Resumé - Juli 2014

Download Report

Transcript Resumé - Juli 2014

Op 27 mei jl. heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens
(EHRM) een arrest gewezen over de Bedrijfsopvolgingsfaciliteit (BOF) in
de Successiewet. Belanghebbenden, de erven Berkvens, werden door het
EHRM niet-ontvankelijk verklaard, kennelijk omdat de klachten ongegrond waren.
Opvallend in deze zaak is dat de nationale rechtsmiddelen niet waren
uitgeput. Immers, de erven Berkvens, hadden niet geprocedeerd tot en
met de Hoge Raad. Het EHRM diende dus eerst te onderzoeken of dat
een bezwaar was. Het EHRM oordeelde dat de erven Berkvens, gezien de
uitspraken van de Hoge Raad van 22 november 2013 in de vijf proefprocedures en de daarop volgende collectieve uitspraak van de Belastingdienst op het bezwaar, feitelijk alle rechtsmiddelen hadden benut.
Het EHRM constateert dat de verkrijging van ondernemingsvermogen
en de verkrijging van niet-ondernemingsvermogen waren aan te merken
als gelijke gevallen omdat in beide gevallen sprake is van een erfrechtelijke verkrijging in de zin van de Successiewet. Na deze constatering komt
de vraag aan de orde of sprake is van een objectieve rechtvaardiging voor
de ongelijke behandeling van deze beide gevallen. Het EHRM stelde
voorop dat de wetgever in belastingzaken een zeer ruime beoordelingsvrijheid (wide margin of appreciation) heeft. Dat betekent dat het EHRM
alleen marginaal toetst of de maatregel “manifestly without reasonable
foundation” was. Op basis van de wetsgeschiedenis komt het EHRM tot
oordeel dat hiervan geen sprake is en verklaart het beroep kennelijk ongegrond zodat het niet ontvankelijk wordt verklaard.
Volgens ProceD is het goed dat er nu (eindelijk) duidelijkheid bestaat
over de BOF problematiek. ProceD kan zich dan ook niet voorstellen dat
de door de Stichting Melding Collectief Onrecht (SMCO) gestarte procedures bij het EHRM zal leiden tot een andere uitkomst. Daar denkt
SMCO blijkbaar anders over. Zij heeft aangegeven dat de lopende procedure bij het EHRM wordt voortgezet.
Hoge Raad introduceert begrip “beoordelingsfout” bij navordering
In zijn arrest van 27 juni 2014
heeft de Hoge Raad, in het kader
van de uitleg van artikel 16 lid 2
letter C Awr, het begrip “beoordelingsfout” geïntroduceerd. Dit
begrip moet worden onderscheiden van het begrip “fout”
zoals dat gebruikt wordt in de
wettekst van de hiervoor genoemde bepaling. Het begrip
“fout” is blijkens de wetsgeschiedenis neutraal en ruim bedoelt. Onder “fout” in de zin van
deze bepaling moet worden
verstaan: elke misslag die bij de
belastingdienst optreedt in verband met de aanslagregeling,
waaronder begrepen schrijf- en
reken- en intoetsfouten, maar
ook andere fouten zoals fouten
ten gevolge van de geautomatiseerde verwerking van aangiften. Deze fouten kunnen worden nagevorderd op basis van lid
2 letter C van artikel 16 Awr,
mits zij voor belastingplichtigen
kenbaar waren.
Dit is in tegenstelling tot beoordelingsfouten. Hieronder
FORMEEL BELASTINGRECHT
BOF niet in strijd met gelijkheidsbeginsel
INHOUD

BOF niet in strijd met gelijkheidsbeginsel

Hoge Raad introduceert
begrip “beoordelingsfout” bij
navordering

Ambtelijk verzuim als inspecteur resultaten boekenonderzoek niet afwacht

Is verzuimboetesysteem
EHRM-proof?

Studiebijeenkomst
Juli 2014
Resumé
ProceD staat accountants- en belastingadvieskantoren bij op het gebied van formeel
belastingrecht en fiscale procesvoering.
Ambtelijk verzuim als
inspecteur resultaten
boekenonderzoek niet
afwacht
In hetzelfde arrest als hiervoor
besproken, bevestigt de Hoge
Raad zijn vaste jurisprudentie dat
de inspecteur een ambtelijk verzuim begaat indien hij de primitieve aanslag oplegt in overeenstemming met de aangifte, zonder
de uitkomsten af te wachten van
een onderzoek naar de aanvaardbaarheid van de aangifte. De Hoge Raad verwijst naar zijn uitspraak van 3 december 2004,
BNB 2005/92. Vervolgens overweegt de Hoge Raad dat ook
Is verzuimboetesysteem EHRM-proof?
Het Hof Den Bosch heeft op 13
juni jl. een interessante uitspraak
gedaan over de verzuimboete
wegens te late indiening van een
aangifte vennootschapsbelasting.
De uiteindelijke uitspraak dat de
boete gematigd werd van € 500
naar € 250 was niet opzienbarend. Echter, in de procedure
kwam zeer uitvoerig de vraag aan
de orde of het systeem van verzuimboeten EHRM-proof is.
Deze vraag was relevant omdat
de Rechtbank Zeeland-WestBrabant had bepaald dat het systeem van opleggen van verzuimboeten, waarbij pas in bezwaarfase werd beslist of deze passend en
geboden waren, in strijd was met
het EVRM. Het Hof oordeelde dat
het systeem van oplegging van
verzuimboeten waarin pas in de
bezwaarfase wordt getoetst of
deze passend en geboden is en
vervolgens ook nog kon worden
voorgelegd aan een onafhankelijke rechter niet in strijd is met art
6 EVRM. Niet in geschil is dat het
opleggen van een verzuimboete
een criminal charge is maar uit het
Jussila-arrest van het EHRM leidde het Hof af dat afhankelijk van
de ernst van de criminal charge
een verlicht regime van toepassing kan zijn. Volgens het Hof is
nog niet uitgekristalliseerd in
welke zaken een verlicht regime
geldt. Voorts verwees het Hof
naar het Västaberga-arrest van
het EHRM waarin het EHRM aanvaardde dat Zweden boeten kon
opleggen zonder dat de vaststond
dat belanghebbende verwijtbaar
had gehandeld.
Het Hof oordeelde dan ook dat de
inspecteur niet laakbaar handelde
door bij het opleggen van een
verzuimboete geen rekening te
houden met verzachtende omstandigheden die hem ten tijde
van het opleggen van die boete
ter beschikking stonden.
Studiebijeenkomst
ProceD organiseert de volgende
studiebijeenkomst:
Fiscale boeten. Datum 25 september 2014. Locatie: Van der
Valk Hotel Zwolle . Aan de orde
komen de volgende onderwerpen:
a. Vergrijp- en verzuimboeten
b. Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst
c. (Voorwaardelijk) opzet en grove
schuld
d. Deelnemingsvormen zoals
mede-plegen, doen plegen, uitlokking en medeplichtigheid.
De bijeenkomst begint om 16.30
uur en eindigt om ca 18.45 uur.
Ontvangst vanaf 16.00 uur. Deelname is kosteloos (bij annulering
binnen één week voor de bijeenkomst wordt €50,- in rekening gebracht). Leden van de NOB, RB,
NBA en NOAB ontvangen bij deelname 2 PE punten.
Geïnteresseerden kunnen zich opgeven door een mailtje te sturen
naar [email protected].
FORMEEL BELASTINGRECHT
sprake is een ambtelijk verzuim
indien de aanslagoplegging geautomatiseerd heeft plaats gevonden en het verzuim van de inspecteur er uit bestaat, dat hij na het
besluit een onderzoek in te stellen, heeft nagelaten een zodanige
afdoening van de aangifte in het
geautomatiseerde systeem van de
Belastingdienst te blokkeren.
In een dergelijk geval is navordering op basis van lid 1 van artikel
16 Awr niet mogelijk tenzij sprake
is van kwade trouw van belastingplichtige.
Ondanks de zorg en aandacht die wij aan de
samenstelling van onze nieuwsbrief besteden, is het mogelijk dat de informatie die in
onze nieuwsbrief wordt gepubliceerd
onvolledig of onjuist is. Aan onze nieuwsbrief kunnen dan ook geen rechten worden
ontleend. ProceD sluit alle aansprakelijkheid
uit voor enigerlei (in)directe schade, van
welke aard dan ook, die voortvloeit uit of in
enig opzicht verband houdt met het gebruik
van onze nieuwsbrief.
Rembrandtweg 665 A
T
020 453 45 48
Postbus 399
E
[email protected]
1180 AJ Amstelveen
W www.proced.nl
Juli 2014
verstaat de Hoge Raad fouten van
de belastingdienst als gevolg van
een onjuist inzicht in de feiten of
in het recht. Een beoordelingsfout
kan niet worden nagevorderd op
basis van lid 2 van artikel 16 Awr,
zelfs niet indien deze kenbaar was
aan belastingplichtige.
In casu hadden de ambtenaren,
lopende een boekenonderzoek,
verzuimd om de aangiften van
belanghebbenden te blokkeren
voor de automatische aanslagoplegging. Het Hof oordeelde dat
sprake was van een onjuist inzicht
in de feiten hetgeen navordering
verhinderde maar de Hoge Raad
oordeelde dat sprake was van een
fout welke middels artikel 16 lid 2
letter C Awr kon worden hersteld,
mits de fout aan belanghebbenden kenbaar was. Ten aanzien
daarvan bepaalde de Hoge Raad
in zijn verwijzingsopdracht nog
dat van een kenbare onjuistheid
geen sprake is in gevallen waarin
belastingplichtige in redelijkheid
kon menen dat de aanslag, hoewel
tot een te laag bedrag, niettemin
op goede gronden is vastgesteld.
Indien daarvan sprake is mag de
te weinig betaalde belasting ook
niet worden nagevorderd met
toepassing van de 30% regeling
uit meegenoemd artikel.