Bestand 1 - InfoMil

Download Report

Transcript Bestand 1 - InfoMil

Revisieversie van een deel van het Activiteitenbesluit op basis van de
voorgestelde wijzigingen voor energiebesparing via de 4e tranche*
De voorgestelde wijzigingen voor energiebesparing van het Activiteitenbesluit milieubeheer (via
de 4e tranche) zijn in dit document met revisies aangegeven.
Dit document is nadrukkelijk niet het officiële ontwerpbesluit tot wijziging van (onder andere )
het Activiteitenbesluit milieubeheer. Het vormt een hulpmiddel voor degenen die vooral zijn
geïnteresseerd in de energierelevante delen van de gewijzigde regelgeving en is samengesteld
door Kenniscentrum InfoMil.
*Voorpublicatie tot wijziging van het Activiteitenbesluit milieubeheer, het Besluit omgevingsrecht
en enkele andere besluiten (nieuwe activiteiten)
- Staatscourant, nummer 17509 (jaargang 2014)
- Wijziging W
Afdeling 2.6. Energiebesparing
Artikel 2.14c
Deze afdeling is van toepassing op degene die een inrichting type A of een inrichting type B
drijft.
Artikel 2.15
1. Degene die de inrichting drijft neemt alle energiebesparende maatregelen met een
terugverdientijd van vijf jaar of minder.
2. Het bevoegd gezag kan bij maatwerkvoorschrift een gefaseerde uitvoering van de
verplichting, bedoeld in het eerste lid, toestaan waarbij rekening wordt gehouden met de
bedrijfseconomische omstandigheden van de inrichting. Hierbij stelt het bevoegd gezag per
maatregel een redelijke termijn vast waarbinnen die maatregel moet zijn uitgevoerd.
Verwijderd: of alle
energiebesparende
maatregelen die een positieve
netto contante waarde hebben
bij een interne rentevoet van
15%
3. Indien aannemelijk is dat niet wordt voldaan aan het eerste lid, kan het bevoegd gezag
degene die de inrichting drijft waarvan het energieverbruik in enig kalenderjaar groter is dan
200.000 kilowatt uur aan elektriciteit of groter is dan 75.000 kubieke meter
aardgasequivalenten aan brandstoffen, verplichten om binnen een door het bevoegd gezag
te bepalen termijn, onderzoek te verrichten of te laten verrichten waaruit blijkt of aan het
eerste lid wordt voldaan.
Verwijderd: 2
4. Indien uit het onderzoek, bedoeld in het derde lid, blijkt dat niet wordt voldaan aan het eerste
lid, neemt degene die de inrichting drijft de in het eerste lid bedoelde maatregelen binnen
een door het bevoegd gezag te bepalen redelijke termijn.
Verwijderd: 3
5. Het eerste lid is niet van toepassing indien het energiegebruik in de inrichting in enig
kalenderjaar kleiner is dan 50.000 kilowatt uur aan elektriciteit en kleiner is dan 25.000
kubieke meter aardgasequivalenten aan brandstoffen.
Verwijderd: 4
6. Het eerste lid is niet van toepassing op een inrichting waarop de verboden, bedoeld in artikel
16.5 van de wet, betrekking hebben en op een inrichting als bedoeld in artikel 15.51, eerste
lid, van de wet.
Verwijderd: 5
Verwijderd: tweede
Nota van toelichting behorende bij het Activiteitenbesluit op basis van de
voorgestelde wijzigingen voor energiebesparing via de 4e tranche*
Dit document is nadrukkelijk niet het officiële ontwerpbesluit tot wijziging van (onder andere )
het Activiteitenbesluit milieubeheer. Het vormt een hulpmiddel voor degenen die vooral zijn
geïnteresseerd in de energierelevante delen van de gewijzigde regelgeving en is samengesteld
door Kenniscentrum InfoMil.
*Voorpublicatie tot wijziging van het Activiteitenbesluit milieubeheer, het Besluit omgevingsrecht
en enkele andere besluiten (nieuwe activiteiten)
- Staatscourant, nummer 17509 (jaargang 2014)
- Wijziging W
Afdeling 2.6. Energiebesparing
Artikel 2.15, eerste lid
Uit artikel 2.15, eerste lid, is de netto contante waarde als criterium voor de vraag of een
maatregel rendabel is, geschrapt. In de praktijk bleek het werken met twee criteria verwarrend
en ook overbodig. In de praktijk geldt namelijk vrijwel altijd dat een maatregel met een positieve
netto contante waarde ook een terugverdientijd van vijf jaar of minder heeft. Het heeft daarom
vrijwel geen toegevoegde waarde om naast de terugverdientijd ook de netto contante waarde
als criterium te hanteren.
Artikel 2.15, tweede lid
Het bevoegd gezag kan al dan niet op verzoek van de drijver van de inrichting gebruik maken
van de mogelijkheid om bij maatwerkvoorschrift een gefaseerde uitvoering vast te leggen.
Hiertoe treedt het in overleg met de drijver van de inrichting over de tijdstippen waarop de nog
te nemen energiebesparende maatregelen genomen moeten worden. Door deze fasering
mogelijk te maken ontstaat de mogelijkheid om rekening te houden met de bedrijfseconomische
omstandigheden van een inrichting. Het kan daarbij gaan om de financiële situatie van een
inrichting die aantoonbaar fasering van de maatregelen noodzakelijk maken. Het faseren kan
niet gebruikt worden om het nemen van maatregelen telkens vooruit te schuiven.
Ook kan om bedrijfseconomische redenen in de afspraken worden aangesloten bij natuurlijke
momenten van een inrichting zoals investerings- en vervangingsmomenten of het reguliere
onderhoud en renovaties. De bedoelde bedrijfseconomische omstandigheden betreffen dus niet
omstandigheden die ontstaan door structureel slecht management.
Overige passage uit de nota van toelichting behorende bij het
Activiteitenbesluit op basis van de voorgestelde wijzigingen voor
energiebesparing via de 4e tranche*
Dit document is nadrukkelijk niet het officiële ontwerpbesluit tot wijziging van (onder andere )
het Activiteitenbesluit milieubeheer. Het vormt een hulpmiddel voor degenen die vooral zijn
geïnteresseerd in de energierelevante delen van de gewijzigde regelgeving en is samengesteld
door Kenniscentrum InfoMil.
*Voorpublicatie tot wijziging van het Activiteitenbesluit milieubeheer, het Besluit omgevingsrecht
en enkele andere besluiten (nieuwe activiteiten)
- Staatscourant, nummer 17509 (jaargang 2014)
- Paragraaf 3.2 Energiebesparende maatregelen
3.2. Energiebesparende maatregelen
Met dit wijzigingsbesluit wordt door twee aanpassingen meer duidelijkheid gegeven over de
reeds bestaande verplichting van artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit tot het nemen van
energiebesparende maatregelen. Het betreft het vervallen van de ‘netto contante waarde’17 als
criterium voor de vraag of een energiebesparende maatregel rendabel is en het mogelijk maken
dat die maatregelen gefaseerd worden genomen. Daarnaast wordt de Activiteitenregeling
aangepast waarin erkende energiebesparende maatregelen worden beschreven die door de
drijver van de inrichting kunnen worden toegepast om te voldoen aan het doelvoorschrift in
artikel 2.15, eerste lid. Op basis van dat artikellid treft de drijver van een inrichting alle
energiebesparende maatregelen met een terugverdientijd van vijf jaar of minder. De grondslag
voor de aanpassing van de Activiteitenregeling ligt in artikel 1.7 van het Activiteitenbesluit. In
principe geldt dat maatregelen die zich in vijf jaar of minder terugverdienen redelijk zijn, tenzij er
(niet-financiële) redenen zijn waarom de maatregel niet inpasbaar is in de bedrijfsvoering of de
maatregel een onaanvaardbaar effect heeft op een ander milieucompartiment.
Het handhaven en naleven van energiebesparing op grond van artikel 2.15 leverde in de
praktijk problemen op voor het bevoegd gezag en het bedrijfsleven. Met name de
onduidelijkheid over de vraag met welke maatregelen aan de verplichting van artikel 2.15 kon
worden voldaan, leidde tot deze problemen. Vanuit de praktijk is behoefte aan aanvulling en
verduidelijking. Hierin wordt voorzien met de lijst met erkende maatregelen die in de
Activiteitenregeling wordt opgenomen.Tevens is meer duidelijkheid nodig over de mogelijkheid
om de maatregelen die zijn bedoeld in artikel 2.15 gefaseerd in de tijd te treffen.
De wijzigingen in dit wijzigingsbesluit zijn het gevolg van de motie Van Veldhoven18. Deze
motie verzoekt de regering te voorzien in concrete, geactualiseerde maatregelenlijsten voor
energiebesparing, zodat effectieve handhaving van de Wm mogelijk is. Over de verbetering van
de handhaving zijn tevens afspraken gemaakt in het ‘Energie-akkoord voor Duurzame Groei’19
dat is gesloten in SER-verband tussen onder andere het kabinet, werkgevers, werknemers,
natuur- en milieuorganisaties, energiebedrijven en decentrale overheden.
Naast het Activiteitenbesluit stelt ook de technische bouwregelgeving eisen aan
energiezuinigheid. Het gaat hier met name over het Bouwbesluit 2012 en het Besluit
energieprestatie gebouwen (hierna: BEG). Het Bouwbesluit 2012 bevat in hoofdstuk 5
voorschriften voor de energiezuinigheid. Deze voorschriften gelden bij nieuw te bouwen
bouwwerken. Het gaat in dit hoofdstuk om voorschriften met betrekking tot bijvoorbeeld de
luchtdoorlatendheid en de energieprestatiecoëfficiënt (hierna: EPC). De EPC geeft de mate van
energiezuinigheid van een bouwwerk aan. Ieder nieuw bouwwerk voldoet bij oplevering in
principe aan de EPC die voor dat specifieke bouwwerk geldt op grond van artikel 5.2 van het
Bouwbesluit 2012. In de Activiteitenregeling wordt het aantal jaren bepaald waarbij, na
oplevering van een bouwwerk, mag worden aangenomen dat de maatregelen zoals bedoeld in
artikel 2.15, eerste lid, van het Activiteitenbesluit, zijn getroffen. De bij de bouw gerealiseerde
EPC toont tenslotte voldoende aan dat deze energiebesparende maatregelen zijn getroffen.
Op grond van het BEG moet, voor zover hier van belang bij verkoop en verhuur, een
zogenoemd energielabel worden overhandigd aan de koper of huurder. Als voor een bepaald
gebouw een energielabel zoals aangegeven in de Activiteitenregeling beschikbaar is, mag
gedurende 10 jaar vanaf het moment van afgifte van dat energielabel worden aangenomen dat
de maatregelen zoals bedoeld in artikel 2.15, eerste lid, zijn getroffen.
De hierboven bedoelde situatie waarin men aan een maatregel op grond van artikel 2.15, eerste
lid, voldoet, omdat er een EPC of een energielabel geldt, heeft alleen betrekking op
gebouwgebonden maatregelen. Gebouwgebonden maatregelen zijn maatregelen die ingrijpen
in de gebouwschil of verbeteringen aan installaties inhouden. Dergelijke maatregelen hebben
betrekking op verwarmen, isoleren, koelen, verlichten, warm tapwater en ventileren. Voor de
niet-gebouwgebonden maatregelen wordt van geval tot geval nagegaan of en hoe aan de
verplichting van artikel 2.15, eerste lid, moet worden voldaan.
De aanname dat in de inrichting de in artikel 2.15, eerste lid, bedoelde maatregelen zijn
getroffen, laat onverlet dat de drijver van de inrichting ertoe gehouden is de maatregelen juist te
gebruiken en te onderhouden. Met name gedurende de eerste periode na ingebruikname van
een nieuw gebouw is het van cruciaal belang dat de drijver van de inrichting de maatregelen op
een energetisch optimale wijze inregelt. Ook is het daadwerkelijke energieverbruik natuurlijk
afhankelijk van de wijze van gebruik van het gebouw en het specifieke gedrag van de gebruiker.
Een voorbeeld hiervan is de mate waarin gebruik wordt gemaakt van bepaalde apparatuur,
zoals computers.