05 juli 2014 © Het Financieele Dagblad

Download Report

Transcript 05 juli 2014 © Het Financieele Dagblad

05 juli 2014 © Het Financieele Dagblad
Een trouvaille wordt je niet snel geopenbaard.
Om te scheppen uit het niets, moet je weer
kind worden en buiten het bestaande geraken.
Het geheim van de weg van verwondering naar
openbaring.
Ruben van Zwieten
is predikant en oprichter
van De Nieuwe Poort.
Elke week geeft hij zijn
visie op het onderwerp op
deze pagina’s.
#fd/perspectief
Duitse innovatiekracht
Graf von Zeppelin — luchtvaartpionier, uitvinder van de zeppelin • Wilhelm Röntgen — natuurkundige, ontdekker van de röntgenstraling • Rudolf Diesel — werktuigbouwkundige, uitvinder van de dieselmotor
or • Felix Wankel — werktuigbouwkundig ingenieur, uitvinder van de wankelmotor • Friedrich Sertürner — apotheker, ontdekker van morfine • Hermann Ganswindt — ondernemer, grondlegger van de rakettechniek
Peter Schlumbohm
— toont de door
hem ontwikkelde
waterketel,
sigarettenhouder
en ‘chemexkoffiezetter’.
ijn stem is zacht en nauwelijks hoorbaar,
maar zijn geest is nog altijd glashelder.
Met pretoogjes vertelt de 94-jarige uitvinder en ondernemer Artur Fischer, dat
hij net nog twee nieuwe patenten heeft
toegevoegd aan zijn toch al niet geringe
oeuvre van 1136, een record dat hem in
Duitsland terecht de bijnaam ‘patentkoning’ opleverde.
Het is ongelofelijk wat de man allemaal heeft uitgevonden: van de plastic
plug waarin we schroeven vastzetten tot
een nieuw soort flitsapparaat, van de
wereldberoemde fischertechnik-bouwdozen tot eetbaar speelgoed, en dat alles
samengebald in één bedrijf, dat hij na
1948 vanuit het niets opbouwde.
Wat maakt deze kapperszoon uit Baden-Württemberg zo productief? En wat
voor rol speelt zijn vaderland daarin?
Volgens Fischer zelf heeft het in de eerste
plaats te maken met ‘hard werken’ en
‘altijd lol houden in het ontdekken van
nieuwe dingen’. Maar het heeft ook zeker
te maken met bepaalde Duitse tradities
en de achtergrond van twee verloren
wereldoorlogen. Die maakten het Duitsland van de twintigste eeuw niet alleen
tot tweemaal toe straatarm, maar ook innovatief, wilskrachtig en saamhorig. Tel
daarbij op het feit dat vooral het zuiden
van Duitsland na de Tweede Wereldoorlog veel gevluchte industriëlen aantrok
uit Oost-Duitsland, Polen en Tsjechië, en
je krijgt een vruchtbare voedingsbodem
voor een dynamische en innovatieve industriesector.
Tijdens de wederopbouw bestond
die industrie deels uit bedrijven die ook
vóór beide oorlogen al groot waren, zoals
Siemens, Bayer, Daimler en Basf. Maar
wat Duitsland zo bijzonder maakt, is de
rol van kleine tot middelgrote familiebedrijven.
Het is vooral deze ‘Mittelstand’ die de
Duitse economie vleugels geeft. Een op
de tien van de in totaal 350.000 mkb-bedrijven exporteert naar het buitenland:
bijna 20% van de totale export. Geen
wonder dat de Mittelstand de ruggengraat van de Duitse economie wordt
genoemd.
Het Duitse mkb heeft een groot voordeel ten opzichte van beursgenoteerde
ondernemingen. Dat is wat onze oosterburen ‘Bodenständigkeit’ noemen:
‘geworteld zijn in de aarde’. Een mkb’er
kan exporteren naar de verste uithoeken
van de wereld, maar de basis blijft thuis
in ‘die Heimat’. In Stuttgart, Karlsruhe
of Neurenberg. Daar zitten de andere bedrijven waarmee wordt samengewerkt.
Daar zijn de technische scholen waar
nieuw talent vandaan wordt gehaald en
Vladimir Zworykin — uitvinder van
Russische komaf, studeerde aan de
Technische Hochschule Charlottenburg,
de huidige TU Berlijn. Met zijn ‘iconoscope’
stond hij aan de wieg van de beeldbuis.
Duitsland: vier
succesfactoren
Felix Wankel — presenteert
zijn trots: de wankelmotor
van 29 PK. Deze verbrandingsmotor werkte niet met
cilinders en zuigers, maar
met een rotor in driehoekige
vorm, die in een trommel zit.
1
Goed technisch
onderwijs
In Duitsland beginnen
ze hier al mee op
de basisschool.
En daarna neemt
het bedrijfsleven
het direct over met
beroepsopleidingen.
2
Een grote
industriële basis
Als je land geen auto’s
maakt of pillen draait,
dan ontbreekt een
kernvoorwaarde
voor het ontwikkelen
van nieuwe en betere
auto’s of medicijnen.
3
daar zijn de universiteiten die ideeën opleveren voor nieuwe producten.
Vooral in de deelstaten Baden-Württemberg, Beieren en Hessen heeft die
Bodenständigkeit door de jaren heen
hechte regionale clusters opgeleverd. Zo
staat Baden-Württemberg bekend om
zijn clusters in de automobielsector en
machinebouw. Rond Keulen en Ludwigshafen liggen de chemische clusters. In
het Roergebied is het vooral energie wat
de klok slaat. In München, Ingolstadt en
Wolfsburg zijn het weer auto’s. En in het
Beierse Erlangen is een groot medisch
cluster gevestigd.
De clusters hebben een geschiedenis
die vaak teruggaat tot voor de Eerste Wereldoorlog, maar er komen ook nieuwe
clusters bij. Zo is er de laatste twintig jaar
met miljardensteun van de overheid een
grote halfgeleiderindustrie ontstaan in
de voormalige DDR-deelstaat Saksen. En
in Jena (Thüringen) is sinds de val van de
Muur de optische industrie rond bedrijven als Zeiss en Jenoptik weer helemaal
opgebloeid.
Tijdens de kredietcrisis van 2009-2010,
waarin ook de Duitse economie met ruim
5% kromp, bewees de clusterstructuur
eens te meer haar waarde. Net als elders
in Europa kwamen vele bedrijven in geldnood. Toch bleef een grote golf aan faillissementen uit, omdat bedrijven elkaar
vaak de helpende hand toestaken.
Een goed voorbeeld van deze zakelijke
solidariteit is het familiebedrijf Trumpf
uit Ditzingen, met een omzet van ruim
Steun clusters
De regionale
clusters gaan
vaak terug tot
voor WO I, maar
er komen ook
nieuwe bij, met
steun van de
overheid
Sterke industrie
Vroeger werd er
gegniffeld om de
oubollige Duitse
industrie. Nu
niet meer. Het
bbp-aandeel van
de industrie ligt
veel hoger dan in
de buurlanden
€ 2 mrd een van de grootste familiebedrijven in Baden-Württemberg. Tijdens
de crisis zag het bedrijf steeds meer van
zijn toeleveranciers in de problemen
komen. De banken trokken hun handen
ervan af, maar Trumpf niet.
‘De banken zagen alleen nog maar de
cijfertjes en niet de mensen achter de bedrijven’, vertelde bestuursvoorzitter Nicola Leibinger-Kammüller van Trumpf
onlangs op een bankierscongres. ‘Dat
was voor ons het signaal om zelf als kredietgever in de bres te springen.’
Die stap was zeker niet alleen een sociaal gebaar van Trumpf. Het doel was om
het cluster te redden, het over tientallen
jaren opgebouwde netwerk van bedrijven die elkaar kennen van haver tot gort.
Zonder de instandhouding van deze
clusters was Duitsland nooit zo snel uit
de crisis gekomen. En het herstel ging razendsnel: in 2010 zat iedereen nog in zak
en as, een jaar later bereikte de Duitse
export al een historisch hoogtepunt van
ruim € 1000 mrd.
In het verleden werden de Duitsers
nog wel eens uitgelachen om hun halsstarrige vasthouden aan oude industriële
structuren. Londen had zijn flitsende
financiële sector, Nederland zijn technische dienstverlening en consultants.
Duitsland zag er in vergelijking vaak wat
oubollig uit, en de groeicijfers waren ook
niet denderend.
Maar de laatste vijf jaar is die schampere lach geheel verstomd. Duitsland is
met zijn hoge industrieaandeel van meer
dan 25% van het bbp veel beter door de
crisis gekomen dan bijvoorbeeld Frankrijk of Spanje, dat ruim onder de 20% is
blijven steken.
Het hoge aandeel van de industrie is
volgens Oswald Schröder van het Europese patentbureau EPA ook een wezenlijke voorwaarde voor toekomstig industrieel succes. ‘Wij zien als patentbureau dat
het over de hele wereld zonder industrie
Kenniscentra van
hoog niveau
heel moeilijk is om nieuwe technologieën te ontwikkelen. Het een gaat niet
zonder het ander.’
De Duitse overheid heeft dit goed
begrepen en geeft in alle regio’s waar
bepaalde industrieën sterk zijn extra
steun aan research en development. Een
voorbeeld is de Technische Universiteit
Dresden, een van de elf Duitse universiteiten met het predicaat ‘excellent’. De
specialiteit van de TU Dresden is het ontwikkelen van nieuwe en snellere microchips. Volgens rector magnificus Hans
Müller-Steinhagen krijgt de TU voor dat
onderzoek jaarlijks € 150 mln extra boven op het normale budget.
Maar waarom kiezen voor microchips,
en niet iets anders? Het antwoord is
simpel: dit heeft te maken met de grote
Emile Berliner
— hier met twee
door hem verbeterde microfoons.
Hij verbeterde
ook Edisons
fonograaf, bij ons
beter bekend als
platenspeler.
halfgeleiderindustrie in Dresden en omstreken. Grote spelers als Infineon, AMD
en het Nederlandse ASML hebben hier
vestigingen. ‘Als die bedrijven er niet waren geweest, had het absoluut geen zin
gehad om dat onderzoek hier te doen’,
stelt Müller-Steinhagen.
De TU Dresden is niet de enige die het
onderzoek naar microchips uitvoert. Er
wordt nauw samengewerkt met de vier
grote semiprivate onderzoeksinstellingen die Duitsland rijk is: Helmholtz,
Fraunhofer, Max Planck en Leibniz.
Deze instituten zitten niet alleen in
Dresden, maar hebben overal in Duitsland vestigingen, met elk hun eigen
specialisaties en een gezamenlijk budget
van ruim € 9 mrd. Met hun toegepaste
onderzoek vormen zij de brug tussen wetenschap en bedrijfsleven. Ze verkopen
ideeën aan bedrijven, werken met hen
samen en richten soms zelf bedrijven op.
Radu Popescu-Zeletin, de directeur
van het Berlijnse Fraunhofer-instituut
drukt het zo uit: ‘Universiteiten zijn er
voor fundamenteel onderzoek, onderwijs en het belang van de samenleving.
Bij ons gaat het erom ideeën te ontwikkelen die niet alleen maatschappelijk ge-
wenst zijn, maar waarmee ook flink geld
kan worden verdiend’.
Bedrijven stimuleren deze dadendrang én profiteren ervan. Dat bleek onlangs nog toen Siemens bekendmaakte
een nieuw samenwerkingsverband te
zijn aangegaan met de Friedrich-Alexander-Universiteit Erlangen, Fraunhofer
en Helmholtz. Siemens stelt hun de
komende drie jaar een ‘tweecijferig’
miljoenenbedrag ter beschikking voor
onderzoek naar duurzame energie. In
ruil mag Siemens gebruikmaken van de
patenten die hieruit voortkomen.
Dit soort samenwerkingsverbanden
zijn niet nieuw. Ook in de tijd van grote
uitvinders als Carl Zeiss, Albert Einstein
en Wilhelm Conrad Röntgen waren
universiteiten en bedrijfsleven nauw
met elkaar verknoopt. En het is ook niet
uniek voor Duitsland. Nederland kent
met de TU’s in Delft en Eindhoven ook
hoogstaande kennisinstellingen die
nauw samenwerken met het bedrijfsleven. Hetzelfde geldt voor de landbouwuniversiteit Wageningen, om niet te
spreken van Amerikaanse instituten als
MIT en Stanford of het Britse Oxford en
Cambridge. Met die universiteiten wil
Duitsland zich graag meten, maar dat
lukt zeker niet altijd.
Maar één groot voordeel hebben de
Duitsers wel boven bijvoorbeeld Nederland. In Duitsland wordt techniek er
als het ware met de paplepel ingegoten.
Al op de basisschool gaan kinderen op
schooluitjes naar techniekbeurzen. Er
zijn techniekprijsvragen en er worden
lezingen op school gehouden door de
allerhoogste managers uit het bedrijfsleven.
Nog unieker zijn de bijna 200 gymnasia waar de verplichte vakken niet Latijn
en Grieks zijn, maar wiskunde, natuurkunde, informatica en techniek. Dat
alles maakt de stap richting een carrière
in de industrie gemakkelijker dan in andere landen.
Dit proces wordt nog verder versterkt
door het duale onderwijssysteem, waarin
jongeren werk en een beroepsopleiding
combineren. Meer dan de helft van alle
schoolverlaters in Duitsland vindt op
deze manier een baan. Het aantal ‘Auszubildenden’ komt daarmee op een totaal
van bijna 1,5 miljoen.
In deze groep van getalenteerde jongens en meisjes zit ongetwijfeld de Artur
Fischer van morgen. Een laatste wijze les
van de uitvinder en patentkoning voor de
jongere generatie: ‘Maak het jezelf nooit
te gemakkelijk door dingen uit te vinden
die erg lijken op dat wat er al is. Denk out
of the box en laat je niet te snel uit het
veld slaan door sceptici. Bij uitvindingen
geldt altijd: de aanhouder wint.’
Vervolg op pagina 5
Met onderzoek loopt
Amerika voorop. Maar
in Duitsland komen
briljante geesten goed
tot hun recht doordat
ze in groepen weten
samen te werken.
4
Financiële
middelen
Uitvinden is een
tijdrovende en kostbare
aangelegenheid.
Je hebt investeerders
nodig die het risico
durven te nemen een
paar keer onderuit te
gaan.