Colloquium: Deconstructie tussen filosofie en

Download Report

Transcript Colloquium: Deconstructie tussen filosofie en

6-est-~t}f,rtk
sredelyk.e rvtunre.
V rrberw Lvs6-eslurui v~lr '~r
s-tdelyk. tikel' nut te
f11t" eeJ~t. ~r-6-u-r~ire
Ut.
kA~rten.
s-trw;ftArttt.. tn.
forW\Vllueri11
en. m.urfrr&r:J~sc~
'8erlin- Cl{;! t:1::Je'
z_ier hy. zich«lf ~ls de 'rtt<J!jtr
wuN euvilesre~~
Ut.
de
sttfd uru;~~~r en. ~wtf~r
6-lijft
U1-
/t.er ~r~UTPCU"t !JST-eef'r\.
VPCI'\.. hrPrrren. en. t:ttlt:usen:. Durrr
Y'r\.cr;fol[ju Prls een. verk.Nf-r
vr.6-strPCf..t- Sfel v~n., StPCt-uc/t.e
vovr te st-ellen., swereert hy" de
~yelykkid fJtY'- k-t s-redelyu
d:JJ't,Pl~J~ re vtf-tten. tJil.. re
c;.crYt;t"rrrleren. 6-(;11A't-lJ11.. s-tPC-tUchY'r\.rrrfrrlr.J ~s ch,e strvt.Lrvtren..
r·spaJ pAnda
au1uea
Dirk Coopman
een tent(= wijsheid ref. Tantra, Hebreeuws) aan een zij den
draadje
En toch wil ik de eigenaardigheid die in de titel van dit colloquium
besloten zit, aangrijpen omwille van de mogelijkheid het te hebben over
een onmogelijkheid, namelijk 'de deconstructie tussen architectuur en
filosofie', wat ook wil zeggen de deconstructie vanuit het morfologische
naar het grammatologische toe. Deze onmogelijkheid is duidelijk: Hoe
zou het morfologische, als 'taal' van de vormen, het talige van het grammaticale kunnen binnendringen? (het is bijvoorbeeld moeilijk een fysiek
ding als een panoramische lift tussen de hier aanwezige woorden te
wrikken.) Vooral omdat architectuur tegenwoordig is en de taal de zaak
zelf als afwezig kent. Daarover een (niet kunnende) verkenning en dit
via de omweg van het afwezig tegenwoordig stellen van het morfologische in het linguïstische, en met zichzelf afwezig in de verste nabijheid
pogen naar de filosofie toe te bewegen. (vgl. het 'Ceci n'est pas une pipe'
dat men niet kan roken). In de hoop d.m.v. dit spelen een verkenning te
hebben ondemomen in de nabijheid van de gelijktijdigheid der tegenstellingen door het morfologische tussen het grammatologische te brengen, waarbij een residu van deze onmogelijkheid daar mogelijks oplicht
en daardoor vergelijkbaar is met de werking van een koevoet, die de
filosofie hier en daar loswrikt van het grammatologische, met als panoramisch glimpzicht het filosoferen dat zich deels kan toevoegen aan de
architecturale discipline die, het is gekend, buiten spel staat binnen
deze gebouwde werkelijkheid. Het doel van deze daad is dus een ijdele
strategie:
de alomtegenwoordige
Er is een taal met de tegenwoordigheid van de zaak zelf en dat is de
gebouwde werkelijkheid. Deze bestaat uit verschilligeen onverschillige
architectuur. De gebouwde werkelijkheid bezit reeds het vermogen zich
te vertonen als de vorm van deze wereld; deze vorm is morfologisch van
aard en is aldus als zaak zelf tegenwoordig.
Er is een indifferente architectuur en er is een differente architectuur; de ene heeft de onverschilligheid als vormgevingsprincipe om de
gebouwde werkelijkheid vorm te geven; de andere kent het verschillige als vormgevingsprincipe. Het verschillige als vormgevingsprincipe
is, althans zo stellen architecten het, eerder afwezig in het tegenwoordige.
52
het architecturaal vermogen
een wijsheid (tent) in de wind
Als filosofie zich bezighoudt met de werkelijkheid en deze werkelijkheid toeneemt aan gebouwde werkelijkheid en de mens zich in de werkelijkheid aanwezig stelt door middel van het verbouwen van de aarde
totdat deze wereld gebouwde werkelijkheid is, hoe gefragmenteerd,
gedeeld en verdeeld dit resultaat ook is, dan is de gebouwde werkelijkheid de zaak zelf, en dat is o.m. het domein van de filosofie. De filosofie
moet zich aldus verhouden tot de architectuur, in haar andere ontoereikende taal. Een uitgebreid gecondenseerd citaat van Derrida uit "De
(doel)einden van de mens" roep ik hierbij te hulp ter ondersteuning van
dit spelen met de grens.
"De strategische inzet: Een radicale ontwrichting kan slechts
van buiten komen. De ontwrichting waarover ik hier spreek is
evenmin als enige andere afhankelijk van een spontane
beslissing van het filosofisch denken, na een inwendige rijping van zijn geschiedenis. Deze ontwrichting speelt zich af
in de gewelddadige verhouding van het hele Westen tot datgene wat anders is, of het daarbij nu om een 'taalkundige'
verhouding (waar al snel de vraag opkomt naar d e grenzen
van alles wat terugvoert tot de vraag naar de zin van het zijn),
een etnologische, economische, politieke, militaire of welke
andere verhouding ook gaat. Wat overigens niet wil zeggen
dat het militaire of economische geweld niel structureel solidair zou zijn met het 'linguïstische' geweld. De 'logica' van
elke verhouding met het buiten is echter zeer complex en
verrassend. Juist de kracht en doeltreffendheid van het systeem maakt een grensoverschrijding doorgaans slechts tot
een valse afgang. Gezien deze effecten van het systeem, hebben we vanuit het binnen waarin 'wij ons bevinden' slechts de
keuze tussen twee strategieën:
Eerste strategie: Het vertrek en de deconstructie te beproeven zonder van terrein te veranderen, waarbij datgene wat in
de fundamentele begrippen en de oorspronkelijke problematiek impliciet gebleven is wordt hernomen en datgene wat in
het bestaande bouwsel, wat ook wil zeggen in de taal, aan
instrumenten of stenen aanwezig is, t egen dat gebouw zelf
wordt aangewend. Daarbij lopen we wel het gevaar juist datgene wat we willen deconstrueren voortdurend op een steeds
grondiger nive au te bevestigen, te consolideren en op te h ef-
53
Dirk Coopman
fen. De voortdurende explicitatie naar een opening draagt
altijd het risico in zich te verzanden in het autisme van de
omsluiting.
Tweede strategie: Te besluiten met een bruuske inbreuk van
terrein te veranderen en brutaalweg onze tenten buiten op te
slaan, ons beroepend op een absolute breuk en differentie ... ".
Tot hier Derrida in "De (doel)einden van de mens'', 12 mei 1968. Deze
tweede strategie is niet deze van de 'beproefde' eerste deconstructie
welke zich kenmerkt door haar 'heideggeriaanse vraagstelling', maar is
deze van de breuk met het binnen en aldus beproeft de tweede strategie
buiten, trajectieve terreinveranderingen gekenmerkt door actieve zijnsvergetelheid. Welnu het feit dat de architecturale scene in het anderstalige denken van het morfo'logische' vertoeft en dat haar resultaten fragmenten van de gebouwde werkelijkheid bepalen door de revoluties dat
ze teweegbrengt door haar breuken tegenover haar eigen discipline,
welnu dit maakt de tweede deconstructie denkbaar als 'een filosofie'
nabij het irreflexieve veld van het architecturale denken.
de strategie van de tweede keuze
De architecturale tekening zelf is geen architectuur maar een strategie
tot architectuur. De tekening is een teken dat de zaak zelf uitstelt. 'De
zaak' is dan reeds voor decreator in zijn bezit als 'immaterieel' type, als
virtuele werkelijkheid. Architectuur is en komt er zoals gepland in zijn
taal, zoals gepland door het teken. En gehoorzamend aan het teken. De
gebouwde werkelijkheid is afkomstig van haar eigen tekens, de zaak
zelf werd gecreëerd door een teken. De taal van de gebouwde werkelijkheid is de taal van de architectuur; deze taal is morfologisch van aard,
terwijl het spreken of het schrijven anderssoortig is.
De grammatologie spreekt of schrijft het ene woord na het andere, de
woorden worden niet tegelijkertijd uitgesproken: de tijd is bepalend
voor de tekst, het tweede woord volgt na het eerste zoals de eerste zin
voorafgaat aan de tweede. Terwijl architectuur de gelijktijdigheid der
tegengestelden kent. Zolang filosofie grammatologisch is en de 'supprematie' van haar_eigen taal t.o.v. haarzelf opeist, loopt de wereld naast
deze taal, of beter, is de filosofie para-virtueel; dit is naast-het-eigenlijke.
Gesteld: een morlosofte beoefend door filomorfen resulterend in
archimorfologie als gevolg van technosofie ... of wat dan ook. Ik bedoel,
kan de filosofie er zijn met een ander teken, bijvoorbeeld het teken van
54
het architecturaal vermogen
het plan, dat een afspraak heeft met de toekomst tot het zijn van een vernieuwde gebouwde werkelijkheid.
Een andere omweg zou kunnen tonen dat filosofie aan de andere zijde van de metafysica het ondermeer heeft over de gebouwde werkelijkheid.
het imperialistische tussen
Architectuur scheidt en is daardoor grens. Architectuur vormt de grens
tussen de verschillen, dus vormt ze ook de verschillen, en verstrooit
aldus de eenheid. De dynamische verschillen tussen binnen en buiten,
tussen cultuur en natuur, tussen culturen onderling, tussen delen van
eenzelfde cultuur, daartussen realiseert architectuur een dis-sensus door
middel van haar zijn als andersoortige derde.
Een kerk op een markt vormt zowel de begrenzing van die plek van
verkoop en vertier alsook voltrekt zich in haar 'tussen' zijn van haar
wanden, het verschil naar de sacrale ruimte van het stilzwijgend handelen. De muur die het kerkportaal vormt realiseert het verschil terwijl ze
er is als andersoortige derde. Welnu, deze vermogende morfologie van
het tussen of van de ruimte van de dis-sensus, bewaakt niet alleen maar
realiseert hier de gelijktijdigheid der tegenstellingen. Ze is in haar tussenpositie de voorwaarde van het verschillige en terwijl ook het vredespunt ertussen.
Nu kan deze werkwijze van de architectuur ook het onverschillige
realiseren als de consensus het verschillige zelf opheft. Deze consensus
is eerder het in overeenstemming brengen van het verschil dan die
andere, meer verdrukte betekenis van consensus, namelijk de toestemming geven tot het verschil. Deze affirmatie in de toestemming tot verschil en geschil, is een ja zeggen aan het bestaan van deze spanningsverschillen, juist door haar radicalisering als dis-sensus.
het gebouw van de macht: een breuk tussen hemel en aarde
Architectuur moet heftig inslaan op deze differenties aan haar zijden.
Als ze wil optreden als oorlogsbeëindiger in haar positie van 'tussen de
verschillen', dan moet ze im.perialistisch als een (negatieve) kloof haar
opposities doen deinzen.
Er is een binnen. Er is een buiten. Ertussen gebeurt de architectuur.
Architectuur slaat haar vorm in de oppositionele richtingen. Alleen als
ze werkt, wijkt het binnen en buiten in die mate dat alleen het tussen
55
Dirk Coopman
van de architectuur er is. Aldus is ze daar als imperialistische andersoortige derde - als vredespunt. Zowel het binnen als buiten wordt dan opgeheven (en wordt architectuur). Beaubourg, niet gekend als deconstructieve architectuur (de deconstructie is geen stijl maar een werking),
werkte in die zin in haar andersoortigheid van olieraffinaderij. Welnu,
Beaubourg toont deze vermogende dis-sensus en haar werking in beide
richtingen: op het moment dat de kunstenaar en het publiek als opposities, beiden het einde van de kunst uitroepen en onverschillig tegenover
elkaar staan in hun uiteenliggendheid, op dat moment slaat Beaubourg
toe als vredespunt en niet met het witte van het vredesdoek, maar met
het in vuur en vlam zetten van alle opposities als gevolg van haar vervreemdende radicaliteit.
Architectuur die zichzelf niet definieert als machtswelsprekendheid
kent haar eigen premisse niet.
falende machtswelsprekendheid
Het snijpunt van de verschillen wordt produktief als het, als architectuur,
differentieert. Verschillen die geen vorm vinden, geen morfologie verkrijgen, geen architectuur worden, hebben oorlog. Dit is het vernietigen
van elkaars ruimte; pas in de andersoortigbeid van de morfologische taal
bestaan de verschillen en geschillen gelijktijdig naast elkaar. De morfologie kent zoals gezegd de gelijktijdigheid der tegenstellingen.
Een consensus die indifferent het verschil opheft, realiseert een nietszeggendbeid en valt in die zin ervan tussen-uit, en afwezigt zo de architectuur in haar negatie van tegenwoordigheid. Aldus is haar effect nihil
waardoor ze bijdraagt tot het nihilisme en de vernietiging van elkaars
ruimte en dat is niet vreemd aan onze gebouwde werkelijkheid.
56
het architecturaal vermogen
Lokeren, gebouw Van de Velde
57
Dirk Coopman
het gebouw Van de Velde te Lokeren
ontwerp 1988
realisatie 1990
het zichtbare verhaal
Het gebouw is energiek gericht naar de autostrade: een sterk economisch communicatiemiddel. Te midden van Gent en Antwerpen participeert dit gebouw -
economische sculptuur -
in d eze accelererende
automobiliteit. Vanaf richting Lokeren begint de golvende daklijn eerder rustig om eenmaal boven de inkom versneld op te zwiepen waar een
voorovervallende gevel het uitdijend effect nog vergroot. Terwijl wordt
een voetgangershelling in een cocon van glas en staal naar deze zone
van verdubbelde dynamiek gebracht. Het ritme van de dragende stalen
kolommen verhoogt hier en naarmate ze dit epicentrum van het uitdij en
naderen schieten ze met versneld tempo naar voren. Op hetzelfde
moment hebben we over d e ganse lengte van de golfbeweging een
glooiend zonneblind, de beweging van het glooien wordt verruimd tot
een klieven door de lucht, door de om zijn as wentelende beweging.
Deze vorm van vliegen eindigt spits bovenop hiervoor reeds vermeld
architecturaal dansen. De alternerende horizontale lijnen in de façade,
ik bedoe l de zonneblinden-batterij, accentueren door hun flitsen in de
richting van deze architecturale explosie, de hevige architecturale energie. De architecturale morfologische climax bestaat uit: de zonneblindenbatterij, de glazen hellende cocon (die eindigt op een Fred Astaircyclus), de vooroverstuikende kolommen, de golvende kroonlijst, het
glooiend wentelende zonneblind, het vliegend tapijt en de opbotsing
van al deze e lementen samen ter hoogte van de inkom.
58
het architecturaal vermogen
59
Dirk Coopman
een linguïstische vertaling van haar morfologie
Het gebouw representeert in de sllistand haar tegendeel, door de bewe-
ging als zaak van de energie zelf te representeren door middel van een
golfbeweging, die op haar beurt een representatie is van de morlologie
van de energie. De representatieketen schokt doch kan niet dichter.
Deze architectuur s t aat sW en deze stilstand wordt ge-afwezigd door de
beweging die er niet is te tegenwoordigen. Deze omkering door wat niet
aanwezig is tegenwoordig te stellen altereert in zijn representatieketen. De fundamenten worden fysiek naar boven getrokken en de
kroon van het gebouw wentelt naar beneden.
De tegenstelling structuur-ornament is hier afwezig in het structureel
vertoon als omament of in het omamentale vertoon van de structuur.
Voor zover het een vertaling in woorden behoeft natuurlijk. De oppositie
tussen abstract en figuratief, tussen vorm en functie in de architectuur
zelf wordt opgeheven in wat hier genoemd wordt het 'imperialistische
tussen'.
De oppositie vorm-functie vertoont zich manifest tussen mododigestie (vormverterend-vormuiteenbrengend) en transfunctionaliteit. Deze
architectuur provoceert functies, in die zin is ze transfunctioneel; ze
'dient' niet meer, ze ontlokt functies. Het autonome van de architectuur
kan niet dienen, ze verleidt tot het gebeuren van een andere taal, zoals
bijvoorbeeld de taal van het wonen.
Dit architecturaal werk is niet werkloos, het werkt op het andere dan
de architectuur o.a. op mensen doch ook op de cijfers en in beide richtingen samen werkt het als vermogen .
Het structureellabyrint maakt de richting van de zwaartekracht, een
architecturale zekerheid, dansbaar, in de zwerfbeweging van haar
kolo:rnm_en.
60
het architecturaal vermogen
het wonen in-het-weg-van-zichzelf: een architecturale
doelstelling
Het tegenwoordig stellen van de afwezige rrriddelpunt-vliedende
kracht; d egene die het centrum achter zich laat, die de vraag van de oorsprong - als ze die al stelt - louter beantwoordt in haar omgekeerde
weg: het verliezen van zichzelf. Het is niet een terugvinden van een
identiteit waarmee deze architectuur zich bezighoudt, maar van het
tegendee l namelijk: het domein van de vervoering, de verleiding en dat
is steed s verdwijnende identiteit. Evident wordt daarom gekozen voor
de sterkste waarheid als tegenspeler namelijk de tegenstelling subjectobject. Deze tegenstelling krijgt vorm in een archite cturaal~. traject zo ver mogelijk weg, emaast, erover of tegengesteld aan het subject.
In elk geval architectuur creëren voorbij de commentaar, taalovertreffend creëren vanuit een super-irreflexief denken .
De taal van het onweerstaanbare :gbjec:t-traject is de verleiding. De
verleiding is eisende partij. Eén gebouw kent als ambitie het opeisen
van de stad. Het gebouw la nceert zich over de stad en geeft s tromen van
interacties. De verleiding bekroont de verbeelding is het geschenk van
de verbeelding. Het vermogen van de verleiding, de verbeelding en
inventiviteit verstoren orde en harmonie. Dit is voorbij de classicistische
idealen (die de tijd, en aldus de beweging, van de ruimte aftrekken om
zo verleden en toekomst symmetrisch aan haar stilstand te maken in
haar doodse r ust, harmonie en 'identiteit') . Het onberekenbare is de
essentie van de architecturale taal, voorbij de grenzen van de taal en het
denken, daar pas kan architectuur uit-gedacht worden. Komend vanuit
een irreflexief bewustzijn is de architect van het ontwerp de eerste toeschouwer en was aldus v lugger dan 'zichzelf' (zijn bewustzijn). Het ik
van een architect: een schaduw van het voorbij-zichzelf.
De tijd behoeft aan de ruimtelijke dimensie te worden toegevoegd
zowel als factum als in de representatie van de beweging. En de beweging toont zich daar als een vooruitschieten, een vallen, vliegen , lopen,
verkleuren, waaien, wapperen, rondtollen ...
61
Dirk Coopman
62
het architecturaal vermogen
transparantie of de morfologie van de ogen
Het oog aflezen kan niet, het oog zelf als teken spreekt zowel boekdelen
als dat het zwijgt als dat het diepte als oppervlakte bezit. Het oog zelf is
reeds hersenen, ons hoofd komt daar buiten. De wereld verhuist langs
daar van binnen naar buiten en omgekeerd. Het oog is daar als 'tussen',
de zaak zelf van dit verhuizen (dalen - zweven). Het oog als teken is
betekenaar als betekende als teken van betekenaar en betekende en
ontsnapt in die zin aan de zinnen. Hier spreekt de taal van de morfologie. Het doorzien van het oog is tegenwoordigheid (van geest) en de
opaciteit ervan is geciteerde tegenwoordigheid.
De ogen als gedetailleerd gelaat, bezitten die transparantie zodat de
diepte van dit kleine oppervlak zowel aanleiding geeft om erin te verdwijnen als dat ze scherm na scherm een achterliggende realiteit uitstralen. De verruimtelijking van het ik in de verleiding en de verliefdheid
voltrekt zich op dit oppervlak, het ik wordt ijl (met snelheid en koortsig)
en ruimtelijk, de wereld verliest zijn obj ectwaarde en wordt stroom (traject) en krijgt een toekomstige gelaagdheid waaraan de wil en het verlangen toevertrouwd worden, deze tijdruimtelijke dimensie ziet men
ongedefinieerd. (Het is 'zijn' vanuit het trajectleve ~-middel­
puntvliedende punt.) Dit supplement aan scherm (projectievlak en
schild) geeft bijzonder veel vermogen aan de verbeelding en de inventitiveit.
Zoals de gulden snede of het functionalisme of het historische, vormingsprincipes waren, zo ook is het oog een vormgevingsprincipe waarin de materie zich transparant, en het onderbewustzijn zich fysisch en
grammaticaal, onbegrijpbaar vertoont.
De ogen zijn de letters A van de morfologie, ze zijn ons (traj ectief)
'stand'punt.
63