God op school, een zaak van identiteit en kwaliteit . Kiezen voor

Download Report

Transcript God op school, een zaak van identiteit en kwaliteit . Kiezen voor

Levensbeschouwing en onderwijs Emiel De Cock
God op school,
een zaak van identiteit
en kwaliteit
Kiezen voor
O
katholiek
onderwijs
p het pleidooi voor een nieuw LEF-vak1 voor alle leerlingen in alle jaren en netten van het Vlaams
onderwijs ter vervanging van de huidige vakken in een van de erkende godsdiensten of zedenleer,
reageert het katholiek onderwijs afwijzend. Met zowat twee derde van de totale schoolbevolking in
katholieke scholen hoeft dat niet te verbazen. Geen enkele organisatie heeft graag dat getornd
wordt aan haar successen. En dat succes is er. Veel ouders steunen nog steeds het katholiek karakter of
vinden het oké.
Katholiek
Een inhoudelijk argument waarmee
Loobuyck zijn pleidooi voor een
LEF-vak onderbouwt is dat de organisatie van het huidig levensbeschouwelijk onderwijs helemaal
niet meer is afgestemd op de sociologische realiteit. In onze geseculariseerde samenleving zou het
draagvlak voor de katholieke school
quasi onbestaande zijn. Toch blijven
ondanks een dalende kerksheid en
een afname van het katholiek geloof
ouders hun kinderen naar een katholieke school sturen. De schoolpopulatie van het vrij - toch overwegend katholiek - onderwijs is in de
voorbije twintig jaar nauwelijks gedaald: in het lager onderwijs van
64,5 % naar 62,4 %.2 In het secundair onderwijs van 74,4 % naar
74,2 %. De katholieke identiteit is
geen belemmering voor die keuze.
Dat blijkt (zie grafiek) uit een onderzoek van de KU-Leuven3, onder
22
BASIS 8 februari 2014 SCHOOLWIJZER
leiding van Professor Pollefeyt4, uitgevoerd bij 641 ouders van vijf basis- en zestien secundaire scholen5
in de periode 2008-2011. De gemiddelde leeftijd van de respondenten,
25 % mannen en 72 % vrouwen, ligt
tussen 43 en 44 jaar. 63 % kan je
omschrijven als gelegenheidskatholieken, terwijl 9 % wekelijks naar
de kerk gaat. Dat laatste cijfer ligt
wat hoger dan het Vlaamse gemiddelde van 5 à 6 %, maar dat verrast
niet omdat het toch gaat over ouders die hun kind(eren) naar een
katholieke school sturen. 9,5 %
noemt zich een groot voorstander
en 26,4 % voorstander van het katholiek onderwijs. Meer dan een
derde van de ouders (35,9 %) geeft
aan het katholiek karakter van de
school expliciet te onderschrijven.
Dat is betekenisvol meer dan het
percentage wekelijks pratikerende
ouders. In Tertio6 stipt Pollefeyt dan
ook aan dat het reële draagvlak
voor de katholieke identiteit veel
groter is dan wat Loobuyck beweert. Want naast de 35,9 % die een
expliciete steun zijn voor het draagvlak van de katholieke schoolidentiteit zijn er nog die 34,6 % ouders die
het katholiek onderwijs oké vinden.
Dat is een grote groep van ouders
die ‘mild positief tot passief tolerant
staat’ tegenover het katholiek onderwijs. Zo stipt Tertio aan7. Slechts
een minderheid (11,4 %) staat onverschillig tegenover het katholiek
karakter en een heel kleine minderheid (1,7 %) is tegenstander van
de identiteit van de school waar ze
hun kind(eren) naartoe sturen.
Samengevat: ouders die hun kinderen naar een katholieke school sturen vinden de katholieke identiteit
prima. Er is zelfs meer. In het onderzoek geven de ouders ook aan
hoe ze de huidige identiteit van de
school waarnemen en interpreteren
(feitelijke situatie) en in welke richting ze de identiteit willen zien evolueren in de toekomst (wenselijke
situatie). De uitkomst is opvallend.
De katholieke identiteit mag best
wat meer in de verf gezet worden.
Maar dat is voor een volgende keer.
Schoolkeuze
Kiezen voor een school op basis van
levensbeschouwelijke motieven behoort blijkbaar nog niet tot het verleden. Dat is zeker zo voor die ouders uit het onderzoek (35,9 %) die
zich uitspreken als gewoon of groot
voorstander van het katholiek onderwijs. Pollefeyt reageert dan ook
krachtig op de stelling van Loobuyck
dat het voor veel ouders echt niet
meer uitmaakt of hun kinderen
godsdienst dan zedenleer volgen.8
‘Voor dergelijke veralgemenende en
intuïtieve uitspraken reiken de auteurs geen wetenschappelijke (empirische) basis aan.’9 Bovendien, niet alleen kiest een grote meerderheid
van ouders voor het katholiek onderwijs, van zij die kiezen voor het
officieel onderwijs geeft een respectabel aantal de voorkeur aan katholieke godsdienst voor hun
kind(eren). In het lager onderwijs
mag die keuze in vergelijking met
tien jaar terug dan wel gedaald zijn,
het blijft toch de voorkeur voor
meer dan 50 % van de leerlingen.10
In het officieel secundair onderwijs
kiezen nog steeds een kleine 30 %
van de leerlingen voor katholieke
godsdienst, een getal dat niet zoveel
lager ligt dan tien jaar terug.11 Met
de keuze voor niet-confessionele zedenleer doet zich in dezelfde periode een evolutie voor, anders dan wat
je in een geseculariseerde samenleving zou kunnen verwachten. In
het lager stijgt - niet echt spectaculair - het aantal leerlingen niet-confessionele zedenleer.12 In het secundair onderwijs daarentegen is - toch
merkwaardig - het aandeel van de
niet-confessionele zedenleer gedaald.13 In alle onderwijsnetten samen blijft katholieke godsdienst de
meest gevolgde cursus: door 80,1 %
van de leerlingen in het lager en
81,1 % in het secundair onderwijs.
De cijfers spreken voor zich. Of lijkt
dat alleen maar zo? Het feit dat in
het onderzoek van Pollefeyt bijna de
helft van de ouders (46 %) een soort
van tussenhouding aanneemt, van
oké tot onverschillig tegenover het
katholiek onderwijs, leidt toch ook
tot de vraag wat katholieke identiteit
voor hen betekent en wat de waarde
daarvan is in hun schoolkeuze.
Resultaten van recent onderzoek
naar schoolkeuzemotieven zijn niet
direct ter beschikking. In 2000 publiceerde de Vlaamse overheid de
resultaten van een onderzoek naar
schoolkeuzemotieven, dat in het
schooljaar 1997-1998 is uitgevoerd
door het Hoger Instituut van de
Arbeid (HIVA) en de Universiteit van
Gent (Ugent).14 Ook al betreft het
een onderzoek van vijftien jaar terug, de resultaten blijven nuttig. In
een tijd waarin de levensbeschouwelijke vakken op het publieke forum regelmatig ter discussie staan
kan dat, samen met het leren kennen van elkaars gevoeligheden, bijdragen tot een genuanceerd debat.
Dat is te verkiezen boven een debat
vanuit de loopgraven.
Kwaliteit
Kiezen voor een school mag eenvoudig lijken, er gaat een complex
beslissingsproces aan vooraf.
Ouders moeten een keuze maken
tussen scholen die van elkaar verschillen. Vanuit hun achterliggende
waarden en opvattingen over opvoeding en onderwijs proberen ouders
zich een beeld van de ideale school
te vormen. Dat beeld gaan ze dan
vertalen in de keuze van een concrete school. Een van de onderzoeksvragen bij het onderzoek van
HIVA en UGent gaat over de motieven die voor ouders en leerlingen
van belang zijn bij de schoolkeuze.
In welke mate is de kwaliteit van
een school, de afstand en bereikbaarheid en de levensbeschouwing
van een school belangrijk?15 Er worden twee complementaire onderzoeksmethodes gehanteerd: een
schriftelijke bevraging van ouders
en leerlingen en interviews bij een
beperkte groep van ouders en leerlingen, waarbij dieper wordt ingegaan op het concrete verloop van
hun schoolkeuzeproces. De kwaliteit van het onderwijs is voor de
meeste ouders de belangrijkste overweging bij
de schoolkeuze, zowel
bij ouders die een lagere als bij ouders die
een secundaire school
moeten kiezen. ‘Voor het
lager onderwijs wordt
‘kwaliteit’ in de eerste plaats
geassocieerd met een opvoedingsklimaat dat blijk geeft van ‘zorgzaamheid’, ‘kindgerichtheid’ en ‘openheid’
en - maar in heel wat geringere mate
- discipline. […] Voor de meeste ouders betekent kwalitatief goed secundair onderwijs dat er een evenwicht
bestaat tussen cognitieve vorming en
training van sociale vaardigheden, ondersteund door de nodige tucht en
discipline.’16
Het belang van levensbeschouwelijke motieven blijkt te verschillen
naargelang de soort van vraagstelling. ‘Wanneer ouders spontaan moeten verwoorden waarom zij voor een
bepaalde lagere of secundaire school
gekozen hebben, worden zelden levensbeschouwelijke overwegingen
vermeld. Wanneer in een gesloten
vraag echter beoordeeld wordt welke
motieven hebben meegespeeld, blijkt
dat voor het basisonderwijs ongeveer
40 % en voor het secundair onderwijs
meer dan 60 % van de ouders vooropstelden dat de school tot een bepaald
onderwijsnet moest behoren. Deze
voorkeur voor een bepaald onderwijsnet is het meest uitgesproken bij
praktiserend katholieke ouders. De
overgrote meerderheid van hen kiest
uitdrukkelijk voor een school die aansluit bij de eigen levensovertuiging. Bij
katholieke maar niet praktiserende
ouders was dit voor ongeveer de helft
een vereiste. Bij ouders die zichzelf
twijfelend christelijk noemen bedroeg
dit een vierde.’17 18 Blijft dan nog de
vraag wat katholieke identiteit betekent. Is de katholieke levensovertuiging bepalend of spelen (ook) andere aspecten? En dan blijkt dat verschillen in voorkeur voor een onderwijsnet samengaan met verschillen
in de beeldvorming van de onderwijsnetten. ‘Enerzijds zijn er ouders
die een school van een bepaald net
De kwaliteit
van het onderwijs is
voor de meeste ouders
de belangrijkste
overweging bij de
schoolkeuze.
BASIS 8 februari 2014 SCHOOLWIJZER
23
Met de K van…
Ouders die hun kinderen naar een
katholieke school sturen vinden de
katholieke identiteit prima.
verkiezen omdat die uitgaat van dezelfde levensovertuiging. Vaak is dit in
overeenstemming met het onderwijsnet waarin zij zelf school liepen.
Anderzijds zijn er ouders die belang
hechten aan het onderwijsnet van de
lagere of secundaire school omdat zij
de kwaliteit van scholen van verschillende netten anders inschatten (los
van hun levensovertuiging). Zo horen
we in gesprekken met ouders regelmatig dat zij niet voor het vrij gesubsidieerd onderwijs kiezen omwille van
het ‘katholiek zijn’ van de school,
maar wel omdat ze een betere indruk
hebben van de kwaliteit van een vrije
school. Op grond van de statistische
analyses zijn we, althans voor het basisonderwijs, geneigd te besluiten dat
die groep van ouders in de meerderheid is. Het godsdienstig karakter van
een school blijkt op zich niet gerelateerd te zijn aan het oordeel omtrent
de kwaliteit en de ‘geschiktheid’ van
de school, wel enkele van de met die
godsdienst geassocieerde karakteristieken, zoals aandacht voor discipline
en nadruk op lezen, schrijven en rekenen. Maar ook voor ouders die kiezen
voor het katholiek basisonderwijs zijn
die kenmerken als kwaliteitsindicatoren ondergeschikt aan de schoolkenmerken die verwijzen naar een open
en zorgzaam opvoedingsklimaat.’19
Meer dan een derde van de ouders (35,9 %) geeft aan
dat ze het katholiek karakter van de school expliciet onderschrijven.
24
BASIS 8 februari 2014 SCHOOLWIJZER
Debatten worden steeds meer gevoerd op basis van cijfers en studies. Op voorwaarde dat de juiste
cijfers gebruikt worden, zou hun
objectiviteit meer zeggen dan argumenten. Bovendien moeten ze correct en ondubbelzinnig geïnterpreteerd worden. Voor wie in een debat
beroep doet op cijfers, stralen deze
een objectiviteit uit die de positie
van de debater comfortabeler
maakt. Maar wat zijn de juiste cijfers als de opponent aankomt met
andere cijfers die ook gebaseerd
zijn op een studie? Is de aura die
rond de objectiviteit van cijfers en
studies hangt wel terecht? Of houden mensen van cijfers omdat dit
hen ontslaat van het aanbrengen
van argumenten? Cijfers, ze blijven
vatbaar voor discussie en betwistingen. Als in een lijst van vierenveertig schoolkeuzemotieven het motief
‘katholieke school’ (slechts?) op de
elfde en het motief ‘levensbeschouwing’ op de twaalfde plaats komt,
kan je rustig stellen dat ‘levensbeschouwing’ niet het belangrijkste
argument bij de schoolkeuze is.20
Als er tegelijkertijd een samenhang
is tussen het katholiek zijn van de
school en het katholiek zijn van de
ouders, in zeer sterke mate voor de
pratikerende maar ook (in mindere
mate) bij de gelegenheidskatholieken, kan je de factor levensbeschouwing ook niet zomaar buitenspel zetten. Als ouders daarbij aangeven te kiezen voor het katholieke
schoolnet omdat ze een betere indruk hebben van de kwaliteit van
een vrije school, sluit de ene K dan
de andere K uit? Moet er noodzakelijk een tegenstelling zijn tussen katholiek en kwaliteit? Misschien is
het wel een en-en-verhaal. n
b&n
Bronnen
Creten, H., Douterlungne, M., Verhaeghe, J-P., De Vos, H. Voor elk wat wils. Schoolkeuze in het basis- en secundair onderwijs. Eindrapport van het onderzoek in opdracht van het Ministerie van de
Vlaamse Gemeenschap, Departement Onderwijs OBPWO 97.02. Leuven, HIVA & Gent, Universiteit, 2000.
Zie ook: https://hiva.kuleuven.be/resources/pdf/publicaties/R685_eindrapport_schoolkeuze.pdf
Loobuyck, P. & Franken, L. Het schoolpactcompromis in vraag gesteld. Pleidooi voor een nieuw
vak levensbeschouwing en filosofie in het onderwijs. In: Tijdschrift voor Onderwijsrecht en
Onderwijsbeleid, 2009-2010, Nrs. 1-2, pag. 44-64
Loobuyck, P. & Franken, L. Schoolpactwet: 50 jaar later. In: Samenleving en Politiek, 2009/5 pag. 47
Pollefeyt, D. & Bouwens, M. Identiteit van scholen in beeld gebracht. Empirische methodologie
voor kwantitatief onderzoek naar de katholieke identiteit van een onderwijsinstelling. KULeuven, Faculteit Godgeleerdheid, augustus 2009 (http://theo.kuleuven.be/pollefeyt/AT/at84b-identiteit-van-scholen-in-beeld-gebracht.pdf)
Pollefeyt, D. & Bouwens, M. Tussen Leuven en Melbourne. Katholiek onderwijs in tijden van detraditionalisering en pluralisering. In: Vanspeybroeck, K. & Claeys, J. Waar zeg jij dat ik ben? Eigenzinnig leraar zijn in een katholieke school. Brussel, Licap
Pollefeyt, D. Hoe aan onze (klein)kinderen uitleggen dat Sinterklaas (niet) bestaat? Over levensbeschouwelijke en religieuze maturiteit. In: H-ogelijn, Tijdschrift Vlaams Verbond van Katholieke
Hogescholen, Maart 2009
Van Lierde, E. Dossier: Ouders verkiezen katholiek onderwijs. Tertio nr. 622, 11 januari 2012
12 Het aantal leerlingen niet-confessionele zedenleer in het lager onderwijs stijgt in de periode van
2002 tot 2013 van 37.276 tot 44.495. Het relatief aandeel stijgt van 23,8 naar 28,1 %.
13 In de periode 2002-2013 is het ook het aantal leerlingen niet-confessionele zedenleer in het secundair onderwijs gedaald: van 59.243 tot 56.616. Het relatief aandeel daalt van 54,6 % tot 50,2 %.
14 ‘Voor elk wat wils: Schoolkeuze in basis- en secundair onderwijs’. www.ond.vlaanderen.be/obpwo/
projecten/1997/9702/samenvatting.htm
15 ‘In eerder schoolkeuze-onderzoek komt telkens een drie-motieven-model naar voor. De belangrijkste
motieven bij de schoolkeuze blijken de gepercipieerde kwaliteit van onderwijs, de levensbeschouwing
van de ouders en de afstand-bereikbaarheid van de school te zijn.’ (Voor elk wat wils, pag. 228)
16 Voor elk wat wils, pag. 232
17 Voor elk wat wils, pag. 233
18 Verdeling van ouders lager onderwijs naar levensbeschouwing: 15 % praktiserend katholiek, 41 %
niet-praktiserend katholiek, 26 % twijfelend christelijk, 8 % niet gelovig of niet geïnteresseerd, 6 %
vrijzinnig, 4 % andere levensbeschouwing.
19 Voor elk wat wils. Pag. 234
20 Voor elk wat wils, Tabel 4.25: expliciete motieven voor de keuze van een basisschool. Pag. 58-59
http://www.ond.vlaanderen.be/onderwijsstatistieken/
http://www.kuleuven.be/thomas/page/
Noten
1 LEF = Levensbeschouwing, Ethiek, Filosofie. Zie ook Basis-15, 21 december 2013: Een nieuw vak over
levensbeschouwingen.
2 Statistisch jaarboek van het Vlaams onderwijs - Schooljaar 2012-2013, Schoolbevolking,
Evolutietabellen. http://www.ond.vlaanderen.be/onderwijsstatistieken.
3 Katholieke scholen mogen katholieker worden. Onderzoek van het Centrum Academische
Lerarenopleiding van de Leuvense faculteit Theologie en Religiewetenschappen. http://www.kuleuven.be/thomas/page/identiteit-onderwijs/
4 Didier Pollefeyt is een katholiek theoloog, gewoon hoogleraar en vicerector Onderwijsbeleid van de
Katholieke Universiteit Leuven.
5 De lagere scholen situeren zich allemaal in Vlaams-Brabant, de secundaire scholen zijn verspreid
over Vlaanderen: 9 in Antwerpen, 1 in Limburg, 4 in Vlaams-Brabant en 2 in West-Vlaanderen.
6 Tertio nr. 622, 11 januari 2012
7 Tertio nr 622, 11 januari 2012
8 Loobuyck, P. & Franken, L. Het schoolpactcompromis in vraag gesteld. Pag. 47.
9 http://www.kuleuven.be/thomas/page/de-toekomst-levensbeschouwelijke-vlaanderen/
10 In het schooljaar 2002-2003 volgen in het lager onderwijs 103.194 leerlingen katholieke godsdienst,
in het schooljaar 2012-2013 daalt dat cijfer tot 81.991. Het relatief aandeel daalt daardoor van 65,9 %
tot 51,8 %.
11 In het schooljaar 2002-2003 volgen in het secundair onderwijs 35.970 leerlingen katholieke godsdienst, in het schooljaar 2012-2013 nog 33.233. Het relatief aandeel daalt daardoor van 33,2 % naar
29,4 %.
BASIS 8 februari 2014 SCHOOLWIJZER
25