Lees het artikel

Download Report

Transcript Lees het artikel

Fundamenteel onderzoek kiem voor toekomstige
innovatie
White paper over de toekomst van het fundamenteel plantkundig
onderzoek
Maatschappelijke opgave vergt innovatie
De wereld staat voor de enorme opgave om in 2050 negen miljard mensen
te voorzien van voldoende, veilig en gezond voedsel. Hiervoor zijn we
exclusief op planten aangewezen. Behalve voor voedsel doen we in
toenemende mate ook voor kleding, grondstoffen en energie een beroep op
planten. Om in al deze toekomstige behoeften duurzaam te voorzien is
onderzoek en innovatie broodnodig. Nederland is bij uitstek in staat om
hierin een leidende rol te spelen, niet in de laatste plaats omdat ons land veel
mondiaal opererende zaadbedrijven herbergt. Behalve om een maatschappelijk belang gaat het dus ook om een nationaal economisch belang.
Belang van fundamenteel plantkundig onderzoek
Binnen het onderzoek onderscheiden wij fundamenteel, strategisch en
toegepast onderzoek. Met fundamenteel onderzoek bedoelen wij vrij,
ongebonden, nieuwsgierigheidgedreven onderzoek dat primair gericht is op
het opdoen van fundamentele kennis en inzichten. Wetenschappelijke
excellentie staat in dit type onderzoek voorop. Anders dan soms wordt
gedacht, hecht het bedrijfsleven in de plantaardige sector groot belang
aan fundamenteel onderzoek. In de praktijk blijkt dat grote, baanbrekende
innovaties vaak niet mogelijk waren geweest zonder fundamenteel
onderzoek. Behalve als primaire bron voor innovatie fungeert het
fundamenteel onderzoek ook als opleidingsplaats van toekomstig
personeel: veel aio’s belanden na hun promotieonderzoek in diverse
functies in het bedrijfsleven. Tot slot hebben onderzoekers een functie als
‘sparring partner’ en vormt het academisch onderzoek een onmisbaar
onderdeel van het netwerk rond de plantaardige productie. Vanwege het
grote belang van wetenschappelijk onderzoek wordt de aanwezigheid van
een goede onderzoeksinfrastructuur een steeds belangrijker voorwaarde
voor bedrijven om zich in een bepaald land te vestigen of te blijven en er
bepaalde activiteiten te ontplooien.
Belang van continuïteit en kritische massa
Fundamenteel-wetenschappelijk onderzoek is om meerdere redenen een
kwestie van lange adem. ‘Topsport’ in de wetenschap bedrijven is alleen
mogelijk als er langdurig geïnvesteerd wordt. Daarnaast wordt veel
wetenschappelijk onderzoek uitgevoerd in de vorm van promotietrajecten,
die in de regel vier jaar duren. Daarom is voor individuele projecten vier
jaar in praktijk een uiterste ondergrens. Ook het veredelingsbedrijfsleven
is gewend om te werken met een lange tijdshorizon. Omdat het
ontwikkelen van een nieuw plantenras snel 10 jaar kost geldt in deze sector
korter dan vijf jaar investeren als ‘weggegooid geld’. Publiek-private
partnerships kunnen bovendien alleen ontstaan als beide partijen bereid en
in staat zijn om commitment af te geven voor de lange termijn. Tot slot
“Om de productie te
verhogen en tegelijk de
milieubelasting te verlagen
hebben we ook mensen
nodig met wilde nieuwe
ideeën die we nu nog niet
kunnen voorzien”
Sjoukje Heimovaara, R&Ddirecteur Royal Van Zanten
“Ieder bedrijf heeft een
sterke thuismarkt nodig,
niet alleen voor de afzet,
maar ook voor het werven
van personeel en het
vergaren van kennis”
Gerard Backx, algemeen
directeur HZPC en
voorzitter Plantum
“Ik was er enorm trots op
dat wij als Japans bedrijf
gingen investeren in een
Nederlands
onderzoeksprogramma.
Dat dat nu stopt, en vooral
dat er geen duidelijkheid
wordt geboden over een
vervolg, kan ik in Japan niet
uitleggen”
Wim Nijssen, directeur Takii
Europe
geldt voor de hierboven genoemde netwerkfunctie en voor het opstarten
van samenwerkingsprojecten dat wederzijds vertrouwen een belangrijke
voorwaarde is. En het opbouwen van een vertrouwensrelatie vergt nu
eenmaal tijd. Zowel vanuit de wetenschap als vanuit het bedrijfsleven is er
dus een sterke behoefte aan continuïteit in de financiering van
fundamenteel onderzoek. Daarnaast is ook kritische massa van groot
belang. Losse onderzoeksprojecten zonder onderling verband zetten weinig
zoden aan de dijk. In plaats daarvan is behoefte aan coherente,
geïntegreerde en interdisciplinaire onderzoeksprogramma’s. Zeker gezien
de grote maatschappelijke opgaven die voor ons liggen is een dergelijke
programmatische aanpak gewenst. Bovendien brengt een zekere
schaalgrootte ook voordelen met zich mee op het vlak van
kennisuitwisseling, netwerk en samenwerking.
“Voor succesvolle
onderzoeks- en
veredelingsprogramma’s is
samenwerking met een
excellente
wetenschappelijke
‘achtertuin’ noodzakelijk.
Wij zetten onze nieuwe
onderzoeksactiviteiten
daarom bij voorkeur op in
de buurt van competentiecentra”
Wiens verantwoordelijkheid?
Het in stand houden van fundamenteel wetenschappelijk onderzoek werd
altijd gezien als een primaire taak van de overheid. De laatste jaren is dit
volgens de overheid niet meer vanzelfsprekend. Het is echter evenmin
Léon Broers, directeur R&D
vanzelfsprekend dat het bedrijfsleven de gaten gaat opvullen die ontstaan
KWS Saat
als de overheid zich hieruit terugtrekt. Fundamenteel onderzoek is immers
zo risicovol, in termen van economisch rendement, dat dit voor het
bedrijfsleven geen rationele investering is. Ook is het de vraag of het wel
de bedoeling is dat onderzoekers voor de financiering van hun vrije,
ongebonden onderzoek moeten gaan aankloppen bij het bedrijfsleven. Dit is des
te meer een vraag gezien het maatschappelijk belang van voedselzekerheid.
Bovendien – en dit is de kern van de discussie – maakt fundamenteel
wetenschappelijk onderzoek deel uit van de kennisinfrastructuur. De
vergelijking met de verkeersinfrastructuur ligt voor de hand. Bedrijven hechten
groot belang aan de aanwezigheid van goede wegen, waterwegen en
spoorwegen, en een gebrek aan deze voorzieningen leidt tot stagnatie in
de economische groei. Toch is het de overheid die dergelijke infrastructuur
aanlegt, en niet het bedrijfsleven. Wel kan en wil het bedrijfsleven
“Hét grote verschil tussen
betalen voor het gebruik van de infrastructuur.
Nederland en Duitsland is
Vergelijking met omringende landen
Indien Nederland de kennisinfrastructuur verwaarloost zullen bedrijven in
toenemende mate hun licht opsteken in omringende landen, waar fundamenteel
onderzoek nog wel volledig door de overheid gefinancierd wordt in de vorm van
geïntegreerde programma’s. Zo financiert Duitsland - vanuit een traditie van
industriepolitiek én een lange termijnvisie op innovatie – strategisch gekozen
excellente onderzoeksgroepen en biedt deze continuïteit. Nederland is tuinbouwen plantenveredelingsland bij uitstek - één van de weinige maakindustrieën
waarin Nederland nog steeds wereldwijd de toon zet. Als we dat zo willen houden
dan kan dat niet zonder investeringen in fundamenteel onderzoek. Overigens
levert iedere euro die Nederland investeert in fundamenteel onderzoek meer op,
in termen van wetenschappelijke output, dan in Duitsland. Bovendien zijn
Nederlandse meerjarige publiek-private samenwerkingsprogramma’s
bovengemiddeld succesvol in het aantrekken van Europese gelden, zodat iedere
euro die de Nederlandse overheid investeert uiteindelijk meer dan vervijfvoudigd
wordt. Het zijn dus verstandige investeringen.
dat onze buren inzetten op
continuïteit.
Met productontwikkeltijden van 10 jaar of meer
wordt dit het verschil
tussen winnen en
verliezen”
Colja Laane, directeur NGI
Wat doet het bedrijfsleven zelf?
Hoewel de financiering van fundamenteel wetenschappelijk onderzoek
primair een taak is van de overheid, heeft het bedrijfsleven de afgelopen
jaren zijn steentje overtuigend bijgedragen. Zo heeft de sector in de
periode 2002-2012 voor gemiddeld 18% bijgedragen aan CBSG en TTI
Groene Genetica, twee programma’s voor fundamenteel en strategisch
onderzoek. Daarnaast heeft het bedrijfsleven bijgedragen aan discussies
over onderzoeksfinanciering door mee te denken over onderzoeksprogrammering en prioriteiten aan te geven. Bovendien heeft het
bedrijfsleven in een vroeg stadium financieel commitment afgegeven voor
medefinanciering van onderzoek in het kader van het topsectorenbeleid.
Ook nu is de sector bereid haar eigen verantwoordelijkheid te nemen door
het debat over dit onderwerp aan te gaan en actief te zoeken naar
mogelijkheden voor financiering van fundamenteel onderzoek - zowel in
Nederland als in Brussel. Echter naar onze stellige overtuiging ligt de bal
primair bij de overheid. Ziet de overheid zelf het belang in van
fundamenteel plantkundig onderzoek, en is zij bereid om na te denken
over de vraag hoe dit kan worden gewaarborgd? Of laat zij de ‘ultieme
bron voor toekomstige innovaties’ opdrogen? Wij hopen van ganser harte
op het eerste. In dat geval zal de overheid in ons een constructieve
gesprekspartner treffen.
ONDERTEKENAARS o.a.:
 Gerard Backx, CEO HZPC, voorzitter Plantum
 Niels Louwaars, directeur Plantum
 Herman Wijffels, hoogleraar Duurzaamheid en
Maatschappelijke Verandering, Universiteit
Utrecht
 JanWillem Breukink, CEO INCOTEC Group
 Meiny Prins, CEO Priva
 Rudy Rabbinge, Emeritus hoogleraar Duurzame
Ontwikkeling en Voedselzekerheid, WUR
 Ben Tax, directeur Rijk Zwaan Zaadteelt en
Zaadhandel
 Joachim Schneider, CEO Nunhems
 Arjen van Tunen, CEO Keygene
 Louise Vet, directeur NIOO-KNAW










“Plantum en NWO hebben
samen al een wervingsprogramma voor excellente
studenten opgezet. Hieruit
blijkt wel het bijzondere
karakter van deze
bedrijfstak”
Ton Bisseling, directeur
onderzoeksschool
Experimentele
Plantenwetenschappen
Hans Clevers, hoogleraar Moleculaire Genetica,
UMC-U/Hubrecht Instituut
Sjoukje Heimovaara, directeur R&D Royal Van
Zanten
Bert Schrijver, directeur research Bejo
Ron Schouteten, managing director Takii Europe
Hans Grootscholten, DGA Grow Group
Irénke Meekma, alg. dir. Bakker Barendrecht
Bart Sosef, DGA Arend-Sosef
John Bijl, directeur Vitro Plus
Hans Dons, CEO Bioseeds
Fred van Heyningen, directievoorzitter
Rabobank Westland
Facts & figures
In 2012 werd in Nederland in totaal ca. 50 miljoen euro besteed aan experimenteel plantkundig onderzoek aan publieke
academische instellingen. Bij dit onderzoek waren ca. 500 onderzoekers (inclusief aio’s en postdocs) betrokken aan zeven
Nederlandse universiteiten en drie onderzoeksinstituten - waaronder twee KNAW-instituten. De financiering van dit
onderzoek was afkomstig van het ministerie van OCW (NWO, STW), het ministerie van Economische Zaken (Kennisbasisgelden DLO), het Fonds Economische Structuurversterking (FES), en de EU. Bovendien droeg ook het bedrijfsleven in de
periode 2002-2012 ca. 15 miljoen euro bij (10 mln in cash). Door met name het verdwijnen van het FES en bezuinigingen
op de DLO-gelden loopt de financiering van het fundamentele onderzoek door de Nederlandse overheid op dit moment snel
terug. Het gaat hierbij om een krimp van ongeveer 20%. Deze trend staat in schril contrast met de stijgende budgetten
voor private R&D door Nederlandse veredelingsbedrijven. Alleen al de vier Nederlandse veredelingsbedrijven die prominent
figureren in de top-30 van R&D-intensieve bedrijven besteedden in 2012 voor 214 miljoen euro aan R&D, waarvan 142
miljoen euro in Nederland (bron: Technisch Weekblad). Het feit dat bij een dergelijke kennisintensieve sector ook
voldoende publiek onderzoek hoort blijkt ook uit een survey die het European Technology Platform ‘Plants for the Future’
in 2012 heeft uitgevoerd. Deze enquete laat zien dat in Nederland gevestigde bedrijven behoefte hebben aan minstens 35
academisch opgeleide plantenwetenschappers per jaar, waarbij in toenemende mate ook een PhD vereist wordt.