Call 2014-16: Het meetbaar maken en behandelen van

Download Report

Transcript Call 2014-16: Het meetbaar maken en behandelen van

Call KFZ
2014.16
Call
Datum: 14-04-2014
Vraagstelling
Voor een effectieve behandeling van (zeden)delinquenten is het belangrijk om te
werken volgens de Risk-Need-Responsivity principes (Hanson, Bourgon, Helmus,
& Hodgson, 2009). Het risk principe dicteert dat de intensiteit van de interventie
afgestemd dient te worden op het risico-niveau van de pleger. Het need principe
dicteert dat de interventie zich dient te richten op de criminogene behoeften
(dynamische risicofactoren) van de pleger. Het responsivity principe dicteert dat
de behandeling aangeboden dient te worden op een manier die aansluit bij de
leerstijl van de pleger (Andrews & Bonta, 2010). Met betrekking tot het risk
principe is veel onderzoek gedaan en het is inmiddels duidelijk dat het bepalen
van het basis-recidiverisico, als grondslag voor de behandeltoewijzing, dient te
gebeuren aan de hand van gestructureerde actuariële risicotaxatie-instrumenten
die statisch van aard kunnen zijn (Andrews & Bonta, 2010; Hanson & MortonBourgon, 2009). Het onderzoek met betrekking tot het need principe is nog volop
in ontwikkeling. De behandelfocus kan momenteel het best bepaald worden aan
de hand van instrumenten die dynamische (beïnvloedbare) risicofactoren
bevatten welke empirisch onderbouwd samenhangen met recidive. Deze
instrumenten kunnen vervolgens ook gebruikt worden om het effect van de
behandeling te evalueren. De Stable-2007 (Hanson, Harris, Scott, & Helmus,
2007) en de VRS:SO (Wong, Olver, Nicholaichuk, & Gordon, 2003) zijn
voorbeelden van deze instrumenten. In het verlengde van het identificeren en
focussen op specifieke risicofactoren, ligt het voor de hand om uiteindelijk te
streven naar het aanbieden van behandelmodules die gericht zijn op specifieke
(clusters van) risicofactoren.
Het meetbaar maken en behandelen van vrouwvijandigheid bij
zedendelinquenten
Op dit moment is het echter voor een aantal dynamische risicofactoren nog lastig
om deze goed te meten zonder zwaar te leunen op zelfrapportage van de pleger
of klinische inschatting van de beoordelaar. Deze meetmethoden zijn in principe
wel bruikbaar, maar lijken met name problemen op te leveren bij het vaststellen
van verandering hierin over de tijd. Mede als gevolg van deze meetproblemen,
wordt nog onvoldoende samenhang gevonden tussen afname in scores op de
instrumenten (verschilscores) en afname van recidive (Serin et al., 2013). Het
ontwikkelen van een wijze waarop dynamische risicofactoren en verandering
daarin goed kunnen worden gemeten, vormt daarmee een belangrijke
voorwaarde om vooruitgang in de behandeling te kunnen vaststellen.
Een ander punt is dat de behandeling van zedendelinquenten nu veelal bestaat
uit interventies die zijn gebaseerd op de cognitief-gedragstherapeutische
benadering al dan niet in combinatie met terugvalpreventie. Uit effectonderzoek
(Schmucker & Lösel, 2008; Hanson, Bourgon, Helmus & Hodgeson, 2009) blijkt
dat deze therapievorm voor zedendelinquenten het meest effectief is. Deze
interventies worden echter erg breed en weinig specifiek ingezet, terwijl uit het
onderzoek van Hanson e.a. (2009) blijkt dat het effect van een therapeutische
interventie groter wordt naarmate deze gericht zijn op criminogene factoren. In
dit licht zou de behandeling van zedendelinquenten erbij gebaat zijn wanneer er
meer gerichte interventies of richtlijnen ontwikkeld zouden worden voor de
behandeling van specifieke (clusters van) criminogene factoren, zodat de
problematiek van zedendelinquenten meer op maat kan worden aangepakt. Dit
is een logische vervolgstap in het verbeteren van de behandeling van
zedendelinquenten.
Een van de dynamische risicofactoren uit de Stable-2007 waarvoor het op dit
moment lastig is om de ernst ervan bij een patient te meten is
vrouwvijandigheid. De Stable-2007 handleiding vermeld over vrouwvijandigheid
het volgende: ’Verkrachters en ontuchtplegers kunnen negatieve en vijandige
opvattingen over vrouwen koesteren. Malamuth en Brown (1994) beschrijven dat
de basis van het construct vrouwvijandigheid bestaat uit de veronderstelling dat
vrouwen, als groep, oneerlijk en misleidend zijn en het slecht voor hebben met
mannen. De overtuiging is dat vrouwen niet eerlijk zijn over hun gevoelens. Hun
seksuele interesse is, vanuit dit gezichtspunt, waarschijnlijk bedoeld om mannen
te manipuleren. Mannen die er dergelijke ideeën op na houden, hebben een
grotere kans om ooit te vervallen in seksuele agressie (Malamuth, Linz, Heavey,
Barnes, & Acker, 1995; Malamuth, Sockloskie, Koss, & Tanaka, 1991). Thornton
(2002) vindt in een retrospectieve studie dat vrouwvijandige denkbeelden vaker
voorkomen bij recidiverende zedendelinquenten dan bij ‘first offenders’. In het
Dynamic Supervision Project, vinden Hanson et al. (2007) een significant en
lineair verband tussen vrouwvijandigheid en alle vormen van recidive (AUC voor
seksuele recidive was .58).
Het doel van het onderzoek in deze call is om te komen tot nieuwe, betrouwbare
en valide manieren om vrouwvijandigheid bij zedendelinquenten te meten
(hiervoor kan worden aangesloten bij reeds beschikbare meetmethoden of kan
hiervoor iets nieuws worden ontwikkeld). Hiermee wordt bedoeld: manieren die
niet te zeer afhankelijk zijn van zelfrapportage van de pleger of klinische
inschatting van de beoordelaar. Hiernaast moet er meer inzicht komen hoe deze
criminogene factor doelgericht behandeld kan worden. Hiertoe dient eerst een
literatuurstudie te worden uitgevoerd naar vrouwvijandigheid, de
behandelbaarheid hiervan en de relatie die vrouwonvriendlijkheid heeft met
(herhaald) delictgedrag. De ontwikkelde meetmethode dient te worden
gevalideerd in een Nederlandse onderzoeksgroep die zowel zedendelinquenten,
niet-zeden delinquenten als niet-delinquenten bevat. Hiernaast dient er een
richtlijn voor de specifieke behandeling van vrouwvijandigheid te worden
ontwikkeld.
De volgende onderzoeksvragen staan centraal in deze call:
- Wat is er tot dusver aan (wetenschappelijke) kennis ten aanzien van
vrouwvijandigheid bij zedendelinquenten, de behandelbaarheid hiervan
en het recidiverisico dat dit vormt?
- Hoe kan vrouwvijandigheid en veranderingen hierin op een betrouwbare
wijze worden gemeten c.q. vastgesteld?
- Hoe kan vrouwvijandigheid bij zedendelinquenten gericht worden
behandeld?
Op te leveren resultaten
-
Deadline indienen
projectvoorstel
Deadline afronden
Een onderzoeksrapport waarin bevindingen van de literatuurstudie naar
vrouwvijandigheid bij zedendelinquenten, de behandelmogelijkheden
en de relatie hiervan met (herhaald) delictgedrag zijn omschreven.
Een meetmethode voor het betrouwbaar en valide vaststellen van
(veranderingen in) vrouwvijandigheid bij zedendelinquenten.
Richtlijnen voor de behandeling specifiek gericht op vrouwvijandigheid.
De sluitingstermijn voor het indienen van projectvoorstellen is op 12 mei 2014
Uiterlijk december 2015
project
Beschikbaar budget
Procedure
Het beschikbare budget voor deze call bedraagt maximaal 70.000 euro
Als u in aanmerking wilt komen voor de financiering van uw project naar
aanleiding van deze call, stuurt u een projectvoorstel in, waarbij u gebruik maakt
van het ‘KFZ format projectvoorstel’.
Op grond hiervan beoordeelt de Programmacommissie KFZ voor 2 juni 2014 of
uw projectvoorstel op hoofdlijnen voldoet aan de gestelde eisen. Op 2 juni 2014
worden de indieners over het resultaat geïnformeerd.
De twee tot drie indieners met de beste projectvoorstellen ontvangen het
verzoek een gedetailleerde subsidieaanvraag uit te werken en in te dienen. Op
basis van deze subsidieaanvragen vindt de eindbeoordeling plaats en wordt de
call met het bijbehorende budget aan één partij toegekend.
Voor meer informatie over de procedure, de voorwaarden en de te hanteren
formats wordt verwezen naar www.kwaliteitforensischezorg.nl.
Wie mag indienen?
(Afgevaardigden van) zorginstellingen bij wie de Directie Forensische Zorg
forensische zorg inkoopt
Nadere informatie
Voor nadere informatie kunt u contact opnemen met Ruud van der Horst (email:
[email protected], tel: 030-2910010)
Literatuur:
Andrews, D. A., & Bonta, J. (2010). The psychology of criminal conduct (5th ed.). Newark, NJ:
LexisNexis/Anderson.
Hanson, R. K., Bourgon, G., Helmus, L., & Hodgson, S. (2009). The Principles of Effective Correctional Treatment
Also Apply To Sexual Offenders: A Meta-Analysis. Criminal Justice and Behavior, 36, 865–891. doi:
10.1177/0093854809338545.
Hanson, R. K., Harris, A. J. R., Scott, T.-L., & Helmus, L. (2007). Assessing the risk of sexual offenders on
community supervision: The Dynamic Supervision Project. User Report, Corrections Research, Ottawa: Public
Safety Canada. Available at www.ps-sp.gc.ca/res/cor/rep
Hanson, R. K., & Morton-Bourgon, K. E. (2009). The accuracy of recidivism risk assessments for sexual
offenders: A meta-analysis of 118 prediction studies. Psychological Assessment, 21, 1–21.
Malamuth, N., & Brown, L. (1994). Sexually aggressive men's perceptions of women's communications: Testing
three explanations. Journal of Personality and Social Psychology, 67, 699-712.
Malamuth, N., Linz, D., Heavey, C., Barnes, G., & Acker, M. (1995). Using the confluence model of sexual
aggression to predict men's conflict with women: A ten year follow-up study. Journal of Personality and Social
Psychology, 69, 353-369.
Malamuth, N., Sockloskie, R., Koss, M., & Tanaka, J. (1991). The characteristics of aggressors against women:
Testing a model using a national sample of college students. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 59,
670-681.
Serin, R. C., Lloyd, C. D., Helmus, L., Derkzen, D. M., & Luong, D. (2013). Does intra-individual change predict
offender recidivism? Searching for the Holy Grail in assessing offender change. Aggression and Violent
Behavior, 18, 32–53. doi: 10.1016/j.avb.2012.09.002.
Schmucker, M., & Lösel, F. (2008). Does sexual offender treatment work? A systematic review of outcome
evaluations. Psicothema, 20, 10-19.
Thornton, D. (2002). Constructing and testing a framework for dynamic risk assessment. Sexual Abuse: A
Journal of Research and Treatment, 14, 139-153.
Wong, S., Olver, M. E., Nicholaichuk, T. P., & Gordon, A. (2003). The violence risk scale: sexual offender version
(VRS: SO). Regional Psychiatric Centre and University of Saskatchewan, Saskatoon, Saskatchewan, Canada.