06-07-2014 - Parkstraatgemeente

Download Report

Transcript 06-07-2014 - Parkstraatgemeente

ZONDAG 6 JULI 2014
Parkstraatgemeente Arnhem
Voorganger: ds. M.G. Fernhout
(We zingen uit het nieuwe liedboek, tenzij anders aangegeven.)
 Intochtspsalm: lied 89: 1 en 5
 Gezongen bemoediging: lied 291c, Onze hulp is in de naam van de Heer
 Glorialied: lied 280, De vreugde voert ons naar dit huis
 Inleiding
Het is vandaag exact zes jaar geleden dat ik intrede deed in de Parkstraatgemeente, 6 juli 2008.
Ik heb het toen over “namen” gehad en hun betekenis. Onze eigen namen, de naam van de
Eeuwige, en wat je met een naam allemaal kunt zeggen, welke wereld er achter een naam op
kan rijzen.
Vandaag wil ik het, bij wijze van jubileum, of gedenkmoment, weer over namen hebben.
We lezen de tekst uit Exodus 3 die zes jaar geleden ook werd gelezen en na het lied “Ik ben”
horen we welke namen de mensen om Jezus heen hem geven.
En na de voorbeden zullen de kinderen ook nog iets met namen doen – maar dat blijft nog even
een verrassing!
 Lezing: Exodus 3: 7-14 (Nieuwe Bijbelvertaling)
 Zingen: lied 934, Ik ben
 Lezing: Mattheüs 16: 13-20 (Nieuwe Bijbelvertaling)
 Zingen: lied 528, Omdat Hij niet ver wou zijn
 Uitleg en overdenking
Goede gemeente,
Een naam is iets waar je, in de meeste gevallen, het je hele leven mee doet, maar die toch kan
veranderen, zowel in vorm als betekenis. Ik denk hierbij aan onze jongste dochter Fieke; voluit
luidt haar eerste naam “Sofia”, wat het Griekse woord voor wijsheid is. Toen ze wat groter werd
en wilde weten wat haar naam betekende, zeiden wij steevast en bijzonder flauw: “wijsneus”. Dat
heeft ze heel lang geloofd – tot ze erachter kwam dat we haar een beetje voor de gek hielden.
Onze oudste dochter Floortje, ondertussen, heeft zich op de middelbare school bewust
ingeschreven als “Floor”. Want ook al zijn er genoeg volwassen Floortjes, zoals TVpersoonlijkheid Floortje Dessing, ze vond “Floor” toch net iets “groter”, “beter” klinken.
Toen wij haar bij haar geboorte haar naam gaven, hebben we die overweging ook bewust
meegenomen.
Want het is ook al niet wat – je kiest een naam voor je kind waar het zijn of haar leven mee
doormoet, maar je weet niet of het kind zelf die naam eigenlijk wel mooi en passend vindt, of
het kind zal samenvallen met zijn of haar naam.
Er zijn culturen waarin kinderen pas na een paar maanden hun naam krijgen, zodat de ouders
eerst de tijd hebben om te kijken of de naam of namen die ze bedacht hebben wel echt pássen.
Mijn eigen moeder heeft wel eens gezegd dat ze “Marieke” toch niet helemaal bij mij vond
1
passen – bij die naam had ze toch een wat kleiner exemplaar in gedachten dan ik geworden
ben, en vond een naam als “Hanna” in retrospectief misschien toch beter.
Nou, ik niet, hoor, ik ben gewoon Marieke, het is echt altijd mijn naam geweest die bij mij paste.
Zo lastig als het al kan zijn om een naam voor een kind te kiezen, zo onmogelijk is het eigenlijk
om dat voor een god te doen.
Ergens in de afgelopen weken zag ik iets voorbij flitsen in de krant over een stelling van een
moslim, dat er toch echt opgenomen moet worden dat “Allah” een andere god is dan “God”.
Ik weet niet meer hoe en waarom, maar kan me daar wel iets bij voorstellen.
Etymologisch betekent Allah precies hetzelfde als God, het komt allebei van de stam “El” en is
niet meer dan een soortnaam.
Maar historisch, religieus en gevoelsmatig zijn deze soortnamen gaan horen bij de goden die
erachter zitten.
“Allah” is de god van de moslims, een enig God, die Mohammed als zijn profeet heeft gekozen.
“God” is de god van de christenen geworden, die zich laat kennen in zijn zoon Jezus Christus.
Voor een moslim is het idee dat Mohammed een zoon zou zijn van Allah een godslastering van
de ergste soort.
Voor christenen is het wonderlijk om te ervaren dat er rond deze profeet, die toch een gewoon
mens is en geen god, zo’n heiligenverering is ontstaan waarbij die rond Jezus er maar bleekjes
bij afsteekt.
En voor de Joden?
Het lijkt wel alsof zij de enigen zijn die door hebben gehad dat een naam vroeg of laat voor
problemen kan zorgen.
Dat een naam altijd een beeld oproept, dat mensen beelden nodig hebben, maar dat deze God
niet samen mag en kan vallen met zo’n beeld.
Als Joden “God” zeggen bedoelen ze expliciet die soortnaam, die een soortnaam is gebléven en
geen eigennaam is geworden.
Als ze die eigennaam, bestaande uit de vier letters JHWH in een tekst tegenkomen of hardop
moeten articuleren zeggen ze "Hasjem", “de Naam”, of “El Sjaddai”, “de Almachtige", of
"Adonai", “de Heer”, maar geen "Jahweh" of "Jehova" of andere knutselarij rond die vier letters.
Het is de bedoeling dat die letters “leeg” blijven, opdat de Naam “vol” wordt, voller en groter en
dynamischer dan je in welke naam dan ook kunt vangen.
Die vier letters zijn dezelfde als die van het Hebreeuwse werkwoord voor “zijn”, dus je bent wel
enigszins in de buurt als je de godsnaam met “de zijnde” vertaalt of, zoals in de Exoduslezing uit
de nieuwe vertaling, “Ik zal er zijn”.
Maar dan nóg ontbreekt de beweeglijkheid en alomtegenwoordigheid van die naam, en dan
wordt er meteen nóg een probleem zichtbaar: een woord als “alomtegenwoordig” heeft in de
loop der tijden een dogmatische bijklank gekregen die helemaal niet in die naam zit.
Bedoeld wordt: deze God is een God die er ís. Gisteren, vandaag, morgen. Voor de mensen toen
en nu en straks. Nooit hétzelfde – dat is veel te statisch – maar altijd Dézelfde.
In wezen zie je een zelfde soort beweging terug in het gesprek dat Jezus met zijn discipelen
voert.
“Wie zeggen de mensen dat de mensenzoon is?”
Het grappige is dat Jezus hier niet de eerste persoon enkelvoud gebruikt, hij hoeft het niet over
zichzelf te hebben. De mensenzoon – een woord dat ook weer een hele wereld aan beleving
oproept, zeker voor het onderdrukte Joodse volk in Jezus’ tijd. De mensenzoon, zoon van
mensen die als het ware alle mensen representeert, vertegenwoordigt, stem geeft – niet zomaar
een mens, maar een zoeker en een ziener, een voorganger, zoals Johannes de Doper, Elia,
2
Jeremia of één van de andere profeten. Ja, zo iemand is een mensenzoon.
“Maar jullie, wie zeggen jullie dat ik ben?”
“U bent de Christus, de zoon van de levende God!”
Christus is niet hetzelfde als zoon van God, het is gewoon de Griekse vertaling van het
Hebreeuwse woord “Messias” dat gezalfde betekent. En een gezalfde, daarvan zijn er meer
geweest in de geschiedenis van Israël. Profeten en priesters, zoals Samuel, Elia en Aäron. En
koningen, zoals Saul en David, die gezalfd zijn door de profeten, opdat bevestigd zou worden
dat zij “koning bij de gratie Gods” zijn en niet zomaar landeigenaren met horige onderdanen.
Christus is geen naam maar een titel, een ereteken, waarmee zijn discipelen Jezus willen laten
zien dat ze geloven dat hij niet zomaar iemand is, niet de zoveelste profeet op het Galilese
platteland, maar een mens van God, in wie het profetische, priesterlijke én koninklijke oplicht.
Een mensenzoon. Christus, een titel waarin de verhalen uit het verleden doorklinken voor het
heden en de toekomst. Voor de mensen van toen en nu en straks.
Wij zijn, bekeken vanuit Exodus en Mattheüs, de mensen van straks, van de toekomst, en wij
kunnen onszelf de vraag stellen: heeft die naam, Christus, dezelfde betekenis voor ons als die hij
toen had?
De vraag stellen is hem beantwoorden.
Nee, voor ons moet Christus iets anders betekenen dan voor Jezus’ Joodse vrienden uit de tijd
van Herodes, keizer Augustus en Pontius Pilatus.
Wij leven in vrijheid, wij worden niet onderdrukt door een machtig rijk dat zijn grondgebied
steeds verder uit wil breiden, wij kennen vrijheid van godsdienst, onderwijs voor iedereen,
gelijkheid voor mannen en vrouwen – de verschillen kunnen niet groter zijn.
De titel Christus is in tweeduizend jaar christendom dan ook een geheel eigen leven gaan
leiden, volkomen los van zijn Joods-Griekse wortels.
Er is iets van zwarigheid in mee gaan klinken, dogmatisme, orthodoxie, het is mij in zes jaar
vrijzinnigheid in elk geval opgevallen dat de naam “Christus” nauwelijks gebruikt wordt voor
Jezus – omdat er zo’n lading in meeklinkt waarbij wij ons al gauw niet meer thuisvoelen.
Van die grote, zware woorden die het risico lopen over je hoofd heen te gaan, en dus je hart
niet meer raken.
En dan ben ik weer terug bij waar ik begon: dat een naam zowel in vorm als betekenis kan
veranderen. Dat het ook belangrijk is dat je een naam van tijd tot tijd weer eens echt próeft,
nader bekijkt, om te zien of hij nog wel past. Past bij degene die de naam draagt – en evenzo
past bij degene die de naam uitspreekt als hij het over die ánder heeft.
Dat betekent volgens mij ten diepste dat je een naam nooit helemaal voor jezelf hebt. Je valt
wel samen met je naam, als ik “Hans” zeg denk ik in de eerste plaats aan mijn echtgenoot, maar
ik ken nog meer Hanzen in mijn naaste omgeving. Je hebt dan iets van een bijnaam nodig om
onderscheid te maken – een koosnaam, die jij bedacht hebt voor die ene ander, een naam die jij
alleen mag gebruiken.
Een naam heb je nooit helemaal voor jezelf – nee, want een naam is relationeel, heeft alles met
relaties te maken, en is daarom nooit hetzelfde – maar gaat wel altijd over dézelfde.
Die ene God – ik zal Hem nooit de Almachtige noemen, dat woord staat te ver van me af. Maar
wel bijvoorbeeld: de Eeuwige. Hij die er gewoon ís, altijd, om me heen, veilig.
Zo wil ik hem kennen – zo wil ik zelf ook gekend zijn. Dat Hij weet van mijn bestaan, mij niet
loslaat, mij liefheeft – doordat Hij mijn naam noemt, als de grondslag van mijn existentie.
Dat is misschien een antwoord op de vraag die Neeltje Maria Min in haar gedicht verwoordt:
3
Mijn moeder is mijn naam vergeten,
mijn kind weet nog niet hoe ik heet.
Hoe moet ik mij geborgen weten?
Noem mij, bevestig mijn bestaan,
laat mijn naam zijn als een keten.
Noem mij, noem mij, spreek mij aan,
o, noem mij bij mijn diepste naam.
Voor wie ik liefheb wil ik heten.
Onze namen hebben met liefde te maken. De liefde van onze ouders die ons onze namen
gaven. De liefde van onze naasten die onze namen in hun hart herijkten, opnieuw en anders
laten klinken. De liefde van die ene God met zijn lege, volle naam, die onze namen in zijn hart
draagt. Een keten van namen, van geslachten, van mensen die naam hebben en hun naam zíjn –
voor elkaar en voor God. Zo willen wij heten: mensenkinderen van God.
Amen.
 Slotlied: lied 416: 1, 2 en 3, Ga met God en Hij zal met je zijn
 Lied ter afsluiting van de zending en zegen: lied 416: 4
4