de-waarde-van-grijze-klei-uit-het-bootsgat-en-potklei

Download Report

Transcript de-waarde-van-grijze-klei-uit-het-bootsgat-en-potklei

RIJKSDTË!ÍST VOOR DE ÏJSSSLIif.ËËRPOLDERS
Lantlbourwe tenschappellJ
(lra. Bafto )
ke
Af
delÍng
BÀTLO
DE NI'ÀARDE VA]{ GRIJZE KLEI UTT EET
BOOTSGAT Ets POTKLET
(
FROETDIJKJ
e3
ALS DIJKEEKLSDIT{G
OOs TI'tÀËoRÏ'I )
door
K.Veenetra.
?
a
Baflo, naart
1965,
IiiilouD
pag.
I. Inleidlag
II.
De
aanS.eg
I1I.
De
aard, van
IV.
De
rijping
V.
De
ontwikkeling' van de grasmat
van de proefdijkjes
bet bekleCiagonateriaal
van de bekledingslaag
Vf. Het dijkje net potkJ.eibekleding
5
B
11
I.
INLËIDING.
In het bultendlJkee gebied. ten noorden van Oostmahorn, ten i.;esten
van de vaargeul, komt een enkele meters dikke, grijze kleilaag voor.
TlJdeas het uitdlepen van de werkhaven aÊ.n het Bootsgat zÍjn van d.eze
klel- enkele nonsters genomen, waarln op bet laboratorium bet slÍbgehalte en het hoolzure kalkgehalte serdeu bepaa.ld.
t[aar aanleiding van deze analyaes werd de nrogelijkheid geopperd
of deze klel geechikt zou kunnen zijn voor het bekLeden van bet blnnentaLud van d.e afsLuitdijk van de Lauwerezeê. Om aeer gesevena te verkriJgen betreffende de geschíkth.eÍd ran dit materiaal voor dijkbekled.ing,
werd besloten oB eên proefdijkJe aan te Leggen. Daartoe werd Ín deceaber
1961 een hoeveelbeid kJ.eí. ult da haven aan het Bootegat op het haventerrein Í.n depot opgesl-agen. leneLnde onnodige biJnenglng van water en
daardoor elapper norden van het nateriaal te voorkonen, werd de kleL
aet een grÍjper boven sater gehaald, in plaate van net een baggermolea.
Het proefdtJkje is aangelegd op het bulteadiJkse haventerreln aan
het Bootsgat. Tegelljk net d1t proefdiJkje is een tweede dljkje aangeIegd, bekLeed oet potklel". Ëet doel van deze proef wae na te gaan of op
de potklei eventueel een goede gfasnat uou kunnen groeÍen.
-2II. q;
AAN],êG VAN pE PROEFDTJKJES.
beide dljken zljn opgebourd uit eea zandkera net een bekLedingslaag van lclel. De dikte van de bekledingslaag bed.roeg O.75 n, dezelfde
dikte, die op het binneatalud van d.e a.fsluitd,i jk van de tauwerszee wordt
aangebracht. De dljkjes werden zodanÍg aangelegd d,at op elk van de vler
taLuds en op d.e kruln éón of twee proefvakjes van 6 of 9 né konden worden uitgezet (bijLage 1 ).
De lengte van d,e kruin bedroeg 6 n en de breedte 3 a. De helling
De
van het zuldelijke talud wa6 1 . 3 t evenals bij bet blnnentalud, van de
afe3-uitCijk. De bel-1ing van de overLge taLuds bedroeg 1 : 2. Op de ooetrest liggende kruin en op het zuidelljke talud werden elk twee vel-djes
vaa 3 bij 3 n uitgezet. 0p het noordeliJke taLud rerdea tsee veldJes en
op het ooete}ÍJke en het westeliJke talud serd elk één veldJe van 2 biJ
] a uitgezet. Op alk dijkje rerden in totaal vier veldjes van 6 "2 "r,
vier veldjee van 9 n2 ultgezet. Binnen de grenaen van deze veldjes rerden de benonsteriagen yoo" grondonderzoek en de raarneningen aan het
graebeetaad uitgevoerd. De veld.jee serden net piketten genarkeerd cn op
eLk dijkje genunnard van 1 t/a 8.
In het volgeadc zal in hoofdzaak de proef net havenlcLei rorden beh*ndeld. Verder cllent aog yerueld te ryorden dat biJ bet aanbrengên yan
de beklediageklei op de proefdljk bleekr dat de hoeveeLbeid opgeelagcn
haveskf.ei nlet voldoende was voor het bekledea vaa de bele procfdijk.
ter qanvull-ing le klei gebruJ,kt selke afkonstlg seÊ ult de ongevlag van
Oostrun. Deze kJ.eÍ ras vriJweS" geheeL ontzilt; het slibgetralte was t 4S*
en het kooLzure kalkgehalte 5%i het kallgehalte rÍae aannerkelijk lager
dan vaa de zoute kl-ei ul.t de werkhaven.
Deze biauendtjkse groad ls aangebracht op het oostelLJke talud van
het proefdljkJo. 0p dlt ooetelijke talud ie het raaraeuingeveldje nr.4
aangel"egd. tlaa,r in het vervolg wordt gesproken over alle veldjes van de
proefdÍJk, zal" dit betrekking hebben op de veldjes 1 t/a ] en 5 f/a 8
van de havenklelproefdLJk.
Waar het in de volgende paragrafea gegevens oyer veldJe 4 van de
baveukLelproefdlljk en eventueel gegevents over de potklelproefdiJk betreft, zal dit nret na&a lvorden genoend. Voor het overige aullen de geg€vens eteede betrekkiag bebben op de proef net de grijze klei uit de
serkhaven.
-trII.
DE AARD vAN HïT 86XLE!L{q594!EEI34L.
grijze klei welke tèn noorden van Oostnahorn werd gewonnea 1e
waarschijnLtJk onder water afgezet. De afzetting ie veelal gelaagd ea
er konen geea ontkaLkte- of korte-kleilagen Ín voor. Op verschlllende
andere p3.aatsen in de Isuwerszee sordt eert soortgeLijke afzetting aangetroffen. fet slLbgehalte van deze lagea J-i-gt veelal tussen 20 ea 40.s.
De lutun-ellbverboudiag, het kool-zure kalkgeb.a}te en het hunusgehaLte
komen vrlj goed overeen met de geniddelde vaarden vaa de raariene afzettingen langa cle Fries-Groningse noordkust.
Eet nateriaal is vrij stevlg en vooraL bij de Laagste elibgebalten
gelaagd. Boven of in de kLeLLaag konen vriJwel geen veaige of huaeuzc
lagea voor. Onder de klei.laag wordt wel veell aangetroffen. DÍ-t veea ls
jonger dan het op het Pl-eistoceen rustende veen op grote dlepte. Hoerel
de laag dus tot de jonge zeekl-ei moet worden gerekend' betreft hetr gezien de aard van het nateriaaL, toch geen afzettlng van recente datuu.
De grijze kleur wiJet nanelijk op èên reeds ver voortgeechrerlen ornq''etting van het FeS (zwaveliJzer) in Fe92, raarblj de zwa:Le kleur van het
zwavel-Í-jzer overgaat ln gríje. Ook de etevlghetd van het naterlaaL wlJst
op een afzettlng van oudere datun. De ll-factor (gra'anen water per gran
lutun) van het pas geyíonnen en in depot opgeslagen nraterLaal bedroeg 118.
In tabel 'l aJ-jn de gemiddelde ana].yses weergegeve:1 var de Crie neBgnonstere welke 1a het kleidepot zijn genonen. De afzonderlijke mosetera
vertooaden slechts geringe onderlinge verscbillen.
De
Tabel
1
Analyees van de in depot benonsterde
grljze kl.el voor het proefdiJkJe.
granulalrê sa&enetell-lng
elib
lutun
CaC05
hunue e1.
'
t9,6 %
2610 *
12rj %
2rB
%
S04
totaal
pE (H20)
lutun/1oo gf.slLb
hunue,/'l0O gr.Iutun
2r91
8r3
65 r7
1O,I
Nadat de klei op het proefilLJkje wae aangebracht, ziJn de acbt
veldJee nog eeaa afzoaderlljk beuronsterd. Bet sl-ibgehalte van de afzonderlJ-Jke velclJea variËerde van e6 &t 4&. Bet genlddeLde slibgebaltc
+bedroeg 31.596. De benoiligde boeveelheid hleL (+ 1OO n)) is aan een betrekkelLJk kleiae oppervLakte onttrokken. De toch vrlj grote verscbillen in het slLbgehal-te van de afaonderlijke veldjee zijn waarechiJnlijk
veroorzaakt door d.e ge}aagdheid van de afaetting.
5IV. pE RIJPIIÍG
VAi{ DE Bg[Lgpl$cSLAAc.
8et proefdiJkJe is aangelegd in de winteruraanden van 1961-1962.
Uj.t de in het kleidepot genomen grond.nonsters sae reeds geblekea dat
bet koolzure kalkgehaLte (12,-5%) ruLm'voldoende uou zijn voor het neutraLiseren van het in de grond aanrezige oulfide (so4 totaal 2,91%).
Voor het neutraLiaeren van 1 grq.lrl sulf lde, uitgedrukt als sulfaat, is
1 gran kooLaure katk nodtg. Ooh het bunusgehalte Qr\%) wae voor deze
z$are zavel vrij nornaal-. Er werd daaroa ook niet verwacht dat bij d.e
aËratie van het beklectingsmateriaal zure grond (t<attet<tet) zou ontstaan,
ss,ardoor de ontwikkeling van een grasnat zou worden benoeilijkt. Dit ls
dan ook niet het geval geweeet.
I'Ia de aan1e6 van het dijkje zijn de veldjes regelnnatÍg tweenaal. per
jaar benonsterd en sel als regel in aprll en septenrber. Deze benonsterlngen ziJn alleen uit8evoerd in de ragen van o tot o,05 en or05 tot
Ot2O n - B.v. In alf'e nonstere ie eteeds het vochtgehalte en het zoutgehalte bepaa}d ter coatróle op de oatziltiag van de grond. Bij d.e bemonstering ln apri3- 1p62 ts van alle veldjee gezanenlijk, in éón mengaonster per Laag' d.e granulaLre oamenstelling bepaald. Bij de bemonetering ln eeptember 1962 is van aIle veJ-djee afzonderLljk de granulaire
sameaatelllng bepaald van de lagen 0 tot o,o) en oro5 tot or2o m - rl.v.
Na de Laatete bemonstering, ln septenber 1964, io de granulalre sasenstell-lng weer bepaald in mengnonstef,s van elke laag.
Yoor de aanleg van een g?aanat ls uiteraard de ontzllting van d,e
grond van groot belang. De zoutconcentratl-e Ín bet bodeavocht (C-ci-5fer)
van de laag van 0rO5 tot Or20 B - h.vo is een naatstaf bij het beoordeLen
van d.e nogelijkheden voor het inraa.len en de beginontwikkeling van een
graanat. Ult ervari-ng is gebleken dat het lnzeaÍen van een norltaaL grasnengeel rl"ekant wordt aLs het voorjaarszoutgehalte in cle laag van OrO)
tot Or2O n hoger Ls dan I á 10 graa per liter bodenvocht. Bij een voorJaarezoutgehalte tussen I á 10 en 1J gram per liter bodemvoeht ka.n aog
een nengeel gezaaid worden zonder beendgrassen en kLaverr naar de kane
op vortltlng van eea zode is dan gering. Zou nen in dit geval- toch beendSfassen en witte klaver iazaaien, dan gaat de ontwikkeling zeer laagzaaml
zodat het Engele raaigrae in de eerste jarea eterk gaat overheereen.
In tabel 2 zÍ-ia het verLoop van het vochtgehalte en het zoutgehalte
Ln de laag van OrO5 tot Or20 & - !n.vo van'1961 t/a 1964 weergegeven. De
hoeveelheÍd ueerslag le uiteraard zeer belangrlJk voor bet uitspoel6n van
ohet zout. Daaron is in de tabeL voor elke periode tussen twee bemoneterlngen aangegeyea of de hoeveelheld neerslag hoger of lager is gereeet
dan de genÍ.ddelde hoeveelbeÍd.
tabel
vocbt- ên zoutgehaltea in de laa,g
van 5-20 cn - a.v. en de neerslag.
De
2
tijd van benonstering
jaar
naaad
1961
decenber
65
,trr,
aprÍ1
,6
196t
oktober
apr11
septenber
37
28
april
32
septenber
25
il
1964
t
anal.yses
A
c
B
?6
*
neerslag in perlode
voorafgaande aan de
benonstering
1.85
o.59
28
15
aornaal
o.l+6
1?
a.13
o,15
0.o4
o.06
4
te kort
te kort
6
nornaal
1.1
te kort
2.1
nof rntal
anal.yee
[ = girenxcen water per
B =
C=
n
l{ac1
tr
rt
ft
1OO
rt
gran droge grond
tl
rt
tf
[ ]1ter bodenvocbt
Set uitepoelen v6n bet zout moet overwegend tijd,ena de rLnterna,aadea
pJ.aato viadcan ondat ln de zomermaanden d,e verdarnping neestaL groter ie
daa de hoeveelheid neersJ"ag. Uit tabel 2 blljkt dat de hoeveeLheid neerel.ag tiJdens de rinterg van 1963 ea 1964 benedea het geaiddeld.e is gcbleven. Ha de aanleg van b.et d.ijkje zija nog twee winters nodig geweest voor
de betreffendE laag voLdoende was oatzilt.
De in fabeL 2 vermelde cijfers zijn de geniddelden van alle veldjee.
Tuesen de veldjee onderling konen nog weL verechLLlen in het zoutgehalte
vootr. Deze verschillen geven echter geen aanwljzing dat d.e ontziltJ-ng op
het ene talud eneller ts verlopen dan op een ander taLucl. Ook zijn er
geen aanwijzingen dat de ontziJ.ting op de horizontaal liggende kruln andore ie verl-open d.an op de onder talud llggende veldjee .
Eet vocbtgehaLte van de bekledingskle5- ls tijdens de waarneniagsperiode eveneens gedaald. Ook daarbij zijn geen duiCelijke aanwiJzingen
-7gevonden, dat deze indroging op het ene ta.lud sneller is verlopen dan
op een aad,er talud. Uit de analyees van de afzonderlijke veldjes kan de
indruk worden verkregen dat de lndroging, en ook de ontzllting, op het
westelljke talud iets lan6zamer is verlopen dau op de overige veldjea.
Eeu nogeLljke oorzaak van dit langzamere verloop tàn zijn dat de neetaijde van het dijkje d,e meeste beschutting ondervindt van de nablJ gelegen zeedljk. Er noet echter op worden gewezen dat op het weeteLijke
talud ééa veldJe io uitgezet zodat c1e cijfers slechts betrekking hebben
op enkelvoudige waarneningen.
-8V.
DË ONTI{IKKELI}ÍC
V.A,I'I
DE
GRÀSI"TAT.
tÊ het diJkJe 5-ngezaaid net een reÍ.nig gevarleerd gragzaadnengsel. De in het aengsel voorkonende soorten zijn speclaal gekozen i.v.Ír. het nog vrlj hoge zoutgehalte van de grond op het
ttjd.ettp van aaalen. Set graszaadnengael- bestond uit:
1716 Esgels raalgrae weidetype
tr
hool-t5qpe
t716 tt
299{ Struiegras gazontype
Op 15 auguetue 1962
17Á Roodzwenkgras gazoatype
De hoeveeLbeld zaaLzaad, was berekend naar )0 kg per ha.
ÈÍet het ttjd,stlp van zaaien ie gewaeht tot augustue, ondat d.e kans
clat bet graezaad aanelaat 1n d,e voorzoner zeer geriag is. IIet zoutgehalte van 1J gran per liter bodeuvocht (zie tabel 2) werd beelist te
hoog geacht voor lnzaai in het voorJaar. Na auguetus kan veelal op een
dallng van de temperatuur en een stijgÍng van de hoeveelbeid neerslag
xorden gerekend. hardqor vetrandert het neerslagt,ekort in een overechot
ea wordt de kans op verder ultspoelen van het zout vergroot.
In de naanden augustus, september an oktober van 196e is de hoeveel-beid neerslag lager dan het geoiddeld.e geweest. De opkonst van het
gfa6 waa daardoor zeer natlg en de kiernpLanten sarên Ljt en sprletlg.
Door het nog vrij hoge zoutgehalte serd het gras tiJd,ene droge perLoden
spoedig geeltopplg.
Gedurende de winternaanden van 1962-t63 ls het zoutgehalte gedaaLd
tot 4 gran zout per liter bodenvocht. Door uitdrogen is cte concentratie
tiJclene de d.aaropvolgend.e zoner weer iets gestegen. Het gras begon ln
het voorJaar goed te groeien en ult te stoelenr riàaf, d.oor de bolle
stand. werd nog geen geel-oten grasnat verkregen. De open pJ-ekken zljn ia
nei 196] tfjgezaaid. Er ls tweenaal kunstmest gestrooid en re1 kalka'nnonsalpeter en oupêrfosfaat. De totala hoeveelheden kunstmest z5-jn barekend
nsar 4OO kg kaLkarruonsalpeter en fOO kg superfosfaat per ha.
fiJdens de sonernaanden van 196J reageerde de kleur van het graa
vrlj enel op droge en aattere perioden. In droge periodea was êe kleur
1n het algeneen llchter en sons werd bet gras nog geeltoppig, vernoed,eLfjk a3.e gevoS"g van een verhoogde zoutconcentratie tn het bodenvocht.
Eet gras is viJfnaaL net een gazonnaaLer genaaid.
In de t*eede sinter (g63-1964) ie het zoutgehal-te verder gedaal,d
tot rulm 1 gram per liter bodemvocht. De aeerslag bLeef gedurend^e deze
-9en d.e voorgas.nde wlnter beneden het genlddelde, raardoor de ontzittiag
uiader sneL is verlopen <lan blj een tneer nornale boeveelheid neersl-ag
het geval- zou zijn geweest. De hoeveelheid beneeting en de wijae van
toedienen waren 8eliJk aan het vorige jaar. Eet gras is in 1954 viernaal genaaid.
De ontrikkelS"ng van het gra6 saa ln het voorjaar van 1!64 goed.
Gedurende de zonernaanden kwam sons nog we1 enige geelkl-eurlng voor.
De stand sae in het aLgeneen vrlj goed en regekoatig, naar nog wel open
doordat bet grasbestand vriJwel uiteluLtenil ult Eagels raaÍ-grae bestond.
Op 9 eeptember is de grasmat geanalyseerd. In tabel ] zijn d.e bedekk{ngsgraad en de voorkomende grassoorten I'eergêgeven per veldje en het geniddeld van alLe veld,jes. Tevens zijn de gewichteperceatea van bet
graszaadnengsel vermeld.
Tabel ]
l{aaa
o
s
È
14
o
6l
p
t:
o.
+-
tu
96
95
98
5
+
54
17
+
29
Ë
tr
1
Engele raaigras
Feetuca rubra
Agrootí.s eto).onLf
gJ.on.
Roodznenkgras
95
5
I.iorin
2
97
7
+
,
A
7
B
95 96
94
5
4
6
3
+
+
+
+
Agropyron repera
Kropaar
Kreek
Poa annua.
ÈEraaEgra6
Featuca pratenale
loLcue lanatus
BeendJ-angbl.
+
Wttbol
+
lbLfolLun repens
tliitt,e KLaver
9bi
È
o
+
+
+
+
+
cr
o
na,a&
pêrenae
kctylts
de soorten 1n % van het beetaad
q
per veldJe
l{ederlandse
van de
soorten
Lolluo
De grassoorten op de havenkl-eiproefdÍJk
en de bedekkingegraad op 9 s€ptenber 1t64
P
C-à
F
F
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
1
+
I
bcdekkLng
iE
Ult
?6
v.d. oppervlakte
65 i
75i
?5
5alzo
I
75 75
7o
75
deze ana.Lyee bLlJkt dat de grasnat vrijuel uitel,uLtend wordt
gevorud door Engele raalgrag. Daarnaast kont nog een geri.ng percentage
rood zrenkgrag voor, maar de over5.ge i.n de tabel vermelde soortea ko-
- 10 _
nen slechts sporadiech voor. Van deze soorten word.t al1-een etraatgras
j.n aLle veldjes aangetroffen.
Opmerkelijk is d,at op veldje nr.4, rnet. binnendijkse grond, waarop
de grasnat zicb vana.f het begln goed heeft ontwikkeld, het Engels raalgrao het sterkst overheerst. Daaruit kan word.en afgeleld dat het achterblijven van verschillende g?assoorten beslist niet a1leen eên gevolg is, van het hoge zoutgeiralte van de grond. Verraoedelijk is de snelIe beginontwikkel-ing en de foreere groei van het Engels raaigras de
hoofdoorzaak van het achterblijven der andere, grassoorten.
Deze ontwikkeling kan op het proefdijlcje nog in de hand zijn gewerkt' doordat het dtjkje steeds is genaald. l{anneer een Erasmat steede
kort wordt afgewej-d. zal de ontwikkellng van de fijnere grassen worden
bevorderd. 0p p1-aat6en vÍaar een beweiding, bij voorkeur met schapen,
niet nogel"ijk ie kan de verdichting vaa de zode word.en bevorderd door
vee]. qaalen en eventueel door rollen.
drle jaar onderzoek net d.e grijze klei ult de werkhaven aan
bet Bootsgat' a1s bekl-ed.ingslaag van een proefdijkje kunnen d.e volgende
Na
conclusíes worden. getrokken
a.
b.
c.
d.
e.
:
klei Ís goed te verwerken en laat zich, na enlge tljd verrering,
ook zeer goed bewerken voor het klaarnalcea van een aaalbed.
Uit vlsuele uaaraea:ingen bleek dat na de eerste indroglngeperiode
geen sterke scbeurvornring nseer le voorgekoroen.
De ont,zllting van de zoute grond kan bij êen normale hoeveelheld
neerslag na éón winter vrel aover zijn gevorderd dat een voor dijken
geschÍkt graauaadlnengsel, kan rorden gezaald..
In de grasnat konen de fijnere zod.evornende grassen gedurende de
eerste jaren aoell1jk tot ontwikkeling, zodat het verkrijgen van
een dichte zode blJzondere aandacht zal yragen.
In het algemeen kan dus worden gesÈeld dat deze klei wel- geschikt
ie voor bet bekleden van dlJken.
De
Naar aanl-eid,ing van de voorlopige gegevens van het onderzoek op
d,e proefdijk ie LrunlddeLs reeds een vrij grote hoeveelheLd soortgeltjke klel ult het Eootsgat gebruikt voor het bekleden van de i-n aanleg
zijnde dijken. De onderzoekS-ngen rceLke regelmatig op deze dljken rorden ultgevoerd sluiten goed aan biJ de met de proefdiJk verkregen gêgêveas en de resultaten zijn eveneêns gunstig.
VI
.
11
EET DIJKJE I'{E:T FOTKLEÏBEKLEDING.
In tabel 4 zljn de gerddd.eld,e analyses weergegeven van de nengnonsters welke Ln de Ín Cepot opgeslagen potklei zijn genomen.
tabe].
4
s11b
lutum
CaCOS
hunus el.
Analyses van de in depot bemonsterde
potkJ.ei voor het tweede proef;tlJkje.
70.a %
45.7 ?6
7.1 %
5.?
96
A
116.2
B
o.778
16.8
c
SO4
totaal
pH (820)
lutun/1OO gr.sllb
bunus,/10o gr.lutun
ll-fac tor
1.21
8.o
6r.
12.4
0.4
Uit de granulaire aanenstelling blijkt dat de potklei een hoog
ollbgehalte beeft. In verboud.ing tot dit hoge sllbgehalte is het watergehalte zeer l.aag. Ia de Loop der tijden ie deze Pleistocene kJ-ej. sterh
Ba.Beageperet en verdlcht door de grote druk van de ijsnrassats ult de
iJsÈijden en de boveali-ggende bodenlageo.
Het saterlaal is erg stug (N-factor ls Or4) en daardoor zeer noej.lljk te verwerken en te bewerkea. Het laagJe dat na het blootstellen
aan reer en wiad een lets betere struktuur kreegr rÍas na. ruin twee jaar
nog uiteret dun.
Eet zoutgehal-te van de potklei was bij de aanleg van de proeflijk
ietu }ager dan dat van de havenklei-. Gedurende de waarnerclngsperiode is
bet zoutgehaLte van de potk1ei ongeveer tot hetzelfde niveau geCaald
ale het aoutgehalte van de havenkLei.
Het graa op de potkleldiJk is tegelijk aei het gras op de haventrleidijk geaaaid. Ook de verdere behandeling 1s steed getijk gereest
aan die van de andere proefd.ijk. De opkonst van het gras wa6 zeer raatig.
E*t gewae ontrlkkeLde zlcb erg J-angzaam, bet was fijn en de stand ras
bol. De lcLeur van het graa was veelal" wat donkerder dan op de bavenklelproeídÍ.jk, terwlJl het optreden van geelkleuring ook langer wegbleef.
Ook in de volgende jaren was de kleur van het gras veela3" vrí.j goedl
_12_
&Àar voor het overige wae alles sl-echt. Op vrljïel- alle veldies
bet eea traa"g groeiend, hol, pol}ig en sprletig gewae'
waÊ
Bij het onderzoek net d,e potkleiproef i.s duideliik gebleken datr
Ê. De potklei zeer BoeiLiJk te verserken le en dat het zicb ook noei}lJk laat beserken voor het klaarnaken van een zaaibed.
b. De ontwikkeling van de S3:aslnat zeer langzaam Sing en dat daarrloor
d,e etaad v&n het gras ho1 en slecht bl-eef '
nlnd,er gunstige resultaten vanaf het begin van de proef
bl-eek al zeer spoed,íg dat potkleL niet geechíkt was voor het bekleden
van d.ijken en dat van eên gra6nat-op-potkLel op een ander tenein ook
nLet veeL te verracbten was. Daaron en omdat het terrein waarop d'e
proefdLjk was aangelegd, voor andere doeleinden kon worden Sebrulkt, is
de potkleiproef,dijk in de zomer van 1!64 geëgalisserd.
ULt
d.e
I
I
l,
o
o
I
I
I
I
I
I
I
3
I
I
I
or
b
o
3
N
b
o
3
| 2.OOn |
3.OOn
BIJLAGE
I
SITUATIE PROEFDIJ
OOSTMAHORN
I=N UMMER VAN HET
P
POEFVELD
SCHAAL I:IOO