Reguleringsimpactanalyse voor

Download Report

Transcript Reguleringsimpactanalyse voor

Reguleringsimpactanalyse voor

Hergebruikscriteria AEEA

Gebruik de RIA-leidraad en de RIA-checklist om deze RIA in te vullen.

1 Gegevens van het advies

1.1 Gegevens van de regelgeving

nummer taal- en wetgevingstechnisch advies bevoegde minister(s) van de regelgeving Joke Schauvliege Ja en Nee RIA en JoKER link naar de regelgevingsagenda

1.2 Gegevens van de aanvrager

e-mailadres [email protected] organisatie beleidsdomein Vlaamse overheid Leefmilieu entiteit

2

OVAM

Titel en fase

Werktitel: Reguleringsimpactanalyse voor de implementatie van hergebruikscriteria voor AEEA

3 Samenvatting

Naar aanleiding van een studie uitgevoerd in opdracht van de OVAM naar de ontwikkeling van hergebruikscriteria voor afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA), wordt in deze RIA de vraag gesteld of het opportuun is om hergebruikscriteria voor AEEA te implementeren in het afval- en materialenbeleid. Daartoe worden volgende opties overwogen: - - - Geen implementatie van hergebruikscriteria Opname van hergebruikscriteria in VLAREMA en ministerieel besluit Opname van hergebruikscriteria in een code van goede praktijk

1

In de RIA wordt geopteerd om het algemene wettelijke kader rond de hergebruikscriteria op te nemen in het VLAREMA en de eigenlijke hergebruikscriteria zelf in een ministerieel besluit (= optie 2). Enkel door opname van de hergebruikscriteria in wetgeving zal de ‘milieuscore’ van tweedehands apparaten echt verhogen, wordt er een gelijk speelveld gecreëerd, en kan er effectief worden opgetreden tegen de illegale export van AEEA onder de noemer van ‘tweedehands’ producten.

4 Probleembeschrijving

Volgens de ladder van Lansink en de Europese afvalstoffenhiërarchie is voorbereiding voor hergebruik te verkiezen boven recyclage van afvalstoffen. Nochtans is het niet altijd zo dat hergebruik de laagste milieu-impact heeft. In een aantal gevallen kan het vanuit milieu-oogpunt verantwoorder zijn om niet te kiezen voor hergebruik, maar het afgedankte product onmiddellijk richting recyclage te sturen. In het geval van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) kan men zich bijvoorbeeld de vraag stellen of hergebruik van oude apparaten die heel veel energie verbruiken, of milieuschadelijke stoffen (zoals CFK's, PCB's, Hg, ...) bevatten, wel milieu verantwoord is. In de huidige praktijk primeren meestal louter economische overwegingen om een apparaat al dan niet voor te bereiden voor hergebruik en als tweedehands apparaat te verkopen. Dit houdt in dat die apparaten zullen worden voorbereid voor hergebruik waarvan het economisch gezien interessant is om ze te herstellen en waarvan geweten is dat er nog vraag naar is op de tweedehands markt (in binnen- of buitenland). Bepaalde van deze apparaten zijn vanuit milieu-oogpunt echter niet meer geschikt om nog in hergebruik te brengen, en zouden eigenlijk beter direct gerecycleerd worden. In de huidige wetgeving ontbreken duidelijke en objectieve criteria om het onderscheid te kunnen maken tussen apparatuur die nog geschikt is voor hergebruik, en apparatuur die direct naar recyclage zou moeten gaan omdat hergebruik niet langer verantwoord is. In de

Revised Correspondent’s guidelines n°1,

ontwikkeld binnen het kader van de verordening 1013/2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (EVOA) zijn er in het verleden wel reeds een aantal criteria ontwikkeld om het onderscheid te kunnen maken tussen tweedehands apparatuur en afgedankte apparatuur. Deze Europese guidelines zijn echter niet wettelijk afdwingbaar, en bevatten bovendien geen echte milieu-criteria. Er is dus een duidelijke nood aan milieu-relevante, objectieve en werkelijk toepasbare hergebruikscriteria die wettelijk verankerd zijn en waarop kan gehandhaafd worden, zowel in de Vlaamse context van hergebruik als binnen een ruimere context van grensoverschrijdend transport van AEEA / gebruikte EEA. Ook de MINA-raad heeft reeds in haar advies op de ontwerp-MBO AEEA dd. 26.8.2008 aangegeven dat producthergebruik voor AEEA op een objectieve basis zou moeten worden vastgelegd. Ze stelt hierbij dat op basis van technische criteria de relevantie voor hergebruik van een toestel moet bepaald worden. Indien blijkt dat toestellen omwille van milieuredenen niet in aanmerking komen voor hergebruik, dan moeten ze ook uit het hergebruikcircuit gehaald worden en gerecycleerd worden. In opdracht van de OVAM werd er in 2010 een studie 1 uitgevoerd, die als doel had om specifieke criteria op te stellen aan de hand waarvan het mogelijk is te bepalen of een elektrisch of elektronisch apparaat al dan niet milieu-verantwoord richting hergebruik kan gaan. Op basis van deze studie heeft de OVAM in 2012 in samenwerking met diverse stakeholders hergebruikscriteria voor AEEA opgesteld. De hergebruikscriteria houden onder andere rekening met de algemene staat van het apparaat, de functionaliteit, het energieverbruik, de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen, het bestaan van een reguliere markt, en een voldoende mate van bescherming tijdens het transport. 1

Hergebruikscriteria AEEA

, OVAM, Maart 2011.

RIA HERGEBRUIKSCRITERIA AEEA 2

5 Beleidsdoelstelling

Gebruikte apparaten die omwille van milieuredenen niet in aanmerking komen voor hergebruik, dienen uit het hergebruikcircuit gehaald te worden en gerecycleerd te worden. Enkel de apparaten waarvan het hergebruik geen grote milieu-impact inhoudt, zouden nog hergebruikt mogen worden. Dit houdt in dat alle hergebruikcentra (zowel de erkende kringloopcentra als producenten en reguliere privé bedrijven die apparaten herstellen, opknappen, refurbishen en verkopen als tweedehands apparaat) bij de voorbereiding voor hergebruik rekening moeten houden met bepaalde minimale vereisten en criteria. Deze doelstelling geldt zowel voor het Vlaamse hergebruik van gebruikte EEA als voor alle gebruikte EEA die met het oog op hergebruik vanuit Vlaanderen grensoverschrijdend wordt overgebracht.

6 Opties

Nuloptie: voortzetting van een bestaande toestand

Geen implementatie van hergebruikscriteria

In deze optie worden er geen hergebruikscriteria geïmplementeerd in het beleid. Dit houdt in dat er in de praktijk zo goed als geen rekening zal gehouden worden met milieuoverwegingen bij het in hergebruik brengen van gebruikte apparaten. De gebruikte apparaten zullen worden voorbereid voor hergebruik waarvan het economisch gezien interessant is om ze te herstellen en waarvan vermoed wordt dat er nog vraag naar is op de tweedehands markt (in binnen- of buitenland).

Optie 2: nieuwe beleidsmaatregel(en) – gekozen optie

Opname van hergebruikscriteria in VLAREMA en ministerieel besluit

In deze optie worden de hergebruikscriteria in de wetgeving opgenomen. De hergebruikscriteria houden onder andere rekening met de algemene staat van het apparaat, de functionaliteit, het energieverbuik, de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen, het bestaan van een reguliere markt, en een voldoende mate van bescherming tijdens het transport. In het VLAREMA wordt het algemene wettelijke kader geschept: - Indien gebruikte EEA, door de houder aangeboden aan een derde, niet voldoet aan de - - hergebruikscriteria wordt deze gebruikte EEA als een afvalstof beschouwd. De gebruikte EEA dient als een afvalstof afgevoerd te worden naar een hergebruikcentrum of vergunde verwerker. Afgedankte EEA die nog potentieel herbruikbaar is kan door een hergebruikcentrum worden voorbereid voor hergebruik. Enkel de apparaten die voldoen aan de hergebruikscriteria kunnen in hergebruik gebracht worden. Gebruikte apparaten die niet voldoen aan de hergebruikscriteria kunnen niet als product geëxporteerd worden, en zijn onderworpen aan de Verordening 1013/2006/EG (EVOA). De hergebruikscriteria zelf zullen worden uitgewerkt in een ministerieel besluit. Dit heeft het voordeel dat ze makkelijker kunnen worden aangepast. Een aantal hergebruikscriteria hebben immers een evolutief karakter (bijvoorbeeld het toegestane energieverbruik).

RIA HERGEBRUIKSCRITERIA AEEA 3

De hergebruikscriteria worden zo geïmplementeerd dat ze van toepassing zijn op alle gebruikte EEA. Op deze manier wordt de volledige hergebruiksmarkt gereguleerd.

Optie 3: nieuwe beleidsmaatregel(en)

Opname van hergebruikscriteria in een code van goede praktijk

In deze optie worden de hergebruikscriteria in een code van goede praktijk opgenomen, en wordt in de

milieubeleidsovereenkomst AEEA

geregeld dat alle AEEA die door het beheersorganisme of door contractanten van het beheersorganisme wordt ingezameld en wordt voorbereid voor hergebruik, conform de code van goede praktijk gebeurt. Enkel als het afgedankte apparaat na een voorbereiding voor hergebruik voldoet aan de hergebruikscriteria kan het terug in hergebruik gebracht worden. Op deze manier wordt alle AEEA die vanuit het netwerk van het beheersorganisme naar hergebruik gaat, gereguleerd en onderworpen aan de hergebruikscriteria. Het nadeel aan deze optie is dat een belangrijk deel van de hergebruiksmarkt niet wordt gereguleerd, aangezien heel wat apparaten terug in hergebruik worden gebracht zonder dat ze ooit binnen het inzamelnetwerk van het beheersorganisme terecht komen. Via een code van goede praktijk kunnen de actoren die niet gebonden zijn aan de milieubeleidsovereenkomst, en geen contractuele binding hebben met het beheersorganisme immers niet worden verplicht om de code van goede praktijk te respecteren, aangezien een code van goede praktijk niet juridisch afdwingbaar is. Ook heeft een code van goede praktijk geen invloed op het grensoverschrijdend transport van gebruikte EEA. Veel AEEA wordt vanuit Europa uitgevoerd naar niet-OESO landen onder de noemer van tweedehands EEA. Eén van de oorzaken daarvan is een gebrek aan juridisch afdwingbare criteria om het onderscheid te maken tussen tweedehands EEA en AEEA. De

Revised correspondent's guidelines n°1

, ontwikkeld binnen het kader van de Verordening 1013/2006/EG (EVOA), bevatten weliswaar een gemeenschappelijke interpretatie van alle lidstaten over de grens tussen tweedehands EEA en AEEA, maar zijn niet wettelijk verankerd. De herziene AEEA-richtlijn komt daar ten dele aan tegemoet, door het opleggen van een aantal documenten die verplicht moeten aanwezig zijn bij het grensoverschrijdend transport van tweedehands EEA, zoals een bewijs dat de apparatuur is getest en volledig functioneel is. Doch dit gaat niet zo ver als wat met de hergebruikscriteria wordt beoogd, aangezien in de herziene AEEA-richtlijn geen milieucriteria zijn opgenomen.

7 Analyse van de effecten

Doelgroepen

OVAM

De OVAM voert in opdracht van de Vlaamse Regering het afval- en materialenbeleid uit. De OVAM stelt terzake beleidsadviezen op, stelt wetswijzigingen voor, controleert de uitvoering van het beleid, evalueert en stuurt bij. In nauw overleg met de betrokken stakeholders, heeft de OVAM in 2012 hergebruikscriteria voor AEEA ontwikkeld.

Inspectiediensten

Zowel de Vlaamse als federale milieu-inspectiediensten, en de politie, doen controles op de export van gebruikte apparatuur en AEEA. Er wordt vooral gefocust op controles in de Antwerpse haven, omdat deze

RIA HERGEBRUIKSCRITERIA AEEA 4

algemeen wordt beschouwd als een ‘draaischijf’ voor illegale afvaltransporten. E-waste wordt vanuit de Antwerpse haven veelal geëxporteerd naar West-Afrika en Zuid-Oost-Azië.

Hergebruikcentra

Een hergebruikcentrum is een bedrijf dat beroepsmatig afgedankte EEA opslaat, sorteert en scheidt in potentieel herbruikbare afgedankte EEA en niet-herbruikbare afgedankte EEA, en die potentieel herbruikbare afgedankte EEA voorbereidt voor hergebruik. In Vlaanderen zijn verschillende actoren betrokken bij het in hergebruik brengen van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA), die als hergebruikcentrum beschouwd kunnen worden. De erkende kringloopcentra spelen een belangrijke rol in de voorbereiding voor hergebruik en de verkoop als tweedehands product van huishoudelijke AEEA. Zo werd er door deze kringloopcentra in 2011 19565 ton AEEA ingezameld met het oog op de voorbereiding voor hergebruik. Uiteindelijk werd daarvan 17,9%, of 2791 ton, effectief in hergebruik gebracht. Daarnaast zijn er nog verschillende andere actoren betrokken, waarover echter geen cijfermateriaal beschikbaar is. Zo zijn heel wat reguliere privé-bedrijven betrokken bij de voorbereiding voor hergebruik van AEEA. Bedrijfsmatig AEEA dat potentieel nog herbruikbaar is wordt veelal opgekocht door deze bedrijven, voorbereid voor hergebruik, en terug verkocht als tweedehands EEA. Het merendeel is bestemd voor de exportmarkt. Ook heel wat producenten zelf zijn betrokken bij de voorbereiding voor hergebruik. Deze zijn dus ook te beschouwen als hergebruikcentrum. Vaak hebben producenten een refurbish-filiaal waar afgedankte EEA wordt opgeknapt en terug verkocht. Dit is zeker het geval bij de producenten die EEA in leasing aanbieden. Bij heel wat producenten gebeurt de voorbereiding voor hergebruik echter niet in België, maar in het buitenland.

Exporteurs van gebruikte EEA

Gebruikte apparatuur wordt heel vaak vanuit Vlaanderen uitgevoerd naar niet-OESO landen onder de noemer van tweedehands goederen. Een aanzienlijk deel van deze apparaten zijn helemaal niet bedoeld voor direct hergebruik, maar worden enkel verscheept vanwege de waardevolle componenten en materialen die ze bevatten. Nadat het apparaat is ontdaan van alle waardevolle onderdelen wordt het dikwijls verbrand of gestort, met alle gekende milieu- en gezondheidsgevolgen van dien. In deze gevallen gaat het dus om illegale export van afval, onder het mom van tweedehands goederen. Daarnaast bestaat er uiteraard ook heel wat export van gebruikte EEA met effectief hergebruik als doel. Enerzijds door de producenten van EEA, die gebruikte apparatuur naar buitenlandse refurbish-filialen versturen. Anderzijds door reguliere hergebruikcentra, die gebruikte apparatuur die hier is getest en voorbereid voor hergebruik exporteren naar het buitenland.

Consumenten

Heel wat consumenten kopen tweedehands apparatuur in kringloopwinkels en andere gelijkaardige verkooppunten. Ook wordt er heel wat tweedehands apparatuur aangekocht via het internet.

Nuloptie

Effectbeschrijving

Het voordeel van de nuloptie voor de

OVAM

is dat er geen nieuw beleid dient ontwikkeld te worden. Het nadeel is dat er bij het in hergebruik brengen van gebruikte apparaten in de praktijk zo goed als geen rekening zal gehouden worden met milieuoverwegingen. De voortzetting van de bestaande toestand houdt in dat er blijvend

RIA HERGEBRUIKSCRITERIA AEEA 5

gebruikte apparaten in hergebruik zullen worden gebracht, zowel in het binnenland als via de exportmarkt in het buitenland, die vanuit milieu-oogpunt beter direct naar recyclage zouden gaan. Voor de

inspectiediensten

heeft de nuloptie geen voordelen. Nadeel is dat er geen duidelijk wettelijk kader is om het onderscheid te maken tussen tweedehands apparaten en afgedankte apparaten. De herziene AEEA-richtlijn legt wel een aantal minimumvoorwaarden op voor grensoverschrijdende overbrengingen, maar deze zijn vooral gericht op een aantal documenten die verplicht aanwezig moeten zijn bij het transport. Minimale criteria waaraan tweedehands apparaten moeten voldoen zijn niet opgenomen in de herziene Europese AEEA-richtlijn. Voor de

hergebruikcentra

heeft de verderzetting van de bestaande toestand als voordeel dat hun huidige werking behouden kan worden. Hergebruikcentra dienen hun proces van voorbereiding voor hergebruik niet aan te passen aan nieuwe wettelijke bepalingen. Op die manier worden extra kosten vermeden. Ook heeft de nuloptie als voordeel dat er geen beperkingen worden opgelegd aan de in- en uitstroom van apparaten in het hergebruikcentrum. Anderzijds worden de ‘betere’ hergebruikcentra, diegenen die nu reeds meer doen dan wat wettelijk verplicht is (bvb. apparaten testen op energieverbruik, functionaliteit, elektrische veiligheid) enigszins benadeeld ten opzichte van hun concurrenten die dit niet doen, aangezien het uitvoeren van extra testen een kost inhoudt. Dit dient evenwel genuanceerd te worden aangezien de hergebruikcentra die extra tests uitvoeren meer kwaliteit kunnen leveren aan hun klanten ten opzichte van hergebruikcentra die de apparaten niet grondig testen. Voor de

exporteurs van tweedehands EEA

heeft de nuloptie als grote voordeel dat er geen bijkomende beperkingen worden opgelegd aan de uitvoer van tweedehands EEA. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat de exporteurs van tweedehands EEA in het kader van de implementatie van de nieuwe Europese AEEA-richtlijn via verschillende documenten wél zullen moeten aantonen dat de apparatuur wel degelijk tweedehands apparatuur is en geen afval. Zo zal er o.a. een bewijs moeten voorgelegd worden dat de apparatuur getest en volledig functioneel is. Anderzijds worden de ‘betere’ exporteurs (zoals de ‘betere’ hergebruikcentra) enigszins benadeeld ten opzichte van hun concurrenten die dit niet doen, aangezien het uitvoeren van extra testen een kost inhoudt. Voor de

consumenten

heeft de verderzetting van de bestaande toestand als voordeel dat de prijs van tweedehands apparaten niet zal stijgen, ten opzichte van het scenario waar de hergebruikscriteria verplicht worden. Een nadeel van het feit dat er in de nuloptie geen minimale kwaliteitseisen worden opgelegd is dat de kwaliteit van de aan de consument aangeboden tweedehands apparaten niet wordt gegarandeerd.

Vergelijkingstabel van alle effecten

doelgroepen voordelen nadelen

OVAM •

omschrijving

Geen nieuw beleid nodig

schatting

• •

omschrijving

Geen wettelijk kader voor sturende rol Geen verbetering van de milieuscore van apparaten die in hergebruik worden gebracht

schatting RIA HERGEBRUIKSCRITERIA AEEA 6

Inspectiediensten • Geen • Beperkt wettelijk kader voor controles gebruikte apparaten Hergebruikcentra Exporteurs • • • Geen extra regelgeving = kostenbesparend Geen beperkingen op in en uitstroom van apparaten Geen extra regelgeving = kostenbesparend • • ‘Betere’ hergebruikcentra benadeeld ‘Betere’ exporteurs benadeeld Consumenten van tweedehands EEA • Lagere prijs • Kwaliteit apparaten niet gegarandeerd

Optie 2: nieuwe beleidsmaatregel(en) – gekozen optie

Effectbeschrijving

Het voordeel van dit scenario voor de

OVAM

is dat indien de hergebruikscriteria door de hergebruikcentra worden toegepast de ‘milieuscore’ van de apparaten die in hergebruik gebracht worden zal verbeteren. Apparaten die bijvoorbeeld heel veel energie verbruiken zullen niet langer in hergebruik gebracht mogen worden. Een ander voordeel is dat de hergebruikscriteria kunnen ingezet worden in de strijd tegen de illegale export van AEEA onder de noemer ‘tweedehands goederen’. Het nadeel van dit scenario is dat de OVAM controles zal moeten uitvoeren op de naleving van de hergebruikscriteria. Voor de

inspectiediensten

heeft optie 2 als voordeel dat er een duidelijk wettelijk kader is om het onderscheid te maken tussen tweedehands apparaten en afgedankte apparaten. Er zal dan ook effectiever gehandhaafd kunnen worden. Er zijn geen nadelen verboden aan deze optie voor de inspectiediensten. Voor de

hergebruikcentra

creëert de implementatie van de hergebruikscriteria in wetgeving een gelijk speelgeld, aangezien alle hergebruikcentra (én ook alle exporteurs) zullen moeten voldoen aan een aantal minimale voorwaarden, en ze enkel gebruikte apparaten in hergebruik zullen mogen brengen die voldoen aan de hergebruikscriteria. Een nadeel is dat de toepassing van de hergebruikscriteria en het naleven van de minimale voorwaarden bij de voorbereiding voor hergebruik een extra kost inhoudt. Ieder apparaat dat wordt voorbereid voor hergebruik dient immers een unieke identificatiecode en een hergebruik-fiche te krijgen. In deze hergebruik fiche (elektronisch en/of op papier) dienen alle aspecten van de voorbereiding voor hergebruik gedocumenteerd te worden (bijvoorbeeld de resultaten van het uitvoeren van de functionaliteitstest en test op elektrische veiligheid). Bovendien dient het hergebruikcentrum om de vier jaar een audit te laten ondergaan om de naleving van de hergebruikscriteria en de minimale voorwaarden na te gaan. Een ander nadeel is dat mogelijks minder apparaten in hergebruik zullen gebracht worden aangezien een deel van de apparaten de test van de hergebruikscriteria niet zullen doorstaan, en dus niet in hergebruik zullen kunnen gebracht worden. Hierbij dient echter opgemerkt te worden dat dit nadeel deels verholpen wordt door een voldoende grote instroom te voorzien van potentieel herbruikbare AEEA naar hergebruikcentra, door een betere voorselectie op herbruikbaarheid uit te voeren op het niveau van de inzameling van AEEA.

RIA HERGEBRUIKSCRITERIA AEEA 7

Voor de

exporteurs van tweedehands EEA

creëert de implementatie van de hergebruikscriteria in wetgeving een gelijk speelgeld, aangezien alle exporteurs enkel die apparaten zullen mogen exporteren die zijn voorbereid voor hergebruik door hergebruikcentra en voldoen aan de hergebruikscriteria. De herziene Europese AEEA richtlijn legt bovendien op dat elk transport vergezeld moet zijn van een aantal documenten, aan de hand waarvan bewezen kan worden dat de gebruikte apparaten geen afvalstoffen zijn. Het nadeel voor de exporteurs van dit scenario is dat alle apparaten voorbereid moeten worden voor hergebruik in gekeurde hergebruikcentra die de hergebruikscriteria naleven. Dit houdt een extra kost is. Een ander nadeel is dat door de toepassing van de hergebruikscriteria minder apparaten als tweedehands apparaten zullen kunnen worden geëxporteerd. Bovendien is er voor de export van nog niet geteste gebruikte apparaten naar buitenlandse refurbishers steeds een goedgekeurde kennisgeving vereist is (voor export naar niet-OESO landen geldt uiteraard een exportverbod, conform de EVOA). Voor de

consumenten

heeft dit scenario als voordeel dat ieder apparaat dat als tweedehands apparaat wordt verkocht (bvb in kringloopwinkels of in andere gelijkaardige verkooppunten) voldoet, of zou moeten voldoen, aan de hergebruikscriteria. In dit scenario kunnen consumenten er vanuit gaan dat elk apparaat effectief op een aantal punten is getest en degelijk werd voorbereid voor hergebruik. Het nadeel in dit scenario is dat de kosten verbonden aan de implementatie van de hergebruikscriteria door de hergebruikcentra zullen worden doorgerekend aan de consument. Een ander mogelijk nadeel is dat er minder apparaten in hergebruik zullen worden gebracht waardoor de prijs zal stijgen

Vergelijkingstabel van alle effecten

doelgroepen voordelen nadelen

OVAM Inspectiediensten • • •

omschrijving

Milieuscore verhoogt van de apparaten die in hergebruik worden gebracht Hulpmiddel in de strijd tegen de illegale export van e waste Onderscheid afval vs. tweedehands wettelijk afdwingbaar

schatting

• •

omschrijving

Controles op de toepassing van de hergebruikscriteria Geen

schatting

15 000 € (1/3 VTE) Hergebruikcentra • Gelijk speelveld • • • Mogelijks zullen minder apparaten in hergebruik gebracht worden Kosten testprocedures Kosten audit 75 000 € / jaar ( 1500€ x +/-50 hergebruikcentra ) 12 500 € / jaar (250€ x +/-50 hergebruikcentra)

RIA HERGEBRUIKSCRITERIA AEEA 8

Exporteurs • Gelijk speelveld • Strengere exportregels Consumenten van tweedehands EEA • • Kwaliteitsgarantie Lagere energiekost • • Prijs tweedehands apparaten mogelijks omhoog Mogelijks minder tweedehands apparaten ter beschikking

Optie 3: nieuwe beleidsmaatregel(en)

Effectbeschrijving

In dit scenario zullen de hergebruikscriteria worden toegepast door de hergebruikcentra die met het beheersorganisme een contract hebben. Het voordeel van dit scenario voor de

OVAM

is dat een deel van de apparaten die in Vlaanderen in hergebruik wordt gebracht een betere ‘milieuscore’ zullen hebben, zonder dat hiervoor de wetgeving moet aangepast worden. Het nadeel aan dit scenario is dat een groot deel van de hergebruiksmarkt niet wordt gereguleerd, aangezien veel gebruikte apparaten buiten het beheersorganisme om worden voorbereid voor hergebruik. Een ander nadeel is dat de hergebruikscriteria niet kunnen ingezet worden in de strijd tegen de illegale export van AEEA onder de noemer ‘tweedehands goederen’. Voor de

inspectiediensten

heeft dit scenario dezelfde voor- en nadelen als de nuloptie. Voor de

hergebruikcentra

heeft dit scenario niet echt voordelen. Het grote nadeel is dat enkel de hergebruikcentra die een contract hebben met het beheersorganisme de hergebruikscriteria zullen moeten respecteren. Dit scenario creëert dus een ongelijk speelveld. Voor de

exporteurs van tweedehands EEA

heeft dit scenario dezelfde voor- en nadelen als de nuloptie. Voor de

consumenten

heeft dit scenario het voordeel dat apparaten die verkocht worden door de erkende kringloopwinkels (of andere verkooppunten waar tweedehands apparaten worden verkocht

die werden voorbereid voor hergebruik door een contractant van het beheersorganisme

) voldoen aan de hergebruikscriteria. De consument kan echter ook bewust kiezen voor de aankoop van apparaten die niet werden voorbereid voor hergebruik conform de code van goede praktijk, en waarschijnlijk goedkoper zullen zijn, maar minder kwaliteitsvol. De consument heeft hier dus meer keuzevrijheid dan in scenario 2. Er zijn geen nadelen voor de consument verbonden aan dit scenario.

RIA HERGEBRUIKSCRITERIA AEEA 9

Vergelijkingstabel van alle effecten

doelgroepen

OVAM • •

voordelen omschrijving

Milieuscore verhoogt van de apparaten die vanuit het beheersorganisme in hergebruik worden gebracht Geen aanpassing nodig van de wetgeving

schatting

Inspectiediensten • Geen • • •

nadelen omschrijving

Hergebruikscriteria niet wettelijk afdwingbaar bij actoren die geen overeenkomst hebben met het beheersorganisme Hergebruikscriteria kunnen niet ingezet worden in de strijd tegen de illegale export van e-waste Beperkt wettelijk kader voor controles gebruikte apparaten

schatting

Hergebruikcentra Exporteurs • • Geen Geen extra regelgeving = kostenbesparend • • Ongelijk speelveld ‘Betere’ exporteurs benadeeld Consumenten van tweedehands EEA • • Gedeeltelijke kwaliteitsgarantie Keuzevrijheid • Geen

8 Vergelijking van de opties

De belangrijkste beslissingscriteria bij het maken van een keuze tussen de drie opties zijn de volgende: - de mate waarin de ‘milieuscore’ van tweedehands apparaten verhoogt; - de mate waarin de opties een hulpmiddel zijn in de strijd tegen de illegale export van AEEA onder de noemer van ‘tweedehands goederen’; - de mate waarin er een gelijk speelveld wordt gecreëerd voor alle actoren betrokken bij (de voorbereiding voor) hergebruik en export van gebruikt EEA. Enkel optie 2 scoort hoog voor de drie beslissingscriteria. Door het opnemen van de hergebruikscriteria in de wetgeving wordt er een

gelijk speelveld

gecreëerd. Alle hergebruikcentra die gebruikte apparaten voorbereiden voor hergebruik moeten dezelfde regels volgen waarbij enkel die apparaten in hergebruik mogen gebracht worden die voldoen aan de hergebruikscriteria. Ook alle exporteurs dienen vóór de export de gebruikte apparaten te screenen op de hergebruikscriteria, waarbij enkel die apparaten als tweedehands product geëxporteerd mogen worden die voldoen aan de hergebruikscriteria. Aangezien bij optie 1 en 3 de toepassing van de hergebruikscriteria niet verplicht wordt, en afhangt van de goodwill van het hergebruikscentrum of het feit of de actor al dan niet een contract heeft met het beheersorganisme, zal slechts een beperkt deel van de markt de

RIA HERGEBRUIKSCRITERIA AEEA 10

hergebruikscriteria toepassen. Vooral optie 3 creëert op die manier een ongelijk speelveld, aangezien hergebruikcentra die een contract hebben met het beheersorganisme de code van goede praktijk moeten respecteren, en dus aan strengere voorwaarden moeten voldoen dan diegene die geen contract hebben met het beheersorganisme. Aangezien enkel bij optie 2

alle

betrokken actoren de hergebruikscriteria moeten respecteren, zal bij optie 2 de

‘milieuscore’ van de tweedehands apparaten

hoger zijn dan bij optie 1 en optie 3. Enkels wanneer de hergebruikscriteria in wetgeving worden opgenomen (optie 2), is er een duidelijk wettelijk kader om het onderscheid te maken tussen tweedehands apparaten en afvalstoffen. Dit is nodig om effectief te kunnen

optreden tegen de illegale export van AEEA

onder de noemer van ‘tweedehands goederen’. Bij optie 1 en optie 3 ontbreekt dit wettelijke kader. Er wordt dus gekozen voor optie 2 : implementatie van de hergebruikscriteria in het VLAREMA en ministerieel besluit.

9 Uitvoering

De hergebruikscriteria zullen samen met de herziene AEEA-richtlijn worden geïmplementeerd. Eens het algemene wettelijke kader van VLAREMA van kracht is, zullen de eigenlijke hergebruikscriteria in een ministerieel besluit worden vastgesteld. Er wordt verwacht dat de hergebruikscriteria in de eerste helft van 2014 wettelijk van kracht zullen zijn. Eens de hergebruikscriteria wettelijk van kracht zijn, zal de OVAM hierover naar alle betrokken actoren actief communiceren via de website, folders, en eventueel een aantal infosessies. De implementatie van de hergebruikscriteria houdt een beperkte toename in van de beheerskosten voor de overheid, aangezien de OVAM controles zal uitvoeren op het naleven van de hergebruikscriteria door de hergebruikcentra. Er dient hiervoor evenwel geen extra personeel in dienst genomen te worden. Het heeft geen weerslag op de begroting van de Vlaamse overheid.

10 Administratieve lasten

Voor de

hergebruikcentra

houdt de gekozen optie een beperkte toename in van de administratieve last, aangezien de hergebruikcentra zich om de vier jaar zullen moeten laten auditeren door een onafhankelijke keuringsinstelling die geaccrediteerd is volgens de ISO17020 norm. De kost van de audit wordt geschat op 1000€ om de vier jaar (=250€ per jaar). Het grote voordeel van een verplichte periodieke audit is dat de sector zich verder zal professionaliseren zonder dat de overheid hiervoor veel extra controles moet doen. Wanneer het hergebruikcentrum een samenwerkingsovereenkomst heeft met het beheersorganisme zal de kost van de audit door het beheersorganisme gedragen worden. Voor de

exporteurs

is er een gelijkaardige toename van de administratieve last aangezien tweedehands apparaten voor de export moeten zijn voorbereid voor hergebruik door een gekeurd hergebruikcentrum.

11 Handhaving

De OVAM en milieu-inspectie zijn bevoegd om controles te doen op de naleving van de hergebruikscriteria, conform het milieuhandhavingsdecreet (titel XVI van het DABM).

RIA HERGEBRUIKSCRITERIA AEEA 11

12 Evaluatie

De OVAM zal de uitwerking van de nieuwe wetgeving continu monitoren. Ieder hergebruikcentrum zal binnen het jaar na van kracht zijn van de nieuwe wetgeving, een eerste audit moeten laten ondergaan. Op basis van de auditrapporten, die de keuringsinstellingen binnen de twee maand na de audit aan de OVAM moeten overmaken, zal de OVAM een goed beeld krijgen van de toepassing van de hergebruikscriteria in de sector. Op basis van deze auditrapporten en overleg met de betrokken actoren, zal een evaluatie gemaakt worden van de nieuwe wetgeving, en zal de wetgeving waar nodig worden bijgestuurd.

13 Consultatie

Vanaf het moment dat de OVAM in 2010 heeft beslist om een studie te laten uitvoeren over het bepalen van hergebruikscriteria voor AEEA, heeft de OVAM op verschillende momenten uitvoerig overleg gepleegd met de betrokken actoren en sectorfederaties. De betrokken actoren en sectorfederaties zijn dan ook volledig op de hoogte van de geplande implementatie van de hergebruikscriteria in de wetgeving. Ook na het van kracht zijn van de nieuwe wetgeving, plant de OVAM verdere consultatie van de betrokken actoren en sectorfederaties om de wetgeving na evaluatie indien nodig bij te sturen.

14 Contactinformatie

Dimitri Strybos OVAM [email protected]

015 284 231

RIA HERGEBRUIKSCRITERIA AEEA 12

Reguleringsimpactanalyse over de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid voor oude en vervallen geneesmiddelen

UPV oude en vervallen geneesmiddelen

Gebruik de RIA-leidraad en de RIA-checklist om deze RIA in te vullen.

1 Gegevens van het advies

1.1 Gegevens van de regelgeving

nummer taal- en wetgevingstechnisch advies bevoegde minister(s) van de regelgeving Leefmilieu RIA en JoKER link naar de regelgevingsagenda

1.2 Gegevens van de aanvrager

e-mailadres [email protected] organisatie beleidsdomein Vlaamse overheid Leefmilieu entiteit

2

OVAM

Titel en fase

Werktitel: Reguleringsimpactanalyse over de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid voor oude en vervallen geneesmiddelen.

3 Samenvatting

De afvalstroom “oude en vervallen geneesmiddelen (OVG)” is een van de eerste afvalstromen die selectief werd ingezameld in Vlaanderen. De selectieve inzameling werd ingesteld om te voorkomen dat OVG samen met het

1

huisvuil op stortplaatsen zouden terecht komen. Dit houdt immers een risico op grondwaterverontreiniging in. Vanaf de start werd gekozen voor een inzameling bij de apothekers. De eerste selectieve inzameling van OVG werd door de OVAM opgestart en gefinancierd in 1985. Vanaf 1996 nam de farmaceutische sector de organisatie en financiering over van de OVAM. Dit werd geregeld via opeenvolgende milieubeleidsovereenkomsten (MBO). Intussen werd op 1 juni 2004 de aanvaardingsplicht op oude en vervallen geneesmiddelen ingevoerd op vraag van de apothekers en groothandelaren om te verzekeren dat alle betrokken partijen hun verplichtingen zouden nakomen. Naar aanleiding van het aflopen van de huidige MBO (19 maart 2014) wordt in deze RIA de vraag gesteld of het wenselijk is om een nieuwe MBO voor de komende jaren te onderhandelen met de sector. Daartoe worden volgende opties overwogen: Behoud van de aanvaardingplicht met MBO; Vervangen van de aanvaardingsplicht door een collectief plan; Afschaffing van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV). In de RIA wordt geopteerd om de aanvaardingsplicht op te heffen maar om de bestaande selectieve inzameling verder te zetten onder het instrument “collectief plan”. De praktische organisatie van de inzameling van oude en vervallen geneesmiddelen via de apotheken kan hierdoor perfect blijven doorlopen. Het volledig loslaten van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV) – en dus de plicht tot selectieve inzameling via de apothekers - lijkt niet opportuun omwille van een aantal beperkte risico's. Bovendien is de sector vragende partij om de inzameling te behouden. Het stringente wettelijk kader van de aanvaardingsplicht lijkt echter niet nodig voor deze afvalstroom om te komen tot een gecontroleerde inzameling door de sector. Het minder stringente kader van het collectief plan biedt mogelijkheden om de samenwerking tussen overheid en de sector op een meer eenvoudige en flexibele wijze verder te zetten.

4 Probleembeschrijving

Oude en vervallen geneesmiddelen (OVG) zijn de restanten van geneesmiddelen die bij de huishoudens aanwezig zijn. Geneesmiddelen van medische professionelen (artsen, ziekenhuizen...) vallen niet onder het toepassingsgebied. De afvalstroom is een van de eerste afvalstromen die selectief werd ingezameld in Vlaanderen. De selectieve inzameling werd ingesteld om te voorkomen dat OVG samen met het huisvuil op stortplaatsen zouden terecht komen. Dit houdt immers een risico op grondwaterverontreiniging in. Vanaf de start werd gekozen voor een inzameling bij de apothekers. De eerste selectieve inzameling van OVG werd door de OVAM opgestart en gefinancierd in 1985. Vanaf 1996 nam de farmaceutische sector de organisatie en financiering over van de OVAM via een overeenkomst. Dit werd geregeld via opeenvolgende milieubeleidsovereenkomsten (MBO). Intussen werd op 1 juni 2004 de aanvaardingsplicht op oude en vervallen geneesmiddelen ingevoerd op vraag van de apothekers en groothandelaren om te verzekeren dat alle betrokken partijen hun verplichtingen zouden nakomen. De aanvaardingsplicht houdt in dat de producent verantwoordelijk wordt gesteld voor de producten die hij op de markt heeft gebracht wanneer deze in de afvalfase terecht komen. Via selectieve inzameling wordt op jaarbasis ongeveer 350 ton ingezameld, waarvan bijna 90% via apothekers en ongeveer 10% via containerparken. Per inwoner komt dit neer op een hoeveelheid van 0,056kg/inw per jaar. Niet alle OVG worden echter selectief ingezameld. Uit een sorteeranalyse van het huisvuil uit 2006 blijkt dat hierin een identieke hoeveelheid (0,056kg/inw) aanwezig is. De helft van de oude en vervallen geneesmiddelen worden dus selectief ingezameld, de andere helft wordt door de burgers aangeboden via het huisvuil. Er moet wel op gewezen worden dat gezien de beperkte hoeveelheid OVG in het huisvuil de resultaten van de sorteeranalyse met de nodige voorzichtigheid moeten bekeken worden. Bovendien maakt de sorteeranalyse geen onderscheid

20130530 RIA AVP OUDE EN VERVALLEN GENEESMIDDELEN 2

op basis van de definitie in de federale wetgeving van geneesmiddelen met producten zoals vitamines, voedingssupplementen en andere producten die vaak ook beschikbaar zijn via de apotheken. De Vlaamse Regering brengt jaarlijks een evaluatierapport uit over de MBO. Dit rapport wordt jaarlijks besproken in de Commissie Leefmilieu van het Vlaams Parlement en is beschikbaar bij de OVAM. In 2013 heeft de OVAM een globale evaluatienota over deze MBO opgesteld naar aanleiding van het aflopen van de MBO op 19 maart 2014. Deze RIA heeft tot doel na te gaan welk beleid vanaf 2014 aangewezen is. De vraag stelt zich immers of de aanvaardingsplicht, wat toch een vrij zwaar instrument is naar wettelijke procedures, nog aangewezen is voor oude en vervallen geneesmiddelen. Bovendien was bij het opzetten van de selectieve inzameling het vermijden dat oude en vervallen geneesmiddelen op stortplaatsen zouden terecht komen een belangrijke motivatie die vandaag de dag niet meer relevant is gezien het huisvuil niet langer wordt gestort maar verbrand. We wijzen er ook op dat bij de jaarlijkse toelichting over de MBO in de Commissie Leefmilieu regelmatig vragen gesteld worden rond de opportuniteit van de MBO. Het instellen van de aanvaardingsplicht op oude en vervallen geneesmiddelen is juridisch vastgelegd in het Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen (VLAREMA). De bijhorende MBO wordt periodiek afgesloten en heeft een looptijd van 5 jaar. De laatste MBO loopt tot 19 maart 2014. Er is geen Europese wetgeving over oude en vervallen geneesmiddelen. De Vlaamse Regering heeft dus de nodige beleidsruimte om wijzigingen in het VLAREMA aan te brengen. Ook de politieke context laat de nodige beleidsruimte.

5 Beleidsdoelstelling

Het uitgangspunt van het Vlaamse beleid is het maximaal sluiten van materiaalkringlopen. Gezien hergebruik en recyclage echter geen optie zijn voor OVG is het doel om te komen tot een veilige eindverwerking waarbij het risico op misbruik en contaminatie bij de organisatie van de inzameling tot een minimum wordt herleid. Toelichting:

veilige eindverwerking

: De verwerking van de ingezamelde OVG gebeurt, net als het huisvuil dat wordt afgevoerd voor verbranding, in een roosteroven. Dit biedt voldoende garanties voor een veilige verwerking van OVG. Verwerkingsoptie die hoger op de Ladder van Lansink staan zijn voor deze afvalstroom niet mogelijk of wenselijk. Vanaf de eerste MBO is gekozen om de mogelijkheden voor het hergebruik en/of export niet mee te nemen als optie voor het beheer van de aangeboden oude en vervallen geneesmiddelen. Technisch zijn geen mogelijkheden om uit deze afvalstroom materialen of verbindingen te recycleren.

Organisatie van de inzameling

: gezien de selectief ingezamelde OVG samen met het huisvuil verbrand worden, is de nood aan een selectieve inzameling vanuit milieu-optiek niet langer noodzakelijk. Er spelen echter nog andere elementen mee die een rol spelen in de beslissing over al dan niet selectieve inzameling. Bij inzameling via de apothekers gebeurt de inzameling op een gecontroleerde manier. Bij een selectieve inzameling via de containerparken lijkt er een grotere kans op misbruik en diefstal. Ook bij de huis-aan-huis inzameling via het huisvuil moet overwogen worden of het risico op misbruik en contaminatie beheersbaar blijft. Een selectieve inzameling kan dus wenselijk blijven vanuit veiligheidsoverwegingen. Een element dat hierbij speelt is de trend naar het gebruik van zwaardere geneesmiddelen in een thuis-setting (bv. in het kader van palliatieve zorgen). Momenteel wordt deze doelstelling goed ingevuld. De OVAM heeft geen weet van ernstige incidenten inzake het beheer van oude en vervallen geneesmiddelen. De doelstelling is om dit tegen minimale beleidskost te behouden.

20130530 RIA AVP OUDE EN VERVALLEN GENEESMIDDELEN 3

De OVAM ontvangt jaarlijks cijfers over de selectieve inzameling bij de apothekers en de gemeenten (containerparken). Periodiek wordt via steekproef een analyse van de samenstelling van het restafval uitgevoerd. Hierbij wordt aandacht besteed aan de hoeveelheid geneesmiddelen in het restafval.

6 Opties

Nuloptie: voorzetting van een bestaande toestand

Behoud van de aanvaardingsplicht voor oude en vervallen geneesmiddelen

De aanvaardingsplicht op oude en vervallen geneesmiddelen die is ingevoerd in 2004 blijft behouden. Er worden geen wijzigingen aangebracht aan VLAREMA. In dit scenario wordt in 2013 onderhandeld met de sector met het oog op het afsluiten van een nieuwe MBO die gelijkaardig is aan de bestaande MBO. Vooreerst regelt de MBO de praktische organisatie met betrekking tot de inzameling. De verantwoordelijkheden en taken van de verschillende actoren worden opgelijst. De apothekers staan in voor het inzamelen en vullen van de dozen. De groothandelaars-verdelers voorzien in de ophaling van de dozen bij de apothekers en in de opslag in afwachting van verbranding. De farmaceutische bedrijven zijn verantwoordelijk voor de verbranding van de OVG in daartoe vergunde verbrandingsinstallaties. Er worden ook afspraken gemaakt rond de registratie van de ingezamelde OVG met oog op de jaarlijkse rapportage aan OVAM. Met betrekking tot de sensibilisering stipuleert de MBO dat de organisaties de nodige inspanningen leveren om hun leden, de bevolking en de lokale besturen te sensibiliseren tot het welslagen van deze MBO. Een ander belangrijk element is de verdeling van de kosten. Een deel van de kost wordt gedragen door de apothekers via de aankoop van de dozen. De verbranding wordt door de farmaceutische bedrijven gefinancierd en de logistieke kost wordt grotendeels door de groothandelaars verdelers op zich genomen. Tot slot bevat de MBO de nodige bepalingen rond de oprichting, samenstelling, werking en bevoegdheden van de begeleidingscommissie.

Optie 2: nieuwe beleidsmaatregel(en) – gekozen optie

Invulling van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid via een collectief plan

In dit scenario blijft de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid voor OVG behouden, maar wordt deze ingevuld via het instrument 'collectief plan' in plaats van het instrument 'aanvaardingsplicht'. Een collectief plan is een tweede instrument dat voorzien is in het VLAREMA om uitvoering te geven aan de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid. Een collectief plan is een minder stringent alternatief voor de aanvaardingsplicht. Zo moet bij de aanvaardingsplicht een MBO worden opgesteld conform de bepalingen die hiervoor zijn vastgelegd in titel VI van het DABM (Decreet houdende algemene bepalingen in het milieubeleid). Dit is een vrij zware procedure onder meer doordat twee maal is voorzien in advies van de Minaraad, externe consultatie en inspraak van het Parlement. De MBO wordt vervolgens ondertekend door de sector en de Regering. Een collectief plan is flexibeler en biedt meer vrijheidsgraden. Het collectief plan wordt opgesteld door de sector zonder enige procedurele verplichting inzage of inspraak voor derden. Het plan wordt voorgelegd aan de OVAM ter goedkeuring. De OVAM heeft dus een grote beslissingsvrijheid. Het doel is om het bestaande systeem van inzameling en verwerking ongewijzigd door te zetten. Daartoe worden de bepalingen van de bestaande MBO overgenomen in het op te stellen collectief plan dat de verenigingen van apothekers, de groothandelaars, alsook de producenten en invoerders van geneesmiddelen samen opstellen en ter goedkeuring voorleggen aan de OVAM. In het VLAREMA worden daartoe de nodige garanties ingebouwd (bv.

20130530 RIA AVP OUDE EN VERVALLEN GENEESMIDDELEN 4

plicht tot inzameling door sector). De OVAM legt hiertoe in 2013 een voorstel van besluit tot wijziging van de relevante artikels in het VLAREMA voor aan de Vlaamse Regering.

Optie 3: nieuwe beleidsmaatregel(en)

Afschaffing van de aanvaardingsplicht voor oude en vervallen geneesmiddelen

In dit scenario wordt de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid op OVG opgeheven. Hiermee verdwijnt dan ook de plicht voor de sector om in te staan voor de selectieve inzameling via de apotheken en de verwerking van de OVG. Voor de OVG afvalstroom blijven dan geen specifieke bepalingen meer van kracht in het VLAREMA. Deze beslissing wordt gemotiveerd vanuit de vaststelling dat het vanuit milieustandpunt niet langer nodig is om deze afvalstroom selectief in te zamelen. Oude en vervallen geneesmiddelen zijn geen gevaarlijke afvalstoffen. Zij mogen worden verbrand in elke vergunde installatie voor de verbranding van huisvuil en van gemengde bedrijfsafvalstoffen. Het is voor het milieu aanvaardbaar dat de oude en vervallen geneesmiddelen samen met het huisvuil van de burgers voor inzameling worden aangeboden en ook samen worden verwerkt. Het is belangrijk te noteren dat de sector wel nog steeds op vrijwillige basis de mogelijkheid behoudt om oude en vervallen geneesmiddelen in te zamelen via de apotheken. Voor dit scenario legt de OVAM in 2013 een voorstel van besluit tot schrapping van de relevante artikels in het VLAREMA voor aan de Vlaamse Regering.

7 Analyse van de effecten

Doelgroepen

OVAM

De OVAM voert in opdracht van de Vlaamse Regering het afval- en materialenbeleid uit. De OVAM stelt terzake beleidsadviezen op, stelt wetswijzigingen voor, controleert de uitvoering van het beleid, evalueert en stuurt bij. In het kader van de aanvaardingsplicht onderhandelt de OVAM namens de Vlaamse Regering met de sector over de MBO en volgt de uitvoering van de MBO op.

De sector

Zowel de producenten/invoerders van geneesmiddelen, de groothandelaars als de apotheken zijn betrokken. In het kader van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid heeft de wetgever via de aanvaardingsplicht de kost en de organisatie van de inzameling doorgeschoven naar de sector.

Burgers

De burgers kunnen een effect ondervinden indien de bestaande inzamelregels zouden wijzigen. Indien de inzameling via de apotheken wordt vervangen door een andere wijze van inzameling kan dit makkelijker of moeilijker worden voor de huishoudens.

Steden en gemeenten

Via de zorgplicht zijn de steden en gemeenten verantwoordelijk voor het beheer van het huishoudelijk afval. Voor oude en vervallen geneesmiddelen wordt de taak van de steden en gemeente ingevuld door de sector. Bij een afschaffing of inperking van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid kan dit dus een impact generen op de steden en gemeenten.

Externe betrokkenen

Onder deze verzamelgroep verstaan we alle andere externen die niet rechtstreeks betrokken zijn in het beleid maar er toch enig belang van ondervinden. We denken hier in de eerste plaats aan de Minaraad en het Vlaams Parlement die onder de aanvaardingsplicht actief betrokken zijn. De Minaraad in haar adviserende rol in de goedkeuringsprocedure van een MBO, het Vlaams Parlement bovendien via de periodieke rapportage van de Vlaamse Regering aan de Commissie Leefmilieu.

20130530 RIA AVP OUDE EN VERVALLEN GENEESMIDDELEN 5

Nuloptie: Behoud van de aanvaardingsplicht voor oude en vervallen geneesmiddelen

Effectbeschrijving

Het behoud van de aanvaardingsplicht heeft voor de

OVAM

als voordeel dat er een strikt wettelijk kader bestaat in VLAREMA en de OVAM via de onderhandeling en opvolging van de MBO het beheer van OVG kan sturen. Het nadeel bestaat in de personeelsinzet voor de onderhandeling en opvolging van de MBO. Bij de onderhandeling weegt vooral de decretaal vastgelegde goedkeuringsprocedure door (opmaak startnota, consultatie Minaraad en Vlaams Parlement, publieke inspraak, opmaak ontwerp-MBO…). Onder opvolging verstaan we onder andere de organisatie van de begeleidingscommissie MBO OVG en het opmaken van de jaarlijkse evaluatieverslagen. De (personeels)kost is geschat op € 15.000. Voor

de sector

is het belangrijkste voordeel de betrokkenheid in het beleid. De sector in de onderhandelingen over de MBO haar belangen en standpunten op de agenda plaatsen. Bovendien biedt het decretaal kader voor MBO’s de garantie dat er tijdens de looptijd van een MBO geen nieuwe wettelijke initiatieven kunnen worden genomen door de Vlaamse regering (beleidszekerheid). Aan de minzijde noteren we enerzijds de onderhandelings- en opvolgingskosten (€ 10.000) en anderzijds de uitvoeringskosten (€ 250.000). De uitvoeringskosten bestaan hoofdzakelijk uit de kosten voor inzameling en verbranding van de OVG. In het evaluatierapport MBO OVG over 2011 van OVAM worden volgende kosten geraamd: De bijdrage van de invoerders/producenten in de kostprijs van de inzameldozen: € 77.832; Het eindtransport (van de overslagplaats naar de verbrandingsoven) en de verwerking: € 103.957; Voor de verspreiding van folders: € 9.535. Hierin zijn een aantal kosten echter nog niet opgenomen: de kosten voor de apothekers, de logistieke kosten voor het transport van de apotheek naar de overslagplaatsen (via reverse logistics), kosten voor jaarlijkse rapportage… De totale uitvoeringskost wordt geschat op € 250.000. Voor de

burgers

kan als voordeel worden aangemerkt dat ze hun gedrag aangaande de afgifte van OVG niet hoeven te wijzigen. Daar staat tegenover dat enkel de apotheek is aangewezen als inzamelpunt voor OVG. Afdanking via containerpark of restafval is niet mogelijk. De

steden en gemeenten

hebben als baat dat ze niet moeten instaan voor het beheer van OVG omdat dit door de sector wordt opgenomen. Er wordt wel aangestipt dat er toch nog steeds een 10% van de OVG wordt aangeboden op de containerparken. Met betrekking tot de inzameling van oude en vervallen geneesmiddelen via containerparken moet worden aangemerkt dat dit wettelijk niet toegelaten is. De opslag van (oude en vervallen) geneesmiddelen is door de federale wetgeving op de geneesmiddelen immers vergunningsplichtig. De gemeenten zijn geen vragende partij om een vergunning te bekomen om de inzameling van oude en vervallen geneesmiddelen op containerparken mogelijk te maken.

Externe betrokkenen

hebben als voordeel dat er een uitgewerkte inspraak is voorzien in de goedkeuringsprocedure om tot een MBO te komen. Op die manier kan iedereen zijn standpunten over de MBO onder aandacht brengen van de onderhandelaars en de beleidsmakers die finaal beslissen over de goedkeuring van de onderhandelde MBO. Via de jaarlijkse rapportage over de MBO is er ook transparantie over het beleid naar deze actoren.

Vergelijkingstabel van alle effecten

doelgroepen voordelen nadelen omschrijving schatting omschrijving schatting 20130530 RIA AVP OUDE EN VERVALLEN GENEESMIDDELEN 6

OVAM De sector Burgers Mogelijkheid om te sturen via onderhandeling en opvolging MBO Invloed op het beleid via onderhandeling en uitvoering MBO Beleidszekerheid Gekend inzamelsysteem blijft behouden Beheer OVG opgenomen door de sector Personeelsinzet voor onderhandeling en opvolging MBO Personeelsinzet voor onderhandeling en opvolging MBO Uitvoeringskosten MBO’s Afdanking OVG enkel mogelijk via apotheken Beperkt aanbod OVG via containerparken € 15.000 € 10.000 € 250.000 Steden en gemeenten Externe betrokkenen Inspraakmogelijkheid in goedkeuringsprocedure MBO Transparantie over uitvoering MBO

Optie 2: Invulling van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid via een collectief plan

Effectbeschrijving

In dit scenario wordt de aanvaardingsplicht als instrument ingewisseld voor een collectief plan. De producenten blijven op die manier gevat onder de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid maar onder een minder stringente en meer flexibele manier. Voor de

OVAM

geldt als voordeel dat er een wettelijk kader blijft bestaat in VLAREMA. De basisvoorwaarden waaraan het collectief plan moet voldoen, kunnen worden vastgelegd in het VLAREAM. In vergelijking met een aanvaardingsplicht geeft een collectief plan ook meer beleidsruimte aan de OVAM. Daar waar een MBO onderworpen is aan externe consultatie en goedkeuring door de Regering, beslist de OVAM autonoom over het al dan niet goedkeuren van een collectief plan. Uiteraard vraagt deze goedkeuring en de latere opvolging van het collectief plan de nodige beheerskost van de OVAM. We schatten deze op een derde van de kost in het scenario aanvaardingsplicht (€ 5.000) gezien er minder formele verplichtingen zijn (o.a. jaarlijkse rapportage en doorlopen goedkeuringsprocedure). De minder stringente wettelijke inkadering zorgt er ook voor dat OVAM juridisch minder sterk staat met een collectief plan. De mogelijkheden voor de OVAM om toezicht uit te oefenen zijn minder sterk. Het zou dus moeilijker kunnen zijn om partners die niet willen tot samenwerking te brengen. Gezien de reeds jarenlange goede samenwerking in het kader van de OVG lijkt de minder sterke juridische inkadering voor deze afvalstroom minder van belang. De sector wil het huidige inzamelsysteem ook niet op de helling zetten. Zij beschouwen dit als het beste kanaal voor de preventie en het begeleiden van het gebruik van geneesmiddelen door de burgers. Voor de apothekers is het een gewaardeerd element van dienstverlening aan hun klanten. De apotheken vormen een dicht en gemakkelijk te bereiken netwerk. Voor

de sector

noteren we aan positieve zijde dat ze de mogelijkheid behouden om de invulling en uitvoering van de wettelijke plicht mee te sturen. Via het opstellen en uitvoeren van het collectief plan behoud de sector de mogelijkheid om zelf te bepalen hoe uitvoering wordt gegeven aan de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid. Hierdoor blijft ook de relatie met de beleidsmakers bestaan (oa. via de begeleidingscommissie). Dit geeft de sector de mogelijkheid om haar belangen en standpunten onder de aandacht van de beleidsmakers te brengen. Gezien het inzamelsysteem via de apotheken in dit scenario blijft bestaan behouden we de uitvoeringskost op € 250.000. Wel is de kost voor het opstellen en opvolgen lager

20130530 RIA AVP OUDE EN VERVALLEN GENEESMIDDELEN 7

ingeschat gezien het minder formeel ingebedde karakter van een collectief plan in vergelijking met de optie aanvaardingsplicht/MBO. Gezien het inzamelsysteem niet wordt gewijzigd in dit scenario, blijven de effecten voor de

burgers

en de

steden en gemeenten

ongewijzigd. Bij de

externe betrokkenen

stellen we vast dat ze veel minder mogelijkheden hebben om invloed uit te oefenen op het beleid. Er is geen formele inspraakprocedure voorzien zoals dit het geval is bij een MBO. Ook de transparantie van het beleid is beperkter.

Vergelijkingstabel van alle effecten

doelgroepen voordelen nadelen

OVAM De sector

omschrijving

Mogelijkheid om te sturen via goedkeuring en opvolging collectief plan Meer vrijheidsgraden Mogelijkheid om de invulling en uitvoering van de wettelijke plicht mee te sturen Actief contact met beleidsmakers

schatting omschrijving

Personeelsinzet voor onderhandeling en opvolging MBO Minder stringent wettelijk kader Personeelsinzet voor opstellen en opvolging collectief plan Uitvoeringskosten collectief plan

schatting

€ 5.000 € 5.000 € 250.000 Burgers Steden en gemeenten Gekend inzamelsysteem blijft behouden Beheer OVG opgenomen door de sector Afdanking OVG enkel mogelijk via apotheken Beperkt aanbod OVG via containerparken Externe betrokkenen Beperkte inspraakmogelijkheden en transparantie over het beleid

Optie 3: Afschaffing van de aanvaardingsplicht voor oude en vervallen geneesmiddelen

Effectbeschrijving

In dit scenario wordt de aanvaardingsplicht voor OVG afgeschaft. De producenten worden niet meer verantwoordelijk gesteld voor de inzameling en verwerking van OVG. Conform de zorgplicht komt het beheer van OVG komt terug bij de steden en gemeenten te liggen. Vermoedelijk zal geopteerd worden om de OVG vooral via het restafval in te zamelen. Belangrijk is te vermelden dat de kans bestaat dat de sector ook zonder wettelijke verplichting de selectieve inzameling via de apotheken verder zal zetten met het oog op dienstverlening en een positief milieu-imago. Dit is mogelijk binnen het wettelijk kader van de vrijwillige terugname. De sector heeft aangegeven dat ze minstens tot 2017 de selectieve inzameling zal blijven organiseren in Vlaanderen, ongeacht het wettelijk kader. Dit omdat tot 2017 de selectieve inzameling is opgelegd in de andere gewesten en de sector een gelijk systeem wil opzetten op het niveau van België.

20130530 RIA AVP OUDE EN VERVALLEN GENEESMIDDELEN 8

In vergelijking met vorige twee opties heeft de

OVAM

bij een volledige afschaffing van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid als voordeel een beperkte besparing op de personeelsinzet. Daartegenover staat uiteraard het gebrek aan impact op de afvalstroom door het wegvallen van het wettelijk kader. Dit is vooral van belang indien de sector – zoals aangegeven - op vrijwillige basis doorgaat met de selectieve inzameling via de apotheken. Niettegenstaande het bestaande systeem dan blijft bestaan heeft dit wel een belangrijke impact voor de OVAM omdat ze de impact en het zicht op deze selectieve inzameling verliest. Tot slot bestaat de kans dat het opheffen van de sorteerplicht voor OVG ook een negatieve impact heeft op het sorteergedrag van burgers voor andere afvalstromen. Voor

de sector

noteren we aan positieve zijde dat ze niet langer verantwoordelijk wordt gesteld voor het beheer van OVG. De apotheken zijn niet meer gehouden aan de plicht tot selectieve inzameling, de producenten zijn niet meer gehouden tot de organisatie en financiering van de eindverwerking (verbranding). Zoals reeds aangehaald zal de sector echter minstens tot 2017 op vrijwillige basis doorgaan met de selectieve inzameling. De sector en de burgers waarderen het inzamelsysteem. Het biedt de mogelijkheid om het juiste en aangepast gebruik van geneesmiddelen op te volgen. Voor de sector draagt dit ook bij tot de positieve uitstraling naar de maatschappij en de dienstverlening naar de kanten. De sector wil het huidige inzamelsysteem ook niet op de helling zetten. Zij beschouwen dit als het beste kanaal voor de preventie en het begeleiden van het gebruik van geneesmiddelen door de burgers. Voor de apothekers is het een gewaardeerd element van dienstverlening aan hun klanten. De apotheken vormen een dicht en gemakkelijk te bereiken netwerk. Door het wegvallen van de wettelijke plicht bestaat wel de kans dat bepaalde apothekers, verdelers of producenten niet meer zullen participeren aan de inzameling. De invoering van de wettelijke plicht is destijds ingevoerd op vraag van de sector om alle actoren op dezelfde lijn te krijgen. Rekening houden met het wegvallen van enkele formele verplichtingen en het feit dat mogelijks niet alle actoren nog zullen participeren is de kost lager ingeschat dan in vorige scenario’s (€ 200.000). Een laatste minpunt voor de sector is dat het regelmatig contact met de beleidsmakers zal verdwijnen wat het lastiger maakt om haar belangen en standpunten onder de aandacht van de beleidsmakers te brengen Het wegvallen van de inzamelplicht bij apotheken zorgt ervoor dat de

burgers

zullen geconfronteerd worden met een nieuwe sorteerboodschap. Naast de vrijwillige inzameling bij apotheken zal vermoedelijk de verwijdering via het restafval couranter worden. Dit kan in de overgangsfase tot enige onduidelijkheid over het correcte sorteergedrag leiden. Zeker indien bepaalde apotheken participeren en andere niet, geeft dit geen duidelijke boodschap naar de burgers. De

steden en gemeenten

zullen in dit scenario door de zorgplicht terug verantwoordelijk worden voor het beheer van OVG. Vanuit milieuoogpunt is de stopzetting van de selectieve inzameling perfect te verantwoorden. De toename van de kosten voor de inzameling en verwerking van het huisvuil door de lokale besturen is evenwel verwaarloosbaar omdat de totale hoeveelheid aangeboden OVG op jaarbasis zeer klein is. Bovendien zal de sector door de vrijwillige inzameling (een deel van) de verantwoordelijkheid blijven overnemen. Een andere element dat wordt opgeworpen tegen de inzameling van OVG via het restafval is het veiligheidsaspect. Bij de huis-aan-huis inzameling via het huisvuil moet overwogen worden of het risico op misbruik en contaminatie beheersbaar blijft. Een selectieve inzameling kan dus wenselijk blijven vanuit veiligheidsoverwegingen. Een element dat hierbij speelt is de trend naar het gebruik van zwaardere geneesmiddelen in een thuis-setting (bv. in het kader van palliatieve zorgen). Anderzijds kan worden opgemerkt dat uit de sorteeranalyses blijkt dat nu ook al ongeveer 50% van de OVG via restafval wordt verwijderd. Er zijn geen indicaties van mogelijke problemen bij deze inzameling gekend bij OVAM. De steden en gemeenten zullen hun burgers wel moeten inlichten over de nieuwe regels betreffende de afgifte van OVG. Hiervoor zullen vermoedelijk de gebruikelijke kanalen (bv. periodieke uitgave intercommunale) worden ingezet en impliceert dit geen echte additionele uitgave. De beperking van de inzameling via de apotheken kan ook het aanbod van OVG op de containerparken doen stijgen.

20130530 RIA AVP OUDE EN VERVALLEN GENEESMIDDELEN 9

Bij de

externe betrokkenen

noteren we dat ze veel minder mogelijkheden hebben om invloed uit te oefenen op het beleid. Ook de transparantie van het beleid is beperkter.

Vergelijkingstabel van alle effecten

doelgroepen voordelen nadelen

OVAM De sector Besparing personeelsinzet voor OVG

omschrijving

Geen uitgebreide producentenverantwoordelijkheid Geen plicht tot inzameling via apotheken

schatting omschrijving

Verlies wettelijk kader Verlies overzicht beheer OVG bij vrijwillige inzameling Mogelijke impact sorteergedrag burgers Vrijwillige inzameling via apotheken Meer free-riders; minder uniformiteit binnen de sector Geen actief contact met de beleidsmakers

schatting

€ 200.000 Burgers Steden en gemeenten Eenvoudige verwijdering OVG via restafval Beheer OVG deels opgenomen door de sector Minder duidelijkheid over inzamelkanaal Via de zorgplicht verantwoordelijk voor beheer OVG Sensibilisatie van burgers over nieuwe sorteerboodschap Mogelijks groter aanbod OVG via containerparken Externe betrokkenen Beperkte inspraakmogelijkheden en transparantie over het beleid

8 Vergelijking van de opties

De beleidsoptie van het collectief plan wordt als meest geschikt naar voor geschoven. Vanuit milieuoverwegingen is een selectieve inzameling van OVG niet langer noodzakelijk. Toch heeft het de beleidsoptie van de afschaffing van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid mogelijks enkele significante minpunten: impact op sorteergedrag van burgers voor andere stromen; risico op contaminatie en misbruik bij inzameling via restafval; inzameling via apotheken kan (deels) blijven bestaan zonder OVAM als actieve toezichtshouder. Het volledig loslaten van de selectieve inzameling lijkt dus (nog) niet opportuun omwille van een aantal beperkte risico's. De bereidheid van de sector tot selectieve inzameling via de apothekers en de beperkte werklast ervan maken dat het niet aangewezen is om de UPV voor deze stroom op te heffen.

20130530 RIA AVP OUDE EN VERVALLEN GENEESMIDDELEN 10

In de optie van het collectief plan kan de bestaande inzameling blijven doorlopen. Dit heeft als voordeel dat de sorteerboodschap naar de burgers behouden blijft. De sector heeft bovendien aangegeven zeker de eerste jaren te willen doorgaan met de selectieve inzameling. Dit kan ook zonder wettelijk kader via de vrijwillige inzameling. Een wettelijke inkadering biedt echter voordelen voor de sector (alle actoren worden verplicht tot participatie) en de OVAM (toezicht, inspraak, controle). Het stringente wettelijk kader van de aanvaardingsplicht lijkt niet nodig voor deze afvalstroom. Het inschakelen van een collectief plan heeft vooral voor OVAM voordelen, met name een beperkte besparing op de werklast en een grotere beslissingsvrijheid. Het minder stringente kader van het collectief plan laat toe om de samenwerking tussen OVAM en de sector op een meer eenvoudige en flexibele wijze verder te zetten.

9 Uitvoering

De omschakeling van de aanvaardingsplicht naar een collectief plan verloopt via een aanpassing van het VLAREMA (Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen). Deze aanpassing zal in de loop van 2013 worden doorgevoerd. De omschakeling levert voor de overheid een beperkte winst in termen van beheerskost die wordt ingeschat op € 10.000. Dit is vooral een besparing in personeelsinzet van OVAM om de MBO te onderhandelen en op te volgen.

10 Administratieve lasten

Voor de sector heeft de omschakeling nauwelijks impact op de kosten van het beleid. De inzameling, sensibilisering en rapportering naar de overheid blijven ongewijzigd doorlopen. De besparing door het minder stringente kader van het collectief plan wordt geschat op € 5.000.

11 Handhaving

De omschakeling van de aanvaardingsplicht naar een collectief plan heeft eigenlijk geen wijziging voor de bestaande handhaving tot gevolg. De minder stringente wettelijke inkadering zorgt er wel voor dat OVAM juridisch minder sterk staat met een collectief plan. Het zou dus moeilijker kunnen zijn om partners die niet willen tot samenwerking te brengen en de participatie van individuele actoren af te dwingen. Gezien de reeds jarenlange goede samenwerking in het kader van de OVG lijkt de minder sterke juridische inkadering bij het collectief plan voor deze afvalstroom minder van belang.

12 Evaluatie

De sector moet jaarlijks aan de OVAM een verslag uitbrengen over de uitvoering van het collectief plan. Daarnaast zal er ook periodiek overleg plaatsvinden in de begeleidingscommissie. Dit laat de OVAM toe om het collectief plan op te volgen en te evalueren. Het laatste jaar voor de einddatum van het collectief plan (2017) zal OVAM een globale evaluatie uitvoeren met het oog op de beleidskeuze na 2017. Hierbij wordt in het bijzonder aandacht besteed aan de opportuniteit om de selectieve inzameling te behouden.

20130530 RIA AVP OUDE EN VERVALLEN GENEESMIDDELEN 11

13 Consultatie

De vraag naar het beleid na afloop van de bestaande MBO is meermaals overlegd met de sector op de begeleidingscommissie. Een ontwerp van de evaluatienota over de MBO werd eveneens ter consultatie voorgelegd aan de sector. De sector geeft aan voorstander te zijn van de optie collectief plan. De sector verwijst naar de lopende MBO's in Brussel en Wallonië waardoor de selectieve inzameling in deze gewesten nog wettelijk verankerd is tot 2017. De sector pleit voor een gelijke inzamelboodschap in de drie gewesten en wenst daarom de inzameling ook in Vlaanderen minstens tot die datum door te trekken. De sector wenst de looptijd van het plan af te stemmen op de einddatum van deze MBO's. De sector is wel vragende partij om de meerwaarde van de selectieve inzameling in die periode verder te onderzoeken om te komen tot een gemeenschappelijk standpunt over de nood tot selectieve inzameling na 2017 in de drie gewesten.

14 Contactinformatie

Roeland Bracke OVAM [email protected]

015 284 353 Philippe Van de Velde OVAM [email protected]

015 284 143

20130530 RIA AVP OUDE EN VERVALLEN GENEESMIDDELEN 12

Reguleringsimpactanalyse voor de afschaffing van de aanvaardingsplicht voor drukwerkafval

Afschaffing aanvaardingsplicht drukwerkafval

Gebruik de RIA-leidraad en de RIA-checklist om deze RIA in te vullen.

1 Gegevens van het advies

1.1 Gegevens van de regelgeving

nummer taal- en wetgevingstechnisch advies bevoegde minister(s) van de regelgeving Leefmilieu RIA en JoKER link naar de regelgevingsagenda

1.2 Gegevens van de aanvrager

e-mailadres [email protected] organisatie beleidsdomein Vlaamse overheid Leefmilieu entiteit

2

OVAM

Titel en fase

Werktitel: Reguleringsimpactanalyse voor de afschaffing van de aanvaardingsplicht voor drukwerkafval

3 Samenvatting

Met het oog op een financiële tegemoetkoming van de sector aan de inzamelkosten van de gemeenten werd op 1 juni 1998 een aanvaardingsplicht ingesteld op drukwerkafvalstoffen (reclamedrukwerk en persdrukwerk). Ter uitvoering van de aanvaardingsplicht werden telkens 2 MBO's afgesloten: de MBO persdrukwerk en de MBO reclamedrukwerk. In de MBO persdrukwerk werd de financiële verantwoordelijkheid ingevuld door het ter beschikking stellen van advertentieruimte aan het Vlaams Gewest. In de MBO reclamedrukwerk werd een fonds

1

opgericht dat milieubijdragen van de uitgevers inde en deze middelen uitkeerde aan de gemeenten. Daarnaast bevatten beide MBO's engagementen inzake preventie: beperking van oplages en gebruik van milieuvriendelijk papier, inkt, lijm en verpakkingen. De MBO’s zijn op 31.12.2012 aan het einde van hun looptijd gekomen. In deze RIA wordt de vraag gesteld of het wenselijk is om MBO’s voor de komende jaren te onderhandelen. Daartoe worden volgende opties overwogen: - - - Behoud aanvaardingsplicht; Afschaffing aanvaardingsplicht; Vervangen aanvaardingsplicht door collectief plan. De keuze voor optie 2 ‘afschaffing van de aanvaardingsplicht’ wordt gemotiveerd op basis van zowel milieu- als economische overwegingen. Vanuit milieuoogpunt wordt vastgesteld dat de 3 opties gelijkaardig scoren. Van geen enkele optie wordt een significante impact op de inzamel- en recyclagecijfers verwacht. Met betrekking tot het preventiebeleid worden zowel in de MBO als bij het collectief plan doelstellingen nagestreefd, maar blijken de instrumenten weinig effectief. De achterliggende verklaring hiervoor is dat de doelstellingen zich situeren op productniveau (soort papier, inkt, lijm, verpakking). Gezien dit een federale bevoegdheid is, kan enkel worden uitgegaan van vrijwillige inbreng van de sector. De optie zonder beleid scoort daarom niet noodzakelijk slechter. Bovendien zal de OVAM in deze optie toetreden tot het Paper Chain Forum. Op die manier wordt een ruimere groep aan actoren aangesproken en worden mogelijks betere resultaten geboekt dan met de wettelijke instrumenten. Vanuit economische standpunt stellen we vast dat niettegenstaande geen enkele optie een hoog kostenplaatje vertoont, de gekozen optie te prefereren valt gezien dit geen kosten met zich meebrengt. De efficiëntie van de alternatieven scoort slecht. Er worden kosten gemaakt zonder enige zekerheid op een betere milieuperformatie. Dit geldt het sterkst voor de nuloptie.

4 Probleembeschrijving

De afvalstroom “ oud papier ” is een van de eerste afvalstromen die selectief werd ingezameld. Dit heeft vooral een economische achtergrond. Oud papier is een interessante input voor de productie van nieuw papier en karton omdat het de nood aan nieuwe houtvezels verlaagt. Selectief inzamelen en recycleren is dus interessanter dan inzameling via het restafval en verwijdering via storten of verbranden. Traditioneel stonden de gemeenten in voor deze selectieve inzameling. In 1998 werd drukwerkafval onderworpen aan de aanvaardingsplicht. Op die manier konden de kosten van de selectieve inzameling voor de gemeenten doorgerekend worden aan de sector (de vervuiler betaalt). Onder drukwerk verstaat men persdrukwerk (o.a. dagbladen, magazines, gratis regionale pers … ) en reclamedrukwerk. De aanvaardingsplicht houdt in dat de producent verantwoordelijk wordt gesteld voor de producten die hij op de markt heeft gebracht wanneer deze in de afvalfase terecht komen. De praktische modaliteiten voor de implementatie van de aanvaardingsplicht worden vastgelegd in een milieubeleidsovereenkomst (MBO) ondertekend door de Vlaamse Regering en de sector. Voor drukwerk werden twee MBO ’ s ondertekend: de MBO persdrukwerk en de MBO reclamedrukwerk. In 2010 werd 487 567 ton papier en karton ingezameld in Vlaanderen. Dit is 77,5kg per inwoner. Een sorteeranalyse uitgevoerd in opdracht van de Interregionale Verpakkingscommissie uit 2000 leert dat de verhouding papier-karton ongeveer 80%-20% bedraagt. De fractie “papier” bevat ongeveer 28,9% dagbladen, 10,8% gratis regionale pers, 13,1% magazines, 34,4% reclamedrukwerk en 2,7% telefoon en faxgidsen. Nagenoeg 90% van het selectief ingezameld papierafval valt dus onder één van de twee MBO's. De fractie die niet onder de MBO's valt, bestaat voornamelijk uit verpakkingen (grotendeels de kartonfractie). Hierop is het

20130530RIA AVP DRUKWERKAFVAL-1 2

interregionaal samenwerkingsakkoord verpakkingsafval van toepassing. Het bureelpapier is de enige fractie met enige omvang (7,6%) waarvoor geen specifieke wetgeving bestaat. De Vlaamse Regering brengt jaarlijks een evaluatierapport uit over de MBO ’ s. Deze rapporten worden jaarlijks besproken in de Commissie Leefmilieu van het Vlaams Parlement en zijn op te vragen bij de OVAM. In 2012 heeft de OVAM een globale evaluatienota over deze MBO ’ s opgesteld naar aanleiding van het aflopen van beide MBO ’ s op 31 december 2012. In de evaluatienota wordt gewezen op het feit dat de selectieve inzameling door de aanhoudende stijging van de oud papierprijs van een verlieslatende activiteit ge ë volueerd is naar een winstgevende activiteit. De opbrengst uit de verkoop van het ingezamelde papier volstaat ruimschoots om de inzamelkost te compenseren. Naast de financi ë le verantwoordelijkheid nemen de producenten in de MBO ’ s een aantal engagementen inzake preventie van papierafval. De effectiviteit hiervan wordt in de evaluatienota echter laag ingeschat. De vraag stelt zich dan ook of het instrument van de aanvaardingsplicht in deze context nog aangewezen is voor deze afvalstroom. Dit is in het bijzonder relevant gezien het een instrument is dat zowel naar wettelijke procedures als naar operationele werking vrij zwaar is. Dit zowel voor de overheid als voor de sector. Het instellen van de aanvaardingsplicht op drukwerkafval is juridisch vastgelegd in het Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen (VLAREMA). De bijhorende MBO ’ s worden periodiek afgesloten en hebben een looptijd van 5 jaar. De laatste MBO ’ s zijn afgelopen op 31.12.2012. Er is geen Europese wetgeving over papierafval. De Vlaamse Regering heeft dus de nodige beleidsruimte om wijzigingen in het VLAREMA aan te brengen. Ook de politieke context laat de nodige beleidsruimte.

5 Beleidsdoelstelling

Het uitgangspunt van het Vlaamse beleid is het maximaal sluiten van materiaalkringlopen. Voor drukwerkafval vertaalt zich dat in een maximale selectieve inzameling en recyclage van oud papier. Momenteel wordt nagenoeg al het oud papier dat als afval vrijkomt selectief ingezameld en gerecycleerd. De doelstelling is om dit hoog niveau tegen minimale beleidskost te behouden. De cijfers inzake de hoeveelheid ingezameld afval en de verwerkingswijze worden jaarlijks verzameld en gepubliceerd in opdracht van de OVAM. Het belang van deze absolute cijfers is echter relatief beperkt gezien het finale doel niet is om zoveel mogelijk papierafval selectief in te zamelen maar om het aandeel dat selectief wordt ingezameld maximaal te houden. Een daling van de hoeveelheid selectief ingezameld papierafval kan immers net zo goed wijzen op een succesvol preventiebeleid als op een daling van het aandeel dat selectief wordt ingezameld. Vooral de periodieke analyse naar de samenstelling van het restafval bij gezinnen en het zwerfvuil is dus van belang gezien dit aanwijzingen geeft over het aandeel papierafval dat niet selectief wordt ingezameld. Deze data worden met grote aandacht opgevolgd en ge ë valueerd door de OVAM.

6 Opties

Nuloptie: voorzetting van een bestaande toestand

Behoud van de aanvaardingsplicht voor drukwerkafval

De aanvaardingsplicht die reeds in 1998 is ingevoerd voor drukwerkafval blijft behouden. Er worden geen wijzigingen aangebracht aan VLAREMA. In deze optie streeft de regering naar het opnieuw afsluiten van gelijkaardige MBO’s als degene die op 31.12.2012 einde looptijd zijn gekomen. De invulling van de financiële verantwoordelijkheid is het belangrijkste onderdeel. In de MBO reclamedrukwerk geldt dat de uitgevers van reclamedrukwerk een bijdrage storten in een fonds opgericht door de sector. In de

20130530RIA AVP DRUKWERKAFVAL-1 3

eerste MBO was deze bijdrage vastgelegd op 0,0037€/kg. Vanaf 2008 wordt de hoogte van de bijdrage bepaald door het verschil tussen de inzamelkost en de opbrengst van het ingezamelde papier (de netto inzamelkost). De financiële middelen van dit fonds worden jaarlijks verdeeld over de gemeenten op basis van de hoeveelheid ingezameld papierafval. In de MBO persdrukwerk is voor een alternatieve regeling gekozen. Daar stellen de uitgevers van persdrukwerk advertentieruimte ter beschikking van de Vlaamse overheid. De advertentieruimte wordt gebruikt voor informatie en sensibilisatie over het afvalbeleid. Daarnaast bevatten de MBO’s een aantal engagementen naar preventie met betrekking tot het gebruik van milieuvriendelijke papiersoorten, lijmen, inkten en verpakkingen. De meest gekende preventieve maatregel is de stickeractie tegen ongewenste, niet-geadresseerde reclame en gratis regionale pers. Tot slot specificeren de MBO’s de rapportageverplichtingen en bevatten ze enkele praktische operationele modaliteiten.

Optie 2: nieuwe beleidsmaatregel(en) – gekozen optie

Afschaffing van de aanvaardingsplicht voor drukwerkafval

In deze optie wordt de aanvaardingsplicht voor drukwerkafval opgeheven. Alle bepalingen in onderafdeling 3.4.1. van VLAREMA worden geschrapt met uitzondering van de stickeractie die in deze optie wel wordt behouden. Door het afschaffen van de aanvaardingslicht moeten ook geen milieubeleidsovereenkomsten meer worden gesloten met de sector. Er worden evenmin andere beleidsinitiatieven voor deze afvalstroom opgestart. De wettelijke plicht tot selectieve afgifte van papier- en kartonafval blijft wel bestaan, maar de uitgevers worden niet meer verantwoordelijk gesteld om bepaalde doelstellingen naar inzameling en recyclage te bereiken. Er wordt verwacht dat de plicht tot selectieve afgifte samen met de positieve waarde van het oud papier voldoende aansporing genereren om de selectieve inzameling op niveau te houden. Met betrekking tot preventie wil OVAM inzetten op een stimulerende rol binnen het Paper Chain Forum in plaats van via het opleggen van verplichtingen in de MBO’s. Het Paper Chain Forum is een overlegplatform waarin de hele keten van papierproducenten tot recuperanten vertegenwoordigd is. Op die manier wordt heel de keten aangesproken en niet enkel de uitgevers van reclame- en persdrukwerk.

Optie 3: nieuwe beleidsmaatregel(en)

Behoud van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid via een collectief plan

In dit scenario blijven de uitgevers van pers- en reclamedrukwerk onderworpen aan de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid. Deze wordt echter niet meer ingevuld door middelen van het instrument aanvaardingsplicht maar door een collectief plan. Een collectief plan is een tweede instrument dat voorzien is in het VLAREMA om uitvoering te geven aan de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid. Een collectief plan is een minder stringent alternatief voor de aanvaardingsplicht. Zo moet bij de aanvaardingsplicht een MBO worden opgesteld conform de bepalingen die hiervoor zijn vastgelegd in titel VI van het DABM. Dit is een vrij zware procedure onder meer door dat twee maal is voorzien in advies van de Minaraad, externe consulatie en inspraak van het Parlement. De MBO wordt vervolgens ondertekend door de sector en de Regering. Een collectief plan is flexibeler en biedt meer vrijheidsgraden. Het collectief plan wordt opgesteld door de sector zonder enige procedurele verplichting inzake inzage of inspraak voor derden. Het plan wordt voorgelegd aan de OVAM ter goedkeuring. De OVAM heeft dus een grote beslissingsvrijheid die niet bestaat bij de MBO’s in het kader van de aanvaardingsplicht.

20130530RIA AVP DRUKWERKAFVAL-1 4

Het idee is om in VLAREMA de nuttige bepalingen inzake drukwerkafval van de aanvaardingspicht en de MBO’s over te nemen onder een collectief plan. Enerzijds omvat dit het behoud van de financiële verantwoordelijkheid voor de netto-inzamelkosten (enkel indien de oud papierprijs lager is dan de inzamelkost). Anderzijds blijven ook de maatregelen inzake preventie van kracht.

7 Analyse van de effecten

Doelgroepen

OVAM

De OVAM voert in op opdracht van de Vlaamse Regering het afval- en materialenbeleid uit. De OVAM stelt terzake beleidsadviezen op, stelt wetswijzigingen voor, controleert de uitvoering van het beleid, evalueert en stuurt bij. In het kader van de aanvaardingsplicht onderhandelt de OVAM namens de Vlaamse Regering met de sector over de MBO’s en volgt de uitvoering van de MBO’s op.

Uitgevers van pers- en reclamedrukwerk

De uitgevers van pers- en reclamedrukwerk zijn betrokken omdat het papierafval hoofdzakelijk bestaat uit producten die door hen op de markt gebracht werden. Ze hebben dus een belangrijke impact op de omvang en de samenstelling van deze afvalstroom. In het kader van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid heeft de wetgever via de aanvaardingsplicht bepaalde doelstellingen opgelegd aan de sector.

Actoren in de papierketen

Momenteel zijn via de aanvaardingsplicht enkel de uitgevers rechtstreeks betrokken bij het beleid. De papierketen telt echter een groter aantal actoren die een belangrijke rol spelen. Zo zijn de uitgevers voor kwalitatieve beslissingen over hun product (bv. Soort papier, lijm, inkt en verpakking) deels afhankelijk van de investeringsbeslissingen van de grafische sector (o.a. ontwerpers, drukkerijen). Ook de inzamelaars (gemeenten) en recuperanten van oud papier worden beïnvloed door beslissingen genomen vroeger in de keten en beschikken over kennis en expertise.

Externe betrokkenen:

Onder deze verzamelgroep verstaan we alle andere externen die niet rechtstreeks betrokken zijn in het beleid maar er toch enig belang van ondervinden. We denken hier in de eerste plaats aan de Minaraad en het Vlaams Parlement die onder de aanvaardingsplicht actief betrokken zijn. De Minaraad in haar adviserende rol in de goedkeuringsprocedure van een MBO, het Vlaams Parlement bovendien via de periodieke rapportage van de Vlaamse Regering aan de Commissie Leefmilieu.

Nuloptie: Behoud van de aanvaardingsplicht voor drukwerkafval

Effectbeschrijving

Het belangrijkste voordeel voor de

OVAM

bestaat uit de advertentieruimte ter waarde van € 1,2 miljoen die de uitgevers van persdrukwerk ter beschikking stellen voor OVAM campagnes. Een belangrijke kanttekening hierbij is dat deze alternatieve invulling van de financiële verantwoordelijkheid van de sector niet strookt met de principes van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (financiering van inzamel- en verwerkingskost). Bovendien zou de financiële compensatie eigenlijk gericht moeten zijn aan de gemeenten die instaan voor de inzameling, en niet aan de OVAM. Deze invulling is dan ook al vaak bekritiseerd vanuit onder andere de Minaraad en de Commissie Leefmilieu. Een tweede belangrijke kanttekening is dat het niet zeker is dat deze regeling kan verlengd worden in de nieuwe MBO. Naast de beleidsmatige kritiek zorgt de hoge oud papierprijs voor een andere onderhandelingscontext. Zo is er tijdens de MBO reclamedrukwerk die liep van 2008-2012 geen uitbetaling aan de gemeenten doorgevoerd omdat er geen netto-kost verbonden was aan de selectieve inzameling. De vraag stelt zich dan ook of de perssector bereid zou zijn om de alternatieve financiering te behouden terwijl de reclamesector de laatste jaren de facto geen financieringskost draagt in de aanvaardingsplicht.

20130530RIA AVP DRUKWERKAFVAL-1 5

Gezien er de laatste jaren geen financieringsplicht rust op de reclamesector zijn de gemeenten ook niet meegenomen als doelgroep. In de periode 1998-2007 zouden de gemeenten een belangrijke doelgroep zijn gezien ze toen geld ontvingen uit het interventiefonds. Dit zou dan een belangrijk nadeel zijn voor de uitgevers van reclamedrukwerk. Gezien er de laatste 5 jaar geen uitbetaling plaatsvond, en de verwachting is dat dit ook in de toekomst niet nodig zal zijn, hebben we dit effect niet opgenomen in de tabel. Naast het financiële aspect heeft de aanvaardingsplicht voor de OVAM als voordeel dat er een strikt wettelijk kader bestaat in VLAREMA en de OVAM via de onderhandeling van de MBO invloed kan uitoefenen op het beleid. Het nadeel bestaat in de personeelsinzet voor de onderhandeling en opvolging van de MBO. Onder opvolging verstaan we onder andere de organisatie van de begeleidingscommissie MBO persdrukwerk, het bijwonen van de Raad van Bestuur van het Interventiefonds en het opmaken van de jaarlijkse evaluatieverslagen. Bij de

uitgevers

noteren we als belangrijkste voordeel de betrokkenheid in het beleid. De MBO biedt de garantie dat er tijdens de looptijd geen nieuwe wettelijke initiatieven worden genomen door de Vlaamse Regering. Bovendien kan de sector in de onderhandelingen over de MBO haar belangen en standpunten op de agenda plaatsen. Zo heeft de Vlaamse Regering zich in de laatste MBO’s geëngageerd om een rondzendbrief te sturen naar de gemeenten waarin het heffen van een gemeentelijke taks op niet-geadresseerd drukwerk werd afgeraden. Aan de minzijde staat in de eerste plaats de uitvoeringskosten. Voor de perssector betekent dit het ter beschikking stellen van de advertentieruimte. Dit is opgenomen aan de waarde die deze op de markt vertegenwoordigd. Het lijkt aannemelijk dat de werkelijke kost voor de uitgevers significant lager ligt. Daarnaast zijn er de werkingskosten van het Interventiefonds oud papier. Het Interventiefonds is een vzw opgericht door de sector om uitvoering te geven aan de MBO. De werkingskost draait rond de € 100.000 per jaar. Een andere belangrijke kostenpost is de jaarlijkse rapportage voor de MBO persdrukwerk. Voor de MBO reclamedrukwerk staat het Interventiefonds in voor de rapportage en is de kost inbegrepen in de verwerkingskost. De perssector heeft echter geen vzw opgericht om de uitvoering van de MBO op zich te nemen. De jaarlijkse rapportage (o.a. gebruikte papiersoort (aandeel gerecycleerde vezels), de inktsoort, verpakkingsmateriaal) per publicatie wordt door de sector dikwijls als een zware klus aangehaald. De vele uitgevers moeten dit voor honderden titels verzamelen en doorgeven aan de OVAM. Tot slot zijn er nog de preventieve acties. We denken hierbij in de eerste plaats aan de kost voor het drukken van de stickers die gedragen wordt door de uitgevers van gratis regionale pers. Daarnaast bestaan de acties voornamelijk uit sensibilisatie van de leden via website of ledenbladen. Dit wordt ingeschat op € 25.000. Voor andere

actoren in de papierketen

heeft het beleidsinstrument van de MBO als voordeel dat er een externe consultatie is voorzien in de goedkeuringsprocedure. Op die manier kunnen ze hun standpunten op de MBO onder de aandacht brengen van de onderhandelaars en de beleidsmakers die finaal beslissen over de goedkeuring van de onderhandelde MBO. Een nadeel is wel dat deze actoren op manier slechts 1 keer per 5 jaar de mogelijkheid hebben hun inbreng te doen en hun expertise dus niet op een continue manier wordt betrokken in de beleidsuitvoering.

Voor andere

externe betrokkenen

gelden gelijkaardige effecten. Via de MBO-procedures worden ze betrokken bij de beleidsformulering.

Vergelijkingstabel van alle effecten

doelgroepen voordelen nadelen omschrijving schatting omschrijving schatting 20130530RIA AVP DRUKWERKAFVAL-1 6

OVAM Mogelijkheid om te sturen via onderhandeling MBO, opvolging uitvoering MBO Advertentieruimte voor campagnes € 1,2 miljoen Personeelsinzet voor onderhandeling en opvolging MBO € 15.000 Uitgevers van pers- en reclamedrukwerk Invloed op het beleid via onderhandeling en ondertekenen MBO Uitvoeringskosten MBO’s - Publicatieruimte - Werking Interventiefonds Jaarlijkse rapportage MBO pers Preventie-initiatieven - Stickeractie Geen actieve rol in het beleid € 1,2 miljoen € 100.000 € 10.000 € 25.000 Actoren in de papierketen Inspraakmogelijkheid in goedkeurings-procedure MBO Externe betrokkenen Inspraakmogelijkheid in goedkeurings-procedure MBO Transparantie over uitvoering MBO

Optie 2: Afschaffing van de aanvaardingsplicht voor drukwerkafval

Effectbeschrijving

Het scenario gaat uit van een afschaffing van het bestaande beleid dat een aanvaardingsplicht oplegt aan druwkerkafval. De motivering ligt in het feit dat de financiële verantwoordelijkheid van de sector zonder voorwerp is door de stijgende prijs van het ingezamelde papier. Daarnaast blijkt uit de evaluatie ook dat de effectiviteit van de preventieve aspecten van de MBO’s laag is. Tot slot is ook het maatschappelijk draagvlak van de MBO’s beperkt (zie bv. Adviezen Minaraad en SERV over de MBO’s, resolutie Commissie Leefmilieu van 2001). Bovendien is de verwachting dat ook zonder de aanvaardingsplicht gelijkaardige inzamelresultaten voor de fractie oud papier zullen gehaald worden. Gezien in dit scenario geen actief beleid wordt gevoerd, zijn er weinig sterke effecten te noteren. Voor de

OVAM

heeft dit als voordeel dat slechts beperkte middelen moeten worden ingezet (deelname aan Paper Chain Forum en opvolgen stickeractie) zonder negatieve impact op de resultaten van de selectieve inzameling. Het nadeel is wel dat een wettelijk kader ontbreekt om het beleid te sturen. De OVAM kan enkel op trachten om, via het Paper Chain Forum, het gedrag van actoren op vrijwillige basis te sturen. De

uitgevers van pers- en reclamedrukwerk

hebben in dit scenario geen verplichtingen of doelstellingen inzake de afvalstoffen afkomstig van de producten die zij op de markt hebben geplaatst. Een nadeel hierbij is wel dat de sector hierdoor minder frequent met de overheid aan tafel zit. De mogelijkheid om het beleid mee actief te sturen wordt beperkter.

20130530RIA AVP DRUKWERKAFVAL-1 7

Andere

actoren in de papierketen

worden bij deze optie op gelijke manier betrokken in het beleid, dit in tegenstelling tot een beleid dat uitgaat van het principe van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid dat zich focust op de uitgevers. In het Paper Chain Forum participeren deze partijen, van de papierproducenten tot de recuperanten, als gelijke partners.

Externe betrokkenen

worden in deze optie niet betrokken in het beleid.

Vergelijkingstabel van alle effecten

doelgroepen voordelen nadelen

OVAM Uitgevers van pers- en reclamedrukwerk

omschrijving

Beperkte beheerskosten Selectieve inzamelgraad blijft hoog Geen verplichtingen voor drukwerkafval

schatting omschrijving

Geen wettelijk kader voor sturende rol Personeelsinzet (o.a. Paper Chain Forum) Geen actief contact met de overheid Stickeractie

schatting

€ 5.000 € 15.000 Actoren in de papierketen Vanuit gelijke positie als de uitgevers betrokken in het beleid Externe betrokkenen Niet betrokken in het beleid

Optie 3: Behoud van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid via een collectief plan

Effectbeschrijving

In dit scenario wordt de aanvaardingsplicht als instrument ingewisseld voor een collectief plan. De uitgevers van pers- en reclamedrukwerk blijven op die manier gevat onder de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid maar onder een minder stringente en meer flexibele manier. Voor de

OVAM

heeft dit als voordeel dat er een wettelijk kader blijft bestaan om beleid te voeren. De basisvoorwaarden waaraan het collectief plan moet voldoen, kunnen worden vastgelegd in het VLAREMA. In vergelijking met een aanvaardingsplicht geeft een collectief plan ook meer beleidsruimte aan de OVAM. Daar waar een MBO onderworpen is aan externe consultatie en goedkeuring door Regering, beslist de OVAM in alle vrijheid over het al dan niet goedkeuren van een collectief plan. Uiteraard vraag deze goedkeuring en de latere opvolging van het collectief plan de nodige beheerskost van de OVAM. We schatten deze in op de helft van de kost in het scenario aanvaardingsplicht gezien er minder formele verplichtingen zijn. Voor de

uitgevers van pers- en reclamedrukwerk

noteren we aan de positieve zijde dat een actief contact met de beleidsmakers behouden blijft. Aan de negatieve zijde noteren we de uitvoeringskosten voor het opstellen en uitvoeren van het collectief plan (opstellen jaarlijks actieplan, jaarlijkse rapportage, organisatie van vergaderingen en acties). Net als voor de OVAM schatten we dit op de helft van de kost in het scenario aanvaardingsplicht. De kosten voor de preventie-initiatieven en de stickeractie worden geacht gelijk te zijn als in het scenario aanvaardingsplicht.

20130530RIA AVP DRUKWERKAFVAL-1 8

Andere

actoren in de papierketen

hebben een collectief plan meer kans om betrokken te worden in het beleid. Bij andere afvalstromen zien we dat de producenten bij een aanvaardingsplicht veelal niet openstaan voor participatie van externe stakeholders. Bij een collectief plan is dit gezien het meer flexibel wettelijk kader couranter

Externe betrokkenen

worden in deze optie niet betrokken in het beleid.

Vergelijkingstabel van alle effecten

doelgroepen voordelen nadelen

OVAM Uitgevers van pers- en reclamedrukwerk

Omschrijving

Wettelijk kader voor sturende rol Meer vrijheidsgraden Actief contact met beleidsmakers

schatting omschrijving

Beheerskosten Uitvoeringskosten Rapportage Preventie-initiatieven - Stickeractie

schatting

€ 7.500 € 50.000 € 10.000 € 25.000 Actoren in de papierketen Meer kans tot betrokkenheid in beleid Externe betrokkenen Niet betrokken in het beleid

8 Vergelijking van de opties

De keuze voor optie 2 ‘afschaffing van de aanvaardingsplicht’ wordt gemotiveerd op basis van zowel milieu- als economische overwegingen. Vanuit milieuoogpunt wordt vastgesteld dat de 3 opties gelijkaardig scoren. Van geen enkele optie wordt een significante impact op de inzamel- en recyclagecijfers verwacht. Met betrekking tot het preventiebeleid worden zowel in de MBO als bij het collectief plan doelstellingen nagestreefd, maar blijken de instrumenten weinig effectief. De achterliggende verklaring hiervoor is dat de doelstellingen zich situeren op productniveau (soort papier, inkt, lijm, verpakking). Gezien dit een federale bevoegdheid is, kan enkel worden uitgegaan van vrijwillige inbreng van de sector. De optie zonder beleid scoort daarom niet noodzakelijk slechter. Bovendien zal de OVAM in deze optie toetreden tot het Paper Chain Forum. Op die manier wordt een ruimere groep aan actoren aangesproken en worden mogelijks betere resultaten geboekt dan met de wettelijke instrumenten. Vanuit economische standpunt stellen we vast dat niettegenstaande geen enkele optie een hoog kostenplaatje vertoont, de gekozen optie te prefereren valt gezien dit geen kosten met zich meebrengt. De efficiëntie van de alternatieven scoort slecht. Er worden kosten gemaakt zonder enige zekerheid op een betere milieuperformatie. Dit geldt het sterkst voor de nuloptie.

20130530RIA AVP DRUKWERKAFVAL-1 9

9 Uitvoering

De afschaffing van de aanvaardingplicht verloopt via een aanpassing van het VLAREMA (Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen). Deze aanpassing zal in de loop van 2013 worden doorgevoerd. De afschaffing van de aanvaardingsplicht levert voor de overheid een beperkte winst in termen van beheerskost die wordt ingeschat op € 10.000 per jaar. Dit is vooral een besparing in personeelsinzet om de MBO’s te onderhandelen en op te volgen.

10 Administratieve lasten

Gezien de aanvaardingsplicht wordt afgeschaft vallen alle administratieve lasten voor de sector weg. Dit wordt inschat als een besparing van €120.000 euro. Dit bestaat uit: - € 100.000 als jaarlijkse kost van het Interventiefonds oud papier. Het Interventiefonds is opgericht door de sector reclamedrukwerk om uitvoering te geven aan de aanvaardingsplicht. De voornaamste werkzaamheden bestaan uit het innen van de milieubijdrage van de leden en de rapportage naar de - overheid. € 10.000 dit is een losse inschatting van de kost die de perssector jaarlijks maakt om de rapportage naar de overheid te verzorgen. Dit omvat hoofdzakelijk de personeelsinzet bij de vele uitgevers om de noodzakelijke gegevens te verzamelen en de personeelsinzet bij de sectorfederaties om de gegevens te - globaliseren en door te sturen. € 10.000 dit is een losse inschatting van de kost die beide sectoren maken ter uitvoering van de preventie engagementen in de MBO’s. Dit omvat hoofdzakelijk de personeelsinzet bij het opmaken van de website, artikels in ledenbladen, organisatie bedrijfsbezoeken, opmaken preventieplan enz.

11 Handhaving

Gezien er geen beleid meer wordt gevoerd is er geen nood aan handhaving.

12 Evaluatie

Er is geen specifieke ex post evaluatie voorzien om de effecten van de afschaffing van de aanvaardingsplicht in te schatten. In de praktijk zal de inzameling van papierafval uiteraard wel op de voet worden gevolgd door OVAM. Jaarlijks worden gegevens verzameld over de hoeveelheid huishoudelijk afval (waaronder oud papier) en statistieken opgesteld om trends te identificeren en beleidsdoelstellingen te evalueren (bv. Maximaal 150kg restafval per inwoner). Bovendien wordt bijkomende informatie over de inzameling van oud papier van nabij opgevolgd in het kader van de werking van Fost Plus. Fost Plus is verantwoordelijk voor de terugname van verpakkingsafval. Naast persdrukwerk en reclamedrukwerk is verpakkingsafval de derde grote fractie waaruit oud papier bestaat. De resultaten van de selectieve inzameling van oud papier worden met andere woorden op continue basis van nabij opgevolgd door de OVAM. Indien onverwacht tot een negatieve impact zou uitgaan van de afschaffing van de aanvaardingsplicht zal dit snel worden opgemerkt.

13 Consultatie

De sector is van nabij betrokken geweest bij de beleidsvoorbereiding. Er is uiteraard al jarenlang nauw overleg met de sector in het kader van het opstellen en uitvoeren van de MBO’s. Via de MBO’s zijn ook de Minaraad en het Vlaams Parlement reeds jaren betrokken en vertrouwd met het beleid.

20130530RIA AVP DRUKWERKAFVAL-1 10

Naar aanleiding van het aflopen van de MBO’s heeft de OVAM in 2012 een evaluatienota opgesteld en voor feedback en verder overleg voorgelegd aan de sector. Deze nota’s werden besproken op de raad van bestuur van het Interventiefonds Oud Papier en de begeleidingscommissie van de MBO persdrukwerk.

14 Contactinformatie

Roeland Bracke OVAM [email protected]

015 284 353 Joke Van Cuyck OVAM [email protected]

015 284 532

20130530RIA AVP DRUKWERKAFVAL-1 11

Reguleringsimpactanalyse over

Samenwerking lokale besturen en kringloopcentra

Gebruik de RIA-leidraad en de RIA-checklist om deze RIA in te vullen.

1 Gegevens van het advies

1.1 Gegevens van de regelgeving

nummer taal- en wetgevingstechnisch advies bevoegde minister(s) van de regelgeving Leefmilieu RIA en JoKER link naar de regelgevingsagenda

1.2 Gegevens van de aanvrager

e-mailadres [email protected] organisatie beleidsdomein Vlaamse overheid Leefmilieu entiteit

2

OVAM

Titel en fase

Werktitel: Reguleringsimpactanalyse over samenwerking lokale besturen en kringloopcentra

3 Samenvatting

Hergebruik is en blijft belangrijk in het duurzaam materialenbeleid. De lokale verankering van hergebruik door de samenwerking tussen gemeente en kringloopcentrum is altijd belangrijk geweest voor hergebruik en het succes in Vlaanderen van het hergebruikbeleid. Nu de samenwerkingsovereenkomst eidn 2013 stopt is de vraag hoe en op welke manier de samenwerking tussen gemeente en kringloopcentrum wordt verdergezet om de hergebruikdoelstellingen te halen.

1

Hiervoor worden drie pistes naast elkaar geplaatst; de nuloptie i.e. geen samenwerking meer, het wettelijk verankeren van de samenwerking en het stimuleren (via subsidies) van zo'n samenwerking. Deze RIA besluit dat het wettelijk verankeren van deze samenwerking het meeste garanties heeft op het halen van de beleidsdoelstellingen en het beste antwoord biedt op de uitdagingen in de toekomst.

4 Probleembeschrijving

In het duurzaam afval- en materialenbeleid neemt (product) hergebruik een belangrijke plaats in. Hergebruik wordt samen met preventie als eerste prioriteit naar voor geschoven voor het sluiten van materiaalkringlopen. In het hergebruik spelen de kringloopcentra een belangrijke rol. De Vlaamse overheid heeft van bij de opstart van de kringloopcentra in de jaren '90 een belangrijke rol gespeeld in het aansturen en ondersteunen van de sector. Door het erkennen en subsidiëren van de sector (besluit van de Vlaamse Regering voor de erkenning en subsidiëring van de kringloopcentra dd. 20 mei 2005) heeft de Vlaamse overheid de sector steeds opgevolgd, bijgestuurd en vormgegeven. Het gevolg is een gebiedsdekkend netwerk van kringloopcentra (31 centra met samen meer dan 100 kringloopwinkels), verenigd onder een sterke koepelorganisatie KOMOSIE. Het Vlaamse kringloopmodel is dan ook uniek voor Europa. Dit is ten dele te danken aan de actieve rol van de Vlaamse overheid met o.a. de constructieve samenwerking tussen OVAM (hergebruik) en WSE (sociale tewerkstelling. Een ander belangrijk element is de lokale verankering van de kringloopcentra. Vanin de jaren '90 is er samenwerking tussen lokale besturen en kringloopcentra. Samenwerking met een kringloopcentrum in het kader van producthergebruik is altijd een belangrijk item geweest in de milieuconvenanten tussen gemeenten een Vlaamse overheid en de latere samenwerkingsovereenkomsten. Zo ook in de samenwerkingsovereenkomst 2008-2013. Gemeenten krijgen subsidies indien ze samenwerken met een (erkend) kringloopcentrum. Deze overeenkomst tussen gemeente en kringloopcentrum omvat minstens bepalingen over sensibilisatie, de onderlinge doorverwijsfunctie, de inzamelwijzen, het restafval en de vergoedingen voor herbruikbare goederen. De gemeente betaalt dus het kringloopcentrum onder de vorm van een tonnagevergoeding (ingezamelde hoeveelheid herbruikbare goederen) of een vergoeding voor diensten geleverd door het kringloopcentrum. Deze samenwerking zorgt voor meer producthergebruik en dus lagere gemeentelijke afvalcijfers. Zo goed als alle Vlaamse gemeenten hebben momenteel een overeenkomst afgesloten met een kringloopcentrum Deze samenwerking zorgt er ook voor dat de taakdoelstellingen 2015 inzake producthergebruik (zie verder) gehaald kunnen worden. Eind 2013 lopen de huidige samenwerkingsovereenkomsten af. De convenant, die de samenwerkingsovereenkomst zal opvolgen, vertrekt van het toekennen van subsidies aan gemeenten op basis van projecten binnen een aantal milieuthema's, die de gemeenten zelf kunnen kiezen. Projecten rond hergebruik zijn mogelijk, structurele samenwerking tussen gemeenten en kringloopcentra vallen daar niet onder. De lokale verankering van de kringloopcentra en meteen ook de effectiviteit van het hergebruikbeleid staan dus onder druk. Het wordt dus moeilijk om de taakdoelstellingen 2015 te halen als de samenwerking tussen de gemeenten en de kringloopcentra wegvalt. Inzake producthergebruik is ook nog veel milieuwinst te halen. Een onderzoek (2012) aangaande de samenstelling van het grof vuil in Vlaanderen wees uit dat ongeveer 50% van het opgehaalde grof vuil, mogelijks nog herbruikbaar is. Hoe zorgen we als Vlaamse overheid voor continuiteit i n de lokale verankering van de kringloopcentra met het oog op het behalen van de taakdoelstelling hergebruik en het verder uitbouwen van de (lokale) dienstverlening inzake hergebruik?

20130628 RIA_SAMENWERKING LOKAAL BESTUREN KRINGLOOPSECTOR 2

5 Beleidsdoelstelling

In het uitvoeringsplan milieuverantwoord beheer van huishoudelijke afvalstoffen ( UMBHA, 2008-2015), actieprogramma 6 “producthergebruik van kringloopcentra en andere (sociale) projecten” werden volgende taakdoelstellingen vastgelegd: * Bereiken van 5 kg/inw producthergebruik; * Evolueren naar een tewerkstelling van 3000 VTE; * Evolueren naar 4 miljoen betalende klanten; * Verhoogde participatie en tevredenheid van inwoners aan/over de dienstverlening van kringloopcentra; * Optimale koppeling en benutting van het tewerkstellingspotentieel van kringloopcentra voor laaggeschoolden en langdurig werklozen; * Versterkte rol van kringloopcentra in de promotie van levensduurverlenging en duurzaam materialenbeheer door innovatie en verdere ontwikkeling van activiteiten. Als instrument om deze doelstellingen te halen wordt in het UMBHA verwezen naar de samenwerkingsovereenkomst tussen Vlaamse overheid en gemeenten (2008-2013). Er zijn geen andere kwantitatieve doelstellingen inzake hergebruik. Wel is het zo dat de samenwerking tussen gemeenten en kringloopcentra bijdraagt aan de algemene doelstelling om door te groeien van een afval- naar een duurzaam materialenbeleid als basis voor een groene economie. Door lokaal samen te werken kan ook ingezet worden op nieuwe initiatieven/businessmodellen rond hergebruik (herstelarbeid) en gedeeld gebruik.

6 Opties

Nuloptie: voorzetting van een bestaande toestand

Niets doen

De voortzetting van de bestaande toestand betekent dat eind 2013 de huidige samenwerkingsovereenkomst tussen Vlaamse overheid en gemeenten stopt. Gemeenten die een overeenkomst hebben met een kringloopcentrum ( i.e. alle Vlaamse gemeenten) krijgen hiervoor dan geen subsidies meer. De stimulans tot samenwerking tussen een gemeente en een kringloopcentrum dreigt te verdwijnen. De lokale verankering van het hergebruikbeleid hangt in deze situatie dus volledig af van de “goede” intenties van de gemeente.

Optie 2: nieuwe beleidsmaatregel(en) – gekozen optie

Wettelijke verankering samenwerking lokaal bestuur en kringloopcentra

De samenwerking tussen gemeente en kringloopcentrum wordt wettelijk vastgelegd. Elke Vlaamse gemeente wordt verondersteld een overeenkomst te sluiten met een erkend kringloopcentrum inzake producthergebruik. In de overeenkomst worden minstens bepalingen opgenomen over sensibilisatie, de onderlinge doorverwijsfunctie, de inzamelwijzen, het restafval en de vergoedingen voor herbruikbare goederen.

20130628 RIA_SAMENWERKING LOKAAL BESTUREN KRINGLOOPSECTOR 3

Concreet betekent dit dat er een extra artikel aan Vlarema wordt toegevoegd. De optie om het UMBHA aan te passen werd niet weerhouden omwille van de onzekerheid over de voortzetting van het UMBHA na 2015.

Optie 3: nieuwe beleidsmaatregel(en)

Subsidiëring van lokale besturen die samenwerken met een kringloopcentrum

De Vlaamse overheid voorziet een ondersteuning (subsidie) voor gemeenten die een samenwerkingsovereenkomst afsluiten met een erkend kringloopcentrum.

7 Analyse van de effecten

Doelgroepen

De maatschappij heeft baat bij meer producthergebruik en dus minder afval en lagere milieu-impact De kringloopcentra (31) zijn erkend door de Vlaamse overheid om te werken en diensten te leveren inzake producthergebruik.

De gemeenten/lokale besturen zijn bevoegd voor het afvalbeleid op hun grondgebied en dus ook voor acties inzake hergebruik.

De consumenten, iedereen die zich wil ontdoen van nog herbruikbare goederen of die tweedehands goederen wil aankopen Vlaamse overheid (OVAM en WSE). De OVAM staat in voor regelgeving en facilitering van het afval- en materialenbeleid, waar hergebruik een belangrijk aspect is. Tegen 2015 moet er een doelstelling van 5kg/inwoner hergebruik gerealiseerd zijn. WSE is bevoegd voor sociale tewerkstelling (de kringloopsector creëert tewerkstelling voor sociaal zwakkere groepen en zijn veelal sociale werkplaatsen).

Nuloptie:

Effectbeschrijving

Eind 2013 stopt de huidige samenwerkingsovereenkomst. Verwacht wordt dat heel wat gemeenten, nu de ondersteuning van de structurele samenwerking met een kringloopcentrum wegvalt, deze samenwerking (en zeker de vergoeding van de kringloopcentra) sterk gaan verminderen. Verschillende gemeenten geven nu reeds aan dat hergebruik i.e. samenwerking met een kringloopcentrum niet prioritair is. Hierdoor kan hergebruik “minder zichtbaar” worden in de gemeente (minder sensibilisering, doorverwijzing,...). Hergebruikcijfers kunnen dalen. Gemeentelijke afvalcijfers kunnen terug gaan stijgen. De kringloopcentra ontvangen dan ook geen vergoeding meer voor wat ze inzamelen, voor hun diensten. Zij zullen hun dienstverlening aanpassen (verminderen), met eventueel ook een verlies van tewerkstellingsplaatsen als gevolg. De beleidsdoelstellingen inzake hergebruik zullen mogelijks niet gehaald worden.

20130628 RIA_SAMENWERKING LOKAAL BESTUREN KRINGLOOPSECTOR 4

Vergelijkingstabel van alle effecten

doelgroepen

maatschappij kringloopcentra gemeenten Consument

voordelen omschrijving

Geen verplichtingen t.o.v. gemeente gemeente hoeft geen vergoeding meer te betalen aan het kringloopcentrum geen administratieve lasten

schatting nadelen omschrijving

Minder sensibilisering, minder structurele samenwerking inzake hergebruik zorgt voor minder hergebruik en dus meer afval, grotere milieu impact Kringloopcentra verliezen een inkomstenbron (geen vergoeding meer voor diensten) Geen sensibilisatie of doorverwijzing via gemeentelijke kanalen Mogelijks minder aanvoer herbruikbare goederen, minder verkoop en dus minder werk (tewerkstelling) Hergebruik in de gemeente vermindert (minder dienstverlening en sensibilisatie). Afvalcijfers gaan stijgen en er zal dus een groter deel van gemeentelijk budget gaan naar afvalverwerking. Plaatselijke (sociale) tewerkstelling onder druk. Consument vindt moeilijker de weg naar kringloopcentrum zowel om goederen te leveren als om ze aan te kopen (minder sensibilisering, minder dienstverlening of tegen betaling)

schatting 20130628 RIA_SAMENWERKING LOKAAL BESTUREN KRINGLOOPSECTOR 5

Vlaamse overheid

Optie 2:

Effectbeschrijving

Alle gemeenten hebben een structurele samenwerkingsovereenkomst met een kringloopcentrum (afspraken rond sensibilisering, doorverwijzing, vergoeding,...). In principe is dit de voortzetting van de situatie van tijdens de samenwerkingsovereenkomst 2008-2013. Het enige verschil is dat de gemeenten nu geen ondersteuning krijgen vanuit de Vlaamse overheid en wel nog een vergoeding zullen betalen aan het kringloopcentrum. Hoe of waaruit deze vergoeding bestaat zal voorwerp zijn van een onderhandeling tussen de gemeente en het kringloopcentrum. Gezien de (milieu)winst die er nog te halen is inzake hergebruik (cfr. boven grofvuilanalyse 2012) en de nieuwe initiatieven die door de kringloopcentra genomen (meestal ism. gemeenten) worden inzake meer dienstverlening/herstelarbeid, kan er ervan uitgegaan worden dat deze optie leidt tot een win-win-win voor milieu (minder afval), kringloopcentrum (meer omzet, meer tewerkstelling) en gemeente (minder afvalkosten, meer tewerkstelling). De administratieve lasten van dit scenario blijven beperkt. De rapportering van de overeenkomst me tene rkingloopcentrum door de gemeente naar de Vlaamse overheid kan meegenomen worden in de jaarlijkse rapportering van de afvalcijfers De beleidsdoelstellingen inzake hergebruik kunnen gerealiseerd worden, nieuwe ontwikkelingen zullen een extra stimulans krijgen.

Vergelijkingstabel van alle effecten

doelgroepen

Geen administratieve lasten meer verbonden aan opvolging samenwerking gemeenten en kringloopcentra

voordelen

• • • • Gemeentelijke afvalcijfers dreigen van (terug) te stijgen. Taakdoelstelling van 5kg/inw producthergebruik komt in gevaar. Minder kans op ontwikkeling van nieuwe initiatieven (herstelarbeid,...) (Sociale) tewerkstellingsplaats en komen in gevaar.

nadelen omschrijving schatting omschrijving schatting 20130628 RIA_SAMENWERKING LOKAAL BESTUREN KRINGLOOPSECTOR 6

Maatschappij kringloopcentra gemeenten Structurele samenwerking gemeenten kringloopcentra zorgt voor meer hergebruik (zowel aanbod als verkoop). Lagere afvalcijfers, lagere milieu-impact Vergoeding voor geleverde diensten kunnen gebruik maken van de gemeentelijke kanalen voor sensibilisatie en doorverwijzing Hergebruik in de gemeente stijgt,dus lagere afvalcijfers en daling van het afvalbudget Meer kansen voor plaatseliijke (sociale) tewerkstelling Gemeente zal vergoeding moeten betalen aan het kringloopcentra voor geleverde diensten (gemeente kan deze vergoeding wel zelf onderhandelen) Meer administratieve lasten i.v.m. afsluiten en opvolgen overeenkomst Consument Consument zal allicht makkelijker de weg vinden naar het kringloopcentra, krijgt ook diensten aangeboden Vlaamse overheid • • Hergebruik stijgt, taakdoelstelling van 5 kg/inw producthergebruik zal vermoedelijk gehaald worden Meer kansen voor sociale tewerkstelling Meer administratie last nagaan en opvolgen of elke gemeente een overeenkomst heeft

Optie 3:

Effectbeschrijving

Gemeenten die kiezen voor deze optie hebben de voordelen van optie 2 + een extra ondersteuning. Toch kan verwacht worden dat zeker niet alle gemeenten voor deze optie zullen kiezen. Verschillende gemeenten geven nu reeds aan dat hergebruik i.e. samenwerking met een kringloopcentrum niet prioritair is, toch niet in vergelijking met andere milieuthema's. Gemeenten die niet overtuigd zijn van het belang van samenwerking met een kringloopcentrum inzake hergebruik valle in optie 1 (nuloptie). De administratieve lasten blijven beperkt , maar liggen hoger dan bij optie 2. Gemeenten dienen subsidiedossier op te maken. Vlaamse overheid moet al deze dossiers controleren. De beleidsdoelstellingen worden mogelijks niet gehaald, minder stimulans voor nieuwe initiatieven. Er is niet direct een budget beschikbaar om extra subsidies uit te keren aan gemeenten.

20130628 RIA_SAMENWERKING LOKAAL BESTUREN KRINGLOOPSECTOR 7

Vergelijkingstabel van alle effecten

doelgroepen voordelen omschrijving

Maatschappij kringloopcentra • Structurele samenwerking gemeenten kringloopcentra zorgt voor meer hergebruik (zowel aanbod als verkoop). Lagere afvalcijfers, lagere milieu-impact gemeenten • • • • Vergoeding voor geleverde diensten kunnen gebruik maken van de gemeentelijke kanalen voor sensibilisatie en doorverwijzing Hergebruik in de gemeente stijgt,dus lagere afvalcijfers en daling van het afvalbudget + extra subsidies verbonden aan overeenkomst met kringloopcentrum Meer kansen voor plaatselijke (sociale) tewerkstelling

schatting

stappen

nadelen omschrijving

Niet voor kringloopcentra waar de gemeenten niet in het subsidiesysteem • • • Meer administratieve lasten i.v.m. afsluiten en opvolgen overeenkomst en aanvragen subsidies. Niet voor gemeenten die niet in het systeem stappen

schatting

Consument Consument zal allicht makkelijker de weg vinden naar het kringloopcentra, krijgt ook diensten aangeboden Niet voor consumenten die wonen in gemeenten die niet in het systeem stappen. Vlaamse overheid Hergebruik stijgt, taakdoelstelling van 5 kg/inw producthergebruik zal vermoedelijk gehaald worden. Meer kansen voor sociale tewerkstelling Meer administratieve lasten i.v.m. afsluiten en opvolgen overeenkomst en uitbetalen subsidies. Extra budget vinden om gemeenten te ondersteunen

8 Vergelijking van de opties

De keuze voor de nuloptie zou allicht betekenen dat de beleidsdoelstellingen niet gehaald worden en dat vele kansen (hergebruik, nieuwe initiatieven (herstelarbeid en andere) blijven liggen. De werking van de kringloopcentra komt ook onder druk (minder vergoeding voor hun diensten, minder diensten) en gemeenten kunnen geconfronteerd worden met meer kosten door o.a. stijgende afvalcijfers. De wettelijke verankering van de samenwerking (via een artikel in Vlarema met een aantal minimale vereisten) doet alle bovengenoemde nadelen van de nuloptie teniet. De administratieve lasten blijven beperkt zowel voor gemeente als voor de Vlaamse overheid. Optie 3 zorgt voor een extra subsidie voor de gemeenten die ingaan op de ondersteuning van de Vlaamse overheid. Daartegenover staat een stijging van de administratieve lasten (opstellen , opvolgen, controleren van de subsidiedossiers) en een zwaardere budgettaire belasting van de Vlaamse overheid. Bij optie 3 blijft het mogelijk dat de beleidsdoestellingen niet gehaald worden, niet alle gemeenten zijn overtuigd

20130628 RIA_SAMENWERKING LOKAAL BESTUREN KRINGLOOPSECTOR 8

van het belang van hergebruik en de rol van een kringloopcentrum daarbij. Er wordt dus gekozen voor optie 2 omdat deze optie het beste resultaat geeft in het kader van de beleidsdoelstellingen hergebruik en mogelijke nieuwe initiatieven kaderend in het duurzame materialenbeleid. De administratieve belasting voor gemeente en Vlaamse overheid blijft beperkt.

9 Uitvoering

Voor de uitvoering van optie 2 “wettelijke verankering samenwerking lokaal bestuur en kringloopcentrum” dient volgend extra artikel opgenomen te worden in het Vlarema: “ De gemeente stimuleert hergebruik door minstens een overeenkomst af te sluiten met een door de OVAM erkend kringloopcentrum. Deze overeenkomst omvat minstens bepalingen over de sensibilisatie, de onderlinge doorverwijsfunctie, de inzamelwijzen, het restafval en de vergoeding voor herbruikbare goederen.”

10 Administratieve lasten

De administratieve lasten blijven beperkt. De gemeenten dienen met de kringloopcentra een overeenkomst te onderhandelen. (daarvoor werken VVSG en Komosie een voorbeelddocument uit). De Vlaamse overheid (OVAM) volgt de overeenkomsten op en staat in voor de handhaving.

11 Handhaving

Het al of niet aanwezig zijn van een overeenkomst tussen gemeente en kringloopcentrum kan als extra vraag opgenomen worden in de jaarlijkse enquête van de OVAM naar gemeenten inzake huishoudelijke afvalcijfers.

12 Evaluatie

De evaluatie van deze maatregel kan gebeuren op basis van de evolutie van de hergebruikcijfers die jaarlijks door de kringloopcentra (per gemeente) doorgegeven worden aan de Vlaamse overheid (OVAM). Ook het aantal “nieuwe initiatieven” genomen door de kringloopcentra ism. de gemeenten is een mogelijk evaluatiecriterium.

13 Consultatie

De kringloopcentra (koepel Komosie) brengen jaarlijks ene rapport uit met hergebruikcijfers en hun initiatieven.

14 Contactinformatie

Piet De Baere Email: [email protected] , tel: 015/284 549

20130628 RIA_SAMENWERKING LOKAAL BESTUREN KRINGLOOPSECTOR 9

DE VLAAMSE MINISTER VAN LEEFMILIEU, NATUUR EN CULTUUR Nota aan de leden van de Vlaamse Regering Betreft:

Voorontwerp van besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning

,

het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, het besluit van de Vlaamse Regering van 14 december 2007 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de bodemsanering en de bodembescherming en het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen

1.Situering

Het voorliggende voorontwerp van besluit strekt er toe het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning (VLAREM I), het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (VLAREM II), het besluit van de Vlaamse Regering van 14 december 2007 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de bodemsanering en de bodembescherming (VLAREBO) en het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam

beheer van materialenkringlopen en afvalstoffen (VLAREMA) op verschillende punten te wijzigen

De wijziging in het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning heeft betrekking op de wijziging van de uitzonderingspositie van kringloopcentra met betrekking tot de inzameling. De wijzigingen in het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne hebben betrekking op:

de omzetting van de herziening van de richtlijn afgedankte EEA. het aanpassen van de normen van organische parameters voor het storten van afvalstoffen op stortplaatsen voor inert afval. de opheffing van de normen voor monolitisch afval voor stortplaatsen van categorie 2 en voor stortplaatsen voor niet-gevaarlijke afvalstoffen en de vervanging van de normen voor monolitisch afval voor stortplaatsen voor gevaarlijke afvalstoffen. De wijzigingen in het besluit van de Vlaamse regering van 14 december 2007 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de bodemsanering en de bodembescherming hebben betrekking op de regeling inzake grondverzet zoals die is terug te vinden in 'Hoofdstuk XIII. Het gebruik van uitgegraven bodem'. De eerste wijziging betreft de grootte van de stenen in de bodem bij de opvulling van groeven, graverijen, uitgravingen en andere putten, vergund onder rubriek 60 van bijlage 1 van VLAREM I. De tweede wijziging is een redactionele aanpassing van artikel 168. De derde wijziging betreft een aanpassing van het gebruikskader voor uitgegraven bodem. De wijzigingen in het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materialenkringlopen en afvalstoffen heeft betrekking op de implementatie van de hergebruikscriteria voor AEEA en annex VI van de richtlijn 2012/19/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur. Volgens de ladder van Lansink en de Europese afvalstoffenhiërarchie is voorbereiding voor hergebruik te verkiezen boven recyclage van afvalstoffen. Nochtans is het niet altijd zo dat hergebruik de laagste milieu-impact heeft. In een aantal gevallen kan het vanuit milieu-oogpunt verantwoorder zijn om niet te kiezen voor hergebruik, maar het afgedankte product onmiddellijk richting recyclage te sturen. In het geval van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) kan men zich bijvoorbeeld de vraag stellen of hergebruik van oude apparaten die heel veel energie verbruiken, of milieuschadelijke stoffen (zoals CFK's, PCB's, Hg, ...) bevatten, wel milieu-verantwoord is.

Gebruikte apparaten die omwille van milieuredenen niet in aanmerking komen voor hergebruik, dienen uit het hergebruikcircuit gehaald te worden en gerecycleerd te worden. Enkel de apparaten waarvan het hergebruik geen grote milieu-impact inhoudt, zouden nog hergebruikt mogen worden. In opdracht van de OVAM werd hiertoe in 2010 een studie 1 uitgevoerd, die als doel had om specifieke criteria op te stellen aan de hand waarvan het mogelijk is te bepalen of een elektrisch of elektronisch apparaat al dan niet milieu-verantwoord richting hergebruik kan gaan. Op basis van deze studie heeft de OVAM in 2012 in samenwerking met diverse stakeholders hergebruikscriteria voor AEEA opgesteld. De hergebruikscriteria houden onder andere rekening met de algemene staat van het apparaat, de functionaliteit, het energieverbruik, de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen, het bestaan van een reguliere markt, en een voldoende mate van bescherming tijdens het transport. Door implementatie van de hergebruikscriteria in de wetgeving zullen alle hergebruikcentra (zowel de erkende kringloopcentra als producenten en reguliere privé-bedrijven die apparaten herstellen, opknappen, refurbishen en verkopen als tweedehands apparaat) bij de voorbereiding voor hergebruik bepaalde minimale regels moeten naleven, en zullen enkel nog elektrische en elektronische apparaten in hergebruik gebracht kunnen worden die voldoen aan de hergebruikscriteria. Deze regels gelden zowel voor het Vlaamse hergebruik van gebruikte EEA als voor alle gebruikte EEA die met het oog op hergebruik vanuit Vlaanderen grensoverschrijdend wordt overgebracht. Met betrekking tot deze grensoverschrijdende overbrenging van gebruikte EEA legt de herziene AEEA richtlijn ook een aantal bijkomende verplichtingen op aan de houder die het grensoverschrijdende transport organiseert (bijlage VI van richtlijn 2012/19/EU). Deze extra verplichtingen zijn ook in het ontwerp van besluit opgenomen. Een aantal bepalingen van bijlage VI van de herziene AEEA-richtlijn werden echter niet opgenomen in het voorliggende ontwerp: 1

Hergebruikscriteria AEEA

, OVAM, Maart 2011.

- deel 3 van bijlage VI van de herziene AEEA-richtlijn, dat handelt over de testen die moeten worden uitgevoerd bij de voorbereiding voor hergebruik, en over de vereiste etiketinformatie, zal geïmplementeerd worden via het ministerieel besluit, in uitvoering van artikel 5.2.5.11, tweede lid, en - deel 4 en 5 van bijlage VI van de herziene AEEA-richtlijn wordt niet als dusdanig geïmplementeerd in het VLAREMA, aangezien dit reeds bestaande wetgeving is. De wijzigingen in het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materialenkringlopen en afvalstoffen hebben ook betrekking op: het invoeren van een definitie voor sorteerinrichting voor bouw- en sloopafval en sorteerzeefzand en van eenduidige termen voor brekerzeefzand en brekerzand van asfalt, ook wanneer grondstoffen al dan niet PAK-houdend zijn, - het verruimen van de toepasbaarheid van de term grondstofverklaring, een aanpassing in artikel 2.3.6.1, §2 met het oog op een betere afstemming tussen de bepalingen van het VLAREMA en het ministerieel besluit houdende de lijst met materialen, afkomstig van metallurgische productieprocessen voor ferrometalen, die als grondstof worden gebruikt, het herformuleren van de algemene voorwaarden voor het gebruik van grondstoffen als bouwstoffen en van de PAK-houdende grondstoffen die in een specifieke toepassing kunnen gebruikt worden, het aanpassen van de inhoud van de tabel voor het gebruik van grondstoffen als bouwstof, het toevoegen van een algemene bepaling die verzekert dat producenten die onderworpen zijn aan een collectief plan eigen inzamelsystemen kunnen opzetten, de wijziging van hoofdstuk 3 ‘uitgebreide producentenverantwoordelijkheid’ naar aanleiding van de huidige discussies over zorgplicht van de gemeente versus privé-initiatieven,

een wijziging in het artikel rond de verwerking van de met toepassing van de aanvaardingsplicht ingezamelde afvalbanden, het afschaffen van de aanvaardingsplicht van oude en vervallen geneesmiddelen. De bestaande selectieve inzameling wordt verder gezet onder het instrument “collectief plan”, het afschaffen van de aanvaardingsplicht van drukwerkaval en het behoud van de stickeractie tegen ongewenste reclamebladen en regionale pers, het vastleggen van een samenwerkingsverband tussen kringloopcentra en lokale besturen, het beheer van nutsleidingen die buiten dienst worden gesteld of worden vervangen, uitzondering afgifte bedrijfsafvalstoffen die vergelijkbaar zijn met huishoudelijke afvalstoffen aan IHM zonder ontvangst van een afgiftebewijs, afvoer containerpark van niet-gevaarlijk afval zonder identificatienummer, het verplicht gebruik van een elektronische registratietoepassing, het aanpassen van de voorwaarden voor de vrijstelling van de kolomproef voor materialen bestemd voor gebruik als niet-vormgegeven bouwstof en van de maximale totaalconcentraties en uitloogbaarheidswaarden voor het gebruik in of als niet-vormgegeven en vormgegeven bouwstof, het aanpassen van de voorwaarden inzake samenstelling en gebruik als meststof of bodemverbeterend middel, het aanpassen van de normen voor chloorhoudende bestrijdingsmiddelen bij het gebruik van bagger- en ruimingspecie als bodem, en een aantal kleine redactionele of inhoudelijke aanpassingen of verduidelijkingen. Het voorontwerp van besluit vindt u als bijlage.

8

2. Artikelsgewijze bespreking

Hoofdstuk 1: Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams Reglement betreffende de milieuvergunning

Artikel 1

behandelt wijzigingen in VLAREM I, Indelingslijst, rubriek 2 afvalstoffen.De uitzondering voor de kringloopcentra en dergelijke is geschrapt omdat deze overbodig is. De zaken die een klassiek werkend kringloopcentrum inzamelt (AEEA niet meegerekend), zoals herbruikbare kleding, boeken, meubels en speelgoed, zijn geen afvalstoffen. Deze uitzondering is dan ook overbodig. Wanneer een kringloopwinkel aan integrale inzameling doet, zonder voorselectie op herbruikbaarheid, en dus alles aanvaardt, is er wel een rubriek 2 nodig voor de opslag van afvalstoffen.

In de plaats van de vorige uitzondering, die nu wordt geschrapt, komt er een nieuwe uitzondering, maar dan enkel voor hergebruikcentra voor afgedankte EEA, waar uitsluitend afgedankte EEA die een visuele voorselectie op herbruikbaarheid hebben ondergaan, worden opgeslagen, gesorteerd, getest, en indien nodig gereinigd en/of hersteld. Deze worden niet beschouwd als inrichtingen voor de verwerking van afvalstoffen. Deze uitzondering is gerechtvaardigd omdat de hergebruikcentra reeds worden gereguleerd aan de hand van VLAREMA artikel 5.2.5.8, dat voorwaarden oplegt aan hergebruikcentra. Ook dient ieder hergebruikcentrum periodiek ge-audit te worden op de conformiteit aan dit artikel. Aangezien in dit artikel reeds voldoende voorwaarden worden opgelegd, is het overbodig om een milieuvergunning op te leggen. Dit heeft enkel zin indien via de milieuvergunning nog extra voorwaarden zouden worden opgelegd. Hoofdstuk 2: Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne

In artikel 2

wordt artikel 5.2.2.5.2 aangepast. De omzetting van de herziening van de richtlijn afgedankte EEA wordt gecombineerd met wat er al in VLAREM I staat. Fotovoltaïsche zonnepanelen worden toegevoegd aangezien ze een nieuwe stroom zijn binnen EEA.

9

Artikel 3

wijzigt de tabel van artikel 5.2.4.1.7, §4, 2°. De basis voor de VLAREM criteria is de Europese Beschikking van de Raad van 19 december 2002 tot vaststelling van criteria en procedures voor het aanvaarden van afvalstoffen op stortplaatsen. In de voormelde Beschikking kunnen de lidstaten zelf de grenswaarden voor PAK bepalen voor stortplaatsen voor inerte afvalstoffen. De huidige invulling van deze grenswaarden is identiek aan de normwaarden voor grondstoffen bij het gebruik als bouwstof. Voor het gebruik van grondstoffen als bouwstof zijn voor 16 PAK in de plaats van 10 PAK normwaarden afgeleid op basis van een risicogebaseerde onderbouwing en haalbaarheid (zie artikel 16 voor wijziging van artikel 2.3.2.1, §1, 3°). Volgens dezelfde aanpak is voor styreen een nieuwe normwaarde afgeleid. In de gevallen waar de lidstaten zelf grenswaarden kunnen vastleggen voor stortplaatsen voor inerte afvalstoffen, is het aangewezen om terug identieke normwaarden te hanteren als voor gebruik van grondstoffen als bouwstof. De voorgestelde normwaarden voor PAK en styreen in grondstof als bouwstof worden overgenomen in de tabel.

Artikel 4

en

artikel 5

bevatten opheffingen van specifieke bepalingen voor het storten van monolithische afvalstoffen. De voormelde Europese Beschikking vermeldt dat de lidstaten voor stortplaatsen voor ongevaarlijke afvalstoffen, voor stortplaatsen voor ongevaarlijke afvalstoffen waar gevaarlijke afvalstoffen aanvaardbaar zijn en voor stortplaatsen voor gevaarlijke afvalstoffen criteria vaststellen voor monolithisch afval om hetzelfde niveau van milieubescherming te bieden. In het Vlaamse Gewest is er geen enkele stortplaats vergund voor monolithisch afval. Voor de lidstaten zonder monolietstortplaats bestaat er geen verplichting om normen vast te leggen. De huidige normen voor monolithisch afval worden niet gebruikt en ze zijn onvolledig. Ze bevatten bijvoorbeeld geen uitloognormen voor chloriden en sulfaten en vanuit milieuhygiënisch standpunt bevatten ze dus een grote lacune. De huidige normen voor monolithisch afval zijn ontoereikend om eenzelfde niveau van milieubescherming te bieden. Gesolidifieerd afval dat uithardt op de stortplaats zelf,

10 dient getoetst te worden aan de algemene uitloognormen voor stortplaatsen van categorie 2 en voor stortplaatsen voor niet-gevaarlijke afvalstoffen. Om voormelde redenen worden de normen voor monolithisch afval opgeheven.

Artikel 6

brengt een wijziging aan in artikel 5.2.4.1.10, §4. Op één stortplaats voor gevaarlijke afvalstoffen in het Vlaamse gewest wordt monolithisch afval gestort. Omwille van de tekortkomingen in het huidige normenkader wordt dit normenkader vervangen door de mogelijkheid om specifieke grenswaarden vast te stellen in de milieuvergunning. Hoofdstuk 3: Wijziging in het besluit van de Vlaamse Regering van 14 december 2007 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de bodemsanering

Artikel 7

wijzigt artikel 162. Het artikel behandelt de bepaling over de grootte van de stenen in de bodem bij het opvullen van groeven, graverijen, uitgravingen en andere putten, vergund onder rubriek 60 van bijlage 1 van VLAREM I. In Afdeling III van hoofdstuk XIII van het VLAREBO worden de chemische en fysische parameters als voorwaarden voor het gebruik van uitgegraven bodem genormeerd. Voor de chemische parameters wordt in de bijlage V van het VLAREBO een waarde voor vrij gebruik voor uitgegraven bodem vastgelegd. Wanneer hogere waarden dan de waarden van bijlage V in de uitgegraven bodem worden vastgesteld, kan de uitgegraven bodem onder bijkomende voorwaarden gebruikt worden (gebruik als bodem binnen een kadastrale werkzone, gebruik als bodem mits studie die aantoont dat geen bijkomend risico optreedt, gebruik voor bouwkundig bodemgebruik of in een vormvast product). Artikel 161 van het VLAREBO voorziet ook in een belangrijke uitzondering voor de opvulling van een groeve, graverij, uitgraving of andere put, vergund volgens rubriek 60 van bijlage 1 van VLAREM I. Op voorwaarde dat een studie aantoont dat er geen verontreiniging van het grondwater kan ontstaan en dat de mogelijke blootstelling

11 aan de verontreinigde stoffen geen extra risico oplevert, kan van de waarde van vrij gebruik van uitgegraven bodem afgeweken worden wat betreft de genormeerde chemische parameters. Die afwijking kan niet gelden voor de bovenste laag van 150 cm waarvoor met toepassing van het standstill-beginsel de actuele milieukwaliteit moet worden gerespecteerd. In functie van de plaatselijke omstandigheden en de beoogde vegetatie kan deze laag worden uitgebreid tot 2 meter. Er wordt dus aanvaard dat uitgegraven bodem die minstens 1,50 meter diep wordt geborgen een soepeler behandeling mag krijgen inzake chemische voorwaarden in zoverre dat het gebruik geen aanleiding kan geven tot grondwaterverontreinigingen en er geen risico op blootstelling optreedt. Er is echter geen mogelijkheid tot afwijking voorzien voor de fysische parameters, meer bepaald voor de stenen die niet van nature aanwezig zijn. Deze fysische parameters worden vastgelegd in artikel 162 van het VLAREBO. Volgens dit artikel mag er niet meer dan vijf massaprocent stenen aanwezig zijn, die niet van nature in de grond aanwezig zijn. Deze grens is ingegeven door de bekommernis om geen ongewenste verwijdering van inerte afval via het gebruik van uitgegraven bodem te krijgen en natuurlijk ook om te garanderen dat diegene die uitgegraven bodem ontvangt niet een onverwachte mix van bodem en stenen krijgt.

De grote terughoudendheid in verband met de grootte van de stenen heeft te maken met de vrees dat onder het mom van opvulling met uitgegraven bodem in feite een stortplaats voor inerte materialen zou ontstaan. Het is duidelijke dat dit niet de bedoeling kan zijn. Een particulier of landbouwer die bodem voor vrij gebruik ontvangt zal waarschijnlijk verwachten dat er geen grote stenen in die bodem zitten. Daarom wordt er bepaald dat de stenen niet groter mogen zijn dan 50 millimeter. Maar voor de opvulling van een groeve, graverij, uitgraving of andere put, vergund volgens rubriek 60 van bijlage 1 van VLAREM I (dieper dan 150 cm) heeft deze beperking geen enkel milieuhygiënisch nut. Integendeel vormt het eventueel verplicht vooraf uitzeven van die stenen een onnodige milieubelasting (stof, geluid, energieverbruik, …).

De sector van de Vlaamse ontginners heeft in haar nota van 16 mei 2012 aan de OVAM vastgesteld dat de vastgelegde norm voor deze stenen in sommige gevallen

12 bijzonder streng is en zelfs bijzonder moeilijk te respecteren is. Bovendien stelt ze dat een afwijking mogelijk is voor chemische parameters, indien een studie kan aantonen dat er geen risico uitgaat van het gebruik van de uitgegraven bodem. Voor fysische parameters is een afwijking mits studie niet eens mogelijk. De ontginningssector vraagt om de mogelijkheid te bieden om bij de opvulling van een groeve, graverij, uitgraving of andere put, vergund volgens rubriek 60 van bijlage 1 van VLAREM I een beperkte afwijking voor wat betreft de grootte van de stenen toe te staan en dat dergelijke mogelijkheid tot afwijking zou worden ingeschreven in VLAREBO.

De vraag tot afwijking is bijzonder beperkt en heeft enkel tot doel de grootste problemen te velde te vermijden. Het maximaal gehalte van vijf massaprocent niet van nature aanwezige stenen mag dan nog haalbaar zijn door afzeving bij zandgrond; bij kleigronden is dat niet altijd evident. Het maximaal gehalte van vijf massaprocent wordt echter niet in vaag gesteld. De norm van 50 mm is echter zo streng dat bij de opvulling van een groeve, graverij, uitgraving of andere put, vergund volgens rubriek 60 van bijlage 1 van VLAREM I overschrijdingen bijna onvermijdelijk zijn. Een afmeting van 50 mm is bijzonder klein voor stenen. In de bouw worden bijvoorbeeld steenslagkalibers toegepast die groter zijn dan 50 mm. De exploitant zit daardoor constant op de grens van het toelaatbare, terwijl dat milieuhygiënisch nergens voor nodig is. De afmeting van een steen is een zeer eenvoudig en objectief meetbaar gegeven. Een versoepeling van de maximale afmeting tot 200 mm voor een zeer beperkte hoeveelheid van stenen (maximaal 1 massaprocent) zou de bedrijfszekerheid reeds aanzienlijk kunnen verbeteren. Bij de opvulling van groeven, graverijen, uitgravingen of andere putten, vergund volgens rubriek 60 van bijlage 1 van VLAREM I kan dit echter helemaal geen probleem vormen, zeker wanneer ook hier conform het standstill beginsel de bovenste laag van 150 cm wel zou moeten voldoen aan de voormelde voorwaarden. De aanwezigheid van iets grotere stenen in de ondergrond (op een diepte van meer dan 150 cm) kan geen enkel probleem opleveren voor welke toepassing of bestemming dan ook. Het is duidelijk dat dergelijke stenen omwille van een iets grotere omvang ook geen verontreiniging van het grondwater kunnen veroorzaken en dat mogelijke blootstelling hieraan geen extra risico oplevert.

13

Artikel 8

betreft de redactionele aanpassing van artikel 168 van het VLAREBO. Samen met de afkondiging van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen (VLAREMA) werden ook enkele wijzigingen doorgevoerd aan het VLAREBO. Een daarvan betrof precies de overeenstemming tussen de tekst van het VLAREBO met het feit dat vanaf 1 juni 2012 het Decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materialenkringlopen en afvalstoffen (Materialendecreet) en het VLAREMA in werking traden, zowel qua verwijzing naar het Materialendecreet als qua inhoud (schrapping van een zin die betekenisloos was geworden omdat de afvalstoffenwetgeving is veranderd). In de periode tussen afkondiging van het VLAREMA op 17 februari 2012 en de inwerkingtreding ervan op 1 juni 2012 is er nog een inhoudelijke wijziging gebeurd aan de tekst van artikel 168 van het VLAREBO. Met een besluit van 4 mei 2012, dat ook in werking trad op 1 juni 2012, werd onder meer de problematiek van de uitloogbaarheid van metalen en metalloïden geremedieerd De twee wijzigingen die dus allebei op dezelfde dag in werking zijn getreden blijken nu niet helemaal verzoenbaar te zijn wat geleid heeft tot rechtsonzekerheid. Bij deze wijziging wordt het ganse artikel 168 vervangen, waarbij in de tekst nu de twee eerder bedoelde wijzigingen gecombineerd worden.

Artikel 9 tot en met artikel 12

past het gebruikskader voor uitgegraven bodem aan. Bepaalde afvalstoffen en uitgegraven bodems bestaan hoofdzakelijk uit minerale stoffen. Afhankelijk van de verontreinigingsgraad kunnen deze minerale stoffen hergebruikt worden in gelijkaardige toepassingen, namelijk het vrij gebruik als bodem of het gebruik als bouwstof of bouwkundig bodemgebruik. In de wetgeving worden deze toepassingen echter verschillend genormeerd omdat hun onderbouwing verschilt. Om een uniforme aanpak en consistente regelgeving te waarborgen, is een gemeenschappelijke basis voor de gebruikswaarden voor de verschillende types minerale stoffen zeker wenselijk. De afgelopen jaren zijn er door de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO) verschillende onderzoekstaken uitgevoerd in opdracht van de OVAM ter onderbouwing van een gemeenschappelijk

14 normenkader van minerale afvalstoffen en van uitgegraven bodem voor het vrij gebruik als bodem en voor het gebruik als bouwstof/bouwkundig bodemgebruik. In een eerste fase werd gezocht naar een brede consensus binnen en buiten de OVAM voor de manier waarop de milieu-impact van uitgegraven bodem en van minerale afvalstoffen moet worden beoordeeld. Om deze milieu-impact te evalueren is het belangrijk de transfer van contaminanten door toepassing van de minerale stoffen naar de verschillende milieucompartimenten in kaart te brengen. Vermits deze toepassing veelal op een bestaande bodemlaag wordt aangebracht zijn vooral de beïnvloeding van de onderliggende bodem en het grondwater van belang.

De VITO stelde een discussiedocument op over deze onderbouwing dat werd voorgelegd aan een eerste klankbordgroep (mei 2008) die door de OVAM werd samengesteld uit vertegenwoordigers van de belangrijkste stakeholders. Vragen, opmerkingen en commentaren vanuit de klankbordgroep werden opgenomen in een document en uitvoerig beantwoord door de VITO en de OVAM.

In een tweede fase gebeurde de berekening van risicogebaseerde grenswaarden voor minerale stoffen op basis van de veilige concentraties in bodem en grondwater, volgens de overeengekomen randvoorwaarden voor opvulling en ophoging, door middel van het transportmodel en rekening houdend met de specifieke testmethodes in het laboratorium voor de gebruikstoepassing van de minerale stoffen. In totaal werden voor 4 toepassingsgebieden van de minerale stoffen de risicogebaseerde grenswaarden afgeleid namelijk • vrij gebruik als bodem (VLAREBO/VLAREMA); • als bouwkundig bodemgebruik of in vormvast product (VLAREBO);

15 • gebruik als niet-vormgegeven (NV) bouwstof (VLAREMA); • gebruik als vormgegeven (V) bouwstof (VLAREMA). De verschillende risicogebaseerde grenswaarden en een initiële aftoetsing van hun haalbaarheid werden vervolgens voorgelegd aan een tweede klankbordgroep (juni 2009). Hierbij werden reeds initiële normvoorstellen naar voor geschoven. Tijdens deze tweede klankbordgroep werd ook een oproep gelanceerd om zoveel mogelijk gegevens over de milieuhygiënische kwaliteit van secundaire grondstoffen en uitgegraven bodem in Vlaanderen te verzamelen. Hiervoor werd een grote inspanning geleverd door de OVAM, de VITO, individuele bedrijven en overkoepelende sectororganisaties. In een derde fase werden de verschillende databanken met analysegegevens van de milieukwaliteit gebruikt om de impact van de risicogebaseerde grenswaarden en de initiële voorstellen grondig te evalueren. Op deze manier werd een duidelijk en objectief beeld verkregen van hun haalbaarheid. In overleg met de OVAM werden ten slotte beslissingsregels vooropgesteld per toepassingsgebied die geleid hebben tot finale ontwerpwaarden. Centraal bij dit proces stond de afweging tussen het stimuleren van het gebruik (haalbaarheid) en het degelijk beschermen van bodem en grondwater (risicogebaseerde grenswaarden). Het finale resultaat van de meerjarenstudie 'Gemeenschappelijk Normenkader' zijn wetenschappelijk onderbouwde en breed gedragen risicogebaseerde ontwerpnormen voor de volgende toepassingen: • het vrij gebruik van uitgegraven bodem en minerale afvalstoffen als bodem (VLAREBO/VLAREMA); • het bouwkundig bodemgebruik/vormvast product van uitgegraven bodem (VLAREBO); • het gebruik van minerale afvalstoffen als niet-vormgegeven en vormgegeven bouwstof (VLAREMA).

16 Bij de afleiding van de risicogebaseerde grenswaarden zijn dezelfde veilige bodem- en grondwaterconcentraties, dezelfde toepassingsscenario's en hetzelfde transportmodel gebruikt. De risicogebaseerde grenswaarden zijn bijgevolg volledig op elkaar afgestemd en beschermen het milieu op eenzelfde manier. De risicogebaseerde ontwerpwaarden gaan nog een stap verder en houden ook rekening met de haalbaarheid in de praktijk. Deze risicogebaseerde ontwerpwaarden voor het gebruik van uitgegraven bodem en minerale afvalstoffen verzekeren een degelijke bescherming van de bodem en het grondwater en garanderen eveneens het gebruik binnen het kader van een duurzaam materialenbeheer. Hoofdstuk 4. Wijzigingen in het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen (VLAREMA)

Artikel 13

wijzigt artikel 1.1.1 punt 7°: richtlijn 2002/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 2003 betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur wordt vervangen door de aangepaste Europese richtlijn 2012/19/EU van 4 juli 2012 betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur.

Artikel 14

wijzigt een aantal definities in artikel 1.2.1 overeenkomstig de aangepaste Europese richtlijn 2012/19/EU van 4 juli 2012 betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur. Definitie 23

°

wordt letterlijk overgenomen uit de herziene richtlijn. Uit praktische overwegingen wordt ervoor gekozen om de uitzonderingen te verplaatsen naar artikel 3.4.4.1. Definitie 25

°

gaat over de financieringsovereenkomst. De definitie uit de herziene richtlijn wordt letterlijk overgenomen.

17 Definitie 77

°

/1 introduceert de definitie voor de sorteerinrichting voor bouw- en sloopafval. De nieuwe definitie is nodig om de definitie voor sorteerzeefzand een correctere inhoud te geven

.

Definitie 79

°

wordt vervangen door een vereenvoudigde en correcte definitie van sorteerzeefzand . Definitie 79°/1 is een specifieke definitie over thuisverzorging die door een fout in de lay-out achteraan de definitie van sorteerzeefzand was terechtgekomen. In de nieuwe paragraaf 3/1 worden naar analogie met afgedankte voertuigen en afgedankte batterijen en accu’s de definities samengebracht die enkel van toepassing zijn op afgedankte elektrische en elektronische apparaten. De meeste van deze definities zijn letterlijk overgenomen uit de herziene richtlijn. Er zijn wijzigingen of toevoegingen doorgevoerd ter verduidelijking. Definitie 7° ‘hergebruikcentrum voor EEA’ wordt toegevoegd. Niet enkel kringloopcentra vallen onder deze definitie, maar ook privé-bedrijven en producenten die afgedankte apparaten herstellen, opknappen en refurbishen. Iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die valt onder deze definitie moet voldoen aan de voorwaarden die beschreven staan in artikel 5.2.5.8. Definities 8° en 16°: in de herziene richtlijn spreekt men over afgedankte EEA van een particulier huishouden. In Vlaanderen gebruiken we al jaren de term huishoudelijke en professionele apparatuur. Er werd voor de duidelijkheid geopteerd om deze terminologie te behouden. De betekenis is dezelfde als in de herziene richtlijn. Definitie 15° d): er wordt een verduidelijking toegevoegd aan de omschrijving van de ‘verkoper op afstand’ en van de mogelijke financieringsovereenkomsten. De

18 verduidelijking stelt dat enkel financiële leasing wordt uitgezonderd van de definitie van invoer. Operationele leasing wordt nog steeds bestempeld als invoer. In

artikel 15

wordt het derde lid van artikel 2.2.3 van het VLAREMA over grondstofverklaringen opgeheven. De tekst wordt verplaatst naar het eerste lid van artikel 2.2.6 omdat de bepaling niet enkel betrekking heeft op de materialen, vermeld in bijlage 2.2, maar ook op deze overeenkomstig artikel 2.2.5. Een opname in artikel 2.2.6 is bijgevolg correcter. Zie de toelichting artikel 15 voor de wijziging in

artikel 16.

In

artikel 17

wordt een kleine rechtzetting doorgevoerd in artikel 2.2.8, §2 van VLAREMA. De verwijzing naar de onderafdeling 2.3 is immers niet correct, wegens onbestaande. In

artikel 18

wordt in artikel 2.3.1.3, §1 VLAREMA verduidelijkt dat de erkenning van instellingen voor het afgeven van keuringsattesten voor de biologische verwerking van organisch-biologische afvalstoffen wordt gedaan door de minister. In

artikel 19

wordt het artikel 2.3.2.1 in VLAREMA grondig gewijzigd. In paragraaf 1, 2° van dit artikel, wordt de vrijstelling van de kolomproef gebaseerd op de veilige totaalconcentraties in bodem die zijn afgeleid in de eerste fase van de VITO-studie “gemeenschappelijk normenkader voor minerale afvalstoffen en uitgegraven bodem voor het vrij gebruik als bodem en voor het gebruik als bouwstof/bouwkundig bodemgebruik” (voor meer detail zie VLAREBO-wijziging artikelen 7 tot en met 10). De selectie van de parameters en de bijhorende veilige waarden vormen immers de rechtstreekse basis voor de nieuwe uitloognormen voor bouwstoffen. Met betrekking tot minerale afvalstoffen zijn behalve voor de klassieke acht metalen voor de metalen antimoon, barium, molybdeen, vanadium, kobalt, seleen en tin veilige bodemconcentraties bepaald. Enkel door gebruik van deze veilige

19 bodemconcentraties is een ruimere toetsing voor vrijstelling van de kolomproef mogelijk. Voor de andere genormeerde anorganische parameters namelijk bromide, chloride, fluoride en sulfaat zijn geen veilige bodemconcentraties afgeleid. Op basis van veilige totaalconcentraties in grondwater werden wel normwaarden voor de kolomproef vastgelegd. Indien voor de metalen reeds vrijstelling voor de kolomproef wordt gegeven, kan de uitloogbaarheid van deze andere anorganische parameters gebeuren door middel van een enkelvoudige schudproef. Onderzoek heeft immers aangetoond dat de uitloogbaarheid van anionen gemeten met de schudproef van dezelfde grootteorde is als deze gemeten met de kolomproef. Deze uitloogproef is tijdbesparend en minder kostelijk. De resultaten van de schudproef worden getoetst aan de nieuwe normwaarden voor de kolomproef. De voormelde veilige totaalconcentraties voor metalen en de uitloogwaarden voor de schudproef worden in de nieuwe bijlage 2.3.2.D opgenomen. Het artikel 2.3.2.1, §1, 3° van VLAREMA is aangepast omdat op basis van de VITO studie “gemeenschappelijk normenkader voor minerale afvalstoffen en uitgegraven bodem” de maximale uitloogbaarheidswaarden voor niet-vormgegeven bouwstoffen uitgebreid zijn met bijkomende metalen en andere anorganische parameters (zie toelichting hierboven). De nieuwe normwaarden worden in bijlage 2.3.2.B opgenomen. Deze normwaarden zijn algemeen toepasbaar en niet meer variabel. De mogelijkheid om normwaarden te herberekenen bij afwijkend soortelijk gewicht en/of toepassingshoogte wordt geschrapt. De normafleiding is immers niet meer gebaseerd op de maximale immissie (marginale bodembelasting) die via 1 formule met soortelijk gewicht en toepassingshoogte kon berekend worden. In het artikel 2.3.2.1,§1, 4° van VLAREMA wordt de term ‘metalen’ vervangen door 'anorganische verbindingen' wegens de bijkomende anorganische parameters (zie toelichting 3°) en de nieuwe uitloogwaarden voor vormgegeven bouwstoffen, afgeleid uit de voormelde VITO-studie, zijn opgenomen in bijlage 2.3.2.C.

20 In het artikel 2.3.2.1, parameters (zie toelichting 3°) en de nieuwe uitloogwaarden voor vormgegeven bouwbrekerzand van asfalt. De aanduiding wanneer het asfaltgranulaat al dan niet PAK-houdend is door middel van de PAK-spray test wordt hier vermeld en niet meer in de gebruiksvoorwaarden van artikel 5.3.3.4. In

artikel 20

wordt aan het artikel 2.3.2.2, tweede lid van het VLAREMA een zin toegevoegd dat het eenheidsreglement bij uittreksel gepubliceerd wordt in het Belgisch Staatsblad. Het

artikel 21

voert in artikel 2.3.3.1, eerste lid, 2° van het VLAREMA een grondige wijziging door inzake de normen voor chloorhoudende bestrijdingsmiddelen in bagger- en ruimingspecie. Het onderscheid qua norm naargelang het bestemmingstype van de ontvangende bodem en de berekening van de somnorm wordt geschrapt. Ook de milieukwaliteitsnormen voor waterbodem bevatten per OCP een normwaarde. Op basis van uitgebreid VITO-onderzoek en na de proefronde met de laboratoria is een specifieke bepalingsmethode voor organochoorbestrijdingsmiddelen (OCP) in het compendium voor monsterneming en analyse (CMA) opgenomen. De laboratoria erkend voor waterbodem passen reeds de verbeterde CMA-methode toe. Voor elke OCP is in het CMA een haalbare bepalingsgrens opgenomen. Op basis van de bepalingsgrens per OCP is 1 normvoorstel per OCP afgeleid ongeacht het bestemmingstype van de ontvangende bodem. De nieuwe normwaarden zijn in bijlage 2.3.3.A opgenomen. In

artikel 22

worden aan artikel 2.3.6.1, §2 van het VLAREMA een tweede en een derde paragraaf toegevoegd. Artikel 2.3.6.1 bepaalt dat de materialen, opgenomen in het Ministerieel Besluit vermeld in dit artikel, als grondstoffen worden ingedeeld. Bijgevolg moet voor deze materialen geen bijkomende grondstofverklaring worden aangevraagd. In het Ministerieel Besluit wordt bepaald voor welke toepassing het materiaal als grondstof wordt beschouwd. Door de toevoeging van de bijkomende alinea in paragraaf §2 van dit artikel wordt vastgelegd dat, indien de materialen opgenomen in het Ministerieel Besluit bestemd zijn voor gebruik binnen de toepassingsgebieden meststof of bodemverbeterend middel, bouwstof, bodem of kunstmatige afdichtingslagen, de materialen moeten voldoen aan de specifieke

21 criteria in VLAREMA voor deze toepassingsgebieden (afdeling 2.3. van VLAREMA). Materialen opgenomen in het Ministerieel Besluit die bijvoorbeeld gebruikt worden als bouwstof, zullen de VLAREMA voorwaarden voor gebruik als bouwstof moeten respecteren (de normen voor uitloging). Aangezien dit momenteel wettelijk niet bepaald is, wordt de bijkomende paragraaf toegevoegd. Hierdoor is opnieuw een gelijk normenkader voor alle types slakken en assen van toepassing. In dit kader wordt eveneens de jaarlijkse analyseplicht opgenomen in dit artikel (conform artikel 2.2.8 van VLAREMA voor de overige materialen). Overeenkomstig de gewijzigde bepalingen, worden de materialen opgenomen in het Ministerieel Besluit nog steeds automatisch als grondstof ingedeeld, en moet bijgevolg geen grondstofverklaring worden aangevraagd. De beoogde administratieve vereenvoudiging blijft dus van toepassing.

Artikel 23

haalt een overbodige verwijzing uit artikel 2.4.2.4, derde lid van het VLAREMA weg.

Artikel 24

schrapt de afgedankte fotovoltaïsche zonnepanelen uit artikel 3.1.1. In dat artikel worden de afvalstoffen opgesomd die vallen onder een vorm van uitgebreide producentenverantwoordelijkheid. Afgedankte fotovoltaïsche zonnepanelen worden voortaan beschouwd als AEEA zoals gedefinieerd in artikel 1.2.1. §2, 23°.

In artikel 25

wordt artikel 3.2.1.1

gewijzigd. Het artikel gaat over de rol van de lokale besturen bij de uitvoering van de aanvaardingsplicht. De betekenis van dit artikel blijft behouden. De bewoording wordt aangepast ter verduidelijking.

In artikel 26

is een aanpassing van 3.2.1.2, §2, eerste lid, 5° doorgevoerd om het artikel in overeenstemming te brengen met de aanpassing van artikel 3.2.1.1. §3. Het gaat over de maatregelen voor de vergoeding van de gemeentelijke inzamelkanalen.

22

Artikel 27

voegt de hergebruikscentra toe in artikel 3.2.1.3, §1. De toevoeging heeft tot doel de hergebruikcentra ook te laten rapporteren.

Artikel 28

brengt artikel 3.2.2.1 in overeenstemming met het decreet van 16 november 2012 tot aanvulling van het decreet van 5 april 1995 houdende algeme-ne bepalingen inzake milieubeleid met een titel VI “Milieubeleidsovereenkomsten” . In

artikel 29 en 30

wordt de term btw-nummer gewijzigd in ondernemingsnummer. In de tekst wordt gestreefd naar zoveel mogelijk uniformiteit.

Artikel 31

behandelt artikel 3.2.3.6 welke bepalingen bevat rond rechtstreekse verkoop aan particulieren. Dit is op vraag van alle betrokken partijen toegevoegd aan de algemene voorwaarden voor alle aanvaardingplichtige afvalstromen. Dit komt letterlijk uit de herziening van de richtlijn afgedankte EEA (WEEE2 artikel 17).

Artikel 32

voegt een artikel 3.3.6. toe aan afdeling 3.3. 'Collectief Plan' van het VLAREMA. Bij de invoering van VLAREMA is het instrument collectief plan ondergebracht in het hoofdstuk over de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid. Hierdoor is juridische onduidelijkheid ontstaan over de vrijheid die producenten hebben om een eigen inzameling op te zetten. Het materialendecreet legt immers een zorgplicht voor huishoudelijk afval op aan de gemeenten. Met de invoeging van dit artikel wordt het spanningsveld tussen de gemeentelijke zorgplicht en de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid uitgeklaard. Het artikel verzekert dat de actoren die onderworpen zijn aan de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid de mogelijkheid hebben om private inzamelinitiatieven op te zetten. Dergelijke inzameling kan immers een meerwaarde vormen (meer inzamelpunten, ruimere openingsuren, meer bekendheid van selectieve inzameling...). Er worden wel een aantal voorwaarden gesteld waaraan de inzamelsystemen moeten voldoen zodat een correcte inzameling en hoogwaardige verwerking gegarandeerd wordt. Deze voorwaarden worden getoetst doordat de alternatieve inzamelcircuits moeten worden goedgekeurd door de OVAM. De OVAM kan op die manier waken over aspecten als de correcte inzameling, opslag, verwerking en rapportage.

23 Voor de afvalstoffen onderworpen aan een collectief plan, zal dit artikel in de eerste plaats relevant zijn voor de gebruikte dierlijke en plantaardige vetten en oliën. Na de omschakeling van de aanvaardingsplicht naar een collectief plan in 2012, worden voor deze afvalstroom immers vraagtekens geplaatst bij de wettelijkheid van de bestaande inzameling via supermarkten. Dit artikel heeft tot doel de juridische onzekerheid op te heffen en private inzamelacties een legaal kader te geven. In

artikel 33

is het eerste lid van artikel 3.4.1.1 over drukwerkafval een letterlijke overname van artikel 3.4.1.6, §4. Deze bepaling blijft noodzakelijk om de naleving van het gebruik van de stickers tegen ongewenste reclamebladen en gratis regionale pers te kunnen afdwingen. Het tweede en derde lid zijn overgenomen uit artikel 5 en 6 van de milieubeleidsovereenkomst persdrukwerk (BS 24.04.2009). Het tweede lid legt de plicht om stickers te drukken en gratis ter beschikking te stellen bij de uitgevers van de gratis regionale pers. Hierdoor blijft de kost bij de sector. Tevens wordt verwacht dat de sector initiatieven neemt om de sticker te ondersteunen. Het derde lid ten slotte legt een rapportageplicht over het aantal aangebrachte stickers bij de sector.

Artikel 34

heft artikel 3.4.1.2, 3.4.1.3, 3.4.1.4, 3.4.1.5 en 3.4.1.6 op. In

artikel 35

wordt punt 3° van artikel 3.4.3.2 van het VLAREMA vervangen. Afvalbanden worden dikwijls eerst al uitgesorteerd door de garage of bandencentrale: het zijn zij die beslissen of een band die binnen komt een afvalband of een occasieband is. Occasiebanden gesorteerd door garage of bandencentrale worden dan ook niet beschouwd als afvalbanden, deze worden niet meegeteld in de doelstelling van 55%. Voor de doelstelling van 55% worden wel de banden voor hergebruik meegeteld die worden uitgesorteerd door de sorteerder (= Recytyre operator), ná ophaling van de afvalbanden bij garages en bandencentrales. In het begin van het artikel staat “voor de verwerking van de met toepassing van de aanvaardingsplicht ingezamelde afvalbanden geldt dat”. De banden die de garages

24 en bandencentrales zelf naar hergebruik sturen vallen dus niet onder dit artikel, want deze zijn geen afval. De vermelding van sorteerder of sortering is dus feitelijk niet nodig. In de MBO werd dit wel expliciet opgenomen om latere discussies te vermijden, hierbij werd sorteerder ook apart gedefinieerd. Voor VLAREMA is de opname van sorteerder niet noodzakelijk bij de doelstelling van 55%. Nog in het VLAREMA artikel, 3° is de omschrijving “voorbereid voor hergebruik door loopvlakvernieuwing” nogal ongelukkig/omslachtig. In

Artikel 36

wordt onderafdeling 3.4.4. afgedankte elektrische en elektronische apparatuur volledig aangepast. In de geest van de herziening van de EEA richtlijn wordt er ook geprobeerd om deze onderafdeling te vereenvoudigen en te verduidelijken waar mogelijk. De Europese herziene richtlijn wordt zo veel mogelijk letterlijk overgenomen maar aangezien er in Vlaanderen al een aanvaardingsplicht geldt vanaf 1 juli 1999, wordt bij bepaalde punten verder gegaan dan wat er wordt opgelegd in de herziene richtlijn EEA. Artikel 3.4.4.1. §1, §2 en §5 is een letterlijke omzetting van de herziening van de richtlijn afgedankte EEA. §3. 7°. Er wordt toegevoegd “en niet gedesinfecteerd kunnen worden” omdat in regel medische hulpmiddelen geïnfecteerd kunnen zijn maar men deze perfect kan desinfecteren na gebruik. Dit is in het verleden ook zo toegepast. §4. Er is na overleg met de betrokken actoren toegevoegd “De producenten van EEA moeten hiervoor gratis een aangepast inzamelrecipiënt ter beschikking stellen. De distributeur van EEA plaatst dit inzamelrecipiënt op een duidelijk zichtbare plaats in zijn verkoopruimte”. Dit moet gebeuren om de inzameling van het heel kleine afgedankte EEA te verhogen en om de consument te sensibiliseren te doen. Ook “of nieuwe” wordt toegevoegd om innovatieve inzamelsystemen niet in de weg te staan. Het onderzoek naar innovatieve inzamelsystemen moet worden voorgelegd en goedgekeurd door de OVAM om misbruik te voorkomen. §6. Voor de inzameling van professionele afgedankte EEA is de samenwerking met de gemeenten niet verplicht. Dit omdat deze toestellen door de ontdoener niet worden teruggebracht naar containerparken en de containerparken op hun beurt meestal niet geschikt zijn voor de inzameling van deze apparaten.

25 Artikel 3.4.4.2. is een letterlijke omzetting van de herziening van de richtlijn afgedankte EEA en staat reeds in VLAREMA artikel 3.4.4.2. Artikel 3.4.4.3. is een nieuw artikel, in aanvulling op het algemene artikel 3.2.1.3. Op deze manier wordt de monitoring op het respecteren van de milieuwetgeving niet alleen een taak van de overheid (handhaving), maar wordt ook de volledige sector mee geresponsabiliseerd door zelfcontrole. Artikel 3.4.4.4. is een letterlijke omzetting van de herziening van de richtlijn afgedankte EEA en stond ook reeds in VLAREMA artikel 3.4.4.3. Voor de zichtbaarheid van de bijdrage is een afwijking van artikel 3.2.1.1 §6 niet langer nodig omdat dit overeenstemt met de bepalingen in de herziene richtlijn. Artikel 3.4.4.5.

is een letterlijke omzetting van de herziening van de richtlijn afgedankte EEA en staat ook reeds in VLAREMA artikel 3.4.4.4. De hergebruikcentra worden toegevoegd en er wordt gebruik gemaakt van de term visuele voorselectie. Er wordt ook verwezen naar de artikels i.v.m. de code van goede praktijk voor hergebruik. Artikel 3.4.4.5 is een verduidelijking ten opzichte van het bestaande VLAREMA artikel 3.4.4.4 door toevoeging van de term ‘visuele voorselectie op herbruikbaarheid’. Ook wordt ‘hergebruikcentra’ toegevoegd. Naast kringloopcentra kunnen dus ook alle hergebruikcentra ingeschakeld worden om de scheiding te doen tussen potentieel herbruikbare afgedankte EEA en niet-herbruikbare afgedankte EEA. In het artikel wordt nu ook de link gelegd naar artikels 5.2.5.8 (voorwaarden voor de voorbereiding voor hergebruik) en 5.2.5.10 (hergebruikscriteria), zodat duidelijk is dat de visuele voorselectie, alsook de verdere voorbereiding voor hergebruik moet gebeuren overeenkomstig de bepalingen van deze artikels. In artikel 3.4.4.6 staan doelstellingen die in de Europese herziene richtlijn EEA opgelegd zijn aan de lidstaten. Het uitgangspunt is een gedeelde verantwoordelijkheid waarin elke actor die onder zijn beheer AEEA inzamelt, mee

26 instaat voor het bereiken van de Vlaamse inzameldoelstelling. De Europese Commissie zal uiterlijk tegen 14 augustus 2015 bekijken of er nog bijkomende doelstellingen voor de inzameling van EEA nodig zijn en hoe hoog deze dan zouden moeten zijn. Als er nieuwe doelstellingen worden vastgelegd door de Europese Commissie, moeten deze worden opgenomen in VLAREMA. Tegen uiterlijk 14 augustus 2016 wordt de berekeningswijze voor het beschikbare AEEA door de Europese Commissie vastgelegd. Deze zal dan door OVAM worden vastgelegd in een Ministerieel Besluit. De delegatie hiervoor wordt opgenomen in dit artikel. In artikel 3.4.4.7 staan voor de verwerking van de ingezamelde AEEA de doelstellingen voor Vlaanderen. Deze zijn ambitieuzer dan de Europese herziene richtlijn. De doelstellingen, opgelegd in de Europese herziene richtlijn (voorzien tegen 15 augustus 2015), worden direct ingevoerd in de wetgeving. Deze doelstellingen liggen ongeveer 5% hoger dan de doelstellingen die in de herziene richtlijn werden opgenomen tot 14 augustus 2015 maar worden reeds behaald in het Vlaamse gewest en liggen meestal lager dan de huidige doelstellingen in VLAREMA . Voor categorie 2, 5, 6, 7, 8 en 9 moet er 70% worden voorbereid voor hergebruik en gerecycleerd in plaats van de 55% die is opgenomen in de herziene richtlijn. Het uitgangspunt bij de bepaling van de verwerkingsdoelstellingen is dat steeds de meest ambitieuze doelstellingen worden geselecteerd uit de huidige Vlaamse doelstellingen of de toekomstige Europese doelstellingen. Bovendien wordt, indien de huidige verwerking van AEEA in het Vlaamse gewest momenteel al significant beter scoort dan deze doelstellingen, een hoger percentage vastgelegd. Tegen uiterlijk 14 augustus 2016 wordt bestudeerd door de Europese Commissie of er afzonderlijke streefcijfers voor de voorbereiding voor hergebruik van AEEA nodig zijn. De doelstellingen voor nuttige toepassing worden tegen dan ook herbekeken. Het laatste lid van dit artikel is vergelijkbaar met wat er vroeger in definitie 65° van het VLAREMA stond. De omschrijving in de herziene richtlijn (artikel 1.2.1. §3/1 definitie 15° van het voorstel) gaat niet ver zo ver daarom wordt de omschrijving van de huidige

27 VLAREMA (definitie 65°) in de tekst behouden. Volgens alle betrokken partijen is dit een fout in de herziene richtlijn. Dit is doorgegeven aan de Europese Commissie. In artikel 3.4.4.8 wordt duidelijk gemaakt dat bij levering van een toestel men ook verplicht is om een gelijkaardig toestel gratis te aanvaarden. Artikel 3.4.4.9. is een letterlijke omzetting van de herziening van de richtlijn afgedankte EEA artikel 14. Artikel 3.4.4.10. is een letterlijke omzetting van de herziening van de richtlijn afgedankte EEA en de registratie van de producenten van EEA werd hier ook opgenomen. Artikel 3.4.4.11 behandelt de wijze van informatieverstrekking. Uit overleg met de stakeholders blijkt dat alle partijen eisen dat de rapportering confidentieel is. Zowel de toezichthoudende overheden als de onafhankelijke keuringsinstelling geaccrediteerd overeenkomstig ISO 17020 moeten wel toegang krijgen tot deze gegevens. Artikel 3.4.4.12. is de omzetting van de herziening van de richtlijn afgedankte EEA met bijkomende verduidelijkingen. Het gaat hier over zowel de rapportage van de producent van EEA als de rapportage van de distributeur van EEA. Artikel 3.4.4.13. is een letterlijke omzetting van de herziening van de richtlijn afgedankte EEA. Artikel 3.4.4.14 legt een verplicht periodiek overleg tussen de producenten en de hergebruiksector en de verwerkers op. Op deze manier kan een producent meer zicht krijgen op de praktische problemen voor hergebruikcentra en voor de verwerkers, evenals het algemene verwerkingsproces. Op deze manier zal er in de toekomst meer innovatief kunnen worden gewerkt door de hergebruikcentra en

verwerkers. In artikel 3.4.4.15 staat dat naar analogie met de andere gewesten kunnen de producenten van AEEA financieel mee verantwoordelijk worden gesteld voor controles op illegale export door toezichthouders. Hoe dit concreet zal worden uitgewerkt moet nog besproken worden en zal worden vastgelegd in de milieubeleidsovereenkomst. In

artikel 37

is artikel 3.4.7.1. een aangepaste versie van het bestaande artikel om de uitvoering van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid door middel van de aanvaardingsplicht te vervangen door het instrument collectief plan. De actoren die onderworpen worden aan de plicht tot opstellen van een collectief plan, worden specifiek aangegeven: de farmaceutische bedrijven, de groothandelaars-verdelers en de apothekers. Het tweede lid van het bestaande artikel kan worden geschrapt omdat de samenwerking met de gemeenten niet verplicht is bij een collectief plan. In

artikel 38

komen artikel 3.4.7.2., 3.4.7.3., 3.4.7.4.en 3.4.7.5. aan bod. Artikel 3.4.7.2. geeft aan dat de sector verplicht is om een selectieve inzameling van oude en vervallen geneesmiddelen op te zetten via de apothekers. De verantwoordelijkheden van de verschillende actoren worden kort omschreven. Dit artikel laat toe dat de bestaande inzameling wordt doorgezet en laat de nodige ruimte aan de sector om de praktische modaliteiten onderling af te spreken en vast te leggen in het collectief plan. In artikel 3.4.7.3. wordt aangegeven dat de betrokken actoren de nodige sensibilisatie moeten voeren om de selectieve inzameling van oude en vervallen geneesmiddelen via de apothekers te stimuleren. De campagnes moeten ter goedkeuring worden voorgelegd aan de OVAM om de overeenstemming met het afval- en materialenbeleid te verzekeren. Artikel 3.4.7.4.verplicht de sector tot het opzetten van een begeleidingscommissie die de uitvoering van het collectief plan moet coördineren. De begeleidingscommissie vormt het aanspreekpunt voor de overheid en staat ook in voor de opmaak van de rapportage en het actieplan. Er wordt vastgelegd dat de OVAM moet worden uitgenodigd op de vergaderingen van de begeleidingscommissie. Artikel 3.4.7.5. geeft een opsomming van welke informatie minimaal moet worden opgenomen in de jaarlijkse rapportage van de sector aan de OVAM.

28

29

Artikel 39

behandelt artikel 4.3.2, tweede lid. Volgens het huidige VLAREMA-artikel 6.1.1.4, 1° is de inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of –makelaar (IHM) die gemengd bedrijfsafval inzamelt, verplicht om met de afvalstoffenproducent een contract af te sluiten. Een contract afsluiten is evenwel een afspraak tussen twee partijen. Door het afsluiten van het contract in artikel 4.3.2 ook expliciet als verplichting op te nemen langs de kant van de afvalstoffenproducent, wordt dit duidelijker. Er is bovendien voor gekozen om de term ‘gemengd bedrijfsafval’ te schrappen, en te vervangen door ‘bedrijfsrestafval’. De term ‘gemengd bedrijfsafval’ dekt verschillende ladingen, waaronder zowel bedrijfsrestafval als een mengsel van droge, niet-gevaarlijke afvalfracties. Dit creëert onduidelijkheid. De term ‘bedrijfsrestafval’ is eenduidiger. De verplichting tot het hebben van een contract voor het ‘bedrijfsrestafval’ wordt bepaald in het tweede lid. Het verplicht contract voor een mengsel van droge, niet-gevaarlijke afvalfracties is opgenomen in het derde lid. Derde lid. Dit is het huidige tweede lid, met enkele kleine aanpassingen. Inhoudelijk blijft dit lid onveranderd. Enkel wordt, wat betreft het verplicht contract, niet langer verwezen naar het contract van het ‘gemengd bedrijfsafval’, zoals vermeld in het huidige art. 6.1.1.4. In de plaats daarvan wordt er in art. 4.3.2, derde lid, 3° expliciet opgenomen dat de afvalstoffenproducent een contract met een inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of –makelaar moet afsluiten bij samenvoegen van verschillende droge, niet-gevaarlijke afvalfracties in één recipiënt.

In het vierde lid van art. 4.3.2 wordt een uitzondering opgenomen rond het verplicht contract indien het bedrijfsrestafval vergelijkbaar is qua aard, samenstelling en hoeveelheid met huishoudelijke afvalstoffen, én het wordt ingezameld in één ronde met huishoudelijk afval. Er is in het uitvoeringsplan “Milieuverantwoord beheer van huishoudelijke afvalstoffen” en het uitvoeringsplan “Gescheiden Inzameling Bedrijfsafval van Kleine Ondernemingen” bewust voor gekozen om voor bedrijfsafval dat naar aard, samenstelling en hoeveelheid gelijkaardig is als huishoudelijk afval, bedrijven de keuze te laten om dit afval ofwel via een private inzamelaar ofwel via het gemeentelijk circuit te laten ophalen. Het uitvoeringsplan “Milieuverantwoord beheer van huishoudelijke afvalstoffen” vermeldt hierover het volgende: “

Lokale besturen kunnen bedrijfsafval ophalen zonder speciale maatregelen te nemen wanneer deze vergelijkbaar zijn met de hoeveelheden huishoudelijk afval. De OVAM neemt aan dat een gemiddeld gezin maximum 240 liter huisvuil per tweewekelijkse ophaling aanbiedt. Dit zijn vier restafvalzakken van 60 liter of één container van 240 liter. Deze maximale hoeveelheid geldt ook voor de gemengde bedrijfsafvalstoffen, vergelijkbaar met het huisvuil van de gezinnen, die aan huis

30

worden ingezameld. Het politiereglement kan de maxima per afvalfractie opnemen en aangeven dat deze ook gelden voor het vergelijkbare bedrijfsafval.”

Het contract zoals bepaald in artikel 4.3.2, tweede lid is te beschouwen als een speciale maatregel, en is dus niet vereist bij inzameling door lokale besturen. Deze uitzondering tot het afsluiten van het contract was tot nu toe echter niet expliciet opgenomen in artikel 4.3.2 en 6.1.1.4.

In het Vlaamse gewest zijn er ongeveer 200.000 kleine bedrijfjes met minder dan 3 werknemers. Indien hun afval vergelijkbaar is met huishoudelijk afval, doen zij meestal beroep op de gemeentelijke inzamelkanalen. Dergelijke kleine bedrijven wenst de OVAM niet extra administratief te belasten met de verplichting tot het afsluiten van een contract.

Indien een bedrijf voor de inzameling van het vergelijkbaar bedrijfsafval opteert voor de gemeentelijke inzamelkanalen, dient hij sowieso zijn afval aan te bieden conform de bepalingen van het gemeentereglement. Een contract biedt dan ook geen meerwaarde.

Artikel 40

behandelt artikel 4.3.4 Door de wijzigingen in het eerste lid wordt verduidelijkt dat het volgens internationale regels, zijnde het MARPOL VERDRAG, niet verplicht is om het afval aan boord in al deze fracties apart op te slaan. Er zijn wel richtlijnen, uitgevaardigd door de IMO, waarin aanbevolen wordt om deze fracties apart te houden. Wanneer deze richtlijnen aan boord van een schip opgevolgd worden, wordt de inzamelaar verplicht om deze fracties verder gescheiden te houden. Wanneer bepaalde fracties, onder de voorwaarden vermeld in lid 2 toch samengevoegd worden, kan dit enkel onder de drie voorwaarden daar vermeld. Om tot slot tegemoet te komen aan de praktische werking in de sector, kan het contract afgesloten worden met de afvalproducent (zijnde de kapitein van het schip), maar ook met zijn agent of vertegenwoordiger in de haven, zoals meestal het geval zal zijn.

Artikel 41

behandelt de samenwerkingsovereenkomst tussen een lokaal bestuur en een erkende kringloopcentrum. Op dit moment hebben alle Vlaamse gemeenten een overeenkomst met een kringloopcentrum. De kringloopcentra worden vergoed voor hun diensten. In de samenwerkingsovereenkomst staat omschreven wat de overeenkomst tussen gemeente en kringloopcentrum minstens omvat. In 2014 valt

31 de samenwerkingsovereenkomst weg. Om het hergebruik, in het kader van het duurzaam materialenbeleid, te bevorderen en de beleidsdoelstellingen te halen, is het aangewezen om de samenwerking tussen lokaal bestuur en kringloopcentrum wettelijk te verankeren. De duidelijkste piste is om de minimale bepalingen voor een samenwerkingsverband uit de “vroegere” samenwerkingsovereenkomst op te nemen in VLAREMA. De verdere concrete invulling van de samenwerking is dan voorwerp van onderhandeling tussen de gemeente en het kringloopcentrum. Komosie en VVSG/ Interafval werken momenteel al aan “voorbeeld” documenten.

Wettelijke basis voor dit extra VLAREMA-artikel is Art 9. § 1 van het materialendecreet. De Vlaamse Regering neemt de nodige passende maatregelen om ervoor te zorgen dat: 1° het hergebruik van voorwerpen en componenten van voorwerpen en activiteiten ter voorbereiding van hergebruik worden bevorderd; 2° afvalstoffen overeenkomstig artikel 4, §3, of artikel 8, een handeling van hergebruik, recyclage of andere vorm van nuttige toepassing ondergaan.

Artikel 42

behandelt de vervanging van verschillende artikelen in onderafdeling 5.2.5.

In artikel 5.2.5.1 en 5.2.5.2 worden de woorden "elektrische en elektronische apparaten" vervangen door de afkorting "EEA". Artikel 5.2.5.3 is een letterlijke omzetting van de herziening van de richtlijn afgedankte EEA. Het begrip “afzondering” wordt in de herziene richtlijn gedefinieerd maar komt maar eenmaal voor in de tekst vandaar dat er werd gekozen om deze formulering in dit artikel op te nemen. Artikel 5.2.5.4.§1 is een omzetting van de herziening van de richtlijn afgedankte EEA in combinatie met wat er al in VLAREMA artikel 5.2.5.4. stond. §2 betreft de rapportage van de de inzamelaar, afvalstoffenhandelaar en -makelaar, de verwerker, het hergebruikcentrum, en de kennisgever die afgedankte EEA inzamelt, opslaat of verwerkt of met het oog op verwerking aanbiedt aan een derde. Ook werd er op toegekeken dat op vraag van Coberec en Febem de bevraging over het integraal milieujaarverslag voor AEEA niet langer nodig is aangezien de OVAM via deze rapportering over alle nodige gegevens beschikt. Het gaat hier om een administratieve vereenvoudiging. In artikel 5.2.5.5 staat dat conform artikel 26 van het materialendecreet, de gemeenten bevoegd zijn voor de inzameling van huishoudelijk afval. Artikel 21 van

32 het materialendecreet stelt dat de producenten in het kader van de aanvaardingsplicht bijkomende inzamelkanalen mogen opzetten. Overeenkomstig het standaard politiereglement moet de inzameling gebeuren via de gemeentelijke inzamelkanalen of via de inzamelkanalen opgezet door de producenten. Een afkeuring van een inzamelactie door de producenten kan uiteraard enkel als er overtredingen op VLAREMA zijn. Binnen een in de goedkeuring van de producenten vastgelegde termijn moet hierover door de inzamelaar, afvalstoffenhandelaar en – makelaar gerapporteerd worden. Alle betrokkene zijn vragende partij voor deze regeling. Artikel 5.2.5.6 bepaalt wanneer de houder zich moet ontdoen van gebruikte EEA, en gebruikte EEA dus een afvalstof wordt. Op het moment dat de houder een apparaat niet langer voor eigen gebruik wenst aan te wenden, én het niet voldoet aan de hergebruikscriteria, moet de houder zich van de gebruikte EEA ontdoen. Gebruikte EEA wordt dan afgedankte EEA. Artikel 5.2.5.7. bepaalt dat gebruikte EEA die niet voldoet aan de hergebruikscriteria, als een afvalstof ingezameld, verhandeld, gemakeld, en/of vervoerd moet worden. Dit artikel houdt in dat inzamelaars van gebruikte EEA (bijvoorbeeld een refurbisher koopt de afgeschreven computers van een bedrijf op), de gebruikte EEA als een afvalstof moeten behandelen. Enkel nadat een hergebruikcentrum de apparaten heeft getest, eventueel heeft hersteld, en de apparaten voldoen aan de hergebruikscriteria, kunnen de gebruikte EEA terug als product worden beschouwd. Artikel 5.2.5.8. legt een aantal voorwaarden op aan hergebruikcentra voor EEA waaraan voldaan moet zijn om apparaten te mogen voorbereiden voor hergebruik: 1° Een periodieke audit om na te gaan of de voorbereiding voor hergebruik correct gebeurt. Binnen het jaar waarin dit besluit van kracht wordt, moet er een eerste audit uitgevoerd worden. Nadien om de vier jaar; 2° Minimaal opleidingsniveau van het personeel dat de voorbereiding voor hergebruik uitvoert; 3° Bij de voorbereiding voor hergebruik moeten de regels nageleefd worden zoals vastgesteld door de minister. Hierbij wordt een duidelijke delegatie gegeven aan de

33 minister om regels op te leggen aan hergebruikcentra die betrekking hebben op de minimale handelingen die moeten worden uitgevoerd met het oog op een kwaliteitsvolle voorbereiding voor hergebruik van afgedankte EEA. Deze zullen in een ministerieel besluit worden uitgewerkt, samen met de hergebruikscriteria. De herziene AEEA-richtlijn legt op dat inzamelpunten van AEEA toegang moeten verlenen aan personeel van hergebruikcentra voor de selectie op hergebruik. In artikel 5.2.5.9. wordt bepaald dat vooraleer er AEEA door hergebruikcentra kan worden meegenomen van inzamelpunten waar in het kader van de aanvaardingsplicht AEEA wordt ingezameld, er eerst een samenwerkingsovereenkomst dient te zijn tussen het hergebruikcentrum en het beheersorganisme of de producent met een individueel afvalpreventie- en afvalbeheersplan, waarin de onderlinge samenwerkingsmodaliteiten worden geregeld. Artikel 5.2.5.10 bepaalt dat enkel die toestellen in hergebruik gebracht mogen worden die voldoen aan de hergebruikscriteria. In het artikel wordt een delegatie gegeven aan de minister om de hergebruikscriteria vast te stellen. De hergebruikscriteria zullen in een ministerieel besluit worden uitgewerkt. In opdracht van de OVAM werd er in 2010 een studie uitgevoerd, die als doel had om specifieke criteria op te stellen aan de hand waarvan het mogelijk is te bepalen of een elektrisch of elektronisch apparaat al dan niet milieu-verantwoord richting hergebruik kan gaan. Op basis van deze studie heeft de OVAM in 2012 in samenwerking met diverse stakeholders hergebruikscriteria voor AEEA opgesteld. De hergebruikscriteria houden onder andere rekening met de algemene staat van het apparaat, de functionaliteit, het energieverbruik, de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen, het bestaan van een reguliere markt, en een voldoende mate van bescherming tijdens het transport. Artikel 5.2.5.11 legt voorwaarden op aan het grensoverschrijdende transport van gebruikte EEA. Enerzijds moeten gebruikte EEA voldoen aan de hergebruikscriteria om als product overgebracht te kunnen worden. We willen immers dat de hergebruikscriteria zowel van toepassing zijn voor onze eigen hergebruiksmarkt in Vlaanderen als voor de exportmarkt. De hergebruikscriteria gelden dus zowel in

34 Vlaanderen als voor de export. Anderzijds dienen een aantal documenten aanwezig te zijn bij het transport, overeenkomstig bijlage VI van de herziene AEEA-richtlijn. Op dit punt gaat artikel 5.2.5.11 enigszins verder dan hetgeen in de richtlijn wordt bepaald. De richtlijn stelt in artikel 23.2 dat de lidstaten er zorg voor moeten dragen dat de overbrenging (lees grensoverschrijdende overbrenging zoals gedefinieerd in de EVOA-verordening ) van gebruikte EEA

waarvan vermoed wordt dat het AEEA is

, moet geschieden overeenkomstig de minimumvoorschriften van bijlage VI. Eigenlijk stelt dit artikel uit de richtlijn dat op bepaalde EEA de minimumvoorschriften van bijlage VI van de herziene AEEA-richtlijn niet van toepassing zijn, zonder dat bepaald wordt voor welke EEA deze voorschriften dan niet zouden gelden. Dit laat een te grote mate van willekeur toe bij het beoordelen of gebruikte EEA al dan niet beschouwd wordt als ‘EEA waarvan vermoed wordt dat het AEEA is’. De OVAM is van oordeel dat juist via de minimumvoorschriften van bijlage VI, en meer bepaald via de documenten waarvan sprake in artikel 5.2.5.11 aangetoond dient te worden dat de gebruikte EEA geen afvalstoffen zijn. Dit veronderstelt evenwel dat deze voorwaarden worden opgelegd aan alle grensoverschrijdende transporten, en niet enkel aan diegene waarvan vermoed wordt dat het om een afvaltransport gaat. In het artikel wordt ook een delegatie gegeven aan de minister om de voorwaarden ‘een bewijs van beoordeling of test voor alle EEA die deel uitmaken van de zending’ en ‘gespecificeerde etiketinformatie’ nader te specifiëren. Dit zal eveneens uitgewerkt worden in het ministerieel besluit. Artikel 5.2.5.12 voorziet een aantal uitzonderingen op artikel 5.2.5.11, conform de uitzonderingen die zijn opgenomen in bijlage VI van de herziene AEEA-richtlijn. Wanneer is voldaan aan één of meerdere van deze uitzonderingen zijn ook de hergebruikscriteria in het kader van het grensoverschrijdend transport van gebruikte EEA niet van toepassing. In

artikel 43

wordt een foutieve verwijzing in artikel 5.3.2.4, 1° van het VLAREMA rechtgezet.

35 In

artikel 44

wordt de onduidelijke verwijzing in artikel 5.3.3.1 van het VLAREMA gecorrigeerd. Voor het gebruik van grondstoffen als bouwstoffen zijn bepaalde materialen onderworpen aan het eenheidsreglement betreffende gerecycleerde granulaten en is voor gerecycleerde brokken nog een bijkomende gebruiksbeperking opgenomen. In afdeling 2.2 van bijlage 2.2 is de titel van de laatste kolom ook aangepast. In

artikel 45

wordt de aanhef van artikel 5.3.3.4 van het VLAREMA gewijzigd op basis van de bepalingen inzake PAK-houdend materiaal namelijk zie de aanpassingen in artikel 2.3.2.1, va (conform artikel 16). In

artikel 46

omschrijft artikel 5.3.8.1 het toepassingsgebied van de ontworpen regeling. De regeling is beperkt tot leidingen van openbare nutsvoorzieningen onder, boven of op het openbaar domein. De motivatie hiervoor is dat de vastgestelde problemen waarvoor een oplossing uitgewerkt wordt zich vooral daar stellen. Bovendien blijft de regeling hierdoor beheersbaar omwille van de eerder beperkte doelgroep die erdoor is gevat, namelijk de nutsbedrijven en de openbare besturen. Leidingen op privé terrein zijn in sommige gevallen eigendom van de grondeigenaar (bijv. afvoerbuizen), in de andere situaties zal het beheer in overleg moeten gebeuren tussen de nutsmaatschappij en de grondeigenaar volgens het voorzorgprincipe. In geval van schade of verontreiniging veroorzaakt door de aanwezigheid van buitendienst gestelde leidingen op privaat terrein, gelden o.a. de bepalingen van het bodemdecreet. De regeling is beperkt tot openbare nutsvoorzieningen. Het gaat hier bijvoorbeeld om (niet limitatief) leidingen voor distributie of afvoer van water, gas, elektriciteit, telecommunicatie en afvalwater. Voor de niet gevatte lijninfrastructuur (bijv. spoorwegen, pijpleidingen, ..) bestaan in vele gevallen al specifieke en afdoende regels op Vlaams of federaal niveau. Leidingen die een ingedeelde inrichting zijn of deel uitmaken van een milieutechnische eenheid vallen eveneens buiten de toepassing van deze nieuwe bepalingen. Hier blijft artikel VLAREM II, met in het bijzonder artikel 4.1.6.3, de toepasselijke regelgeving. Artikel 5.3.8.2 bepaalt de verschillende opties waarover de beheerder van een nutsleiding beschikt om met buitendienst gestelde leidingen om te gaan. Dit artikel is

36 in essentie de hiërarchie voor het beheer van materialen zoals omschreven in artikel 4 van het materialendecreet, maar aangepast aan de specifieke kenmerken van nutsleidingen.

Voor het bepalen van het beheer van een buiten dienst gestelde nutsleiding hanteert de nutsmaatschappij het BBT principe. Dit wil zeggen dat er gekozen wordt voor een wijze van beheer die zo hoog mogelijk scoort op de hiërarchische ladder zonder dat er hierdoor onrechtmatige hoge kosten moeten gemaakt worden. Ook is bepaald dat de nutsmaatschappij bij het vaststellen van de wijze van beheer van de leiding overlegt met de beheerder van het openbaar domein. De beslissing over wijze van beheer (en verdeling van de kosten) is duidelijk een gedeelde verantwoordelijkheid van de nutsmaatschappij en het openbaar bestuur. In artikel 5.3.8.3 wordt een inventarisatie van “wees”leidingen verplicht gesteld. Eén van de mogelijke opties voor het beheer van een buiten dienst gestelde leiding, is deze ter plaatse te laten. Om toekomstige problemen met “wees”leidingen te vermijden, is een inventarisatie van deze leidingen verplicht en wordt duidelijk bepaald dat de nutsmaatschappij verantwoordelijk blijft voor het beheer van deze leidingen en bijgevolg ook voor eventuele schade en verontreiniging die in de toekomst zou komen vast te staan.

In

artikel 47

wordt een nieuw artikel 6.1.1.1/1 in VLAREMA ingevoegd. Het is voor de geregistreerde inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar (IHM), die in één ophaalronde zowel huishoudelijke afvalstoffen als met huishoudelijke afvalstoffen vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen inzamelt, onmogelijk om een onderscheid te maken tussen de huishoudelijke en de met huishoudelijke afvalstoffen vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen. Daarom is het voor de geregistreerde IHM dus niet mogelijk om enkel voor de bedrijfsafvalstoffen een afgiftebewijs af te leveren. Met dit artikel wordt de afgifte van met huishoudelijke afvalstoffen vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen, die in één ophaalronde samen met huishoudelijke afvalstoffen worden ingezameld, vrij gesteld van afgiftebewijs.

Artikel 48

behandelt artikel 6.1.1.2, paragraaf 1, 7°. In dit artikel, dat het identificatieformulier bij afvaltransporten regelt, is er één uitzondering geschrapt en één uitzondering toegevoegd. De uitzondering voor de kringloopcentra wordt geschrapt omdat deze overbodig is. De zaken die een klassiek werkend kringloopcentrum inzamelt (AEEA niet meegerekend), zoals herbruikbare kleding, boeken, meubels en speelgoed, zijn geen afvalstoffen. Deze uitzondering is dan ook overbodig. Wanneer een kringloopwinkel echter aan integrale inzameling doet,

37 zonder voorselectie op herbruikbaarheid bij de aanvaarding van afgedankte goederen en dus alles meeneemt, gaat het wel om een afvalinzameling en is er wel een identificatieformulier nodig. Voor potentieel herbruikbare AEEA (= afgedankte EEA waarop een visuele voorselectie op herbruikbaarheid is uitgevoerd) die wordt vervoerd naar een hergebruikcentrum is er een uitzondering toegevoegd. Dit komt neer op het behoud van de vroegere uitzondering 7°, maar dan beperkt tot potentieel herbruikbare afgedankte EEA. Potentieel herbruikbare EEA die met het oog op hergebruik wordt ingezameld door een kringloopwinkel of hergebruikscriteria wordt overeenkomstig artikel 5.2.5.7 beschouwd als een afvalstof, en dient als een afvalstof ingezameld te worden. Om kringloopcentra en hergebruikcentra die enkel potentieel herbruikbaar EEA vervoeren, niet te veel administratief te belasten, wordt er evenwel een uitzondering voorzien voor het identificatieformulier. Verder wordt er in artikel 6.1.1.2, paragraaf 1 nog een uitzondering toegevoegd als 9°. Hier wordt de afvoer van niet gevaarlijke afvalstoffen van een containerpark naar een inzamelpunt voor afval of verwerkingsinrichting voor afvalstoffen vrij van identificatieformulier gesteld. Dit is nodig om de onduidelijkheid die werd gecreëerd bij het in werking treden van VLAREMA weg te nemen. De nota aan de Vlaamse Regering en de VLAREMA-tekst bevatten hierover tegenstrijdigheden, die nu worden weggewerkt. Voor de afvoer van gevaarlijke afvalstoffen van een containerpark is een identificatieformulier wel noodzakelijk om in regel te blijven met artikel 19, §2 en artikel 20, tweede lid van de Kaderrichtlijn betreffende afvalstoffen. Deze artikels stellen dat telkens wanneer gevaarlijke afvalstoffen binnen een lidstaat worden vervoerd, zij dienen vergezeld te gaan van een identificatiedocument. Dit geldt ook voor gevaarlijke afvalstoffen van huishoudens die aanvaard zijn voor inzameling door een geregistreerd inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of –makelaar. Tevens is er een wijziging in artikel 6.1.1.2, paragraaf 2, 3°. In een aantal gevallen kan bij de ophaling van afvalstoffen het gewicht van de afvalstoffen niet bepaald worden op de site van de producent zelf. In het VLAREMA werd reeds toegestaan om de weging te laten gebeuren op de plaats van bestemming van de afvalstof. De

38 hoeveelheid moet volgens de huidige reglementering op het identificatieformulier geschreven worden en een kopie van dit document moet terug naar de producent gestuurd worden. Omwille van administratieve vereenvoudiging wordt nu ook toegestaan dat de hoeveelheid ook via een ander document (bv. een factuur) kan gecommuniceerd worden aan de producent. Het andere document moet dan wel samen gehouden worden met het oorspronkelijke deels ingevulde identificatieformulier. In

artikel 49

worden wijzigingen doorgevoerd aan artikel 6.1.1.4 van het VLAREMA. In het eerste lid wordt de informatieplicht van de inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of –makelaar uitgebreid tot de afvalstoffen zoals vermeld in art. 4.3.4 (afvalstoffen afkomstig van de zeevaart). Een rechtstreekse sensibilisatie van de bemanning is zeer moeilijk, aangezien deze veelal van niet Europese origine zijn (Russisch, Polen, Filipijnen,..). Een rechtstreeks sensibilisatie van de agent of de vertegenwoordiger in de haven zou in theorie mogelijk zijn, maar is weinig zinvol indien dit voorafgaand zou moeten gebeuren aan elke inzameling. Een schip blijft niet langer in de haven dan strikt noodzakelijk en is mogelijks al weg, wanneer de info van de IHM het schip zou kunnen bereiken. Daarnaast is het niet realistisch om te denken dat het schip deze informatie zou bijhouden tot een volgende keer dat het een Vlaamse haven aanloopt. Omdat ook in het maritieme milieu het van belang is om langzaam maar zeker naar een gedragswijziging te streven, uiteraard rekening houdende met het internationale en specifieke karakter van de zeevaart, kan de informatieplicht onder meer als volgt ingevuld worden: - verstrekken van informatie kan tijdens het afsluiten van een contract tussen de inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar en de afvalstoffenproducent, zijn agent of vertegenwoordiger in de haven; - verstrekken van informatie kan door het ontwikkelen van, bij voorkeur, een Engelstalige flyer door de inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar. Deze kan dan door de agentuur aan de kapitein van het schip bezorgd worden. - verstrekken van informatie kan gebeuren tijdens de reeds bestaande overlegmomenten met de havens, bevoegde overheidsdiensten zoals Havenstaatcontrole en de agenturen. Daarnaast wordt in het eerste lid toegevoegd dat de inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of –makelaar die verschillende droge, niet-gevaarlijke

39 afvalfracties in één recipiënt inzamelt, zoals vermeld in artikel 4.3.2, derde lid, verplicht is om met de afvalstoffenproducent een contract af te sluiten, waarin de samengevoegde fracties worden gespecifieerd. In het huidige artikel 6.1.1.4 zat dit vervat in de verplichting tot afsluiten van het contact voor het ‘gemengd bedrijfsafval’. Aangezien er werd gekozen om de term ‘gemengd bedrijfsafval’ te vervangen door ‘bedrijfsrestafval’, was het noodzakelijk om de verplichting tot het afsluiten van een contract voor de samenvoeging van verschillende droge, niet gevaarlijke afvalfracties in één recipiënt, ook expliciet op te nemen in artikel 6.1.1.4. In het tweede lid wordt een uitzondering opgenomen rond het verplicht contract indien het bedrijfsrestafval vergelijkbaar is qua aard, samenstelling en hoeveelheid met huishoudelijke afvalstoffen, én het wordt ingezameld in één ronde met huishoudelijk afval. Argumentatie idem aan artikel 4.3.2, vierde lid. In

artikel 50, 51, 52, 53, 55, 56 en 57

wordt de aanvraag en het beheer van registraties als IHM en vervoerder verplicht elektronisch gemaakt. Voordeel voor de bedrijven is dat ze onmiddellijk na de aanvraag kunnen beschikken over hun registratie. Voordeel voor de OVAM is dat de hele administratie rond de aanvraag en het beheer van deze registraties zonder personeel kan gebeuren.

Artikel 54

behandelt artikel 6.1.3.1 Dit artikel blijft ongewijzigd, maar de interpretatie ervan is veranderd m.b.t. de registratie als IHM voor de hergebruikcentra voor EEA. De reden waarom de kringloopcentra in dit artikel niet worden uitgezonderd van de registratieplicht als IHM is omdat de inzameling door klassiek werkende kringloopcentra niet wordt gezien als een afvalstoffeninzameling (behalve voor afgedankte EEA). Een uitzondering is dan ook overbodig. Hier geldt dezelfde redenering als bij de schrapping van de uitzondering voor kringloopcentra bij artikel 6.1.1.2. Voor hergebruikcentra voor EEA geldt deze redenering echter niet aangezien gebruikte EEA die wordt ingezameld door hergebruikcentra beschouwd wordt als een afvalstof. Enkel wanneer na een voorbereiding voor hergebruik de apparaten voldoen aan de hergebruikscriteria, kunnen de apparaten hun afvalstatuut verliezen. Voor wat betreft de inzameling van gebruikte EEA door kringloopcentra en hergebruikcentra geldt dus wel de plicht tot registratie als IHM.

40

Artikel 58

voegt een stuk zin toe aan artikel 6.1.4.1 van het VLAREMA. In het VLAREMA is bewust gekozen om de afvaloperatoren te professionaliseren. Dat betekent dus dat personen die niet beschikken over een ondernemingsnummer geen legale afvalhandelingen meer kunnen verrichten. In de andere gewesten en mogelijks ook in de andere lidstaten blijft het mogelijk om afvalstoffen te vervoeren zonder ondernemings- of BTW-nummer. Om de scheeftrekking van de concurrentie in Vlaanderen te voorkomen, wordt een passage bijgevoegd, die de automatische registratie van Brusselse, Waalse of andere Europese vervoerders beperkt tot diegenen die beschikken over een ondernemingsnummer of BTW-nummer.

In artikel 59 tot en met artikel 65

worden wijzigingen doorgevoerd aan bijlagen van het VLAREMA. In

artikel 59

, 2° wordt de hoofding van de laatste kolom aangepast vermits de inhoud ruimer gaat dan enkel voorwaarden inzake samenstelling. Het eenheidsreglement wordt beter geduid door toevoeging van “betreffende gerecycleerde granulaten”. De vermelding “goedgekeurd bij ministerieel besluit” wordt geschrapt want reeds opgenomen in artikel2.3.2.2 van VLAREMA. In

artikel 60 tot en met 63

worden de voorwaarden inzake samenstelling en gebruik als meststof of bodemverbeterend middel gewijzigd. Ook deze nieuwe normvoorstellen zijn het resultaat van de grondige meerjaren VITO-studie voor een betere normonderbouwing. Bepaalde organische en anorganische afvalstoffen bevatten nog een relevant gehalte organisch materiaal en/of nutriënt. Afhankelijk van de verontreinigingsgraad kunnen deze afvalstoffen nuttig aangewend worden als bodemverbeterend middel of als meststof. De huidige normen houden geen rekening met mogelijke import- en exportprocessen van de verontreinigingen en evenmin met het risico op uitloging naar het grondwater. De huidige aanpak is mogelijk onvoldoende of net te beschermend voor de bodem en het grondwater. In elk geval zijn de huidige normen minder risicogebaseerd dan

41 de nieuwe normvoorstellen voor het gebruik als bouwstof. Voor het gebruik als meststof of bodemverberend middel zijn ook nieuwe normvoorstellen afgeleid. In een eerste fase werd gezocht naar een goede alternatieve onderbouwing voor de afleiding van normvoorstellen voor anorganische en organische verontreinigingen. De aanpak van het gemeenschappelijk normenkader voor bouwstoffen is immers niet integraal over te nemen omdat bodemverbeterende middelen en meststoffen na toediening niet meer te onderscheiden zijn van de bodem. Ook het aspect van de voedselveiligheid speelt hier een belangrijke rol. Er werden verschillende alternatieve onderbouwingen voor de afleiding van normvoorstellen voor anorganische en organische verontreinigingen met elkaar vergeleken zoals een puur risicogebaseerde benadering, een ‘kritische lasten’ benadering (‘stand still’-principe) en een hybridemodel. Het hybridemodel, dat werd voorgesteld door de DG Environment van de Europese Commissie en dat een combinatie is van een ‘stand still’-benadering en een risicogebaseerde methodiek, geniet de voorkeur. Het doel van het hybridemodel is vooral om de multifunctionaliteit van de bodem te vrijwaren en tegelijk toch een beperkte aanrijking van verontreinigingen in de bodem toe te staan zonder dat de veilige bodemconcentraties overschreden worden binnen een bepaalde tijdspanne. Het hybride model, reeds gebruikt voor de huidige VLAREMA-normen, werd verder verfijnd. De volgende ‘input’ en ‘output’ processen werden meegenomen in de normonderbouwing namelijk: • voor de anorganische verontreinigingen - de atmosferische depositie, de plantopname en de uitloging naar het grondwater – ook de acht metalen zijn uitgebreid antimoon, kobalt , molybdeen en seleen; • voor de organische verontreinigingen - de uitloging en de biologische afbraak. Behalve de marginale aanrijking van de bodem tot de veilige bodemconcentratie werd ook de aanrijking voor het grondwater berekend. Dat gebeurde voor de meest mobiele en toxische verbindingen via uitloogmodel, gebruikt in de VITO-studie “gemeenschappelijk normenkader van minerale afvalstoffen en van uitgegraven bodem voor het vrij gebruik als bodem en voor het gebruik als bouwstof/bouwkundig

bodemgebruik.” De strengste maximaal toelaatbare concentratie (uitloogmodel versus hybridemodel) werd telkens behouden als normvoorstel. Tijdens een eerste klankbordgroep (oktober 2009), waarin de nieuwe normvoorstellen voor anorganische parameters en hun onderbouwing werden voorgesteld, werd ook een oproep gelanceerd om zoveel mogelijk gegevens aangaande de milieuhygiënische kwaliteit van bodemverbeterende middelen en meststoffen in Vlaanderen te verzamelen. Tevens diende deze klankbordgroep als forum om zoveel mogelijk informatie te verstrekken over de totstandkoming van de normvoorstellen en om een zo breed mogelijk draagvlak te creëren. 42 In een tweede fase werd de databank met analysegegevens van de milieukwaliteit gebruikt om de impact van de risicogebaseerde normvoorstellen grondig te evalueren. Op deze manier werd een duidelijk en objectief beeld verkregen van hun haalbaarheid. In overleg met OVAM werden ten slotte beslissingsregels vooropgesteld die geleid hebben tot finale ontwerpnormen. Centraal bij dat proces stond de afweging tussen het stimuleren van het gebruik (haalbaarheid) en het degelijk beschermen van bodem en grondwater (risicogebaseerde normvoorstellen). De ontwerpnormen met hun onderbouwing en de haalbaarheidsanalyse werden finaal ter discussie voorgelegd aan een tweede klankbordgroep (juni 2011) waarbij veel aandacht werd besteed aan de vergelijking tussen de impact van de huidige normen en de ontwerpnormen. Het finale resultaat van deze meerjarenstudie zijn wetenschappelijk onderbouwde en breed gedragen risicogebaseerde ontwerpnormen voor bodemverbeterende middelen en meststoffen. Algemeen kan gesteld worden dat deze ontwerpnormen een versoepeling inhouden ten opzichte van het huidige normenkader terwijl ze toch een afdoende bescherming van het milieu verzekeren. In totaal moeten zestien parameters minder gemeten worden, wat leidt tot eenvoudigere, snellere en goedkopere analyses wat de handel

43 in bodemverbeterende middelen en meststoffen ten goede komt. Hierdoor wordt het gebruik van bodemverbeterende middelen en meststoffen in Vlaanderen gestimuleerd binnen het kader van een duurzaam materialenbeheer. In

artikel 64

worden de tabellen met waarden voor het gebruik als bouwstof van bijlage 2.3.2 van het VLAREMA vervangen door bijlage 4 bij dit besluit.

Artikel 65

voegt een nieuwe tabel toe als bijlage 5 met de normwaarden voor organochloorpesticiden in bagger- en ruimingsspecie bij het gebruik als bodem. Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 66

bevat een overgangsmaatregel voor de beoordeling van de technische verslagen die in het kader van de grondverzetregeling werden opgemaakt. In

artikel 67

wordt de datum van inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit geregeld.

Voor artikel 8, het artikel waarmee artikel 168 van het VLAREBO een redactionele aanpassing ondergaat, wordt bepaald dat het uitwerking heeft vanaf 1 juni 2012. Deze toepassing van de terugwerkende kracht, die geen inbreuk levert op de praktijk, wordt toegepast om de onzekerheid volledig op te heffen en duidelijkheid te brengen over het artikel 168 van het VLAREBO.

3. Budgettaire weerslag

Het voorstel van beslissing heeft geen tot zeer beperkte weerslag op de begroting van de Vlaamse overheid. Voor andere actoren heeft het zeer beperkte gevolgen. Alle spelers in de AEEA keten zullen moeten rapporteren. Dit houdt in dat de inzamelaars, afvalstoffenhandelaars en –makelaars en verwerkers die geen contract

hebben met producenten ook zullen moeten rapporteren. De kosten van deze validatie zullen worden gedragen door de producenten van EEA voor hun contractanten. Door de opstart van één rapporteringtool waarin alle betrokken stakeholders zullen moeten rapporteren worden er betrouwbare en uniforme gegevens gegenereerd. Inschatting: € 183.393,- per jaar voor de personeelskost voor de rapportering van alle stakeholders en de validatie van deze gegevens door een onafhankelijk keuringsinstelling geaccrediteerd conform ISO 17020. 44 De verplichte rapportering voor het integraal milieujaarverslag voor AEEA zal niet meer bijkomend moeten gebeuren en mag dus in mindering worden gebracht met naar schatting € 80.000,- per jaar. Door de introductie van hergebruikcriteria in de VLAREMA, is er een beperkte toename van de administratieve last. De hergebruikcentra zullen zich om de vier jaar moeten laten auditeren door een onafhankelijke keuringsinstelling die geaccrediteerd is volgens de ISO17020 norm. De kost van de audit wordt geschat op € 1000,- om de vier jaar (= € 250,- per jaar). Voor de exporteurs is er een gelijkaardige toename van de administratieve last aangezien tweedehands apparaten voor de export moeten zijn voorbereid voor hergebruik door een gekeurd hergebruikcentrum. Door het introduceren van uitgebreide producentenverantwoordelijkheid oude en vervallen geneesmiddelen, en daarmee een minder stringent kader, wordt een besparing voor de sector voorzien. Voor de afschaffing aanvaardingsplicht voor drukwerkafval wordt een besparing voorzien aangezien alle administratieve lasten wegvallen voor de sector. De verplichte samenwerkingsovereenkomst tussen gemeenten en kringloopcentra brengt zeer beperkte administratieve lasten met zich mee. De Inspectie van Financiën verleende een gunstig advies op … (zie bijlage). Het gemotiveerd begrotingsakkoord moet niet ingewonnen worden.

45

4. Weerslag op het personeelsbestand en de personeelsbudgetten

Het voorstel van beslissing heeft geen weerslag op het personeelsbestand of de personeelsbudgetten van de Vlaamse Gemeenschap.

5. Weerslag op de lokale besturen

Het voorstel van beslissing heeft geen weerslag op de lokale besturen.

6. Kwaliteit van de regelgeving

De volgende onderwerpen zijn onderworpen aan een reguleringsimpactanalyse: implementatie Europese richtlijn 2012/19/EU betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur, nr… hergebruikscriteria, nr…. samenwerking lokale besturen en kringloopcentra, nr….. uitgebreide producentenverantwoordelijkheid oude en vervallen geneesmiddelen,nr….. afschaffing aanvaardingsplicht voor drukwerkafval, nr…... Het voorontwerp van besluit werd aangepast aan het wetgevingstechnisch en taalkundig advies nr…...

7. Voorstel van beslissing

De Vlaamse Regering beslist:

46 − haar principiële goedkeuring te hechten aan het voorontwerp van besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning, tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (VLAREM II), tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 december 2007 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de bodemsanering en tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen; de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu en het waterbeleid, te gelasten over voornoemd voorontwerp van besluit het advies in te winnen van de SERV en de MINAraad. Bijlagen: ontwerp van besluit; advies Inspectie van Financiën; reguleringsimpactanalyse voor: hergebruikscriteria samenwerking lokale besturen en kringloopcentra uitgebreide producentenverantwoordelijkheid oude en vervallen geneesmiddelen afschaffing aanvaardingsplicht voor drukwerkafval Joke SCHAUVLIEGE Vlaams minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur