inventaris 2005-2013

Download Report

Transcript inventaris 2005-2013

Verspreiding: Algemeen Eindrapport

Vlaanderen 2005-2013

September 2014

Alle rechten, waaronder het auteursrecht, op de informatie vermeld in dit document berusten bij de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek NV (“VITO”), Boeretang 200, BE-2400 Mol, RPR Turnhout BTW BE 0244.195.916. De informatie zoals verstrekt in dit document is vertrouwelijke informatie van VITO. Zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van VITO mag dit document niet worden gereproduceerd of verspreid worden noch geheel of gedeeltelijk gebruikt worden voor het instellen van claims, voor het voeren van gerechtelijke procedures, voor reclame of antireclame en ten behoeve van werving in meer algemene zin aangewend worden

Samenvatting

SAMENVATTING Situering

In 2009 werd de Europese Richtlijn 2009/28/EG (richtlijn ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen) goedgekeurd. In deze richtlijn worden bindende doelstellingen vastgelegd voor de Europese lidstaten voor het aandeel hernieuwbare energiebronnen in het bruto eindverbruik. Het bruto eindverbruik van energie uit hernieuwbare bronnen in elke lidstaat wordt berekend als de som van: - het bruto eindverbruik van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen; - het bruto eindverbruik van energie uit hernieuwbare bronnen voor verwarming en koeling; - het eindverbruik van energie uit hernieuwbare bronnen in het vervoer. De Richtlijn geeft volgende definitie voor het bruto eindverbruik van energie: „bruto eindverbruik van energie”: de energiegrondstoffen die geleverd worden aan de industrie, het vervoer, de huishoudens, de dienstensector inclusief de openbare diensten, de land- en bosbouw en de visserij, inclusief het verbruik van elektriciteit en warmte door de energiesector voor het produceren van elektriciteit en warmte en inclusief het verlies aan elektriciteit en warmte tijdens de distributie en de transmissie; [ 1] Voor België bedraagt de doelstelling een aandeel van 13% hernieuwbare energie in het bruto eindverbruik. Voorlopig is er nog geen verdeling vastgelegd tussen de gewesten en het federale niveau. Tegen 30 juni 2010 dienden alle lidstaten een nationaal actieplan voor energie uit hernieuwbare bronnen op te stellen (het Belgische Plan werd ingediend in november 2010). Elke lidstaat dient bovendien uiterlijk tegen 31/12/2011 en daarna elke 2 jaar een verslag op te maken voor de Commissie, met daarin de voortgang van het bevorderen en gebruiken van energie uit hernieuwbare bronnen. Een aantal onderdelen van deze verslaggeving (over de bijdragen van hernieuwbare energie per sector (elektriciteit, warmte & koeling, vervoer) in het bruto eindverbruik ) kunnen voor Vlaanderen ingevuld worden met behulp van de gegevens uit dit rapport.

Steekkaart hernieuwbare energie in Vlaanderen – 2005-2013

In volgende overzichtstabel wordt een overzicht gegeven van de verschillende onderdelen van de berekening van de hernieuwbare aandelen per sector, conform de Europese Richtlijn 2009/28/EG, alsook het globale aandeel hernieuwbare energie in het bruto eindverbruik in Vlaanderen voor de jaren 2005 – 2013. I

Samenvatting 2005 2006 2007 2008 2009 2010 Aandeel energie uit hernieuwbare bronnen in het bruto eindverbruik van energie in Vlaanderen TOTAAL eindverbruik energie uit hernieuwbare bronnen [PJ] TOTAAL bruto finaal energieverbruik [PJ] % hernieuwbare energie/totaal bruto finaal energieverbruik 19,9 1.032,8 1,9 22,5 1.040,4 2,2 26,2 1.014,4 2,6 29,4 1.014,4 2,9 37,6 963,7 3,9 46,4 1.038,2 4,5 Aandeel energie uit hernieuwbare bronnen in het bruto eindverbruik van elektriciteit in Vlaanderen 2011 43,6 969,9 4,5 2012 54,9 978,4 5,6 2013 59,9 1.015,9 5,9 Productie groene stroom GWh (bruto) 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 Waterkracht (genormaliseerd) Windenergie (genormaliseerd) Zon (PV) Afvalverbranding Biomassa Biogas Totale bruto groene stroom productie (incl. normalisering) Totaal bruto eindverbruik van elektriciteit [GWh] % energie uit hernieuwbare bronnen in het bruto eindverbruik van elektriciteit in Vlaanderen 2,5 175,2 1,1 176,1 607,6 126,3 1.088,8 58.524,4 1,9 3,3 221,2 2,8 208,4 981,9 154,9 1.572,6 60.180,7 2,6 3,3 263,0 5,6 260,0 1.051,1 156,3 1.739,3 60.383,2 2,9 3,3 313,0 34,0 274,8 1.373,3 191,7 2.190,0 60.247,4 3,6 3,3 399,2 143,5 351,3 1.885,2 319,4 3.102,0 56.825,6 5,5 3,3 473,9 493,6 438,4 1.767,7 406,8 3.583,7 61.628,3 5,8 Aandeel energie uit hernieuwbare bronnen in het bruto eindverbruik voor verwarming en koeling in Vlaanderen 3,6 576,9 923,3 461,4 1.996,9 403,8 4.366,0 59.235,6 7,4 2012 3,5 712,9 1.727,3 460,8 2.634,0 507,9 6.046,3 59.568,0 10,2 3,7 798,8 1.974,6 521,9 2.321,6 602,0 6.222,6 59.447,1 10,5 Groene warmte [PJ] 2005 2006 2007 2008 2009 2010 bruto finaal verbruik van hernieuwbare energie voor verwarming en koeling [PJ] waarvan biomassa waarvan warmtepompen/warmtepompboilers waarvan zonneboilers bruto finaal energieverbruik voor verwarming en koeling [PJ] % energie uit hernieuwbare bronnen in het bruto eindverbruik voor verwarming en koeling in Vlaanderen 16,0 15,7 0,2 0,1 587,8 2,7 16,8 16,5 0,2 0,1 585,5 2,9 17,9 17,6 0,2 0,1 551,3 3,2 19,3 18,9 0,3 0,2 555,6 3,5 20,7 20,2 0,3 0,2 527,9 3,9 25,7 25,1 0,4 0,2 581,1 4,4 Aandeel energie uit hernieuwbare bronnen in het bruto eindverbruik voor vervoer in Vlaanderen Hernieuwbare energie in transport [PJ] Elektriciteitsverbruik van hernieuwbare bronnen voor vervoer Verbruik van biobrandstoffen voor vervoer eindverbruik van energie uit hernieuwbare bronnen in vervoer finaal energieverbruik van vervoer % energie uit hernieuwbare bronnen voor vervoer in het bruto eindverbruik van vervoer 2005 0,399 0 0,4 186,2 0,2 2006 0,401 0 0,4 190,1 0,2 2007 0,409 2,0 2,4 194,4 1,2 2008 0,438 2,2 2,6 188,2 1,4 2009 0,421 5,6 6,1 185,1 3,3 2010 0,460 7,8 8,3 187,7 4,4 2011 20,7 19,9 0,5 0,3 518,0 4,0 2011 0,492 7,2 7,7 188,1 4,1 2012 24,5 23,5 0,6 0,3 525,0 4,7 2012 0,492 8,6 9,1 190,0 4,8 2013 28,4 27,2 0,7 0,5 562,9 5,0 2013 0,540 9,1 9,6 192,3 5,0 Tabel 1: Overzicht van het aandeel hernieuwbare energie in Vlaanderen (berekend volgens de richtlijn 2009/28/EC) De berekening in bovenstaande tabel geeft aan dat het aandeel hernieuwbare energie in het bruto finaal energieverbruik in Vlaanderen in 2013 5,9% bedroeg. De verschillende onderdelen van de berekening worden verder in dit rapport toegelicht [zie voor tellers: 2.2; 3.1; 4.1; zie voor de noemers in Bijlage B]. Dit rapport geeft de situatie weer zoals ze gekend is in juli 2014. Opgelet: er kwamen sinds de rapportering van de inventaris 2012 (gepubliceerd in februari 2014) [2] 3 nog extra gegevens beschikbaar over de periode 1990-2012. In de voorliggende versie zijn er daarom aanpassingen gebeurd aan de elektriciteitsproductie door PV-panelen, windturbines en waterkrachtcentrales (2006-2012). In 2012 zijn ook nog enkele correcties doorgevoerd;: installaties waarvan de brandstof aan een verkeerde categorie waren toegekend (stortgas i.p.v. biogas). Ook de data voor de berekening van de noemers van het hernieuwbare aandeel uit Tabel 1 zijn ge-update ten opzichte van de vorige rapportering, daarover kan u meer informatie terugvinden in het rapport van de energiebalans [4]. Voor de bepaling van het elektriciteitsverbruik van hernieuwbare bronnen voor vervoer werd de methode aangepast (meer informatie kan u terugvinden in HOOFDSTUK 4). Een aantal energiegegevens zijn momenteel nog niet beschikbaar over 2013 en worden later aangevuld wanneer deze ter beschikking komen (vb.: tertiaire sector, nog ontbrekende data benchmark, IMJV’s, wegtransport, spoor en binnenvaart, off-road, … ) II

Samenvatting

Markante feiten hernieuwbare energie in Vlaanderen – 2013

Toetsing Richtlijn 2009/28/EC Het aandeel hernieuwbare energie in het bruto finaal energieverbruik in Vlaanderen bedraagt in 2013 5,9% (de doelstelling voor België is vastgelegd op 13% tegen 2020). Het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen in het bruto eindverbruik van elektriciteit in Vlaanderen bedraagt 10,5% in 2013 Het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen in het bruto eindverbruik voor verwarming en koeling in Vlaanderen bedraagt 5,0% in 2013 Het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen in het bruto eindverbruik van vervoer in Vlaanderen bedraagt 5,0% in 2013 Opmerkelijkheden 2013 versus 2012 De totale bruto groene stroomproductie 1 is in 2013 met 2,9% gestegen ten opzichte van 2012 en bedraagt daarmee 6.223 GWh. Ten opzichte van 2005 is de bruto groene stroomproductie met een factor 5,7 gestegen. De grootste absolute stijging van de bruto groene stroomproductie vinden we in 2013 terug bij de PV-installaties. Deze installaties produceerden gezamenlijk 247 GWh groene stroom (bruto) meer dan in 2012. De opvallendste daling kunnen we dan weer vaststellen bij de biomassa-installaties. Deze installaties op basis van vaste en vloeibare biomassa (inclusief hernieuwbare fractie van afval) produceerden gezamenlijk 312 GWh groene stroom (bruto) minder dan in 2012. De sterkste procentuele stijging ten opzicht van 2012 is op te merken bij de biogasinstallaties: + 19% (of absoluut: 94 GWh meer productie dan in 2012). Binnen de groep van biogasinstallaties zijn het deze op basis van organisch biologisch afval van landbouwactiviteiten (vooral mestvergisting) die de belangrijkste bijdrage leveren (69%) en ook het sterkste stijgen (+ 37% t.o.v. 2012). De totale bruto groene stroomproductie bedraagt in 2013 176 GWh meer dan in 2012. Dat is voldoende om ongeveer 50.400 gezinnen extra (t.o.v. 2012) van groene stroom te voorzien (gemiddeld 3500 kWh/gezin). De stijging is wel veel minder spectaculair dan voorgaande jaren. Immers, in 2012 produceerden alle groene stroominstallaties samen voldoende om ongeveer 480.100 extra gezinnen van stroom te voorzien ten opzichte van 2011. Het effect van gewijzigde situaties in het ondersteuningssysteem is zeer duidelijk merkbaar, zeker bij de groep van PV-installaties. In 2013 werd in Vlaanderen 16% meer groene energie voor warmtetoepassingen aangewend dan het jaar voorheen. Ook in 2012 was er al een stijging waarneembaar (+18% t. o. v. 2011). In 2011 was er nog een sterke daling op te merken ten opzichte van 2010 (-20%). Dat had vooral te maken met het koude klimaat in 2010. Het finaal verbruik van 28,4 PJ groene energie voor verwarming en koeling heeft daarmee in 2013 een aandeel van 5,0% in het totale bruto eindverbruik voor verwarming en koeling in Vlaanderen. 1 De bruto groene stroomproductie in tabel 1 weergegeven houdt rekening met een normalisatie voor wind en waterkracht die opgelegd wordt in de Richtlijn 2009/28/EC III

Samenvatting In 2013 wordt bijna 96% van de groene energie voor warmtetoepassingen voorzien door installaties op vaste, vloeibare of gasvormige biomassa. De overige 4,2% wordt door warmtepompen, warmtepompboilers en zonneboilers voorzien. Hout is de belangrijkste biomassa voor warmtetoepassingen en genereert in 2013 78% van het vermelde groene eindverbruik voor verwarming uit tabel 1. De evolutie van het bruto finaal verbruik van hernieuwbare energie voor warmtetoepassingen zijn duidelijk gelinkt aan de buitentemperaturen van de respectievelijke jaren. 2010 was een erg koud jaar, terwijl 2011 aan de warme kant was. Het klimaat in 2012 leunt eerder aan bij een normaal jaar (gemiddelde over 1983-2007 is 1.945 graaddagen (15/15, Ukkel) en 2012 telde 1.919 graaddagen). En daarna sluit 2013 de huidige gegevens reeks met 2145 graaddagen. 30,0 2.500

25,0 [PJ] 20,0 2.000

1.500

15,0 1.000

10,0 500 5,0 0,0 0 2005 2006 biomassa 2007 2008 2009 warmtepompen/pompboilers 2010 zonneboilers 2011 TOTAAL (PJ) 2012 2013 graaddagen Figuur 1: bruto finaal verbruik van hernieuwbare energie voor warmtetoepassingen in Vlaanderen per technologie, 2005-2013, [PJ] Opmerking: biomassa omvat vaste, vloeibare en gasvormige biomassa De huishoudens spelen de belangrijkste rol in het bruto finaal houtverbruik voor warmtetoepassingen. 68% van het bruto finaal houtverbruik voor warmteproductie wordt door de huishoudens gegenereerd in 2013, 27% door de industrie, 2,3% door de tertiaire sector en 2,2% door de landbouwsector. Deze laatste 3 sectoren leveren hun bijdrage in dit verbruik zowel door hout in WKK-installaties aan te wenden als door hout voor pure warmtetoepassingen aan te wenden. Opgelet: bij de vorige rapporteringen van de hernieuwbare inventaris [5] was de bijdrage van houtverwarming bij de huishoudens beperkter. In 2013 werd een grondige analyse uitgevoerd van het houtverbruik voor verwarming bij de huishoudens. De resultaten van deze analyse werden voor de hele tijdsreeks in dit rapport verwerkt. Deze aanpassing leidt tot een sterke verhoging van het residentieel houtverbruik en de geproduceerde warmte. Voor 2011 betekende dit bijvoorbeeld concreet een stijging van 3,3 PJ finaal houtverbruik voor warmte naar 11,3 PJ in de huishoudelijke sector. De huishoudens nemen in 2013 53% van het bruto finaal verbruik van groene energie voor verwarming voor hun rekening. Dit wordt voor bijna 100% ingevuld door het aanwenden IV

Samenvatting van hout (er zijn ook enkele µ-WKK installaties op koolzaadolie, die een zeer beperkte bijdrage leveren). Het bruto finaal verbruik van hout voor de huishoudens nam in 2013 met 10,5% toe ten opzichte van 2012. De industrie heeft met zijn groene WKK-installaties en groene warmte-installaties een aandeel van 27% in het totale bruto finaal verbruik van groene energie voor warmtetoepassingen in 2013. Hout vormt ook hier de belangrijkste biomassa (79%) die aangewend wordt. Daarnaast dragen ook biogas, slib, de hernieuwbare fractie van afvalstromen en vloeibare biomassa een steentje bij (respectievelijk 9,9%; 5,8%, 5,0% en 0,7%). Het bruto finaal verbruik van deze biomassastromen voor warmtetoepassingen steeg in 2013 erg sterk met 23% ten opzichte van 2012. De landbouwsector neemt 7,1% van het totale bruto finaal verbruik van groene energie voor warmtetoepassingen in 2013 voor haar rekening. Deze wordt voor 73% ingevuld door biogas. 24 % wordt voorzien door het aanwenden van hout en 3,1% door vloeibare biomassa. Het bruto finaal verbruik van deze biomassastromen steeg heel opvallend in 2013 met 30% ten opzichte van 2012. In de elektriciteit en warmtesector steeg het bruto finaal verbruik van hernieuwbare energie voor warmtetoepassingen (hier gedefinieerd als de effectieve warmteproductie van deze publieke installaties, dus niet de brandstofinput) met 28% ten opzichte van 2012. De transformatiesector neemt daarmee in 2013 4,3% van het totale bruto finaal verbruik van hernieuwbare energie voor verwarming voor haar rekening. De belangrijkste bijdrage (80%) wordt geleverd door de afvalverbrandingsinstallaties (groene fractie van het afval), waarnaast een bijdrage door vloeibare biomassa (11,7%), biogas (4,8%) en hout (2,9%) en een minimale bijdrage van slib (0,1%). In de tertiaire sector steeg het finaal verbruik van hernieuwbare energie voor verwarming met 5,4% ten opzichte van 2012. Dit na de enorme stijging van 2012 (X 2,8 ten opzichte van 2011) door de extra bijdrage van een sinds (midden) 2011 actief bedrijf met een groene WKK en een groene warmte installatie. Deze sector neemt ondertussen 4,6% van het totale bruto finaal verbruik van hernieuwbare energie voor warmtetoepassingen groene warmteproductie voor haar rekening. Door controles van de afdeling Milieu-inspectie in de periode 2006-2010 zijn een belangrijk aantal stopzettingen van houtverbrandingsinstallaties verwezenlijkt die een negatieve impact hadden op het leefmilieu. Andere houtverbrandingsinstallaties bleven wel actief, maar er werden technische aanpassingen aan de installatie zelf gedaan en/of de bedrijfsvoering werd aangepast (houttypes, continuïteit,…) [6] Voor Vlaanderen schatten we het eindverbruik van energie uit hernieuwbare bronnen in het vervoer in 2013 op 9,6PJ. Dit eindverbruik omvat enerzijds het verbruik aan biobenzine en biodiesel (9,1PJ) en anderzijds een hernieuwbare fractie van de aangewende elektriciteit voor elektrische vormen van transport (0,540PJ). Dit betekent dat het eindverbruik van hernieuwbare energie voor vervoer met 5,6% gestegen is ten opzichte van 2012. Het verbruik van biobrandstoffen is in Vlaanderen toegenomen met 5,4% ten opzichte van 2012 (+ 0,4% voor biodiesel en +36% voor bio-ethanol). We maken de lezer erop attent dat de cijferreeks voor het elektriciteitsverbruik van hernieuwbare bronnen voor vervoer gewijzigd werd ten opzichte van de vorige rapportering [2]. De nieuwe werkwijze maakt gebruik van het gemiddelde hernieuwbare aandeel in het bruto eindverbruik van elektriciteit van de EU-28 [7] in plaats van het aandeel in Vlaanderen. V

Inhoud

INHOUD

Samenvatting ____________________________________________________________________ I Inhoud ________________________________________________________________________ VI Lijst van tabellen _______________________________________________________________ VIII Lijst van figuren _________________________________________________________________ X Lijst van afkortingen _____________________________________________________________ XI Lijst van symbolen ______________________________________________________________ XII HOOFDSTUK 1.

1.1.

Situering Inleiding _______________________________________________________ 1 1 1.2.

Biomassa voor energiedoeleinden 3 1.3.

Wetgeving en doelstellingen 1.3.1. 4 Groene stroom ______________________________________________________ 4 1.3.2. 1.3.3. groene warmte ______________________________________________________ 5 hernieuwbare energie in vervoer ________________________________________ 5 HOOFDSTUK 2.

2.1.

Elektriciteit _____________________________________________________ 9 Groene stroomproductie – Evolutie 11 2.2.

2.3.

2.4.

Groene stroomproductie – toetsing aan 2009/28/EC Geïnstalleerd/Operationeel vermogen voor groene stroomproductie Nieuwe en gesloten installaties voor groene stroomproductie 13 15 15 2.5.

Groene stroomproductie per categorie 2.5.1. 18 waterkracht _______________________________________________________ 19 2.5.2. 2.5.3. Zon ______________________________________________________________ 19 Wind _____________________________________________________________ 21 2.5.4. 2.5.5. 2.5.6. Afvalverbranding ___________________________________________________ 22 biogas ____________________________________________________________ 24 Vaste en vloeibare biomassa __________________________________________ 32 HOOFDSTUK 3.

3.1.

3.2.

3.3.

3.4.

3.5.

3.6.

Algemeen Warmte en koeling______________________________________________ 39 berekeningswijze groene warmte per categorie Afval Biogas Vaste en vloeibare biomassa Zon 3.7.

warmtepompen en warmtepompboilers 3.7.1. 51 gegevensjaren 2011-2013 ____________________________________________ 53 39 43 45 46 48 51 VI

Inhoud 3.8.

Totale (groene + grijze) warmteproductie in Vlaanderen HOOFDSTUK 5.

57 HOOFDSTUK 4.

4.1.

4.2.

Vervoer _______________________________________________________ 59 Vervoer – toetsing aan 2009/28/EC Vervoer - Biobrandstoffen 59 61 Besluit ________________________________________________________ 63 Bijlage B: Bepaling Bruto Finaal Energieverbruik onder Richtlijn 2009/28/EC _______________ 66 Verwacht bruto-eindverbruik van energie van VLAANDEREN in elektriciteit, verwarming en koeling en vervoer (1) (2) Verwarming en koeling Elektriciteit 66 66 68 (3) (4) Vervoer Bruto finaal energieverbruik 69 70 Literatuur _____________________________________________________________________ 72 VII

Lijst van tabellen

LIJST VAN TABELLEN

Tabel 1: Overzicht van het aandeel hernieuwbare energie in Vlaanderen (berekend volgens de richtlijn 2009/28/EC) _________________________________________________________ II Tabel 2: Opdeling volgens de IEA categorieën(IEA-template 2012 mei 2013) (en extra detail) ____ 2 Tabel 3: beknopte biomassa- energiebalans voor 2013 ___________________________________ 4 Tabel 4: Aandeel bruto groene stroomproductie in het bruto eindverbruik van elektriciteit in Vlaanderen (in overeenstemming met de huidige interpretatie van de definities van de Richtlijn 2009/28/EC) ________________________________________________________ 13 Tabel 5: Evolutie van het operationeel vermogen voor groene stroomproductie volgens eigen berekeningen (jaarlijks variabel voor biomassa, biogas en afvalverbrandingsinstallaties)[27, 26, 43] _______________________________________________________________________ 15 Tabel 6: Nieuwe* installaties in 2013 (exclusief PV, wind en water) ________________________ 16 Tabel 7: Gesloten installaties in 2013 (exclusief PV, wind, water) __________________________ 17 Tabel 8: Evolutie van waterkracht in Vlaanderen [30] ___________________________________ 19 Tabel 9: Evolutie van zonne-energie uit PV-panelen in Vlaanderen ________________________ 19 Tabel 10: Evolutie van windkracht in Vlaanderen [31] ___________________________________ 21 Tabel 11: Evolutie van de groene stroomproductie door verbranding van de hernieuwbare fractie van afval in Vlaanderen ______________________________________________________ 22 Tabel 12: Evolutie van groene stroomproductie door biogasinstallaties in Vlaanderen _________ 24 Tabel 13: Evolutie van groene stroomproductie uit stortgas installaties in Vlaanderen _________ 25 Tabel 14: Evolutie van groene stroomproductie door biogas uit waterzuiveringsslib ___________ 26 Tabel 15: Evolutie van groene stroomproductie door biogas uit zuiveringsslib van RWZI’s ______ 27 Tabel 16: Evolutie van groene stroomproductie door biogas uit andere anaerobe waterzuivering 28 Tabel 17: Evolutie van groene stroomproductie door overig biogas ________________________ 29 Tabel 18: Evolutie van groene stroomproductie door biogas uit nevenproducten van de landbouw _________________________________________________________________________ 30 Tabel 19: Evolutie van groene stroomproductie door biogas uit organisch biologisch afval van andere sectoren ____________________________________________________________ 31 Tabel 20: Evolutie van groene stroomproductie door vaste en vloeibare biomassa ____________ 32 Tabel 21: Evolutie van groene stroomproductie door vaste biomassa ______________________ 33 Tabel 22: Evolutie van groene stroomproductie door vloeibare biomassa ___________________ 34 Tabel 23: Evolutie van groene stroomproductie door PPO-koolzaadolie ____________________ 35 Tabel 24: Evolutie van groene stroomproductie door palmolie ___________________________ 36 Tabel 25: Evolutie van groene stroomproductie door afvalolie ____________________________ 37 Tabel 26: Indeling categorieën groene warmte ________________________________________ 39 Tabel 27: Aandeel energie uit hernieuwbare bronnen in het bruto eindverbruik voor verwarming en koeling in Vlaanderen ________________________________________________________ 42 Tabel 28: Referentierendementen volgens [44] vertaald naar de specifieke situatie voor groene warmteproductie ___________________________________________________________ 44 Tabel 29: Overzicht van de geproduceerde groene warmte in Vlaanderen in 2013, uitgedrukt in GJ _________________________________________________________________________ 44 Tabel 30: Brandstoffen en geïnstalleerd vermogen voor groene warmteproductie van houtinstallaties in de verschillende sectoren (exclusief huishoudens) in 2013 ____________ 49 Tabel 31: Evolutie van de groene en totale warmteproductie van warmtepompen, warmtepompboilers en zonneboilers ___________________________________________ 55 Tabel 32: Cumulatief aantal warmtepompen alsook hun cumulatief thermisch vermogen, geïnstalleerde m² zonnepanelen voor zonneboilers voor 1997-2013 ___________________ 56 Tabel 33: Evolutie (2005-2013) van de groene warmteproductie ten opzichte van de totale warmteproductie in % _______________________________________________________ 58 VIII

Lijst van tabellen Tabel 34: Aandeel energie uit hernieuwbare bronnen voor vervoer in het bruto eindverbruik van vervoer in Vlaanderen ________________________________________________________ 59 Tabel 35: Erkende hoeveelheden biobrandstoffen met accijnsreductie in België ______________ 61 Tabel 36: Gewicht% van bijmenging van biobrandstoffen in België en de gewesten (2013: op basis van de voorlopige Belgische petroleumbalans) ____________________________________ 62 Tabel 37: Verbruiken van biodiesel en bio-ethanol in Vlaanderen voor 2007-2013 (voorlopig) ___ 62 Tabel 50: bruto-eindverbruik van verwarming en koeling voor Vlaanderen _________________ 67 Tabel 51: bruto-eindverbruik van elektriciteit voor Vlaanderen ___________________________ 68 Tabel 52: finaal energieverbruik van vervoer voor Vlaanderen ___________________________ 69 Tabel 53: bruto-eindverbruik van energie voor Vlaanderen ______________________________ 70 IX

Lijst van figuren

LIJST VAN FIGUREN

Figuur 1: bruto finaal verbruik van hernieuwbare energie voor warmtetoepassingen in Vlaanderen per technologie, 2005-2013, [PJ] ________________________________________________ IV Figuur 2: Evolutie van het gebruik van biomassa voor energiedoeleinden in Vlaanderen1990,1994 2013 ______________________________________________________________________ 3 Figuur 3: Bruto productie van groene stroom in Vlaanderen (op basis van VREG, ODE-Vlaanderen, VEA, ETS, IMJV, VITO) [,43 ,] ___________________________________________________ 11 Figuur 4: Overzicht (2004-2013) van de aandelen in de totale bruto groene stroomproductie ___ 18 Figuur 5: Evolutie van de productie van groene warmte in Vlaanderen 2005-2013 [GJ] ________ 40 Figuur 6: Groene warmteproductie uit de hernieuwbare fractie van afval voor installaties met gecombineerde elektriciteit- en warmteproductie en installaties die enkel warmte produceren _________________________________________________________________________ 45 Figuur 7: Groene warmteproductie door stortgasinstallaties _____________________________ 46 Figuur 8: Groene warmte productie door biogasinstallaties met gecombineerde elektriciteit- en warmteproductie en installaties die enkel warmte produceren _______________________ 47 Figuur 9: Groene warmteproductie door biomassa installaties op basis van vaste biomassa ____ 48 Figuur 10: Groene warmteproductie door biomassa installaties op basis van vloeibare biomassa 50 Figuur 11: Schets ter verduidelijking van de definiëring van groene warmte bij warmtepompen _ 52 Figuur 12: Totale warmteproductie in Vlaanderen in 2005 -2013 (voorlopige cijfers) [TJ] _______ 57 X

Lijst van afkortingen

LIJST VAN AFKORTINGEN

FOD GSC ILUC IRCEL PPO PV RDF SPF VEA VITO VREG BBE BPF EJV-ETS FAME Bruto binnenlands elektriciteitsverbruik Belgische Petroleum Federatie Emissie Jaarverslag in kader van het Systeem van de verhandelbare emissierechten of het zogenaamde Emission Trading System Fatty Acid Methyl Esters = methyl-esters van vetzuren (in België genormeerd met NBN EN 14214) Federale Overheidsdienst Groene stroom certificaten Indirect land use change Inter Regionale Cel voor Leefmilieu Pure plantaardige olie Fotovoltaïsch Refused Derived Fuel Seasonal Perfomance Factor Vlaams Energieagentschap Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek Vlaamse Regulator voor de elektriciteit- en gasmarkt XI

Lijst van symbolen

LIJST VAN SYMBOLEN

PJ TJ GJ MJ GWh MWh 1 MWh = petajoule: 1 PJ = 10 15 Joule terajoule: 1 TJ = 10 12 Joule gigajoule: 1GJ = 10 9 Joule megajoule: 1MJ = 10 6 Joule gigawattuur: 1 GWh = 10 6 kWh (kilowattuur) megawattuur: 1 MWh = 10 3 kWh (kilowattuur) 3,6 GJ XII

HOOFDSTUK 1 Inleiding

HOOFDSTUK 1.

INLEIDING

1.1.

S ITUERING In deze inventaris trachten we een beeld te geven van het gebruik en de productie van hernieuwbare energie in Vlaanderen. In 2009 werd de Europese Richtlijn 2009/28/EG (richtlijn ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen) goedgekeurd. In deze richtlijn worden bindende doelstellingen vastgelegd voor de Europese lidstaten voor het aandeel hernieuwbare energiebronnen in het bruto eindverbruik. Het bruto eindverbruik van energie uit hernieuwbare bronnen in elke lidstaat wordt berekend als de som van: - het bruto eindverbruik van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen; - het bruto eindverbruik van energie uit hernieuwbare bronnen voor verwarming en koeling; - het eindverbruik van energie uit hernieuwbare bronnen in het vervoer. Omdat de cijfers in deze inventaris ook gebruikt worden om berekeningen uit te voeren voor de evaluatie van de doelstellingen uit de vermelde Richtlijn 2009/28/EC, wordt het rapport opgedeeld in 3 hoofdstukken. In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op het gedeelte groene elektriciteit, in hoofdstuk 3 wordt het verbruik van brandstoffen/natuurlijke rijkdommen voor warmte en koeling verder toegelicht en in hoofdstuk 4 wordt het hernieuwbare aandeel van energieverbruik voor vervoer besproken. Omdat de inventaris eveneens wordt gebruikt voor de IEA rapporteringen rond hernieuwbare energie, worden per hoofdstuk de hernieuwbare stromen waar mogelijk opgedeeld in de IEA categorieën. In volgende tabel staat de opdeling zoals gevraagd in de nieuwste IEA/EUROSTAT- rapportering (template 2012, gepubliceerd in mei 2013) weergegeven. Waar mogelijk gebeurt nog een verdere opdeling in meer detail (zie licht blauwe lettertype in onderstaande tabel). Om de vertrouwelijkheid van de gegevens op bedrijfsniveau te garanderen wordt er steeds voor gezorgd dat de vermelde cijfers, tabellen en figuren een minimum van 3 bedrijven omvat. Tabellen en figuren die gegevens van individuele (of slechts 2) bedrijven omvatten worden niet getoond. In de tekst wordt wel telkens vermeld dat er bedrijven bestaan van deze categorieën, maar dat het aantal te beperkt is om de vertrouwelijkheid van de gegevens te garanderen. 1

HOOFDSTUK 1 Inleiding IEA hoofdcategorie Waterkracht Geothermisch Zon Energie ten gevolge van golfslagkracht, getijden (nvt) Wind Afval IEA subcategorie Zonthermisch PV Vaste biomassa Hernieuwbaar huishoudelijk, gelijkgesteld en industrieel afval Niet-hernieuwbaar huishoudelijk afval* Niet-hernieuwbaar industrieel afval (incl. restbrandstoffen)* Houtskool Hout, houtafval, bijproducten waarvan houtpellets** Black liquor*** Bagasse*** Dierlijk afval Andere plantaardige reststoffen materialen en Biogas Vloeibare biomassa Stortgas Biogas van zuiveringsslib Ander biogas van anaërobe vergisting Biogas van thermische processen Biobenzine Biovliegtuigkerosine Biodiesel Andere vloeibare biobrandstoffen Inventaris Water Nvt Zonneboilers PV Nvt wind Hernieuwbaar afval * * Nvt Hout Hout opsplitsing waar vertrouwelijkheid niet geschonden wordt *** *** Inbegrepen onder hernieuwbaar afval Andere vaste biomassa Biomassa slib Biomassa olijfpulp/pit Biomassa koffie(droes) Stortgas Biogas van zuiveringsslib RWZI Andere anaerobe waterzuivering Ander biogas van anaerobe vergisting Biogas van nevenproducten uit de landbouw Biogas van organisch biologisch afval uit andere sectoren Biogas van thermische processen (***) Biobenzine Nvt Biodiesel Andere vloeibare biobrandstoffen Bio-olie afval PPO Koolzaadolie (EU) PPO Palmolie (niet-EU) Tabel 2: Opdeling volgens de IEA categorieën(IEA-template 2012 mei 2013) (en extra detail) * categorieën die niet in de hernieuwbare inventaris worden behandeld **categorie die niet afzonderlijk vermeld wordt in de hernieuwbare inventaris, maar deel uitmaakt van de categorie ‘biomassa hout’ *** categorie die (nog) niet in kaart werd gebracht in het kader van de hernieuwbare inventaris, omdat deze in Vlaanderen niet wordt aangewend of omdat er geen details beschikbaar zijn over deze categorie (mogelijk opgenomen onder een andere categorie). Black Liquor= restproduct van papierproductie; Bagasse= restproduct van suikerextractie) nvt = niet van toepassing Zon, wind- en waterkracht wenden we aan voor elektriciteitsopwekking en bespreken we verder in het hoofdstuk Elektriciteit. Daarnaast gebruiken we zon, aardwarmte en de natuurlijke warmte van water en lucht ook voor de productie van warmte. Het gebruik van zonneboilers, warmtepompen en warmtepompboilers bespreken we in het hoofdstuk ‘Warmte en koeling’. Naast deze hernieuwbare energiebronnen, is er nog een groot gedeelte biomassa dat gebruikt wordt voor energiedoeleinden. Deze biomassa wordt deels aangewend voor de gecombineerde productie van elektriciteit en warmte, deels voor warmteproductie alleen en deels voor elektriciteitsproductie 2

HOOFDSTUK 1 Inleiding alleen. Daarnaast wenden we ook vloeibare biomassa zoals biobenzine en biodiesel aan in de transportsector. Het gebruik van biomassa voor energiedoeleinden zal dan ook in alle hoofdstukken terug aan bod komen. 1.2.

B IOMASSA VOOR ENERGIEDOELEINDEN Om een beter inzicht te krijgen in de hoeveelheid biomassa die we in Vlaanderen aanwenden voor elektriciteitsproductie, warmteproductie en transport proberen we jaarlijks een volledige inventarisatie te maken van alle biomassastromen die hiervoor aangewend worden. Het resultaat hiervan kan je in volgende figuur terugvinden. [PJ] 80,0 70,0 60,0 50,0 40,0 30,0 20,0 10,0 0,0 1990 transport landbouw tertiair residentieel industrie ele- en warmtecentrales totaal 0,0 6,6 0,2 4,2 11,0 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2,0 2,2 5,6 7,8 7,2 8,6 9,1 0,0 0,0 7,1 0,4 0,0 0,0 7,6 0,5 0,0 0,0 9,1 1,0 0,0 0,0 7,6 1,2 0,0 0,0 7,7 1,3 0,0 0,0 7,4 1,1 0,0 0,2 7,2 1,0 0,0 0,1 8,0 0,7 0,0 0,1 7,7 0,6 0,0 0,1 9,2 4,2 0,0 0,4 9,7 4,4 0,0 0,3 10,0 5,1 0,1 0,3 10,4 5,6 0,8 0,4 9,9 6,3 1,2 0,4 11,7 6,3 2,6 0,5 12,3 6,0 3,3 0,6 15,6 8,0 2,4 1,3 11,3 8,3 2,6 2,9 13,6 8,9 3,3 3,5 15,1 10,1 2,9 10,3 3,5 11,6 3,4 13,5 3,8 12,6 3,8 12,9 3,2 11,8 3,7 12,1 4,6 13,5 5,9 14,3 7,1 20,7 8,6 23,1 11,2 26,6 15,2 31,6 16,3 35,8 19,6 41,5 23,1 50,2 24,3 59,6 26,1 56,5 32,9 69,6 28,7 69,8 Figuur 2: Evolutie van het gebruik van biomassa voor energiedoeleinden in Vlaanderen1990,1994 2013 Het biomassaverbruik voor energiedoeleinden bleef in 2013 in Vlaanderen ongeveer op het niveau van 2012. Slechts een lichte stijging met 0,4% is waar te nemen. In alle eindsectoren stijgt het gebruik van biomassa als energiebron. In de transformatiesector echter is er een daling van 13% waar te nemen. De sluiting van de coverbrandingscentrale van Ruien in het voorjaar van 2013 heeft hier alleszins toe bijgedragen. De stijging in de eindsectoren is ongetwijfeld ook deels klimaat gerelateerd: 2013 was net wat kouder dan 2012 qua temperatuur. 3

HOOFDSTUK 1 Inleiding [TJ] transformatiesector elektriciteit en warmte raffinaderijen cokesfabrieken andere eindenergieverbruik niet-energetisch verbruik industrie residentieel en gelijkgesteld waarvan residentieel waarvan tertiair waarvan landbouw transport totaal 1.666 7.440 1.666 7.440 1.666 7.440 888 888 193 57 136 0,4 20 115 1.081 260 260 232 232 18.473 8.886 28.739 18.473 8.886 28.739 155 5.473 25.493 917 8.497 155 4.556 16.996 15.051 155 1.926 2.630 1.405 540 669 669 41.090 10.141 21.843 15.051 3.507 3.285 9.106 415 5.705 43.966 9.555 69.829 Tabel 3: beknopte biomassa- energiebalans voor 2013 Van de 69.829 TJ biomassa die in 2013 in Vlaanderen werd aangewend schatten we dat 31% werd ingevoerd, 19% van buiten Europa en 12% vanuit Europese landen. 1.3.

W ETGEVING EN DOELSTELLINGEN In april 2009 verscheen de richtlijn ‘hernieuwbare energie’ (2009/28/EG). De voornaamste doelstelling hiervan is zorgen dat tegen 2020 20% van het energieverbruik in Europa uit hernieuwbare energievormen bestaat. Elke lidstaat kreeg een bindende doelstelling opgelegd, en voor België bedroeg die doelstelling 13%. Voorlopig is er nog geen akkoord dat deze doelstelling verdeelt over de gewesten en het federale niveau. 1.3.1.

G ROENE STROOM Er is geen aparte doelstelling voor groene stroom binnen de globale bindende doelstelling van 13%. Iedere lidstaat kiest zelf zijn mogelijkheden. Ter ondersteuning van de groene stroomproductie/-gebruik, is er in Vlaanderen een systeem van groenestroomcertificaten in voege. Een groenestroomcertificaat bewijst dat een bepaalde hoeveelheid elektriciteit in Vlaanderen werd opgewekt uit een hernieuwbare energiebron. Het systeem steunt op twee peilers: • Producenten van groene stroom kunnen groenestroomcertificaten ontvangen voor de door hen geproduceerde stroom. • De elektriciteitsleveranciers zijn verplicht om elk jaar tegen 31 maart een vastgelegd aantal groenestroomcertificaten (GSC’s) in te leveren (quotum), afhankelijk van de door hen geleverde elektriciteit waarvoor het quotum geldt. Als een elektriciteitsleverancier 4

HOOFDSTUK 1 Inleiding te weinig GSC’s inlevert, moet hij per ontbrekend certificaat een boete betalen. De boetes worden gestort in het Energiefonds. De wettelijk basis voor het Vlaamse systeem van groenestroomcertificaten werd vastgelegd in het Energiedecreet [8,] en de uitvoeringsregels werden uitgewerkt in het Energiebesluit [9]. 1.3.2.

GROENE WARMTE Er is geen aparte doelstelling voor groene warmte binnen de globale bindende doelstelling van 13%. Elke lidstaat kiest zelf zijn mogelijkheden. Via premies die door de elektriciteitsnetbeheerders worden uitgereikt tracht Vlaanderen investeringen in zonneboilers en warmtepompen aan te moedigen. Ook het groene stroombeleid en WKK-beleid stimuleert het aanwenden van biomassa in groene WKK-installaties. Daarnaast lanceerde de Vlaamse overheid in het najaar van 2013 een nieuw ondersteuningssysteem voor groene warmteprojecten. Het betreft de ondersteuning van 3 categorieën van installaties: • Nuttige groene warmte-installaties met een bruto thermisch vermogen van meer dan 1 MW. Het gaat om installaties waaraan geen groenestroomcertificaten of warmtekrachtcertificaten toegekend kunnen worden. • Installaties voor de benutting van restwarmte die aan een economisch aantoonbare vraag voldoet. Het gaat om installaties waaraan geen groenestroomcertificaten of warmtekrachtcertificaten toegekend kunnen worden en waarvoor geen steun voor de productie van nuttige groene warmte zoals hierboven bedoeld werd toegekend of kan worden toegekend. • Installaties voor de productie en de injectie van biomethaan in het aardgasdistributie of –transportnet. Het gaat om installaties waaraan geen groenestroomcertificaten of warmtekrachtcertificaten toegekend kunnen worden. Voor deze 3 categorieën van installaties lanceert de Vlaamse overheid om de zes maanden een call voor het indienen van steunaanvragen. Een eerste oproep liep tussen 5 december 2013 en 5 februari 2014. De basis voor deze nieuwe ondersteuning werd gelegd in een Besluit van de Vlaamse Regering [10]. 1.3.3.

HERNIEUWBARE ENERGIE IN VERVOER → Europa De richtlijn 2009/28/EG legt voor de verschillende onderdelen (groene stroom, groene warmte en koeling, hernieuwbare energie in vervoer) geen bindende doelstellingen op, maar voor de vervoersdoelstelling dient elke lidstaat (voorlopig nog) een minimum van 10% uit hernieuwbare energie te halen tegen 2020. Voor deze transportdoelstelling tellen biobrandstoffen mee, alsook de elektrische voertuigen (gedeelte groene stroom). De Richtlijn 2009/30/EG [11] met betrekking tot de specificaties van benzine, dieselbrandstof en gasolie en tot invoering van een mechanisme om de emissies van broeikasgassen te monitoren en te verminderen , legt enerzijds minimumspecificaties op om de kwaliteit te garanderen van benzine en diesel voor wegvervoer en niet voor de weg bestemde mobiele machines (incl. binnenschepen), landbouwtrekkers, bosbouwmachines en pleziervaartuigen. En anderzijds worden in deze richtlijn 5

HOOFDSTUK 1 Inleiding streefcijfers opgelegd voor de vermindering van broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus van deze brandstoffen. Beide Europese richtlijnen gaan in op het duurzame karakter van biobrandstoffen en stimuleren het gebruik van biobrandstoffen. Vele discussies omtrent het duurzame karakter van biobrandstoffen hebben ertoe geleid dat er momenteel voorstellen worden uitgewerkt om de richtlijn 2009/28/EG aan te passen. De aanpassingen zijn vooral gericht op het mee in rekening brengen (in de duurzaamheidscriteria) van broeikasgasemissies ten gevolge van indirecte veranderingen in landgebruik door biobrandstoffen en op het stimuleren van het aanwenden van biobrandstoffen van de volgende generaties in plaats van de conventionele biobrandstoffen. Op 17 oktober 2012 diende de Europese Commissie een voorstel (COM(2012) 595) in tot wijziging van de hernieuwbare richtlijn en de Richtlijn 98/70/EG 2 betreffende de kwaliteit van benzine en dieselbrandstof [12]. Dit voorstel heeft tot doel de overgang te stimuleren naar biobrandstoffen die, ook wanneer indirecte veranderingen in het landgebruik worden meegerekend, de broeikasgasuitstoot aanzienlijk terugdringen. De bijdrage van conventionele biobrandstoffen (met risico op ILUC-emissies, indirect land use change-emissies) zou daarmee ingeperkt kunnen worden. In de zitting van het Europees Parlement op 11 september 2013 werd de tekst van het voorstel (COM(2012) 595) goedgekeurd mits toevoeging van verschillende amendementen [13]. Op 12 december 2013 [14] heeft de Europese Raad een compromistekst [15] aangaande het voorstel van COM (2012) 595 besproken. In dit stadium (12/12/2013) werd er nog geen politiek akkoord bereikt. De Europese Raad heeft de voorbereidende instanties gevraagd om het voorstel nog verder uit te werken met het oog op een politiek akkoord in de toekomst [14]. In de volgende paragraaf geven we een beeld van de regelgeving en promotie van hernieuwbare energie in vervoer in België → België België stimuleert de productie en het op de markt brengen van biobrandstoffen op verschillende manieren. De Ministerraad heeft, op voorstel van de Commissie tot Erkenning, aan elke maatschappij een maximaal volume van biobrandstof toegekend dat kan worden vrijgesteld van accijnzen bij de inverbruikstelling in België. De erkenningen werden initieel verleend tot 30 september 2013. De wet van 10 juni 2006 betreffende biobrandstoffen is de basis voor deze regeling [16]. Deze regelgeving werd ondertussen een eerste en tweede maal verlengd per Koninklijk Besluit (van 27 september 2013 [17] en 28 november 2013 [18]), waardoor de erkenningen en accijnsvrijstellingen tot 31 mei 2014 geldig zijn (of tot aan de volledige uitputting van de toegekende volumes indien de uitputting zich voordoet vóór deze datum). Er zijn wel enkele bijkomende voorwaarden mee 2 Richtlijn 98/70/EG eist van de brandstofleveranciers dat zij vóór 31 december 2020 de broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus per eenheid van energie (“broeikasgasintensiteit”) uit brandstoffen die in de Unie worden gebruikt in wegvoertuigen, niet voor de weg bestemde mobiele machines, landbouwtrekkers, bosbouwmachines en pleziervaartuigen wanneer niet op zee met ten minste 6% verminderen. Het bijmengen van biobrandstoffen is 1 van de middelen waarover de leveranciers van fossiele brandstoffen beschikken om de broeikasgasintensiteit van de geleverde fossiele brandstoffen te verminderen [12] 6

HOOFDSTUK 1 Inleiding opgenomen. Deze zorgen voor een vlottere overgang naar een in 2014 te implementeren nieuwe systeem. De belangrijkste voorwaarde is dat de hoeveelheid biobrandstof die voor belastingverlaging in aanmerking komt wordt beperkt tot maximaal 50% van de hoeveelheid die op de markt wordt gebracht. De Europese Commissie gaf haar goedkeuring voor deze verlenging van staatssteun[19]. Door bovenvermelde wetgeving kregen zeven producenten van biobrandstoffen in België een erkenning van de Belgische Staat. • • Voor biodiesel: 4 maatschappijen kregen de erkenning: Bioro te Gent, Biochim (= voorheen Néochim) te Feluy, Oléon te Gent en Proviron in Oostende. Voor bio-ethanol: 3 maatschappijen kregen de erkenning: Alco Bio Fuel in Gent, Biowanze in Wanze en Syral (Tate & Lyle) in Aalst. Voorgaande Belgische wetgeving zorgt dus voor de promotie van de productie van biobrandstoffen. Daarnaast zorgt de hierna beschreven wetgeving ervoor dat geleverde brandstoffen een minimum aandeel aan biobrandstoffen dienen te bevatten. In de wet van 22 juli 2009 ( Wet houdende verplichting tot bijmenging van biobrandstof in de tot verbruik uitgeslagen fossiele motorbrandstoffen ) [20] besliste de Belgische overheid dat er een verplichting is vanaf 1 juli 2009 om 4% (op volume basis) duurzame biobrandstoffen bij te mengen in benzine en diesel. Deze verplichting was initieel geldig voor 2 jaar (vanaf 1 juli 2009 tot 31 juni 2011) en werd via een KB van 23 juni 2011 verlengd tot 30 juni 2013 [21]. Het Koninklijk Besluit van 26 november 2011 [22] regelt de omzetting van de artikels 17,18 en 19 van de Richtlijn 2009/28/EG en de omzetting van Artikel 1 (5 e en 6 e lid) van richtlijn 2009/30/EG [11]. Het besluit zorgt ervoor dat alle biobrandstoffen die op de Belgische markt worden gebracht voorzien zijn van een verklaring van overeenstemming die bewijst dat de milieucriteria (duurzaamheidscriteria) worden nageleefd (conformiteit met norm EN 16214 of gelijkwaardige certificatiesystemen). Naast dit Koninklijk Besluit is de Wet van 17 juli 2013 [23]van kracht (ter vervanging van de wet van 22 juli 2009). Deze wet zorgt ook voor een gedeeltelijke omzetting van de Richtlijnen 2009/30/EG en 2009/28/EG. Concreet geeft deze wet aan dat elke maatschappij die benzine of diesel uitslaat tot verbruik moet bewijzen dat de volumes een minimum nominaal 3 volume duurzame biobrandstoffen bevatten. • Elke maatschappij dient te bewijzen dat het jaarlijkse nominale volume van elk type diesel uitgeslagen tot verbruik minstens een nominaal volume FAME bevat van 6% en een reëel volume FAME van 5 % bevat. • Elke maatschappij dient te bewijzen dat het jaarlijkse nominale volume van elk type benzine uitgeslagen tot verbruik minstens een nominaal volume bio-ethanol (zuiver of in 3 Er is enkel een verschil tussen nominaal en reëel volume bij de categorie van biobrandstoffen die tijdens een bepaalde beperkte periode bevooroordeeld wordt ten opzicht van de op dat moment conventionele biobrandstoffen door het toepassen van een correctiefactor (FC die groter is dan 1) op het reële volume. Het gaat dan om de zogeheten biobrandstoffen van de tweede of derde generatie. Deze worden geproduceerd uit plantendelen die niet in de voedselketen worden gebruikt , of uit afvalstoffen 7

HOOFDSTUK 1 Inleiding vorm van ETBE) bevat van 4% voor benzine E5 en van 9% voor benzine E10 4 . Het reële volume bio-ethanol dient 3 % te bevatten voor benzine E5 en 8% voor benzine E10. Met het oog op het bevorderen van bijzonder duurzame biobrandstoffen wil België in de loop van 2014 een nieuwe steunregeling opzetten. Deze nieuwe regeling zal de vorm hebben van een accijnsverlaging die zal worden toegekend aan ondernemingen die via een tenderprocedure zullen worden geselecteerd. Deze ondernemingen zullen moeten aantonen dat zij niet alleen voldoen aan de duurzaamheidscriteria van de Richtlijn 2009/28/EG, maar ook dat zij duidelijk veel verder gaan dan die criteria. Deze regeling zou vóór eind 2013 afzonderlijk bij de Europese Commissie worden aangemeld [19]. Naast de stimulansen voor biobrandstoffen op federaal niveau tracht Vlaanderen via de Vlaamse Proeftuin Elektrische Voertuigen ook elektrisch rijden te stimuleren via projecten onder de vorm van partnerships met bedrijven, onderzoeksinstellingen en overheden. Meer informatie kan teruggevonden worden op de webpagina’s van de Vlaamse proeftuin elektrische voertuigen [24] 4 Benzine E10 is nog niet beschikbaar op de Belgische markt; 8

HOOFDSTUK 2 Elektriciteit

HOOFDSTUK 2.

ELEKTRICITEIT

Dit hoofdstuk bespreekt de productie van groene elektriciteit door het aanwenden van zon, windkracht, waterkracht en biomassastromen. We bespreken de evolutie van de groene stroomproductie in zijn totaliteit en toetsen deze aan de Europese doelstellingen. We maken ook een globaal overzicht van het operationeel elektrisch vermogen (voor PV-installaties: geïnstalleerd vermogen) voor de productie van groene stroom. Verder bespreken we in detail de evolutie van de groene stroomproductie, het groene operationele of geïnstalleerde elektrische vermogen en het aantal vollast draaiuren voor zon, wind en water. Voor de biomassaproductie-installaties wordt daar ook per biomassastroom (zie indeling in Tabel 2) de evolutie van het totale geïnstalleerde elektrische vermogen, de totale elektriciteitsproductie en de totale biomassa-input aan toegevoegd. Enkele kanttekeningen: Er zijn enkele productie-installaties die gebruik maken van verschillende biomassastromen. Zo is er een installatie die zowel palmolie als biogas aanwendt voor de productie van groene stroom(/groene warmte). Er zijn ook twee installaties die zowel afval als hout als slib aanwenden, één installatie op afval en hout, één met hout en slib en één met biogas, hout en slib, …. Deze installaties kennen we toe aan 1 categorie (de voornaamste energiedrager) en dit houden we zo voor de hele tijdsreeks. De bruto groene stroomproductie en het groene netto vermogen van alle biomassa-installaties berekenen we als volgt op individueel installatieniveau: = ( !) # ( !) × %& &' (()ℎ) [Vergelijking 1] We merken daarbij op dat deze benadering niet dezelfde is als de benadering die gebruikt wordt door de Vlaamse Overheid in het kader van de uitreiking van (voor de certificatenverplichting aanvaardbare) groene stroomcertificaten. Immers, het systeem van groene stroomcertificaten in Vlaanderen kent groene stroomcertificaten toe voor het gedeelte van de netto geproduceerde groene stroom die in aanmerking komt voor financiële ondersteuning. Dit gedeelte stemt in een steeds groter wordende groep van installaties niet of niet meer overeen (1 GSC = 1 MWh) met de totale hoeveelheid geproduceerde groene stroom. Enkele voorbeelden: Sinds 1 januari 2010 is er bijkomende regulering [25] gekomen voor co-verbranding van biomassa tot 60% in kolencentrales met een nominaal elektrisch vermogen van meer dan 50 MW. Het aantal voor de Vlaamse certificatenverplichting aanvaardbare groene stroomcertificaten wordt verminderd met 50%. 9

HOOFDSTUK 2 Elektriciteit Vanaf 1 januari 2011 moet volgens hetzelfde decreet [25] voor de installatie ‘Max Green’ (vroeger Rodenhuize houtpellets) het aantal voor de certificatenverplichting aanvaardbare groene stroomcertificaten verminderd worden met 11%. Deze installatie kreeg in 2010 nog 100% aanvaardbare GSC uitgereikt. Meer recent is het Energiedecreet van 8 mei 2009 [25] nog gewijzigd met de decreten van 6 mei 2011, 8 juli 2011, 18 november 2011, 16 maart 2012, 13 juli 2012 en 28 juni 2013 waarbij met het decreet van 13 juli 2012 de steunmechanismen voor milieuvriendelijke energie werden hervormd. Het certificatensysteem heeft daarmee een aantal belangrijke bijsturingen gekregen met als doel de steunverlening beter af te stemmen op de steun die nodig is om een project voldoende rendabel te maken, o.a. door eindigheid van de certificatensteun, de invoering van ‘banding’. Door de wijzigingen is de steun onder de vorm van certificaten eindig geworden in de tijd, zodat de rapportering over het aantal uitgereikte groene stroomcertificaten niet meer de volledige lading van totale groene stroomproductie omvat. Voor deze rapportering brengen we bruto groene stroomproductie in kaart zonder aftrek van energie die nodig is voor a) transport en b) voorbehandeling en c) hulpdiensten. Indien we in het rapport toch ergens de netto (groene) elektriciteitsproductie vermelden, gaat het steeds om bruto productie waarvan enkel energie nodig voor de hulpdiensten werden in mindering gebracht. Over de bron die we aanwenden voor de bepaling van de totale bruto elektriciteitsproductie geven we in de volgende paragraaf wat extra toelichting. We maken de lezer graag attent op het beschikbaar zijn van verschillende gegevensbronnen over eenzelfde groene stroom installatie (dit geldt ook voor WKK-installaties en installaties o.b.v. fossiele brandstoffen): voor vele installaties beschikt VITO over meerdere bruto en netto productie data, warmteproductie en brandstofdata: • data van de emissiejaarrapporten i.k.v. de handel in emissierechten (geen elektriciteitsgegevens), • • • • data van de integrale milieujaarverslagen (deel III behandelt energie) [43], data van de producent, het bedrijf in kwestie zelf (vrijwillige data), data van de convenanten al dan niet geaggregeerd per sector (benchmark, audit) data VEA/VREG i.k.v. groene stroom • • data VEA/VREG i.k.v. warmtekrachtkoppeling, verplichte jaarlijkse rapportering aan VEA (exploitanten van WKK en hernieuwbare installaties en zelfproducenten [26] Voor het opstellen van de globale energiebalans [40] wordt een combinatie van deze databronnen aangewend. Bij het aanwenden van deze bronnen trachten we consistent te werk te gaan en geven voorrang aan de data die enerzijds geverifieerd en/of gecontroleerd werden en anderzijds vroegtijdig ter beschikking komen. Daarnaast voeren we zelf bij het opmaken van de balans en inventarissen controles uit en wijzigen we daarom soms van gegevensbron. Voor de opmaak van voorliggende inventaris hernieuwbare energie gaven we de voorkeur om voor installaties die WKK en/of groene stroomcertificaten ontvangen, de bruto elektriciteitsproductiegegevens, brandstoffen, warmteproductie van de WKK en/of groene stroom installaties van VEA/VREG over te nemen op individuele basis. VEA/VREG bracht hiervoor speciaal de totale bruto elektriciteitsproductie per installatie in kaart zonder de aftrek van voorbehandeling en transport. Met behulp van [Vergelijking 1] bepalen we in deze inventaris de bruto groene stroomproductie waarbij de bruto elektriciteitsproductie dus werd afgestemd op VEA/VREG gegevens van individuele installaties. Voor installaties die geen WKK- en/of groene stroom 10

HOOFDSTUK 2 Elektriciteit certificaten ontvingen in 2013 of installaties waarvan de informatie vanuit de VREG/VEA dossiers onvolledig bleek om de volledige installaties te dekken (vb: brandstoffen voor fossiele niet-WKK gedeelten) wenden we andere gegevensbronnen aan (zie bovenstaand lijstje). Aangezien we voor de gegevensjaren 2004 t.e.m. 2011 geen individuele bruto stroomproductie beschikbaar hadden per groene stroominstallatie van VREG, wenden we andere bronnen (zie bovenstaande lijst) aan voor de bepaling van de netto en bruto elektriciteitsproductie. We maken wel gebruik van dezelfde formule [Vergelijking 1]. Voor de energiebalans, WKK-inventaris en inventaris hernieuwbare energie over gegevensjaar 2013 werd van exact dezelfde dataset vertrokken. 2.1.

G ROENE STROOMPRODUCTIE – E VOLUTIE Volgende figuur en tabel geven een overzicht van de bruto groene stroomproductie in Vlaanderen per techniek voor de periode 1994-2013. Voor de duidelijkheid: het gaat om de bruto groene stroomproductie die voor de gegevensjaren 2004-2013 wordt berekend met: % + ((,) %& % + ((,) × %& &' (()ℎ) 7.000

6.256

6.040

6.000

5.000

4.366

4.000

3.093

3.512

3.000

2.000

1.000

0 biomassa biogas wind waterkracht PV zon afvalverbranding totaal 60 1994 0,0 2,2 9,1 1,6 0,0 46,8 59,7 68 1995 0,0 9,1 8,7 2,0 0,0 48,0 67,8 71 1996 0,0 11,7 8,0 2,1 0,0 48,9 70,7 66 1997 0,0 9,4 8,0 1,6 0,0 47,2 66,2 2.214

1.763

1.590

1.069

688 128 177 233 344 461 139 1998 0,0 15,6 10,9 1,7 0,0 99,4 127,6 1999 0,0 18,3 12,8 1,3 0,0 106,3 138,8 2000 0,0 21,8 15,7 2,2 0,1 136,8 176,6 2001 12,3 44,1 35,0 3,0 0,2 138,5 233,1 2002 77,8 61,7 56,9 2,7 0,3 144,9 344,3 2003 182,9 80,2 59,5 1,9 0,5 136,1 461,1 2004 333,5 115,9 96,0 1,9 0,7 140,2 688,2 2005 607,6 126,3 156,0 2,3 1,1 176,1 2006 981,9 154,9 239,9 2,1 2,8 208,4 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 1.051,1 1.373,3 1.885,2 1.767,7 1.996,9 2.634,0 2.321,6 156,3 287,4 191,7 336,3 319,4 390,7 406,8 402,0 403,8 577,2 507,9 707,6 602,0 833,8 2,8 5,6 260,0 3,6 34,0 274,8 3,3 143,5 351,3 3,4 493,6 438,4 3,1 923,3 461,4 2,2 460,8 2,2 1.727,3 1.974,6 521,9 1.069,4 1.590,1 1.763,2 2.213,7 3.093,5 3.511,9 4.365,9 6.039,8 6.256,1 Figuur 3: Bruto productie van groene stroom in Vlaanderen (op basis van VREG, ODE-Vlaanderen, VEA, ETS, IMJV, VITO) [26,43 ,27] Opmerking Figuur 3: voor gegevensjaren 1994-2003 is enkel de netto groene stroom beschikbaar en werd de bruto groene stroomproductie uit de figuur bepaald door de bruto/netto verhoudingen van 2004 per categorie constant te houden voor 1994-2003. Voor wind en waterkracht wordt hier de effectieve bruto stroomproductie getoond, dus zonder toepassing van de normalisatieregels voorgelegd in de Richtlijn 2009/28/EU. 11

HOOFDSTUK 2 Elektriciteit De totale bruto groene stroomproductie (zonder genormaliseerde water- en windkracht) steeg in 2013 met 3,6% ten opzichte van 2012. Na het topjaar 2012 met een stijging van 38% ten opzichte van 2011, dus duidelijk een minder forse toename van de groene stroomproductie in Vlaanderen. De uiteindelijke stijging van de bruto groene stroomproductie ten opzichte van 2012 is vooral te danken aan de stijging door PV-panelen: +14,3% ten opzichte van 2012. Deze stijging heeft de daling door groene stroominstallaties op basis van hout (-11,2% t.o.v. 2012) grotendeels gecompenseerd. Samen met de stijging van de groene stroomproductie door windturbines (+18% t.o.v. 2012), biogasinstallaties (inclusief stortgas) (+19% t.o.v.2012) en afvalverbrandingsinstallaties (+13,3% t.o.v. 2012) en de daling van de bruto groene stroomproductie door vloeibare biomassa installaties (-14,5%) werd er dus die lichtere stijging van 3,6% gerealiseerd. Voor PV-installaties die in 2010 in dienst genomen werden, gaf het ondersteuningssysteem met groene stroomcertificaten nog een gegarandeerde prijs van 350 euro per groenestroomcertificaat en dit gedurende 20 jaar. Tot en met 2009 bedroeg deze prijsgarantie nog 450 euro gedurende 20 jaar. Deze garanties hebben tal van investeerders doen kiezen voor een installatie. Voor installaties die tussen 1 januari 2011 en 30 juni 2011 geplaatst werden, daalde de prijsgarantie tot 330 euro en voor indiensttredingen na 31 juni 2011 werd er een variabel steunbedrag voorzien naargelang het geïnstalleerd vermogen en naargelang de datum van in dienst trede (hoe verder in de toekomst hoe lager het steunbedrag). Met ingang op 1 januari 2013 trad de wijziging van het energiedecreet (bij het decreet van 13 juli 2012) in werking. Deze introduceert het concept van de banding factor. Door toepassing van deze banding factor ontvangt elke technologie (dus ook PV) per geproduceerde MWh een aantal groene stroomcertificaten vermenigvuldigd met zijn banding factor. Voor nieuwe zonnepanelen is daardoor meer dan 1.000 kWh geproduceerde elektriciteit nodig voor één groenestroomcertificaat. De minimumsteun die wordt uitbetaald door de netbeheerder is altijd gelijk aan 93 euro per GSC. Naargelang hoeveel kWh nodig is om één GSC te krijgen, is de minimumsteun die u per 1.000 kWh ontvangt dus verschillend. Voor installaties met een startdatum vanaf 1 januari 2013 betaalt de netbeheerder deze minimumsteun gedurende de periode waarin groenestroomcertificaten worden toegekend. De banding factor zelf wordt vanaf 2013 2 keer per jaar vastgesteld door VEA.

De factor houdt onder andere rekening met de aankoopprijs en kosten (vervanging omvormer) en de elektriciteitsprijs. De bruto elektriciteitsproductie door PV-panelen zette in 2012 in ieder geval de snel stijgende trend verder. In 2013 was die stijging van de groene stroomproductie door PV-panelen iets minder spectaculair omdat de aangroei van installaties minder groot was . De totale bruto groene stroomproductie door PV-panelen was in 2013 wel voldoende om ongeveer 564.000 gezinnen (gemiddelde van 3500 kWh/gezin) van groene stroom te voorzien. Naast de verdere aangroei van PV-installaties, werden er in 2013 ook een heel aantal nieuwe biogasinstallaties in dienst genomen en draaiden er ook enkele in 2012 opgestarte installaties voor het eerst een volledig jaar. Opvallend daarbij is de trend van de kleine pocketvergister die in de landbouwsector zijn opgang kent. Het gaat weliswaar om kleinere installaties (dikwijls 10kW) maar het aantal groeit sterk vanaf 2012.. Hout is de belangrijkste vorm van hernieuwbare energie voor groene stroomopwekking in Vlaanderen (in 2013 is 35% van de totale bruto groene stroomproductie afkomstig van hout). Groene stroom van PV volgt op een tweede plaats met een aandeel van 32% in 2013. Windturbines produceren 13,3% van de bruto groene stroom productie en biogas(incl. stortgas) en afval respectievelijk 9,6% en 8,3%. Met vloeibare biomassa wordt 2,2% van de bruto groene stroomproductie geproduceerd. Waterkracht sluit het rijtje af met een aandeel van 0,03%. 12

HOOFDSTUK 2 Elektriciteit 2.2.

G ROENE STROOMPRODUCTIE – TOETSING AAN 2009/28/EC Voor de opvolging van de doelstelling bepaald in de richtlijn 2009/28/EC, dient het aandeel van het bruto eindverbruik van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen ten opzichte van het totaal bruto eindverbruik van elektriciteit berekend te worden. De Richtlijn 2008/28/EC zegt hierover het volgende: “het bruto eindverbruik van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen” wordt “berekend als de hoeveelheid elektriciteit die in een lidstaat wordt geproduceerd uit hernieuwbare energiebronnen, met uitzondering van de elektriciteitsproductie door middel van pompaccumulatie van water dat eerder omhoog is gepompt. In installaties die zowel hernieuwbare als conventionele bronnen als brandstof gebruiken, wordt alleen rekening gehouden met de hoeveelheid elektriciteit die uit hernieuwbare energiebronnen is geproduceerd. Met het oog op deze berekening wordt de bijdrage van elke energiebron berekend op basis van haar energie inhoud. Elektriciteit die is opgewekt met waterkracht en windenergie wordt in aanmerking genomen overeenkomstig de normaliseringregels bedoeld in bijlage II” van de richtlijn . [ 1 ] In volgende tabel wordt het aandeel van de bruto groene stroomproductie (wat overeenstemt met het bruto eindverbruik van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen) ten opzichte van het totale bruto binnenlandse elektriciteitsverbruik weergegeven. We nemen hierbij de normalisatieregels voor wind en water in acht. Productie groene stroom GWh (bruto) (1) 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 Waterkracht (genormaliseerd) 2,5 3,3 3,3 3,3 3,3 3,3 3,6 3,5 3,7 Windenergie (genormaliseerd) 175,2 221,2 263,0 313,0 399,2 473,9 576,9 712,9 798,8 1,1 176,1 2,8 208,4 5,6 260,0 34,0 274,8 143,5 351,3 493,6 438,4 923,3 461,4 1.727,3 460,8 1.974,6 521,9 Zon (PV) Afvalverbranding Biomassa Biogas Totale bruto groene stroom productie (2) Totaal bruto eindverbruik van elektriciteit [GWh] (3) % energie uit hernieuwbare bronnen in het bruto eindverbruik van elektriciteit in Vlaanderen 607,6 126,3 1.088,8 58.524,4 1,9 981,9 154,9 1.572,6 60.180,7 2,6 1.051,1 156,3 1.739,3 60.383,2 2,9 1.373,3 191,7 2.190,0 60.247,4 3,6 1.885,2 319,4 3.102,0 56.825,6 5,5 1.767,7 406,8 3.583,7 61.628,3 5,8 1.996,9 403,8 4.366,0 59.235,6 7,4 2.634,0 507,9 6.046,3 59.568,4 10,2 2.321,6 602,0 6.222,6 59.447,1 10,5 Tabel 4: Aandeel bruto groene stroomproductie in het bruto eindverbruik van elektriciteit in Vlaanderen (in overeenstemming met de huidige interpretatie van de definities van de Richtlijn 2009/28/EC) Opmerkingen: (1) De bruto stroom productie werd voor waterkracht, windenergie en zon (PV) berekend door de netto stroomproductie te vermeerderen met 1%; voor water en wind werden bijkomend ook de normalisatieregels toegepast; voor de andere technologieën werd de bruto groene stroomproductie gebaseerd op individuele data van VREG, verplichte rapporteringen, IMJV, ETS, …) (2) Bruto groene stroom productie stemt overeen met de definitie van de richtlijn zoals hierboven vermeld MET toepassing van de normalisatieregels voor wind en waterkracht (= uitmiddelingsfactor) (3) Totaal bruto eindverbruik van elektriciteit: eindverbruik elektriciteit (inclusief raffinaderijen, cokesproductie) + netverliezen + eigenverbruik elektriciteit van de elektriciteit- en warmte sector + bruto zelfproductie (= bruto elektriciteitsproductie door de zelfproducenten) volgens de huidige interpretatie van de Richtlijn 2009/28/EC (zie cijfers en uitleg in Bijlage B). 13

HOOFDSTUK 2 Elektriciteit Kanttekening: De normalisatie van de groene stroomproductie voor waterkracht en windkracht wordt opgelegd door de Richtlijn 2008/28/EC. Voor het in aanmerking nemen van elektriciteit die is opgewekt met waterkracht in een bepaalde lidstaat wordt de volgende formule toegepast: . (/) .

= 0 .

× 1 2 3.456

0 7 15 [Vergelijking 2] Waarbij: N Q N(norm) referentiejaar genormaliseerde elektriciteit die is opgewekt door alle waterkrachtcentrales van de lidstaat in het jaar N de hoeveelheid elektriciteit die in jaar i werkelijk is opgewekt door alle waterkrachtcentrales van de lidstaat gemeten in GWh, met uitzondering van productie door middel van pompaccummulatie waarbij gebruik wordt gemaakt van water dat eerder omhoog is gepompt. Q i C i de totale geïnstalleerde capaciteit, exclusief pompaccummulatie, van alle waterkrachtcentrales van de lidstaat aan het eind van jaar i, gemeten in MW Voor het in aanmerking nemen van elektriciteit die is opgewekt met windenergie in een bepaalde lidstaat wordt de volgende formule toegepast: . (/) = 0 .

+ 0 .45

2 × ∑ ∑ > 0 ?

+ 0 ?45

2 @ [Vergelijking 3] Waarbij: N referentiejaar Q Q C n j i N(norm) genormaliseerde elektriciteit die is opgewekt door alle windturbines van de lidstaat in het jaar N de hoeveelheid elektriciteit die in jaar i werkelijk is opgewekt door alle windkrachtturbines van de lidstaat gemeten in GWh de totale geïnstalleerde capaciteit van alle windturbines van de lidstaat aan het eind van jaar j, gemeten in MW 4 of het aantal jaren voorafgaand aan het jaar N waarvoor capaciteits- en productiegegevens beschikbaar zijn voor de lidstaat in kwestie, als dat aantal lager is. 14

HOOFDSTUK 2 Elektriciteit Het aandeel bruto groene stroomproductie in het bruto eindverbruik van elektriciteit steeg van 1,9% in 2005 tot 10,5% in 2013. Het aandeel is bijna status quo gebleven ten opzichte van 2012 toen het aandeel 10,2% bedroeg. De totale bruto groene stroomproductie steeg met 2,9% ten opzichte van 2012. Het totaal bruto eindverbruik van elektriciteit daalde met 0,2% ten opzichte van 2012. De combinatie van een licht stijgende teller en een zwak dalende noemer levert Vlaanderen in 2013 maar een kleine stijging op van het aandeel hernieuwbare energie in elektriciteit. 2.3.

G EÏNSTALLEERD /O PERATIONEEL VERMOGEN VOOR GROENE STROOMPRODUCTIE In Tabel 5 werd een berekening gemaakt van het totale netto operationele vermogen aan groene stroominstallaties in Vlaanderen per techniek. Om het groene operationele vermogen te bepalen van biomassa-, biogas- en afvalverbrandingsinstallaties, die operationeel waren in het desbetreffende jaar, werd het aandeel van de hernieuwbare input in de installatie (het groene brandstofverbruik) ten opzichte van de totale input (totale brandstofverbruik) vermenigvuldigd met het totaal netto elektrisch vermogen.

De gegevens die hiervoor werden aangewend zijn de verplichte rapporteringen aan VEA door de exploitanten van hernieuwbare energie-installaties en WKK-installaties [26] en de gegevens die de VREG in het kader van groenestroomcertificaten en WKK-certificaten aan VITO aanleverde [27]. netto operationeel vermogen (kWe) 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2013 vs.2012 afvalverbranding 24.528 24.292 37.797 37.410 38.353 51.482 57.336 60.421 66.420 75.381 +13,5% PV zon (1) 906 1.440 3.807 22.145 89.401 549.046 902.244 1.724.689 2.078.554 2.123.762 +2,2% waterkracht 643 643 875 880 884 884 902 1.005 1.005 1.114 +10,8% wind biogas biomassa totaal 84.342 33.739 112.639 256.797 107.942 30.159 165.910 330.386 128.944 35.472 258.009 464.905 147.744 44.652 273.704 526.534 173.567 58.215 345.819 706.239 232.067 69.615 483.937 1.387.032 265.225 83.341 550.069 1.859.117 346.040 86.863 573.650 2.792.668 423.302 99.582 530.996 3.199.859 440.202 108.529 477.850 3.226.838 +4,0% +9,0% -10,0% 0,8% Tabel 5: Evolutie van het operationeel vermogen voor groene stroomproductie volgens eigen berekeningen (jaarlijks variabel voor biomassa, biogas en afvalverbrandingsinstallaties)[27, 26, 43] (1) Voor PV werd in Tabel 5 het geïnstalleerd vermogen [31] in kaart gebracht. Opgelet, zoals aangegeven gebeurt de bepaling van het netto operationeel vermogen voor de installaties onder de rubrieken afvalverbranding, biomassa en biogas (Tabel 5) aan de hand van de (groene) brandstofinput in deze installaties. Daarom is dit (groene) operationele vermogen variabel in de tijd (jaarlijks) ongeacht of er nieuwe installaties zijn bijgekomen of installaties uit dienst genomen zijn. Immers, de brandstofinput in dergelijke installaties is jaarlijks variabel. 2.4.

N IEUWE EN GESLOTEN INSTALLATIES VOOR GROENE STROOMPRODUCTIE Zoals reeds eerder aangegeven zijn er in 2013 enkele installaties voor groene stroomproductie bijgekomen in Vlaanderen. In onderstaande tabellen worden de nieuwe en gesloten installaties voor groene stroomproductie opgelijst. De nieuwe en afgesloten PV-installaties, windturbines en waterkachtcentrales vermelden we niet nominatief in de tabel. 15

HOOFDSTUK 2 Elektriciteit Naam installatie WKK-0456 + BGS-0116 Jan Matthys - pocketvergister WKK-0497 + BGS-0137 Hermie WKK-0505 + BGS-0143 Van Beneden-Claeys WKK-0450 + BGS-0112 Rik Theuwis WKK-0458 + BGS-0117 Pascal Mattheeuws WKK-0499 + BGS-0144 Wim Clijsters WKK-0319 + BGS-0098 Veurne Snack Foods WKK-0502 + BGS-0140 Gert Godrie BGS-0125 Imog -stortgas WKK-0511 + BGS-0150 Kris Muys pocketvergister WKK-0517 + BGS-0165 Biogas Bree WKK-0566 + BGS-0176 De Vuyst WKK-0187 + BGS-0069 Bart's Potato Company WKK Holsteinthema Pocketvergister WKK-0529 + BGS-0167 Ivaco WKK-0507 + BGS-0080 Waterleau NewEnergy Ieper BGS-0138 + WKK-0498 Pascal Aendekerk BGS-0139 + WKK-0500 Stijn Van Ham BGS-0145 + WKK-0501 Dirk Mertens BGS-0155 + WKK-0516 Vanderstraeten BGS-0168 + WKK-0531 Arbio BGS-0109 + WKK-0432 Agrogas BGS-0134 + WKK-0494 + PVZG00075 Koen Van der Meulen BGS-0063 + WKK-0105 BioEnergy BGS-0063 (excl. WKK-0105) BioEnergy BGS-0022 + WKK-0158 + PVZG02330 Biofer BGS-0022 (excl. WKK-0158) Biofer BGS-0013 + WKK-0218 Remo Stort BGS-0013 (excl.WKK-0218) Remo Stort WKK-0563 +BGS-0091 (deel horend bij WKK 0563) Biogas Boonen BMS-0057 + WKK-0053 Frans De Weerdt_gemengd fossiel-groen gedeelte WKK-0199 + BMS-0047 Danny Dens_motor 3 op diesel en palmolie WKK-0196 + BGS-0067 Quirijnen Energy Farming_groen gedeelte motor (1,2,3) Ivarem 2013 (opvolger 357) IVBO (reeds in 2012 bij, maar nog niet vermeld in vorig inventaris rapport) type Biogas landbouw Biogas landbouw Biogas landbouw Biogas landbouw Biogas landbouw Biogas landbouw Biogas andere waterzuivering Biogas landbouw Biogas stort Biogas landbouw Biogas landbouw Biogas landbouw Biogas OBA andere sectoren Biogas landbouw Biogas landbouw Biogas landbouw Biogas landbouw Biogas landbouw Biogas landbouw Biogas landbouw Biogas landbouw Biogas landbouw Biogas landbouw Biogas OBA andere sectoren Biogas OBA andere sectoren Biogas landbouw Biogas landbouw Biogas stort Biogas stort Biogas landbouw kWe 12 9,7 9,7 9,7 9,7 9,7 732 9,7 600 9,7 2380 9,7 1666 4026 1358 2345 1100 1365 1820 1190 9,7 190 3192 9,7 9,7 9,7 9,7 2378 2978 9,7 Bio-olie palm Bio-olie palm Biogas landbouw Biogas stort afval 1100 55,224 6042,61 1064 16040 TRUE TRUE TRUE TRUE TRUE FALSE TRUE TRUE FALSE TRUE TRUE TRUE TRUE TRUE TRUE TRUE WKK? TRUE TRUE TRUE TRUE TRUE TRUE TRUE TRUE FALSE TRUE TRUE TRUE TRUE statuut zelfproducent zelfproducent zelfproducent zelfproducent zelfproducent zelfproducent zelfproducent zelfproducent Ism ele zelfproducent zelfproducent zelfproducent zelfproducent zelfproducent zelfproducent zelfproducent zelfproducent zelfproducent zelfproducent zelfproducent zelfproducent zelfproducent zelfproducent FALSE TRUE FALSE TRUE FALSE TRUE zelfproducent zelfproducent zelfproducent zelfproducent zelfproducent zelfproducent zelfproducent zelfproducent zelfproducent zelfproducent Ism ele autonoom Tabel 6: Nieuwe* installaties in 2013 (exclusief PV, wind en water) 16

HOOFDSTUK 2 Elektriciteit *Ook installaties inbegrepen die in 2012 zijn bijgekomen maar nog niet waren opgenomen omdat ze nog niets geproduceerd hadden. Ook vervangende installaties zijn mee opgenomen of installaties die vanaf de rapportering van 2013 (al dan niet fictief) in 2 gesplitst werden (vb: installaties waar de aflijning tussen de WKK en de GS niet dezelfde is). In volgende tabel staan een aantal installaties die buiten werking waren in 2013 (afgesloten of tijdelijk buiten werking). Bij de 8 laatste gaat het om installaties die afgesloten werden en vervangen door andere (zie laatste 12 installaties van Tabel 6 bovenstaande). naam aantal type kWe WKK? statuut WKK-0223 Alfons Schurmans (koolzaadolie) BMS-0027 Ward Janssen PPO BMS-0040 De Baere Dirk BMS-0013 Cassaer BMS-0087 Gromo BMS-0033 Wimceco BMS-0043 Van Hissenhove BGS-0020 IOK Olen BGS-0026 De Kock-Watco BGS-0008 Slachthuis De Rese (GSC rest) BGS-0036 Alpro BGS-0035 Unifrost BGS-0073 Green Power Pittem BP Chembel WKK 0053 Deweerdt Frans Dens PPO (WKK-0199) Remo Ivarem (uitbreiding dec2004) Biofer Guascor WKK Bio-energy WKK De Weerdt Frans IVBO (reeds in 2012 vervangen door nieuwe turbine, maar nog niet vermeld in vorig inventaris rapport) 1 1 1 1 1 1 1 1 1 4 2 1 4 8 3 6 3 2 1 dieselmotor dieselmotor dieselmotor Dieselmotor Gasmotor Dieselmotor Dieselmotor Gasmotor Gasmotor Gasmotor Gasmotor Gasmotor Gasmotor Gasturbine met warmterecuperatie Gasmotor Dieselmotor Gasmotor Gasmotor Gasmotor Gasmotor Dieselmotor Tegendrukstoomturbine 10 1129 2457 9539 2798 2345 4026 1129 10 100 800 1640 1930 1790 225 1020 625 209,4 273,9 1975 47.922 4000 ja ja neen ja ja ja Ja neen neen ja ja ja ja ja ja ja ja ja ja ja ja neen zelfproducent zelfproducent zelfproducent zelfproducent zelfproducent zelfproducent zelfproductie Ism Electrabel Ism Electrabel zelfproducent zelfproducent zelfproducent zelfproducent i.s.m. Electrabel zelfproducent zelfproducent zelfproducent zelfproducent zelfproducent zelfproducent zelfproducent autonoom Tabel 7: Gesloten installaties in 2013 (exclusief PV, wind, water) Het aantal windturbine(s)/parken is met 3 uitgebreid in 2013 [31]. Een groot aantal biomassa /biogasmotoren zijn bijgekomen. Vooral de toename van de kleinere pocketvergisters in de landbouwsector valt op. Er zijn slechts enkele installaties gestopt (of non-actief). Het aantal PV installaties is ook toegenomen met 3776 installaties in 2013. Hierdoor zijn er in 2013 minimum 230.607 PV-installaties actief. 17

HOOFDSTUK 2 Elektriciteit 2.5.

G ROENE STROOMPRODUCTIE PER CATEGORIE Per bron (weergegeven in de rechterkolom van Tabel 2 ) geven we een overzicht van het aantal installaties, het operationeel vermogen (groen en totaal) en de bruto elektriciteitsproductie (groene en totale) voor de tijdsreeks 2004 – 2013. Onderstaande figuur geeft een overzicht van de aandelen in de bruto groene stroomproductie per categorie. 2004 2007 2005 2006 2008 0% 0% 0% 31% 0% 0% 0% 14% 3% 0% 0% 0% 5% 15% 0% 1% 0% 6% 9% 0% 0% 15% 0% 0% 0% 6% 5% 0% 16% 1% 2% 0% 3% 0% 2% 15% 12% 5% 2% 1% 12% 2% 0% 20% 33% 16% 11% 5% 8% 1% 2% 0% 1% 37% 13% 6% 6% 4% 2% 0% 1% 1% 41% 5% 3% 15% 5% 1% 0% 1% 1% 50% 12% 3% 3% 4% 1% 0% 2% 2% 45% 2009 4% 0% 1% 0% 7% 5% 13% 11% 2% 2% 1% 3% 2% 0% 4% 0,3% 4,1% 0,0% 39,4% 2010 3,2% 0,1% 14,1% 11,4% 12,5% 1,1% 6,3% 1,9% 0,9% 0,2% 2,2% 2,3% 2011 4,5% 0,0% 0,0% 39,4% 0,7% 0,2% 1,5% 5,2% 0,2% 0,8% 0,1% 21,1% 13,2% 10,6% 1,4% 1,0% 41% 2012 2% 0% 0% 0% 0% 29% 12% 0% 0% 5% 1% 0% 8% 1% 1% 35% 2013 2% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 2% 7% 8% 0% 1% 1% 32% 13% Waterkracht PV-zon Wind Afval Stortgas biogas andere anaërobe afvalwaterzuivering biogas afvalwaterzuivering RWZI biogas uit nevenproducten van de landbouw biogas uit OBA van andere sectoren biomassa slib biomassa olijfpitten biomassa hout biomassa koffie bio-olie afval koolzaadolie palmolie Figuur 4: Overzicht (2004-2013) van de aandelen in de totale bruto groene stroomproductie Het grote aandeel van biomassa is opvallend voor de hele periode. Deze is vooral te verklaren door de sterke stijging van de coverbranding van biomassa in de klassieke elektriciteitscentrales tussen 2004 en 2012. Echter in 2013 komt daar toch een lichte kering aangezien de elektriciteitscentrale van Ruien in de loop van 2013 buiten werking is gesteld. De sterke opkomst van PV-panelen zien we duidelijk terug in de taartdiagrammen van 2008-2013. Ondanks het (meestal) kleinschalige karakter van deze installaties (cfr. veel huishoudens) is hun bijdrage in de groene stroomproductie duidelijk niet te verwaarlozen, integendeel, hun aandeel is in 2010 gestegen naar 14,1%, in 2011 tot 21% , in 2012 tot 29% en in 2013 tot 32%. 18

HOOFDSTUK 2 Elektriciteit 2.5.1.

WATERKRACHT 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2013/2012 Aantal 7 7 10 11 12 12 14 16 16 17 6,3% Geïnstalleerd vermogen kWe 643 643 875 880 884 884 902 1.005 1.005 1.114 10,8% Bruto elektriciteits productie MWh 1.945 2.306 2.100 2.760 3.639 3.344 3.398 3.124 2.235 2.173 -2,8% Vollastdraaiuren (= productie/vermogen) 2.995 3.551 2.376 3.106 4.076 3.745 3.729 3.078 2.202 1.931 -12,3% % aandeel tov totale bruto groene stroomproductie 0,28% 0,22% 0,13% 0,16% 0,16% 0,11% 0,10% 0,07% 0,04% 0,03% Tabel 8: Evolutie van waterkracht in Vlaanderen [31] Ondanks een nieuwe waterkrachtcentrale (vermogen: 15 kWe) in 2011 en een nieuwe installatie in 2013 daalde de groene stroomproductie door waterkracht in Vlaanderen voor het 3 e jaar op rij : 8,1% in 2011 ten opzichte van 2010, -28% in 2012 ten opzichte van 2011 en -2,8% in 2013 ten opzichte van 2012. De groene stroomproductie uit waterkracht heeft net als in de vorige jaren slechts een marginaal aandeel in de totale bruto groene stroomproductie in 2013: 0,03%. Opmerking bij de productiecijfers over waterkracht: de bruto elektriciteitsproductie hier weergegeven is de effectieve productie en werd hier niet genormaliseerd over 14 jaar (zoals wel gebeurd voor de rapporteringen in kader van de Richtlijn 2009/28/EC). 2.5.2.

Z ON 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2013/2012 Aantal (1) 438 752 1.137 4.151 15.301 65.058 98.132 182.730 226.831 230.607 1,7% geïnstalleerd vermogen kWp (2) 906 1.440 3.807 22.145 89.401 549.046 902.244 1.724.689 2.078.554 2.123.762 2,2% Bruto elektriciteitsproductie MWh (3) 663 1.102 2.828 5.641 33.958 143.454 493.571 923.325 1.727.279 1.974.602 14,3% % aandeel tov totale bruto groene stroomproductie 0,1% 0,1% 0,2% 0,3% 1,5% 4,6% 14,1% 21% 29% 32% Tabel 9: Evolutie van zonne-energie uit PV-panelen in Vlaanderen 19

HOOFDSTUK 2 Elektriciteit Opmerkingen: (1) aantal volgens subsidiedossiers VEA voor 2004-2006 en volgens VREG [31] voor 2007-2013 (2) geïnstalleerd vermogen uit VREG-Marktrapport [31] voor 2005-2013 en jaarstatistieken van geïnstalleerd vermogen op VREG-website voor 2004 [27] (3) productie is afgestemd met VEA in kader van de energie-efficiëntie richtlijn tot en met gegevensjaar 2006, vanaf 2007 worden de productiecijfers van VREG [31] overgenomen met een surplus van 1% om van netto naar bruto elektriciteitsproductie om te rekenen. Voor gegevensjaar 2013 werd daarboven ook een correctie uitgevoerd voor de productie van de PV-panelen die niet (volledig) gedekt zijn door het aantal uitgereikte groene stroomcertificaten (meer info in onderstaande beschrijving). Tot en met 2006 werd de informatie voor het aantal fotovoltaïsche panelen bekomen vanuit de subsidiedossiers van PV-panelen van VEA. Het aantal PV-panelen vanuit deze bron lag immers hoger dan het aantal dat bekomen werd vanuit de groenestroomcertificaten. Niet voor alle PV panelen werden groenestroomcertificaten aangevraagd. Vanaf 2007 komen de gegevens wel van de VREG (groenestroomcertificaten). Er is sindsdien immers een prijsgarantie voor GSC van PV panelen, waardoor we ervan kunnen uitgaan dat alle eigenaars van PV-panelen vanaf dat ogenblik wel groenestroomcertificaten aanvragen. De bruto elektriciteitsproductie door PV-panelen werd voor de gegevensjaren vóór 2007 ook niet berekend op basis van gegevens van VREG (aantal uitgereikte groene stroomcertificaten) omwille van dezelfde redenen. Deze cijfers werden in kader van de energie-efficiëntie richtlijn in juni 2010 afgestemd met VEA (aangewende bronnen door VEA: ODE Vlaanderen, Belsolar). Vanaf gegevensjaar 2013 geeft het aantal uitgereikte groene stroomcertificaten niet meer zo éénduidig de geproduceerde hoeveelheid groene stroom weer. Voor installaties die in dienst zijn genomen vanaf 1 januari 2013 is er immers (meestal) een zogenaamde bandingfactor van toepassing. Hierdoor kunnen we voor deze groep van installaties er niet langer van uitgaan dat 1 uitgereikte groene stroomcertificaat gelijk staat aan de netto productie van 1 MWh PV-elektriciteit. We schatten de productie van deze groep van PV-installaties als volgt in: Installaties met een AC-vermogen van de omvormer kleiner dan 10 kW : We krijgen van VREG een lijst van deze installaties met voor elke installatie de datum van in dienst treding en het piekvermogen. We berekenen op basis van deze lijst het geïnstalleerd piekvermogen per maand in 2013. Daarna vermenigvuldigen we dit vermogen met het aantal vollastdraaiuren. Daarbij doen we volgende aannames: de installaties in dienst genomen in januari hebben 897 vollasturen in 2013 de installaties in dienst genomen in de maanden daarna hebben er minder en volgen een verdeling van vollasturen. Voor deze verdeling vertrekken we van de solar forecasts voor PV-panelen die Elia op haar website publiceerde over 2013 [28]. Deze worden door de netbeheerders zelf aangewend om voorspellingen te maken over de stabiliteit van het net (op uurbasis voor de dag zelf en de komende 3 dagen). Voorgaande berekende productie door deze groep van PV-installatie voegen we toe aan het gepubliceerde cijfer van uitgereikte groene stroomcertificaten van alle PV-installaties in 2013 in het VREG-marktrapport nadat het aantal uitgereikte groene stroomcertificaten van deze groep in mindering werden gebracht. Dit aantal werd ingeschat door VREG en schriftelijk meegedeeld aan VITO [29] Voor de veel kleinere groep van PV-installaties groter dan 10 kW en in dienst genomen vanaf 1 januari 2013 leverde VREG cijfers aan over het aantal uitgereikte groene stroomcertificaten in 2013 en de effectieve groene stroomproductie in 2013. Het verschil tussen de effectieve groene stroomproductie en het aantal uitgereikte groene stroomcertificaten van installaties met bandingfactor werd bijgeteld bij het cijfer van het VREG-marktrapport [31 Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.

] over het aantal uitgereikte (aanvaardbare) certificaten voor PV-installaties in 2013. 20

HOOFDSTUK 2 Elektriciteit In de toekomst zullen we deze methode goed in de gaten moeten houden omdat steeds meer nieuwe installaties in deze situatie zullen vallen en omdat recente persberichten [30] ook aangeven dat er mogelijk een steeds groter wordende groep van (kleine) PV-installaties niet meer worden aangegeven aan de netbeheerders. Het succes van PV-installaties is duidelijk op te merken aan het aandeel van de groene stroomproductie door PV-panelen ten opzichte van de totale bruto groene stroomproductie: 0,1% in 2004 tot 14,1% in 2010, 21% in 2011, 29% in 2012 en 32% in 2013. Door deze sterke stijging is PV de tweede belangrijkste vorm van groene stroomproductie in Vlaanderen geworden (sinds 2010 heeft zon, windenergie en afval ingehaald). De belangrijkste is groene stroom op basis van hout. In 2009 werden er 49.757 nieuwe PV-installaties geïnstalleerd en ook in 2010 steeg het aantal nieuwe installaties gestaag verder (+33.074). 2011 werd een topjaar met 84.598 extra installaties en in 2012 kwamen er ondanks de daling van de subsidiëring en de periodieke onzekerheid over de aanpassingen van het ondersteuningssysteem toch 44.101 installaties bij. De geringe aangroei met 3.776 nieuwe installaties in 2013 geeft een duidelijke trendbreuk aan. De in 2009 operationele installaties hebben in 2010 hun eerste volledig productiejaar achter de rug en tellen dus vanaf 2010 overduidelijk mee in de totale groene stroomproductie . Hetzelfde geldt voor de installaties die in 2010, 2011 en 2012 geïnstalleerd werden, waardoor we de duidelijke meer-productie in 2011 en 2012 kunnen waarnemen. Aangezien de 44.163 extra installaties die in 2012 geïnstalleerd werden, pas in 2013 het eerste volledige dienstjaar doorlopen stellen we toch nog een productiestijging van 14% vast in 2013. De verwachting voor het jaar 2014 zal eerder gerelateerd zijn aan het aantal zonne-uren dan aan bijkomende productiecapaciteit. 2.5.3.

W IND 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2013/2012 aantal 23 27 31 37 45 63 76 96 116 119 2,6% Geïnstalleerd vermogen kWe 84.342 107.942 128.944 147.744 173.567 232.067 265.225 346.040 423.302 440.202 4,0% Bruto elektriciteitsproductie MWh 95.994 155.987 239.867 287.365 336.295 390.720 401.978 577.212 707.633 833.814 18% Vollastdraaiuren (= productie/vermogen) 1.127 1.431 1.842 1.926 1.918 1.667 1.501 1.652 1.655 1.875 13,3% % aandeel tov totale bruto groene stroomproductie 13,9% 15% 15% 16% 15% 12,6% 11,4% 13,2% 11,7% 13,3% Tabel 10: Evolutie van windkracht in Vlaanderen [31] Opmerkingen: Aantal volgens VREG [31] Vermogen volgens VREG [31] Netto elektriciteitsproductie vanaf 2007 volgens VREG [ 31 ], vóór 2007: VREG-statistieken anno 2004-2007 21

HOOFDSTUK 2 Elektriciteit Het aantal windturbine(s)/parken is met 3 uitgebreid in 2013. Het aandeel groene stroomproductie door windkracht ten opzichte van de totale bruto groene stroomproductie bedraagt hierdoor in 2013 13,3%. Wind is hiermee de derde belangrijkste vorm van groene stroomproductie. De bruto elektriciteitsproductie door wind steeg met 18% ten opzichte van 2012 en dit samen met een stijging van het geïnstalleerd vermogen met 4,0%. Opmerking bij de productiecijfers over windkracht: de bruto elektriciteitsproductie hier weergegeven is de effectieve productie en werd hier niet genormaliseerd over 4 jaar (zoals wel gebeurd voor de rapporteringen in kader van de Richtlijn 2009/28/EC). 2.5.4.

A FVALVERBRANDING 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2013/2012 10 10 11 9 10 11 11 11 11 11 0,00% 24.528 24.292 37.797 37.410 38.353 51.482 57.336 60.421 66.420 75.381 13,5% 4.780 4.809 5.831 5.832 6.612 7.058 9.172 8.919 9.807 9.803 -0,04% 140.228 176.100 208.439 260.048 274.839 351.347 438.412 461.413 460.823 521.916 13,3% 59.716 66.356 105.293 102.833 102.833 121.833 120.833 123.833 135.913 151.035 11,1% 341.394 433.063 538.558 703.940 736.701 838.641 924.146 943.292 939.099 1.015.302 3,6% 5.515 6.158 4.810 6.676 6.997 6.626 7.409 7.439 6.879 6.722 -2,3% 20% 16% 13,1% 14,7% 12,4% 11,4% 12,5% 10,6% 7,6% 8,3% Tabel 11: Evolutie van de groene stroomproductie door verbranding van de hernieuwbare fractie van afval in Vlaanderen Opmerkingen: (1) aantal en vermogen afgestemd op energiebalans, opgelet: ook de SLECO-installatie en biostoomcentrale te Oostende worden hier opgenomen (2) dit is de totale hoeveelheid groene brandstof die als input in de installatie nodig is: VITO-berekening o.b.v. gegevens OVAM , IMJV en VREG [27], opmerking: enkele installaties (Elektrawinds Biostoom en Sleco) verbranden naast de hernieuwbare fractie van afval ook slib en/of hout. In deze tabel worden deze hoeveelheden slib/hout mee opgenomen bij de “TJ afval HEB” (indien afval de voornaamste brandstof is), en wordt ze dus niet onder de andere categorieën (slib of hout) opgenomen. (3) voor 2012: productie o.b.v. VREG [27]; voor 2004-2011,2013: o.b.v. op basis van gegevens OVAM, IMJV, VREG (4) totaal = de totale installatie (dus niet enkel het groene gedeelte), VITO berekeningen op basis van gegevens van VREG [27], IMJV [43] In Tabel 11 wordt de bruto groene stroomproductie opgenomen alsook de totale bruto elektriciteitsproductie door afvalverbrandingsinstallaties (die ook een hernieuwbare fractie afval verbranden). Het groene operationele vermogen werd berekend op basis van het totale operationele vermogen dat ook voor de energiebalans wordt aangewend en de groene versus totale brandstofinput. De stijging vanaf 2006 is te wijten aan de bijkomende SLECO-installatie, de stijging in 2009 is te wijten aan de nieuwe biostoomcentrale te Oostende. Midden 2012 werd bij 22

HOOFDSTUK 2 Elektriciteit IVBO een nieuwe turbine in dienst genomen [32] met een groter elektrisch vermogen dan voorheen en in 2013 werd bij Indaver Doel een nieuwe stoomturbine in dienst genomen [33]. De overige variatie is te wijten aan de variabele brandstofinput. De groene stroomproductie bij afvalverbranding omvat enkel de stroom die opgewekt is door de hernieuwbare fractie van het afval (en slib, diermeel en houtafval in geval van Sleco, houtafval in geval van de biostoomcentrale te Oostende). Enkel deze fractie komt in aanmerking voor het krijgen van GSC. 41,075% van de totale afvalfractie (uitgedrukt in PJ) wordt als hernieuwbaar beschouwd in de gegevensjaren tot en met 2008. Dit percentage werd bepaald aan de hand van sorteeranalyses van de huisvuilzak [ 34 ] en de verbrandingswaarden van de verschillende fracties [35]. Voor de SLECO-installatie werd de hernieuwbare fractie op 31,22% vastgelegd [36]. Met ingang vanaf 1 juli 2009 werd de hernieuwbare fractie vastgelegd op 47,78% volgens het besluit van de Vlaamse Regering van 5 juni 2009 [ 37 ] en dit voor alle installaties (inclusief voor het hoogcalorisch afval van SLECO en voor de biostroomcentrale van Electrawinds). Dit percentage werd bepaald aan de hand van de laatste sorteeranalyse van de huisvuilzak die werd uitgevoerd in 2006. De data van deze sorteeranalyse werden eind 2008 gepubliceerd [38]. Deze wijzigingen hebben ook duidelijk invloed op de hoeveelheid groene stroomproductie. OVAM [39] deelt mee dat het groene aandeel van afval momenteel in herziening is en dat dit vanaf midden 2014 vermoedelijk een andere waarde zal krijgen. Dit zal dus waarschijnlijk in de inventaris over 2014 zichtbaar worden. Het aandeel van groene stroomproductie door afvalverbranding ten opzichte van de totale bruto groene stroomproductie daalt van 20% in 2004 naar 8,3% in 2013 door de sterke opkomst van de andere categorieën zoals PV en wind. De bruto groene stroomproductie van afvalverbranding op zich steeg in 2013 met 13% en dat na de lichte daling in 2012. Ten opzichte van 2004 is de bruto groene stroomproductie door afvalverbranding zelfs spectaculair gestegen met een factor 3,7. De stijging van 2009 naar 2010 heeft uiteraard ook veel te maken met de verandering van de hernieuwbare fractie vanaf 1 juli 2009. 23

HOOFDSTUK 2 Elektriciteit 2.5.5.

BIOGAS 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2013/2012 36 38 47 54 66 68 75 81 112 127 13% 33.739 30.159 35.472 44.652 58.215 69.615 83.341 86.863 99.582 108.529 9,0% 1.426 1.629 1.752 1.759 1.996 3.354 4.060 3.862 4.772 5.545 16% 115.914 126.299 154.877 156.297 191.691 319.393 406.814 403.839 507.891 602.019 19% 51.942 45.049 70.713 79.247 94.530 106.219 167.087 163.261 173.862 139.388 -19,83% 185.358 237.696 331.963 299.510 352.284 464.067 876.055 851.210 969.397 709.321 -27% 3.345 5.042 4.392 3.571 3.525 4.129 5.070 5.088 5.427 4.914 -9,5% 17% 11,8% 9,7% 8,9% 8,7% 10,3% 11,6% 9,2% 8,4% 9,6% Tabel 12: Evolutie van groene stroomproductie door biogasinstallaties in Vlaanderen Opmerkingen: (1) aantal en vermogen afgestemd op energiebalans: verplichte rapportering WKK en zelfproducenten [26], VREG gegevens [27], IMJV [43] (2) (3) VITO- berekeningen op basis van verplichte rapportering WKK en zelfproducenten [26], VREG gegevens [27], IMJV [43] Voor 2012: productie o.b.v. VREG [27]; voor 2004-2011,2013: o.b.v. op basis van gegevens verplichte rapportering WKK en zelfproducenten [26], VREG gegevens [27], IMJV [43], EJR-ETS; opgelet: de houtvergassingsinstallatie van de centrale van Ruien is vanaf rapport van 2010 ondergebracht onder de categorie (vaste) biomassa hout De bruto groene stroomproductie op basis van biogas heeft een aandeel van 9,6% in de totale Vlaamse bruto groene stroomproductie in 2013. De sterk stijging (+19%) van de bruto groene stroomproductie in 2013 ten opzichte van 2012 verklaren we verder in de tekst door een opsplitsing te maken in verschillende categorieën biogas. Biogas verdelen we daardoor op in volgende categorieën: stortgas, biogas uit zuiveringsslib (RWZI en andere anaerobe waterzuivering) en overig biogas van anaerobe vergisting (nevenproducten van de landbouw en organisch biologisch afval uit andere sectoren). 24

HOOFDSTUK 2 Elektriciteit → Stortgas 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2013/2012 13 13 15 13 15 13 12 14 13 12 -7,7% 16.739 16.739 19.749 19.234 19.749 18.974 19.272 14.751 13.122 10.743 -18% 868 946 892 777 770 660 668 592 489 415 -15% 79.403 81.451 88.019 79.459 79.370 68.026 68.297 60.594 48.238 40.526 -16% 16.739 16.739 19.749 19.234 19.749 18.974 19.272 14.751 13.122 10.743 -18,% 79.403 81.451 88.019 79.459 79.370 68.026 68.297 60.594 48.238 40.526 -16% 4.477 4.596 4.204 3.897 3.791 3.382 3.372 3.935 3.625 3.706 2,2% 11,5% 7,6% 5,5% 4,5% 3,6% 2,2% 1,9% 1,4% 0,8% 0,6% Tabel 13: Evolutie van groene stroomproductie uit stortgas installaties in Vlaanderen Opmerkingen: (1) aantal en vermogen afgestemd op energiebalans: verplichte rapportering WKK en zelfproducenten [26], VREG gegevens [27], IMJV [43] (2) VITO- berekeningen op basis van verplichte rapportering WKK en zelfproducenten [26], VREG gegevens [27], IMJV [43] (3) Voor 2012: productie o.b.v. VREG [27]; voor 2004-2011;13: o.b.v. op basis van gegevens verplichte rapportering WKK en zelfproducenten [26], VREG gegevens [27], IMJV [43], EJR-ETS De bruto groene stroomproductie uit stortgas heeft een aandeel van 0,6% in de totale bruto groene stroomproductie in 2013 en ze daalde met 16% ten opzichte van 2012. We hebben weet van enkele stortgasmotoren die in 2013 zijn stopgezet omwille van het wegvallen van de ondersteuning door groene stroomcertificaten. Het vrijkomende stortgas wordt daar nu afgefakkeld. Op een andere stortplaats werden enkele motoren buiten dienst gesteld en blijven er minder over. 25

HOOFDSTUK 2 Elektriciteit → Biogas uit zuiveringsslib 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2013/2012 16 18 24 28 29 29 30 29 28 25 -11% 12.693 8.169 9.429 11.612 11.540 12.024 12.497 12.446 13.663 10.070 -26,3% 343 466 511 498 494 719 592 493 638 566 -11% 16.226 22.609 30.795 30.836 33.444 36.286 38.125 53.967 70.139 47.608 -32% 30.564 23.058 44.669 45.111 45.998 45.278 93.273 85.950 85.790 37.901 -55,8% 82.933 134.005 207.881 172.423 188.892 168.441 490.909 484.373 520.183 140.117 -73% 2.526 5.588 4.335 3.612 3.888 3.420 5.092 5.502 5.881 3.376 -42,6% 2,4% 2,1% 1,9% 1,7% 1,5% 1,2% 1,1% 1,2% 1,2% 0,8% Tabel 14: Evolutie van groene stroomproductie door biogas uit waterzuiveringsslib Opmerkingen: (1) aantal en vermogen afgestemd op energiebalans: verplichte rapportering WKK en zelfproducenten [26], VREG gegevens [27], IMJV [43] (2) VITO- berekeningen op basis van verplichte rapportering WKK en zelfproducenten [26], VREG gegevens [27], IMJV [43] (3) Voor 2012: productie o.b.v. VREG [27]; voor 2004-2011;2013: o.b.v. op basis van gegevens verplichte rapportering WKK en zelfproducenten [26], VREG gegevens [27], IMJV [43], EJR-ETS De groene stroomproductie uit biogas van zuiveringsslib heeft in 2013 een aandeel van 0,8% in de totale bruto groene stroomproductie in Vlaanderen. De bruto groene stroomproductie daalde met 32% ten opzichte van 2012. Binnen deze categorie van biogas van zuiveringsslib kan nog een onderscheid gemaakt worden tussen biogas uit zuiveringsslib van RWZI’s en biogas van andere anaerobe waterzuivering. 26

HOOFDSTUK 2 Elektriciteit Biogas uit zuiveringsslib van RWZI’s 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2013/2012 8 8 11 15 14 14 14 15 14 13 -7,1% 2.099 2.340 3.385 4.078 3.293 3.358 3.358 3.341 3.355 3.139 -6,4% 23 31 42 55 41 68 86 93 120 107 -10,6% 2.255 2.777 3.683 4.596 3.478 5.325 7.402 8.377 8.710 10.408 20% 2.099 2.340 3.385 4.078 4.078 3.358 3.455 3.515 3.355 3.139 -6,4% 2.255 2.777 3.683 4.596 7.129 5.325 7.402 8.703 8.710 10.408 20% 968 1.120 1.026 1.064 1.700 1.496 2.021 2.336 2.553 3.270 28% 0,3% 0,3% 0,2% 0,3% 0,2% 0,2% 0,2% 0,2% 0,1% 0,2% Tabel 15: Evolutie van groene stroomproductie door biogas uit zuiveringsslib van RWZI’s Opmerkingen: (1) aantal en vermogen afgestemd op energiebalans: verplichte rapportering WKK en zelfproducenten [26], VREG gegevens [27], IMJV [43] (2) VITO- berekeningen op basis van verplichte rapportering WKK en zelfproducenten [26], VREG gegevens [27], IMJV [43] (3) Voor 2012: productie o.b.v. VREG [27]; voor 2004-2011;2013: o.b.v. op basis van gegevens verplichte rapportering WKK en zelfproducenten [26], VREG gegevens [27], IMJV [43], EJR-ETS De groene stroomproductie uit biogas van zuiveringsslib van rioolwaterzuiveringsinstallaties heeft een aandeel van 0,2% in de totale bruto groene stroomproductie in Vlaanderen in 2013 en ze steeg met 20% ten opzichte van 2012. 27

HOOFDSTUK 2 Elektriciteit Andere anaerobe waterzuivering 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2013/2012 8 10 13 13 15 15 16 14 14 12 -14,3% 10.594 5.829 6.044 7.534 8.247 8.666 9.139 9.105 10.308 6.931 -33% 319 435 469 443 453 651 506 400 518 459 -11,4% 13.971 19.831 27.112 26.240 29.966 30.960 30.724 45.590 61.430 37.200 -39% 28.465 20.718 41.284 41.033 41.920 41.920 89.818 82.435 82.435 34.762 -58% 80.678 131.228 204.199 167.827 181.763 163.116 483.507 475.670 511.473 129.709 -75% 2.641 6.093 4.606 3.865 4.101 3.574 5.210 5.637 6.016 3.385 -44% 2,0% 1,9% 1,7% 1,5% 1,4% 1,0% 0,9% 1,0% 1,0% 0,6% Tabel 16: Evolutie van groene stroomproductie door biogas uit andere anaerobe waterzuivering Opmerkingen: (1) aantal en vermogen afgestemd op energiebalans: verplichte rapportering WKK en zelfproducenten [26], VREG gegevens [27], IMJV [43] (2) (3) VITO- berekeningen op basis van verplichte rapportering WKK en zelfproducenten [26], VREG gegevens [27], IMJV [43] Voor 2012: productie o.b.v. VREG [27]; voor 2004-2011,2013: o.b.v. op basis van gegevens verplichte rapportering WKK en zelfproducenten [26], VREG gegevens [27], IMJV [43], EJR-ETS De bruto groene stroomproductie uit biogas van andere anaerobe waterzuiveringsinstallaties heeft een aandeel van 0,6% in de totale bruto groene stroomproductie in Vlaanderen in 2013. De daling van het totaal (en groen) operationeel vermogen en de totale en groene elektriciteitsproductie van deze categorie heeft te maken met het stopzetten van een grote WKK-installatie op aardgas en biogas in 2013. In 2010-2012 was deze installatie wel actief en werd er biogas bijgestookt. 28

HOOFDSTUK 2 Elektriciteit → Overig biogas 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2013/2012 7 7 8 13 22 26 33 38 71 90 27% 4.307 5.251 6.294 13.806 26.925 38.617 51.571 59.665 72.797 87.716 20% 215 217 349 483 732 1.975 2.799 2.671 3.477 4.564 31% 20.285 22.239 36.063 46.002 78.877 215.082 300.392 289.279 389.513 513.885 32% 4.638 5.251 6.294 14.901 28.782 41.966 54.541 62.559 74.949 90.743 21% 23.023 22.239 36.063 47.628 84.022 227.600 316.849 306.243 400.976 528.678 32% 4.656 4.067 5.391 3.025 2.762 5.233 5.633 4.790 5.224 5.699 9,1% 2,9% 2,1% 2,3% 2,6% 3,6% 7,0% 8,6% 6,6% 6,4% 8,2% Tabel 17: Evolutie van groene stroomproductie door overig biogas Opmerkingen: (1) aantal en vermogen afgestemd op energiebalans: verplichte rapportering WKK en zelfproducenten [26], VREG gegevens [27], (2) (3) IMJV [43] VITO- berekeningen op basis van verplichte rapportering WKK en zelfproducenten [26], VREG gegevens [27], IMJV [43] Voor 2012: productie o.b.v. VREG [27]; voor 2004-2011,2013: o.b.v. op basis van gegevens verplichte rapportering WKK en zelfproducenten [26], VREG gegevens [27], IMJV [43], EJR-ETS Een aanzienlijke bijdrage van 8,2% van de bruto groene stroomproductie in Vlaanderen is afkomstig van biogasinstallaties die niet gerelateerd zijn aan stortplaatsen of afvalwaterzuivering. Binnen deze categorie kan nog een onderscheid gemaakt worden tussen biogas van nevenproducten uit de landbouw, en biogas uit organisch biologisch afval van andere sectoren (OBA). Omdat de opdeling een te klein aantal installaties heeft (omwille van vertrouwelijkheid), wordt deze voor de jaren 2004 – 2006 niet verder opgedeeld. 29

HOOFDSTUK 2 Elektriciteit Biogas uit nevenproducten van de landbouw 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2013/2012 6 12 17 24 30 60 79 32% 5.739 13.638 22.778 35.233 44.526 56.010 68.850 23% 228 357 1.292 2.040 2.061 2.703 3.677 36% 20.812 38.937 136.242 219.507 225.302 304.726 416.295 37% 5.739 13.638 22.778 35.353 45.037 56.453 69.848 24% 20.812 38.937 136.242 219.760 227.492 306.576 419.869 37% 3.375 2.688 5.745 6.075 4.952 5.296 5.875 10,9% 1,2% 1,8% 4,4% 6,3% 5,2% 5,0% 6,7% Tabel 18: Evolutie van groene stroomproductie door biogas uit nevenproducten van de landbouw (1) (2) (3) aantal en vermogen afgestemd op energiebalans: verplichte rapportering WKK en zelfproducenten [26], VREG gegevens [27], IMJV [43] VITO- berekeningen op basis van verplichte rapportering WKK en zelfproducenten [26], VREG gegevens [27], IMJV [43] Voor 2012: productie o.b.v. VREG [27]; voor 2004-2011,2013: o.b.v. op basis van gegevens verplichte rapportering WKK en zelfproducenten [26], VREG gegevens [27], IMJV [43], EJR-ETS De bruto groene stroomproductie uit biogas afkomstig van nevenproducten van de landbouw heeft een aandeel van 6,7% in de totale bruto groene stroomproductie in Vlaanderen in 2013. Deze categorie levert dus momenteel de grootste bijdrage aan de groene stroomproductie onder de categorie van biogasinstallaties. De groene stroomproductie van deze categorie van installaties is ook met 37 % gestegen ten opzichte van 2012, na een al evenwaardige stijging in 2012 ten opzichte van 2011. Deze stijging is vooral het gevolg van de opstart van 5 grote vergistingsinstallaties in en 29 kleine pocketvergisters in 2012, vervolgens kwamen er ook in 2013 nog nieuwe installaties bij. 30

HOOFDSTUK 2 Elektriciteit Biogas uit organisch biologisch afval van andere sectoren 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2013/2012 7 10 9 9 8 11 11 0,0% 8.067 13.287 15.839 16.339 15.139 16.787 18.866 12,4% 256 375 683 759 610 773 886 14,6% 25.190 39.939 78.839 80.885 63.977 84.787 97.590 15% 9.162 15.144 19.188 19.188 17.522 18.496 20.895 13,0% 26.816 45.085 91.357 97.089 78.751 94.400 108.808 15% 2.806 2.829 4.625 4.818 4.374 5.003 5.113 2,2% 1,4% 1,8% 2,5% 2,3% 1,5% 1,4% 1,6% Tabel 19: Evolutie van groene stroomproductie door biogas uit organisch biologisch afval van andere sectoren Opmerkingen: (1) aantal en vermogen afgestemd op energiebalans: verplichte rapportering WKK en zelfproducenten [26], VREG gegevens [27], (2) (3) IMJV [43] VITO- berekeningen op basis van verplichte rapportering WKK en zelfproducenten [26], VREG gegevens [27], IMJV [43] Voor 2012: productie o.b.v. VREG [27]; voor 2004-2011,2013: o.b.v. op basis van gegevens verplichte rapportering WKK en zelfproducenten [26], VREG gegevens [27], IMJV [43], EJR-ETS Door de afgesproken indeling van individuele installaties in categorieën (zie Tabel 2 ) valt hier een gemengde biogas-bio-olie installatie weg uit de statistieken, aangezien deze onder de categorie palmolie wordt toegekend Opgelet vanaf het rapport van 2010 is de houtvergassingsinstallatie van de centrale van Ruien ondergebracht onder de categorie (vaste) biomassa hout (voor hele tijdsreeks). De groene stroomproductie uit biogas afkomstig van organisch biologisch afval van andere sectoren heeft een aandeel van 1,6% in de totale bruto groene stroomproductie in Vlaanderen in 2013 en kent wel een stijging van 15% ten opzichte van 2012. 31

HOOFDSTUK 2 Elektriciteit 2.5.6.

V ASTE EN VLOEIBARE BIOMASSA Volgende tabel geeft de evolutie van de totale bruto groene stroomproductie weer van productie installaties die werken op basis van vaste biomassastromen zoals hout, slib, olijfpulp/pitten, koffiedroes alsook de vloeibare biomassastromen zoals afvaloliën van biologische oorsprong (dierlijke en plantaardige vetten/oliën), en de pure plantaardige oliën zoals koolzaadolie (we nemen aan dat deze van Europese afkomst is) en palmpitolie (van niet EU afkomst). 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2013/2012 7 16 20 32 37 36 48 46 47 37 -21% 112.639 165.910 258.009 273.704 352.413 483.937 550.069 573.650 530.996 477.850 -10,0% 3.495 5.743 9.986 11.778 14.595 17.696 18.647 21.422 28.340 24.830 -12,4% 333.450 607.601 981.950 1.051.091 1.373.287 1.885.237 1.767.696 1.996.949 2.633.960 2.321.580 -11,9% 115.624 208.928 266.767 292.584 414.374 486.874 591.453 589.634 541.147 484.631 -10,4% 345.929 670.661 1.004.944 1.073.581 1.443.106 1.897.740 1.869.403 2.092.058 2.696.884 2.376.146 -11,9% 2.733 2.954 3.490 3.385 3.259 3.657 2.971 3.340 4.926 4.040 -18% Tabel 20: Evolutie van groene stroomproductie door vaste en vloeibare biomassa 48% 57% 62% 60% 62% 61% 50% 46% 44% 37% Opmerkingen: (1) aantal en vermogen afgestemd op energiebalans: verplichte rapportering WKK en zelfproducenten [26], VREG gegevens [27], (2) (3) IMJV [43] VITO- berekeningen op basis van verplichte rapportering WKK en zelfproducenten [26], VREG gegevens [27], IMJV [43] Voor 2012: productie o.b.v. VREG [27]; voor 2004-2011,2013: o.b.v. op basis van gegevens verplichte rapportering WKK en zelfproducenten [26], VREG gegevens [27], IMJV [43], EJR-ETS opgelet: vanaf het rapport van 2010 is de houtvergassingsinstalltie van de centrale van Ruien ondergebracht onder de categorie (vaste) biomassa hout. De groene stroomproductie uit biomassa vertegenwoordigt het grootste aandeel binnen de totale netto groene stroomproductie in Vlaanderen. In 2013 bedraagt ze 37%. Opgelet: de grote elektriciteitscentrales van Ruien, Langerlo en Rodenhuize zijn ondergebracht in deze categorie. Voor deze installaties is in de kolommen over het totaal netto operationeel vermogen en de totale bruto elektriciteitsproductie enkel het groene gedeelte in rekening gebracht voor de hele tijdsreeks. In volgende tabellen splitsen we de groene stroomproductie door biomassa verder op in de deelcategorieën startend met een overzicht van alle vaste biomassa. 32

HOOFDSTUK 2 Elektriciteit → Vaste biomassa 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2013/2012 7 12 13 12 11 11 12 13 11 8 -27% 112.639 116.972 169.372 189.341 282.510 346.721 428.425 494.030 473.335 425.657 -10,1% 3.495 5.057 7.943 9.420 12.931 14.095 15.860 19.488 26.886 23.717 -11,8% 333.450 527.820 755.666 858.060 1.240.968 1.512.864 1.499.310 1.762.366 2.476.537 2.187.719 -11,7% 115.624 117.833 169.542 189.533 282.617 346.847 444.573 503.173 480.035 431.896 -10,0% 345.929 532.438 756.816 859.731 1.241.957 1.513.910 1.579.172 1.839.282 2.534.610 2.241.546 -11,6% 2.733 4.131 4.157 4.157 4.104 4.076 3.317 3.435 5.221 4.110 -21% Tabel 21: Evolutie van groene stroomproductie door vaste biomassa 48% 49% 48% 49% 56% 49% 43% 40% 41% 35% (1) (2) (3) aantal en vermogen afgestemd op energiebalans: verplichte rapportering WKK en zelfproducenten [26], VREG gegevens [27], IMJV [43] VITO- berekeningen op basis van verplichte rapportering WKK en zelfproducenten [26], VREG gegevens [27], IMJV [43] Voor 2012: productie o.b.v. VREG [27]; voor 2004-2011, 2013: o.b.v. op basis van gegevens verplichte rapportering WKK en zelfproducenten [26], VREG gegevens [27], IMJV [43], EJR-ETS Opgelet: de houtvergassingsinstallatie van de centrale van Ruien is ondergebracht onder de categorie (vaste) biomassa hout Opgelet: de grote elektriciteitscentrales van Ruien, Langerlo en Rodenhuize zijn ondergebracht in deze categorie. Voor deze installaties is in de kolommen over het totaal netto operationeel vermogen en de totale bruto elektriciteitsproductie enkel het groene gedeelte in rekening gebracht voor de hele tijdsreeks. Het aandeel van vaste biomassa in de totale netto groene stroomproductie bedraagt in 2013 35%. De bruto groene stroomproductie van deze categorie daalde in 2013 met 11,7% en dit na de spectaculaire stijging met 41% in 2012 ten opzichte van 2011. De grote coverbrandingsinstallaties leveren hier de belangrijkste bijdrage. Aangezien de centrale van Ruien in 2013 de deuren heeft gesloten is de daling in 2013 niet verwonderlijk. Het aantal installaties lijkt in 2013 met 3 installaties verminderd te zijn ten opzicht van 2012. Dit is echter een foute indruk aangezien in de periode 2004-2012 de verschillende biomassastromen van de grote elektriciteitscentrales fictief werden opgedeeld in elk 1 biomassa-installatie, vanaf 2013 doen we deze fictieve opdeling niet meer. Waardoor het aantal installaties in de tabel met 3 verminderd is in 2013. Deze categorie kan vervolgens verder opgedeeld worden in hout, olijfpulp- en pitten, slib en koffiedroes. Omwille van een te laag aantal installaties voor deze opdeling, worden deze niet weergegeven in het rapport. 33

HOOFDSTUK 2 Elektriciteit → Vloeibare biomassa Naast de vaste biomassa-installaties zijn er ook installaties op bio-olie voor groene stroomproductie (en/of groene warmteproductie). Volgende tabel geeft een overzicht van de evolutie van de totale (groene)stroomproductie van deze bio-olie installaties. 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2013/2012 0 4 7 20 26 25 36 33 36 29 -19% 0 48.939 88.637 84.363 69.902 137.216 121.644 79.620 57.661 52.193 -9,5% 0 686 2.043 2.358 1.664 3.602 2.787 1.935 1.454 1.113 -23% 0 79.781 226.284 193.032 132.319 372.373 268.386 234.583 157.423 133.861 -15% 0 91.095 97.225 103.051 131.757 140.027 146.881 86.461 61.113 52.735 -13,7% 0 138.223 248.129 213.850 201.149 383.830 290.231 252.776 162.275 134.601 -17% 0 1.432 2.328 1.963 1.447 2.621 1.925 2.787 2.602 2.463 -5,3% 0,0% 7,5% 14,2% 10,9% 6,0% 12,0% 7,6% 5,4% 2,6% 2,1% Tabel 22: Evolutie van groene stroomproductie door vloeibare biomassa (1) aantal en vermogen afgestemd op energiebalans: verplichte rapportering WKK en zelfproducenten [26], VREG gegevens [27], (2) (3) IMJV [43] VITO- berekeningen op basis van verplichte rapportering WKK en zelfproducenten [26], VREG gegevens [27], IMJV [43] Voor 2012: productie o.b.v. VREG [27]; voor 2004-2011, 2013: o.b.v. op basis van gegevens verplichte rapportering WKK en zelfproducenten [26], VREG gegevens [27], IMJV [43], EJR-ETS Door de afgesproken indeling in categorieën (zie Tabel 2) staat hier een gemengde biogas-bio-olie installatie in de statistieken waarvoor zowel het biogas als de bio-olie wordt meegeteld. Deze installatie wordt dus niet onder de categorie biogas meegeteld Het aandeel van vloeibare biomassa in de totale bruto groene stroomproductie bedraagt in 2013 2,1%. De groene stroomproductie door vloeibare biomassa is voor het vierde jaar op rij gezakt. In 2010 daalde de productie ten opzichte van het voorgaande jaar met 28% in 2011 met 12,6% en in 2012 met 33%. In 2013 produceerden deze groep van installatie nog eens 15% minder groene stroom dan in het vorige jaar. Deze categorie kan nog verder opgedeeld worden in 3 deelcategorieën: pure plantaardige olie van Europese afkomst pure plantaardige olie van niet-Europese afkomst bio-olie uit afvalstromen We stellen daarbij dat koolzaadolie afkomstig is van Europese landen en palmolie van niet-EU landen. Omwille van een te laag aantal installaties van deze categorieën vóór 2007 en ook vanaf 2012, worden deze jaren niet vermeld in de onderstaande tabellen voor koolzaadolie, palmolie en afvalolie. 34

HOOFDSTUK 2 Elektriciteit PPO- koolzaadolie (EU) 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2013/2012 9 7 10 8 -17% 2.890 4.939 2.000 623 -20% 98 149 113 9 -49% 11.343 16.219 12.087 971 -50% 3.024 4.941 2.003 623 -20% 11.537 16.232 12.110 971 -50% 3.524 3.231 6.023 1.488 -38% 0,5% 0,5% 0,3% 0,02% Tabel 23: Evolutie van groene stroomproductie door PPO-koolzaadolie (1) (2) (3) aantal en vermogen afgestemd op energiebalans: verplichte rapportering WKK en zelfproducenten [26], VREG gegevens [27], IMJV [43] VITO- berekeningen op basis van verplichte rapportering WKK en zelfproducenten [26], VREG gegevens [27], IMJV [43] Voor 2012: productie o.b.v. VREG [27]; voor 2004-2011;2013: o.b.v. op basis van gegevens verplichte rapportering WKK en zelfproducenten [26], VREG gegevens [27], IMJV [43], EJR-ETS, 2012 wordt hier niet getoond omwille van te weinig installaties in één van de categorieën van bio-olie. 35

HOOFDSTUK 2 Elektriciteit PPO –Palmolie (niet-EU) 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2013/2012 14 15 23 21 -23% 32.456 93.558 80.475 21.498 -29% 668 1.942 1.034 317 -14,1% 69.208 226.643 111.555 35.078 -12,7% 93.693 95.086 104.878 25.838 -35% 135.535 230.020 129.733 39.821 -13,2% 1.372 2.322 1.175 1.530 32% 3,1% 7,3% 3,2% 0,8% Tabel 24: Evolutie van groene stroomproductie door palmolie (1) aantal en vermogen afgestemd op energiebalans: verplichte rapportering WKK en zelfproducenten [26], VREG gegevens [27], (2) (3) IMJV [43] VITO- berekeningen op basis van verplichte rapportering WKK en zelfproducenten [26], VREG gegevens [27], IMJV [43] Voor 2012: productie o.b.v. VREG [27]; voor 2004-2011,2013: o.b.v. op basis van gegevens verplichte rapportering WKK en zelfproducenten [26], VREG gegevens [27], IMJV [43], EJR-ETS Door de afgesproken indeling in categorieën (zie Tabel 2) staat hier een gemengde biogas-bio-olie installatie in de statistieken waarvoor zowel het biogas als de bio-olie wordt meegeteld, deze komt dus niet onder de categorie biogas terecht. 36

HOOFDSTUK 2 Elektriciteit Afvalolie 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2013/2012 3 3 3 4 0% 34.557 38.719 39.170 57.499 3,4% 898 1.510 1.640 1.609 -25% 51.768 129.511 144.744 198.535 -15% 35.040 40.000 40.000 60.000 0,9% 54.077 137.578 148.389 211.984 -18% 1.470 3.256 3.688 3.342 -20% 2,3% 4,2% 4,1% 4,5% Tabel 25: Evolutie van groene stroomproductie door afvalolie (1) (2) (3) aantal en vermogen afgestemd op energiebalans: verplichte rapportering WKK en zelfproducenten [26], VREG gegevens [27], IMJV [43] VITO- berekeningen op basis van verplichte rapportering WKK en zelfproducenten [26], VREG gegevens [27], IMJV [43] Voor 2012: productie o.b.v. VREG [27]; voor 2004-2011,2013: o.b.v. op basis van gegevens verplichte rapportering WKK en zelfproducenten [26], VREG gegevens [27], IMJV [43], EJR-ETS 37

HOOFDSTUK 3 Warmte en koeling

HOOFDSTUK 3.

WARMTE EN KOELING

3.1.

A LGEMEEN Installaties die warmte produceren op basis van hernieuwbare energiebronnen catalogeren we als groene warmteproducenten. Waterkracht en wind zijn daarom niet relevant in dit hoofdstuk. We bekijken hier de opdeling afval, biogas en biomassa. Daarnaast beschouwen we ook de groene warmte die door zonneboilers en warmtepompen wordt geproduceerd. Hierbij maken we een onderscheid tussen 2 categorieën van warmte-producerende installaties: • • installaties die naast warmte ook elektriciteit produceren Installaties die enkel warmte produceren In de Vlaamse energiebalans [40] is deze eerste categorie van installaties ondergebracht onder de transformatiesector indien het gaat om conventionele elektriciteitscentrales of WKK-installaties die worden geëxploiteerd in samenwerking met een elektriciteitsproducent. Indien het gaat om zelfproducenten (dwz: installaties in eigen beheer) wordt de installatie ondergebracht bij de sector waartoe het bedrijf behoort (vb.: raffinaderijen, industrie, tertiaire sector of landbouw). Onder de tweede categorie verstaan we warmtepompen, warmtepompboilers, zonneboilers, houtverbranding in kachels en openhaarden en verbranding van biomassa en biogas enkel voor warmtetoepassingen. Indeling installaties groene warmte groene warmteproductie bij gecombineerde productie van warmte en elektriciteit (WKK-installaties (1) ) elektriciteit en warmte - sector zelfproducenten groene warmteproductie door installaties die enkel warmte produceren door biomassa-installaties (vaste en vloeibare biomassa, biogas, afval) in de industrie, tertiaire sector, huishoudens en landbouw warmtepompen en warmtepompboilers zonneboilers Tabel 26: Indeling categorieën groene warmte Opmerking: (1) WKK-installaties zijn hier gedefinieerd als installaties die naast elektriciteit ook warmte produceren, ongeacht de definities van kwalitatieve of niet-kwalitatieve WKK-installaties. Het gaat hier dus ook om warmteproductie (die nuttig wordt aangewend) door grote elektriciteitscentrales of afvalverbrandingsovens. In de volgende figuur wordt de evolutie van de groene warmteproductie in Vlaanderen weergegeven. 39

HOOFDSTUK 3 Warmte en koeling 30.000.000

25.000.000

20.000.000

15.000.000

10.000.000

5.000.000

zonneboilers warmtepompen/warmtepompboilers landbouw (enkel warmte) huishoudens (enkel warmte) tertiair (enkel warmte) industrie (enkel warmte) landbouw zelfproducent tertiair zelfproducent industrie zelfproducent elektriciteit en warmte groene warmteproductie bij gecombineerde productie van warmte en elektriciteit TOTAAL 0 2005 57.576

195.714

0 8.594.296

37.700

3.065.615

2.081

64.328

382.297

1.057.999

1.506.705

2006 83.558

206.669

0 8.948.355

28.830

2.920.709

27.170

91.695

1.215.182

816.723

2.132.321

2007 112.955

230.048

406.212

8.505.112

40.859

3.042.267

113.309

92.566

1.736.518

1.023.306

2.965.699

2008 167.964

268.429

527.281

10.085.952 10.552.156 13.436.195

72.840

2.677.405

185.024

132.196

1.737.068

608.895

2.663.183

2009 194.034

322.558

558.516

49.898

2.873.314

637.416

138.007

1.685.853

606.943

3.068.220

2010 222.868

408.857

456.474

52.191

2.789.746

1.083.137

200.218

2.167.395

885.946

4.334.977

2011 253.427

520.116

239.746

9.722.817

30.584

2.697.811

872.565

316.478

1.841.237

817.012

3.847.291

2012 297.834

629.711

260.392

11.718.210 12.943.775

449.858

2.670.664

1.158.243

576.022

1.826.413

1.087.447

4.648.320

2013 457.291

736.643

297.079

442.420

3.516.974

1.588.687

714.361

1.935.801

1.215.063

5.454.149

groene warmteproductie door installaties die enkel warmte produceren 11.950.901 12.188.122 12.337.453 13.799.869 14.550.476 17.366.331 13.464.501 16.026.669 18.394.182

13.457.606 14.320.443 15.303.152 16.463.052 17.618.696 21.701.308 17.311.792 20.674.989 23.848.330

Figuur 5: Evolutie van de productie van groene warmte in Vlaanderen 2005-2013 [GJ] De totale groene warmteproductie in Vlaanderen is met 15% gestegen ten opzichte van 2012. De groene warmte geproduceerd door zelfproducenten kende in de landbouw en tertiaire sector een sterke stijging ten opzichte van 2012 met respectievelijk 37% en 24%. De groene warmteproductie door zelfproducenten in de industrie steeg eveneens met 6,0%. In de transformatiesector ( elektriciteit en warmte ) steeg de groene warmteproductie met 11,7% ten opzichte van 2012. In 2012 was hier al een sterke stijging op te merken en dit vooral dankzij de bijdrage van 1 installatie. Deze installatie is echter niet meer actief in 2013. De stijging die zich in 2013 voordeed is voornamelijk te danken aan de groene warmte geproduceerd door de afvalverbrandingsinstallaties (en die nuttig wordt aangewend voor verkoop aan derden of voor intern gebruik). De groene warmteproductie door biomassa-installaties die enkel warmte produceren (dus geen elektriciteitsproductie) steeg in alle eindsectoren in 2013, behalve in de tertiaire sector (-1,7%). De productie van de belangrijkste groene warmteproducent, namelijk de huishoudens (verwarming op hout), steeg met 10,5% ten opzichte van 2012. Deze stijging werd veroorzaakt door het koudere klimaat in 2013 ten opzichte van het redelijk normale jaar 2012. Daarmee levert het houtverbruik van de huishoudelijke sector een bijdrage van 54% in de totale groene warmteproductie in Vlaanderen in 2013. Daarbij willen we ook voor de huishoudens specifiek benadrukken dat de groene warmteproductie voor de hele tijdsreeks werd bijgesteld op basis van een analyse van het houtverbruik bij de huishoudens. Als basis voor deze bijstelling werd beroep gedaan op de resultaten van een enquête naar het huishoudelijk energieverbruik die in de drie gewesten werd uitgevoerd bij 3.396 huishoudens over gegevensjaar 2010 [41,42]. 40

HOOFDSTUK 3 Warmte en koeling De industrie is de tweede belangrijkste groene warmte producerende sector (enkel warmte) met een aandeel van 14,7% in de totale groene warmteproductie in 2013.. Daar steeg de groene warmteproductie sterk met 32% in 2013. In de industrie is hout de belangrijkste biomassastroom voor deze vorm van groene warmteproductie (aandeel van 67% in de groene warmteproductie door installaties die enkel warmte produceren in de industrie). De groene warmteproductie door aanwending van hout in de industrie steeg dan ook met 29%. De warmteproductie op basis van biogas steeg er ook weer erg sterk ten opzichte van 2012: + 71%. De aanwending van bio-olie en de hernieuwbare fracties van afval stegen eveneens met respectievelijk 49% en 15% ten opzichte van 2012. De stijging van de productie van groene warmte in de tertiaire sector met een factor van bijna 15 in 2012 is te wijten aan een grote houtinstallatie die in 2011 in werking trad. In 2013 is er een kleine daling op te merken van 1,7%. Het aandeel van deze sector in de totale groene warmteproductie strand daarmee op 1,9% in 2013. In de landbouwsector stijgt de groene warmteproductie in 2013 met 14,1%. In 2011 daalde deze nog zeer drastisch ten opzichte van 2010 met 47% waarna in 2012 een stijging van 9% was op te merken. In 2009 bereikte de groene warmteproductie er zijn hoogste niveau en nam toen 3,8% van de groene warmteproductie, door de exclusief warmteproducerende installaties voor zijn rekening. Dit terwijl in 2006 enkel groene warmteproductie door WKK-installaties vast te stellen was in deze sector. De groene warmte geproduceerd door warmtepompen, warmtepompboilers en zonneboilers in 2013 steeg met 29% ten opzichte van 2012. De zonneboilers deden het daarbij erg goed en zorgden voor een stijging van 54% ten opzichte van het vorige jaar. Warmtepompen, -pompboilers en zonneboilers behalen daarmee in 2013 een aandeel van 5,0% in de totale groene warmteproductie in Vlaanderen. Voor de opvolging van de doelstelling bepaald in de richtlijn 2009/28/EC , dient het aandeel van het bruto eindverbruik van energie uit hernieuwbare bronnen voor verwarming en koeling ten opzichte van het totaal bruto eindverbruik van energie voor verwarming en koeling berekend te worden. In volgende tabel wordt daarom zowel de teller als de noemer en het resulterende aandeel weergegeven. We berekenen dit volgens de huidige interpretatie van de Richtlijn 2009/28/EC die zegt dat: “het bruto eindverbruik van energie uit hernieuwbare bronnen voor verwarming en koeling moet worden berekend als de hoeveelheid stadsverwarming en -koeling die in een lidstaat wordt geproduceerd uit hernieuwbare bronnen, plus het verbruik van andere energie uit hernieuwbare bronnen in de industrie, de huishoudens, de dienstensector, de land- en bosbouw en de visserij, voor verwarmings-, koelings- en verwerkingsdoeleinden.” “In installaties die zowel hernieuwbare als conventionele bronnen als brandstof gebruiken, wordt alleen rekening gehouden met de hoeveelheid verwarming of koeling die uit hernieuwbare energiebronnen is geproduceerd. Met het oog op deze berekening wordt de bijdrage van elke energiebron berekend op basis van haar energie-inhoud.” “Aerothermische, geothermische en hydrothermische warmte-energie die wordt onttrokken door warmtepompen wordt in aanmerking genomen voor de toepassing van het bruto-eindverbruik van energie uit hernieuwbare bronnen voor verwarming en koeling , mits de output van finale energie de input van primaire energie die nodig is voor het aandrijven van de warmtepompen, aanzienlijk overstijgt. De hoeveelheid warmte die voor de toepassing van deze richtlijn geacht wordt energie uit hernieuwbare bronnen te zijn, wordt berekend volgens de in bijlage VII bepaalde methodiek. “[1] Het bovenste deel van onderstaande tabel geeft de totale groene warmteproductie weer in Vlaanderen met de opsplitsing naar de categorieën: groene warmteproductie door installaties die 41

HOOFDSTUK 3 Warmte en koeling gecombineerde warmte en elektriciteit produceren en groene warmteproductie door installaties die enkel warmte produceren. Het onderste deel van de tabel geeft invulling aan de doelstelling voor groene warmte/koeling van de Europese Richtlijn 2009/28/EC. 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 [TJ] Productie van groene warmte bij gecombineerde productie van elektriciteit en warmte Productie van groene warmte door installaties die enkel warmte produceren Totale groene warmte productie TOTALE warmteproductie 1.507 11.951 13.458 516.486 2.132 12.188 14.320 512.002 2.966 12.337 15.303 476.981 2.663 13.800 16.463 485.169 3.068 14.550 17.619 466.942 4.335 17.366 21.701 529.093 3.847 13.465 17.312 471.056 4.648 16.027 20.675 478.055 5.454 18.394 23.848 506.354 bruto finaal verbruik van hernieuwbare energie voor verwarming en koeling (1) waarvan biomassa 15.989 15.736

16.820 16.530

17.900 17.557

19.292 18.856

20.742 20.225

25.697 25.065

20.659 19.886

24.476 23.548

28.394 27.200

waarvan warmtepompen 196 207 230 268 323 409 520 630 737 waarvan zonneboilers bruto finaal energieverbruik voor verwarming en koeling ) (2) % energie uit hernieuwbare bronnen in het bruto eindverbruik voor verwarming en koeling in Vlaanderen 58 587.771 2,7% 84 585.455 2,9% 113 551.295 3,2% 168 555.581 3,5% 194 527.907 3,9% 223 581.113 4,4% 253 518.042 4,0% 298 525.009 4,7% 457 562.852 5,0% Tabel 27: Aandeel energie uit hernieuwbare bronnen in het bruto eindverbruik voor verwarming en koeling in Vlaanderen Opmerkingen: (1) Berekend als: som van biomassagebruik voor enkel warmteproductie in industrie en residentieel en gelijkgestelde sectoren + biomassagebruik voor warmteproductie van zelfproducenten (voor eigen gebruik) + de verkochte warmte(productie) van de elektriciteit- en warmte sector + groene warmteproductie uit zonneboilers, warmtepomp(boilers) [zie hiervoor ook naar de beschrijving van methodologie onder warmtepompen]+ koude productie uit KWO (2) Berekend als: brandstof eindsectoren (ex transportsectoren en exclusief de brandstoffen voor zelfproductie) + brandstof voor warmteproductie van zelfproducenten + warmte geproduceerd door zelfproducent en doorverkocht (aan 0 gelijkgesteld) + aangekochte warmte door eindsectoren (van niet-zelfproducenten) (Zie cijfers en uitleg in bijlage B) Het berekende % energie uit hernieuwbare bronnen in het bruto eindverbruik voor verwarming en koeling in Vlaanderen bedraagt in 2013 5,0%. Dat aandeel is gestegen ten opzichte van 2012. Zowel het bruto finaal verbruik van hernieuwbare energie voor verwarming en koeling als het totaal finaal energieverbruik voor verwarming en koeling zijn gestegen ten opzichte van 2012 (respectievelijk +16% en +7,2%). Verder in het rapport bespreken we de methodiek voor de bepaling van de groene warmte per categorie uit Tabel 26. Daarna geven we een gedetailleerd beeld van de groene warmteproductie per biomassastroom/technologie en per sector voor het jaar 2013 en bespreken we de evolutie van de groene warmteproductie voor de tijdsperiode 2005-2013 per biomassastroom/technologie. 42

HOOFDSTUK 3 Warmte en koeling 3.2.

BEREKENINGSWIJZE GROENE WARMTE PER CATEGORIE We bespreken in onderstaande alinea’s de berekeningswijze voor warmteproductie van de verschillende categorieën. Waterkracht en wind zijn niet van toepassing in dit hoofdstuk. We bekijken hierin enkel de opdeling zon, warmtepompen, afval, biogas en biomassa. Voor de laatste 3 categorieën maken we een onderscheid tussen groene warmte uit de gecombineerde productie van elektriciteit en warmte en deze door installaties die enkel warmte produceren. → Gecombineerde productie van groene warmte en elektriciteit in de Elektriciteit & warmtesector en door zelfproducenten De groene warmte geproduceerd door de sector elektriciteit en warmte wordt berekend aan de hand van de gegevens van installaties in samenwerking met een elektriciteitsproducent of van conventionele elektriciteitscentrales die beschikbaar zijn uit de verplichte rapportering van hernieuwbare (WKK-) installaties [26] aan VEA en gegevens van de VREG [27] met aanvullingen vanuit de IMJV’s [ 43 ], en bedrijfsspecifieke informatie opgevraagd door VITO. Ook voor de groene warmte geproduceerd door de zelfproducenten worden individuele installatiegegevens vanuit diezelfde gegevensbronnen aangewend. We stellen hierbij dat de groene warmteproductie van een installatie overeenstemt met de volgende verhouding: input aan groene brandstoffen [PJ] X totale warmteproductie van de installatie [GJ] totale brandstofinput [PJ] We voeren deze bewerking uit per installatie en per biomassa-energiedrager. Vervolgens wordt de som per energiedrager gemaakt om tot een totale groene warmteproductie per energiedrager te komen van alle installaties behorende tot de sector elektriciteit en warmte en anderzijds van de zelfproducenten behorend tot de verschillende deelsectoren. → Groene warmteproductie door biomassa-installaties in de industrie / tertiair / huishoudens / landbouw We stellen dat de hoeveelheid biomassa (uitgedrukt in PJ) voor (enkel) warmteproductie in de sectoren industrie, tertiair, landbouw en huishoudens gelijkgesteld kan worden aan de totale hoeveelheid biomassa die verbruikt wordt door de vermelde eindsectoren, verminderd met de hoeveelheid biomassa die aangewend wordt voor de zelfproductie van elektriciteit/warmte in die sector. Biomassa voor warmteproductie = biomassaverbruik – biomassaverbruik voor zelfproductie Zo is de hoeveelheid biomassa bestemd voor warmteproductie gekend. Om de groene warmte te berekenen die met deze hoeveelheid biomassa geproduceerd wordt, gebruiken we de referentierendementen voor gescheiden opwekking van warmte die vastgelegd zijn in bijlage I van het Ministerieel besluit inzake de vastlegging van referentierendementen voor toepassing van de voorwaarden voor kwalitatieve warmtekrachtinstallaties (6 oktober 2006) [44].

Tabel 28 toont hoe we deze vertaald hebben naar de specifieke situatie voor groene warmte (per brandstoftype). In de berekening stellen we dat alle industriële deelsectoren (exclusief minerale niet-metaalproducten) stoom produceren waardoor we volgens de richtlijnen in het Ministerieel besluit de stoom referentierendementen met 5% (absolute percentpunten) moeten verlagen. Voor de sector minerale, niet-metaalproducten stellen we dat de verbrandingsgassen direct gebruikt 43

HOOFDSTUK 3 Warmte en koeling worden (het gaat hier voornamelijk om baksteenbedrijven). Voor de tertiaire sector, de landbouwsector en de huishoudens maken we de berekening in de veronderstelling dat de geproduceerde warmte vooral in warm water toepassingen worden gebruikt waardoor de warm water referentierendementen worden gebruikt in de berekening. De berekende hoeveelheid biomassa wordt dus vermenigvuldigd met de vermelde referentierendementen om zo de totale hoeveelheid geproduceerde groene warmte te bepalen. stoom /warm water rendementen stoom /warm water rendementen (STOOM 5% lager) direct gebruik verbrandingsgassen 0,89 0,89 0,89 0,89 0,89 0,89 0,84 0,81 0,84 0,81 0,84 0,81 0,84 0,81 0,84 0,81 0,84 0,81 0,7 0,7 0,65 0,65 0,62 0,62 0,8 0,8 0,86 0,86 0,86 0,86 0,86 0,86 0,86 0,8 0,8 0,75 0,75 0,81 0,81 0,81 0,81 0,81 0,81 0,81 0,75 0,75 0,72 0,72 0,78 0,78 0,78 0,78 0,78 0,78 0,78 0,72 0,72 Tabel 28: Referentierendementen volgens [44] vertaald naar de specifieke situatie voor groene warmteproductie De methodologie voor de bepaling van de groene warmteproductie door warmtepompen wordt verder toegelicht in 3.7. Volgende tabel geeft voor 2013 een gedetailleerd overzicht van de groene warmteproductie in Vlaanderen. groene warmte/stoomproductie in GJ door groene warmteproductie bij gecombineerde productie van warmte en elektriciteit elektriciteit en warmte zelfproducenten waarvan raffinaderijen waarvan industrie waarvan tertiair waarvan landbouw groene warmteproductie door installaties die enkel warmte produceren warmteproductie door biomassa-installaties in de industrie/tertiair/huishoudens/landbouw waarvan industrie waarvan tertiair waarvan huishoudens waarvan landbouw warmtepompen warmtepompboilers zonneboilers TOTAAL 209.403 2.327.317 142.122 67.281 1.564 10.410 55.071 58.109 2.269.207 181.076 703.951 1.384.180 40.442 350.166 1.823.603 1.093.825 36.987 1.786.616 1.637.180 149.436 16.707.204 977.844 115.981 115.981 5.454.149 1.215.063 4.239.086 1.935.801 714.361 1.588.687 102.436 18.394.182 40.442 350.166 16.707.204 102.436 17.200.248 40.442 350.166 249.846 2.677.483 3.023.929 442.420 12.943.775 297.079 102.436 18.530.807 1.196.262 3.516.974 442.420 12.943.775 297.079 736.643 457.291 23.848.330 Tabel 29: Overzicht van de geproduceerde groene warmte in Vlaanderen in 2013, uitgedrukt in GJ 44

HOOFDSTUK 3 Warmte en koeling We bespreken de evolutie van de (groene) warmteproductie enkel voor de categorie vaste en vloeibare biomassa in detail. De categorieën afval (hernieuwbare fractie), stortgas en biogas bespreken we enkel op globaal niveau (zonder opsplitsing naar de 8 deelsectoren van Tabel 26) omwille van het te beperkt aantal bedrijven. Daarna zetten we ook de groene warmteproductie door zon, warmtepompen en warmtepompboilers in de kijker. 3.3.

A FVAL Een vastgelegd gedeelte van het afval van afvalverbrandingsinstallaties wordt als hernieuwbaar beschouwd. Dus enkel de geproduceerde warmte overeenstemmend met deze hernieuwbare fractie wordt als groene warmte geïnventariseerd. Daarnaast zijn er ook enkele industriële bedrijven die groene warmte produceren op basis van groene afvalstromen. Hernieuwbare fractie van afval 1.600.000

1.400.000

1.200.000

1.000.000

800.000

600.000

400.000

200.000

0 2005 2006 2007 TOTAAL 1.353.132 1.004.732 1.230.378

2008 645.324

2009 652.354

2010 855.059

2011 926.638

2012 964.546

2013 1.196.262

Figuur 6: Groene warmteproductie uit de hernieuwbare fractie van afval voor installaties met gecombineerde elektriciteit- en warmteproductie en installaties die enkel warmte produceren In 2013 bedroeg de groene warmteproductie door afvalverbrandingsinstallaties 5,0% van de totale groene warmteproductie. De groene warmteproductie door afvalverbranding steeg met 24% met ten opzichte van 2012 (vooral door een verbeterde inventarisering in 2013). De sinds 2010 actieve installatie van Stora Enso verbruikt naast houtafval ook RDF (Refused Derived Fuels) waarvan een gedeelte groen is. De groene warmteproductie van deze installatie die overeenstemt met deze RDF-fractie wordt in rekening gebracht onder deze categorie ‘afval’. De geproduceerde groene warmte die overeenstemt met de andere hernieuwbare fracties (houtafval) wordt in de categorie ‘biomassa’ in rekening gebracht. 45

HOOFDSTUK 3 Warmte en koeling 3.4.

B IOGAS We maken meteen de opdeling voor de stortgasinstallaties en de overige biogasinstallaties. → Stortgas Stortgas 35.000

30.000

25.000

20.000

15.000

10.000

5.000

0 TOTAAL 2005 0 2006 0 2007 4.914

2008 8.830

2009 6.000

2010 29.365

2011 24.800

2012 18.565

2013 3.452

Figuur 7: Groene warmteproductie door stortgasinstallaties Alle stortgasinstallaties met warmteproductie combineren dit met elektriciteitsproductie. In 2013 bedroeg de groene warmteproductie door stortgasinstallaties slechts 0,01% van de totale groene warmteproductie. De productie daalde voor het derde jaar op rij erg duidelijk met 81% ten opzichte van 2012. De attente lezer merkt op dat in de vorige rapportering [2,3] van de inventaris hernieuwbare energie voor het gegevensjaar 2012 een stijging werd gerapporteerd van 2011 naar 2012. Dit was echter een vergissing. Een biogasinstallatie in de landbouwsector werd verkeerdelijk onder de categorie stortgas gerapporteerd. Deze installatie is nu hier verwijderd en toegekend aan de biogas-groep waartoe ze behoort. De duidelijke daling van groene warmteproductie bij stortgasmotoren heeft vooral te maken met het stopzetten van enkele WKK-modules (omwille van leeftijd of stopzetting ondersteuning door WKK en groene stroomcertificaten). Op die plaatsen wordt het stortgas (terug) afgefakkeld. 46

HOOFDSTUK 3 Warmte en koeling → Overige biogasinstallaties Een verdere opdeling naar de warmteproductie door de verschillende categorieën van biogasinstallaties (op basis van afvalwaterzuiveringsslib, RWZI’s, nevenproducten van de landbouw en organisch biologisch afval van andere sectoren) wordt niet weergegeven omwille van het te beperkt aantal bedrijven in bepaalde groepen. Vele biogasinstallaties produceren zowel elektriciteit als warmte. Overig biogas 3.000.000

2.500.000

2.000.000

1.500.000

1.000.000

500.000

0 TOTAAL 2005 526.421

2006 523.697

2007 431.795

2008 602.456

2009 2010 2011 2012 2013 1.224.957 1.471.280 1.362.791 1.941.263 2.674.030

Figuur 8: Groene warmte productie door biogasinstallaties met gecombineerde elektriciteit- en warmteproductie en installaties die enkel warmte produceren In 2013 bedroeg de groene warmteproductie door de overige biogasinstallaties 11,2% van de totale groene warmteproductie. De groene warmteproductie steeg met 38% ten opzichte van 2012. Het cijfer van 2012 werd ook aangepast omwille van verschuiving van 1 biogas-installatie die in de vorige rapportering per vergissing onder de categorie stortgas werd gerapporteerd. 47

HOOFDSTUK 3 Warmte en koeling 3.5.

V ASTE EN VLOEIBARE BIOMASSA We maken meteen de opdeling voor de biomassa-installaties op basis van vaste en anderzijds vloeibare biomassastromen. → Vaste biomassa vaste biomassa 20.000.000

18.000.000

16.000.000

14.000.000

12.000.000

10.000.000

8.000.000

6.000.000

4.000.000

2.000.000

0 landbouw (enkel warmte) huishoudens (enkel warmte) tertiair (enkel warmte) industrie (enkel warmte) landbouw zelfproducent tertiair zelfproducent 2005 0 8.594.296

37.700

2.592.524

0 industrie zelfproducent elektriciteit en warmte 0 90.788

7.374

groene warmteproductie bij gecombineerde productie van warmte en elektriciteit groene warmteproductie door installaties die enkel warmte produceren hout totaal TOTAAL 98.162

11.224.520

11.259.150

11.322.682

2006 0 8.948.355

28.830

2.483.971

0 0 958.631

22.789

981.420

11.895.951

12.442.577

2007 406.212

8.505.112

40.859

2.726.911

0 0 1.195.431

0 1.195.431

12.340.160

12.874.524

2008 527.281

10.085.952

72.840

2.455.341

0 0 1.223.517

0 1.223.517

13.772.946

14.364.930

2009 558.516

10.552.156

49.898

2.400.938

51.842

0 1.026.456

0 1.078.298

11.461.157

11.679.094

13.141.413

13.561.509

14.201.638

14.639.807

2010 456.474

13.436.195

52.191

2.490.354

38.787

0 1.589.535

0 1.628.322

2011 239.746

9.722.817

30.584

2.353.772

83.150

0 1.537.902

0 1.621.053

2012 260.392

11.718.210

449.858

2.350.100

153.160

0 1.614.400

0 1.767.559

16.435.214

12.346.919

14.778.560

16.707.204

17.674.688

18.063.536

13.552.355

13.967.972

16.123.300

16.546.119

2013 297.079

12.943.775

442.420

3.023.929

149.436

0 1.637.180

36.987

1.823.603

18.187.108

18.530.807

Figuur 9: Groene warmteproductie door biomassa installaties op basis van vaste biomassa 78% van de totale groene warmteproductie wordt geproduceerd door biomassa-installaties op basis van vaste biomassa in 2013. Het grootste gedeelte van de groene warmteproductie op basis van vaste biomassa is afkomstig van houtverbrandingsinstallaties (kachels, open haarden, cassettes,…) bij de huishoudens (70% van de totale groene warmteproductie door vaste biomassa). Daarna levert de vaste biomassa in de industrie (enkel warmteproductie) de grootste bijdrage: 16% van de totale groene warmteproductie door vaste biomassa. Daarnaast is ook 8,8% van de groene warmteproductie in de categorie ‘vaste biomassa’ afkomstig van installaties voor de gecombineerde elektriciteit- en warmteproductie in eigen beheer van de industrie. Het gaat hier om houtverbranding en slibverbranding. In de periode 2007-2010 merken we ook een duidelijke stijging van het aantal houtverbrandingsinstallaties in de landbouwsector (enkel voor warmteproductie), maar in 2011 is de houtverbranding (enkel voor warmtetoepassingen) in de landbouwsector serieus gedaald (-47 % t.o.v.2010). In 2012 is er terug een stijging van 8,6% en in 2013 van 14,1% waar te nemen. 48

HOOFDSTUK 3 Warmte en koeling De groene warmteproductie op basis van vaste biomassa is ten opzichte van 2012 met 12,0% gestegen. Hier zorgde vooral de buitentemperaturen (2010 was erg koud, 2011 eerder warm en 2012 eerder gemiddeld, 2013 kouder dan 2012) voor een aanzienlijke stijging van de groene warmteproductie door het houtverbruik voor verwarmingsdoeleinden in de huishoudelijke sector (+10,5% tov 2012). Ten opzichte van 2005 is de groene warmteproductie van de volledige categorie vaste biomassa erg sterk gestegen: +64%! De bijdrage in groene warmte van hout in deze mix van vaste biomassa bedraagt 98%. Slechts enkele installaties wenden andere vaste biomassastromen aan voor groene warmte productie. Omwille van deze redenen wordt deze categorie dan ook niet verder opgedeeld in de afzonderlijke stromen: slib, olijfpitten/pulp, koffiedroes. Wel geven we nog wat extra informatie over de houtverbrandingsinstallaties in de industrie, de tertiaire sector en de landbouwsector die enkel warmte produceren. Deze bedrijven zijn verplicht om hun houtverbruik en de karakteristieken van de houtinstallatie te rapporteren aan de Vlaamse Overheid [26]. VITO voert de bevraging uit en verwerkt de rapportages hiervan. De resultaten worden mee opgenomen in de Vlaamse energiebalans en deze hernieuwbare inventaris. We geven in volgende tabel een overzicht van de resultaten voor 2013. Brandstof voor groene warmteproductie [GJ] stukhout houtafval houtkrullen houtstof houtpellets Totaal % tov 2012 industrie 10.398 1.453.866 278.141 1.937.183 42.721 3.722.310 29% Geïnstalleerd vermogen 303,3 MW (1) Aantal installaties 152 tertiair Geïnstalleerd vermogen 1.385.900 10.087 41,9 MW (2) 9.247 1.405.234 7,3% Aantal installaties 9 landbouw Geïnstalleerd vermogen 4.622 332.543 8.277 56,2 MW (2) 0 345.441 14,1% Aantal installaties 35 totaal 15.020 3.172.309 296.504 1.946.429 42.721 5.472.984 22% % tov 2011 -30% 54% -28% -3,4% 9260% 22% Tabel 30: Brandstoffen en geïnstalleerd vermogen voor groene warmteproductie van houtinstallaties in de verschillende sectoren (exclusief huishoudens) in 2013 (1) exclusief het geïnstalleerd vermogen van installaties van benchmarkbedrijven, het totaal is ook onderschat aangezien niet alle bedrijven het vermogen opgeven, we tellen enkel de gerapporteerde gegevens mee (2) Het totaal is onderschat aangezien niet alle bedrijven het vermogen opgeven, we tellen enkel de gerapporteerde gegevens mee 49

HOOFDSTUK 3 Warmte en koeling → Vloeibare biomassa De installaties op basis van vloeibare biomassa kunnen we verder opdelen in de categorieën bio olie afval, pure plantaardige olie van Europese afkomst (koolzaadolie -PPO EU) en pure plantaardige olie van niet-EU afkomst (palmolie -PPO niet-EU) maar aangezien het om een beperkt aantal installaties gaat in de historische jaren splitsen we deze momenteel nog niet op. Ook een opdeling naar de categorieën uit Tabel 26 is niet mogelijk voor de globale groep bio-olie omwille van het vertrouwelijke karakter van de individuele gegevens. Vloeibare biomassa 800.000

700.000

600.000

500.000

400.000

300.000

200.000

100.000

0 TOTAAL 2005 2.081

2006 59.210

2007 418.538

2008 405.119

2009 578.986

2010 650.343

2011 256.048

2012 276.952

2013 249.846

Figuur 10: Groene warmteproductie door biomassa installaties op basis van vloeibare biomassa In 2013 bedroeg de groene warmteproductie door de installaties op basis van vloeibare biomassa 1,0% van de totale groene warmteproductie. 84% van deze totale groene warmteproductie door aanwending van vloeibare biomassa wordt verwezenlijkt door installaties voor gecombineerde elektriciteit- en warmteproductie. Waar in 2010 nog voornamelijk de zelfproductie in de industrie en de landbouw op basis van vloeibare biomassa bijdroegen aan de groene warmte productie uit vloeibare biomassa ( 45%, respectievelijk 36%), ligt de nadruk in 2013 vooral bij de productie door de transformatiesector (57%) en de zelfproductie in de landbouwsector (22%). Ook de exclusieve warmteproductie in de industrie (geen WKK dus) levert in 2013 de bijdrage van 16% aan de totale groene warmteproductie door vloeibare biomassa. Figuur 10 laat ook duidelijk zien dat de groene warmteproductie op basis van vloeibare biomassa sterk gedaald is vanaf 2011. 1 zelfproducent in de industrie maakte bijna geen gebruik meer van bio-olie in 2011 en stopte volledig met het gebruik van bio-olie in 2012. 50

HOOFDSTUK 3 Warmte en koeling 3.6.

Z ON De technologie van een zonneboiler laat het toe om warmte te produceren door toedoen van zonnewarmte. De berekening van de warmteproductie op basis van zonneboilers is gebaseerd op gegevens over de oppervlakte van geïnstalleerde zonnecollectoren voor zonneboilers van de website (http://www2.vlaanderen.be/economie/energiesparen/milieuvriendelijke/Cijfers&statistieken/Evolutie_oppervlakte_zonnecollectoren_ 1998-2008.pdf tot en met 2008.

Het aantal bijgekomen zonneboilers (en de oppervlakte zonnecollectoren) in 2009 -2013 nieuwbouw is beschikbaar in de EPB databank [45]. De cijfers voor bestaande woningen worden uit de premiedatabank [45] opgeroepen. De berekening gebeurt als volgt: Warmteproductie = aantal geïnstalleerde m² zonnecollectoren X gemiddelde opbrengst per geïnstalleerde m² per jaar Waarbij Het aantal geïnstalleerde m² zonnecollectoren t.e.m. 2008 is rechtstreeks beschikbaar. Voor de jaren 2009-2013 is het aantal zonneboilers gekend en van een gedeelte is ook de geïnstalleerde oppervlakte gekend [45]. Voor installaties waarvan de oppervlakte niet gekend is wordt een inschatting gemaakt op basis van de beschikbare informatie per sector (huishoudelijk/niet huishoudelijk) en per type (enkel voor sanitair warm water/ voor ruimteverwarming en sanitair warm water). De gemiddelde opbrengst per geïnstalleerde m² per jaar is vastgelegd op 372 kWh/m 2 en per jaar [of 1,34 GJ/m²] [46]. Ook de energie winstcalculator van VEA rekent met dit gegeven [47]. De sectorfederatie ATTB-Belsolar laat weten [ 48 ] dat ze voor vlakkeplaatcollectoren en vacuümbuiscollectoren momenteel volgende opbrengstfactoren hanteren (respectievelijk 472 kWh/m² en 583 kWh/m² of 1,7 GJ/m² en 2,1 GJ/m²). Deze waarden worden momenteel niet gehanteerd in de inventaris, ze verdienen nog nader onderzoek. In Tabel 31 geven we een overzicht van de geproduceerde groene warmte samen met de groene warmte van warmtepompen en warmtepompboilers. 3.7.

WARMTEPOMPEN EN WARMTEPOMPBOILERS Voor de berekening van de warmteproductie door warmtepompen en warmtepompboilers is er nood aan goede gegevens over het aantal warmtepompen/warmtepompboilers, hun thermisch vermogen en informatie over de warmteopbrengst per geïnstalleerd thermisch vermogen. Voor de gegevensjaren 1998 tot en met 2003 heeft VEA informatie ter beschikking gesteld over het aantal warmtepompen. Vanaf 2004 kennen we het aantal nieuwe warmtepompen uit de gegevens van REG acties van de elektriciteitsnetbeheerders. Sinds 2009 worden er echter geen premies meer verstrekt voor het plaatsen van warmtepompen in nieuwbouw, wel nog voor plaatsing in bestaande gebouwen. De installaties bij nieuwbouw zitten dus niet meer vervat in de aantallen die we vinden in de databank van de premies uitgereikt in kader van de REG-acties. Daarom wordt er vanaf 2009 een extra gegevensbron ingeschakeld om tot een totaal te komen. De EPB- databank, waarin de gegevens voor nieuwbouw opgeslagen zijn, levert de gegevens op over het aantal warmtepompen in de nieuwbouw. Beide data (REG-acties en EPB), aangeleverd door VEA, worden gesommeerd. Het gemiddelde thermische vermogen is gebaseerd op de informatie uit de REG acties (voor de jaren 2004 tot en met 2007). Voor de jaren 2008-2010 werd een inschatting gemaakt, gebaseerd op de beschikbare data voor 2004-2007, van 13 kW voor huishoudelijke 51

HOOFDSTUK 3 Warmte en koeling toepassingen en 20 kW voor niet-huishoudelijke toepassingen. In het geval van een warmtepomp werd een gemiddelde opbrengst van 2.000 kWh per kW aangenomen in de berekeningen. De gemiddelde opbrengst per jaar en per gezin voor een warmtepompboiler wordt ingeschat op 1.521 kWh. De berekeningen 1997-2010 gebeuren als volgt: Warmtepomp Totale warmteproductie = aantal warmtepompen (huishoudelijk of niet-huishoudelijk) X gemiddeld thermisch vermogen (huishoudelijk of niet-huishoudelijk) X gemiddelde opbrengst per jaar per kW geïnstalleerd thermisch vermogen warmtepompboiler Totale warmteproductie = aantal warmtepompboilers X gemiddelde opbrengst per gezin per jaar Op 1 maart 2013 publiceerde de Europese Commissie een Besluit tot vaststelling van de richtsnoeren voor de lidstaten inzake de berekening van de hernieuwbare energie uit warmtepompen met verschillende warmtepomptechnologieën overeenkomstig artikel 5 van de Richtlijn 2009/28/EG [ 49 ]. De richtsnoeren zoals op grond van bijlage VII bij Richtlijn 2009/28/EG is vereist, worden in de bijlagen bij dit besluit vastgesteld. De groene warmteproductie door warmtepompen en warmtepompboilers bepalen we in deze inventaris door de totale bruikbare warmteproductie door warmtepompen te verminderen met de warmteproductie die door de aangewende elektriciteit wordt geleverd. Volgende figuur geeft aan welk gedeelte van de warmte als ‘groene warmte’ geïnterpreteerd wordt, in overeenstemming met de definities van de Europese Richtlijn 2009/28/EG. Figuur 11: Schets ter verduidelijking van de definiëring van groene warmte bij warmtepompen 52

HOOFDSTUK 3 Warmte en koeling De berekening voor gegevensjaren 1997-2010 voeren we uit als volgt: Groene warmteproductie = totale warmteproductie (zie vorige formule) – totale warmteproductie / gemiddelde SPF factor De seasonal performance factor (SPF) geeft de verhouding weer tussen de geproduceerde warmte en de verbruikte (elektrische) energie door de warmtepomp/warmtepompboiler, rekening houdend met de variabele temperatuur van de warmtebron in de zomer en winter en rekening houdend met de energie voor pompen en ventilatoren. De SPF-factor is afhankelijk van de bron (lucht, water, bodem) en het afgiftesysteem (radiatoren, vloerverwarming,…). Voor de berekeningen in dit rapport voor de gegevensjaren 1997-2010 gebruikten we een gemiddelde SPF factor van 3,75 5 . Dit wil zeggen dat er 3,75 kWh aan warmte kan geproduceerd worden door 1 kWh elektriciteit te verbruiken. Deze gemiddelde SPF-factor bepaalden we door het gemiddelde te nemen van de SPF-factoren die in het kader van de energieprestatie certificatiemethode woningen Vlaanderen [ 50 ] worden gehanteerd voor de categorieën grondwater en bodem, radiatoren en vloerverwarming. 3.7.1.

GEGEVENSJAREN 2011-2013 Zoals in vorige paragrafen aangegeven zijn in maart 2013 nieuwe richtsnoeren gepubliceerd over het berekenen van de hernieuwbare energie uit warmtepompen. Voor de gegevensjaren 2011, 2012 en 2013 hebben we in deze inventaris getracht om de berekening zo conform mogelijk te maken aan deze nieuwe richtsnoeren. De algemene werkwijze is als volgt: Q usable = H HP * P rated en E RES = Q usable * (1-1/SPF) Waarbij Q usable = de geraamde totale hoeveelheid bruikbare warmte die door de warmtepompen wordt geleverd ; H HP = equivalent aantal uren werking onder volledige belasting; P rated = capaciteit van de geïnstalleerde warmtepompen, rekening houdend met de levensduur van de verschillende soorten warmtepompen; SPF = het geraamde gemiddelde seizoensgebonden rendement (SCOP net of SPER net ); E RES = hernieuwbare lucht-thermische, geothermische of hydrothermische energie die door de warmtepomp onttrokken wordt 5 Om beter te doen dan een condenserende gasketel moet een warmtepomp minstens een SPF hoger dan 2,5 of 3 hebben (in functie van de wijze van warm water productie). Bron: brochure warmtepomp, opgemaakt door VEA 53

HOOFDSTUK 3 Warmte en koeling Voor de bepaling van P rated (per type warmtepomp) gebruiken we voor bestaande gebouwen data uit de databank van de REG-premies en voor nieuwbouw gebruiken we het aantal warmtepompen uit de EPB-databank en het gemiddelde thermische vermogen per type uit de REG-premies . Voor de bepaling van H HP gebruiken we de default-waarden uit de richtsnoer [49] per type. Voor de bepaling van de SPF gebruiken we daar waar mogelijk regio-specifieke (Vlaamse) waarden aangevuld met defaultwaarden daar waar regio-specifieke waarden ontbreken. We hanteren deze methode voorlopig niet voor de voorgaande gegevensjaren aangezien voor deze jaren (t.e.m. 2010) te weinig detailinformatie beschikbaar is. Ook voor de periode 2011 - 2013 hebben we enkele aannames moeten maken. Deze lijsten we hieronder op: het jaartal dat de REG-premie uitbetaald wordt stellen we gelijk aan het jaar waarin de warmteproductie start (100%) (ook voor 2004-2010) sinds 2011 wordt voor luchtwarmtepompen door alle netbeheerders een premie uitbetaald. De jaren voordien was dit afhankelijk van het gebied (netbeheerder). Luchtwarmtepompen waarvoor geen premies werden gegeven zijn dus niet inbegrepen in deze inventaris. (ook voor 2004-2010) COP-waarden van warmtepompen worden opgegeven in de REG-premies. Theoretisch gezien kunnen deze COP-waarden worden omgerekend worden naar SPF-waarden (voorbeeld: volgens VDI-norm). We kiezen er echter voor om met gemeten SPF-waarden te werken per type warmtepomp, hiervoor maken we gebruik van de resultaten van metingen op reële warmtepompinstallaties in België [ 51 ]. Momenteel kunnen we niet goed inschatten welke installaties een SPF> 1,15 of SPF>2,5 hebben (respectievelijk de minimumvereisten voor fossiel aangedreven warmtepompen en elektrisch aangedreven warmtepompen om als hernieuwbare energiebron in aanmerking te komen (cfr. [49]). Uit de EPB-databank (enkel nieuwbouw) [45] werden de warmtepompen (in nieuwbouwwoningen) met hun respectievelijke SPF-waarden gegenereerd (op aanvraagdatum) voor 2006-2012. Hier merken we dat voor de aanvraagjaren 2006-2012 alle SPF-waarden groter zijn dan 1,15 (dit is de minimumvereiste voor een thermisch (lees: fossiel) aangedreven warmtepomp). Een gedeelte van de warmtepompen heeft een SPF tussen 1,15 en 2,5. We weten echter niet of deze laatste groep enkel fossiel aangedreven warmtepompen betreft (aandeel ten opzichte van het totaal aantal warmtepompen in de EPB-databank varieert tussen 0,5% voor 2010 en 6,5% voor 2007 (aanvraagjaren)). VOORLOPIG hebben we gesteld dat alle geregistreerde warmtepompen (in EPB voor nieuwbouw en in de premie-databank voor bestaande gebouwen) een SPF-waarde boven de minimumgrens hebben. Voor een gedeelte van gegevensjaar 2012 (240 warmtepompen) geven de REG-premies het aantal warmtepompen op per type (bodem-water, directverdamping-directcondensatie, water-water, lucht-water en lucht-lucht). Ook de aandrijving (elektrisch of gas) wordt geregistreerd per warmtepomp, alsook de sector (huishoudens of NACE-code). Voor het overige deel van 2012 (895 warmtepompen) is de typering minder gedetailleerd ( ‘bodem water of water-water’; ‘directverdamping-water’en ‘lucht-water of lucht-lucht’) en is er geen aandrijving geregistreerd. De aantallen en het thermisch vermogen van deze laatste groep (850) werd voor deze inventaris verder opgedeeld op basis van de verhoudingen van de eerste groep (240). Daarna werden de warmtepompen van nieuwbouw (1187 uit de EPB-databank) ook verdeeld over de categorieën (allen onder huishoudens) à rato de verhoudingen van de warmtepompen uit bestaande gebouwen (240+895). o o als de sector niet gekend is dan hebben we verondersteld dat het tertiaire sector is indien het vermogen ongekend is (voorbeeld voor een aantal gaswarmtepompen) dan werd het gemiddeld vermogen gelijkgesteld aan het vermogen van datzelfde type warmtepomp maar dan elektrisch aangedreven. 54

HOOFDSTUK 3 Warmte en koeling Voor gegevensjaar 2011: de gegevens uit de REG-premies: indeling in types is nog niet zo verfijnd in 2011 als in 2012 (voor de recentste 240 warmtepompen). Daarom werd 2011 verder verfijnd zoals 2012, met dezelfde verhoudingen als in 2012. Voor gegevensjaar 2013: Voor gegevensjaar 2013 geven de REG-premies het aantal warmtepompen (1150) op per type (bodem-water, directverdamping-directcondensatie, water-water, lucht-water en lucht-lucht). Ook de aandrijving (elektrisch of gas) wordt geregistreerd per warmtepomp, alsook de sector (huishoudens of NACE-code). Voor een aantal installaties ontbreekt de sector(6), het type warmtepomp (22) en/of de aandrijving (72). De aantallen en het thermisch vermogen van deze groep van 81 installaties werd voor deze inventaris verder opgedeeld op basis van de verhoudingen van de eerste groep (1150-72). Daarna werden de warmtepompen van nieuwbouw (1177 uit de EPB-databank) ook verdeeld over de categorieën (1085 onder huishoudens en 42 onder te tertiaire deelsector ‘kantoren en administraties’) à rato de verhoudingen van de warmtepompen uit bestaande gebouwen (1150). o o als de sector niet gekend is dan hebben we verondersteld dat het tertiaire sector is als het niet gekend is of het om een elektrisch of fossiel aangedreven WP gaat dan kijken we naar de verdeling in diezelfde sector over beide types en houden we deze verdeling analoog. Voor alle huishoudelijke is er daarom gekozen voor o 'elektrische aandrijving' (aangezien aantal gaswarmtepompen verwaarloosbaar laag is). als het type warmtepomp niet volledig gekend is (vb: B-W of W-W en L-W of L-L), dan kiezen we voor een analoge verdeling als voor we warmtepompen waarvoor deze categoriên wel gekend zijn) o alle vermogens waren gekend, dus daarvoor moesten geen aannames gebeuren in 2013. Het equivalent aantal uren onder volledige belasting per type warmtepomp nemen we over vanuit de richtsnoer (waarden voor H HP uit tabel 1 en 2 van [49]) Voor de gemiddelde SPF-waarde per type warmtepomp maken we gebruik van metingen op reële warmtepompinstallaties in Vlaanderen/België [51]. Voor installatietypes waarvoor we geen SPF-waarden hebben vanuit deze bron, hanteren we de defaultwaarden uit de richtsnoer (waarden voor SPF (SCOP net , SPER net )uit tabel 1 en 2 van [49]. De resultaten voor de groene en totale warmteproductie door zonneboilers en warmtepompen zien er als volgt uit: GJ Warmtepompen/boilers zonneboilers totale groene warmte Warmtepompen/boilers zonneboilers totale warmte 2005 195.714 57.576 253.290 266.883 57.576 324.458 2006 206.669 83.558 290.228 281.822 83.558 365.380 2007 230.048 112.955 343.003 313.702 112.955 426.657 2008 268.429 167.964 436.392 366.039 167.964 534.003 2009 322.558 194.034 516.592 439.852 194.034 633.885 2010 408.857 222.868 631.725 557.533 222.868 780.400 2011 520.116 253.427 773.543 719.107 253.427 972.534 2012 629.711 297.834 927.545 884.864 297.834 1.182.698 2013 736.643 457.291 1.193.934 1.048.180 457.291 1.505.471 Tabel 31: Evolutie van de groene en totale warmteproductie van warmtepompen, warmtepompboilers en zonneboilers Tabel 32 geeft wat meer informatie over het aantal warmtepompen , hun geïnstalleerd thermisch vermogen en het aantal vierkante meter zonnepanelen voor zonneboilers. 55

HOOFDSTUK 3 Warmte en koeling CUMULATIEF aantal warmtepompen geïnstalleerd geïnstalleerd thermisch vermogen warmtepompen m² zonneboilers geïnstalleerd 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2013/2012 in % # 31 49 175 373 783 1.291 1.662 2.013 2.612 2.773 3.095 3.622 4.366 5.557 7.246 9.568 11.845 +24% kW 405 640 2.286 4.873 10.229 16.865 21.711 27.984 37.037 39.095 43.522 50.791 61.043 77.387 101.414 127.105 152.699 +20% m² 4.000 5.396 7.397 10.500 14.088 17.502 22.670 29.670 42.967 62.357 84.295 125.346 144.801 166.319 189.125 222.264 341.262 +54% Tabel 32: Cumulatief aantal warmtepompen alsook hun cumulatief thermisch vermogen, geïnstalleerde m² zonnepanelen voor zonneboilers voor 1997-2013 In 2013 kwamen er 19.815 zonneboilers bij die een oppervlakte van 118.997 m² aan zonnecollectoren bestreken. In 2013 kwamen er ook 2277 warmtepompen bij die een gezamenlijk thermisch vermogen van 25.594 kW vertegenwoordigen. 56

HOOFDSTUK 3 Warmte en koeling 3.8.

T OTALE ( GROENE + GRIJZE ) WARMTEPRODUCTIE IN V LAANDEREN Ter afsluiting van het hoofdstuk groene warmte (en koeling) geven we in onderstaande figuur de totale warmteproductie in Vlaanderen weer voor de gegevensjaren 2005-2013. 600.000

500.000

400.000

300.000

200.000

100.000

0 zonneboilers warmtepompboilers warmtepompen/warmtepompboilers landbouw (enkel warmte) huishoudens (enkel warmte) tertiair (enkel warmte) industrie (enkel warmte) landbouw zelfproducent tertiair zelfproducent industrie zelfproducent raffinaderijen zelfproducent elektriciteit en warmte warmteproductie bij gecombineerde productie van warmte en elektriciteit totale warmteproductie door installaties die enkel warmte produceren TOTAAL 2005 58 267 25.797

172.674

53.508

223.539

241 170 13.501

0 26.155

40.067

476.419

516.486

2006 84 282 25.443

172.477

49.021

221.930

231 177 15.507

26.522

42.167

469.836

512.002

2007 113 314 20.204

164.884

47.040

206.080

1.184

195 17.117

19.227

37.723

2008 168 366 15.164

167.673

51.304

204.321

3.525

255 16.385

123 25.256

45.544

2009 194 440 14.020

164.742

52.914

183.510

5.635

224 13.961

5.389

25.918

51.127

2010 223 558 14.491

179.287

54.996

207.326

7.764

379 16.294

5.617

28.447

58.502

439.258

476.981

439.625

485.169

415.814

466.942

470.591

529.093

2011 253 719 11.199

144.442

44.145

200.741

8.483

514 15.286

6.663

28.386

59.332

2012 298 885 10.138

152.041

48.524

192.491

9.869

756 18.326

7.612

28.158

64.723

411.725

471.056

413.332

478.055

2013 457 1.048

10.918

168.047

53.226

201.668

10.235

1.096

19.325

6.357

24.561

61.576

444.777

506.354

Figuur 12: Totale warmteproductie in Vlaanderen in 2005 -2013 (voorlopige cijfers) [TJ] De totale warmteproductie in Vlaanderen is in 2013 met 5,9% gestegen ten opzichte van 2012. De groene warmteproductie steeg eveneens maar sterker, namelijk met 15%. Dit resulteert in een aandeel van 4,7% groene warmte ten opzichte van totale warmteproductie in Vlaanderen. Opgelet, de berekeningswijze voor dit aandeel is niet dezelfde als het aandeel volgens de Richtlijn 2009/28/EC zoals getoond in Tabel 27. Op sectorniveau zien we dat 4,9% van de totale warmte geproduceerd door de sector ‘elektriciteit en warmte’ groene warmte is in 2013. Voor de zelfproducenten is 11,5% van de totale geproduceerde warmte groen. 4,1% van de warmte die door de eindsectoren geproduceerd wordt, met installaties zonder gecombineerde productie van elektriciteit en warmte, is groen. Deze percentages worden in onderstaande tabel weergegeven. 57

HOOFDSTUK 3 Warmte en koeling groene versus totale stoom/warmteproductie in % door groene warmteproductie bij gecombineerde productie van warmte en elektriciteit elektriciteit en warmte zelfproducenten waarvan industrie waarvan tertiair waarvan landbouw 2005 3,8% 4,0% 3,2% 2,8% 37,8% 0,9% groene warmteproductie door installaties die enkel warmte produceren warmteproductie door biomassa-installaties in de industrie/tertiair/huishoudens/landbouw waarvan industrie waarvan tertiair 2,5% 2,5% 1,4% 0,1% 5,0% waarvan huishoudens waarvan landbouw warmtepompen warmtepompboilers 73,3% zonneboilers TOTAAL 100% 2,6% 2006 5,1% 3,1% 8,4% 7,8% 51,9% 11,7% 2,6% 2,5% 1,3% 0,1% 5,2% 73,3% 100% 2,8% 2007 7,9% 5,3% 10,5% 10,1% 47,5% 9,6% 2,8% 2008 5,8% 2,4% 10,1% 10,6% 51,9% 5,2% 3,1% 2009 6,0% 3,5% 2010 7,4% 3,7% 2011 6,5% 3,3% 2012 7,2% 3,9% 2013 8,9% 2,3% 9,8% 12,1% 61,7% 11,3% 3,1% 11,5% 2,9% 9,8% 13,3% 12,0% 52,8% 61,6% 14,0% 10,3% 3,9% 9,7% 10,0% 76,2% 11,7% 4,9% 11,5% 10,0% 65,2% 15,5% 4,1% 2,7% 1,5% 0,1% 5,2% 2,0% 73,3% 100% 3,2% 3,0% 1,3% 0,1% 6,0% 3,5% 73,3% 100% 3,4% 3,4% 1,6% 0,1% 6,4% 4,0% 73,3% 100% 3,8% 3,7% 3,2% 3,7% 1,3% 0,1% 100% 4,1% 1,3% 0,1% 7,5% 3,2% 6,7% 2,1% 73,3% 72,3% 100% 3,7% 1,4% 0,9% 7,7% 2,6% 71,2% 100% 4,3% 4,0% 1,7% 0,8% 7,7% 2,7% 70,3% 100% 4,7% Tabel 33: Evolutie (2005-2013) van de groene warmteproductie ten opzichte van de totale warmteproductie in % 58

HOOFDSTUK 4 Vervoer

HOOFDSTUK 4.

VERVOER

Zoals in de inleiding (1.1) werd aangegeven bespreken we in dit hoofdstuk het energieverbruik uit hernieuwbare bronnen voor vervoer. We bespreken naast het verbruik van biobrandstoffen in het vervoer (tot nu toe enkel voor wegvervoer gegevens beschikbaar) ook de hoeveelheid elektriciteit uit hernieuwbare bronnen die aangewend wordt in de vervoerssector. Om de link te leggen met de indeling uit Tabel 2 bespreken we hier dus de categorie ‘vloeibare biomassa’ met de verfijning naar biodiesel en bio-ethanol of biobenzine. Voor de hernieuwbare fractie van elektriciteit is er geen link met de categorieën in Tabel 2. 4.1.

V ERVOER – TOETSING AAN 2009/28/EC Tabel 34 start, net zoals in de voorgaande hoofdstukken, met de toetsing van de doelstelling uit de Europese richtlijn 2009/28/EC. Hierin wordt niet enkel het gebruik van biobrandstoffen voor vervoer opgenomen maar eveneens de hernieuwbare elektriciteit die aangewend wordt in elektrische voertuigen. Voor deze laatste categorie gaat het niet om een specifieke groene stroomproductie voor/door de transportsector, maar wel om het aandeel van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen in Vlaanderen, gemeten twee jaar voor het betreffende jaar, dat dan gebruikt wordt voor elektrische voertuigen. Elke lidstaat dient erop toe te zien dat het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen in alle vormen van vervoer in 2020 minstens 10% bedraagt van het eindverbruik van energie in het vervoer in deze lidstaat. In de onderstaande tabel wordt het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen voor vervoer in het bruto eindverbruik van vervoer in Vlaanderen, berekend in overeenstemming met de huidige interpretatie van de richtlijn 2009/28/EC. 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 [PJ] Elektriciteitsverbruik van hernieuwbare bronnen voor vervoer [PJ] Verbruik van biobrandstoffen voor vervoer [PJ] eindverbruik van energie uit hernieuwbare bronnen in vervoer [PJ] Bruto eindverbruik energie voor vervoer in Vlaanderen [PJ](1) % energie uit hernieuwbare bronnen voor vervoer in het bruto eindverbruik van vervoer 0,399 0,4 186,2 0,2% 0,401 0,4 190,1 0,2% 0,409 2,0 2,4 194,4 1,2% 0,438 2,2 2,6 188,2 1,4% 0,421 5,6 6,1 185,1 3,3% 0,460 7,8 8,3 187,7 4,4% 0,492 7,2 7,7 188,1 4,1% 0,492 8,6 9,1 190,0 4,8% 0,540 9,1 9,6 192,3 5,0% Tabel 34: Aandeel energie uit hernieuwbare bronnen voor vervoer in het bruto eindverbruik van vervoer in Vlaanderen Opmerking (1) : berekend als: sommatie van diesel, benzine, biodiesel en bio-ethanol van wegvervoer en spoorvervoer + gecorrigeerd elektriciteitsverbruik wegvervoer (waarbij de fractie groene stroom werd vermenigvuldigd met 2,5) + elektriciteitsverbruik van spoorvervoer (zie cijfers en uitleg in bijlage B) 59

HOOFDSTUK 4 Vervoer We lichten de categorieën van voorgaande tabel toe. Eindverbruik van energie uit hernieuwbare bronnen in het vervoer voor Vlaanderen De richtlijn [1] zegt: “ voor het berekenen van de teller, zijnde de hoeveelheid energie uit hernieuwbare bronnen verbruikt voor vervoer …, wordt rekening gehouden met alle soorten energie uit hernieuwbare bronnen die verbruikt wordt in alle vormen van vervoer” We interpreteren dit als volgt: a) De hoeveelheid biobrandstoffen die in het vervoer worden aangewend (tot nog toe enkel voor wegvervoer) b) + De elektriciteit uit hernieuwbare energie voor elektrische voertuigen (weg en spoor) Voor deze laatste categorie (b) zijn de specifieke voorschriften van de richtlijn als volgt geïnterpreteerd: (Elektriciteit voor wegvervoer * 2,5 + elektriciteit voor spoorvervoer)* aandeel groene stroom Waarvan aandeel groene stroom = gemiddeld aandeel van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen in de Gemeenschap (EU-28) in jaar X-2 zoals jaarlijks berekend in de SHARES-tool [7] volgens de richtlijn 2009/28/EG.

6 De richtlijn zegt immers: “voor het berekenen van de bijdrage van uit hernieuwbare bronnen geproduceerde energie en verbruikt in alle soorten elektrische voertuigen …, mogen de lidstaten kiezen voor het gemiddelde aandeel van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen in de Gemeenschap of het aandeel van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen in hun eigen land, gemeten twee jaar voor het betreffende jaar. Voor het berekenen van de elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen die verbruikt wordt door elektrische wegvoertuigen, wordt dit verbruik geacht 2,5 keer de energie inhoud te zijn van de input van de elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen.” Bruto eindverbruik van energie voor vervoer voor Vlaanderen De richtlijn 2009/28/EG zegt: “Voor het berekenen van de noemer, zijnde het totale energieverbruik voor vervoer …, wordt alleen rekening gehouden met benzine, diesel, in het vervoer over de weg of per spoor verbruikte biobrandstoffen, en elektriciteit;” We interpreteerden dit voor Vlaanderen als volgt: a) diesel, benzine, biodiesel en bio-ethanol van wegvervoer en spoorvervoer + b) gecorrigeerd elektriciteitsverbruik wegvervoer (= totaal elektriciteitsverbruik voor wegvervoer waarbij de fractie groene stroom werd vermenigvuldigd met 2,5) + c) elektriciteitsverbruik van spoorvervoer 6 Tot en met de vorige rapportering van de hernieuwbare inventaris werd gekozen om het Vlaamse cijfer te gebruiken voor het aandeel van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen . Dit werd voor de hele tijdsreeks herzien vanaf deze rapportering.

60

HOOFDSTUK 4 Vervoer Het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen voor vervoer in het bruto eindverbruik van vervoer in Vlaanderen (volgens de richtlijn 2009/28/EC) bedraagt in 2013 5,0%. De bepaling van de aangewende hoeveelheid biobrandstoffen in Vlaanderen wordt in de volgende paragraaf verder toegelicht. 4.2.

V ERVOER B IOBRANDSTOFFEN Er wordt sinds 2007 biodiesel in bijgemengde vorm op Belgisch grondgebied verstrekt door een aantal brandstofdistributeurs. In de energiebalans van 2007 werd voor het eerst een verbruik van biodiesel gerapporteerd. Bio-ethanol werd vanaf 2008 ook in een beperkt aantal tankstations beschikbaar gesteld. Zeven biobrandstoffenproducenten in België kregen een erkenning van de Belgische Staat. De Ministerraad heeft op voorstel van de Commissie tot Erkenning, aan elke maatschappij een volume van biobrandstof toegekend dat kan worden vrijgesteld van accijnzen bij de inverbruikstelling in België. De vrijstellingen werden initieel verleend tot 30 september 2013 en verlengd tot 31 mei 2014. • • biodiesel: 4 maatschappijen kregen de erkenning: Bioro (Gent), Néochim (Feluy), Oléon (Gent) et Proviron (Oostende) bio-ethanol: 3 maatschappijen kregen de erkenning: Alco Bio Fuel (Gent), Biowanze (Wanze) en Syral (Tate & Lyle) (Aalst) Enkel de operatoren die vermengde brandstoffen op de Belgische markt brengen, waarvan het biogedeelte koolzaad, uit een erkende productie-eenheid stamt, kunnen genieten van een verminderde accijnsvoet. In België krijgen biodiesel en bio-ethanol dus tot een bepaald quotum een accijnsreductie, van toepassing op producten van productie-installaties die hiervoor erkend zijn. De erkenningen worden toegekend tot een bepaalde hoeveelheid (wet betreffende de biobrandstoffen juni 2006 16,17,18): Jaarlijks worden de hoeveelheden biodiesel en bio-ethanol die onder de accijnsverlaging vallen opgevraagd (FOD Financiën of FOD Leefmilieu). Onderstaande tabel geeft deze hoeveelheden weer. overzicht geproduceerde hoeveelheden onder quotum [m³] biodiesel 2007 107.592 2008 115.300 2009 280.708 2010 401.750 2011 2012 2013 367.863 407.059 335.894 bio-ethanol 24.100 74.917 108.933 105.967 107.260 92.123 Tabel 35: Erkende hoeveelheden biobrandstoffen met accijnsreductie in België In 2013 werden in België 335,89 miljoen liter biodiesel en 92,12 miljoen liter bio-ethanol met accijnsverlaging geleverd. In februari 2014 werd op Belgisch en gewestelijk niveau een doorrekening uitgevoerd met COPERT 4 versie 10.0. Omwille van harmonisering van wegtransportmodellen tussen de gewesten werd 61

HOOFDSTUK 4 Vervoer ook in Vlaanderen overgeschakeld van MIMOSA 4 [ 52 ] naar COPERT 4. Voor Vlaanderen voerde VMM de berekeningen uit. Er werd een volledige tijdsreeks 1990-2012 van de energieverbruiken door wegtransport ter beschikking gesteld. Aangezien de gehanteerde COPERT-versie geen afzonderlijke output genereerd voor de hoeveelheden biobrandstoffen werd de COPERT output voor benzine en diesel gecorrigeerd (buiten het model om) met behulp van de aandelen biobrandstof. Deze aandelen (massa%) werden door IRCEL gegenereerd en worden in onderstaande tabel opgelijst. Voor 2013 werden de gewichts% uit de voorlopige Belgische petroleumbalans weerhouden. Gewicht % 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 biodiesel 1,47 1,42 3,45 4,79 4,44 5,29 4,64 bio-ethanol 0,00 1,35 5,28 6,55 5,83 6,62 5,76 Tabel 36: Gewicht% van bijmenging van biobrandstoffen in België en de gewesten (2013: op basis van de voorlopige Belgische petroleumbalans) De resultaten voor Vlaanderen staan in de volgende tabel weergegeven. verbruik biobrandstoffen in wegvervoer [PJ] biodiesel bio-ethanol totaal 2007 2,0 2,0 2008 1,9 0,3 2,2 2009 4,6 1,0 5,6 2010 6,6 1,2 7,8 2011 6,1 1,1 7,2 2012 7,4 1,2 8,6 2013 7,4 1,7 9,1 Tabel 37: Verbruiken van biodiesel en bio-ethanol in Vlaanderen voor 2007-2013 (voorlopig) Uit de voorlopige resultaten blijkt dat het verbruik van biobrandstoffen in Vlaanderen ten opzichte van 2012 is gestegen met 5,4% (+0,4% voor biodiesel en +36% voor bio-ethanol). Het elektriciteitsverbruik voor wegtransport wordt niet gegenereerd met COPERT. Daarom wordt dit (zowel voor 2011, 2012 als 2013) gelijkgesteld aan het cijfer van jaartal 2010 uit de laatste doorrekening van MIMOSA 4 . De laatste jaren zijn er wel extra elektrische voertuigen in Vlaanderen in omloop gekomen, maar het aandeel blijft nog erg marginaal. Naar de toekomst toe bekijken we verder welke mogelijkheden er zijn om de elektriciteitsafnames voor elektrische voertuigen beter in kaart te kunnen brengen. We willen de lezers er op attent maken dat deze elektriciteitsafnames momenteel wel zijn opgenomen in de totaalstatistieken van de energiebalansen aangezien de netbeheerders de afnames van het elektriciteitsnet per sector rapporteren. Het is momenteel echter niet mogelijk om de afnames voor elektrische voertuigen kwantitatief in te schatten en ze van een bepaalde sector (vb: huishoudens of ….) af te zonderen om ze vervolgens toe te kennen aan wegtransport. 62

HOOFDSTUK 5 Besluit

HOOFDSTUK 5.

BESLUIT

Dit rapport geeft de situatie weer zoals ze gekend is in juli 2014. De totale bruto groene stroomproductie steeg in 2013 met 3,6% ten opzichte van 2012. De groene warmteproductie steeg met 15%. Het biomassaverbruik voor energiedoeleinden in Vlaanderen steeg tot 69,8 PJ (+0,4% in 2013 ten opzichte van 2012). De toetsing van de doelstellingen volgens de richtlijn 2009/28/EC leert ons dat Vlaanderen in 2013 een aandeel van 5,9% aan hernieuwbare energiebronnen aanwendt in het totaal bruto eindverbruik. Dit globaal % is samengesteld uit 3 delen: Het aandeel bruto groene stroom in het totaal bruto eindverbruik van elektriciteit bedraagt in 2013 10,5%. Het bruto finaal verbruik van hernieuwbare energie voor verwarming en koeling bedraagt 5,0% van het totaal bruto finaal energieverbruik voor verwarming en koeling. Het eindverbruik van hernieuwbare bronnen voor vervoer bedraagt 5,0% van het finaal verbruik voor vervoer. Hierbij vermelden we uitdrukkelijk dat het gaat om cijfers die gebaseerd zijn op de informatie die in september 2014 beschikbaar was over het gegevensjaar 2013. 63

Bijlage B: Bepaling Bruto Finaal Energieverbruik onder Richtlijn 2009/28/EC 65

Bijlage B: Bepaling Bruto Finaal Energieverbruik onder Richtlijn 2009/28/EC

B

IJLAGE

B: B

EPALING

B

RUTO

F

INAAL

E

NERGIEVERBRUIK ONDER

R

ICHTLIJN

2009/28/EC

V ERWACHT BRUTO EINDVERBRUIK VAN ENERGIE VAN VLAANDEREN IN ELEKTRICITEIT , VERWARMING EN KOELING EN VERVOER (1) V ERWARMING EN KOELING Volgende parameters worden gebruikt om het bruto-eindverbruik van energie van verwarming en koeling voor Vlaanderen te bepalen voor de historische gegevensjaren 2005-2013: Warmte en koeling [PJ] + brandstoffen 1 eindsectoren (excl transportsector) verminderd met brandstoffen 1 zelfproducenten + eindverbruik van brandstoffen (PJ) van alle eindsectoren (incl brandstoffen voor zelfproductie maar excl. aangekochte elektriciteit en warmte) 2005 551,9 767,5 2006 547,5 765,0 2007 512,6 737,7 2008 514,0 736,7 2009 485,4 708,0 2010 531,1 764,9 2011 469,4 704,8 2012 471,4 713,0 2013 REF 509,6 755,2 bron balans: kolom 'totaal' rij 'energetisch finaal verbruik' verminderd met kolom 'elektricitei' en kolom 'warmte' van diezelfde rij - transport sector (alle brandstoffen in PJ, geen elektriciteit) -195,7 -196,8 -200,9 -194,5 -191,9 -194,9 -195,1 -196,0 -198,0 balans: kolom 'totaal fossiele brandstoffen' + kolom ' biomassa' van rij 'transport' - alle brandstoffen zelfproductie (PJ) (dit is incl. recupstoom en incl brandstoffen zelfproductie bij raffinaderijen) + recupstoom voor zelfproductie + brandstof raffinaderijen (Esso en BRC vanaf 2010) voor zelfproductie + brandstoffen 2 voor warmteproductie 3 van zelfproducenten (voor de warmte die ze zelf verbruiken) + brandstof zelfproductie voor warmte die ze zelf verbruiken (we stellen verkocht aan derden = 0) - brandstof voor warmteproductie door zelfproductie in de raffinaderijen + warmte geproduceerd door zelfproducenten en verkocht aan derden + aangekochte warmte (van niet-zelfproducenten) door eindsectoren 4 + finaal verbruik van warmte in de industrie - finaal verbruik van warmte voor zelfproductie in de industrie + finaal verbruik van warmte in de residentiële en gelijkgestelde sectoren - groene warmtepompen warmteproductie door zonneboilers en TOTAAL bruto eindverbruik van energie voor verwarming en koeling -25,5 5,6 17,2 17,2 18,6 20,5 -5,6 3,9 -0,2 587,7 -26,1 5,4 19,9 19,9 18,0 20,6 -5,4 3,2 -0,3 585,5 -30,0 5,7 21,8 21,8 16,9 19,4 -5,7 3,6 -0,3 551,3 -34,0 5,6 0,2 23,5 23,7 -0,2 18,0 21,7 -5,6 2,3 -0,4 555,6 -44,5 2,9 10,9 22,6 29,2 -6,7 19,9 21,1 -2,9 2,2 -0,5 527,9 -56,6 6,8 10,8 28,5 35,1 -6,6 21,5 26,2 -6,8 2,8 -0,6 581,1 -58,5 5,0 13,1 27,4 35,7 -8,4 21,3 24,2 -5,0 2,9 -0,8 518,0 -67,0 6,9 14,6 32,13 41,6 -9,6 21,5 26,2 -6,9 3,2 -0,9 525,0 -66,9 6,9 12,4 35,0 43,1 -8,1 18,2 24,5 -6,9 1,8 -1,2 562,9 A C B D zelfprod-file: totaal van allle brandstoffen voor zelfproductie (inclusief zelfproducten in transformatiesector, namelijk raffinaderijen) balans: kolom 'warmte' van rij 'waarvan zelfproducenten industrie' bestand zelfproductie: totaal van alle brandstoffen voor zelfproductie van de raffinaderijen (ESSO en BRC) bestand zelfproductie: totaal van alle brandstoffen nodig voor de warmteproductie van zelfproducenten (dit is inclusief de brandstoffen nodig voor de warmteproductie van de zelfproducenten bij de raffinaderijen (ESSO en BRC)) bestand zelfproductie: totaal van alle brandstoffen nodig voor de warmteproductie van de zelfproducenten bij de raffinaderijen (ESSO en BRC) vanuit de rapporteringen hebben we slechts beperkt zicht op verkoop van warmte aan derden, we weten dat er meer warmte verkocht wordt dan dat we momenteel inventariseren, maar we beschikken niet over de nodige cijfergegevens, vandaar dat we stellen dat alle warmte geproduceerd door zelfproducenten voor eigen verbruik dient balans: kolom 'warmte' van rij 'industrie' (energetisch finaal verbruik) balans: kolom 'warmte' van rij 'waarvan zelfproducenten industrie' balans: kolom 'warmte' van rij 'residentiële en gelijkgestelde sectoren' (energetisch finaal verbruik) HEB-inventaris: Tabel 31 (omzetting van GJ naar PJ) 66

Bijlage B: Bepaling Bruto Finaal Energieverbruik onder Richtlijn 2009/28/EC Tabel 38: bruto-eindverbruik van verwarming en koeling voor Vlaanderen 1 alle brandstoffen excl. elektriciteit, exclusief warmte 2 alle brandstoffen incl. recuperatiewarmte/recuperatiestoom 3 dus niet de brandstoffen die voor de elektriciteitsproductie bestemd zijn (berekening obv voorstel Eurostat volgens verhouding warmte/elektriciteitsproductie van elke zelfproductie-installatie) 4 exclusief warmte van zonneboilers en excl. de “groene warmte” van warmtepomp (- boilers) De letters in kolom REF worden aangewend voor de verduidelijkingen van de berekeningen in Tabel 41 Als in de kolom ‘Bron’ verwezen wordt naar ‘Balans’, dan verwijzen we naar de balansen die in de bijlagen in het rapport van de uitgebreide energiebalansen zijn opgenomen. Deze worden ook op de EMIS-website [53] in Excel-formaat aangeboden. 67

Bijlage B: Bepaling Bruto Finaal Energieverbruik onder Richtlijn 2009/28/EC (2) E LEKTRICITEIT Volgende parameters worden gebruikt om het bruto-eindverbruik van elektriciteit voor Vlaanderen te bepalen voor de historische gegevensjaren 2003 2013: Elektriciteit [PJ] 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 REF Bron + Eindverbruik elektriciteit (1) + eindverbruik elektriciteit exclusief zelfproductie verbruikt on site’ + eigenverbruik aan elektriciteit door de raffinaderijen + eigenverbruik aan elektriciteit door de cokesfabrieken 190,6 187,4 4,7 0,1 191,6 188,1 4,8 0,1 193,1 189,4 4,7 0,1 198,9 195,3 4,8 0,2 199,6 194,9 5,2 0,1 199,7 193,0 5,2 0,2 187,4 176,2 1,4 0,2 203,7 188,6 1,9 0,2 196,6 180,9 1,4 0,2 197,2 179,5 1,0 0,2 197,8 179,9 1,4 0,2 A B Som van onderstaande 2 categorieën: eindverbruik elektriciteit (excl. zelfproductie verbruikt on site) + bruto elektriciteit door zelfproductie Som van onderstaande cursieve categorieën balans 2013 tabel 9 rij ’raffinaderijen’ onder ‘verbruik, exclusief zelfproductie verbruikt on site (3)’ balans 2013 tabel 9 rij ‘cokesfabrieken’ onder ‘verbruik, exclusief zelfproductie verbruikt on site (3)’ + eigenverbruik aan elektriciteit door ‘andere transformatie’ C 0 voor hele tijdsreeks hier + eindverbruik van elektriciteit door de industrie (energetisch) + eindverbruik van elektriciteit door de ‘residentieel en gelijkgestelde sectoren’ + eindverbruik van elektriciteit door transportsector (excl ele voor pijpleidingen) + bruto elektriciteitsproductie door zelfproducenten + Eigenverbruik van elektriciteit door de transformatiesector (dus van de conventionele thermische centrales, de kerncentrales, de warmtecentrales, de WKK’s ism) + Netverliezen 96,4 83,5 2,6 3,2 8,3 8,7 95,3 85,2 2,7 3,4 8,1 8,8 96,2 85,6 2,8 3,7 8,7 8,9 101,1 86,4 2,8 3,6 8,5 9,3 99,9 86,9 2,8 4,7 8,4 9,4 97,4 87,4 2,9 6,7 7,8 9,4 83,6 88,4 2,6 11,2 7,9 9,3 97,3 86,5 2,7 15,1 8,3 9,9 93,5 83,2 2,6 15,7 7,4 9,3 91,8 84,0 2,5 17,8 7,3 9,9 92,1 83,7 2,5 18,0 6,6 9,6 balans 2013 tabel 9 rij ‘industrie’ onder ‘verbruik, exclusief zelfproductie verbruikt on site (3)’ balans 2013 tabel 9 rij ‘residentieel ea’ onder ‘verbruik, exclusief zelfproductie verbruikt on site (3)’ balans 2013 tabel96 rij ’transport’ onder ‘verbruik, exclusief zelfproductie verbruikt on site (3)’ verminderd met balans rij ‘transport door pijpleidingen’ en kolom’ elektriciteit Balans 2013 tabel 9 rij ‘bruto zelfproductie’ Balans 2013 tabel 9 rij ‘eigenverbruik in centrales (2)’ Balans 2013 tabel 9 rij ‘netverliezen’ TOTAAL bruto eindverbruik van elektriciteit in PJ 207,6 208,5 210,7 216,7 217,4 216,9 204,6 221,9 213,2 214,4 214,0 Som van bovenstaande 3 hoofdcategorieën (vet gedrukt) TOTAAL bruto eindverbruik van elektriciteit in GWh 57.664,0 57.917,9 58.524,4 60.180,7 60.383,2 60.247,4 56.825,6 61.628,3 59.235,6 59.568,4 59.447,1 Tabel 39: bruto-eindverbruik van elektriciteit voor Vlaanderen 68

Bijlage B: Bepaling Bruto Finaal Energieverbruik onder Richtlijn 2009/28/EC De letters in kolom REF worden aangewend voor de verduidelijkingen van de berekeningen in Tabel 41. (3) V ERVOER Volgende parameters worden gebruikt om het finaal energieverbruik van vervoer voor Vlaanderen te bepalen voor de historische gegevensjaren 2005 2013: transport [PJ] 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 REF + diesel+ benzine +biodiesel+biobenzine wegvervoer + gecorrigeerd elektriciteitsverbruik wegvervoer 1 elektriciteit voor wegvervoer _deel groen 2 elektriciteit voor wegvervoer _deel grijs 3 % bruto groene stroomproductie in Vlaanderen in 200X-2/totaal finaal elektriciteitsverbruik in Vlaanderen in 200X-2 4 + diesel+ benzine+ biodiesel energieverbruik spoorvervoer + elektriciteitsverbruik spoorvervoer + diesel + benzine andere transportmodi (nat. luchtvaart, inland scheepvaart) 5 Totaal eindverbruik van energie voor vervoer ( 6 ) 182,4 3,6E-05 5,1E-06 3,1E-05 14,327 1,0 2,8 186,2 186,1 1,8E-05 2,1E-06 1,2E-05 14,3 1,2 2,8 190,1 190,3 1,5E-05 1,9E-06 1,1E-05 14,8 1,3 2,8 194,4 184,1 1,4E-05 1,7E-06 9,6E-06 15,4 1,3 2,9 188,2 181,5 2,1E-05 3,3E-04 3,4E-04 3,4E-04 3,5E-04 A 2,7E-06 4,5E-05 5,0E-05 5,2E-05 5,8E-05 1,4E-05 16,1 1,0 2,6 185,1 184,1 2,2E-04 17,0 0,9 2,7 187,7 184,6 2,1E-04 19,0 0,9 2,6 188,1 186,7 2,1E-04 19,7 0,8 2,5 190,0 189,0 2,1E-04 21,7 0,8 2,5 192,3 B Bron Balans rij ‘wegvervoer’, kolom ‘benzine’, ‘gas- en dieselolie’ en ‘biomassa’ Onderstaande rij (‘deel groen’) X 2,5 + deel grijs Balans rij ‘wegvervoer’ kolom ‘elektriciteit’ vermenigvuldigd met onderstaand % groene stroom Balans rij ‘wegvervoer’ kolom ‘elektriciteit’ verminderd met bovenstaande rij ‘deel groen’ ‘% energie uit hernieuwbare bronnen in het bruto eindverbruik van elektriciteit in EU-28( in jaar x-2) [7] Balans rij ‘spoorvervoer’ kolom ‘benzine’, ‘gas-en dieselolie’ en ‘biomassa’ Balans rij ‘spoorvervoer’ kolom ‘elektriciteit’ (voorlopig) gelijk aan 0 (NUL) gesteld conform de redenering van ENOVER (geen scheepvaart op diesel) --> hoewel we dit voor in twijfel kunnen trekken (we zouden het gas- en dieselolieverbruik hier kunnen onderbrengen en .vliegtuigbenzine) Som van bovenstaande zwarte categorieën Tabel 40: finaal energieverbruik van vervoer voor Vlaanderen 1 gecorrigeerd elektriciteitsverbruik wegvervoer = (elektriciteit voor wegvervoer_ deel groen)*2,5 + (elektriciteit voor wegvervoer_deel grijs)*1 2 elektriciteit voor wegvervoer_deel groen = totaal elektriciteitsverbruik van wegvervoer X ( 4 ) % 3 elektriciteit voor wegvervoer_deel grijs = totaal elektriciteitsverbruik van wegvervoer X (1 - 4 ) % 4 % energie uit hernieuwbare bronnen in het bruto eindverbruik van elektriciteit in Vlaanderen (in jaar x-2) zoals bepaald in tabel 1 van deze inventaris volgens de huidige interpretatie van de Richtlijn 2009/28/EG) 69

Bijlage B: Bepaling Bruto Finaal Energieverbruik onder Richtlijn 2009/28/EC 5 wordt voorlopig gelijk aan 0 gesteld conform de afspraken en discussies van ENOVER (geen scheepvaart op diesel) twijfel trekken (we zouden gas- en dieselolie en ev. vliegtuigbenzine hier kunnen onderbrengen) 6 “TOTAAL”= som van de zwart gedrukte categorieën De letters in kolom REF worden aangewend voor de verduidelijkingen van de berekeningen in Tabel 41. hoewel we dit voor Vlaanderen in (4) B RUTO FINAAL ENERGIEVERBRUIK Volgende parameters worden gebruikt om het bruto-eindverbruik van energie voor Vlaanderen te bepalen voor de historische gegevensjaren: BFEV totaal [PJ] + BFEV warmte en koeling (zie (1)) 2005 587,8 2006 585,5 2007 551,2 2008 555,6 2009 527,9 2010 581,1 2011 518,0 2012 525,0 2013 562,9 Zie Tabel 38 Bron + BFEV elektriciteit (zie(2)) 210,7 216,7 217,4 216,9 204,6 221,9 213,2 214,2 214,0 Zie Tabel 39 + BFEV transport (zie(3)) - bruto zelfproductie + brandstoffen voor elektriciteitsproductie door zelfproducenten - eigenverbruik van elektriciteit door raffinaderijen, cokesfabrieken en andere transformatie - gecorrigeerd elektriciteitsverbruik van wegvervoer en elektriciteitsverbruik van spoorvervoer 186,2 -3,7 6,9 -4,9 -2,8 190,1 -3,6 6,2 -5,0 -2,8 194,4 -4,7 8,2 -5,3 -2,8 188,2 -6,7 10,3 -5,3 -2,9 185,1 -11,2 11,0 -1,6 -2,6 187,7 -15,1 17,2 -2,1 -2,7 188,1 -15,7 18,0 -1,5 -2,6 190,0 -17,5 20,3 -1,2 -2,5 192,3 -18,0 19,5 -1,6 -2,5 Zie Tabel 40 Tabel 39 ‘bruto elektriciteitsproductie door zelfproducenten Het resultaat hier wordt berekend met behulp van de categorieën in Tabel 38 in kolom REF, namelijk: [(A-B)-(C-D)] waarbij de waarden uit Tabel 38 in absolute waarden gehanteerd worden Het resultaat hier wordt berekend met behulp van de categorieën in Tabel 39in kolom REF, namelijk: [A+B+C] Het resultaat hier wordt berekend met behulp van de categorieën in Tabel 40 in kolom REF, namelijk: [A+B] + brandstoffen voor scheepvaart (nationaal) 5,3 5,2 5,6 5,6 4,7 5,5 5,7 5,6 5,3 Balans rij ‘scheepvaart’ onder het energetisch finaal verbruik van de transportsector, kolom ‘totaal’ (enkel binnenlands dus) + brandstoffen voor luchtvaart (binnenlands + internationale bunkers) + LPG, aardgas wegvervoer, spoorvervoer 44,5 2,1 45,2 2,0 47,7 1,7 50,5 1,5 43,6 1,4 42,5 1,2 44,3 1,1 42,8 1,0 42,8 0,9 Balans kolom ‘totaal’ voor rij ‘luchtvaart ‘ onder internationale bunkers en rij ‘luchtvaart onder het energetisch finaal verbruik van de transportsector (dus nationaal en internationaal) Balans: som van rij ‘wegvervoer’ ,kolom ‘LPG’ + rij ‘spoorvervoer’, kolom ‘LPG’+ rij ‘wegvervoer’ , kolom’ aard-en mijngas’ + rij ‘spoorvervoer’ , kolom ‘aard-en mijngas’ + eigenverbruik van warmte door energiesector voor productie van ele en warmte Totaal bruto finaal energieverbruik [PJ] 0,8 1,0 0,8 0,8 1032,8 1040,4 1014,4 1014,4 0,8 0,9 1,2 963,7 1038,2 969,9 0,7 978,4 0,3 1015,9 Balans: rij ‘elektriciteit en warmte’ onder de categorie ‘eigenverbruik transformatiesector, kolom ‘warmte’ Tabel 41: bruto-eindverbruik van energie voor Vlaanderen 70

Bijlage B: Bepaling Bruto Finaal Energieverbruik onder Richtlijn 2009/28/EC 71

Literatuur L ITERATUUR 1 Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende de wijziging en intrekking van richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG raadpleegbaar op http://eur-lex.europa.eu

2 K. Jespers, K. Aernouts, Y. Dams, Inventaris duurzame energie in Vlaanderen 2012. Deel I: hernieuwbare energie, VITO, februari 2014, 2014/TEM/R/10. 3 K. Jespers, K. Aernouts, Y. Dams, Inventaris duurzame energie in Vlaanderen 2012. Deel I: hernieuwbare energie, VITO, oktober 2013, 2013/TEM/R/83 en 2013/TEM/R/82. 4 K. Aernouts, K. Jespers, W. Wetzels, Energiebalans Vlaanderen 1990-2012 (uitgebreid), September 2014, VITO, 2014/TEM/R/58 5 K. Jespers, K. Aernouts, Y. Dams, Inventaris duurzame energie in Vlaanderen 2011. Deel I: hernieuwbare energie, VITO, november 2012, 2012/TEM/R/161 en 2012/TEM/R/157 6 Vlaamse overheid, Departement Leefmilieu, Natuur en Energie, Afdeling Milieu-inspectie, Milieuhandhavingsrapport 2010 Afdeling milieu-inspectie, D/2011/3241/251, 2011, beschikbaar op www.milieu-inspectie.be

7 Shares 2012 results (This file presents results of data collection for reference year 2012), in Excel formaat, jaarlijks ter beschikking gesteld http://epp.eurostat.ec.europa.eu/portal/page/portal/energy/other_documents . op: 8 Decreet houdende algemene bepalingen betreffende het energiebeleid “het Energiedecreet”, 8 mei 2009 9 Besluit van de Vlaamse Regering houdende algemene bepalingen over het energiebeleid "het Energiebesluit van 19 november 2010” 10 Besluit van de Vlaamse Regering van 13 september 2013 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010 houdende algemene bepalingen over het energiebeleid, wat betreft de invoering van een steunregeling voor nuttige groene warmte, Belgisch Staatsblad 20 november 2013 blz 86226 11 Richtlijn 2009/30/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 tot wijziging van Richtlijn 98/70/EG met betrekking tot de specificaties van benzine, dieselbrandstof en gasolie en tot invoering van een mechanisme om de emissies van broeikasgassen te monitoren en te verminderen, tot wijziging van Richtlijn 1999/32/EG van de Raad met betrekking tot de specificatie van door binnenschepen gebruikt brandstoffen en tot intrekking van de Richtlijn 93/12/EEG, raadpleegbaar op http://eur-lex.europa.eu

12 Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 98/70/EG betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof en tot wijziging van Richtlijn 2009/28/EG ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen, Brussel, 17/10/2012, COM(2012)595 final, 2012/0288 (COD) 72

Literatuur 13. European Parliament legislative resolution of 11 september 2013 on the proposal for a directive of the European Parliament and of the Council amending Directive 98/70/EC relating to the quality of petrol and diesel fuels and amending Directive 2009/28/EC on the promotion of the use of energy from renewable sources (COM (2012) 0595-C7_0337/2012 -2012/0288 (COD)).Texts adopted at the sitting of Wednesday 11 September 2013 , European Parliament, provisional edition, part: P7_TA-PROV(2013)0357 Fuel quality directive and renewable energy. 14 Press release 3282nd Council Meeting on Transport, telecommunications and energy, (PRESSE 571), Brussels, 12 December 2013, (p2, p6) available on: http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cms_data/docs/pressdata/en/trans/140066.pdf

15 Council of the European Union, Interinstitutional file 2012/0288(COD) 16546/13, Brussels, 3 december 2013, Note from the permanent representativess committee to the Council, beschikbaar via: http://register.consilium.europa.eu/doc/srv?l=EN&t=PDF&gc=true&sc=false&f=ST%2016546%2020 13%20INIT 16 10 juni 2006. Wet betreffende biobrandstoffen 17 Koninklijk besluit van 27 september 2013 tot voorlopige wijziging van de wet van 10 juni 2006 betreffende biobrandstoffen 18 Koninklijk Besluit van 28 november tot voorlopige wijziging van de wet van 10 juni 2006 betreffende biobrandstoffen 19 Steunmaatregel SA.35073 (2013/NN)_België Verlaging van het accijnstarief voor duurzame biobrandstoffe (“uitfasering”), Brussel, 16 oktober 2013, C(2013) 6712 final, openbare versie 20 22 JULI 2009. - Wet houdende verplichting tot bijmenging van biobrandstof in de tot verbruik uitgeslagen fossiele motorbrandstoffen 21 23 Juni 2011.- Koninklijk besluit tot verlenging van de toepassing van de wet van 22 juli 2009 houdende verplichting tot bijmenging van biobrandstof in de tot verbruik uitgeslagen fossiele motorbrandstoffen 22 26 november 2011 Koninklijk Besluit houdende bepaling van productnormen voor biobrandstoffen. 23 17 juli 2013 Wet houdende de minimale nominale volumes duurzame biobrandstoffen die de volumes fossiele motorbrandstoffen, die jaarlijks tot verbruik worden uitgeslagen, moeten bevatten 24 Webpagina’s van de Vlaamse proeftuin Elektrische Voertuigen: http://www.livinglab-ev.be

25 Decreet algemene bepalingen energiebeleid Decreet van 8 mei 2009 houdende algemene bepalingen betreffende het energiebeleid (geconsolideerde versie van 17 oktober 2011 beschikbaar op http://www.emis.vito.be/navigator ) 73

Literatuur 26 Verplichte jaarlijkse rapportering aan VEA (netbeheerders elektriciteit en aardgas, exploitanten WKK en hernieuwbare installaties en zelfproducenten (zie website www.energiesparen.be

) 27 VREG, schriftelijke communicatie over groenestroomcertificaten, WKK-certificaten, brandstoffen, productie en vermogen van groene stroom en WKK- installaties en vermogens, aangevuld met info van de VREG-website: http://www.vreg.be

28 Elia-website: Solar power forecasts op uurbasis, terug te vinden op: http://www.elia.be/en/grid-data/power-generation/Solar-power-generation-data/Graph 29 Schriftelijke mededeling van VREG over het aantal groene stroomcertificaten van PV-installaties < 10kW en in dienst genomen in 2013 (of 2014) dat verkocht werd aan 93€ aan de netbeheerder (mededeling in december 2013 en juli 2014) 30 Persbericht in De Zondag “ Maar de helft van de nieuwe zonnepanelen in Vlaanderen wordt bij de netbeheerder aangegeven”, 13 juli 2014 31 VREG, Marktrapport 2013, mei 2014, raadpleegbaar op http://www.vreg.be 32 Niet-technisch rapport IVBO in uitvoering van Art. 5.2.3

bis .1.35. Vlarem II opgemaakt ten behoeve van de toezichthoudende overheid en OVAM. Jaartal: 2013, beschikbaar op http://www.ivbo.be

33 Indaver NV, Sustainability report 2013 “Closing the loop towards a circular economy”, beschikbaar op sustainabilityreport.indaver.com 34 OVAM, Inventarisatie huishoudelijke afvalstoffen 2002 35 OVAM, nota “behandeling van GSC dossiers restafvalverbranding en WKK-certificaten dossiers”, schriftelijke mededeling L. Umans, N. Vanaken, 17 juni 2004 36 Schriftelijke communicatie met OVAM naar aanleiding van begeleidingscomité energiebalans maart 2007 37 05 JUNI 2009. - Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 maart 2004 inzake de bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen 38 OVAM, Sorteeranalyse-onderzoek huisvuil 2006, december 2008 39 OVAM, schriftelijke mededeling Luk Umans op 5 juli 2014 over het groene aandeel in afval dat in herziening is. 40 Aernouts K., Jespers K., Dams Y. Energiebalans Vlaanderen, raadpleegbaar op http://www.emis.vito.be/cijferreeksen 41 Jespers K., Dams Y., Aernouts K., Simus P., Jacquemin F., Delaite L., Vanderhoeft C., Energy Consumption Survey for Belgian households, study accomplished under the authority of 74

Literatuur EUROSTAT, FPS Economy, SMEs, Self-employed and Energy, VEA Flemish Energy Agency, SPW Service Public de Wallonie, IBGE-BIM Brussels Environment, 2012/TEM/R/153; November 2012 42 Dams Yoko, Aernouts Kristien, Jespers Kaat, Renders Nele, methodologie energiebalans residentiële sector met focus op het houtverbruik, VITO, eindrapport 2013/TEM/R/90, oktober 2013, beperkte verspreiding. 43 Integrale Milieujaarverslagen (IMJV) 2005-2010, meer informatie op http://www.imjv.milieuinfo.be

44 Ministerieel besluit inzake de vastlegging van referentierendementen voor toepassing van de voorwaarden voor kwalitatieve warmtekrachtinstallaties (06/10/2006) 45 Schriftelijke mededelingen van VEA aan VITO in juli 2012, juni 2013, juli 2014 over het aantal zonneboilers en warmtepompen in 2009-2013 op basis van EPB-databank en databank van de premies van de REG-acties door de netbeheerders 46 Belsolar 47 http://www.energiesparen.be/energiewinst/zonneboiler 48 Schriftelijke mededeling van ATTB aan VITO januari 2012 over realistisch geachte warmteopbrengsfactoren voor vlakkeplaat en vacuümbuiscollectoren. 49 Besluit tot vaststelling van de richtsnoeren voor de lidstaten inzake de berekening van de hernieuwbare energie uit warmtepompen met verschillende warmtepomptechnologieën overeenkomstig artikel 5 van de Richtlijn 2009/28/EG, 1 maart 2013, Europese Commissie. 50 ir. J.J.L. Berben, BuildDesk B.V., EP-certificatiemethode woningen Vlaanderen Formulestructuur-, rapportnummer: 080207jo, projectnummer: 76002000; Arnhem, 10 juli 2008 i.o.v. VEA 51 De Nayer, Eindverslag IWT-CO-WP-DIRECT (070662) 2011, resultaten werkpakket 6, Metingen op reële voorbeeldinstallaties 52 Jean Vankerkom, Ina De Vlieger, Liesbeth Schrooten, Jo Vliegen en Karel Styns, BELEIDSONDERSTEUNEND ONDERZOEK:A ANPASSINGEN AAN HET EMISSIEMODEL VOOR WEGTRANSPORT MIMOSA, Studie uitgevoerd in opdracht van VMM – MIRA, 2008/IMS/R/ Maart 2009 53 http://www.emis.vito.be/cijferreeksen 75