Ontwerpbesluit 1e fase

Download Report

Transcript Ontwerpbesluit 1e fase

Ontwerpbeschikking omgevingsvergunning 1e fase van
ons kenmerk
193624
het College van burgemeester en wethouders van Uden
plaats / datum
Uden / 4 november 2014
op de op 18 maart 2014 ontvangen aanvraag eerste fase van Euro
Support Advanced Materials B.V. om een omgevingsvergunning voor het
veranderen van de inrichting.
De aanvraag betreft de locatie aan de Liessentstraat 9 f te Uden. De
aanvraag is geregistreerd onder nummer 193624 en in het
Omgevingsloket Online onder OLO-nummer 1172115.
Namens Burgemeester en wethouders van Uden
mevr. mr. C.J.F. Mutsaars-van Es
wnd. hoofd afdeling Bouwen en Milieu
Euro Support Advanced Materials B.V., Uden
INHOUDSOPGAVE
BESLUIT OMGEVINGSVERGUNNING
4
1
Onderwerp
4
2
Besluit
4
PROCEDURELE ASPECTEN
5
1
Gegevens aanvrager
5
2
Projectbeschrijving
5
3
Huidige vergunningsituatie
5
4
Bevoegd gezag
5
5
Volledigheid van de aanvraag en opschorting procedure
5
6
Procedure (uitgebreid)
6
7
Adviezen
6
SAMENHANG MET OVERIGE WET- EN REGELGEVING
8
1
Activiteitenbesluit
8
2
Natuurbeschermingswet (Nb-wet)
8
3
Waterwet
9
4
M.e.r.- (beoordelings)plicht
9
VOORSCHRIFTEN MILIEU
11
1
Afvalwater
11
1.1
Lozingsnormen
11
1.2
Meten, bemonsteren en analyseren
11
1.3
Rapportage
12
2
Geluid
12
2.1
Meting en controle
12
3
Lucht
12
3.1
Normering sproeidrooginstallaties
12
3.2
Controle sproeidrooginstallaties
13
3.3
Normering calcineerovens
13
3.4
Controle calcineerovens
13
3.5
Thermische olie-installatie
14
4
Bodem
14
4.1
Bodemonderzoek
14
5
Externe veiligheid
15
5.1
Journaal en registratie
15
5.2
Opslagvoorziening verpakte gevaarlijke stoffen groter dan 10.000 kg
15
5.3
Tijdelijke opslag van verpakte gevaarlijke stoffen
15
5.4
Parkeren van vervoerseenheden met gevaarlijke stoffen
15
5.5
Opslag van gevaarlijke stoffen in bovengrondse (kunststof) tanks
16
5.6
Opslag van stikstof
17
5.7
Gebruik van gasflessen gevuld met ammoniak
17
5.8
Brandpreventie algemeen
17
Euro Support Advanced Materials, Uden
1/36
OVERWEGINGEN MILIEU
19
1
Toetsingskader milieu
19
1.1
Inleiding
19
2
Beste beschikbare technieken (BBT)
19
2.1
Algemeen
19
2.2
BBT in verhouding tot het activiteitenbesluit
20
2.3
Concrete bepaling beste beschikbare technieken
20
2.4
Conclusies BBT
21
3
Afvalwater
21
3.1
Advies waterschap
21
3.2
Het kader voor de bescherming tegen verontreiniging door de lozing van
afvalwater
21
3.3
Afvalwaterstromen
21
3.4
Doelmatige werking riolering
22
3.5
Doelmatige werking RWZI Dinther
22
3.6
Beoordeling en conclusie
23
4
Bodem
23
4.1
Algemeen
23
4.2
Beoordeling
23
4.3
Bodemkwaliteit en nulsituatie bodemonderzoek
23
5
Energie
23
6
Externe veiligheid
24
6.1
Algemeen
24
6.2
Registratiebesluit
25
6.3
Beoordeling plaatsgebonden risico en groepsrisico
25
6.4
Besluit risico's zware ongevallen 1999
26
6.5
Noodplan
27
6.6
Op- en overslag gevaarlijke stoffen
27
6.7
Gebruik van gasflessen gevuld met ammoniak
28
6.8
Parkeren van vervoerseenheden
28
6.9
Beoordeling en conclusie
29
7
Geluid
29
7.1
Algemeen
29
7.2
Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau
29
7.3
Maximaal geluidsniveau (LAmax)
29
7.4
Indirecte Hinder
29
7.5
Conclusies
30
8
Lucht
30
8.1
Algemeen beleid
30
8.2
BBT afweging luchtemissies
30
8.3
Verbrandingsemissies
30
8.4
Procesemissie
31
Euro Support Advanced Materials, Uden
2/36
8.5
Controleren van emissies
32
8.6
Toetsen aan luchtkwaliteitseisen
32
9
Conclusie
32
BIJLAGE 1: BEGRIPPEN
BIJLAGE 2: ADVIEZEN
Euro Support Advanced Materials, Uden
33
355
3/36
BESLUIT
BESLUIT OMGEVINGSVERGUNNING FASE I
1
Onderwerp
Het College van burgemeester en wethouders heeft op 18 maart 2014 een aanvraag voor een
gefaseerde omgevingsvergunning ontvangen van Euro Support Advanced Materials B.V. Het
betreft diverse veranderingen die gaan plaatsvinden c.q. zijn voorzien binnen de inrichting als
gevolg van de productieverhoging van anorganische poeders/producten. De aanvraag betreft de
locatie aan de Liessentstraat 9 f te Uden. De aanvraag is bij de gemeente Uden geregistreerd
onder nummer 193624 en in het Omgevingsloket Online onder OLO-nummer 1172115.
De onderhavige aanvraag betreft fase 1. Fase 2 omvat de aanvraag voor de activiteit bouwen en
deze is later ingediend. Concreet wordt verzocht om een vergunning ex artikel 2.1, lid 1, onder e
(milieu) van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2
Besluit
Wij besluiten, gelet op de overwegingen die zijn opgenomen in deze vergunning en gelet op artikel
2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:
a.
de omgevingsvergunning eerste fase te verlenen voor het veranderen van de inrichting
(artikel 2.1 lid 1 onder e, sub 2 Wabo);
b.
dat de volgende onderdelen van de aanvraag onderdeel uit maken van deze vergunning,
voorzover de voorschriften en beperkingen van deze vergunning niet anders bepalen:
c.
-
Aanvraagformulier 14.027639, d.d. 18 maart 2014;
-
Toelichting op de aanvraag (Ref. BR/WK/RM-1891 versie 4.0), maart 2014;
-
Erratum op de aanvraag (Ref. RM-2040 versie 2.0), 21 juli 2014.
de voorschriften 94 en 95 van de op 4 maart 2013 aan Euro Support Advanced Materials B.V.
verleende veranderingsvergunning (kenmerk 47454) in te trekken;
d.
de voorschriften 41 t/m 44 van de op 4 maart 2013 aan Euro Support Advanced Materials B.V.
verleende veranderingsvergunning (kenmerk 47454) van toepassing te verklaren op de
afzuiging van de sproeidrogers;
e.
aan deze vergunning voorschriften te verbinden die zijn opgenomen in het hoofdstuk
Voorschriften milieu van deze vergunning.
Euro Support Advanced Materials, Uden
4/36
PROCEDURELE ASPECTEN
1
Gegevens aanvrager
Op 18 maart 2014 hebben wij een aanvraag om een eerste fasebeschikking als bedoeld in artikel
2.5 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ontvangen. Het betreft een verzoek
van Euro Support Advanced Materials B.V. te Uden (hierna te noemen Euro Support).
2
Projectbeschrijving
Het project waarvoor vergunning wordt gevraagd betreft een aanvraag voor de
productieverhoging van anorganische poeders/producten van de reeds vergunde
productiecapaciteit van ca. 2.000 ton per jaar naar ca. 5.000 ton per jaar. Hiervoor worden er
diverse veranderingen/wijzigingen doorgevoerd met name het uitbreiden van de opslag van
gevaarlijke stoffen, het uitbreiden van procesinstallaties met sproeidrogers, het wijzigen van de
afvalwaterbehandeling, het wijzigen van de energievoorziening, het parkeren van
vervoerseenheden met verpakte gevaarlijke stoffen en het behandelen van de afgassen van de
calcineerovens met een naverbrander.
Een uitgebreide projectomschrijving is opgenomen in de aanvraag om vergunning.
Euro Support heeft ervoor gekozen om gebruik te maken van de faseringsregeling van de Wabo.
Gelet op het verzoek gaat de eerste fase beschikking slechts in op het milieuaspect van het
veranderen van de inrichting (artikel 2.1 lid 1 onder e, sub 2 Wabo).
In de tweede fasebeschikking zal het aspect bouwen op vergunbaarheid worden beoordeeld
(artikel 2.1 lid 1 onder a Wabo).
3
Huidige vergunningsituatie
Op 4 maart 2013, kenmerk 47454, hebben wij aan Euro Support een revisievergunning ingevolge
de Wabo verleend voor een inrichting bestemd voor de research & development, productie en
tollmanufacturing van anorganische poeders/producten voor diverse toepassingen in o.a. de
elektronische industrie en katalysatoren industrie, gelegen aan de Liessentstraat 9 f te Uden
kadastraal bekend bij de gemeente Uden. Deze vergunning is verleend voor onbepaalde tijd.
4
Bevoegd gezag
Wij zijn het bevoegd gezag voor de inrichting. Dit volgt uit artikel 2.4 van de Wabo en het
bepaalde in artikel 3.3 van het Besluit omgevingsrecht (Bor). De activiteiten van de inrichting zijn
genoemd in Bijlage I onderdeel C, categorie 4.4 van het Bor.
5
Volledigheid van de aanvraag en opschorting procedure
Na ontvangst van de aanvraag hebben wij deze getoetst op volledigheid.
In verband met het ontbreken van een aantal gegevens hebben wij de aanvrager op 14 mei 2014
in de gelegenheid gesteld om tot drie maanden na de hiervoor genoemde datum de aanvraag aan
te vullen. Wij hebben de aanvullende gegevens ontvangen op 23 juli 2014. Na ontvangst van de
aanvullende gegevens hebben wij de aanvraag getoetst op volledigheid. Wij zijn van oordeel dat
de aanvraag voldoende informatie bevat voor een goede beoordeling van de gevolgen van de
activiteit op de fysieke leefomgeving. De aanvraag is dan ook in behandeling genomen. De termijn
voor het nemen van het besluit is opgeschort tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld. In dit
geval is de termijn voor het nemen van het besluit opgeschort met 70 dagen.
Euro Support Advanced Materials, Uden
5/36
Op 23 juli 2014 hebben wij tevens van Euro Support een vrijwillige aanvulling op de aanvraag
ontvangen. Dit betreft een cryogene tankinstallatie voor de opslag van vloeibare stikstof en het
plaatsen van twee pakketten met ammoniak gasflessen (elk van 8 x 50 liter) i.p.v. één gasfles van
60 liter. Het oorspronkelijke verzoek om afvalwater met een pH van 6,5 – 12 en een maximale
temperatuur van 40 °C op het gemeenteriool te lozen is komen te vervallen. Voorschrift 65 van de
vigerende vergunning, met kenmerk nr. 47454, blijft hiermee ongewijzigd.
6
Procedure (uitgebreid)
Deze beschikking is voorbereid met de uitgebreide voorbereidingsprocedure als beschreven in
paragraaf 3.3 van de Wabo.
Tussen 13 november 2014 en 24 december 2014 ligt een ontwerp van de deze beschikking ter
inzage gelegen en zijn belanghebbenden in de gelegenheid om zienswijzen naar voren te
brengen.
Van deze gelegenheid is (wel / geen) gebruik gemaakt.
7
Adviezen
In de Wabo en het Bor worden bestuursorganen vanwege hun specifieke deskundigheid of
betrokkenheid aangewezen als adviseur. Gelet op het bepaalde in artikel 2.26 Wabo, evenals de
artikelen 6.1 tot en met 6.5 van het Bor, hebben wij de aanvraag ter advies aan de volgende
instanties/bestuursorganen gezonden:
-
Het Waterschap Aa en Maas;
-
Inspectie Leefomgeving en Transport, ministerie van Infrastructuur en Milieu;
-
Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant;
-
Veiligheidsregio Brabant-Noord;
-
Arbeidsinspectie MHC (team Zuid), ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Op 11 juni 2014 hebben wij een advies ontvangen van waterschap Aa en Maas over het aspect
(indirecte) lozingen op de gemeentelijke riolering. Dit advies is volledig verwerkt in paragraaf 3
van de overwegingen en hoofdstuk 1 van de voorschriften.
Op 1 september 2014 hebben wij een advies ontvangen van de Veiligheidsregio Midden- en
West-Brabant (brandweer). Het advies betreft een voorstel voor op te nemen
vergunningsvoorschriften over het aspect brandveiligheid. Per onderwerp is kort aangegeven hoe
hiermee rekening is gehouden.
Opslag van gevaarlijke stoffen in gebouwen O1, gebouw C en gebouw Z
Voor de opslag in de gebouwen O1 en Z zijn reeds voorschriften opgenomen in de
revisievergunning van 4 maart 2013. Deze zijn van toepassing op de opslag van stoffen in de
gebouwen O1 en Z. Voor de tijdelijke opslag in gebouw C zijn voorschriften opgenomen in deze
beschikking.
Algemene voorschriften inrichting
Bepaalde voorschriften zijn reeds opgenomen in de revisievergunning. Niet Arbo gerelateerde
voorschriften zijn overgenomen in deze beschikking.
Euro Support Advanced Materials, Uden
6/36
Tankwagens en vrachtwagens
Voor het parkeren van vervoerseenheden zijn voorschriften opgenomen in deze beschikking.
Journaal
Er is een voorschrift hiervoor opgenomen.
Noodplan
Zie hiervoor de overwegingen in paragraaf 6.5 van deze beschikking.
Op 16 september 2014 hebben wij een advies ontvangen van de Veiligheidsregio Brabant-Noord
(brandweer). Het advies geeft aan, dat de kwantitatieve risicoanalyse als volledig is beoordeeld
en dat de beoordeling van het Bedrijfsbrandweerrapport via een aparte procedure zal worden
afgehandeld.
Euro Support Advanced Materials, Uden
7/36
SAMENHANG MET OVERIGE WET- EN REGELGEVING
1
Activiteitenbesluit
Op 1 januari 2013 is het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit) gewijzigd en het kan
sindsdien ook op inrichtingen met een IPPC-installatie van toepassing zijn. Op type C inrichtingen,
die vergunningplichtig zijn, kunnen bepaalde artikelen uit het Activiteitenbesluit van toepassing
zijn. Dit betekent dat bepaalde voorschriften uit het Activiteitenbesluit en de bijbehorende
Activiteitenregeling een rechtstreekse werking hebben en niet in de vergunning mogen worden
opgenomen.
De aangevraagde veranderingen hebben gevolgen voor de volgende activiteiten die vallen onder
de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit:
-
Lozen van hemelwater;
-
Stookinstallaties;
-
Bodembedreigende activiteiten.
Voor de aangevraagde activiteiten houdt dit in dat - voor zover deze betrekking hebben op de
genoemde (deel)activiteiten - moet worden voldaan aan de volgende artikelen uit het
Activiteitenbesluit en de bijbehorende Activiteitenregeling:
1. Paragraaf 3.1.3, Lozen van hemelwater dat niet afkomstig is van een bodembeschermende
voorziening;
2. Paragraaf 3.2.1, In werking hebben van een stookinstallatie, niet zijnde een grote
stookinstallatie;
3. Afdeling 2.4, artikel 2.8a, 2.9 en 2.11 en § 6.4, artikel 6.10 Bodembedreigende activiteiten.
2
Natuurbeschermingswet (Nb-wet)
De aanvraag heeft betrekking op een locatie op een afstand variërend van 14 – 23 km van Natura
2000 gebieden Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek, Oeffelter Meent en Beschermende
Natuurmonument Dommelbeemden. In artikel 47a Nb-wet 1998 is bepaald dat de Nb-wet wordt
aangehaakt aan de omgevingsvergunning, indien voor een mogelijk Nb-vergunningplichtige
activiteit tevens een omgevingsvergunning moet worden aangevraagd.
Om vast te stellen of er vergunningplicht is, moeten mogelijke effecten als gevolg van de emissie
van stikstof in beeld gebracht worden door allereerst een depositieberekening te maken van de
totale emissie van het bedrijf in de beoogde situatie. De depositieberekening is opgenomen in
bijlage A (Emissie Eurosupport incl. bepaling stikstofdepositie en (gewijzigde) toetsing aan Wet
luchtkwaliteit, kenmerk RM-2071, versie 3) uit de aanvullingen op de aanvraag. Het hierin
opgenomen luchtkwaliteitsonderzoek heeft hiervoor als basis gediend. Uit de berekeningen blijkt,
dat de stikstofdepositie op de gebieden Vlijmens Ven, Moerputten en Bossche Broek, Oeffelter
Meent en Dommelbeemden respectievelijk 0,0087, 0,036 en 0,045 N/ha/jr bedraagt.
In relatie tot stikstof oordelen wij dat er geen vergunningplicht is indien het totale bedrijf in de
beoogde situatie een stikstofdepositie heeft van < 0,051 mol N/ha/jr op de meest nabijgelegen
voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied en van < 0,1 mol N/ha/jr op de meest
nabijgelegen voor stikstof gevoelige habitats in een beschermd natuurmonument. Er is geen
vergunningaanvraag Nb-wet nodig.
Euro Support Advanced Materials, Uden
8/36
3
Waterwet
De aangevraagde activiteit heeft geen betrekking op een inrichting waartoe een IPPC-installatie
behoort waarbij sprake is van het lozen van stoffen als bedoeld in artikel 6.2 van de Waterwet.
Hiervoor is geen vergunning noodzakelijk op grond van de Waterwet. Coördinatie met de
Waterwet is daarom niet aan de orde.
4
M.e.r.- (beoordelings)plicht
Kader
De aangevraagde activiteiten vallen onder onderdeel D 34.4 van de bijlage van het besluit
milieueffectrapportage. Volgens dit besluit bestaat er een m.e.r-beoordelingsplicht in het geval
dat er sprake is van een “oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie, behorend tot de
chemische industrie, bestemd voor de behandeling van tussenproducten en vervaardiging van
chemicaliën”, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een productiecapaciteit van
100.000 ton per jaar of meer.
De gevraagde uitbreiding door Euro Support bedraagt ca. 3000 ton anorganische
poeders/producten per jaar. De capaciteitstoename ligt daarmee onder de drempel van 100.000
ton.
Indien de voorgenomen activiteit onder de drempelwaarde valt uit onderdeel D 34.4, dan moet
het bevoegd gezag gelet op artikel 2 lid 5 onder b van het Besluit milieueffectrapportage, op grond
van de in bijlage III bij de EEG richtlijn 85/337/EEG (gewijzigd bij richtlijn 97/11/EG en richtlijn
2003/35/EG) genoemde criteria, toepassing geven aan een m.e.r. beoordeling als bedoeld in
artikel 7.16 t/m 7.19 van de Wet milieubeheer als niet kan worden uitgesloten dat de activiteit
belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Bij deze criteria dienen wij te kijken
naar:
1. de kenmerken van het project;
2. de plaats van het project;
3. de kenmerken van de potentiële effecten van het project.
Bij de aanvraag om vergunning is een vormvrije M.e.r.-beoordeling gevoegd (in bijlage C uit de
aanvullingen op de aanvraag) waarin voor de gedetailleerde uitwerking wordt verwezen naar de
aanvraag. Op basis van deze bijlage en de aanvraag overwegen wij ten aanzien van de hiervoor
genoemde criteria het volgende.
Beoordeling
1. Kenmerken van het project
Bij de kenmerken van het project is in het bijzonder in overweging genomen de omvang van het
project, de cumulatie met andere projecten, het gebruik van natuurlijke hulpbronnen, de
productie van afvalstoffen, verontreiniging en hinder, risico van ongevallen vooral gelet op de
gebruikte stoffen of technologieën.
Gelet hierop overwegen wij dat naar aanleiding van de kenmerken van het project er geen sprake
zal zijn van een wezenlijke toename van de nadelige gevolgen voor het milieu. Voor een meer
gedetailleerde motivering verwijzen wij naar de nadere overwegingen in dit besluit.
Euro Support Advanced Materials, Uden
9/36
2. Plaats van het project
Bij de mate van kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop de projecten van invloed
kunnen zijn is in het bijzonder in overweging genomen het bestaande grondgebruik en het
opnamevermogen van het natuurlijke milieu met in het bijzonder aandacht voor de nabijgelegen
Natura 2000-gebieden.
Gelet hierop overwegen wij dat op basis van de plaats van het project door de aangevraagde
uitbreiding de nadelige gevolgen voor het milieu niet wezenlijk toe zullen nemen. Er zal daarmee
geen sprake zijn van grotere gevolgen voor de nabijgelegen kwetsbare gebieden.
3. Kenmerken van het potentiële effect
Bij de potentiële aanzienlijke effecten van het project is in samenhang met de criteria van de
punten 1 en 2 in het bijzonder in overweging genomen het bereik van het effect (geografische
zone en grootte van de getroffen bevolking), het grensoverschrijdende karakter van het effect, de
orde van grootte en de complexiteit van het effect, de waarschijnlijkheid van het effect, de duur,
de frequentie en de omkeerbaarheid van het effect.
Gelet hierop overwegen wij dat naar aanleiding van de kenmerken van het potentiële effect er
geen wezenlijke toename zal zijn van de belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Er zal
daarmee geen sprake zijn van (wezenlijke toename van) de potentiële aanzienlijke effecten.
Conclusie
Nu uitgesloten kan worden dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan
hebben, is er geen aanleiding om een m.e.r.-beoordeling uit te voeren.
Euro Support Advanced Materials, Uden
10/36
VOORSCHRIFTEN MILIEU
1
Afvalwater
1.1
Lozingsnormen
1.1.1
De in onderstaande tabel genoemde stoffen mogen in het bedrijfsafvalwater niet meer
bedragen dan de daarbij vermelde maximale waarden:
Stof
Eenheid
Maximale
waarde
Nitraat
Kg NO3-N/dag
10
Sulfaat
mg/l
700
Vervuilingseenheden1
v.e. per jaar
750
Kg NO3-N = Kg stikstof (N) uit NO3
1
Berekening vervuilingseenheden via Q x (CZV + 4,57 x N-Kj)/1000
In deze formule wordt verstaan onder:
Q: het aantal m3 geloosd afvalwater per etmaal
CZV: het chemisch zuurstofverbruik in mg/l
N-Kj: de som van ammoniumstikstof en organisch gebonden stikstof in mg/l
1.1.2
In afwijking van de in voorschrift 1.1.1 opgenomen lozingsnorm voor nitraat is
gedurende de eerste zes maanden na het van kracht worden van de vergunning dan wel
de start van de productie-uitbreiding de volgende lozing toegestaan:
Stof
Eenheid
Maximale
waarde
Nitraat
1.1.3
Kg NO3-N/dag
25
Vergunninghouder dient de datum van de start van de productie-uitbreiding zoals
genoemd in voorschrift 1.1.2 en 1.2.4 te melden aan het bevoegd gezag.
1.2
Meten, bemonsteren en analyseren
1.2.1
Emissiemetingen ter controle op de naleving van de emissie-eisen voor het lozen
worden uitgevoerd volgens:
1.2.2
-
NEN 6630 ten aanzien van het chemisch zuurstof verbruik;
-
NEN-EN-ISO 13395 ten aanzien van nitrietstikstof en nitraatstikstof;
-
NEN-ISO 5663 of NEN 6646 ten aanzien van organisch stikstof (Kjeldahl stikstof);
-
NEN-ISO 22743 ten aanzien van sulfaat.
De monstername ten behoeve van de emissiemetingen ter controle van de naleving van
de emissie-eisen voor het lozen wordt uitgevoerd volgens NEN 6600-1 en de
conservering van het monster wordt uitgevoerd volgens NEN-EN-ISO 5667-3. Het
monster wordt niet gefiltreerd en de onopgeloste stoffen worden meegenomen in de
analyse.
Euro Support Advanced Materials, Uden
11/36
1.2.3
In afwijking van de voorschriften 1.2.1 en 1.2.2 kunnen andere methoden voor
emissiemetingen, monstername en conservering worden gebruikt, indien deze
gelijkwaardig zijn aan de in die voorschriften genoemde methoden.
1.2.4
Gedurende de eerste 4 maanden na het van kracht worden van de vergunning, dan wel
na de start van de uitbreiding van de productiecapaciteit dient vergunninghouder
wekelijks monitoring uit te voeren op de nitraatvracht.
Via de monitoring moet inzicht worden verkregen van de daadwerkelijke nitraatlozing,
verdeeld over de dagen van de week en de mogelijkheden tot verdere sanering van de
nitraatvracht tot een maximale lozing van 10 kg NO3N/dag.
1.3
Rapportage
1.3.1
De gegevens van het monitoringsonderzoek dienen één maand na afloop van de 4
maandelijkse monitoring zoals bedoeld in voorschrift 1.2.4 te worden verstrekt aan het
bevoegd gezag.
2
Geluid
2.1
Meting en controle
2.1.1
Binnen 2 maanden na het in gebruik nemen van de inrichting conform de
veranderingsvergunning moeten door middel van controlemetingen de
immissierelevante bronsterkten van de nieuwe aan de verandering gerelateerde
bronnen middels metingen worden vastgesteld dat aan de geluidgrenswaarden uit
voorschrift 13 van de vigerende vergunning van 4 maart 2013 kan worden voldaan. De
resultaten van de metingen moeten binnen die termijn schriftelijk aan het bevoegd
gezag worden gerapporteerd. Indien uit de rapportage blijkt, dat niet kan worden
voldaan aan de geluidgrenswaarden, dan dienen aanvullende geluidreducerende
maatregelen te worden toegepast, zodat hieraan wel kan worden voldaan.
3
Lucht
3.1
Normering sproeidrooginstallaties
3.1.1
De emissie uit de uitlaat van de gaswasser(s) van de sproeidrogers mogen de volgende
emissiegrenswaarden niet overschrijden:
Stof
NeR klasse
Concentratie
(mg/Nm3)
Zwaveloxiden
g.A4
50
Stikstofoxiden
g.A5
100
Azijnzuur/acetaat
g.O2
50
De emissieconcentratie-eis dient beschouwd te worden als bovengrens voor
halfuurgemiddelde concentraties met inbegrip van emissiepieken.
Euro Support Advanced Materials, Uden
12/36
3.1.2
In afwijking van voorschrift 3.1.1 geldt een emissiegrenswaarde voor zwaveloxiden van
200 mg/Nm3 indien door metingen is aangetoond, dat de ongereinigde vracht van
zwaveloxiden meer bedraagt dan 1 g/m3.
3.2
Controle sproeidrooginstallaties
3.2.1
Binnen drie maanden na het in gebruik nemen van de sproeidrooginstallaties dient
vergunninghouder de stoffen uit de emissiepunten waarop voorschrift 3.1.1 van
toepassing is eenmalig te meten. Emissiemetingen moeten worden uitgevoerd met
genormaliseerde meetmethoden zoals vermeld in paragraaf 4.7 van de Nederlandse
emissie Richtlijn. De resultaten van deze metingen moeten binnen die termijn
schriftelijk aan het bevoegd gezag worden gerapporteerd.
3.2.2
Vergunninghouder dient de emissiepunten waarop voorschrift 3.1.1 van toepassing is
continue te controleren door middel van het registreren en bewaken van het debiet van
de afgasstroom, de drukverschilmeting over de gaswasser, het circulatiedebiet van de
wasvloeistof, de concentratie van de vervuiling in de wasvloeistof en pH-waarde van de
wasvloeistof.
3.2.3
Voor de waarden van de in voorschrift 3.2.2 genoemde controles dienen de
bandbreedtes te worden vastgelegd waarbinnen de emissie-eisen uit voorschrift 3.1.1
niet zal worden overschreden. De resultaten van de bandbreedtes dienen ter
goedkeuring binnen drie maanden na de ingebruikname van de sproeidrooginstallaties
ter goedkeuring aan het bevoegd gezag te worden gerapporteerd.
3.3
Normering calcineerovens
3.3.1
De afgassen uit de calcineerovens dienen binnen zes maanden nadat de vergunning in
werking is getreden te worden nabehandeld met een thermische naverbrander,
eventueel gevolgd door een De-NOx.
3.3.2
De emissies uit de uitlaat van de naverbrander, eventueel gevolgd door De-NOx, mogen
de volgende emissiegrenswaarden (betrokken op 3% zuurstof) niet overschrijden:
Stof
NeR klasse
Concentratie
(mg/Nm3)
Koolwaterstoffen
g.O
20
Stikstofoxiden
g.A5
50
3.4
Controle calcineerovens
3.4.1
Binnen drie maanden na het in gebruik nemen van de naverbrander en vervolgens
eenmaal per jaar moet vergunninghouder door middel van een meting aantonen dat aan
de emissieconcentraties in voorschrift 3.3.2 van deze vergunning wordt voldaan. De
resultaten van deze metingen moeten binnen die termijn schriftelijk aan het bevoegd
gezag worden gerapporteerd.
3.4.2
Emissiemetingen zoals opgenomen in voorschrift 3.4.1 moeten worden uitgevoerd met
genormaliseerde meetmethoden zoals vermeld in paragraaf 4.7 van de Nederlandse
emissie Richtlijn.
Euro Support Advanced Materials, Uden
13/36
3.4.3
Vergunninghouder dient de emissiepunten waarop voorschrift 3.3.2 van toepassing is
continue te controleren door middel van het registreren en bewaken van het meten van
de temperatuur in de verbrandingskamer en, indien van toepassing, de dosering van
ammoniak.
3.4.4
Voor de waarden van de in voorschrift 3.4.3 genoemde controles dienen de
bandbreedtes te worden vastgelegd waarbinnen de emissie-eisen uit voorschrift 3.3.2
niet zullen worden overschreden. De resultaten van de bandbreedtes dienen ter
goedkeuring binnen drie maanden na de ingebruikname van de naverbrander ter
goedkeuring aan het bevoegd gezag te worden gerapporteerd.
3.4.5
Indien zich door omstandigheden ten gevolge van de nabehandeling van de afgassen uit
de calcineerovens geurhinder in de omgeving voordoet, kan het bevoegd gezag
verzoeken een nader onderzoek naar de geurhinder uit te voeren. In dat onderzoek
dient ten minste aandacht te worden besteed aan: de oorzaak van de geurhinder, de
gevolgen van de geurhinder en de mogelijke maatregelen die getroffen kunnen worden
om de geurhinder te voorkomen. In overleg met het bevoegd gezag dienen vervolgens
de maatregelen te worden uitgevoerd die de geurhinder voorkomen.
3.5
Thermische olie-installatie
3.5.1
Het rookgas van de op aardgas gestookte thermische olie-installatie voldoet aan de
volgende emissiegrenswaarden.
Stof
Concentratie
(mg/Nm3)
Stikstofoxiden
70
Zwaveloxide
200
Voor de berekening van de uitworp van rookgas door een stookinstallatie wordt de
massaconcentratie van stikstofoxiden (NOx), zwaveldioxide (SO2), in het rookgas
herleid op rookgas met een volumegehalte aan 3% zuurstof.
4
Bodem
4.1
Bodemonderzoek
4.1.1
Ter vaststelling van de kwaliteit van de bodem als referentiesituatie moet uiterlijk
binnen drie maanden nadat de vergunning in werking is getreden een
nulsituatieonderzoek voor de nieuw te realiseren bodembedreigende activiteiten zijn
uitgevoerd. De resultaten moeten uiterlijk een maand na uitvoering van het onderzoek
aan het bevoegd gezag zijn overgelegd.
Het onderzoek moet betrekking hebben op alle plaatsen binnen de inrichting waar
bodembedreigende activiteiten plaatsvinden. Het onderzoek moet gebaseerd zijn op de
NEN 5740 'Onderzoekstrategie vaststelling nulsituatie bij een toekomstige
bodembelasting' en afgestemd zijn op de toegepaste stoffen.
De monsterneming en analyse van de monsters moet zijn uitgevoerd overeenkomstig
NEN 5740 en NEN 5725.
Euro Support Advanced Materials, Uden
14/36
4.1.2
Minimaal een maand voor het uit te voeren van het nulsituatieonderzoek zoals
opgenomen in voorschrift 4.1.1 dient een onderzoeksopzet te worden ingediend bij het
bevoegd gezag.
4.1.3
Binnen 3 maanden nadat de rapportage van het nulsituatieonderzoek is overgelegd
kunnen nadere eisen worden gesteld door het bevoegd gezag inhoudende dat meerdere
monsternemingen of analyses moeten worden verricht, indien dit op grond van de
overgelegde hypothese(n) en onderzoeksstrategie noodzakelijk blijkt.
5
Externe veiligheid
5.1
Journaal en registratie
5.1.1
Van de gevaarlijke stoffen die in de inrichting aanwezig zijn dient een actueel journaal te
worden bijgehouden zoals opgenomen in voorschrift 3.18.1 van PGS 15:2011 (dec
2012).
5.2
Opslagvoorziening verpakte gevaarlijke stoffen groter dan 10.000 kg
5.2.1
De opslag van verpakte gevaarlijke (afval)stoffen die vallen onder de ADR-categorieën
zoals genoemd in de PGS 15:2011 (dec 2012) moet in de speciaal daarvoor bestemde
ruimten van gebouw O1 en gebouw Z plaatsvinden en moet voldoen aan de
voorschriften 4.3.1, 4.4.1 en 4.7.1 van de richtlijn PGS 15:2011 (dec 2012).
5.3
Tijdelijke opslag van verpakte gevaarlijke stoffen
5.3.1
De tijdelijke opslag van verpakte gevaarlijke stoffen in gebouw C (ADR klassen 6.1 en 9)
mag niet meer bedragen dan 10.000 kg per brandcompartiment en moet voldoen aan
voorschrift 10.4.1 tot en met 10.4.8 (met uitzondering van 10.4.4) en voorschrift 10.6.1
tot en met 10.6.5 van PGS 15:2011 (dec 2012).
5.4
Parkeren van vervoerseenheden met gevaarlijke stoffen
5.4.1
Op de in de aanvraag aangegeven locatie van de inrichting mogen maximaal drie
vervoerseenheden worden geparkeerd die zijn beladen met voornamelijk vaste niet
brandbare gevaarlijke stoffen waarvan de ADR klassen zich beperken tot 5.1, 6.1, 8, 9
en CMR.
5.4.2
In of bij geparkeerde vervoerseenheden beladen met gevaarlijke stoffen mogen, met
uitzondering ter bestrijding van een calamiteit, geen ompakwerkzaamheden
plaatsvinden.
5.4.3
Transporteenheden met gevaarlijke stoffen en/of CMR stoffen moeten zodanig zijn
geparkeerd dat deze te allen tijde uit de opstelplaats kunnen worden weggereden.
5.4.4
Transporteenheden beladen met gevaarlijke stoffen en/of CMR stoffen moeten zijn
voorzien van een aanduiding met ADR -, of EU-GHS gevaarsymbolen.
5.4.5
Rond elke vervoerseenheid, dat met gevaarlijke stoffen is beladen, moet, horizontaal
gemeten een ruimte van 2 meter vrij zijn. Dit geldt niet voor vervoerseenheden met een
lading uit dezelfde gevarenklasse.
Euro Support Advanced Materials, Uden
15/36
5.4.6
Gemorste of gelekte gevaarlijke stoffen en/of CMR stoffen die zijn vrijgekomen moeten
zo snel mogelijk worden opgeruimd. Daartoe moeten nabij de parkeerplaats materialen
aanwezig zijn om deze stoffen te immobiliseren te neutraliseren of te absorberen. De
aard en de hoeveelheid van deze materialen moet zijn afgestemd op de aard en de
hoeveelheid van de opgeslagen stoffen en/of de CMR stoffen, en de grootte van de
aanwezige verpakkingen. Indien een verpakking lekt moet deze onmiddellijk worden
verholpen bijvoorbeeld door lekkende vaten in overmaatse vaten te plaatsen. Bij
lekkage moet verspreiding van vloeistof worden voorkomen door snelle opname met
absorptiemateriaal.
5.5
Opslag van gevaarlijke stoffen in bovengrondse (kunststof) tanks
5.5.1
Het opslaan van chemicaliën in een stationaire bovengrondse opslagtank met de daarbij
behorende leidingen en appendages voldoet aan de volgende onderdelen van
PGS 30:2011:
a de paragrafen 2.2 en 2.3;
b de voorschriften 2.4.1 en 2.4.3 en
c
paragraaf 4.2, met uitzondering van voorschrift 4.2.9, 4.2.10, 4.2.12, 4.2.13, 4.2.14
en 4.2.15.
5.5.2
De lekbak zoals opgenomen in voorschrift 2.4.1 moet een inhoud hebben van minimaal
110% van de inhoud van de tank. Indien er meerdere tanks in een opvangvoorziening
staan dan bedraagt de inhoud van deze voorziening minimaal 110 % van de inhoud van
de grootste tank vermeerderd met 10 % van de gezamenlijke inhoud van de overige
tanks.
5.5.3
De tankinstallatie is voorzien van doelmatige overvulbeveiliging.
5.5.4
Bij elk vulpunt moet duidelijk zijn aangegeven wat de netto-inhoud van de tank is
evenals voor welk product die tank is bestemd. Indien er meer dan één tank is, moet op
duidelijke wijze zijn aangegeven welk vulpunt en welke peilopening van de tank bij
elkaar horen. Bij het vulpunt moet worden aangegeven welk type overvulbeveiliging is
gemonteerd in verband met de instructie aan de tankwagenchauffeur.
5.5.5
Het gebruik van de installaties waarin het opslaan, vullen en afleveren van chemicaliën
plaatsvindt in een stationaire bovengrondse opslagtank met de daarbij behorende
leidingen en appendages, voldoet aan de volgende onderdelen van PGS 30:2011:
a de paragrafen 3.2, 3.3, 3.5, 3.6, 4.5 en 5.4 met uitzondering van voorschrift 3.3.2
t/m 3.3.6, 3.3.9, 3.3.10 en 3.6.2.
5.5.6
Een tankinstallatie moet periodiek worden gekeurd uiterlijk in het jaar van keuring zoals
vermeld op het installatiecertificaat.
5.5.7
Tanks waarin zich chemicaliën bevinden die met elkaar kunnen reageren moeten
zodanig van elkaar worden afgescheiden dat de chemicaliën niet met elkaar in contact
kunnen komen.
5.5.8
Bij het verladen van een tankwagen moeten de verplichtingen van het ADR in acht
worden genomen. Er moet hierbij een duidelijke losprocedure aanwezig zijn.
Euro Support Advanced Materials, Uden
16/36
5.6
Opslag van stikstof
5.6.1
Vloeibaar stikstof moet worden opgeslagen in een speciaal daartoe bestemd
goedgekeurd (zie hoofdstuk 6 van PGS 9:2014) stationair reservoir, dat in de
buitenlucht is opgesteld.
5.6.2
De minimumafstand van het reservoir tot de te beschermen objecten moet voldoen aan
paragraaf 3.2.7 van richtlijn PGS 9:2014.
5.6.3
De opstelling van het reservoir buiten een gebouw dient te voldoen aan de voorschriften
van paragraaf 3.3 van de richtlijn PGS 9:2014.
5.6.4
Het vullen van het reservoir moet plaats vinden overeenkomstig paragraaf 3.4 en 7.4
van PGS 9:2014.
5.6.5
De uitvoering van het reservoir moet voldoen aan de voorschriften van paragraaf 3.5 tot
en met 3.12 van PGS 9:2014.
5.6.6
De inspectie, de keuring en het onderhoud, registratie en documentatie van het
reservoir moet worden uitgevoerd overeenkomstig hoofdstuk 6 van de richtlijn PGS
9:2014.
5.7
Gebruik van gasflessen gevuld met ammoniak
5.7.1
De gasflessen gevuld met ammoniak moeten voldoen aan de voorschriften 6.1.2, 6.1.3,
6.2.3, 6.2.7, 6.2.10, 6.2.14, 6.2.15 en 6.2.17 van PGS 15:2011 (dec 2012).
5.7.2
De gevel van het gebouw waartegen de opstelling van de gasflessen plaatsvindt dient te
voldoen aan de specificaties zoals opgenomen in voorschrift 6.2.4 van PGS 15:2011 (dec
2012).
5.8
Brandpreventie algemeen
5.8.1
Op de inrichting moeten voldoende blusmiddelen voorhanden zijn om in geval van een
incident met gevaarlijke stoffen onmiddellijk de nodige maatregelen te kunnen nemen.
5.8.2
De aard en de hoeveelheid blusmiddelen moeten afgestemd zijn op de
gevaarseigenschappen van de stoffen binnen de inrichting alsmede op de in de directe
omgeving van het blusmiddel aanwezige stoffen.
5.8.3
Mobiele blusmiddelen die in de open lucht en/of in een stoffige of corrosieve omgeving
aanwezig zijn moeten doelmatig beschermd zijn tegen invloeden van buitenaf. In het
geval dat deze blusmiddelen in een kast worden geplaatst, dan moet deze kast
opvallend zijn geplaatst en zijn voorzien van deuren waarop aan de buitenzijde de
inhoud van de kast duidelijk is vermeld. De kasten en/of beschermhoezen moeten
uitgevoerd zijn in de kleur rood, overeenkomstig de NEN 3011.
5.8.4
Alle brandbestrijdingsmiddelen voor blussen, koelen of anderszins, zijn bedrijfszeker,
voor onmiddellijk gebruik gereed, onbelemmerd bereikbaar en tegen aanrijding
beschermd.
5.8.5
In de inrichting mag, behoudens in de daarvoor ingerichte installaties of in de daarvoor
ingerichte ruimten, geen open vuur aanwezig zijn en mag niet worden gerookt. Deze
bepaling voor wat betreft open vuur is niet van toepassing indien werkzaamheden
moeten worden verricht waarbij open vuur noodzakelijk is. Vergunninghouder moet zich
Euro Support Advanced Materials, Uden
17/36
er van hebben overtuigd dat deze werkzaamheden zonder gevaar kunnen worden
uitgevoerd. Op een centrale plaats voor de uitgave van (werk-)vergunningen en ter
plaatse moet een schriftelijk bewijs aanwezig zijn dat bedoelde werkzaamheden zijn
toegestaan.
5.8.6
Het rook- en vuurverbod moet op duidelijke wijze kenbaar zijn gemaakt door middel van
opschriften in de Nederlandse en Engelse taal of door middel van een symbool
overeenkomstig de NEN 3011. Deze opschriften of symbolen moeten nabij de
toegang(en) van het terrein van de inrichting zijn aangebracht. Zij moeten goed
leesbaar c.q. zichtbaar zijn.
Euro Support Advanced Materials, Uden
18/36
OVERWEGINGEN MILIEU
1
Toetsingskader milieu
1.1
Inleiding
De aanvraag heeft betrekking op het veranderen of veranderen van een inrichting of
mijnbouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 aanhef en onder e Wabo. De Wabo omschrijft in
artikel 2.14 het milieuhygiënische toetsingskader van de aanvraag.
Een toetsing aan deze aspecten heeft plaatsgevonden.
Bij onze beslissing op de aanvraag hebben wij:
-
de aspecten genoemd in artikel 2.14 lid 1 onder a van de Wabo betrokken;
-
met de aspecten genoemd in artikel 2.14 lid 1 onder b van de Wabo rekening gehouden;
-
de aspecten genoemd in artikel 2.14 lid 1 onder c van de Wabo in acht genomen.
In de onderstaande hoofdstukken lichten wij dit nader toe, waarbij wij ons beperken tot die
onderdelen van het toetsingskader die ook daadwerkelijk op onze beslissing van invloed (kunnen)
zijn.
2
Beste beschikbare technieken (BBT)
2.1
Algemeen
In het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu moeten aan
de vergunning voorschriften worden verbonden, die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de
inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel
mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan
uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste
beschikbare technieken (BBT) worden toegepast.
Vanaf januari 2013 moet bij het bepalen van beste beschikbare technieken (BBT) rekening
worden gehouden met BBT-conclusies en bij ministeriele regeling aangewezen
informatiedocumenten over BBT.
BBT-conclusies worden verwoord in een document met de conclusies over beste beschikbare
technieken, vastgesteld in overeenstemming met artikel 13, vijfde en zevende lid van de Richtlijn
industriële emissies (definitie in artikel 1.1 eerste lid van het Bor):
a.
Met BBT-conclusies in overeenstemming met artikel 13 vijfde lid worden BBT-conclusies
bedoeld die worden vastgesteld op basis van artikel 75 tweede lid van de Richtlijn industriële
emissies. Dit zijn de BBT-conclusies vastgesteld na 6 januari 2011 onder het regime van de
Richtlijn industriële emissies;
b. Met BBT-conclusies overeenkomstig artikel 13 zevende lid worden de bestaande BREFs
bedoeld. Het hoofdstuk waarin de beste beschikbare technieken (BAT hoofdstuk) staan uit
deze BREFs geldt als BBT-conclusies (totdat nieuwe BBT-conclusies overeenkomstig artikel 75
tweede lid zijn vastgesteld).
BBT-conclusies worden door de Europese commissie vastgesteld en bekendgemaakt in het
Publicatieblad van de Europese Unie (een uitvoeringsbesluit van de Europese commissie dat
gericht is tot de lidstaten). Zij worden daarom niet meer apart aangewezen in de Regeling
omgevingsrecht.
Euro Support Advanced Materials, Uden
19/36
Als op een activiteit of op een type productieproces binnen de inrichting waarvoor een vergunning
is aangevraagd, geen BBT-conclusies of informatiedocumenten over BBT van toepassing zijn, of
als de van toepassing zijnde BBT conclusies of informatiedocumenten niet alle mogelijke
milieueffecten van de activiteit of het proces behandelen moet het bevoegd gezag de beste
beschikbare techniek zelf vast stellen. Hierbij houdt het bevoegd gezag in ieder geval rekening
met:
a.
de toepassing van technieken die weinig afvalstoffen veroorzaken;
b. de toepassing van stoffen die minder gevaarlijk zijn dan stoffen of mengsels als omschreven
in artikel 3 van de EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en
mengsels;
c.
de ontwikkeling, waar mogelijk, van technieken voor de terugwinning en opnieuw gebruiken
van de bij de processen in de inrichting uitgestoten en gebruikte stoffen en van afvalstoffen;
d. vergelijkbare processen, apparaten of wijzen van bedrijfsvoering die met succes in de praktijk
zijn beproefd;
e.
de vooruitgang van de techniek en de ontwikkeling van de wetenschappelijke kennis;
f.
de aard, de effecten en de omvang van de betrokken emissies;
g. de data waarop de installaties in de inrichting in gebruik zijn of worden genomen;
h. de tijd die nodig is om een betere techniek toe te gaan passen;
i.
het verbruik en de aard van de grondstoffen, met inbegrip van water, en de
j.
de noodzaak om het algemene effect van de emissies op en de risico's voor het milieu te
energie-efficiëntie;
voorkomen of tot een minimum te beperken;
k.
de noodzaak ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor het milieu te beperken.
De op één van deze criteria vastgestelde BBT moet een milieubeschermingsniveau garanderen
dat tenminste gelijkwaardig is aan het niveau in de BBT-conclusies.
2.2
BBT in verhouding tot het activiteitenbesluit
Indien met het toepassen van BBT het bedrijf een hoger niveau van bescherming van het milieu
bereikt dan met het toepassen van de voorschriften van het Activiteitenbesluit dan dient het
bevoegd gezag op basis van artikel 2.22 lid 5 van de Wabo voorschriften in de vergunning op te
nemen die afwijken van de voorschriften van het Activiteitenbesluit om dit hoger
milieubeschermingsniveau te waarborgen.
2.3
Concrete bepaling beste beschikbare technieken
Binnen de inrichting worden één of meer van de activiteiten uit bijlage 1 van richtlijn nr.
2010/75/EU van het Europees parlement en de Raad van 24 november 2010 betreffende
industriële emissies uitgevoerd. Het betreft de activiteiten genoemd onder categorie 4.2e
Chemische industrie; De fabricage van anorganisch-chemische producten zoals niet-metalen,
metaaloxiden of andere anorganische verbindingen, zoals calciumcarbide, silicium,
siliciumcarbide.
Bij het bepalen van de beste beschikbare technieken hebben we rekening gehouden met de
volgende van toepassing zijnde BBT-conclusies:
-
BREF Anorganische fijnchemicaliën;
-
BREF Afgas- en afvalwaterbehandeling;
-
BREF Op- en overslag bulkgoederen;
-
BREF Monitoring.
Euro Support Advanced Materials, Uden
20/36
Bij het bepalen van de beste beschikbare technieken hebben wij bovendien rekening gehouden
met de volgende informatiedocumenten over BBT, zoals aangewezen in bijlage 1 van de Regeling
omgevingsrecht:
-
Nederlandse emissierichtlijn lucht (NeR);
-
Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB 2012);
-
PGS 15 Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen (dec 2012);
-
PGS 30 Vloeibare brandstoffen, bovengrondse opslag tankinstallaties en afleverinstallaties
(2011);
2.4
Oplegnotitie BREF’s chemie.
Conclusies BBT
De inrichting voldoet - met inachtneming van de aan dit besluit gehechte voorschriften - aan de
beste beschikbare technieken (BBT) ter voorkoming van emissies naar de lucht, de bodem, het
water, geluidemissies en externe veiligheid. Voor de overwegingen per milieuthema wordt
verwezen naar de desbetreffende paragraaf.
3
Afvalwater
3.1
Advies waterschap
Waterschappen kunnen voor indirecte lozingen een bindend advies geven. Het waterschap kijkt
alleen naar effecten van de lozing op de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) en
oppervlaktewater. De effecten van het lozen van het afvalwater op het riool worden niet
meegenomen.
Ten behoeve van de doelmatige werking van de RWZI is door waterschap Aa en Maas, belast met
de zuivering van het stedelijk afvalwater, een bindend advies uitgebracht. Dit advies is
rechtstreeks meegenomen in de voorschriften.
3.2
Het kader voor de bescherming tegen verontreiniging door de lozing van
afvalwater
Op de lozing van afvalwater op een openbaar riool is de "Instructieregeling lozingsvoorschriften
milieubeheer" van toepassing. In het kader van deze regeling moeten voorschriften opgenomen
worden die gericht zijn op de bescherming van het openbaar riool, een zuiveringstechnisch werk
of de bij een zodanig openbaar riool of zuiveringstechnisch werk behorende apparatuur. Verder
moeten voorschriften opgenomen worden, die bepalen dat het afvalwater van dien aard moet zijn
dat de kwaliteit van het rioolslib er niet door wordt aangetast zodat de verwerking van dit slib niet
wordt belemmerd. Daarnaast dienen voorschriften te worden opgenomen die bepalen dat het
afvalwater van dien aard moet zijn dat de nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het
oppervlaktewaterlichaam zoveel mogelijk worden beperkt.
3.3
Afvalwaterstromen
Uit de aanvraag blijkt dat de uitbreiding leidt tot twee afvalwaterstromen, te weten een
geconcentreerde stroom “moederloog” en een minder geconcentreerde stroom waswater.
De “moederloog” bevat veel nitraat en leidt tot negatieve effecten op de doelmatige werking van
de ontvangende RWZI te Dinther. De moederloog wordt niet op de gemeentelijke riolering
geloosd maar opgevangen en afgevoerd naar een verwerker. Vooralsnog betreft dit de RWZI
Euro Support Advanced Materials, Uden
21/36
’s-Hertogenbosch van Waterschap Aa en Maas waar de moederloog een separate voorbehandeling
ondergaat en vervolgens op een gecontroleerde wijze later in het zuiveringsproces wordt
toegevoegd. Deze verwerkingsmethode leidt niet tot nadelige effecten op de doelmatige werking
van die RWZI. Omdat dit een privaatrechtelijke overeenkomst betreft tussen Euro Support en het
Waterschap zijn er geen voorschriften nodig voor deze afvalwaterstroom.
In de aanvraag zijn gegevens opgenomen waaruit de aard en samenstelling van het te lozen
afvalwater blijkt:
Parameter
Waarde
Eenheid
Debiet
5 - 200
m3 per dag
Nitraat
5 - 25
kg NO3-N per dag
Sulfaat
700
mg/liter
Vervuilingseenheden
750
v.e.
pH (zuurtegraad)
6,5 - 12
n.v.t.
Temperatuur
40
°C
(gebaseerd op CZV + N-Kj)
3.4
Doelmatige werking riolering
De parameters debiet, zuurtegraad en temperatuur betreffen parameters die gevolgen kunnen
hebben voor de doelmatige werking van het rioolstelsel. Euro Support vraagt om afvalwater te
mogen lozen met een zuurtegraad van 6,5 – 12 en een temperatuur van 40°C. Wij gaan niet
akkoord met een afwijkende zuurtegraad en temperatuur zoals reeds opgenomen in voorschrift
65 van de huidige vergunning (pH 6,5 – 10 en 30°C). De hoge zuurtegraad alsmede de hoge
temperatuur kan leiden tot aantasting van betonnen buizen. Euro Support heeft in de aanvullende
gegevens aangegeven, dat de aangevraagde normen voor de zuurtegraad en temperatuur komen
te vervallen en dat voorschrift 65 uit de vigerende vergunning ongewijzigd blijft.
3.5
Doelmatige werking RWZI Dinther
De lozing van de parameters sulfaat en vervuilingseenheden leiden niet tot negatieve effecten op
de doelmatige werking van de RWZI.
Het lozen van nitraat leidt wel tot negatieve effecten op de doelmatige werking van de RWZI. Door
nitraat kan de zuurstofloze fase in de waterzuivering worden opgeheven waardoor de afbraak van
fosfaat ernstig wordt gehinderd.
Bij een lozing van 25 kg NO3-N per dag zijn aanvullende maatregelen op de RWZI nodig om de
negatieve effecten te voorkomen/beperken. Op basis van de huidige procesindicatoren van de
RWZI Dinther achten wij, zoals in de aanvraag is beschreven, een lozing van maximaal 10 kg per
dag NO3-N aanvaardbaar.
Omdat er sprake is van uitbreiding van de productiecapaciteit waarbij nog onvoldoende aandacht
is besteed aan procesverbetering, achten wij een verdere reductie van de nitraatvracht mogelijk.
Rekening houdende met het treffen van aanvullende maatregelen op de RWZI en aanvullende
voorschriften, die voorzien in een gespreide lozing alsmede het uitvoeren van onderzoek naar de
verbetermogelijkheden, kan op dit moment worden ingestemd met de lozing van een grotere
vracht voor een periode van zes maanden.
Euro Support Advanced Materials, Uden
22/36
3.6
Beoordeling en conclusie
Met het in de vergunning opnemen van voorschriften wordt gewaarborgd dat de doelmatige
werking van het openbaar riool en de RWZI voldoende wordt beschermd. Gezien het
vorenstaande bestaan er geen bezwaren tegen het verlenen van de gevraagde vergunning.
4
Bodem
4.1
Algemeen
Het (nationale) preventieve bodembeschermingbeleid is vastgelegd in de Nederlandse Richtlijn
Bodembescherming (NRB). Het uitgangspunt van de NRB is dat door een combinatie van
voorzieningen en maatregelen een verwaarloosbaar bodemrisico wordt gerealiseerd. Alleen in
bepaalde bestaande situaties kan conform de NRB onder voorwaarden volstaan worden met een
aanvaardbaar bodemrisico.
4.2
Beoordeling
In dit geval reguleert het Activiteitenbesluit dit aspect voor de aangevraagde veranderingen.
Hiervoor wordt verwezen naar het gestelde in hoofdstuk “1 Activiteitenbesluit” van deze
vergunning.
Volgens artikel 2.9 van het Activiteitenbesluit dient een verwaarloosbaar bodemrisico te zijn
gerealiseerd bij het verrichten van bodembedreigende activiteiten. Volgens de bij de aanvraag
gevoegde bodemrisicochecklist blijkt dat voldaan kan worden aan een verwaarloosbaar
bodemrisico.
4.3
Bodemkwaliteit en nulsituatie bodemonderzoek
De nulsituatie bodemkwaliteit is vastgesteld middels een nulsituatie bodemonderzoek. Dit
onderzoek “verkennend en nader bodemonderzoek Frontstraat 2” met nr. 3415001 van 24
september 2010 is reeds ingediend in het kader van vergunningaanvraag behorende bij de
vigerende vergunning van 3 maart 2013. Het uitgevoerde onderzoek heeft betrekking op de
locatie aan de Liessentstraat 9f.
Ten behoeve van de uitbreiding komen er nieuwe bodembedreigende activiteiten bij zoals de
plaatsing van 7 nieuwe opslagtanks met gevaarlijke stoffen. Voor deze nieuwe bodembedreigende
activiteiten ontbreekt een nulsituatiebodemonderzoek in de aanvraag. Euro Support heeft
aangegeven het onderzoek uit te voeren voordat de tanks zullen worden geplaatst. Volgens het
Activiteitenbesluit kan bij een verandering van een inrichting ten aanzien van bodembedreigende
activiteiten bij alle type C-inrichtingen een maatwerkvoorschrift voor het uitvoeren van een
bodemonderzoek opgenomen worden in de vergunning. In de voorschriften hebben wij een
bodemonderzoek voorgeschreven.
5
Energie
Om vast te stellen of het energieverbruik van de inrichting relevant is, is aangesloten bij de in de
Circulaire "Energie in de milieuvergunning" (Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke
Ordening en Milieubeheer en het Ministerie van Economische Zaken, Den Haag, oktober 1999)
gehanteerde ondergrens. Deze ondergrens is 25.000 m3 aardgas of 50.000 kWh elektriciteit per
jaar. Het energieverbruik van Euro Support bedraagt meer dan de ondergrens.
Euro Support Advanced Materials, Uden
23/36
Euro Support beschikt over een revisievergunning van 4 maart 2013 waarin voorschriften zijn
opgenomen voor registratie van het energiegebruik en het uitvoeren van een
energiebesparingsonderzoek. Gezien de hoeveelheid energie die jaarlijks gebruikt wordt, is
energiebesparing een aandachtspunt. In de vergunningaanvraag is beschreven op welke manier
het bedrijf streeft naar vermindering van het energieverbruik. Naar aanleiding hiervan zijn wij van
mening dat het bedrijf zich voldoende inspant om het energieverbruik te verminderen. Daarom
zijn in deze vergunning geen aanvullende voorschriften opgenomen over energiebesparing.
6
Externe veiligheid
6.1
Algemeen
Bij Euro Support zijn de volgende gevaarlijke stoffen aanwezig: Brandbare stoffen (ADR 3),
oxiderende stoffen (ADR 5.1), giftige stoffen (ADR 6.1), bijtende stoffen (ADR 8), gevaarlijk voor
het milieu (ADR 9) en CMR (carcinogeen, mutageen en reproductietoxisch) stoffen.
Door de voorgenomen verandering vinden er wijzigingen plaats in de bestaande
opslagvoorzieningen voor verpakte gevaarlijke stoffen, vindt uitbreiding plaats van gevaarlijke
stoffen in bovengrondse opslagtanks, wordt de mogelijkheid geboden om vrachtwagenopleggers
met verpakte gevaarlijke stoffen te parkeren en wordt gebruik gemaakt van gasflessen gevuld
met ammoniak. De aard van de stoffen zal niet veranderen maar de hoeveelheid aanwezige
stoffen zal toenemen (zie paragraaf 6.6).
De processen, de aard en hoeveelheid van de gebruikte gevaarlijke stoffen zoals vermeld in de
aanvraag kunnen een risico vormen voor de omgeving.
Het externe veiligheidsbeleid in Nederland is gericht op het verminderen en beheersen van risico's
van activiteiten voor de omgeving (mens en milieu). Het gaat hierbij onder meer om de risico's die
verbonden zijn aan de opslag en het gebruik van gevaarlijke stoffen.
Zoals in het NMP4 (Vierde Nationaal Milieubeleidsplan) is aangegeven, is de basis van het huidige
risicobeleid dat het gevaar van een activiteit acceptabel is wanneer:
-
het plaatsgebonden risico niet hoger is dan is genormeerd;
-
de kans op een groot ongeluk met veel slachtoffers kan worden verantwoord (het
groepsrisico).
Het plaatsgebonden risico is een maatstaf om te bepalen welke afstand nodig is tussen de
risicodragende activiteit en de bebouwde omgeving.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat zich op een bepaalde plaats over een periode van één
jaar een dodelijk ongeval voordoet als direct gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen,
indien zich op die plaats 24 uur per dag en onbeschermd een persoon zou bevinden.
De gehanteerde norm voor het plaatsgevonden risico in Nederland is in beginsel 10-6 per jaar
(d.w.z. een kans van 1 op het miljoen per jaar). Deze norm is opgenomen in het Besluit externe
veiligheid inrichtingen (Bevi). In het Bevi is aangegeven in welke gevallen hiervan (tijdelijk) kan
worden afgeweken.
Het groepsrisico voegt daar als maatstaf aan toe de verwachte omvang van een ongeval
uitgedrukt in het aantal dodelijke slachtoffers, gegeven de kans op dat ongeval. Het groepsrisico
geeft de kans aan dat in één keer een groep personen die zich in de omgeving van de risicosituatie
bevindt overlijdt vanwege een ongeval met gevaarlijke stoffen. In het Bevi is een niet-normatieve
benadering van het groepsrisico neergelegd.
Euro Support Advanced Materials, Uden
24/36
De in het Bevi gehanteerde oriëntatiewaarde bedraagt:
-
10 of meer doden: kans van één op honderdduizend (10-5) per jaar;
-
100 of meer doden: kans van één op tien miljoen (10-7) per jaar;
-
1000 of meer doden: kans van één op één miljard (10-9) per jaar.
Het groepsrisico wordt vastgelegd in een zogenaamde F/n curve. Met de grootheid groepsrisico is
getracht een maat voor maatschappelijke ontwrichting te creëren. Het groepsrisico moet altijd
verantwoord worden. Bij de beoordeling van het groepsrisico is de vraag aan de orde welke
omvang van een ramp, gegeven de kans daarop, maatschappelijk aanvaardbaar is.
6.2
Registratiebesluit
Op 30 maart 2007 is het Registratiebesluit externe veiligheid in werking getreden. Dit besluit
geeft aan welke inrichtingen en welke informatie opgenomen moet worden in het Risicoregister.
Daarnaast moeten ook inrichtingen die vallen onder de reikwijdte van de Regeling provinciale
risicokaart worden opgenomen in het register. De criteria van het besluit en de regeling zijn
samengevoegd in de drempelwaardentabel die is opgenomen in de Leidraad Risico Inventarisatie.
Euro Support valt onder de criteria van het Registratiebesluit en/of de Regeling; na afronding van
de vergunningprocedure worden de gegevens in het risicoregister geactualiseerd.
6.3
Beoordeling plaatsgebonden risico en groepsrisico
Op grond van artikel 2, eerste lid, sub a, valt de inrichting onder de reikwijdte van het Besluit
externe veiligheid inrichtingen. Op grond van artikel 4 betreft het een zogenaamd niet-categoriaal
bedrijf. Door het bedrijf is een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) uitgevoerd in het kader van de
vigerende vergunning van 4 maart 2013 (Reijngoud Veiligheid, Kwantitatieve Risico Analyse,
kenmerk BR/TR/RV-1179, oktober 2011). Als gevolg van de aangevraagde wijzigingen in de open overslag van gevaarlijke stoffen is nagegaan of de wijzigingen van invloed zijn op de QRA van
oktober 2011 (Nota van aanvulling op Kwantitatieve Risico Analyse, kenmerk RV-1981, maart
2014). In de aanvullende gegevens op de aanvraag is de QRA van oktober 2011 geactualiseerd.
Hierin zijn de wijzigingen uit de Nota van aanvulling van maart 2014 en het gebruik van twee
ammoniak cilinderpakketten verwerkt (Kwantitatieve Risico Analyse, kenmerk BR/TR/RV-1179,
versie 2.0, juli 2014). De resultaten hiervan zijn door ons getoetst aan het Bevi. Beoordeling heeft
plaatsgevonden op basis van de rekenmethodiek Bevi, bestaande uit de Handleiding
risicoberekeningen Bevi, versie 3.2 en rekenprogramma Safeti.nl, versie 6.54.
Plaatsgebonden- en groepsrisico
De norm voor het plaatsgebonden risico (PR) is 10-6.
Vanwege de uitbreiding met de ammoniak cilinder pakketten is er sprake van een zeer geringe
toename van het plaatsgebonden risico. De risicocontour van het PR 10-6 blijft ondanks de
uitbreiding ruim gelegen binnen de inrichting en lopen daarom niet over (beperkt) kwetsbare
objecten.
Uit de berekende groepsrisicocurve (F/n curve) blijkt dat de oriëntatiewaarden nergens worden
overschreden. Uit de berekeningen kan worden geconcludeerd dat voor de activiteiten binnen de
inrichting van Euro Support, op basis van de gehanteerde uitgangspunten geen sprake is van een
groepsrisico.
Euro Support Advanced Materials, Uden
25/36
6.4
Besluit risico's zware ongevallen 1999
Aanwijzing
Met het in werking treden van het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (Brzo 1999) is de
Europese Seveso II-richtlijn uit 1997 geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. Het Brzo
1999 richt zich op het beheersen van zware ongevallen en heeft tot doel om het risico van (grote)
ongevallen bij bedrijven zo klein mogelijk te maken. Dat gebeurt enerzijds door de kans dat
dergelijke ongevallen plaatsvinden te verkleinen (proactie, preventie en preparatie) en anderzijds
door de gevolgen van een eventueel ongeval voor mens en milieu te beperken (repressie).
Op grond van de gebruikte hoeveelheid gevaarlijke stoffen die de lage drempelwaarde uit Bijlage
1 van het Brzo 1999 overschrijdt is en blijft Euro Support PBZO-plichtig onder het Brzo 1999.
Bepalend voor het overschrijden van de drempelwaarde betreft in hoofdzaak de aanwezigheid
binnen de inrichting van giftige (cat 2), oxiderende (cat 3) en milieugevaarlijke stoffen (cat 9) van
de categorieën van stoffen uit deel 2 van bijlage I van het Brzo. De betreffende insluitsystemen
zijn opslag in emballage (PGS 15 en aanwezigheid in vrachtwagenopleggers) en tanks (max. 50
m3), dagtanks (max. 2 m3) en reactoren (max. 1,5 m3).
Een gedetailleerde beschrijving van de aanwezige gevaarlijke stoffen en insluitsystemen is
vermeld in de aanvraag (bijlage C. 1-d: Brzo toets).
Veiligheidsbeheerssysteem
Op grond van artikel 5 van het Brzo heeft degene die een inrichting drijft, in de inrichting een
document voorhanden waarin het door hem gevoerde beleid ter voorkoming van zware
ongevallen, rekening houdend met de aanwezigheid en de omvang van de risico's, is vastgelegd.
Dit document bevat de algemene doelstellingen en beginselen van het beleid inzake de
beheersing van de risico's van zware ongevallen. De eisen waaraan een
veiligheidsbeheerssysteem moet voldoen staan beschreven in bijlage II van het Brzo en omvatten
taken en verantwoordelijkheden van de werknemers, procedures voor de systematische
identificatie van ongewenste gebeurtenissen, procedures en instructies voor de beheersing van de
veiligheid van de bedrijfsvoering, procedures voor de planning van wijzigingen met betrekking tot
de inrichting, procedures voor de systematische identificatie van noodsituaties, procedures voor
toezicht op prestaties die samenhangen met het veiligheidsbeheerssysteem alsmede
systematische periodieke evaluatie van het systeem.
Domino-inrichting
Met behulp van het IED (Instrument Domino-Effecten, AVIV/RIVM, mei 2003) zijn wij thans aan
het onderzoeken bij welke inrichtingen een verhoogde kans op een zwaar ongeval aanwezig is ten
gevolge van de aanwezigheid van risicobepalende factoren bij de in de onmiddellijke nabijheid
gelegen inrichtingen die ook onder het Brzo 1999 vallen. Het IDE baseert zich op de gegevens die
bij de kennisgeving verstrekt moeten worden. Deze bedrijven worden aangemerkt als een
domino-bedrijf en moeten ingevolge artikel 7 van het Brzo 1999 worden aangewezen.
Op grond van de fysische beperkingen voor de mogelijkheid van een domino-ongeval is de
toepassing van het IDE beperkt tot domino-inrichtingen die niet verder van elkaar zijn gelegen
dan 1600 meter (dit is de grootste maximale domino-afstand die in het rapport IDE wordt
berekend). Deze afstand wordt gemeten van terreingrens tot terreingrens.
Euro Support Advanced Materials, Uden
26/36
Naast Euro Support ligt op ca. 1600 meter afstand Fireworks import export BV (Voorheen
Cafferata Vuurwerk) die ook onder het Brzo 1999 valt.
Voor het bepalen van de domino-afstand wordt uitsluitend gekeken naar insluitsystemen en
installaties met ontplofbare, ontvlambare, licht ontvlambare of zeer licht ontvlambare stoffen,
zoals is aangegeven in bijlage I, deel 1 en deel 2 van het Brzo 1999.
Het IDE gaat alleen uit van insluitsystemen en installaties die rechtstreeks zware schade kunnen
veroorzaken. De selectie van deze onderdelen van de inrichting wordt gebaseerd op de informatie
die de kennisgeving (Brzo 1999 art.26) bevat.
Aangezien Euro Support niet beschikt over insluitsystemen en installaties die rechtstreeks zware
schade kunnen veroorzaken is het niet aannemelijk dat Euro Support en Fireworks import export
BV worden aangewezen als Domino-inrichting.
Beoordeling afstand tot beschermde natuurgebieden
In artikel 2.14, tweede lid van de Wabo j.o. artikel 5.11 van het Bor is aangegeven dat het
bevoegd gezag bij het verlenen van een omgevingsvergunning die van toepassing is op een
inrichting die onder het Brzo 1999 valt, moet zorgen dat er voldoende afstand wordt gehouden ten
opzichte van een beschermd natuurgebied. Bij de beoordeling van de afstand moet rekening
worden gehouden met ongewone voorvallen binnen de inrichting.
Gebaseerd op de resultaten van de 1% letaliteit (max. 173 meter) en de plaatsgebonden
risicocontour (valt niet over (beperkt) kwetsbare objecten) in verhouding tot de afstand tot het
dichtsbijzijnde beschermde natuurgebied (14 – 23 km) concluderen wij dat risico’s voor
beschermde natuurgebieden zijn uit te sluiten.
6.5
Noodplan
In het kader van de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen in emballage regelt voorschrift 3.19.1
uit PGS 15 het hebben van een noodplan. Dit voorschrift is reeds verbonden aan de vigerende
vergunning.
In de arbowetgeving is het hebben van een noodplan geregeld. Op basis van artikel 2.5 c van het
Arbobesluit is een bedrijf verplicht een noodplan te hebben. Op basis van dit artikel is het bedrijf
ook verplicht o.a. hulpverleningsinstanties in te lichten over het noodplan indien gewenst door
deze instanties (er moet dus zelf om gevraagd worden). In artikel 2.0 c van de arboregeling is
geregeld wat er tenminste in het noodplan moet zijn opgenomen (verwezen wordt naar bijlage II
van de regeling). Gezien het voorgaande worden ten aanzien van een (intern) bedrijfsnoodplan
geen aanvullende voorschriften aan deze vergunning verbonden.
6.6
Op- en overslag gevaarlijke stoffen
Ten behoeve van de op- en overslag van gevaarlijke stoffen zijn richtlijnen opgesteld in de
Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS) waarmee een aanvaardbaar beschermingsniveau voor
mens en milieu wordt gerealiseerd. Deze PGS richtlijnen zijn vermeld als Nederlandse
informatiedocumenten over BBT in de bijlage van de Regeling omgevingsrecht (voorheen in de
Regeling aanwijzing bbt-documenten).
Euro Support Advanced Materials, Uden
27/36
Door de voorgenomen veranderingen vinden er wijzigingen plaats in de reeds aanwezige
opslagvoorzieningen in de gebouwen O1 en gebouw Z voor verpakte gevaarlijke stoffen. Hierin
zullen meer stoffen van met name de ADR categorieën 3, 5.1, 6.1, 8, 9 en CRM worden
opgeslagen. De hoeveelheid brandbare stoffen van ADR categorie 3 zal nooit meer bedragen dan
10 ton per compartiment en zal plaatsvinden in brandveiligheidskasten. De overige stoffen
betreffen niet brandbare vaste en vloeibare stoffen zonder bijkomend gevaar, waardoor voor de
opslag beschermingsniveau 3 is vereist. In gebouw C zal een ruimte aanwezig zijn voor de
tijdelijke opslag van maximaal 10 ton vaste niet brandbare stoffen van ADR categorieën 6.1 en 9.
Daarnaast vindt uitbreiding plaats van de opslag van basischemicaliën met ADR categorieën 5.1,
8 en 9 en niet ADR geclassificeerde stoffen in 7 bovengrondse kunststof opslagtanks van 50 m3 en
een cryogene tankinstallatie van 50 m3 voor de opslag van vloeibare stikstof.
Voor de opslag en/of overslag van verpakte gevaarlijke stoffen is de PGS 15 opgesteld. Uit de
aanvraag blijkt dat de opslag /overslag voldoet aan deze PGS en daarmee voldoet aan BBT. In de
vigerende vergunning is al vastgelegd dat aan de relevante onderdelen van de PGS 15 moet
worden voldaan. Voor de verpakte gevaarlijke stoffen zullen naast vaste stoffen ook vloeibare
stoffen worden opgeslagen zodat aanvullende eisen worden gesteld aan met name de
productopvangvoorzieningen en vakindeling. Hiervoor zullen de voorschrift 94 en 95 uit de
vigerende vergunning worden ingetrokken en aanvullende voorschriften worden opgenomen. Er
zijn ook aanvullend voorschriften opgenomen voor de tijdelijke opslag van verpakte gevaarlijke
stoffen gebaseerd op PGS 15, de opslag van chemicaliën met ADR categorieën 5.1, 8 en 9 en niet
ADR geclassificeerde stoffen in opslagtanks en de opslag van vloeibare stikstof gebaseerd op PGS
9.
6.7
Gebruik van gasflessen gevuld met ammoniak
Ten behoeve van de De-NOx installatie van de naverbrander zal ammoniak worden toegepast.
Ammoniak wordt aangevoerd in pakketten van 8 x 50 liter gascilinders die worden aangesloten op
de De-NOx installatie. De gaspakketten worden opgesteld (en tevens aangesloten op de
installatie) tegen gebouw C aan de achterzijde in een hokje met aan drie zijden een
brandwerendheid van 60 minuten. De voorzijde is door een open hekwerk afgesloten. Aanvrager
geeft aan, dat er geen opslag plaatsvindt. Op het gebruik van ammoniak in gasflessen zijn geen
PGS richtlijnen van toepassing. Omdat de opstelling van deze pakketten dezelfde
gevaarseigenschappen met zich meebrengt als opslag zullen bepaalde voorschriften uit PGS 15
van toepassing worden verklaard op de gebruikssituatie.
6.8
Parkeren van vervoerseenheden
Euro Support wil de mogelijkheid hebben om maximaal drie vrachtwagenopleggers met verpakte
gevaarlijke stoffen van ADR klasse 5.1, 6.1, 8, 9 en CMR stoffen tijdelijk op haar terrein te kunnen
parkeren. Voornamelijk zullen vaste, niet brandbare stoffen in de vrachtwagenopleggers
aanwezig zijn waarbij, bij een eventuele calamiteit, van uitstromende vloeistof geen sprake is. Het
parkeren van de eenheden met ADR geclassificeerde stoffen geschiedt alleen op een speciaal
daarvoor aangewezen plaats. In de vergunning zijn voorschriften opgenomen waaraan
geparkeerde vrachtwagens moeten voldoen.
Euro Support Advanced Materials, Uden
28/36
6.9
Beoordeling en conclusie
Ten aanzien van de risico's als gevolg van de activiteiten zijn wij van mening dat wanneer binnen
de inrichting conform de aan de vigerende vergunning verbonden voorschriften en andere
wettelijke regels gewerkt wordt, er geen sprake is van onaanvaardbare risico's voor de omgeving
ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen en dat de "rest"-risico's in voldoende mate
worden beheerst.
7
Geluid
7.1
Algemeen
Ten behoeve van de aanvraag is door K&M Akoestisch Adviseurs een akoestisch onderzoek
uitgevoerd naar de geluiduitstraling van de inrichting naar de omgeving na implementatie van de
veranderingen. De inhoud evenals de resultaten van het onderzoek zijn vervat in het akoestisch
rapport met kenmerk R2014/27013 gedateerd 18 februari 2014 (hierna ‘onderhavige rapport’ te
noemen).
Het geluid wordt beoordeeld op basis van de representatieve bedrijfssituatie (de geluidsemissie
die de inrichting onder normale omstandigheden veroorzaakt). Beoordeeld worden de
geluidsbelasting, de maximale geluidsniveaus en de indirecte hinder als gevolg van het in werking
zijn van de inrichting.
7.2
Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau
Euro Support ligt op het bedrijventerrein Loopkant-Liessent te Uden. Het toetsingskader voor het
langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ten gevolge van een bedrijf – dat niet op een gezoneerd
industrieterrein is gelegen – is de ‘Handreiking industrielawaai en vergunningverlening’ van
oktober 1998 (hierna ‘Handreiking’ te noemen). Bij deze toetsing dient de systematiek van
richtwaarden en referentieniveaus te worden gevolgd. Er wordt uitgegaan van de richtwaarde
Woonwijk in de stad. Deze waarden zijn reeds vastgelegd in voorschrift 13 van de vigerende
vergunning van 4 maart 2013.
Rekening houdend met de actuele situatie, zal met de voorgenomen aanpassing van de installatie
de geluidemissie van de totale installatie en daarmee van het hele bedrijf toenemen. Dit leidt
echter niet tot een overschrijding van de grenswaarden verbonden aan de vigerende vergunning
van 4 maart 2013. Na realisatie van de aangevraagde veranderingen zullen de betreffende
grenswaarden nog steeds in acht worden genomen.
7.3
Maximaal geluidsniveau (LAmax)
De grenswaarden voor de maximale geluidsniveaus bedragen 70, 65 en 60 dB(A) in
respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Zoals ook is beschreven in het bij de aanvraag
gevoegde akoestische rapport zullen de maximale geluidniveaus door de voorgenomen
aanpassing niet wijzigen. Euro Support zal blijven voldoen aan deze grenswaarden en
aanvullende voorschriften voor deze maximale geluidsniveaus zijn dan ook niet nodig.
7.4
Indirecte Hinder
Het toetsingskader voor de geluidimmissies tengevolge van het wegverkeer van en naar de
inrichting is de ‘Circulaire geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting’
Euro Support Advanced Materials, Uden
29/36
van 29 februari 1996. Hierin is voor het equivalent geluidniveau tengevolge van het wegverkeer
van en naar de inrichting ter plaatse van woningen van derden een voorkeursgrenswaarde van 50
dB(A) etmaalwaarde en een maximale grenswaarde van 65 dB(A) etmaalwaarde gesteld. Uit het
bij de aanvraag gevoegde akoestisch onderzoek is af te leiden dat ter plaatse van de
maatgevende woningen wordt voldaan aan de in de vigerende vergunning gestelde grenswaarden
voor het equivalent geluidniveau tengevolge van het wegverkeer van en naar de inrichting.
7.5
Conclusies
Op basis van hetgeen in bovenstaande hoofdstukken en paragrafen is verwoord kan gesteld
worden dat door de gehele inrichting inclusief veranderingen wordt voldaan aan de in de
vergunning gestelde geluidgrenswaarden. Hiermee wordt gesteld dat de aangevraagde
representatieve bedrijfssituatie vergunbaar is.
Wij hebben aan de vergunning een voorschrift verbonden waarin de plicht wordt gesteld om na
het werking treden van de inrichting conform de veranderingsvergunning middels
controlemetingen de immissierelevante bronsterkten van de nieuwe aan de veranderingen
gerelateerde bronnen middels metingen vast te stellen.
8
Lucht
8.1
Algemeen beleid
Het algemene beleid is gericht op het terugdringen van emissies naar de lucht door het toepassen
van beste beschikbare technieken (BBT) en op het halen van de luchtkwaliteitseisen uit de Wet
milieubeheer (Wm). Als gevolg van de aangevraagde activiteiten kunnen verbrandingsemissies
en procesemissies ontstaan.
8.2
BBT afweging luchtemissies
Het bevoegd gezag bepaalt bij vergunningverlening de BBT voor de inrichting door te toetsen aan
de BBT-conclusies uit de relevante BREF’s en de in bijlage van de Regeling omgevingsrecht
opgenomen BBT-documenten. Voor de procesemissies zal de Nederlandse emissierichtlijn (NeR)
en het BREF Afgas- en afvalwaterbehandeling als toetsingskader worden gehanteerd.
8.3
Verbrandingsemissies
De aanvraag voorziet in de uitbreiding van een drietal aardgas gestookte sproeidrooginstallaties
en twee elektrische spoeidrooginstallaties, een op aardgas gestookte of elektrische thermische
olie installatie (uitgegaan wordt van een aardgasgestookte) voor het drogen van (half) fabricaten
en een op diesel gestookt noodaggregaat niet zijnde een grote stookinstallatie (< 50 MW). Als
gevolg hiervan komen emissies vrij van met name stikstofoxiden en fijn stof. Op deze
stookinstallaties is paragraaf 3.2.1 van het Activiteitenbesluit van toepassing. Het
Activiteitenbesluit geeft voor een thermische olie-installatie geen emissie-eisen, omdat het geen
stookinstallatie betreft bestaande uit een ketel waarin brandstof wordt verstookt, welke
verbranding in hoofdzaak is bedoeld om kracht op te wekken of om warmte over te dragen aan
water, stoom of een combinatie van water of stoom, zoals gedefinieerd in het Activiteitenbesluit.
Een emissie-eis zal als maatwerk worden opgenomen in de voorschriften. De overige eisen zoals
het onderhouds- en keuringsregime volgen uit het Activiteitenbesluit.
Euro Support Advanced Materials, Uden
30/36
8.4
Procesemissie
Ten gevolge van de productieverhoging van anorganische poeders/producten komen er binnen de
inrichting (puntbron)emissies vrij bij de sproeidrogers, calcineerovens en tankontluchtingen van
de salpeterzuurtank en de chemicaliëntanks. Het afgas van de reeds vergunde calcineerovens
wordt momenteel niet nabehandeld. Binnen de inrichting zijn reeds drie sproeidrogers aanwezig
en er zullen vijf sproeidrogers worden bijgeplaatst.
Bij de sproeidrogers betreft het emissies van stofvormige anorganische stoffen (NeR klasse sA.2,
s.A.3), minimalisatie verplichte stoffen (NeR klasse MVP1 en MVP2), zwaveloxiden (NeR klasse
gA.4), azijnzuur/acetaat (NeR klasse gO.2) en stikstofoxiden (NeR klasse gA.5). Om de
puntbronemissies te beperken zullen er naast de bestaande stoffilters op de sproeidrogers
gaswassers worden toegepast (zie tabel 3 overzicht bronnen en bronemissies uit de aanvullingen
op de aanvraag).
In de vigerende vergunning zijn bij de sproeidrogers reeds op grond van de NeR emissie-eisen
gesteld (voorschriften 40 t/m 44) voor stofvormige anorganische stoffen (sA.2, s.A.3) en
minimalisatie verplichte stoffen (MVP1 en MVP2). Deze emissie-eisen worden ook van toepassing
verklaard op de nieuwe sproeidrogers. Voor azijnzuur/acetaat (gO.2), zwaveloxiden (gA.4) en
stikstofoxiden (gA.5) zijn in de voorschriften van deze vergunning emissie-eisen opgenomen
volgens de NeR.
Volgens de vrijstellingsbepaling van de NeR is het voor kleine bronnen niet nodig om
emissie-eisen te stellen als de vracht van een bron op jaarbasis lager is dan het 500-voudige van
de waarde van de van toepassing zijnde grensmassastroom. De emissies uit de opslagtanks als
gevolg van op- en overslag zijn lager dan het 500-voudige van de grensmassastroom. Het betreft
hier anorganische niet of nauwelijks dampende chemicaliën.
Bij de calcineerovens vinden emissies plaats van zogenaamde organische binders en
stikstofoxiden. Organische binders kunnen voor geuroverlast zorgen. Vandaar dat ter bestrijding
van de emissies van organische binders (stoffen die geur veroorzaken) een thermische
naverbrander zal worden toegepast. De naverbrander zal worden voorzien van een De-NOx
installatie voor de bestrijding van stikstofoxiden.
Volgens het hoofdstuk BBT uit het BREF afgas- en afvalwaterbehandeling en de NeR wordt een
naverbrander aangemerkt als best beschikbare techniek om organische componenten te
reduceren. Voor organische componenten kunnen volgens de factsheets “Luchtemissie
beperkende technieken”van de NeR verwijderingsrendementen worden bereikt van 98 – 99,9 %
met een restemissie van vluchtige organische stoffen van < 1-20 mg/Nm3. Volgens de BBT tabel
4.11 uit het BREF zijn NOx emissies mogelijk van 20 – 300 mg/Nm3. In de vergunning zal voor de
naverbrander een emissie-eis voor organische componenten worden verbonden die overeenkomt
met het toepassen van BBT zijnde 20 mg/Nm3.
Indien er omstandigheden voordoen waarin toch geurhinder kan optreden achten wij het
realistisch om, conform de systematiek van de NeR, een standaardvoorschrift op te nemen waarin
wij alsnog om een nader onderzoek kunnen verzoeken.
Euro Support Advanced Materials, Uden
31/36
De aangevraagde emissieconcentratie van 50 mg/Nm3 NOx van de naverbrander vallen binnen de
emissieranges van de NeR en het BREF Afgas- en afvalwaterbehandeling en is daarmee BBT. Dit
is als voorschrift opgenomen.
8.5
Controleren van emissies
Monitoring van emissies dient als controle op de goede werking van installaties en eventuele
emissiebeperkende voorzieningen en of aan de vergunningvoorschriften wordt voldaan (voor
IPPC-installaties: art. 5.5, vierde lid onder a van het Bor). De ingediende opzet hebben wij
getoetst aan de BBT-conclusies en paragraaf 3.7 van de NeR. De conclusie is dat de opzet hieraan
voldoet.
Wij hebben voorschriften aan de vergunning verbonden met betrekking tot de controle van de
emissies van de sproeidrooginstallaties en calcineerovens. De voorschriften zijn gebaseerd op de
daarvoor bestemde systematiek van de BBT-conclusies en paragraaf 3.7 van de NeR.
8.6
Toetsen aan luchtkwaliteitseisen
De Wm bijlage 2 bevat grenswaarden voor luchtverontreiniging door o.a. zwaveldioxide, lood,
stikstofdioxide, zwevende deeltjes (PM10), koolmonoxide en benzeen. Deze grenswaarden geven
een niveau aan van de kwaliteit van de buitenlucht dat niet mag worden overschreden. Voor deze
aanvraag zijn de luchtkwaliteitsgrenswaarden voor de stoffen stikstofdioxiden en zwevende
deeltjes (PM10) van belang.
De Regeling Beoordeling Luchtkwaliteit 2007 (RBL2007) bevat voorschriften voor het meten en
berekenen van concentratie - en depositie - van luchtverontreinigende stoffen die door het
bevoegd gezag als toetsingscriterium in de vergunningverlening moeten worden gehanteerd.
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen wij vergunning verlenen, indien de concentratie in
de buitenlucht van de in bijlage 2 van de Wm genoemde luchtverontreinigende stoffen (inclusief
eventuele lokale bronnen in de omgeving van de inrichting) vermeerderd met de immissie ten
gevolge van de activiteiten binnen de inrichting (inclusief voertuigbewegingen van en naar de
inrichting) lager is dan de grenswaarden, zoals vermeld in Bijlage 2 van de Wm.
Als gevolg van de veranderingen komen emissies vrij van stikstofoxiden en zwevende deeltjes
(PM10) door intern transport, verkeersaantrekkende werking en bedrijfsactiviteiten (processen
en verbrandingsemissies).
Bij de aanvraag zijn de resultaten gevoegd van verspreidingsberekeningen conform het Nieuw
Nationaal Model voor stikstofoxiden en zwevende deeltjes (rapportage van Reijngoud milieu, 18
juli 2014, kenmerk BR/WK/RM-1934, versie 3). Op basis van verspreidingsberekeningen
concluderen wij dat voldaan wordt aan de grenswaarden zoals genoemd in bijlage 2 van de Wet
milieubeheer.
9
Conclusie
Vanuit het toetsingskader dat betrekking heeft op het veranderen van een inrichting of
mijnbouwwerk zijn er geen redenen om de omgevingsvergunning te weigeren.
In deze beschikking zijn de voor deze activiteit relevante voorschriften opgenomen.
Euro Support Advanced Materials, Uden
32/36
BIJLAGE 1: BEGRIPPEN
BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN (BBT):
Voor het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu meest doeltreffende
technieken om de emissies en andere nadelige gevolgen voor het milieu, die een inrichting kan
veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken, die kosten en baten in aanmerking genomen - economisch en technisch haalbaar in de bedrijfstak
waartoe de inrichting behoort, kunnen worden toegepast, en die voor degene die de inrichting
drijft, redelijkerwijs in Nederland of daarbuiten te verkrijgen zijn; daarbij wordt onder technieken
mede begrepen het ontwerp van de inrichting, de wijze waarop zij wordt gebouwd en
onderhouden, evenals de wijze van bedrijfsvoering en de wijze waarop de inrichting buiten
gebruik wordt gesteld.
BODEMBEDREIGENDE ACTIVITEIT:
Bedrijfsmatige activiteit die gepaard gaat met het gebruik, de productie of de emissie van een
bodembedreigende stof in overeenstemming met de definitie van het Activiteitenbesluit.
DIFFUSE EMISSIES:
Emissies door lekverliezen.
Emissies van oppervlaktebronnen
EMISSIE:
Uitworp van één of meer verontreinigende stoffen naar de lucht (vracht per tijdeenheid).
EQUIVALENT GELUIDSNIVEAU (LAEQ):
Het A-gewogen gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse, in de loop van een
bepaalde periode, optredende geluid, vastgesteld in overeenstemming met de "Handleiding
meten en rekenen industrielawaai" 1999, uitgegeven door het Ministerie van VROM.
GELUIDSNIVEAU IN DB(A):
Het niveau van het ter plaatse optredende geluid, uitgedrukt in dB(A), in overeenstemming met
de door de Internationale Elektrotechnische Commissie (IEC) ter zake opgestelde regels, zoals
neergelegd in de IEC-publicatie no. 651, uitgave 1989.
LANGTIJDGEMIDDELD BEOORDELINGSNIVEAU (LAr, LT):
Het A-gewogen gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse, in de loop van een
bepaalde periode optredende geluid en zo nodig gecorrigeerd voor de aanwezigheid van
impulsachtig geluid, tonaal geluid of muziekgeluid, vastgesteld en beoordeeld
overeenkomstig de 'Handleiding meten en rekenen industrielawaai', uitgave 1999.
MAXIMALE GELUIDNIVEAU (LAmax):
Het hoogste A-gewogen geluidsniveau, afgelezen in de meterstand 'fast', verminderd met de
meteocorrectieterm Cm. De meterstand 'fast' komt overeen met een tijdconstante van 125 ms.
NEN 5725:
NEN 5725 : Bodem - Landbodem - Strategie voor het uitvoeren van vooronderzoek bij
verkennend en nader onderzoek, uitgever NEN ICS 13.080.01 januari 2009
Euro Support Advanced Materials, Uden
33/36
NEN 5740:
NEN 5740 : Bodem - Landbodem - Strategie voor het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek
- Onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van bodem en grond, uitgever NEN, ICS
13.080.05, januari 2009
NER:
De Nederlandse emissierichtlijn lucht. De NeR is verkrijgbaar bij Kenniscentrum InfoMil, het
secretariaat van de NeR-organisatie en te downloaden vanaf de website: www.infomil.nl/ner.
PGS 9:
Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 9, 'Cryogene gassen: opslag van 0,125 m3 – 100 m3 (Te
downloaden via www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl).
PGS 15:
Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 15, 'Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen’ (Te downloaden
via www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl).
PGS 30:
Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 30, 'Vloeibare brandstoffen; bovengrondse tankinstallaties en
afleverinstallaties (Te downloaden via www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl).
Euro Support Advanced Materials, Uden
34/36
BIJLAGE 2: ADVIEZEN
Euro Support Advanced Materials, Uden
35/36