1 Vragen klimaattechniek 1 H2.1 en H2.2, week 1

Download Report

Transcript 1 Vragen klimaattechniek 1 H2.1 en H2.2, week 1

1

Vragen klimaattechniek 1 H2.1 en H2.2, week 1:

Lees H2.1 en 2.2, blz 321 t/m 357.

H2.1: Keuze van installatietype en installatieconcept

1.

Welke 3 hoofduitgangspunten gelden bij de keuze van een installatieconcept? • • •

De kosten. Kwaliteit van het binnenmilieu. Het samenspel van gebouw en installaties.

2.

3.

Wie bepaalt de minimale ventilatiehoeveelheid?

Staat omschreven in het bouwbesluit.

Waarom is installatietype IV duurder dan III op blz. 322?

Omdat installatietype IV het meest uitgebreid is. Een volledige automatische klimaatbeheersing.

4.

Wat betekent accumuleren van warmte?

De geabsorbeerde warmte in een gebouw die vertraagd vrij komt.

5.

Waarom is een open plafond gunstiger voor het klimaatcomfort?

Koude en warme luchtword hier ook meegenomen, betere luchtverversing en een beter accumulerend vermogen.

6.

Wat is ZTA?

De zontoetredingsfactor of ZTA-waarde van een raam of beglazingssysteem geeft de verhouding tussen de binnenkomende en de opvallende zonnestraling (zowel directe als diffuse straling

).

7.

Wat is SWM?

Specifieke Werkzame Massa.

8.

De architect wil grote raamoppervlakken. Welke invloed heeft dit op jouw installaties? Wat moet je (laten) controleren in het ontwerp? Wat adviseer je de architect? • •

Hoge externe belasting; Hoge ZTA waarde;

Lage SWM waarde; Advies: goed geïsoleerd glas, geblindeerd/gespiegeld.

9.

Wat voor zonwering adviseer jij de architect?

Zonwering met een lage zontoetredingsfactor.

10.

Waarom wordt lang niet altijd voor buitenzonwering gekozen?

Erg wind gevoelig bij grote raampartijen.

2 11.

Een gebouw heeft een atrium. Wat kun je hiermee wat betreft lichtinval? Is dit gunstig? Veel licht inval.

Het klimaat in een grote glasoverkapte ruimten wijkt af van het buitenklimaat. De energiehuishouding van een gebouw wordt daardoor ingrijpend beïnvloed.

12.

Vindt een mens kunstlicht of zonlicht prettiger?

zonlicht

13.

Welke vertrekken in een gebouw beschouw je als het meest risicovol voor het klimaat?

De vertrekken aan de zuid/west kant van het gebouw.

14.

Waarom mag voor binnenkomende zonnestralingswarmte bij een zware constructie een reductiefactor genomen worden?

Omdat de zware constructie warmte absorbeert en later vertraagd vrij komt.

15.

Bereken q ext voor een hoekvertrek. Neem zelf realistische waardes.

Hoekvertrek. Gevel zuid en west. Opvallende straling = Z + W : 2 = 680 + 650 : 2 = 665 [W/m 2 gevel] Raampercentage 35% Dubbel blank glas met binnenzonwering. ZTA = 0.45 q ext = 0.5 x ZTA x (raampercentage : 100) x opvallende straling q ext = 0.5 x 0.45 x ( 35 : 100 ) x 665 = 52.4 [W/m 2 NO]

16.

Gegeven is 45 [W/m 2 NO] warmtebelasting. Welk installatietype kies je?

Type III kan maar daar 45 [W/m 2 NO] wel de max. toelaatbare belasting. Dus ik zou type IVa kiezen die kan tot 60 [W/m 2 NO].

17.

Leg uit hoe de koeling er bij dit type eruit ziet.

Type IVa is een volledige luchtbehandeling, koeling met lucht.

18.

Lees in figuur 2.1-1 op blz 328 het voorbeeld met grijze rondjes af. Wat concludeer je?

Dat de massa een hele grote invloed heeft op het energieverbruik, Hoe zwaarder het gebouw, hoe lager het energieverbruik.

19.

Het prijspeil tabel 2.1-9 1997, laatste kolom is oud. Zoek het op in het boekje van Klaas van Olst van 2004 en vergelijk.

Klaas van Olst boekje ken ik niet, heb ik niet en dit is het enige wat ik kon vinden op het internet. Vuistregels voor beheer en onderhoud installaties . : kostenindicatoren, onderhoudsplannen, verbruikskosten, onderhoudsbeleid en uitbesteding onderhoud gebouwgebonden

20.

Welk programma van www.novem.nl

geeft een globale indicatie van de EPC? ? 21.

De EPC voor kantoorgebouwen was in 2002 1,5. Zoek op of deze waarde nu nog geldt. Vermeld welke waarde deze nu is.

Nee waarde geldt niet meer. Hier onder staan de nieuwe waardes.

3 22.

Een architect ontwerpt een gebouw met grote glasoppervlakken. Waarom is dit nadelig voor de EPC?

Hoe meer glas hoe meer energie je moet stoppen in je klimaatbeheersing.

23.

Welke 2 gevels met glasoppervlakken zijn het meest van invloed op de EPC, zuid, west, noord of oost?

Zuid en West. Die hebben de meeste zonuren.

24.

Waneer is er bij de oostgevel veel zoninval en waarom?

Alleen in de ochtend want de zon komt in het Oosten op. H 2.2: Ontwerpbeïnvloedende factoren H2.2.1. Energiebewust ontwerpen:

1.

Waarom is lage temperatuur verwarming (LTV) energiezuinig? • •

Mogelijk om warmtepompen etc. toe te passen. Minder warmteverlies in distributienet

Hoger rendement van HR-ketels (latente warmte uit rookgassen word gebruikt)

2.

3.

Waarom is hoge temperatuur koeling (HTK) energiezuinig?

Een gunstigere COP. (Coëfficiënt of performance)

Verklaar de afkorting COP en leg uit wat bedoeld wordt als bv COP=4.

Coëfficiënt of performance, als COP=4 stop je er 1kW in, en haal je er 4kW energie uit.

4.

Welke 3 factoren kunnen de COP verbeteren? • • •

Compressor. (rendement compressor verhogen) Druk. (hogere druk comprimeren) Temperatuur. (lager temperatuur gebrek)

4 5.

Waarom is de gebouwmassa van invloed op het energieverbruik?

Bij een zwaar gebouw is de accumulerende massa groter, hierdoor neemt het meer energie op door de zon etc. wat vertraagt vrijkomt.

6.

Wat betekent accumulatie?

Het opnemen van warmte/energie door de massa van het gebouw. H2.2.2. onderhoudsbewust ontwerpen

1.

Hoe verhouden zich de aanschafkosten en de onderhoudskosten ongeveer?

Er kan worden gesteld dat de directe onderhoudskosten van normale installaties met een redelijke bedrijfszekerheid bij een redelijk ontwerp gedurende de gebruiksduur gemiddeld 75% bedragen van de aanschafkosten.

2.

Wat wordt bedoeld met onderhoudsarm?

Een juiste materiaal keuze bevorderd de bedrijfszekerheid en verminderd de behoefte aan preventief onderhoud.

3.

Wat wordt bedoeld met onderhoudsvriendelijk?

De bereikbaarheid en de veiligheid van de installatie.

4.

Wat wordt bedoeld met contante waarde in een kosten/batenanalyse?

De rentevoet wordt meegenomen in de terugverdientijd

(van internet) 5.

Leg uit waarom in fig. 2.2-4 op blz 348 situatie B goed is en A niet.

Bij B staan de afsluiters op een onderhoudsvriendelijke plek getekend.

6.

Wat bevat een goede set bedrijfsvoorschriften zoal? 7.

• • • •

Leveranciersgegevens. Productgegevens. Principeschema’s. Tekst en uitleg van de regeling en systeem.

Tekening set zoals de installatie opgeleverd is.

Waar let je op bij de installatieschema’s wat betreft onderhoudsvriendelijkheid?

Duidelijke installatieschema’s en processchema’s, goede stroomkringschema’s in de schakelkasten.

8.

• • • •

Verbeter de reparatiemogelijkheden. Verbeter de werkomstandigheden. Verbeter de inzichtelijkheid. Verbeter de bereikbaarheid.

Waarom zijn bedrijfsvoorschriften niet altijd compleet/goed?

Word meestal als een project is afgerond niet meer aan gewerkt/word te weinig aandacht aan besteed.

TIP: Lees de zaken de onderhoudsarm en – vriendelijkheid bevorderen op blz 349-352 goed door. Deze zijn zeer waardevol!

H2.2.3. Milieubewust ontwerpen

(geen vragen)