PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University

Download Report

Transcript PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University
Nijmegen
The following full text is a publisher's version.
For additional information about this publication click this link.
http://hdl.handle.net/2066/21591
Please be advised that this information was generated on 2015-01-24 and may be subject to
change.
Verdonschot: Hoe vaak bitewing-opnamen
Bitewing-röntgenopnamen: hoe vaak?
E.H. Verdonschot, tandarts
Samenvatting. Het vervaardigen van bitewing-röntgenopnam en dient te geschieden op in d iv i­
duele indicatie. Om d it goed te kunnen doen, moet een tandarts allereerst een In s c h a ttin g pro­
beren te maken van het cariësrisico van een patiënt. Een hoog cariësrisico zal e rto e leiden dat
frequenter bitewing-opnamen worden vervaardigd. Om het interval tussen twee opeenvolgende
bitewing-opnamen (‘seriële opnamen’) te schatten, moet inform atie uit anamnese, k lin is c h o n d e r­
zoek en reeds beschikbare röntgenopnamen worden gebruikt om onderscheid te kunnen maken
tussen ‘oude’, geremineraliseerde en ‘nieuwe’ carieslaesies. De relevantie is dat oude cariëslaesies die geen progressie vertonen, preventieve noch restauratieve zorg behoeven, te r w ijl nieuwe
laesres preventieve dan wel restauratieve zorg vergen. De beoordeling van cariësprogressie op
seriële bitewing-opnamen is een m oeilijke taak, omdat de te ontdekken carieslaesies klein zijn
en de cariësprevalentie momenteel zeer laag is. Deze factoren spelen een b e langrijke ro l bij het
bepalen van het interval tussen twee bitewing-röntgenopnam en.
Datum van acceptatie: 6 september 1995.
VERDONSCHOT EH. Bitewing-röntgenopnamen: hoe vaak? Ned Tijdschr Tandheelkd 1995; 102:
488-91.
Adres: Dr. E.H. Verdonschot,
KUN, postbus 9101,
6500 HB Nijmegen.
1 Inleiding
Bitewing-röntgenopnamen worden in het algemeen geïndi­
ceerd indien de aanwezigheid van pathologie of afwijkingen
op basis van anamnese en klinisch onderzoek worden ver­
moed. Een bitewing-röntgenopname levert inform atie op met
betrekking tot het oppervlakkige parodo ntium en de kronen
en tandhalzen van de gebitselementen in, voornamelijk) het
premolaar-molaargebied.
Bitewing-röntgenopnamen kunnen worden vervaardigd
indien bij een patiënt de aanwezigheid o f progressie van
carieslaesies en/of parodontale afwijkingen worden vermoed.
Bij de huidige, gemiddelde progressie van parodontale afwij­
kingen onder de West-Europese bevolking (m inder dan 0,1 m m
bothoogteverlies per jaar) en cariës (ongeveer 0,2 m m per jaar
in glazuur) spreekt het voor zich dat de frequentie waarmee
bitewing-röntgenopnamen moeten worden vervaardigd,
wordt bepaald door de progressie van cariës en slechts inci­
denteel door progressie van parodontale afwijkingen.1
Bij het bepalen van de frequentie waarmee bitewing-rönt­
genopnamen moeten worden vervaardigd, spelen twee aspec­
ten een rol. In de eerste plaats is het de taak van de tandarts en
de mondhygiënist individuen met een verhoogd cariësrisico
op te sporen en hierbij zo weinig m ogelijk fouten te maken.
Bij een juiste inschatting van het cariësrisico is de toepassing
van röntgenstraling eenvoudig te rechtvaardigen, maar bij een
foutieve inschatting van het cariësrisico wordt een individu,
veelal een kind of adolescent, onnodig aan röntgenstraling
blootgesteld, In de tweede plaats m oet u it de inform atie, inge­
wonnen uit anamnese, klinisch onderzoek en de vervaardigde
röntgenopnamen, kunnen worden bepaald welke carieslaesies
progressie vertonen en welke laesies in de tijd stabiel zijn
gebleven. Door gebruik te maken van inform atie uit anam ne­
se, klinisch onderzoek en reeds beschikbare röntgenopnam en
kan de progressiekans worden geschat. Carieslaesies die
progressie vertonen, behoeven veelal preventieve of restaura­
tieve zorg, terwijl laesies clie geen progressie vertonen geen
enkele zorg behoeven. De beoordeling van cariësprogressie op
seriële bitewing-opnamen is een moeilijke taak, om dat de te
ontdekken carieslaesies klein zijn, de cariësprevalentie
momenteel zeer laag is en cariëslaesies pas in een zeer laat sta­
dium caviteren. De kans op een juiste diagnose aan de hand
van een bitewing-röntgenopname w ordt dan al snel kleiner
dan de gokkans.2
488
Uit de vakgroep Cariologié en
Endodontologie van de Katholieke
Universiteit te Nijmegen.
Trefwoorden: Radiologie - Cariës Bitewings
2 Opsporen van cariësrisicopatiënten
De cariësprevalentie onder de Nederlandse jeugd behoort tot
de laagste ter w ereld. De grote meerderheid van de kinderen
en adolescenten heeft w einig o f geen cariës, terwijl echter bij
een klein percentage v an de kinderen en adolescenten nog vrij
veel cariës v o o rk o m t. In d ie n Nederlandse kinderen en adoles­
centen gem iddeld één nieuw e cariëslaesie per twee jaar o n t­
wikkelen (de cariëstoenam e is dan 0,5 laesie per jaar), is het te
rechtvaardigen d at g e m id d e ld één keer per drie jaar bitewingrön tg en opnam en w o rd e n gemaakt bij alle Nederlandse kinde­
ren en adolescenten o m de ontstane laesie tijdig te vinden en
te behandelen. In d ie n echter een gemiddelde cariëstoename
van 0,5 cariëslaesie per jaar is opgebouwd uit een toename van
0,2 cariëslaesie per ja a r bij 70% van de kinderen en adolescen­
ten en een to enam e v an 1,2 laesies per jaar bij de overige 30%
van de jongeren, is een bitewing-frequentie van éénmaal per
drie jaar voor de meeste kinderen te hoog, terwijl deze fre­
quentie voor de kleinere groep van kinderen en adolescenten
met een hoog cariësrisico d u id e lijk te laag is.
O p basis v an de lage cariësprevalentie in Nederland is het
niet te rechtvaardigen dat b ij alle kinderen één a tweemaal per
jaar bitew ing - opnam en w orden vervaardigd om de laesies bij
een relatief kleine groep in een vroeg stadium op te sporen. Bij
het indiceren v an bitew ing-röntgenopnam en moet derhalve
rekening w orden g ehouden m et het cariësrisico van het in d i­
vidu. Indien tan d artse n in staat zijn kinderen en adolescenten
met een hoog cariësrisico op te sporen, kunnen zij niet alleen
gericht preventieve m aatregelen nemen, maar ook gericht
bitew ing- röntgenopnam en vervaardigen om daarmee te voor­
kom en dat een grote groep van kinderen en adolescenten
w ordt blootgesteld aan de gevaren van röntgenstraling zonder
dat hier een redelijke kans op het stellen van een juist-positieve cariësdiagnose tegenover staat.2
Nederlandse tandartsen zijn door de wetgeving gehouden
aan het ALARA-principe: de toegediende dosis moet ‘As Low
As Reasonably Achievable’ zijn. H et diagnostisch nut van een
toegediende dosis röntgenstraling dient in een redelijke ver­
houding te staan tot de nadelen ervan. D it betekent dat er geen
bitewing-röntgenopnamen moeten worden vervaardigd
indien redelijkerwijs geen cariës of cariësprogressie wordt ver­
wacht. Bij kinderen met een hoog cariësrisico is het derhalve
gerechtvaardigd om frequenter bitewing-röntgenopnamen te
vervaardigen dan bij kinderen met een laag cariësrisico.
N ed Tijdschr Tandheelkd 102 (1995) december
Thema: 100 jaar röntgenstraling
Afb.
I.
De eerste bite-
wing-röntgenopname v a n
een
I 3-jarige
patiënte
tonen vele initiële cariësjaesies, alle beperkt t o t
het g la z u u r of reikend t o t
aan
de
gren s
glazuur-dentine(a),
Een v e rv o lg -
o p n am e na 2 jaar to o n t
nauw elijks
tot
geen
pro gressie van cle c a r ië s laesies (b).
Ia
Ib
Hoe kan de tandarts personen met een hoog cariësrisico
opsporen? Daartoe k u n n e n één o f meer 'tests’ worden uitgevoercl, die echter niet altijd de werkelijke situatie weergeven.
Het: kan voorkom en dat een kind mei
ï cariësrisico
Winga n ig
r > I
' i
I (;•
vi r\
' j
i~
V> M O
opnam en worden onthouden. Als gevolg hiervan kunnen
cariëslaesies onopgemerkt blijven (fout
en daardoor groter worden. Omgekeerd is het mogelijk dat
lage socio-economische status kunnen w o rde n geassocieerd
m et een hoog cariësrisico totdat het tegendeel blijkt.
caries
3
4 I
Een cariëslaesie heeft ongeveer vier tot acht jaar nodig o m
een kind met een laag cariësrisico abusievelijk wordt aange­
merkt met een hoog cariësrisico, waardoor er te
v a n a f het approximale oppervlak de glazuur~cle.ntinegre.ns t e
b e reiken. D e h o o gs t e sn e1h ei d w aa r rn ee e e n ca riëslae s ie in h e t
1,2 m m dikke approximale glazuur voortschrijdt, bedraagt
wing-opnamen worden gemaakt met: een aannemelijke kans
dan gemiddeld 0,3 mm/jaar bij individuen met een h o o g
dat een volledig gererninerahseerde cariëslaesie wordt: geres­
taureerd op bavsis van een fout-positieve diagnose. De meeste
jaar bij individuen met een laag cariësrisico. Indien op e n ig
tandartsen vinden een fout-positieve diagnose ernstiger dan
een fout--negatieve diagnose.'1 In de verhouding tussen beide
m o m e n t aan de hand van bitewing-röntgenopnamen een
actieve cariëslaesie op het: approximale vlak van een prem olaar
w o rd t vermoed, rijst de vraag op welk m o m e n t een volgende
typen fouten wordt dan gestuurd door restauraties pas te in d i­
aesies op <
ceren zodra cariëslaesies
de rönt&enf
(0,5 m m ) in het dentiiie waarneembaar zijn.
Er zijn veel tests ontwikkeld en onderzocht: o m het in d iv i­
a t
I j^ ü : i
duele cariësrisico te schatten. In een recente meta-analyse zijn
de verschillende lests met elkaar vergeleken;1Daarui t: blijkt dat
de tests, die gebaseerd zijn op het waarnemen van aanwezige
cariës, relatief goed presteren, Een kind of adolescent kan
worden geassocieerd met een hoog cariësrisico zodra één of
meer cariëslaesies worden waargenomen door middel van
n I r.%
tie. Bij visuele w aarnem ing van nieuw ontw ik­
kel d e ca r iës 1aesi es z ij n bi tew in g~rön tgen o p n am en d an o o k
dat elders in de dentitie waarschijnlijk
♦ 9
e v e n e e n s laesies t o t o n t w i K K e l i n g z i j n gek
röntgen opnam e moet worden vervaardigd o m met redelijke
zekerheid te kunnen vaststellen o f de laesie i.n het interval tus ­
sen de eerste en de tweede opname groter is geworden, m e t
andere woorden o f er sprake is van een oude, gere.mine.raliseercle laesie o f een nieuwe, groter wordende laesie.
Bij het bepalen van het tijdstip van de tweede opname d ie n t
rekening te worden gehouden met de fouten díe gemaakt k u n ­
nen worden bij het uitvoeren van de eerste en tweede w aarne­
m in g , en de schatting van de laesie-grootte. Fouten gem aakt
tijdens beide schattingen leiden ertoe dat een correcte b e p a ­
ling van progressie van een laesie ernstig w o rd t bemoeilijkt.
Bij interpretatie van een gaaf vlak of een vlak met een kleine
cariëslaesie aan de hand van twee in de tijd verschillende b i t e ­
Indien bij een kind nog nooit bitewing-röntgenopnamen
wing-röntgenopnamen, kunnen de volgende ‘soorten’ (oute.n
zijn vervaardigd, moet dit bij constatering van nieuw-ontwikkekle cariës on middellijk plaatsvinden. Vervolgens worden
w orden gemaakt;
~ een laesie is feitelijk aanwezig maar w ordt te klein afgebeeld
m e t een re1a t i e f k o r t i n t:erv a l b i tew mg- o p n a m en ve rva a rd igd
o f wordt te klein ‘afgelezen’ (overlap, onderbelichting,
totdat wordt vastgesteld dat het kind
wll/j'ar geen me uwe laesies meer heelt
£
i -‘ I r;s
:ei
, waarna
afb. I). Deze
cariësrisico weer als laas kan
test is goed uitvoerbaar, om dat alle tandartsen routinematig
visuele inspectie toepassen; het nadeel is dat pas wordt Ingegrepen indien er reeds laesies zijn.
Een tweede, in de praktijk goed toepasbare methode om
e.d.); het betreft; hier een fout-negatieve diagnose;
- een 1aesie i s fei tel ij k afwezig o f is zeer k! ein, m aar wo relt beo o rdeeld als 'aanwezig’ respectievelijk geïnterpreteerd als groot;
:ze situaties kunnen zich voordoen
van a p p ro x rm a le
overlap; ne
Alle juiste en foutieve diagnoses op de twee tijdstippen k u n I
i
.
É
,
r .
i
•
r
.
1 1
*
i
1
n e n w o rd en v ervat: in een sc h erna (tab. 1).. U it d ez e tabel blij k t
een combinatie van subjectieve criteria, zoals de h o u d in g van
gen ge
arms vier
dat een cariëslaesie progressie vertoont. I n
de ouders ten opzich te van de dage
opleidingsniveau van de ouders en de sociale achtergrond van
slechts één conclusie juist. In één situatie is sprake van regres° :r,er worden van een laesie door remineralisatie) en i n
h e t: k i n d , K i n d e re n va n o u cl ers rn et een o n v ers c h i 11i ge h o u d in g
t w e e s i t u a t i e s b l u l t cle g r o o t t e v a n de la e s ie rn
kinderen net een hoog risico te onderscheiden, is gebaseerd op
:e van eet
;rzorgmg, een sage
Ned Tijdschr Tandheelkd 102 (1995) december
feite is echter
onveran
* e n een
4 .:
Verdonschot: Hoe vaak bitewing-opnamen
.*>>
. i i f.*
.xrfxx.'J.*.
Í iV
Axs*
^X>/>
ƒ%
C..........
s-: /NVx.i /y
i *x‘.V
! *-'•X s*.
Is* i v
. f - w /xs :::v;s;\v^-vss|s\i
.v i ’¡•'j'''1-'11•'*'•! !
1 1 ''"'V' ‘ 1
’ ’
Í //• iVs*r >•; Vs.f,*x.;'}/<>.• >' c •' .*.•*,*.'
.......
......
.
x:-íx.\V-1
:• r/x.
••*•!/.
(S.s/ / / v . ; fls'x'.r^x >iVx/.,xi;<.'C:^x.^j:Ax/;:f'(7^:A v:';;//\':!x^
• >:;v f - v . ^ U\K'
•sƒ y»\.•*Çr $;; ¿.*7:. : f*. !)y
>
'r,•>’y¡ . .;s
' •;\ ' //•>
' V>í/:://'!,';f x./!x.f.
/. ;. I•r>::::•!
: •>
•x'/, : &•>V
¡:£
• :-.s-r
i.u.xxs':>
V«V
A; vxr*:,.'
V-^^'
fxs•v'
, •-.1:!.
•i ^ x•.»
.»x:s•xx:’t*'i'xx'
..//.•
is •
•
100
•s.'i-', I ••' i•i { * ••!'X: *; •Vx.*x •.*•*::' ' Î/ •*.•*.•s: i >•f i :•
iv
'■(' ’ y:::;vi ÿ’/ . ’Xi- \ ' X;; {< ! >?./.-{.»}%
^ ' / / :' :i
•V> >:: r>
^ i>:*,•'’v*:.s*íVx::*;
!/x :\v:**x
CU
Io
(ƒ>
Q
}
» Ml»
o>
9
C
V -
</l)
i.< ï>
«
W-
co
o
(D
15
C l
o
<c/r)
'tti
-
Progressiekans/jaar: 8%
-
Progressiekans/jaar.: 20%
-
Progressïekans/jaar.: 25%
Afb. 3. Sclerotisch dentirve ('witte cariës') toont radiopaak op een röntgenProgressiekans/jaar: 30%
T
8
T
9
opname door opname van zin k ve rb in d in g e n uit amalgaam. De radiolucentie grenzend aan het scle ro tisch dentine lijkt in contact te staan met het
10
mondmiliett waardoor o p n ie u w restaureren is geïndiceerd,
Tijd (jaren)
Afb. 2. De kans op feitelijke progressie van carieslaesies van individuen
4
met een laag cariësrisico (progressiekans geschat op 8%/jaar) en met een
hoog cariësrisico (progressiekans geschat op 20 tot 30%/jaar) als functie
v an a pp ro x tmale ca r i es n tj i n cl iviclue n meteen 1a g e c a r iesp r e -
tussen twee ope
van
valentie doet zich echter ook het fenomeen van de ‘verborgen
cariës’ voor, vooral op cle occlusale vlakken van blijvende
en c
regressie van een
molaren. Dergelijke laesies ontwikkelen zich in het dentine
■
r* 'aar in een
en in de leeftijd van zes tot a
van één jaar wordt geschat op 5%. In deze leeftijdsgroep is de
=*"■" 1aesie sterk aihankeli ik va:n
en algemene risicofactoren (crowding, socio-economische
status, e.d.), maar bedraagt gemiddeld 8% per jaar." De kans
jaar is derhalve 87%. De kans op een onjuiste conclusie
is dermate eroot: dat het maken van twee
van één jaar moet
o ge nsc h ij n I ij k i n t act e gla z u u r .7
en substraat worden daarbij aangevoerd door nauwelijks o f
lí iet-zicht bare lekkages, die door het glazuur van de fissuiir
verlopen tot in het dentine. Het glazuur is relatief wpinia
pzicnte van
sie van de laesies in het dentine aanzienlijk groter is clan in gla­
r \
zuur, Kleine verborgen laesies k u n n e n
♦ f \ i^
++
niet o f nauwelijks
i -rontgen
fff1merkt bij
opnamen. Zodra de laesies tot ongeveer 1 m m voor on oe sta
z u u r -d en t in egren s z ij n
ronigenopnam e op een
dat er een redelijke kans bestaat op feitelijke progressie, bij­
voorbeeld wanneer deze kans groter is dan 50%, zijnde de
dat een cariëslaesie in grootte toen eer
of ontstaat in een interval van n jaar wordt gegeven door:
P
( n a n j aar)
I p,,*(»n 1 i aal') + P„;BI («n 1 jaar)]
t me-laesies w ordt gescnat op ma >a maai
u ,d
m m per jaar
O m deze reden w ordt voorgesteld o m ook bij kinderen en
i rnet een laag cariësrisico minstens elke vier jaar
^ r ö n t g e n o p n a m e n te vervaardigen. Deze opnam en
fungeren als een ‘v a n g n e t7 voor het opsporen van verborgen
n
) o dit m o m e n t zijn alternatieve methoden in ontwikiceirng om veroorg ■
n laesies op meer adecjuate wijze en in een
waarin P
de kans representeert dat een cariëslaesie qua
scan If* ijlt en P de kans dat een laesie .regressie
a
vertoont:.
r e g r
^
vroeger stadium op te sporen.11 W ellicht kan
het interval tussen twee bitewing-röntgenopnamen
weer naar 3
ei l e l i j k e p r o g r e s s i e v o o r
•
*
io og-risico
*¿
5
Ís de kans dat feitelijke progressie kan worden waargenomen
n a cl r i.e j aa r ongev eer e ve n g r o o t ais de go kkan s (50 % ). V o o r
aag-risico individuen is deze kans pas na negen jaar groter
y
O
0
m
o v e r e e n met' w a a r n e -
mingen elders dat een actieve glazuu rlaesie in vier respectieve­
lijk acht jaar het dentine bereikt. Uitstel van restauratieve
eling met een a twee jaar m gevï
levert bij de huidige langzame progressie
nooit pulua-probienien op en is ze^«r’
.•;> I < ) y
»•
-;:s
canes
ar op basis van
De kans op kroon cariës neemt vanaf volwassenheid af aks
e van de t
* carieslaesies in het glazuur ontstaan. Enerzijds kom t clit doordat bij
z cariësrisico
i
f;» &
/ 1 :■:*
gerestaureerd of afwezig (geëxtraheerd) zijn en
meer carieus kunnen worden, anderzijds doordat het glazuur
in de loop
cartesgevoelig is. Ue progressie Kans van primaire glazuur ca­
riës bij volwassenen ís dan ook vergelijkbaar rnet die van k in ­
in ter va 1 tussen tw ee ope e nvol g en d e
men dient te worden bepaald op drie jaar
een jaarii,
kans op progressie van 25%, en zelfs op twee jaar bij een jaar
illese pre
490
van 30% (afb. 2).
deren en adolescenten rnet een laag risico. O m d a t verborgen
occlusale cariës nauwelijks nog tot ontwikkeling kan komen,
rechtvaardigt dit een bitewlng-frequentie van eenmaal per
vier a acht jaar. Echter, naarmate individuen ouder wor
Ned T ij d sehr T and heel k d 102 (19 9 5 ) cl ece 1ri b e 1'
Thema: 100 jaar röntgenstraling
neemt de kans op gingivareceswaar
; meer
canes
V.J
*
.
i > I
O
m íes
0
i V
^
/
v
v
i V,
u it
. situatie
voornam e-
éöheitisie!
conclusie
eerste
i' w o r t e i o D
Laesie afwezig
imneclen neemt het risico
et on tstaan van wort
r ook
ontstaan,
iaesie afw ezig
fout
progressie
stabiel
Laesie aanw ezig
fout
laesie afw ezig
fout
progressie
regressie
L a e s ie a f w e z i g
ju is t
laesie aanwezig
ju is t
p ro g re s s ie
p ro g re s s ie
Laesie aanw ezig
fout
laesie aa n w e zig
juist
progressie
stabiel
vervai'
Oi
+
aan de h a n d van net nsico ciat een
zal vertonen. G lobaal verdient: net aaiUA/“ ;,;'
oog-nsico
a Ir
jaar nieuwe brtewrng-opnamen te ver­
vaardigen en bij laag-risico kinderen elke vier jaar.
ge vei
5pee.kse.lp.rodu.ktie, vooral als gevolg van
ke perso nen kunnen worden gea.ssocieercl
senen is een bitewing-frequentie van vier a acht jaar veen
voor wortelcariës. Bij hen kan de frequentie van
röntgen op na men worden verhoogd tot éénmaal per driejaar,
ontstaan van secundaire cariës kom t vrijwel alleen voor
met een zeer
g canesnsico, waarvoor
\staa van éénmaal per twee a drie
ili en tie
Als zodanig vorm t secundaire cariës geen factor bij het
;n van
4
r es t:a u ra ti e v an een p ri m ai r e I aesi e,
ex ca vat ie. lnclien het in c o n ­
tact staat met een zin.khoude.nd restauratie materiaal (a m a l­
gaam, zir
c a rie u ze
, 3), lnclien het proces.,
namen scier
‘w i t t e c a r i ë s ',
goed geïsoleerd is van het m ond m ilieu, bestaat er geen drei­
ging voor progressie en ís opnieuw restaureren
líjk. Bijgevolg vormt dit geen indicatie om
•lí i
afdoende. Uiteraard dienen de bitewing-röntgenopnamen
\' S tfì
■
‘ »*gest a n cla ar cliseer
vervaar
t
c a r i ë s m o e t w o r c i e n o n c i e r s c i i e i c i e n v a n c a r te s
2
I
te
O
C .T
Literatuur
V e rd o n s c h o t E H , Sanders A J, Plasschaert A J M . A p p lica b ility o f an
image analysis system in alveolar bone loss measurement. J C lin
P e r i o d o n t o I i 9 91; 18: 30 - 6 „
7 V erd o n sch o t E H . C an e sd iagn o stie k bij Iage p re valen ce : Hoe groot is
de kans o p een juiste diagnose? Ned Tijclsc.hr T a n d h e e lk d 1993: LOO:
556-7.
3 K a y EJ, N u t tall N M , Relationship between d e n tists5 treatment a ttitu ­
des and restorative decisions made on the basis o f simulated b¡tewing
radiographs. C o m m u n i t y D ent Oral Epidem iol (994; 22: 71-4.
a V e rd o n sc h o t BEI, B ron kh o rst EM, König K G , T r u i n G j. Factors in v o l­
ved in the p re d ictio n of ca ries prevalence: a m eta-analysis. Caries Res
1994; 28: 213.
G ru yth u ysen R J M , L in d e n LWjf van der, VVoltgens J H M , Geraets
W G M . D iffe re n ce s between prim ary and p e rm a n e n t teeth in posteruptive age dependency o f radiological cha nges in enamel d u rin g the
developm ent o f approximal, caries. J Biol Buccale 1992; 20: 59-62,
i: . D ia g n o s tie k van prirnaire caries.
0
en hun consequenties voor
diandelmu, N e d T ïid s c h r
.1994; 10 ( : 464-9.
a1^
eijrn KL, Soet I), Arrierongen VVB van» G r a a i
7
aesies o n d e r een klinisch ogenschijn lijk intact glazu u ro p p e rv 1a k . N ed T ij d s c h r T a 11d h e e l kcl 19 9 2; 9 9: 213 - 6.
EH, Baat C de. Cariës en eariësprevende bij ouderen. In:
8
s
Geriatrie 1n f o r m a lo n u m , Houten: Bohn Staileu V a n Lo g h u m , 1994; A
5 5 0 8 :1 -1 5 .
in
t
n
i i r ¿i
r ir ^
ï*
6
'* I
'KI
¡#“V
Bitewing-röntge
is nog steeds een
h u lp m id de l bíj het opsporen van cariës laesies. Het interval
tus s e h tw ee b it ew i n g ~r ön t ge n o p ,nani en rn o e t
Sum m ary
B IT E W IN G R A D IO G R A P H S
IN
D E N T IS T R Y : H O W
F R E Q U E N T L Y A R E T H E Y IN D IC A T E D ?
Key words: Radiology - Bitewing radiographs ~ Dental caries
Bltewing radiographs should be taken on an individual indication. The individual’s caries risk is an important factor in
determining the frequency of bitewing radiographs and, therefore, a dentist should estimate the individual’s caries
risk. Given two serial bitewing radiographs, the dentist should be able to distinguish freshly developed caries lesions,
which require preventive or restorative treatment, from old remineralised lesions, which do not require any treatment;
at all. Assessment of caries progression from serial bitewing radiographs should also provide the dentist with
information to determine the m om ent of subsequent bitewing radiographs. Because in many western countries the
caries prevalence is quite low, this is a complicated task,, since the dentist is expected to carry out the diagnostic and
decision making process without errors. The true probability of caries progression was derived and plotted as a
function of the time span between two bitewing radiographs. The results indicated that the interval between
standardized serial bitewing radiographs should be approximately three years for individuals which run a high risk of
developing caries, and four years for individuals with a low caries risk.
Med Tijdschr Tandheelkd 102 ( 1995) december
/.
191