
1523
Tijdschriften
geworden wat de relevantie is van de
term efficiëntie, kan, wederom van
de rechtseconomie, worden ingegaan
op de evolutie om meer en meer
naar onderhandelde oplossingen te
zoeken voor strafrechtelijke conflicten. In deze bijdrage wordt een vergelijking gemaakt tussen de populaire
plea bargaining uit de VS en de
onderhandelde conflictoplossingen
die men in België kent: de minnelijke
schikking, bemiddeling in strafzaken
en de herstelbemiddeling.
1211
Vreemdelingenrecht
A&MR Asiel&Migrantenrecht
Nr. 4, 2011
Geert Lamers
Het binnenlands vlucht- en
­vestigingsalternatief:
Nederlandse beleidsregels en
­internationale ­normen
- In deze bijdrage worden de Nederlandse beleidsregels inzake het binnenlands vlucht- en vestigingsalter-
1524
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 – AFL. 23
natief getoetst aan de
internationale normen
op dit terrein. Voor de
internationale normen
wordt gekeken naar
artikel 8 Definitierichtlijn, naar Guidelines van UNHCR en
naar de jurisprudentie van het EHRM
over artikel 3 EVRM.
Martijn Stronks
Toen het in Arabië lente werd,
begon het te waaien in Europa.
De Europese binnen- en buiten­
grenzen onder druk
- De opstanden in het Midden-Oosten worden algemeen geprezen als
democratische hoogstandjes. De
geschiedenis leert dat niet iedere
opstand op de lange termijn brengt
waar op de korte termijn op wordt
gehoopt. Maar de Arabische lente
reikt verder. Nu reeds laat ze haar
sporen na in Europa. De komst van
een goede 25.000 Tunesiërs naar de
zuidelijke grenzen van ons fort hebben de emoties in politiek Europa
hoog doen oplaaien. Met name Sarkozy en Berlusconi vlogen elkaar in
de haren met als gevolg dat, om een
Nederlandse zinswending te gebruiken, zal worden ingezet op het wijzigen van de Schengengrenscode. Een
schets van het spanningsveld en
enkele bespiegelingen van hoogleraar Europees Asielrecht Hemme
Battjes, emerites hoogleraar Immigratierecht Pieter Boeles en emeritus
hoogleraar Rechtssociologie Kees
Groenendijk.
Rens Koenraad, Karin Zwaan
Kroniek Advisering ontwikkelingen
maart 2010 – april 2011
- Eerdere kronieken over advisering
in het vreemdelingenrecht beschreven in grove lijnen dat en hoe dit
onderwerp in het kader van het algemeen bestuursrechtelijk bewijsrecht
moet worden gesitueerd. Deze kroniek, die de periode van maart 2010
tot en met april 2011 beslaat, bouwt
daarop voort. Na het signaleren van
ontwikkelingen die voor alle vormen
van advisering in het vreemdelingenrecht relevant zijn wordt aandacht besteed aan achtereenvolgens
ambtsberichten, medische adviezen
en taalanalyses. De aandacht gaat
hierbij voornamelijk uit naar de advisering in asielzaken.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 T– AFL. 23
Wetgeving
Een overzicht van aanhangige wets­
voorstellen en gepubliceerde staats­
bladen met links naar de integrale
Kamerstukken is opgenomen op de
NJB-site www.njb.nl
1212
Staatsblad
Implementatie Kaderbesluit
verstekbeslissing
Wet tot wijziging van de Over­
leveringswet, de Wet wederzijdse
erkenning en tenuitvoerlegging
strafrechtelijke sancties 2008 en het
Wetboek van Strafvordering ter
implementatie van kaderbesluit
2009/299/JBZ van de Raad van de
Europese Unie van 26 februari 2009
tot wijziging van kaderbesluit
2002/584/JBZ, 2005/214/JBZ,
2006/783/JBZ, 2008/909/JBZ en
2008/947/JBZ en tot versterking van
de procedurele rechten van perso­
nen, tot bevordering van de toepas­
sing van het beginsel van wederzijd­
se erkenning op beslissingen
gegeven ten aanzien van personen
die niet verschenen zijn tijdens het
proces (PbEU L 81).
– Het kaderbesluit verstekbeslissin­
gen (PbEU L 81)) uniformeert de
wederzijdse erkenning van verstekbe­
slissingen die in de te wijzigen kader­
besluiten besloten is. Deze bevatten
alle een bepaling over de mogelijk­
heid van weigering van de erkenning
van rechterlijke beslissingen die tot
stand zijn gekomen zonder dat de
veroordeelde bij (een deel van) de
daaraan voorgaande procedure aan­
wezig was. Deze regelingen verschil­
len onderling. De noodzaak tot uni­
formering werd gevoeld vanuit een
oogpunt van consistente wetgeving,
maar ook omdat de bestaande bepa­
lingen veel ruimte laten aan nationa­
le autoriteiten voor een eigen beoor­
deling. Daardoor is niet duidelijk
welke criteria door hen worden
gehanteerd. Tegen deze achtergrond
zijn de bestaande bepalingen vervan­
gen door nieuwe. Uitgangspunt blijft
dat erkenning mag worden gewei­
gerd, indien de veroordeelde niet aan­
wezig was tijdens de procedure die
tot de beslissing heeft geleid. Echter
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 – AFL. 23
indien zich bepaalde omstandighe­
den hebben voorgedaan, die met het
oog op vergroting van de transparan­
tie telkens worden opgesomd, zoals
de dagvaarding in persoon, verdedi­
ging door een gemachtigde raads­
man, mededeling van het verstekvon­
nis met daarna een recht op een
nieuw proces dan wel hoger beroep,
is een weigering van de erkenning
niet gerechtvaardigd. De in de nieuwe
bepalingen genoemde omstandighe­
den zijn gebaseerd op de jurispruden­
tie van het EHRM. De wijzigingen van
de kaderbesluiten leiden niet alleen
tot een uniforme normering in de
kaderbesluiten maar ook tot een een­
vormige interpretatie en daarmee tot
een Uniebrede versterking van de
rechtswaarborgen van de veroordeel­
den bij de erkenning van hen betref­
fende verstekbeslissingen. De uitvaar­
diging van Europese
aanhoudingsbevelen voor de tenuit­
voerlegging van een vonnis is in
Nederland geconcentreerd bij het
CJIB. In de praktijk verzoekt het CJIB
alleen van vonnissen of beslissingen
waartegen geen rechtsmiddel meer
openstaat om erkenning, respectieve­
lijk tenuitvoerlegging. Dientengevol­
ge zullen de wijzigingen verandering
brengen voor Nederland als uitvaar­
digende staat. De wijzigingen die zien
op Nederland als uitvoerende staat
zullen van meer betekenis zijn, al kan
ervan worden uitgegaan dat ook in
de toekomst het aantal gevallen dat
een vonnis of beslissing die bij afwe­
zigheid van betrokkene tot stand is
gekomen, slechts in beperkte mate
zal worden ontvangen.
Inwerkingtreding op een bij kb te
bepalen tijdstip.
Wet van 12-5-2011, Stb. 2011, 232 (Kamerstukken 32
188)
Administratieve
­lasten­verlichting bij fusies
en splitsingen
Wet tot wijziging van Boek 2 van het
Burgerlijk Wetboek ter uitvoering
van richtlijn nr. 2009/109/EG van het
Europees Parlement en de Raad van
de Europese Unie van 16 september
2009 tot wijziging van de richtlijnen
nr. 77/91/EEG, 78/855/EEG en
82/891/EEG van de Raad en richtlijn
nr. 2005/56/EG wat verslaggevingsen documentatieverplichtingen in
geval van fusies en splitsingen
betreft (PbEU L 259).
– Het doel van de richtlijn die met
deze wet wordt geïmplementeerd is
om de administratieve lasten die op
vennootschappen drukken te beper­
ken tot het minimum dat noodzake­
lijk is om de belangen van andere
belanghebbenden te beschermen.
Daartoe worden een aantal verslagge­
vingsverplichtingen die gelden bij
bepaalde fusies en splitsingen afge­
schaft en wordt, indien alle aandeel­
houders hiermee instemmen, de
mogelijkheid geboden af te zien van
bepaalde verslaggevingsverplichtin­
gen bij fusie en splitsing.
Inwerkingtreding op een bij kb te
bepalen tijdstip.
Wet van 12-5-2011, Stb. 2011, 234 (Kamerstukken 32
458)
Verruiming mogelijkheden
voordeelontneming
Inwerkingtreding
De wet van 31 maart 2011 tot wijzi­
ging van het Wetboek van Strafrecht,
het Wetboek van Strafvordering en
enige andere wetten ter verbetering
van de toepassing van de maatregel
ter ontneming van wederrechtelijk
verkregen voordeel (verruiming
mogelijkheden voordeelontneming)
(Stb. 2011, 171) treedt in werking
met ingang van 1 juli 2011.
Inwerkingtredingsbesluit van 12-5-2011, Stb. 2011, 237
Zie de rubriek Nieuws van deze
­aflevering
Puntenstelsel rijbewijzen
Inwerkingtreding
Met uitzondering van artikel I,
onderdelen Cb en D, tweede lid, tre­
den de artikelen van de Wet van 24
oktober 2008 tot wijziging van de
Wegenverkeerswet 1994 in verband
met de invoering van een recidivere­
geling voor ernstige verkeersdelicten
(puntenstelsel) (Stb. 2008, 433) in
werking met ingang van 1 juni 2011.
Inwerkingtredingsbesluit van
13-5-2011
Stb. 2011, 239
Alcoholslot
Inwerkingtreding
De artikelen I, onderdelen S en Z, eer­
ste lid, en VIII, onderdeel E, van de
wet van 4 juni 2010 tot wijziging van
de Wegenverkeerswet 1994 in ver­
band met de aanpassing van de vor­
deringsprocedure en de invoering
van het alcoholslotprogramma (Stb.
2010, 259) treden in werking met
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 T– AFL. 23
1525
Wetgeving
ingang van 1 juni 2011.
Inwerkingtredingsbesluit van
13-5-2011
Stb. 2011, 239
Attestatie de vita
• Goedkeuring Overeenkomst
Voorstel van Rijkswet houdende
goedkeuring van de op 10 september
1998 te Parijs tot stand gekomen
Overeenkomst betreffende de afgifte
van attestatie de vita, met bijlagen
(Trb. 2004, 283).
– Op 10 september 1998 is te Parijs
in het kader van de Internationale
Commissie voor de Burgerlijke Stand
(ICBS) de Overeenkomst betreffende
de afgifte van een attestatie de vita
totstandgekomen. Dit verdrag verge­
makkelijkt het voor de burger om in
een ander land dan het land waar hij
woon­achtig is aan te tonen dat hij in
leven is door het overleggen van een
internationale akte. Tevens wordt
beoogd om de publieke en private
instel­lingen waaraan het bewijs moet
worden geleverd, betere garanties
omtrent de juistheid van de verstrek­
te gegevens te bieden, op grond van
het officiële karakter van de attestatie
en de wijze waarop deze wordt opge­
steld. Het verdrag verplicht verdrags­
partijen niet alleen om attestaties de
vita af te geven, maar ook om attesta­
ties de vita te aanvaarden die door
een andere verdragspartij worden
afgegeven. De wenselijkheid van de
totstandkoming van het verdrag is
gelegen in het feit dat het steeds
vaker voorkomt dat personen de peri­
ode waarin zij pensioen­gerechtigd
zijn, in een ander land doorbrengen,
dan in het land waar zij hun werkza­
me leven hebben doorgebracht. Dat
heeft als praktische consequentie, dat
de pensioenuitkeringen die zij heb­
ben opgebouwd, dienen te worden
overgemaakt vanuit het ene land
naar het andere land. Om zekerheid
te hebben over het feit dat de uitke­
ringsgerechtigde persoon nog in
leven is, plegen de uitkerende instan­
ties te vragen om een stuk waaruit
dat blijkt: een attestatie de vita
(bewijs van in leven zijn).
Inwerkingtreding 25-5-2011.
Rijkswet van 21-5-2011, Stb. 2011, 244 (Kamerstukken
32 028)
• Wijziging Boek 1 BW
Wet tot wijziging van Boek 1 van het
Burgerlijk Wetboek en van de Wet
rechten burgerlijke stand in verband
1526
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 – AFL. 23
met de goedkeuring van de op 10
september 1998 te Parijs tot stand
gekomen Overeenkomst betreffende
de afgifte van een attestatie de vita
met bijlagen (Trb. 2004, 283).
– Ter uitvoering van het hiervoor
beschreven verdrag wordt een attes­
tatie de vita (bewijs van in leven zijn)
in internationale vorm ingevoerd
overeenkomstig het model dat bij de
voormelde Overeenkomst werd vast­
gesteld. Dit model behoeft geen ver­
taling door een beëdigd vertaler. De
afgifte van een attestatie de vita was
niet in de wet geregeld.
Inwerkingtreding op een bij kb te
bepalen tijdstip.
Wet van 21-4-2011, Stb. 2011, 245 (Kamerstukken 31
962)
Consumentenkrediet
Wet tot wijziging van Boek 7 van het
Burgerlijk Wetboek, de Wet op het
financieel toezicht en enige andere
wetten ter implementatie van richt­
lijn nr. 2008/48/EG van het Europees
Parlement en de Raad van de
­Europese Unie van 23 april 2008
inzake kredietovereenkomsten voor
consumenten en tot intrekking van
Richtlijn 87/102/EEG van de Raad
(PbEU L 133/66).
– Deze wet strekt tot gedeeltelijke
implementatie van richtlijn 2008/48/
EG inzake kredietovereenkomsten
voor consumenten. Daartoe wordt
een nieuwe titel 7.2A inzake consu­
mentenkredietovereenkomsten in
Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek
(BW) ingevoegd. Voorts worden de
Wet op het Consumentenkrediet en
de Wet op het financieel toezicht
(Wft) gewijzigd.
Consumenten die geld willen lenen,
worden beter beschermd. Het betreft
aanvullende regels voor reclame over
geldleningen en klanten dienen vóór
het sluiten van de kredietovereen­
komst de nodige informatie over de
kredietvoorwaarden en de kosten te
ontvangen. Ook wordt de beoorde­
ling van de kredietwaardigheid aan­
gescherpt. Daarnaast staat precies in
de wet wat een kredietovereenkomst
inhoudt en welke rechten en plich­
ten consumenten hebben. De richt­
lijn, die grotendeels uitgaat van vol­
ledige harmonisatie, beoogt ten
eerste de goede werking van de inter­
ne markt. De Europese wetgever
heeft bij de totstandkoming van de
richtlijn als uitgangspunt gehanteerd
dat communautaire voorschriften
worden geïntroduceerd die voldoen­
de inspelen op de ontwikkelingen op
de interne markt betreffende nieuwe
kredietvormen en zodoende toe­
komstgericht zijn en een bijdrage
leveren aan een modern consumen­
tenkrediet. Ten tweede wil de richt­
lijn de consument bescherming bie­
den bij het sluiten van
krediet-overeenkomsten en het vrije
verkeer van kredietaanbiedingen
voor zowel kredietgevers als krediet­
nemers optimaal laten functioneren.
Door de harmonisatie mogen de lid­
staten de consument niet een hoger
niveau van consumentenbescher­
ming toekennen dan in de richtlijn
is bepaald en zal de wetgeving van
de lidstaten na implementatie van de
richtlijn op het door de richtlijn
gecoördineerde gebied, niet (meer)
uiteenlopen.
Inwerkingtreding 25 mei 2011.
Wet van 19-5-2011, Stb. 2011, 246 (kamerstukken 32
339)
‘Wildwestbordje’
in Wet op financieel toezicht
­gereguleerd
Wet tot wijziging van de Wet op het
financieel toezicht en enige andere
wetten.
– Een belangrijk element in deze wet
is de nadere invulling en uitbreiding
van de verplichte vrijstellingsmelding,
ook wel het ‘wildwestbordje’ genoemd.
Het betreft onder andere wijzigingen
die voortvloeien uit door de toezicht­
houders en marktpartijen aangedra­
gen knelpunten. Behalve wijzigingen
van de Wet op het financieel toezicht
(Wft) bevat de wet wijzigingen van
het Burgerlijk Wetboek, de Faillisse­
mentswet, de Wet handhaving consu­
mentenbescherming, de Wet toezicht
accountantsorganisaties en de Wet op
de economische delicten. Sommige
aanbiedingen van financiële produc­
ten staan niet onder toezicht. Dat
geldt bijvoorbeeld voor de aanbieding
van bepaalde beleggingsinstellingen
met een minimale inleg van € 50 000.
In die gevallen moet bij de aanbieding
worden vermeld dat er geen toezicht
is (de vrijstellingsmelding). Deze ver­
plichting gaat nu ook gelden voor
sommige aanbiedingen van effecten
(zoals aandelen en obligaties),
­bijvoorbeeld als het gaat om beleggin­
gen van minimaal € 50 000 of aanbie­
dingen aan minder dan honderd per­
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 T– AFL. 23
Wetgeving
sonen. Ook gaan er specifieke
vormvoorschriften voor een vrijstel­
lingsmelding gelden. In de wet wordt
ook een vrijwillig toezichtregime voor
beleggingsinstellingen geïntrodu­
ceerd. Als beleggingsinstellingen hun
deelnemingsrechten uitsluitend aan­
bieden aan bepaalde professionele
beleggers (in de wet worden deze
beleggers ‘gekwalificeerde beleggers’
genoemd), dan geldt er geen vergun­
ningplicht. Het komt voor dat buiten­
landse institutionele beleggers alleen
mogen investeren in beleggingsinstel­
lingen die onder toezicht staan. Het
nieuwe regime maakt het mogelijk
dat beleggings­instellingen vrijwillig
onder toezicht komen te staan, ook al
richten zij zich alleen op ‘gekwalifi­
ceerde beleggers’. Op die manier staan
zij ook open voor de bedoelde buiten­
landse institutionele beleggers.
Inwerkingtreding op een bij kb te
bepalen tijdstip.
Wet van 12-5-2011, Stb. 2011, 248 (Kamerstukken 32
036)
1213
Nieuwe
­wetsvoorstellen
Herziening Woningwet:
Woning­coporaties
Wetsvoorstel (12-5-2011) tot herzie­
ning van de regels over toegelaten
instellingen en instelling van een
Nederlandse Autoriteit toegelaten
instellingen volkshuisvesting (Herzie­
ningswet toegelaten instellingen
volkshuisvesting).
– In de afgelopen 20 jaar hebben er
structurele wijzigingen plaatsgevon­
den in de bestuurlijke en financiële
verhoudingen tussen het Rijk, de
gemeenten en de toegelaten instel­
lingen op het terrein van de volks­
huisvesting. Van in hoofdzaak bou­
wers en exploitanten van sociale
huurwoningen onder strakke regie
van de overheid zijn de toegelaten
instellingen zelfstandige onderne­
mingen met een maatschappelijke
taak geworden. In verband met deze
ontwikkelingen zijn er discussies
met de Europese Commissie ont­
staan over de diensten van algemeen
economisch belang (DAEB), staats­
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 – AFL. 23
steun, de Europese mededinging en
de Europese aanbestedingsregels met
betrekking tot toegelaten instellin­
gen. Daarnaast is geconstateerd dat
het interne toezicht niet voldoende
in staat is gebleken om de ontwikke­
ling van de professionalisering van
toegelaten instellingen bij te houden
en bestuurders van toegelaten instel­
lingen bij te sturen. De regering acht
aanvullende maatregelen in de vorm
van wetgeving nodig om een maat­
schappelijk gestuurde inzet van het
vermogen en een goede governance
in de sector te waarborgen. Het eer­
ste aandachtspunt van meer markt­
werking op de huurmarkt, voor die­
genen die minder of geen steun op
het terrein van het wonen nodig heb­
ben, wordt partieel gerealiseerd door
de implementatie van het EC-besluit
van 15 december 2009 over staats­
steun aan toegelaten instellingen.
Met de implementatie van dit
besluit, via dit wetsvoorstel, wordt
benadrukt dat de staatssteun voor
toegelaten instellingen beperkt
wordt tot de kerntaak van de toegela­
ten instellingen en de kerndoelgroep
van huishoudens tot een inkomen
van € 33 614, met enige speelruimte
om ook huishoudens met hogere
inkomens in een moeilijke positie op
de woningmarkt tegen lagere dan
marktconforme huren te huisvesten.
Voorgesteld wordt voorts dat een
­toegelaten instelling haar feitelijke
werkgebied alleen mag uitbreiden tot
andere gemeenten, voor zover de
gemeenten waar de toegelaten instel­
ling haar woonplaats heeft en de
gemeenten waarnaar zij haar werkge­
bied wil uitbreiden een verklaring
van geen bezwaar over deze uitbrei­
ding afgeven.
In het licht van de uitspraak van het
Europees Hof van Justitie te Luxem­
burg van 1 oktober 2009 (C-567/07)
wordt voorgesteld een toegelaten
instelling niet toe te staan haar werk­
gebied of haar werkzaamheden uit te
breiden naar andere landen dan
Nederland, behoudens de bij AMvB
aangegeven gevallen en gegeven
voorschriften.
Een fusie tussen twee of meer toege­
laten instellingen of een toegelaten
instelling en een andere organisatie
(zoals een beheersstichting van de
onroerende zaken van verzorgingsen verpleeghuizen) tot één nieuwe
toegelaten instelling zal door de
minister van BZK goedgekeurd die­
nen te worden. De Woningwet bevat
nu geen voorziening voor een toege­
laten instelling om op eigen verzoek
uit te t­ reden uit het stelsel van toe­
gelaten instellingen. Hier komt geen
verandering in.
Omdat een toegelaten instelling
zowel DAEB als overige economische
activiteiten uitvoert, dient zij te vol­
doen aan de eisen uit de Europese
mededingingsregelgeving en de
Mededingingswet. Naar aanleiding
van een besluit van de Europese
Commissie is bepaald dat alle toege­
laten instellingen hun vrijkomende
huurwoningen met een huur onder
de huurtoeslaggrens van € 652,52
per maand (peildatum 1 januari
2011) voor ten minste 90% toewijzen
aan huishoudens met een bij AMvB
vastgesteld inkomen (van maximaal
€ 33 614,– peildatum 1 januari 2011).
Daarnaast moeten vrijkomende
huurwoningen behorend tot de
DAEB, voor zover ze niet verhuurd
worden aan de inkomensdoelgroep,
op een transparante wijze verhuurd
worden via eenduidige toewijzingsre­
gels aan huishoudens die niet tot de
doelgroep behoren. Om te voorko­
men dat toegelaten instellingen voor
het bedrijf verkregen compensatie
(bijvoorbeeld WSW-geborgde lenin­
gen of in de woningen neergeslagen
subsidies) feitelijk kunnen inzetten
voor niet-DAEB-activiteiten wordt
voorgesteld om in de Woningwet te
regelen dat de toegelaten instelling
een scheiding van ­passiva (vreemd
en eigen vermogen) en activa (onder
andere de onroerende zaken) aan
moet brengen ten aanzien van ener­
zijds haar DAEB-activiteiten en
anderzijds haar overige activiteiten.
Toegelaten instellingen mogen
slechts dochterondernemingen
oprichten of deelnemen in rechtsper­
sonen of vennootschappen of daar
structurele banden mee aangaan,
voor zover dit in het belang van de
volkshuisvesting is.
In dit wetsvoorstel zijn, naast de
basiseisen ter zake die ook in de hui­
dige regelgeving zijn vervat, nadere
voorschriften neergelegd ten aanzien
van een aantal specifieke onderwer­
pen op het terrein van de governan­
ce bij de gezamenlijke toegelaten
instellingen, waaronder de inrichting
en werkwijze van het bestuur en de
raad van toezicht. In aanvulling op
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 T– AFL. 23
1527
Wetgeving
het stichtingen- en verenigingsrecht
is een aantal aanvullingen en wijzi­
gingen in dit wetsvoorstel opgeno­
men ten aanzien van de interne
organisatie en de interne werking
van de toegelaten instellingen.
Het externe toezicht op toegelaten
instellingen met de daarbij behoren­
de oordeelsvorming en handhaving,
vormt het sluitstuk van het stelsel.
Het externe toezicht is te onderschei­
den in financieel toezicht, rechtma­
tigheidstoezicht, toezicht op integri­
teit, toezicht op governance en
volkshuisvestelijk toezicht.
Het advies van de Raad van State
heeft voor de regering aanleiding
gevormd om het externe toezicht
anders in te richten dan zij oorspron­
kelijk van plan was.
De regering kiest ervoor om het
financieel toezicht in brede zin op
toegelaten instellingen – evenals in
de huidige situatie met het Centraal
Fonds voor de Volkshuisvesting –
onder te blijven brengen bij een zelf­
standig bestuurorgaan.
De regering kiest ervoor het huidige
financieel toezicht van het CFV te
beleggen bij een in te stellen autori­
teit. Aan dit financieel toezicht wordt
toegevoegd het toezicht op de Euro­
pese staatssteunregelgeving.
Rechtmatigheids- en volkshuisveste­
lijk toezicht, alsmede toezicht op de
in dit wetsvoorstel genoemde aspec­
ten van governance en integriteit,
zullen onder (directe) verantwoorde­
lijkheid van de minister van BZK
worden uitgeoefend, zoals dat ook
nu het geval is.
De belangrijkste wijzigingen die het
functioneren van de toegelaten
instellingen beïnvloeden betreffen:
• het vereiste de statuten en bestuur­
lijke inrichting van de toegelaten
instelling aan te passen aan de
­vereisten van het onderhavige wets­
voorstel;
• het ervoor zorgdragen dat de orga­
nisatorische inrichting en werking
van de toegelaten instelling inclusief
de werking van het interne toezicht
gaat voldoen aan de eisen van een
goede governance, zoals omschreven
in dit wetsvoorstel;
• de aanpassing van de inrichting
van de administratie en de organisa­
tie van de werkzaamheden van de
toegelaten instelling aan de eisen in
het kader van de staatssteun en de
Mededingingswet;
1528
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 – AFL. 23
• het vereiste om binnen twee jaar de
relaties met bestaande dochteronder­
nemingen en deelnemingen van de
toegelaten instellingen aan te passen
aan de vereisten in dit wetsvoorstel
met een eventueel te verlenen ver­
lengingstermijn van twee jaar.
Kamerstukken II 2010/11, 32 769, nrs. 1-4
1214
wetsvoorstel tot aanpassing van de
Wet schadefonds geweldsmisdrijven
in verband met uitbreiding van de
categorieën van personen die recht
hebben op een uitkering uit het
fonds en verruiming van de gevallen
waarin men aanspraak kan maken
op een dergelijke uitkering, aanpas­
sing aan de Kaderwet zelfstandige
bestuursorganen en enkele andere
aanpassingen.
Kamerstukken I 2010/11, 32 363, B
Wijziging Tracéwet
Vervolgstukken
Medisch-wetenschappelijk
onderzoek
Brief van de Minister van VWS (17-52011) over het wetsvoorstel tot
­wijziging van de Wet medisch-weten­
schappelijk onderzoek met mensen in
verband met de evaluatie van deze
wet en herstel van onvolledige imple­
mentatie van richtlijn nr. 2001/20/EG.
Kamerstukken II 2010/11, 31 452, nr. 12
Initiatiefrecht huurders
Verslag van een algemeen overleg
(23-5-2011) over het wetsvoorstel tot
wijziging van het Burgerlijk Wetboek.
Kamerstukken II 2010/11 31 992, nr. 10
Modernisering rechterlijke
organisatie
Brief van de Minister van Veiligheid
en Justitie (16-5-2011) bij het wets­
voorstel tot wijziging van de Wet op
de rechterlijke organisatie, de Wet op
de rechterlijke indeling, het Wetboek
van Burgerlijke Rechtsvordering en
enkele andere wetten naar aan­leiding
van de evaluatie van de modernise­
ring van de rechterlijke organisatie en
in verband met de regeling van het
klachtrecht inzake gedragingen van
rechterlijke ambtenaren.
Tweede nota van wijziging (25-52011) bij het wetsvoorstel tot wijzi­
ging van de Tracéwet met het oog op
de versnelling en verbetering van
besluitvorming over infrastructurele
projecten.
Kamerstukken II 2010/11, 32 377, nr. 17
Rijksvisumwet
Verslag van de Staten van Curaçao
(9-5-2011) over het wetsvoorstel met
bepalingen omtrent de verlening van
visa voor de toegang tot de landen
van het Koninkrijk.
Kamerstukken II 2010/11, 32 415 (R1915), nr. 10
Anticumulatie Ziektewet en
WW
Eindverslag (24-5-2011) over het
wetsvoorstel tot wijziging van de
Werkloosheidswet, de Ziektewet en
de Wet werk en inkomen naar
arbeidsvermogen om cumulatie van
de uitkeringsduur op grond van de
Ziektewet met de uitkeringsduur op
grond van de Werkloosheidswet
tegen te gaan en enige andere wijzi­
gingen.
Kamerstukken I 2010/11, 32 464, E
Verdrag met Zwitserland
omtrent belastingen
Verslag (19-5-2011) en nota naar aan­
leiding van het verslag (23-5-2011)
over het wetsvoorstel tot wijziging
van een aantal wetten ter uniforme­
ring van het loonbegrip.
Nota naar aanleiding van het verslag
(17-5-2011) bij het wetsvoorstel tot
goedkeuring van het op 26 februari
2010 te ’s-Gravenhage tot stand geko­
men Verdrag tussen het Koninkrijk
der Nederlanden en de Zwitserse
Bondsstaat tot het vermijden van
dubbele belasting met betrekking tot
belastingen naar het inkomen, met
Protocol (Trb. 2010, 98).
Kamerstukken I 2010/11, 32 131, D en E
Kamerstukken II 2010/11, 32 536, nr. 6
Uitbreiding nabestaanden­
begrip in schadefonds
geweldsmisdrijven
Rechterlijk gebieds- of
­contactverbod
Kamerstukken I 2010/11, 32 021, F
Wet uniformering ­loonbegrip
Eindverslag (24-5-2011) over het
Brief van de Minister van Veiligheid
en Justitie (16-5-2011) bij het
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 T– AFL. 23
Wetgeving
­ etsvoorstel tot wijziging van het
w
Wetboek van Strafrecht en het Wet­
boek van Strafvordering in verband
met de invoering van een rechterlij­
ke vrijheidsbeperkende maatregel.
Kamerstukken II 2010/11, 32 551, nr. 10
Herziening handel in
­broeikasgasemissierechten
Nota naar aanleiding van het verslag
(24-5-2011) bij het wetsvoorstel tot
wijziging van de Wet milieubeheer
en de Wet op de economische delic­
ten ten behoeve van de implementa­
tie van richtlijn nr. 2009/29/EG van
het Europees Parlement en de Raad
van de Europese Unie van 23 april
2009 tot wijziging van Richtlijn
2003/87/EG teneinde de regeling
voor de handel in broeikasgasemis­
sierechten binnen de Gemeenschap
te verbeteren en uit te breiden (PbEU
L 140) en de uitvoering van enige
verorderingen op dit gebied.
Kamerstukken II 2010/11, 32 667, nr. 8
Europese ondernemingsraad
Nota naar aanleding van het verslag
(18-5-2011) bij het wetsvoorstel tot
wijziging van de Wet op de Europese
ondernemingsraden in verband met
de uitvoering van richtlijn 2009/38/
EG van het Europees Parlement en de
Raad van de Europese Unie van 6
mei 2009 (PbEU 2009, L 122), hou­
dende herschikking van richtlijn
94/45/EG, inzake de instelling van
een Europese ondernemingsraad of
van een procedure in ondernemin­
gen of concerns met een communau­
taire dimensie ter informatie en
raadpleging van de werknemers.
Kamerstukken II 2010/11, 32 705, nr. 6
Wijziging Wet op de
­orgaandonatie
Verslag (23-5-2011) over het wets­
voorstel tot wijziging van de Wet op
de orgaandonatie in verband met
nieuwe medisch-technische ontwik­
kelingen.
Kamerstukken II 2010/11, 32 711, nr. 5
Uitbreiding reikwijdte Wet
melding collectief ontslag
Verslag (19-5-2011) over het wetvoor­
stel tot wijziging van de Wet melding
collectief ontslag in verband met de
uitbreiding van de reikwijdte en ter
bevordering van de naleving van
deze wet.
Kamerstukken II 2010/11, 32 718, nr. 5
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 – AFL. 23
1215
Duits, Engels en Frans. Dit betekent
dat het EU-octrooi wordt getoetst en
verleend in één van deze drie talen,
en de conclusies worden vertaald in
de andere twee van deze drie talen.
Alleen de EOB-taal waarin het octrooi
wordt getoetst en verleend heeft juri­
dische binding.
Nota’s,
rapporten &
verslagen
Kamerstukken II 2010/11, 22 112, nr. 1169
Unitaire octrooibescherming
Akte van de Interne Markt
Brief van de Staatssecretaris van
BuZa (16-5-2011) met een fiche over
een verordening versterkte samen­
werking voor unitaire octrooibe­
scherming.
– Het voorstel betreft twee beoogde
verordeningen: A: Verordening van
het Europees parlement en de Raad
tot het aangaan van nauwere samen­
werking op het gebied van eenheids­
octrooibescherming. B: Verordening
van het Europees Parlement en de
Raad tot het aangaan van nauwere
samenwerking op het gebied van de
instelling van de eenheidsoctrooibe­
scherming met betrekking tot de toe­
passelijke vertaalregelingen.
Beide voorstellen strekken ertoe
invulling te geven aan de wens van
de Raad om versterkte samenwerking
tot stand te brengen voor unitaire
octrooibescherming in de Europese
Unie. Het voorstel onder A behelst
een verordening waarmee die unitai­
re octrooibescherming wordt geëffec­
tueerd. Met het voorstel onder B
wordt het daarop betrekking hebben­
de vertalingenregime vastgesteld.
Met voorstel A wordt voortgebouwd
op de bestaande samenwerking bin­
nen de Europese Octrooiorganisatie.
Een in het kader van het Europees
Octrooiverdrag verkregen Europees
octrooi krijgt zogenaamde unitaire
werking. Hierdoor wordt als het ware
een strik gedaan om al de bestaande
Europese octrooien en wordt er een
bundel gecreëerd, dit in tegenstelling
tot eerdere voorstellen waarbij een
nieuwe Europese titel werd gemaakt.
Daarmee wijkt dit voorstel af van
eerdere voorstellen die voorzagen in
een unitaire titel en die zouden heb­
ben genoopt tot een tijdrovende aan­
passing van het Europees Octrooiver­
drag. Dit wordt nu vermeden terwijl
de feitelijke uitwerking voor het
bedrijfsleven op hetzelfde neer komt.
Het voorstel onder B gaat uit van het
huidige talenregime van het Euro­
pees Octrooibureau (EOB), te weten
Brief van de Staatssecretaris van
BuZa (16-5-2011) met een fiche over
de mededeling Akte van de Interne
Markt.
– Op 27 oktober 2010 publiceerde de
Europese Commissie de mededeling
‘Naar een Single Market Act’. Hierin
werden vijftig voorstellen gepresen­
teerd, die volgens de Commissie zou­
den bijdragen aan de verdere verster­
king van de interne markt. Deze
mededeling vermeldt twaalf prioritei­
ten. De komende achttien maanden
zal de Commissie voor elk voorstel
een wetgevingsinitiatief publiceren.
In enkele gevallen is al een voorstel
tot wetgeving gepubliceerd.
De volgende twaalf prioritaire voor­
stellen worden in de mededeling aan­
gekondigd: 1. Mogelijkheden schep­
pen voor durfkapitaalfondsen
(venture capital) om eenvoudiger in
andere lidstaten te investeren.
2. Herziening van de richtlijn erken­
ning beroepskwalificaties (2005/36/
EG) inclusief het opzetten van een
Europese beroepskaart. 3. Eén Euro­
pese octrooibescherming en een ver­
enigd systeem voor octrooirecht­
spraak. 4. Eenvoudige, snelle en
betaalbare alternatieve geschillenbe­
slechting, ook voor e-commerce
transacties. 5. Herziening van het
Europese normalisatiesysteem, en
tevens uitbreiding daarvan voor nor­
malisatie in de dienstensector.
6. Opzetten van Europese projecten
op het gebied van energie- en trans­
portinfrastructuur. 7. Wederzijdse
erkenning en authenticatie van elek­
tronische handtekeningen garande­
ren. 8. Oprichten van een Europees
kader voor de stimulering van sociale
investeringsfondsen, waardoor zij toe­
gang krijgen tot investeringsmogelijk­
heden en de kapitaalmarkten van alle
lidstaten. 9. Herziening van de Richt­
lijn Energiebelastingen (2003/96/EG),
waardoor verschillende soorten ener­
gie consistent behandeld worden en
er beter rekening gehouden kan wor­
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 T– AFL. 23
1529
Wetgeving
den met de CO2-uitstoot van de ver­
schillende producten. 10. Verbetering
implementatie en naleving van de
detacheringsrichtlijn (96/71/EG),
inclusief maatregelen ter voorkoming
van sancties in geval van misbruik en
ontwijking van de regelgeving. Verder
kondigt de Commissie een verduide­
lijking aan van de verhouding tussen
de fundamentele sociale rechten en
de vrijheid van dienst-verlening en
vestiging. 11. Vereenvoudiging van de
jaarrekeningrichtlijnen. 12. Moderni­
sering van het EU-beleid voor over­
heidsopdrachten.
Kamerstukken II 2010/11, 22 112, nr. 1170
Elektronische Publicatieblad
Brief van de Staatssecretaris van BuZa
(16-5-2011) met een fiche over een
verordening elektronische publicatie
Publicatieblad van de Europese Unie.
– Doel van het voorstel is in een ver­
ordening vast te leggen dat de elek­
tronische editie van het Publicatie­
blad van de Europese Unie wordt
erkend als geldige wettelijk bindende
bekendmaking. Het voorstel heeft ten
doel het recht van de Europese Unie
toegankelijker te maken en ervoor te
zorgen dat iedereen (zowel juristen
als het brede publiek) zich kan beroe­
pen op de elektronische editie van het
Publicatieblad van de Europese Unie
als officiële en authentieke bron met
rechtsgevolgen. In het Publicatieblad
worden in de officiële talen van de
Unie de wetgeving en andere stukken
van de Commissie, de Raad, het Parle­
ment, het Economisch en Sociaal
Comité, het Hof van Justitie, de Reken­
kamer en het Comité van de Regio’s
gepubliceerd.
Kamerstukken II 2010/11, 22 112, nr. 1173
Richtlijn hypotheken
Brief van de Staatssecretaris van
BuZa (16-5-2011) met een fiche over
een Richtlijn woningkredietovereen­
komsten.
– Inconsistente, verbrokkelde regule­
ring op EU-niveau en in diverse lidsta­
ten leidt tot inefficiënties bij hypothe­
caire krediet-verstrekking.
Maatregelen op EU-niveau kunnen de
problemen die daaruit voortvloeien
(laag consumentenvertrouwen, ­weinig
interne markt, stijging wanbetalingen
en gedwongen verkopen) tegengaan.
Daarom worden regels voorgesteld
ten aanzien van onderwerpen als vak­
bekwaamheidseisen voor personeels­
1530
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 – AFL. 23
leden van kredietverstrekkers- en
bemiddelaars, introductie van gestan­
daardiseerde regels m.b.t. informatie
die in reclames en voorafgaand aan
de overeenkomst aan de consument
moet worden verstrekt, regels over
het geven van toelichting en advies
aan consumenten m.b.t. hypotheken,
regels over de kredietwaardigheids­
toets en het stelsel van kredietregis­
tratie, recht op vervroegde aflossing
van hypothecair krediet en een stelsel
van toelating van en toezicht op
­tussenpersonen en een Europees pas­
poort voor tussenpersonen.
Bij de gestandaardiseerde informatie
voor consumenten is sprake van
maximumharmonisatie (lidstaten
mogen die informatieverplichting
dus niet uitbreiden). De regels ten
aanzien van de andere onderwerpen
zijn meer open geformuleerd en
laten dus ruimte aan lidstaten.
Kamerstukken II 2010/11, 22 112, nr. 1174
Rijbewijshuis
Brief van de Ministers van I&M en
van Veiligheid en Justitie (12-5-2011)
over de resultaten van de doorlich­
ting van het rijbewijshuis.
– Als een bestuurder verkeersonvei­
lig gedrag vertoont of zich niet aan
de verkeersregels houdt, kan hij te
maken krijgen met maatregelen en
sancties die gericht zijn op zijn rijbe­
wijs. Deze maatregelen en sancties
bevinden zich voor een deel in het
bestuursrecht en voor een deel in
het strafrecht. De afgelopen tien jaar
is dit systeem steeds verder uitge­
bouwd om meer specifieke doel­
groepen aan te kunnen pakken: alco­
holisten, recidivisten, beginnende
bestuurders en grove verkeersover­
treders. Dit heeft geleid tot een sys­
teem waarin weliswaar elke afzon­
derlijke maatregel goed te
verdedigen valt, maar waarbij de
effectiviteit en de uitvoering soms
onder druk staan en het voor de bur­
ger niet altijd helder is wat er na een
overtreding gebeurt. Daarnaast kan
er in sommige gevallen een samen­
loop van maatregelen ontstaan die
bij het ontwerpen van die maat­
regelen niet altijd voorzien was. Door
de inwerkingtreding van het alcohol­
slotprogramma (ASP) zal deze
samenloop nog verder toenemen.
De kans is bijvoorbeeld groot dat een
bestuurder van de rechter een rijont­
zegging opgelegd krijgt terwijl hij
tegelijkertijd van het CBR moet deel­
nemen aan het ASP waarvoor juist
een geldig rijbewijs benodigd is.
Dit soort knelpunten is met de keten­
partners in beeld gebracht waarbij is
gekeken naar mogelijke oplossingen.
Daarbij is ook onderzocht of een
geheel nieuw stelsel voor het rijbe­
wijshuis wenselijk zou zijn. Een
ingrijpende stelselwijziging lost de
gesignaleerde problemen echter niet
volledig op. Tegelijkertijd is geconclu­
deerd dat we zowel het strafrecht als
bestuursrecht nodig zijn om op te
kunnen treden tegen bestuurders die
zich schuldig hebben gemaakt aan
verkeersdelicten of ten aanzien van
wie het vermoeden bestaat dat ze
niet langer geschikt of rijvaardig zijn.
De doorlichting van het rijbewijshuis
leidt daarmee niet tot een volledige
herziening van het rijbewijshuis,
maar wel tot een uitbreiding van het
aantal maatregelen en tot belangrijke
verbeteringen binnen het huidige
systeem. Waar nu sprake is van een
onwenselijke en onwerkbare samen­
loop wordt dat opgelost.
Op basis van de doorlichting is het
ook gewenst en mogelijk om de reci­
diveregeling ernstige verkeersdelic­
ten uit te breiden met drugsdelicten.
Een belangrijke randvoorwaarde hier­
voor is de introductie van een speek­
seltester waarmee drugsgebruik
gedetecteerd kan worden. Een wets­
voorstel daartoe wordt de Kamer
later dit jaar toegestuurd. Verder
wordt de ministeriële regeling aange­
past zodat het OM in plaats van na
drie punten, al na twee punten een
mededeling moet uitbrengen aan het
CBR. Op basis hiervan schorst het
CBR de geldigheid van het rijbewijs
in afwachting van een onderzoek
naar de rijvaardigheid. Uitbreiding
van de recidiveregeling met andere
grove verkeersovertredingen zou het
huidige systeem verder compliceren.
Kamerstukken II 2010/11, 29 398, nr. 277
Samenwerking met Terrorist
Screening Center
Brief van de Minister van Veiligheid
en Justitie (10-5-2011) over de voor­
genomen onderhandelingen met de
Verenigde Staten met betrekking tot
samenwerking met het Terrorist
Screening Center (TSC) in het kader
van het ‘Visa Waiver Program’ (VWP).
– Het ontwerpakkoord over de
samenwerking met het TSC voorziet
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 T– AFL. 23
Wetgeving
in de verbetering van de samenwer­
king tussen Nederland en de VS bij
de bestrijding van terrorisme. Door
het sluiten van een akkoord met het
TSC krijgt Nederland toegang tot een
database van het TSC waarin een
beperkte set van identiteitsgegevens
is opgenomen over personen die met
terroristische activiteiten in verband
worden gebracht. De opgenomen
gegevens betreffen uitsluitend nietgeclassificeerde identiteitsgegevens
(naam, geboortedatum en paspoort­
nummer). Deze identiteitsgegevens
zijn direct te bevragen door de deel­
nemende partijen. De deelnemende
partijen zijn de VS zelf en de landen
die met het TSC een akkoord hebben
gesloten. Indien de VS vaststellen dat
de door Nederland geleverde identi­
teitsgegevens relevant zijn en daar­
mee worden opgenomen in de data­
base, dan zal de verstrekking van de
benodigde achtergrondinformatie
kunnen verlopen via de gebruikelijke
samenwerkingskanalen en op basis
van de nationale wetgeving van de
partijen. Dat betekent dat de toepas­
selijke Nederlandse wetten (de Wet
bescherming persoonsgegevens, de
Wet justitiële en strafvorderlijke
gegevens, de Wet politiegegevens en
de Wet op de inlichtingen- en veilig­
heidsdiensten) en in voorkomend
geval ook het rechtshulpverdrag tus­
sen Nederland en de VS op de samen­
werking van toepassing zullen blij­
ven en daarmee beperkingen
kunnen stellen aan de door Neder­
land te leveren gegevens.
De Nederlandse regering hecht veel
belang aan de bestrijding van terro­
risme en aan de samenwerking met
de VS. Tevens hecht de regering aan
voortzetting van de deelname van
Nederland aan het VWP.
De Nederlandse regering heeft dan
ook aan het TSC te kennen gegeven
bereid te zijn tot het aangaan van
onderhandelingen over het ontwerpsamenwerkingsakkoord.
Kamerstukken II 2010/11, 29 754, nr. 204
Studeren in het buitenland
Brief van de Staatssecretaris van
OCW (17-5-2011) met informatie over
de voortgang van de aanpak van
belemmeringen bij het studeren in
het buitenland.
– Ingegaan wordt op de stand van
zaken van de eerder aangekondigde
en nieuwe acties. Het gaat daarbij in
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 – AFL. 23
eerste instantie om de 3 uit 6-maat­
regel en de uitvoering van de mee­
neembare studiefinanciering door de
Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO).
Vervolgens wordt ingegaan op de
begeleiding van studenten door de
Nederlandse instellingen en de ont­
wikkelingen rond het Joint Degree
Fonds. Ook de ontwikkelingen bij
programma’s zoals RAAK-internatio­
naal (Regionale Aandacht en Actie
voor Kenniscirculatie) en Rode Loper
worden besproken.
Kamerstukken II 2010/11, 31 288, nr. 166
Fraude kinderopvangtoeslag
Brief van de Minister van SZW en
Staatssecretaris van Financiën (13-52011) waarin een probleemanalyse
van fraude met en oneigenlijk
gebruik van kinderopvangtoeslag
wordt geschetst. Vervolgens wordt de
aanpak van fraude gepresenteerd,
waarbij de maatregelen worden
onderverdeeld naar A) vermindering
mogelijkheden tot fraude en oneigen­
lijk gebruik, B) aanscherpen controle­
systematiek en C) zwaarder sanctione­
ren. Ten slotte wordt de planning voor
inwerkingtreding uiteengezet.
– Nu ontbreekt een relatie tussen het
aantal uren opvang dat voor toeslag
in aanmerking komt en het aantal
uren dat wordt gewerkt. De Belasting­
dienst heeft een uitvoeringstoets uit­
gevoerd naar de mogelijkheden om
een dergelijke koppeling tot stand te
brengen. Mede op basis van deze uit­
voeringstoets wordt het recht op het
aantal uren kinderopvangtoeslag
beperkt tot het aantal gewerkte uren
van de minst werkende partner, ver­
meerderd met 40% voor kinderen tot
4 jaar (dagopvang); in totaal dus
140% van het aantal gewerkte uren.
Voor schoolgaande kinderen vanaf 4
jaar (buiten-schoolse opvang) wordt
het recht beperkt tot de helft daar­
van, namelijk 70% van het aantal
gewerkte uren. Momenteel is het
mogelijk om met terugwerkende
kracht kinderopvangtoeslag aan te
vragen. Om fraude in dit soort geval­
len uit te sluiten, wordt de mogelijk­
heid om kinderopvangtoeslag met
terugwerkende kracht aan te vragen
nagenoeg afgeschaft. Binnen de gast­
ouderopvang zijn verder gevallen
bekend waarbij ouders zonder werk
elkaars gastouder worden en daar­
voor kinderopvangtoeslag ontvangen.
Om deze vorm van oneigenlijk
gebruik van kinderopvangtoeslag
tegen te gaan, kunnen gastouders die
geen andere inkomsten hebben dan
inkomsten uit gastouderopvang geen
gebruik meer maken van kinderop­
vangtoeslag.
Op dit moment kunnen ouders per
kind 230 uur per maand, per opvangs­
oort declareren. Dit wordt gewijzigd
naar een maximum van 230 uur voor
alle opvangsoorten samen.
Kamerstukken II 2010/11, 31 322, nr. 123
Compacte Rijksdienst
Brief van de Minister van BZK (16-52011) waarbij hij zowel het bericht
over de voortgang van de taakstelling
per eind 2010 als de kwalitatieve
eindrapportage aanbiedt van het uit­
voeringsprogramma Compacte Rijks­
dienst.
– Er wordt verslag gedaan van de
afslanking van de rijksdienst tussen
eind 2009 en eind 2010. Ten aanzien
van de juridische functie is onder
andere ingezet op het versterken van
de kwaliteit, enerzijds door het ver­
sterken van de instroom van goede
juristen in de rijksdienst en ander­
zijds door het tot stand brengen van
een systeem van kwaliteitsmeting.
Ter bevordering van de instroom en
het versterken van de positie van de
rijksdienst op de arbeidsmarkt voor
juristen is geïnvesteerd in een post­
doctorale opleiding voor rijksbreed
in te zetten overheidsjuristen. De
eerste lichting studenten aan deze
opleiding is in september 2009
begonnen. Andere activiteiten die op
het terrein van de juridische functie
zijn ontplooid zijn de openbare inter­
netconsultatie en de totstandkoming
van een integraal afwegingskader
voor beleid en wetgeving.
Kamerstukken II 2010/11, 31 490, nr. 60
Medische aansprakelijkheid
Brief van de Minister van VWS (16-52011) over de toezegging de moge­
lijkheid een boete te stellen op het
overschrijden van termijnen uit de
Gedragscode Openheid Medische
Aansprakelijkheid (GOMA) te onder­
zoeken.
– De bij medische aansprakelijkheid
betrokken partijen (schadeverzeke­
raars, belangenbehartigers, zorgaan­
bieders, koepelorganisaties) hebben
onder regie van De Letselschade Raad
in juni 2010 de Gedragscode Open­
heid Medische Aansprakelijkheid
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 T– AFL. 23
1531
Wetgeving
(GOMA) gepubliceerd. Deze vorm van
zelfregulering via de GOMA
beschouwt de minister als een zinvol­
le aanvulling op de bepalingen van
het wetsvoorstel Wcz. Het doel van de
GOMA is het verbeteren van de
behandeling van medische aansprake­
lijkheidsclaims. De code is geschreven
vanuit het oogpunt van de individue­
le rechtzoekende cliënt (het slachtof­
fer) en voorziet in aanbevelingen voor
een open en transparante communi­
catie tussen de cliënt en eventueel
diens belangenbehartiger en de zorg­
aanbieder en diens schadeverzekeraar.
De aanbevelingen uit de code hebben
betrekking op zowel de fase vooraf­
gaand aan een aansprakelijkstelling
als de fase van de aansprakelijkstel­
ling zelf, waarbij de belangen van de
cliënt centraal staan. Daartoe wordt in
de GOMA een drietal termijnen
genoemd die betrekking hebben op
achtereenvolgens melding van inci­
denten, bekendmaking van de aan­
sprakelijkheidsverzekeraar bij de pati­
ënt en het innemen van een
standpunt door de aansprakelijk­
heidsverzekeraar. Voordat een boete
kan worden gesteld op overtreding
van regels van zelfregulering, moet
sprake zijn van een dringende nood­
zaak tot wettelijk ingrijpen. Gelet op
het feit dat de GOMA zich op dit
moment nog in de implementatiefase
bevindt en er nog geen of onvoldoen­
de redenen zijn om aan te nemen dat
de naleving van de zelfregulering
tekort zou schieten, kan op dit
moment nog niet van een dringende
noodzaak worden gesproken. Daar­
naast is de handhaving van zelfregu­
lering aan degenen die de regels heb­
ben gesteld en kan wettelijk slechts
een boete worden gesteld op regels
van zelfregulering indien deze wor­
den vervangen door wettelijke regels.
Wanneer betreffende bepalingen uit
de GOMA tot wet worden verheven
wordt getornd aan het aansprakelijk­
heidssysteem van het Burgerlijk Wet­
boek, hetgeen behoort tot de compe­
tentie van de collega van Veiligheid
en Justitie.
Kamerstukken II 2010/11, 31 765, nr. 45
Kinderporno
Brief van de Minister van Veiligheid
en Justitie (16-5-2011) met de door
de Raad van korpschefs geautoriseer­
de ‘Stand van Zaken Korpsen 2010;
Korpsmonitor Kinderporno’. (Ter
1532
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 – AFL. 23
inzage gelegd bij het Centraal Infor­
matiepunt Tweede Kamer).
– De bevindingen in deze monitor
bevestigen dat de werkvoorraad zich
op een onacceptabel hoog niveau
bevindt, dat de gewenste focusverleg­
ging van downloaders naar vervaar­
digers en naar het achterhalen van
slachtoffers niet van de grond komt
en dat de beschikbare recherchecapa­
citeit vooral wordt ingezet voor het
wegwerken van de werkvoorraad. De
monitor laat gedetailleerd zien dat
de aanpak van kinderporno in de
verschillende politieregio’s divers is
georganiseerd en dat maar in een
beperkt aantal regio’s aan de maat
wordt gepresteerd. Over het landelijk
team Beeld en Internet van het KLPD
wordt geschreven dat er door werk­
druk en gebrek aan capaciteit nog
onvoldoende wordt geïnvesteerd in
innovatieve trajecten. Om het proces
van de hoogst noodzakelijke herin­
richting te bespoedigen zal het
Ministerie samen met de politieorga­
nisatie en het Openbaar Ministerie
de bestaande plannen van politie
omwerken naar een gedegen plan.
Als eerste komt er op korte termijn
een landelijke stuurploeg kinderpor­
no van het Openbaar Ministerie en
de politie, die de onderzoeken die
centraal zijn voorbereid, weegt en
prioriteert en daarna toedeelt aan de
uitvoerende eenheden die gelabeld
zijn voor de aanpak kinderporno.
Nationale toedeling betekent dat de
uitvoerende teams deze onderzoeken
in principe oppakken en er geen ver­
dere weging op regionaal niveau
plaatsvindt. Verder houdt de nationa­
le stuurploeg zicht op de daadwerke­
lijke uitvoering van kinderpornoza­
ken (monitoring) en het handhaven
van de focus (op misbruikers, produ­
centen, commerciële verspreiders en
– last but not least – slachtoffers).
Dicht op de nationale informatieor­
ganisatie wordt een gezamenlijk
(politie en OM) expertise-knooppunt
kinderporno en kindersekstoerisme
ingericht. Het expertiseknooppunt
werkt aan het opbouwen en verster­
ken van netwerken van experts bin­
nen en buiten politie en OM. In dit
knooppunt komt expertise van alle
ketenpartners samen. Het knoop­
punt houdt zich bezig met advies,
innovatie, kennisontwikkeling,
beleidsadvisering en voorlichting. Er
wordt ook een landelijk team bestrij­
ding kinderporno opgericht dat is
belast met de informatiecoördinatie
en de uitvoering van de intelligence­
functie, maar kent ook een opspo­
ringsfunctie.
Kamerstukken II 2010/11, 32 500 VI, nr. 102
Positie EHRM
Brief van de Minister van Veiligheid
en Justitie (16-5-2011) waarin hij
ingaat op het verzoek van de vaste
commissie voor Veiligheid en Justitie
om informatie over de positie die
Nederland tijdens de ministeriële
conferentie te Izmir, waar het Euro­
pees Hof voor de Rechten van de
Mens is besproken, heeft ingenomen
ten aanzien van de werkwijze van
het Hof, de ‘margin of appreciation’
van nationale staten en de toetre­
ding van de Europese Unie tot het
Europees Verdrag tot bescherming
van de Rechten van de Mens en de
Fundamentele Vrijheden.
– De minister van BuZa heeft een
uitgebreider kabinetsstandpunt ter­
zake toegezegd aan de Eerste Kamer.
Als gevolg van deze toezegging wordt
momenteel gewerkt aan een brief
aangaande bovengenoemde onder­
werpen. Deze brief zullen de minister
van Buitenlandse Zaken en de minis­
ter van Veiligheid en Justitie voor het
zomerreces toezenden aan de Kamer.
Kamerstukken II 2010/11, 32 500 VI, nr. 103
Natura 2000
Brief van de Staatssecretaris van ELI
met een kabinetsreactie op het PBL
(Planbureau voor de Leefomgeving)rapport ‘Natura 2000 in Nederland,
Juridische ruimte, Natuurdoelen en
Beheer-plannen’ dat op verzoek van
de Kamer is opgesteld.
– Uit het rapport kan worden afge­
leid dat Nederland de richtlijnen in
het algemeen niet strenger imple­
menteert dan nodig. De mogelijkhe­
den voor flexibiliteit die Nederland
benut, worden door het rapport
ondersteund. Een interessante moge­
lijkheid voor meer flexibiliteit die de
onderzoekers aanduiden, is om met
buurlanden afspraken te maken over
het behalen van natuurdoelstellin­
gen op Europees niveau. Dit sluit aan
bij het werken met een systeembena­
dering op landelijk niveau zoals dat
nu al gebeurt. De staatssecretaris ziet
hierin een mogelijkheid om het op
termijn bereiken van een gunstige
staat van de natuur op de meest effi­
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 T– AFL. 23
Wetgeving
ciënte manier vorm te geven. Dit
betekent niet dat bestaande natuur­
waarden die in Nederland onder
druk staan over kunnen worden
geheveld naar buurlanden, het voor­
komen van verslechtering ziet het
PBL als een hard uitgangspunt. Het
rapport beschrijft ook de mogelijkhe­
den voor het temporiseren van het
bereiken van de doelen. De minister
ziet dat als een bevestiging voor zijn
voornemen om de doelen voor de
eerste beheerplanperiode haalbaar
vast te stellen. Verder laat het rap­
port ook zien dat de veelal ongunsti­
ge staat van instandhouding van de
natuurwaarden de rek- en ruimte
beperkt.
Kamerstukken II 2010/11, 32 670, nr. 6
Justitiekasboek 2010
Memorie van toelichting bij het jaar­
verslag en slotwet Ministerie van
­Veiligheid en Justitie 2010.
– De mee- en tegenvallers over het
jaar 2010 van het departement justi­
tie worden herverdeeld. Opvallend is
dat op de operationele doelstelling
‘Adequate toegang tot het rechtsbe­
stel’ er per saldo een meevaller van
€ 457,4 mln. op de verplichtingen is
ontstaan. Ook op de operationele
doelstelling ‘Handhaving en vervol­
ging’ doet zich een meevaller voor
van per saldo € 47,3 mln. Deze mee­
valler is het saldo van meerdere
mee- en tegenvallers, waaronder: Bij
rechtshandhaving en criminaliteits­
bestrijding zijn in 2010 minder ver­
plichtingen vastgelegd dan geraamd
(ongeveer € 10 mln.). Bij schadeloos­
stellingen en onrechtmatige deten­
tie is per saldo voor € 2,5 mln. min­
der aan verplichtingen aangegaan.
De projectkosten in het kader van
grensmanagement waren in 2010
2 mln. hoger dan geraamd.
Op operationele doelstelling ‘Tenuit­
voerlegging strafrechtelijke sancties’
doet zich een tegenvaller voor van
per saldo € 227,8 mln. Overige meeen tegenvallers zijn van veel kleiner
orde als is de meevaller op het
gebied van jeugdbescherming en
jeugdsancties wel fors te noemen
(ruim € 30 mln.).
Kamerstukken II 2010/11, 32 710 VI, nr. 4
Nieuws
1216
Verjaringstermijn voor zware delicten
wordt afgeschaft
O
p 27 mei is de ministerraad
akkoord gegaan met een
wetsvoorstel van minister
Opstelten van Veiligheid en Justitie
om de verjaring af te schaffen van
misdrijven waar een gevangenisstraf
van twaalf jaar of meer op staat.
Het wetsvoorstel wordt om advies
naar de Raad van State gestuurd.
De maatregelen vloeien voort uit het
regeerakkoord: daders van bijvoor­
beeld verkrachting, mensensmokkel,
doodslag een ernstige zedenmisdrij­
ven met kinderen moeten niet enkel
door tijdsverloop aan hun straf kun­
nen ontkomen. Vervolging van zware
delicten moet altijd mogelijk zijn.
“Genoegdoening van slachtoffers
moet zwaarder wegen dan het argu­
ment dat er op enig moment defini­
tief een streep onder de zaak wordt
gezet”, is in het persbericht te lezen.
Slachtoffers van zware delicten
kunnen tot in de lengte van jaren
­s chadevergoeding eisen
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 – AFL. 23
Nu verjaren alleen de misdrijven met
levenslange gevangenisstraf niet.
Voorts wordt de verjaringstermijn van
misdrijven met een gevangenisstraf
van acht jaar of meer verlengd tot 20
jaar in plaats van de huidige 12 jaar.
Hieronder vallen onder meer zware
mishandeling en diefstal met geweld.
Het wetsvoorstel regelt ook dat
slachtoffers van zware delicten tot in
de lengte van jaren schadevergoe­
ding kunnen eisen. Bij schade door
letsel of overlijden vervalt de termijn
onder het huidige regime na vijf jaar.
Het kabinet stelt voor de schade als
gevolg van alle strafbare feiten voor
vergoeding in aanmerking te laten
komen, zolang het openbaar ministe­
rie de dader kan vervolgen.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 T– AFL. 23
1533
Nieuws
1217
Competentiegrens voor kantongerechtzaken op 1 juli verhoogd
De verruiming van de competentie
van de kantonrechter tot € 25 000
heeft tot gevolg dat er meer dynamiek ontstaat op de markt waarop
de juridische hulpverlening zich
beweegt.
D
e Eerste Kamer heeft op
20 mei het wetsvoorstel voor
een Evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie aanvaard
(Stb. 2011, 255). Daarin wordt onder
meer geregeld dat de bevoegdheid
van de kantonrechter wordt uitgebreid zodat de burger bij meer zaken
kan profiteren van de pluspunten
van de kantonrechtspraak. De competentie-uitbreiding vindt op 1 juli
as. plaats. Twee elementen die wezenlijk zijn voor het laagdrempelige
karakter van de kantonrechtspraak
zijn de mogelijkheid om bij de kantonrechter zonder advocaat of rechtshulpverlener te procederen en de
mogelijkheid om standpunten mondeling ter zitting uiteen te zetten.
De kantonrechter is nu bevoegd tot
behandeling van vorderingen met
een geldelijk belang tot € 5 000, dit
wordt per 1 juli dus € 25 000. In de
tweede plaats kunnen meer zaken als
‘aardzaak’ onder de competentie van
de kantonrechter worden gebracht:
consumentenkrediet (tot € 40 000)
en consumentenkoop worden als
aardzaken toegevoegd.
De zaken die overgaan zijn
zwaarder en bewerkelijker dan de
gemiddelde kantonzaak. Verwacht
wordt dat een kwalitatief goede
behandeling van het nieuwe zaaksaanbod in de sector kanton daarom
meer tijd gaat kosten. Als gevolg van
de competentiewijziging zal van het
totaal van alle handelszaken (inclusief rekestzaken en de behandeling
van faillissementen) 21% verschuiven
van handel naar kanton. Van de
‘gewone’ handelszaken op tegenspraak waarin een uitspraak plaatsvond, verschuift ongeveer een derde
(34%). Van de meer ingewikkelde
zaken verschuift 28% en van de verstekzaken ongeveer driekwart (74%).
Van de afdoeningen zonder uitspraak
(zoals intrekkingen/royementen) zonder tussenvonnis zal ongeveer een
vijfde (19%) kantonzaak worden. Van
de kort gedingen verschuift slechts
een klein deel, waardoor slechts 2%
van de ‘beslissingen president’ naar
kanton verschuiven. In totaal zal 7%
van alle zaken binnen de huidige productgroep civiel verschuiven naar de
productgroep kanton.
Dynamiek op de markt van
juridische hulpverlening
De verruiming van de competentie
van de kantonrechter heeft tot gevolg
dat er meer dynamiek ontstaat op de
markt waarop de juridische hulpverlening zich beweegt. De competentiegrensverhoging naar 10 000 gulden
heeft in 1999 tot gevolg gehad dat
partijen ook andere juridische dienstverleners dan advocaten zijn gaan
inschakelen. Daarbij wordt in 71%
van de gevallen door eisers gekozen
voor een gerechtsdeurwaarder en in
16% voor een advocaat. Op basis van
deze gegevens is de verwachting dat
een soortgelijk effect ook bij de verdere verruiming van de competentie
zal optreden. Dit zal betekenen dat
de advocatuur te maken krijgt met
meer concurrentie. Zo zal het marktaandeel van de gerechtsdeurwaarders
verder worden uitgebreid en zal deze
beroepsgroep zich naar verwachting
verder specialiseren op het terrein
van de procesvertegenwoordiging.
Ook zullen b
­ ijvoorbeeld rechtsbijstandsverzekeraars en vakbonden
een grotere rol gaan spelen bij de
verlening van rechtsbijstand in kantonzaken. Met de verruiming van de
competentie wordt dus een grotere
diversiteit van het aanbod van
rechtshulp bereikt. Het wettelijk toezicht op deurwaarders, notarissen en
advocaten wordt in de komende tijd
versterkt en tevens wordt binnen de
beroepsgroepen de toepassing van
kwaliteitsinstrumenten als peerreview en kwaliteitsaudits, alsmede
de verantwoording daarover, bevorderd. De keuzevrijheid van de rechtzoekende zal met de verhoging naar
€ 25.000 ook in het hogere segment
substantieel wordt vergroot. Verwacht wordt dat, gelet op het grotere
belang van de zaken in dat segment,
het aantal mensen dat afziet van de
inschakeling van een advocaat of een
andere rechtshulpverlener minder is
dan bij de vorige verhoging. Meer
keuzevrijheid betekent dat het de
rechtzoekende nog steeds vrij staat
om een advocaat in te schakelen.
Tevens worden de criteria om in zo’n
geval in aanmerking te komen voor
gesubsidieerde rechtsbijstand niet
gewijzigd.
Samenwerking
met meer concurrentie
In de wet is de mogelijkheid geopend
voor rechtbanken om de sectoren
kanton en civiel samen te voegen.
Onder druk van de Eerste Kamer
wordt dit onderdeel getemporiseerd.
1534
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 T– AFL. 23
De advocatuur zal te maken krijgen
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 – AFL. 23
Nieuws
1218
De Hoge Raad en internationalisering
van de rechtspleging
Het thema van het jaarverslag van
de Hoge Raad over de jaren
2009-2010 is de toenemende doorwerking van internationaal recht
en het recht van de Europese Unie.
H
et thema van het jaarverslag
van de Hoge Raad over de
jaren 2009-2010 is de toenemende doorwerking van internationaal recht en het recht van de Europese Unie. In de algemene inleiding
en in de bijdragen van de civiele sector, de strafsector en de belastingsector worden van deze internationalisering sprekende voorbeelden gegeven.
“Zij laten de wisselwerking zien tussen nationaal en internationaal
recht, de beide polen die als een
magneet elkaar aantrekken, die soms
in tegengestelde richting wijzen of
samenhang lijken te ontberen, maar
die blijken, in ieder geval fascinerende beelden opleveren van het werk
van de Hoge Raad”, schrijven. G.J.M.
Corstens, president en J.W. Fokkens,
procureur-generaal in de inleiding.
De Nederlandse rechter laat betrekkelijk zelden nationale formele wetten buiten toepassing wegens de
onverenigbaarheid van de toepassing
ervan met internationale bepalingen.
De rechter hanteert daarbij nogal
eens de techniek van de verdrags­
conforme uitlegging. Die houdt in
dat de nationale bepaling of de internationale regeling zo wordt uitgelegd
dat er geen strijd tussen beide
bestaat. De rechter maakt dus niet
ten volle gebruik van zijn in art. 94
GW besloten liggende bevoegdheid.
Hij stelt zich bescheiden op, zoals hij
zich ook terughoudend pleegt op te
stellen bij de afgrenzing van zijn
bevoegdheid tot die van de wetgever.
Wellicht speelt hier – aldus Corstens
en Fokkens in de inleiding- ook een
rol dat er op internationaal niveau
veel moeilijker correctie van algemene regels mogelijk is dan op nationaal niveau. De nationale wetgever
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 – AFL. 23
De rechterlijke uitleg van verdragsrecht
is dwingender dan die van nationaal recht
kan na een uitspraak van de nationale rechter de wet wijzigen. Veranderen van verdragen is reeds wegens de
vereiste unanimiteit in het algemeen
gecompliceerder en vraagt veel meer
tijd dan het wijzigen van nationale
formele wetten. Waar de nationale
wetgever rechterlijke uitspraken dus
door wetswijziging ongedaan kan
maken, is deze mogelijkheid wat
betreft verdragen moeilijker hanteerbaar. De rechterlijke uitleg van verdragsrecht is dus dwingender dan die
van nationaal recht. Dat kan de rechter nopen tot meer terughoudendheid dan hij bij conflicten tussen
nationale regels aan de dag legt.
Geconcludeerd wordt dat het monistisch voorrangsstelsel van de Grondwet aan enige evolutie onderhevig
lijkt te zijn, in die zin dat de nationale constitutie en de daarin verwoorde
en de daaraan ten grondslag liggende waarden wat meer aandacht lijken
te vragen dan voorheen het geval
was. Vooralsnog blijft evenwel dat
stelsel voor de rechter recht overeind
staan. Hij heeft de constitutionele
opdracht het internationale recht in
concrete gevallen toe te passen, ook
al leidt dit soms tot het buiten toepassing laten van nationaal recht.
Civiel recht
Volgens de door het HvJ EU ontwikkelde zogenoemde Cilfit-doctrine is de
nationale hoogste rechter gehouden
een opgeworpen vraag van gemeenschapsrecht te verwijzen naar het HvJ
EU tenzij (i) de juiste uitleg van de
gemeenschapsbepaling niet van
beslissende betekenis is voor de uitkomst van het geschil, (ii) de betrokken bepaling al eerder door het HvJ
EU is uitgelegd – acte éclairé – of (iii)
de juiste toepassing van het gemeenschapsrecht zo evident is dat redelijkerwijze geen ruimte voor twijfel kan
bestaan – acte clair. In dit laatste
geval dient de nationale rechter volgens het HvJ EU wel ervan overtuigd
te zijn dat de gevonden uitleg even
evident zou zijn voor de rechterlijke
instanties van de andere lidstaten en
voor het HvJ EU zelf. Bovendien moet
de rechter bij de beantwoording van
de vraag of zich een dergelijk geval
voordoet rekening houden met de
eigen kenmerken van het gemeenschapsrecht, de bijzondere moeilijkheden bij de uitlegging ervan en het
gevaar van uiteenlopende rechtspraak
binnen de Europese Unie. Bij de
beslissing al dan niet prejudiciële
­vragen te stellen, moet dus het belang
van een eenvormige uitlegging binnen de thans 27 lidstaten van de
Europese Unie in het oog moeten
worden gehouden, al zal dit in de
praktijk bij het vooralsnog ontbreken
van gemakkelijk toegankelijke databanken van de rechtspraak in alle lidstaten niet steeds nauwkeurig kunnen worden gecontroleerd.
Of interne verdeeldheid binnen
de kamer over de noodzaak van een
prejudiciële vraag reeds moet leiden
tot het stellen van vragen, omdat
alleen al daaruit blijkt van gerede
twijfel over het antwoord, kan de
Hoge Raad vanwege het geheim van
de raadkamer niet laten blijken. Wel
blijkt de kamer in een enkel geval
het advies van de advocaat-generaal
tot het stellen van prejudiciële vragen niet op te volgen. In het EVRM is
niet voorzien in de mogelijkheid tot
het stellen van prejudiciële vragen
aan het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, zodat de Hoge Raad
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 T– AFL. 23
1535
Nieuws
bij de interpretatie van de in het
EVRM neergelegde rechten op eigen
kompas moet varen. De koers die
daarbij moet worden aangehouden,
wordt bepaald door de rechtspraak
van het EHRM, maar omdat ook dat
hof zich in zijn uitspraken pleegt te
beperken tot de hem voorgelegde
zaken, moet de Hoge Raad soms aan
de hand van verschillende bakens de
koers zo goed mogelijk uitzetten
­binnen de door het EHRM gegeven
grenzen. Daarbij kan de Hoge Raad,
gelet op de aard van de gewaarborgde rechten, een ruimere bescherming
bieden dan noodzakelijk uit de rechtspraak van het EHRM voortvloeit.
Strafrecht
Het EU-recht speelde onder meer een
belangrijke rol in zaken met uiteenlopende onderwerpen als afvalstoffen,
ongewenste vreemdelingen, mensensmokkel, handel met voorwetenschap
en oormerken voor dieren maar het
EVRM speelt verreweg de grootste rol
in de jurisprudentie van de strafkamer. Het Straatsburgse Hof ziet het
verdrag als een ‘levend instrument’,
dat niet statisch, maar dynamisch
moet worden geïnterpreteerd. Op die
wijze kan het verdrag bij de tijd blijven en kan recht gedaan worden aan
voortschrijdend inzicht en aan een
groeiende con­sensus binnen de Europese rechts­gemeenschap met betrekking tot bepaalde onderwerpen. Een
en ander maakt dat lang niet altijd
duidelijk is wat het verdrag precies
inhoudt en dat daarover gemakkelijk
van mening kan worden verschild.
Als één van de voorbeelden fungeert
het Salduz-arrest (EHRM 27 november
2008, LJN BH0402).
1536
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 – AFL. 23
Het Hof oordeelde dat de verdachte al bij het eerste politieverhoor
recht heeft op een advocaat. En als de
verdachte geen ‘access to a lawyer’
heeft gehad, zijn de consequenties
groot. De door de verdachte afgelegde
verklaringen mogen dan niet voor het
bewijs worden gebruikt. Nu was de
vraag hoe het Salduz-arrest precies
moest worden uitgelegd. Wat bedoelde het Hof met ‘access to a lawyer’?
Betekende dit dat de raadsman voortaan het recht had om bij de politieverhoren aanwezig te zijn of was voldoende dat de verdachte voorafgaande
aan zijn verhoor de gelegenheid had
gehad om met een advocaat te overleggen? Over die vraag ontbrandde
bijna direct een hevige pennenstrijd.
Het was van het grootste belang dat
daarover snel duidelijkheid kwam. Er
werden immers dagelijks verdachten
aan­gehouden en de politie moest wel
weten waaraan zij toe was. De eerste
de beste zaak die zich daarvoor maar
enigszins leende, werd daarom door
het parket bij de Hoge Raad aangegrepen om deze strijdvraag aan de Hoge
Raad voor te leggen. Zo kwam het dat
er al in februari 2009 door een advocaat-generaal werd geconcludeerd
over de consequenties van het Salduzarrest. In juni 2009 kwam het oordeel
van de Hoge Raad in HR 30 juni 2009,
LJN BH3079 (Politie­verhoor na Salduz).
Hij besliste dat voldoende was als de
verdachte vooraf in de gelegenheid
werd gesteld een advocaat te raadplegen. Ook op andere punten schiep hij
duidelijkheid. Daarmee kon de rechtspraktijk voorlopig uit de voeten. Voorlopig, want het is aan de wetgever om
in een meer definitieve regeling te
voorzien.
Belastingrecht
Het belasting- en premierecht is vergaand geëuropeaniseerd en geglobaliseerd. Dat het internationale en
­EU-recht zo’n grote en nog steeds
toe­nemende rol speelt in de belastingsector komt vooral doordat o.m.:
–– Nederland inmiddels meer dan
80 verdragen ter voorkoming van
internationale dubbele belasting
met andere Staten heeft gesloten
waarvan vrijwel elke bepaling
rechtstreekse werking heeft in de
Nederlandse rechtsorde en vóórgaat boven nationaal recht in geval
van onverenigbaarheid (zie de artikelen 93 en 94 Grondwet); natio­
nale fiscale soevereiniteit (afwezigheid van Europese harmonisatie
van directe belastingen) botst met
de supranationale interne-marktbepalingen van het Verdrag betreffende de werking van de EU en van
het EER-Verdrag.
–– staatssteun in beginsel verboden is
binnen de EU, dus ook staatssteun
via belastingmaatregelen, maar
elke lidstaat, ook Nederland, poogt
een fiscaal aantrekkelijk belastingklimaat te creëren of te handhaven
voor internationaal mobiele economische activiteit, waarbij de vraag
rijst of bepaalde fiscale beleidscompetitieve maat­regelen niet
selectief zijn;
–– er een intrinsieke spanning bestaat
tussen belastingheffing en belastinginvordering en het eigendomsgrondrecht van art. 1 van het Eerste Protocol van het EVRM, alsmede
een intrinsieke spanning tussen
enerzijds de wettelijke plicht gegevens aan de fiscus te verschaffen
(met strafbedreiging) en de boeteopleggingsbevoegdheid van de fiscus en anderzijds het recht van een
verdachte/­belastingplichtige op
een eerlijk proces, met name op
vrijwaring tegen zelfincriminatie
(zwijgrecht: niet-medewerking aan
de eigen veroordeling) en op een
berechting binnen een redelijke
termijn (art. 6 EVRM);
–– de vele nevendoeleinden die de wetgever probeert te bereiken door
middel van belastingverzwaringen
of -verlichtingen voor bepaalde
groepen of bepaalde handelingen
kunnen leiden tot onderscheidingen die de vraag oproepen of zij te
verenigen zijn met de discriminatieverboden van de artt. 26 Interna-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 T– AFL. 23
Nieuws
tionaal verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IV BPR) en
14 EVRM in verbinding met het
Twaalfde Protocol EVRM, en de premieheffing bij grensoverschrijdend
verkeer van ondernemers, werk­
nemers en uitkerings­gerechtigden
mede beheerst wordt door uniforme of gecoördineerde EU-regels en
door sociale-zekerheidsverdragen.
1219
Wettelijke rente voor ­niethandelstransacties ­verhoogd
Op 1 juli as. wordt de wettelijke rente
voor niet-handelstransacties van 3 naar
4 procent verhoogd. De wettelijke rente
is de rente die verschuldigd is als ver­
goeding voor vertragingsschade bij een
­verbintenis tot betaling van geldschulden. De vorige wijziging vond plaats op
1 januari 2010.
Het jaarverslag is te raadplegen
op www.njb.nl, rubriek Nieuws,
­Actuele Documenten week, 22.
1220
Omkering bewijslast
in ontnemingswetgeving
De mogelijkheden tot voordeel­
ontneming worden op 1juli as.
­verruimd (Stb. 2011, 171 en 237).
­Illegaal verkregen winsten kunnen
sneller worden afgenomen en er
kan in meer gevallen beslag worden
gelegd op crimineel vermogen.
Daarvoor wordt het financieel
onderzoek uitgebreid.
V
an criminelen kan vanaf
1 juli worden verlangd dat
zij aannemelijk maken dat
inkomsten en voorwerpen legaal
werden verkregen. Ook wordt het
makkelijker om illegaal verkregen
goederen verbeurd te verklaren. Een
belangrijk onderdeel van de nieuwe
wetgeving is de aanpassing van de
bewijslastverdeling. In de wet wordt
verankerd dat van de veroordeelde
inzicht kan worden verlangd in de
herkomst van zijn vermogen over
een periode van maximaal zes jaren
voorafgaand aan zijn misdrijf.
De veroordeelde wordt daarbij in de
gelegenheid gesteld om aannemelijk
te maken dat zijn vermogen legaal is
verkregen.
Wil een ontnemingsmaatregel
slagen dan moet justitie het bedrag
dat de rechter oplegt ook daadwerkelijk kunnen incasseren, bijvoorbeeld
door al in een vroeg stadium beslag
te leggen.
Nieuw is dat het openbaar
ministerie ook achteraf financieel
onderzoek kan doen als een crimineel probeert te ontkomen aan zijn
betalingsverplichting uit een Plukze-
Het OM kan ook achteraf financieel
onderzoek doen als een crimineel
­probeert te ontkomen aan zijn betalingsverplichting uit een Plukze-maatregel
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 – AFL. 23
maatregel. Vaak zijn er aanwijzingen
dat veroordeelden nog steeds over
hun geld kunnen beschikken.
In zulke gevallen moet aanvullend
financieel onderzoek mogelijk zijn
om de openstaande bedragen alsnog
te kunnen incasseren. Financieel
onderzoek verbetert de positie van
de officier van justitie tijdens de
­executiefase van de ontnemingsmaatregel. ­Daarnaast biedt de wet
een ruimere regeling om voorwerpen
verbeurd te verklaren en meer en
effectievere mogelijkheden om de
crimineel in zijn vermogen te raken.
Voortaan kunnen ook voorwerpen
die met de opbrengst van criminele
activiteiten zijn aangeschaft - juwelen of luxe auto’s - verbeurd worden
verklaard. Nu kan dat alleen met
voorwerpen die rechtstreeks afkomstig zijn van het misdrijf of een rol
hebben vervuld bij het plegen van
het misdrijf, zoals de boot waarmee
drugs zijn vervoerd. Tot slot zijn
maatregelen genomen waardoor ontneming van criminele winsten een
vanzelfsprekend onderdeel wordt
van opsporing en vervolging van
misdrijven.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 T– AFL. 23
1537
1221
Universitair Nieuws
Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent
besproken wordt in deze rubriek dan
kunt u uw proefschrift sturen naar
het redactiebureau; zie colofon.
Oraties
Onderwijsrecht
Op donderdag 30 juni (15.45 uur, Aula
VU Amsterdam) zal prof. mr. M.T.A.B.
Laemers haar oratie uitspreken als
hoogleraar Onderwijsrecht aan de
Faculteit der Rechtsgeleerdheid van
de Vrije Universiteit. In haar rede
belicht Miek Laemers het onderwijsrecht vanuit het perspectief van de
rechtspleging. Zij maakt onderscheid
tussen situaties waarin rechters worden geconfronteerd met de kern van
het onderwijsrecht, de onderwijsvrijheid en het gelijkheidsbeginsel en
situaties die de periferie van het
onderwijsrecht betreffen, zoals zuiver
arbeidsrechtelijke conflicten. Doordat
het onderwijsrecht een rechtsgebied
is waarop verschillende deelterreinen
van het recht van toepassing zijn,
vindt onderwijsrechtspleging plaats
door veel verschillende (rechterlijke)
instanties. Daarnaast zijn er veel
pseudo-rechterlijke instanties die
(meestal in eerste instantie) bij onderwijsgeschillen beslissen: commissies
van beroep voor arbeidsgeschillen in
het bijzonder onderwijs, voor de examens, de Commissie gelijke behandeling, etc. Het versnipperde rechtssysteem kan leiden tot uiteenlopende
jurisprudentie. Verschillen tussen
rechterlijke en andere instanties op
het terrein van het onderwijsrecht
zijn te verklaren door het verschil in
context, discipline en competenties
van waaruit de rechters oordelen,
maar ook door een verschil in de
wijzen van rechtsvinding.
Promoties
De Nationale ombudsman en
behoorlijk politieoptreden
Door de taak en de bevoegdheden van
de politie kan haar optreden diep
ingrijpen in de (mensen-)rechten van
burgers. Een burger kan over het politieoptreden een klacht indienen bij de
1538
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 – AFL. 23
Nationale ombudsman, die vervolgens beoordeelt of het politieoptreden behoorlijk is geweest. De focus
van het promotieonderzoek van Yvonne van der Vlugt ligt op de uitspraken
van de Nationale ombudsman over
het politieoptreden. Zij promoveerde
op 25 mei jl. aan de Universiteit Leiden. Promotoren van het onderzoek
waren prof. dr. R.A. Lawson en prof. dr.
L.M. Moerings.
Allereerst wordt geconcludeerd dat de behoorlijkheidstoets van de
ombudsman een meerwaarde heeft ten
opzichte van de rechtmatigheidstoets van
andere toezichthouders: de strafrechter en het EHRM.
De ombudsman heeft namelijk de
ruimte om naast criteria uit wet en
jurisprudentie, ook aspecten van procedurele rechtvaardigheid, bejegening en zorgvuldigheid in zijn beoordeling mee te nemen. De taak en
bevoegdheden van de ombudsman
zijn dan ook fundamenteel anders
dan die van de strafrechter (waar het
strafproces van de verdachte centraal
staat) en het EHRM (waar de toetsing
van mensenrechten centraal staat).
In de praktijk blijkt de ombudsman
echter bij de onderzochte politiegedragingen veelal dicht bij de criteria
uit wet en jurisprudentie te blijven.
Door zijn behoorlijkheidstoets meer
te verduidelijken en te benadrukken,
kan hij zijn meerwaarde versterken.
Om daadwerkelijk te kunnen bijdragen aan het verbeteren van de overheid, is het van belang dat de politie
de uitspraken van de ombudsman
ook daadwerkelijk overneemt en
haar gedrag aanpast. Het creëren van
draagvlak voor de uitspraken is daarvoor van belang, zeker omdat de uitspraken van de Nationale ombudsman juridisch niet bindend zijn.
In dit onderzoek wordt, aan de hand
van een eerder ontwikkeld model,
dat op basis van de bevindingen van
dit onderzoek is genuanceerd en
aangevuld, de doorwerking van de
uitspraken van de ombudsman op
het niveau van wetgeving, beleid en
uitvoering bij de politie en in het
bredere politieveld inzichtelijk
gemaakt. Zowel voor de ombudsman
als voor de politie worden aanbevelingen gedaan om de doorwerking te
verbeteren.
Uit het onderzoek blijkt ook dat de
verschillende taken van de ombudsman − het bieden van rechtsbescherming en het verbeteren van het functioneren van de overheid − niet
eenvoudig tegelijkertijd uit te voeren
zijn. Respondenten verwachten dat de
ombudsman in beginsel als onpartijdig onderzoeksinstituut onderzoek
verricht. Ze ervaren echter dat de
ombudsman zich, vooral in de media,
te veel profileert als belangenbehartiger van de burger. Als de Nationale
ombudsman daadwerkelijk meer wil
inzetten op het verbeteren van de
overheid, dan moet hij zich hier meer
bewust van zijn. Een manier om hier
mee om te gaan is een meer reflexieve houding ten opzichte van de politie in plaats van de huidige meer
repressieve houding. Een andere
belemmering voor de doorwerking
blijkt de onbekendheid van de uitspraken van de ombudsman onder de
respondenten. Tegelijkertijd zijn de
meeste respondenten van mening
dat de ombudsman onvoldoende
gevoel heeft met de politiepraktijk op
straat. Door meer in contact te treden
over zijn uitspraken, kan de ombudsman op al deze punten de doorwerking verbeteren. Een mogelijkheid
hiervoor is ­zorgen dat de ombudsman in de politieopleiding structureel modules verzorgt over de behoorlijkheidsvereisten. Hiermee vergroot
hij niet alleen de bekendheid, maar
krijgt hij ook automatisch feedback
op zijn werk.
Tot slot blijkt dat de behoorlijkheidstoets van de ombudsman versterkt
wordt door de overige taken van de
ombudsman, zoals het doen van aanbevelingen en onderzoek uit eigen
beweging. Uit de interviews komt
naar voren dat juist de meer proactieve activiteiten, naast de klachtbehandeling voor de burger, op draagvlak kunnen rekenen bij de
geïnterviewde respondenten.
De ombudsman zou derhalve meer
moeten inzetten op deze proactieve
taken.
Y.M. van der Vlugt
De Nationale ombudsman en
behoorlijk politieoptreden
Den Haag: Boom Lemma uitgevers 2011, € 62,50
ISBN 9789059317253
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 T– AFL. 23
Universitair Nieuws
Samenlevingsverbanden
in de IB en de
schenk- en erfbelasting
In de inkomstenbelasting en de
­Successiewet kan de
kwalificatie als ‘partner’ grote gevolgen
hebben. Het huwelijk
speelt van oudsher
een belangrijke rol in
de op draagkracht gebaseerde belastingwetten, zoals de inkomstenbelasting en de schenk- en erfbelasting.
Aangewakkerd door j­uridische en
maatschappelijke ontwikkelingen, is
de fiscale behandeling van partners
in de loop der tijd echter drastisch
gewijzigd. Zo wordt sinds de jaren ‘80
van de vorige eeuw in de inkomstenbelasting en Successiewet steeds
meer rekening gehouden met buitenhuwelijkse samenlevingsverbanden. Een andere ontwikkeling die in
dezelfde periode is begonnen, is dat
in de inkomstenbelasting steeds
meer de nadruk kwam te liggen op
‘individualisering’. In de Successiewet
klinkt eveneens de roep voor een
meer ‘leefvormneutraal’ stelsel.
De laatste jaren is de discussie
omtrent de fiscale behandeling van
partners vooral beperkt tot de
inhoud van het partnerbegrip, zonder veel aandacht te schenken aan de
vraag waarom en op welke wijze met
partners rekening zou moeten worden gehouden in de inkomstenbelasting en Successiewet. Het ontbreken
van een duidelijke visie voor de
behandeling van partners in deze
wetten, heeft geleid tot een sterk
fragmentarische wetgeving. Het
begrip partner komt op diverse plaatsen in de inkomstenbelasting en
­Successiewet terug, zonder dat duidelijk is waarom het partnerschap de
ene keer wel relevant is en de andere
keer niet.
Deze studie dient hierin meer inzicht
te verschaffen. De fiscale behandeling
van de diverse ‘relatievormen’ wordt
onderzocht en getoetst aan de algemene rechtsbeginselen. Daarbij wordt
ook beoordeeld in hoeverre de onderlinge vermogensrechtelijke afspraken,
voortvloeiend uit het bestaan van een
huwelijksgemeenschap of neergelegd
in huwelijkse voorwaarden of een
samenlevingscontract, van belang
(dienen te) zijn voor de fiscale behandeling van partners.
Promovenda Nicole Gubbels komt tot
de conclusie dat het splitsingsstelsel
het beste rekening houdt met de
individuele draagkracht van belastingplichtigen. In het splitsingsstelsel wordt het inkomen van de partners opgeteld en aan iedere partner
in gelijke mate toegerekend. Uit haar
onderzoek blijkt dat partners
(gehuwd of ongehuwd) feitelijk een
grote financiële verwevenheid kennen en de huidige wetgeving houdt
daar onvoldoende rekening mee.
Gubbels promoveerde op 20 april jl.
aan de Universiteit Tilburg, haar promotoren waren prof. mr. R.H. Happe
en prof. mr. I.J.F.A. van Vijfeijken.
N.C.G. Gubbels
Samenlevingsverbanden
in de inkomstenbelasting en de
schenk- en erfbelasting
Fiscale Monografieën, deel 136
Deventer: Kluwer 2011, 648 p., € 69,95
ISBN 9789013089615
Personalia
Openbaar Ministerie
Onderwijs
Hoofdofficier Albert
van Wijk van het
Functioneel Parket
is per 1 juni jl.
benoemd tot procureur-generaal in
het college van procureurs-generaal
van het Openbaar Ministerie.
Van Wijk was sinds 2008 hoofdofficier van het Functioneel Parket. Daarvoor werkte hij drie jaar als plaatsvervangend hoofd van het Landelijk
Parket. Van Wijk studeerde Nederlands Recht aan de Erasmus Universiteit en hij heeft daarnaast een Master Public Management gehaald aan
de Universiteit Twente. Hij rondde in
1991 zijn Raio-opleiding af en was
voorafgaand aan zijn leidinggevende
functies onder meer officier van justitie zware georganiseerde criminaliteit.
Op 13 april 2011
heeft de Executive
Board van de International Associa­tion of
Law Schools (IALS) tijdens haar jaarvergadering in Buenos Aires Aalt Willem
Heringa van Law School Maastricht
benoemd tot één van de twee vicepresidenten. De termijn voor benoeming is twee jaar waarbij de vice president de opvolger is van de
president voor wederom twee jaar.
De huidige President is Frances
Wang, de andere vice-president is
Michael Coper.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 – AFL. 23
Hoogleraren
De Vrije Universiteit Amsterdam
benoemt Ab Klink tot hoogleraar
Zorg, arbeid en politieke sturing. De
voormalig minister van Volksgezond-
1222
Voor het plaatsen van berichten
in deze rubriek kunt u uw tips en
informatie naar [email protected]
­sturen.
heid, Welzijn en Sport
zal onderzoeken hoe
de zorg zo kan worden georganiseerd
dat nieuwe risico’s
opgevangen kunnen
worden. De nieuwe leerstoel is een
belangrijke stap op weg naar de
oprichting van het interfacultair
onderzoeksinstituut ‘Governing
Work, Care en ­Wel­fare’, een samenwerkingsverband t­ ussen de faculteiten Sociale Wetenschappen, Geneeskunde, Economische Wetenschappen
en Bedrijfskunde, Rechtsgeleerdheid
en Wijsbegeerte.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 T– AFL. 23
1539
1223
Agenda
09 09 2011
Criteria voor
­strafbaarstelling
Op 9 september 2011 vindt een, door
het Instituut voor Strafrecht & Criminologie van de Universiteit Leiden in
samenwerking met het E.M. Meijers
Instituut georganiseerd ­symposium
De criteria voor strafbaarstelling in
een nieuwe dynamiek. ­Symbolische
legitimiteit versus maatschappelijke
en sociaalwetenschappelijke realiteit
plaats. Op 1 september 2011 is het
125 jaar geleden dat het Wetboek van
Strafrecht in werking trad. Een terugkerend discussiepunt blijft de vraag
welke gedragingen wel en welke niet
onder het bereik van het strafrecht
zouden moeten vallen. De wetgever
van 1886 maakte hier weinig woorden aan vuil: wat strafbaar was
gesteld, was vanzelfsprekend strafbaar. De complexe samenleving van
vandaag – met een grotere rol voor
internationale invloeden en politieke
en maatschappelijke beeldvorming
- laat een dergelijk eenvoudig standpunt niet meer toe. In dit symposium
zal de wisselwerking tussen de traditionele criteria die strafbaarstelling
bepaalden en de actuele omgeving
waarbinnen strafwetgeving heeft te
functioneren onder de loep worden
genomen. Met dit symposium wordt
beoogd een wisselwerking tot stand
te brengen tussen de strafrechtelijke
en sociaal-wetenschappelijke benadering van keuzes voor wetgeving en
beleid op het terrein van het strafrecht. Vier sprekers treden aan: De
(betrekkelijke) waarde van (traditionele criteria voor) strafbaarstelling in
het actuele maatschappelijk bestel -
prof. mr. C.P.M. Cleiren (Universiteit
Leiden), Een sociaal­wetenschappelijk
perspectief op de (betrekkelijke) waarde van strafbaarstelling in het actuele
maatschappelijk bestel - prof. dr. J.P.
van der Leun (Universiteit Leiden), De
rechter in het nauw - Mr. W. Sorgdrager (Raad van State) en Strafbaar: tussen morele inbreuk en schade - Dr.
B.A.M. van Stokkom (­Radboud Universiteit N
­ ijmegen).
Tijd: vrijdag 9 september, 09.30–17.00 uur
Plaats: Academiegebouw, Rapenburg 73, 2311 GJ Leiden
Inlichtingen en aanmelding: inlichtingen bij Ard Schoep,
e-mail: [email protected], aanmelding via de
website www.law.leidenuniv.nl/org/strafrechtencriminologie/onderzoek/strafbaarstelling/strafbaarstelling.htm.
Kosten voor deelname bedragen € 50 (inclusief bundel),
studenten en AIO’s betalen niets. 4 PO-punten.
29 09 – 01 12 2011
Crisismanagement in de
scheepvaart
Voor de derde keer wordt dit jaar de
cursus Crisismanagement in de
scheepvaart georganiseerd. Deze zal
tussen 29 september en 1 december
a.s. in negen dagdelen (middag plus
avond) worden gegeven.
Aan bod komen het juridisch kader
met betrekking tot crisismanagement (internationaal, zee- en binnenvaartrecht, averij grosse), wet- en
regelgeving rondom het schip, verzekeringsaspecten (lading-, casco- en
P&I), veiligheid in de zeescheepvaart,
de rol van de overheid, slepen, berging en hulpverlening, casuïstiek,
de rol van de media (o.a. reputatieschade), omgaan met claims en
geschillen en criminaliteit, piraterij
en terrorisme.
Nadere informatie: www.touw.nl of
www.koffeman-consult.com.
Aanmelden: Touw B&B Holding BV, Jessica Blijenberg,
tel. (010) 283 6666 of per email, [email protected].
Oproep mr. Gonsalvesprijs
Op 12 december 2011 zal de minister
van Veiligheid en Justitie de vierde
Mr. Gonsalvesprijs uitreiken. De Mr.
Gonsalvesprijs wordt elke twee jaar
toegekend aan een persoon of organisatie die een belangrijke bijdrage
heeft geleverd aan vernieuwing binnen de rechtshandhaving. Dit jaar is
het thema de aanpak van georganiseerde criminaliteit, met speciale
aandacht voor de rol die ­burgers,
instanties, onderwijs, bedrijfsleven en
overheid in de meest brede zin hierin kunnen spelen.
De Mr. Gonsalvesprijs wil iedereen
bemoediging bieden die, op welke
positie dan ook, op vernieuwende
wijze in actie komt tegen crimineel
gedrag of dat probeert te voorkomen.
In 2005 ging de Mr. Gonsalvesprijs
naar de Unit Multi-etnisch Politiewerk van Politie Haaglanden. Daarna
won het project SMS Alert van Politie
Midden- en West-Brabant de prijs en
in 2009 viel die eer te beurt aan de
Amsterdamse politieman Leen
Schaap als eerbetoon aan alle politiemensen die als lid van de mobiele
eenheid te maken kregen met agressie en geweld. De jury onder voorzitterschap van Mr Arthur Docters van
Leeuwen doet een oproep om kandidaten aan te dragen voor de Mr Gonsalvesprijs 2011.
Dat kan tot 1 november via het
emailadres [email protected].
Plaats: Novotel, Hargalaan 2, Schiedam.
Agenda kort
14 06 2011
NEVOA jaarvergadering
16 06 2011
Symposium ‘Overheid, recht, religie’
16–18 06 2011
Young Bar Association Barcelona
NJB 2011/971, afl. 18, p. 1240
NJB 2011/1036, afl. 19, p. 1309
NJB 2011/971, afl. 18, p. 1240
14 06 2011
Seminar ‘eDiscovery’
NJB 2011/1170, afl. 22, p. 1479.
1540
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 – AFL. 23
Een uitgebreide versie van deze agenda is te raadplegen op www.njb.nl.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-06-2011 T– AFL. 23
Jurist
werken aan de grenzen van het weten
vacature-Index
In de vacature-index treft u een overzicht aan van de belangrijkste vacatures die deze week zijn opgenomen in het NJB
en/of op www.njb.nl
College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) senior jurist voor de sector toezicht publiek
www.njb.nl
Kluwer
nieuws- en informatieredacteur voor het njb
elders in deze njb
Rijksuniversiteit Groningen
jurist
elders in deze njb
Streefkerk Advocaten
stagiaire
www.njb.nl
Wilt u ook optimaal bereik in de juridische sector?
Plaats dan uw vacature in het Nederlands Juristen Blad en sta ook op www.njb.nl, www.binnenlandsbestuur.nl en
www.jobnews.nl. Bel voor meer informatie Ria Blokland. Telefoon 0172-466568, email [email protected]
Monografieën
BW
Nieuw verschenen:
Intellectuele eigendom, deel A32
Prof.mr. F.W. Grosheide
Het is van meet af aan het vaste voornemen van E.M. Meijers geweest om ook de voortbrengselen van de geest op te nemen in
het door hem te ontwerpen nieuwe burgerlijk wetboek. Dat was voor hem zelfs een principiële kwestie, overtuigd als hij was dat
auteursrecht, merkenrecht, octrooirecht en wat dies meer zij, onderdeel uitmaakten van het burgerlijk recht. Voor deze bijzondere
onderdelen van het burgerlijk recht is op zeker moment dan ook een aparte plaats, Boek 9, in het nieuwe wetboek gereserveerd.
En ook al is aan Meijers’s voornemen in de achterliggende jaren geen uitvoering gegeven, de wetgever is nog steeds vast van plan
daarmee ernst te maken getuige de volgende beantwoording door voormalig Minister van Justitie E.J. Hirsch Ballin van een recente
vraag vanuit het parlement: Waar is het Boek 9 dan gebleven? Boek9 (...) is nog steeds in gedachte en ligt nog steeds in de
voornemens – die herbevestig ik bij deze gelegenheid graag – voor de totstandkoming van een volledige codificatie van het
burgerlijk recht. Aan het legislatieve verloop tot dusver en de actuele stand van zaken met betrekking tot de incorporering in het
BW van 1992 van wat thans de intellectuele eigendom heet, is deze monografie gewijd.
ISBN 9789013090680, 100 pagina’s, € 37,50 , 1e druk 2011
Schenking en gift, deel B82
Prof.mr. F.W.J.M. Schols
Op 1 januari 2003 maakte de 11e titel ‘Van schenkingen’ van Boek 7A van het Burgerlijk Wetboek plaats voor de nieuwe titel 3
‘Schenking’ in Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. In dit boek is niet alleen aandacht voor deze titel, maar ook voor aanverwante
aspecten, waarbij gedacht kan worden aan het erfrecht , het huwelijksvermogensrecht, het faillissementsrecht, het
personen- en familierecht en aan het fiscale recht. Ook wordt een blik over de grens geworpen en passeert de Belgische en Duitse
schenkingsregeling de revue.
ISBN 9789013091427, 88 pagina’s, € 36,50 , 1e druk 2011
Bestellen:
www.kluwer.nl
of neem contact op met onze afdeling klantcontacten via:
www.kluwer.nl/klantenservice
Prijswijzigingen voorbehouden
www.kluwer.nl
Serie vanwege het
Van der Heijden
Instituut
In de Serie vanwege het Van der Heijden Instituut verschijnen
monografieën, proefschriften, congresbundels en uitkomsten
van onderzoek naar de werking in de praktijk van regelgeving
op het terrein van het rechtspersonen- en vennootschapsrecht,
het fiscale recht inzake ondernemingen en het effectenrecht.
Tevens verschijnen publicaties van de Vereniging voor
Effectenrecht en Geschriften vanwege de
Vereniging Corporate Litigation.
NIEUW! Geschriften vanwege de Vereniging Corporate
Litigation 2010-2011, deel 110
Onder redactie van:
mr. M. Holtzer, mr. A.F.J.A. Leijten, mr. D.J. Oranje
2011, 396 pagina’s, ISBN 9789013091267
NIEUW! Grensoverschrijdende fusies van kapitaalvennootschappen naar Nederlands recht, deel 109
Mr. H.J. van Boxel
2011, 556 pagina’s, ISBN 9789013090567
NIEUW! De geschillenregeling ten gronde, deel 108
Mr. C.D.J. Bulten
2011, 468 pagina’s, ISBN 9789013089097
Openbaarmaking van koersgevoelige informatie,
deel 107
Mr. G.T.J. Hoff
2011, 828 pagina’s, ISBN 9789013085624
Oneerlijke handelspraktijken en handhaving van
consumentenbescherming in de financiële sector, deel 106
Mr. C.W.M. Lieverse, prof.mr. J.G.J. Rinkes
2010, 372 pagina’s, ISBN 9789013077889
Geschillen in de vennootschap, deel 105
Congresbundel 2009
2010, 272 pagina’s, ISBN 9789013076493
Teken nu in voor deze unieke reeks!
Wanneer u zich nu abonneert op de
Serie vanwege het Van der Heijden
Instituut, krijgt u alle delen bij
verschijning automatisch en met 20%
korting toegestuurd. De delen zijn
ook afzonderlijk verkrijgbaar, u
krijgt dan echter geen korting.
Bestellen kan via internet op
www.kluwer.nl (zoek op trefwoord
‘Van der Heijden Instituut’)
of neem contact op met onze
afdeling klantcontacten via:
www.kluwer.nl/klantenservice.