Ir. E. Helmer-Kranvenhrink 1977

Download Report

Transcript Ir. E. Helmer-Kranvenhrink 1977

H E T C E R R U I K VAN STRO T N CO:~ll3:Ki\T1E CET
DT.ERI..IJKE MZST A L S VOIQI VAN ORC,ANLSCHE
BEMESTING
door
I r . E . Helmer-Kranvenhrink
1977-97 Abw
0
I J Y S D I E N S T
--
9600
-- ---
V O 0 . R
D E
spri 1
I J S S E L M E E R P O l . D E R S
S ML EE DL IY NS CT HA UD I S
1.
Inleiding
2. Het onderwerken van stro na de oogst
3. Enige gegevens over de waarde en het gebruik van
verschillende soorten dierlijke nest
4. Organische bemesting in de vorm van het onderwerken
van stro in combinatie met dierlijke mest
5. Het composteren van stro
5.1 Cornposteren in het algemeen
5 . 2 Het bereiden van stro-compost en bemestingswaarde van
deze compost
6. Conclusie
7. Samenvatting
8. Literatuur
I . INLEIDING
Tn de verschillende alternatieve landbouwsystemen wordt het gebruik van
minerale meststoffen grotendeels verworpen en bestaat de bemesting uit
het zoveel mogelijk terugvoeren en aanvullen van plantenvoedingsstoffen
d.m.v. organisrhe bemesting.
Ook op het milieuvriendelijke landbouwbedrijf van de R.1J.P. (kavels
NZ 21 elm 28) in Zuidelijk Flevoland wil men de bemesting in organische
vonn bevorderen. Men kan hierbij 0.a. denken aan de teelt van groenbemesters (vlinderbloemigen), het gebruik van dierlijke meststoffen, zowe1 in vaste vorm als in de vorm van drijfmest, en het composteren van
organisch materiaal.
In de volgende l~oofdstukkenwordt het gebruik van fen combinatie van
stro en dierlijke mest als vorm van organische bemesting nader bestudeerd. De keuze van stro en dierlijke mest wordt mede bepaald door
maatschappelijke factoren.
1le oppervlakte aan granen is in Nederland in tien jaar met ca. 40% afgenomen, maar oc~k de vraag naar graanstro is in de periode 1961-1975
belangrijk gedaald. Vooral de rundveehouderij en de strokarton- en papierindustrie vragen minder stro.
Zo komen er jaxen voor dat de stroprijzen zo laag zijn dat het stro
nauwelijks iets opbrengt. Vooral in de periode 1972 t/m 1974 is een
belangrijk deel van het graanstro niet geoogst. Dit bedrocg achterecnvolgens 8%, 20% en 5% van de totale stroproduktie (20).
Men kan het stro op verschillende wijzen als organische meststof benutten:
1. Het onderwerken van stro
Het verhakselen en onderwerke~lvan het stro levert een belangrijki?
arbeidsbesparing en wordt het meeste toegepast.
2. Het verbranden van stro
Aangezien hier verschillendc bezwaren aan verbonden zijn, als het
verloren gaan van organische stof en stikstof, wordt aan deze methode verder geen aandacht besteed.
3. Het con~posterenvan stro
Het composteren van stro wordt in Nederland nauwelijks toegepast,
aangezien het te arbeidsintensief is. Omdnt cr echter in de alternatieve landbouw veel waarde aan het con~posteringsproceswordt tocgekend, zal op deze methode we1 nader worden ingcgaan.
Een ander probleem is dat op de zg. dierveredelingsbedrijven (ook we1
bio-industrie genoemd) en op de moderne weidehedrijven met een hoge veebezetting grote mestoverschotten zijn ontstaan. Met name door de sterke
uitbreiding van de varkenshouderij en de kalvermesterij - en in mindere
mate ook van de pluimveehouderij - zijn er gebieden ontstaan met een
overschot aan mest. Het gebruik van dierlijke meststoffen draagt er dus
toe bij de hieraan verbonden problemen te verminderen.
Opgemerkt moet worden dat de belangstelling van de akkerbouwers voor
dierlijke mest toeneemt, aangezien er bij de liuidige inte~~sieve
houwplannen vooral op sommige kleinere akkerbouwbedrijven te weinig gelcgenheid is om groenbemesting toe te passen en men toch heL organischestofgehalte van de grond op een redelijk niveau wil houden.
Er zijn mestbanken die de afzet organiseren, er zijn subsidi-e-rtgelingen
voor transport en opslag en er zijn transportbedrijven die op een efficiente wijze het transport kunnen verzorgen, waarbij trnnsportafstanden van 50-100 km niet tot de uitzonderingen behoren (24).
2. HET ONDERWERKEN VAN STRO NA DE OOGST
Het verhakselen en onderwerken van het stro levert zoals vermeld een
belangrijke arbeidsbesparing op. Bovendien bedraagt de humusopbouwende
waarde van het stro 45% van eenzelfde hoeveelheid organische stof in
stalmest. Een behoorlijke stro-oogst komt voor dit doe1 dus overeen
met ruim 20 ton stalmest. Uit veel-jarige proeven bleek dat het onderwerken van stro op verschillende bodemtypen een verhoogde produktiviteit tot gevolg had. Deze steeg bij een juiste werkwijze 5 tot 12% boven het niveau van die met een optimale minerale bemesting (17).
In tegenstelling tot veel koolstof bevat stro slechts weinig stikstof.
De C/N-verhouding van het stro bedraagt ongeveer 100, maar kan uiteenlopen van 50-185, a1 naar gelang de strosoort, het afrijpingsstadium,
de bemestingstoestand van de grond en het gewasonderdeel (stoppel, halm
of kaf).
Het droge-stofgehalte is ca. 86%. De hoeveelheid C is ca. 50% van de
droge stof.
Volgens het handboek voor de akkerbouw (27) bevat stro per 1000 kg de
volgende hoeveclheden stikstof, kali en fosfaat:
*
tarwe
gerst
rogge
haver
5,1
398
3 ,(1
3,8
E
8,1
12,7
791
17,7
0,8
0,8
098
1,3
De hoeveelheid minerale bestanddelen in stro bedragen volgens (12) in
kg:
CaO
>lgO
5'2
'
K2°
stro 5 ton
kaf 0,9 ton
II
4
15
75
7
82
18
--5
23
4,5
0,s
5,O
Het inbrengen van organisch materiaal in de grond brengt een explosieve
ontwikkeling van micro-organismen te weeg.
Wanneer het materiaal voldoende stikstof hevat, levert dit voor de stikstofvoorziening van de gewassen geen problemen op.
Anders wordt dit wanneer, zoals bij stro, de stikstof in het minimum
verkeert. De zich ontwikkelde organismen gebruiken dan de opnccmhare
bodemstikstof voor hun lichaamsbouw in concurrentie met de plant.
De elementen C, N, P en S worden in de "gemiddelde" stabiele organische
stof aangetroffen in gewichtsverhoudingen 100:10:1:1. Ook in dc lichamen van micro-organismen komen de elementcn ongeveer in dezc verhouding
voor.
Veel bodemorganismen zijn C-heterotroof en maken gebruik van de C-verbindingen van de organische stuf. Gemiddeld gebruiken zij 213 van de
koolstof van de organische stof om energie voor hun levensfuncties te
verkrijgen en 113 dcel bouwen zij in hun eigen lichaam in. Dus van
iedere 300 gram C verdvijnt er 200 gram als C02 en 100 gram wordt ingebouwd in de micro-organismen. Per I00 gram C is I0 gram N nodjg. Theoretisch is er dus precilesvoldoende N om aan de assimilatie-behoefte
te voldoen, indien C/N=:30. Bij cen hoger CIN-quotisnt is er te weinig
stikstof en stagneert d& mineralisatie. De micro-organismen gebruiken
dan N uit de bodemoplossing. In de praktijk ligt om verschillende redenen de kritische C/N-verhouding lager dan 30; nl. op 20 1 25 (9).
Bij het onderwerken van het stikstofarme stro wordt er dus tijdelijk
stikstof door de micro-organismen vastgelegd. Een voordeel is dat deze
stikstof niet kan uitspoelen gedurende de winter. D e lengte van de periode van N-vastlegging hangt af van de hoeveelheid, het stikstofgehalte
en de verteringssnelheid van het stro en bovendien van de stikstofrijkdom van de grond. D e hoeveelheid stikstof die wordt vastgelegd varieert
van nu1 tot twaalf kg, per ton stro met een gemiddelde van zeven kg N ( 1 5 ) .
Om een optimale werking van stro als organische meststof te garanderen,
moeten de volgende maatregelen worden genomen:
1 . Vermijden van een geheel of gedeeltelijk samenvallen van de stikstofvastleggingsfase met de groeiperiode van het gewas.
2. Zodanig optimaliseren van de vertering van het stro dat de C/N-verhouding hiervan aan het begin van de groeiperiode van het gewas beneden 25 komt te liggen.
3. Zonodig compenseren van de hoeveelheid tijdelijk gebonden stikstof
met een stikstofgift in anorganische of organische vorm.
Deze stikstofgift hangt a£ van de hoeveelheid ondergeploegd stro,
het stikstofgehalte en de verteringssnelheid van het stro, het eerstvolgende gewas, het tijdstip van toediening en de natuurlijke stikstofvoorraad in de grond.
In het algemeen dient 5 b 7 kg N per ton stro te worden gegeven. Wanneer de omstandigheden voor de vertering ongunstig zijn (arme grond,
lage her£ sttemperaturen, slechte gronds tructuur) is een grotere stikstofgift noodzakelijk ( 1 5 ) .
Indien het stro tijdig en op de juiste wijze in de grond wordt doorgeverkt en de vertering optimaal heeft kunnen verlopen, hoeft de stikstof niet te worden gecompmseerd.
Er is waarschijnlijk geen extra-stikstoE nodig, wanneer de bouwvoor meer,
dan 4000 kg stikstof per ha bevat. Dit is cn. 0 , 1 6 2 N op een bouwvoor:
gewicht van 2 , s mln. kg ( 1 5 ) .
Om het onderbrengen en het verteren van het stro gemakkelijker te d o c n
verlopen moet het stro worden gehakseld. Men heeft de keuze r~it twee
methoden, namelijk maaidorsen e n hakselen in GGn werkgang of hakselen
uit het zwad. Men kan stellen dat voor een hakselaar aan de maaidorser
per voet werkbreedte een vermogcn van 1,5-2 pk nodig is. De notor van
veel maaidorsers heeft dit vermogen niet extra ter beschikking, hetgeen tot gevolg heeft dat de capaciteit van de maaidorser kleiner wordt.
Als geen capaciteitsverlies optrfedt, heeft een hakselaar aan de maaidorser uit het oogpunt van arbeidsorganisatie en kosten voordelen ( 2 6 ) .
Voor bedrijven met veel anrdappelen kan een l~akselaarachtcr d e trekker de voorkeur verdienen, omdat hiermee ook azlr<!npp~;.lloof [can ivor<I<,i:
geklapt. (Bij een grote werkbreedte wordt het zowel voor de hakselaor
aan de maaidorser als voor die achter de trekker moeilijk om 11i.t stru
gelijkmatig over het perccel te verdelen).
Het stro moet voldoende kort worden gemaakt, d.w.2. 10 5 12 cm lengte.
Voor het verkrijgen van een zo vlot rnogelijke vercering moet het stro
direct na de oogst met de volledig Losgemaakte bovenste 5 b 10 cm van
\
de grond worden gemengd.
Stroproppen of capillariteit verstorende strolagen moeten worden vermeden. De grond mag niet te nat zijn, aangezien er anders anafrobe omstandigheden bij de vertering gaan heersen, waarbij het giftige H2S
vrijkomt. Op slecht ontwaterde gronden moct Seen organisch matcriaal
worden ondergewerkt.
Met voldoende lucht, vocht en een hoge teaperatuur en een goede zurlrgraad ontstaan er dan in de bovenlaag gunstige omstandigheden voor de
vertering. Bij tijdig inwerken wordt nog geprofiteerd van de droge
grond, de hoge bodemtemperatuur en de nog aanwezige gemineraliseerde
stikstof.
Voor het inwerken van stro kan van een aantal werktuigen gebruik worden
gemaakt als stoppelploeg, vastetandcultivator, de messeneg en de aangedreven eg. Ook door de bladen- of hakenfrees wordt het stro goed in
de bovenste laag van de grond verdeeld (14, 2 6 ) .
Het is het beste het ploegen op wintervoor zo laat mogelijk uit te voeren,
zodat de vertering lang kan doorgaan.
Ter compensatie van de tijdelijk vastgelegde stikstof kan men stikstof
in anorganische of organische vorm toedienen. Per ton stro kan men 5
tot 7 kg N toedienen in het voorjaar. Voor stoppel- en wintergewassen
kan de extra-stikstof het beste in het najaar gegeven worden.
Een geschikte bron van organische stikstof is een vlinderbloemige groenbemester die door het verspreide en gehakselde stro heen groeit. Als
groenbemesters kunnen klaver of raaigras worden gebruikt.
Indien het eerste gewas na strobemesting een vlinderbloemige is, dan is
een extra-stikstofgift niet nodig.
Verder kunnen verschillende soorten drijfmest en stikstofrijk ?luimveenest over het stro worden verspreid, alvorens dit wordt ondergewerkt
(15). Door de ophoping van onvoldoende verteerde stroresten kunnen de
gronden te 10s worden (I).
Sommigen adviseren daarom eens in de twee
2 drie jaar stro~onderte werken, andcren hebben geen ongewenste ophoping
van stro geconstateerd bij jaarlijkse strogiften (17).
De verteringssnelheid van de verschillende strosoorten neemt toe in de
volgorde: wintertarwe, winterrogge, wintergerst, zomertarwe, haver en
zomergerst ( 1 3 ) .
Omdat na een strobemesting de aanvankelijk door de micro-organismen gebonden stikstof later weer langzaam voor de planten ter beschikking
komt, profiteren gewassen met een lange groeiperiode, zoals hakvruchtcn,
meer van een strobemesting dan de korter groeiende zomergranen.
3. ENIGE GEGEVENS OVER DE WAARDE EN HET GEBRUIK VAN VERSCHILLENDE SOORTEN
DIERLIJKE MEST
Teneinde een juiste schatting te kunnen maken van de benodigde hoeveelheid organische mest wordt een overzicht gegeven van de gehaltes aan
voedingselementen in verschillende soorten organische mest. Verder
wordt er gekeken naar de stikstofwerking van verschillende mestsoorten.
Ten slotte wordt ingegaan op de vraag in hoeverre dierlijke mest kan
worden toegepast zonder nadelige gevolgen voor het gewas, dit in verband met het wegwerken van overschotten drijfmest uit de bio-industrie.
Tabel 1. Gehalten aan organische stof en aan voedingselementen van enkele
soorten organische mest (in procenten van het natte produkt).
(Naar G.J. Kolenbrander en L.C.N. de la Lande Cremer, 1967:
stalmest en gier, waarde en mogelijkheden. Veenman, Wageningen
Tabel 68, blz. 180).
grupstal- paarde- varliens- kippe- dunne gier
stadsvuilcompost VAM
mest
mes t
mest
mest
mest
rundvee
lnndbouwrundvee
rundvee winter toemaak
kwaliteit
droge stof
org. stof
as
N
P
K
Ca
Mg
werkingscoef. voor
~ 2 )
c:3)
N:
P:
C/N
9,5
630
395
0,44
0,08
0,41
0,14
0,05
2,6
1 ,O
1,6
0,42
0,Ol
0,66
0,06
spoor
I) Exclusief huisbrandkool
2) Toegediend in voorjaar op bouwland; bij toediening in nojanr of bij
toediening op grasland zijn deze werkingscoefficienten lager.
3) C wordt op 100 gesteld. C is berekend als: 0,5 x org. stof.
4) Gier bevat 0,32% NH3-N en 0,10% stikstof in andere vormen. Rekent
men dezc 0.10% als org. N, dan staat C:N = 100:20 en is het C/N
quotient gelijk aan 5.
5) In drijfmest is ca. 404 van ie stikstof NH'j. Analoog aan 4) geldt:
C:N= 3:0,264= 100:8,8 en het C/N quotient is 11,4.
In de tabellen 2 t/m 4 (zie blz. 6) wordt een overzicht gegeven van de
produktie en de samenstelling van de verschillende mestsoorten ingedeeld naar herkomst (16).
Tabel 2 . Produktie en samenstelling van rundveemest
Mestsoort
Produktie
kg per
180 dagen
mestkalvermest
2.200*
gier van
rundvee
4.000
dunne
mest
10.000
grupstalmes t
5.000
loops talmes t
5,500
toemaak
(bagger)
gedroogde
stalmest
-
Samenstelling in kg per ton mest
Droge organ. NK20
CaO
'2'5
stof
stof
totaal
FlgO
Cl
20
15
390
1,3
2,4
1,0
26
10
4,O
0,2
8,O
0,l
95
60
494
2,O
5,O
2,O
1 ,O
3,O
2 15
140
5,5
398
3,5
4,O
1,s
2,O
240
160
5 ~ 5
2,s
6,O
3,O
1,0
2,O
320
1/45
5,s
2,o
1,5
12,O
860
560
17,5
13,5
15,O
16,O
7,O
8,O
1 ,O
3,O
4,O
a Produktie van 2 , 2 mestkalveren gedurende I jaar
Tabel 3. Produktie en samenstelling van varkensmest
Mestsoort
Produktie
kg per
jaar
Samenstelling in kg per ton mest
droge organ.
NK20 , CaO'
P2°5
stof
stof
totail1
gier
dunne
mes t
vaste
mes t
900
20
5
6,s
1,O
4,5
1.600
80
63
7,O
4,7
4,O
3,5
1,O
2,O
700
2 30
160
7,5
9,O
3,5
9,O
2,5
2,O
MgO
CI
2 ,O
Tabel 4 . Produktie en samenstelling van pluimveemest
Meststof
dunne
mest
kippen
vaste
mest
kippen
strooisel
mes t
kippen
strooisel
mes t
kuikens
kalkoenemest
Produktie
kg per
jaar
Samenstelling in kg per ton mest
droge organ. NCaO
'2'5
K2°
stof
stof
totaal
FlgO
C1
80
160
115
9,O
9,4
4,s
16,6
I ,4
2,O
40
322
2 30
17.5
18,7
9,O
23,5
2,5
3,5
-
530
1350
15,8
20,O
11,O
28,6
4,4
5,4
I
I
7
560
, 460
23,O
21,O
16,O
19,6
5,8
7,O
-
450
340
17,4
19,O
16,O
24,5
5,O
8,O
De hoeveelheden fosfor en kali in dierlijke mest kunnen voor de volle
100% in rekening worden gebrncht ( 1,9).
De werkingscoefficient van stikstof, d.w.2. de hoeveelheid stikstof aanwezig in kunstmest (kalkanimonsi~lpeter)die een even grote opbrengstvermeerdering geeft als 100 kg stikstof in de organische mest, ligt lager.
Een deel van de stikstof uitorganische mest wordt ingebouwd in de humus
en verder gaat er afhankelijk van het tijdstip van toediening stikstof
verloren door uitspoeling en vervluchtiging. Toediening in het voorjaar
(drijfmest kan het best uitgereden worden in het voorjaar bij koel en
buiig weer) is beter dan toediening in de herfst, omdat dan een deel
van de stikstof in de winter door uitspoeling verloren zal gaan.
Vaak is echter uitrijden in het voorjaar niet mogelijk in verband met
de structuur van de grond (b.v. in de IJsselmeerpolders). Ook als de
mest niet snel wordt ondergewerkt, ontstaan verliezen door ammoniakvervluchtiging en door uitspoeling.
Tabel 5 . Stikstofwerking van organische mest bij incidenteel en bij
jaarlijks gebruik (8)
Soort mest
naj
aar
-
voorjaar
vaste mest van rundvee en
varkens
drijfmest van rundvee en
varkens
kippemest
bij jaarlijks gebruik
(onafh. van de mestsoort)
40%
50Z
55%
+ 702
De stikstofwerking van stalmest C:II drijfn~estkan worden onderverdee,ld
in een werking op korte en op Lange termiju (23).
De stikstof in dierlijke niest is aanwezig in minerale vorm (Nm) en gcbonden in de organische stof. Ne is de frsctir gemakkelijk mineralisferbare organische stof die in het jaar van toedienen van de mest wordt
afgebroken. Nr is de moeilijk afbreekbare iractie die pas in de loop
van de volgende jaren vrijkomt.
Tabel 6 . Stikstofwerking van drijfmest van rrlndrren bij toediening i n
het voorjaar ( 2 3 )
Component-
Aandeel
le jaar
Nm
Ne
lange duur
Nr
25%
Ne (naverking) 7 , 5 %
Nr (nawerking) 10%
-werkzaamheid ( 2 )
Ic
W.C.
jaars u.c.
t .o.v.
2-totaal
57
15
I
I
602
132
13Z
integraal
74
Het N-effect in het jaar van toediening van drijfmest werd l~ifrberckend
op 57%. Een soortgelijke berekening voor vnstr mest levrrrle h i c ? r 40:: op.
Kolenbrander en De la Lande Cremer kwamen bij veldproeven met overwegend hakvruchten op resp. 5 0 en 4 0 % .
Bij steeds herhaalde voorjaarstoediening moet op de lange duur met een
werkingscosffici&t van 7 4 % voor drijfmest rekening worden gehouden.
(Voor de vaste mest werd een percentage van 71 berekend). Van de uiteindelijk te verwachten stijging van 17% bij jaarlijks gebruik van
rundveedrijfmest is na 5 jaar ruim 40% gerealiseerd, na 20 jaar ca. 70%
en na 40-50 jaar ca. 90% (23).
Granen kunnen maximaal ongeveer 50% van de in hun groeijaar vrijkomende
N uit Ne (en Nr) benutten. Aardappelen, bieten en mais gemiddeld ongeveer 70% en gras meer dan 90%. (Ervan uitgaande dat drijfmest overwegend aan hakvruchten en mais wordt toegediend, werd in tabel 6 voor het
eerste-jaars effect van Ne 70% aangehouden).
Momenteel wordt geadviseerd bij de vaststelling van de kunstmestgift
bij aardappelen geen rekening te houden met de stikstof uit dierlijke
mest, wanneer deze een laag stikstofgehalte bevat (dit is bij de meeste
drijfmestsoorten het geval). Bij dierlijke mest met een hoger stikstofgehalte, zoals 0.a. vaste pluimveemest, dient hiermee we1 rekening te
worden gehouden.
Bij onderzoek van De la Lande Cremer bleek het volgende opbrengstverloop bij toenemende kunstmest- en stalmestgiften ( 1 6 ) .
Figuur 1. Het effect van stik.~tofhoeveelheden en stalmest
op fabrieksaardappelen
(Ter Horst, 1969)
fahrieksaard. kg/are
50Q (0.n.g. 400 g )
+ 30 ton/ha
stalmest
kunstmes t
Figuur 2. Het effect van stikstofhoeveclheden en kippernest
op fnbrieksaardappel(:~~
op
veenkoloniale grond (1972)
fabrieksaard . kg/are
840, (0.w.g. 300 g)
1.5 ton
k i ppernes t
30
ton
k i ppemes t
In figuur I komt duidelijk de opbrengstverhogende werking van stalmest
naar voren. Bij de proefresultaten weergegeven in figuur 2 wrrd geen
opbrengstverhogend effect van de mest gevonden in vergelijking met kunstmesttoediening.
Een volgende vraag die moet worden gesteld is, hoeveel organische mest
men nodig heeft, indien men her geven van kunstmest achterwege wil laten
en of deze grote hoeveelheden organische mest een nadelinge invloed op
het gewas kunnen uitoefenen (mede in verband met het weewerken van overschotten drijfmest uit de bio-industrie).
.i"
In tabel 7 staan de hoevee heden mest aangegeven nodig om een stikstofvoorziening te bereiken dre overeenkomt met de werking van ca. 150,kg
N/ha in de vorm van kunstyest (het gemiddelde voor een intensief bouwwordt uitgereden,
plan). Aangezien de mest aak
.. .van
..: herfst
. . . tot voorjaar
. . .,
werd hirrhij de werkingsc efflclent b l ~jaarll~k\gebruik op 55 gesteld
(8).
g
,
Tabel 7. Hoeveelheden mest per ha nodig om een stikstofvoorziening te
bereiken die overeenkomt met de werking van ca. 150 kg N in de
vorm van kunstmest (8)
Soort mest
Aantal Totaal N Werkz.
tonnen kglha
9,5
60
264
145
ds %
Rundveedrijfmest
Varkensdrijfmest
8,O
Kippenmest (vast) 32,2
Kuikenmest (vast) 56,O
Kalverendrijfmest 2,O
40
22
12
90
280
275
276
270
,
154
151
152
150
".. ..
N P205 K 20 Produktie van
dieren
120 300
190 160
410 200
250 190
120 200
6 koeien in
180 stald.
25 mestvarkens
550 stuks
1640 stuks
41 stuks
Uit de tabel blijkt dat betrekkelijk grote hoeveelheden mest per ha
bij de akkerbouw kunnen worden geplaatst. Op bedrijven waar het bouwplan overwegend uit granen bestaat, zal ca. 113 ninder mest kunnen worden toegediend.
Op bouwland zal de hoeveelheid stikstof als maat moeten worden genomen
voor de hoeveelheid te geven mest. Opbrengstdepressies door overmaat
fosfaat behoren tot de uitzonderingen. Volgens de huidige inzichten
zal een overdosering van 100 kg P205 op korte termijn de uitspoeling
niet vergroten. Of overdosering van 350 kg, zoals gebeurt bij 22 ton
kippemest, acceptabel is op de lange duur, zal nader onderzoek moeten
leren. Zolang er voor wordt gezorgd dat de Mg-voorziening in orde is,
geven de meeste gewassen geen opbrengstderving door een zware kalibemesting. Bij aardappelen zal door een te hoge kalibemesting het drogestofgehalte dalen. In geval van fabrieksaardappelen zullen de hoeveelheden dierlijke mest zodanig moeten zijn, dat er ca. 150 kg K20 wordt
gegeven. Een hoge kaligift kan we1 gunstig zijn voor consumptieaardappelen; blauwgevoeligheid wordt tfgengegaan (8). Overigen kan men aan
het stelselmatig toepassen van overdoseringen ook bezvaren verbinden
op economische en energetische grondslag.
Door de meeste alternatieve landbouwmetl~odenwordt rntlst van mestkalveren,
slachtkuikens en mestvarkens afgewezen wegens de mogelijke aanwezighfid
van antibiotica in deze meststoffen (5).
Er bestaat een principiele voorkeur voor het gebruik van stalmest.
Op grasland is de kalibemesting de bepcrkende factor. Een te zware kalibemesting door drijfmest kan het Mg- en Ca-gehaltc van het gras verldgen, hetgeen, vooral als er een zware stikstofbemesting plaatsvindt,
kan leiden tot kopziekte bij het rundvee.
De kalibehoefte van grasland is behalve van de kalitoestand van de grond
afhankelijk van de maaifrequentic (zie tabel); 1,2 x maaien is hsalbaar.
Tabel 8. Kalibehoefte op zand- en kleigrasland, alsmede de produktic aan
kali per ha ged~~rende
de stalperiode bij verschillendc veebezettingcn (toestand geed) ( 8 )
Veebezetting
per ha
Claaipercentage
Kaliproduktie
R,,O kg/ha
-
Kalibehoeftc
zandgrond
. kglhi~
kleigroltd
kg/ha
iHieruit volgt dat op zandgrond altijd minder kali, dan de kalibehoefte
'van de grond, door het rundvee aan het grasland wordt onttrokken, zo.lang het benodigde ruwvoer (40 are per g.v.e.) op het bedrijf wordt gewonnen. Grotere hoeveelheden dan in tabel 9 zijn aangegeven, zijn niet
bezwaarlijk voor de groei van het gras. Verhoging van de in tabel 9
genoemde hoeveelheden met 50% zijn niet bezwaarlijk, indien er preventieve maatregelen tegen kopziekte worden genomen ( 8 ) .
Op kleigrasland lijkt, indien eveneens preventieve maatregelen tegen
kopziekte worden genomen, een bemesting van 10 ton varkensdrijfmest of
een equivalente hoeveelheid kali in de vorm van kalver- en pluimveemest
naast de geproduceerde rundveemest geen bezwaar.
Het is af te raden schapen te weiden op grasland dat bemest is met mest
van mestvarkens wegens het hoge Cu-gehalte in deze mest.
d
U
0)
N
w
D
a,
O
.c
L
w a ,
>
a
4. ORGANISCHE BEMESTING IN DE VORM VAN HET ONDERWERKEN VAN STRO IN COMB1NATIE MET DIERLIJKE MEST
Het is raadzaam om wanneer men voor het eerst begint stro onder te
werken ca. 7 kg extra stikstof per ton stro boven de normale bemesting
te geven. Wanneer men de extra stikstof in de vorm van b.v. runderdrijfmest wilgeven, dan heeft men hiesvan de volgende hoeveelheid nodig:
loo
loo- 3553 kg drijfmest per ton stro (drijfmest bevat 0,44% N ) .
0,44
45
Er is uitgegaan van een werkingscoefficient van 45. Hoewel de bemesting
in het najaar wordt uitgevoerd, is er toch met een hogere werkingscoefficisnt gerekend, aangezien er door vastlegging van de stikstof door de
micro-organismen weinig uitspoeling zal zijn. Alleen de vervluchtiging
van stikstof zal door de hogere najaarstemperaturen wat groter zijn dan
bij een mestgift in het voorjaar.
Voor 5 ton stro komt dit neer op een extra gift van ca. 17,6
ton drijfmest.
Met behulp van de gegevens van de tabellen 2 t/m 4 kan worden berekend,
welke hoeveelheden van een bepaalde mestsoort men verder moet toedienen
om voldoende stikstof aan het gewas te verstrekken. Wanneer gedurende
meerdere jaren mest wordt toegediend, moet men bij het opstellen van het
bemestingsplan rekening houden met de nawerking (tabel 5).
Indien men niet over voldoende drijfmest beschikt of indien men de benodigde hoeveelheid drijfmest tc groot vindt worden (b.v. bij Eabrieksaardappelen), dan kan men (eventueel aan de hand van bodemstikstofmetingen) het volgend voorjaar een aanvullende kunstmestgift geven.
Volgens de literatuur komt de meeste als gevolg van strobemesting vastgelegde N in de loop van &Sn i twee jaar vrij (5 ton tarwestro bevat
5 x 5,l kg N= 25,5 kg N). Het vrijkomen van de vastgelegde stikstof is
vooral afhankelijk van de snelheid waarmee het stro in de grond wordt
afgebroken (I).
Bij onderzoek van Patterson (19) kwam de eerste twee jaar na strobemestirgnog geen stikstof vrij .
In een veeljarige proef op klei bleek, dat in het jaar van onderwerlcen
gemiddeld 7,s kg stikstof per ton stro werd gebonden (20). In de nawerkingsjaren werd echter 14 kg stikstof per ton stro teruggeleverd
(De la Lande Cremer, 1966).
Daar dit effect pas na een aantal jaren optreedt, is door Preuter (20)
een werkingscoefficient van de N uit het stro van 70% aangehouden. Dit
komt overeen met de gemiddelde nawerking op lange termijn van vaste
mest van dierlijke oorsprong die in tiet voorjaar op bouwland is gegeven. In het algemeen wordt voor stro een humificatie-cogfficient (deze
geeft aan hoeveel procent van de vers toegediende organische stof na
ESn jaar nog in de grond aanwezig is) gegeven van 0,30. Na 2 jaar bedraagt deze 0,20 en na 3 jaar 0,17. Volgens Kolenbrander (23) komen
deze getallen overeen met de Nr-fractie.
In de praktijk moet men de verteringssnelheid van het stro vaststellen
aan de hand van veldwaarnemingen en meting van de aanwezige bodemstikstof.
5.
HET COMPOSTEREN VAN STRO
Composteren
in het algemeen
5.1 ----------------------In plaats van het stro direct na de graanoogst onder te werken, kan men
het stro ook eerst composteren. Onder composteren wordt een proces verstaan.waarbij heterogeen organisch materiaal dat in een hoop is opgezet
door een gemengde populatie van macro- en micro-organismen onder vochtige,
tijdelijk zeer warme en aiirobe omstandigheden,in versneld tempo wordt
verteerd. Voordelen van gecomposteerd in vergelijking met het in verse
toestand onderwerken van het organisch materiaal zijn:
- De mogelijkheid om organisch materiaal te gebruiken dat zonder composteren niet of moeilijk toe te passen is.
- De vernietiging van een deel van de onkruidzaden en pathogenen als gevolg van de hoge temperaturen die tijdelijk in de hoop heersen (en
door de vorming van antibiotics in de compost).
- Het verkrijgen van een betere strooibare mest, mede doordat het volume
en het gewicht tijdens het proces afnemen.
- Stalmest en andere organische meststoffen worden in een drogere en rullere v3rm omgezet waardoor deze voor toepassing op zwarc gronden geschikter worden.
- Bij het verteren van in verse toestand ondergewerkt materiaal kunnen
toxische metabolieten vrijkomen. Met waterextracten van stro zijn in
potproeven met tarwe remrningen van de wortelgroei tot ca. 50% verkregen (25). (Er wordt echter aangenomen dat in de meeste gevallen deze
metabolieten in het nieuwe groeiseizoen niet meer werkzaam zijn).
Als belangrijkste argument voor het composteren wordt in de alternatieve
landbouw gesteld dat een duurzame verhoging van het humusgehalte van de
bodem het beste wordt bereikt door de toevoer van orgnniscll materiaal
dat buiten de bodem a1 in humus of humusachtig materiaal is omgezet.
Het nadeel van composteren is de bewerkclijkheid en de arbeidsintensiviteit.
Het composteren van plantaardig materiaal en dierlijke meststoffen wordt
a1 eeuwen door boeren in vele delen van de wereld gedaan (7). In het
westen werd de interesse hiervoor gewekt door de publikaties van professor F . H . King over zijn bevindingen in China en Japan. Nanr aanleiding
hiervan ontwikkelde Albert Howard in India in de dertiger jaren zijn
Indore methode, waarop ook veel door anderen ontwikkelde methoden zijn
terug te voeren.
Het conlposteren volgens de Indoremethode gcbeurde in kuilen van 9x6x0,9
meter diep, waarbij de kanten en de bodem van de kuil enigszins bescherming bieden tegen warmte- en vochtverlies. In de moessontijd werd de
hoop bovengronds opgezet. De hoop werd opgebouwd uit achtcr66nvolgens
een laagje plantaardig materiaal van 15 cm, een laagje mest van 5 cm
met hierover heen gestrooid een dun laagje aarde en houtas, waarna het
geheel begoten werd. Het aanleggen van de laagjes wcrd voortgezet tot
een hoogte van 1,50 m. Er werden verticale luchtgaten in de hoop gemaakt (rond 10 cm) op afstanden van 0,9-1,2 meter. De hoop werd twee
maal gekeerd, na 2 5 3 weken en na ongeveer 5 weken. De compost was gereed na 3 maanden. Door Gotaas (6) wordt de compostbereiding vermeld
in bakstenen of betonnen putten, met een reservoir voor de opvang van
mestwater. Door Kgneman wordt deze methode afgeraden i.v.m. onvoldocnde
luchttoevoer en vochtophoning. Het meeste landbouwafval wordt echter
gecomposteerd in bovengrondse hopen. Hierbij is mechanisatie van hct
proces (omzetten e.d.) gemakkelijker te realiseren (6).
Verder gebeurt het composteren ook we1 in silo's met mechanische azratie
(vnl. bij stadsvuil).
Voor het composteren van kleine hoeveelheden organisch materiaal kan men
gebruik maken van compostsilo's, die men 0.a. kan construeren van houten planken (11).
Het composteren van organisch nateriaal is een zeer gecompliceerd proces, waarbij het verkrijgen van een goede compost afhangt van vele
factoren.
-
C/N quotient
Het voordeel van het composteren van stro is dat de C/N-verhouding daarbij daalt, waardoor stikstofvastlegging door micro-organismen ten koste
van het gewas wordt vermeden. Dit wordt duidelijk uit het volgende rekenvoorbeeld dat sterk gesimplificeerd is, aangezien niet alle N-verbindingen makkelijk zijn af te breken en sommige C-verbindingen vrijwe1 niet aantrstbaar zijn (9). Er wordt een composthoop opgezet. De droge
stof van het organisch materiaal (b.v. 120 kg) heeft een C-gehalte van
ca. 50% en een C/N-quoti&it van 60. Er is dus 60 kg C en 1 kg N aanwezig. Na enige tijd is 6 kg C verdwenen als C02. Tegelijkertijd heeft
assimilatie van C door micro-organismen plaatsgevonden, waarbij 3 kg C
en 0,3 kg N is betrokken. Het C/N-quotient wordt dan 60 - 6 . -- 5,1:1,
1
De aanwezige 1 kg N is toereikend voor 10 kg C-assimilatie en 20 kg Cdissimilatie. Het C/N-quotient daalt verder; 60 - 20 = 4 0 : 1 ,
1
.
Verdere daling'is all66n mogelijk als de micro-organismen zelf worden
afgebroken. Er is 10 kg C in micro-organismen ingebouwd. Hiervan verdwijnt bij mineralisatie h,7 kg als C02, terwijl 3,3 kg C en 0',33 kg N
in de nieuwe generatie wordt ingebouwd. De vrijkomendn 0,67 kg N kan
samen met 6,7 kg C van het resterende organisch materiaal worden geassimileerd, waarbij weer 2 x 6,7 = 13,4 kg C a l s CO2 verdwijnt. De toestand is nu dus als volgt:
over aan C : 40 kg - 6,7 kg - 13,4 kg = 20 kg
over aan N : 0,33 kg + 0,67
= I kg.
Het is duidelijk dat tijdens het composteren van stro het gewicht en
het volume afnemen, zonder dat dit gepaard hoeft te gaan met verlies
van voedingselementen.
Duurt de cornpostering te lang, dan kunnen ucl vcrliezen optreden. Van
de 20 kg C die over was verdwijnt 13,3 kg als C02 en 6,7 kg wordt opnieuw in de micro-~rganismen ingebouwd. Daarvoor is 0,67 kg N nodig.
Er blijft dus 0,33 kg N als arrmoniak over, dat in het 2.g. mestwater
terecht komt. Het eindstadium is een uitgerijpte grondcompost met ecn
CIN-verhoudipg van 10:l.
De optimale C/N-verhouding bij het begin van het composteringsproces
is 30 2 35:1, afhankelijk van de hoeveelheid moeilijk verteerbaar materiaal (voor stalmest is de optimale verhouding 27:l en voor stadsvuil 30 2 35:l).
Bij een hogere C/N-verhouding moet een overmnat aan C worden weggewerkt,
wat tijd kost. Bij lagere verhoudingen zal dr dan bestaande overntaat
aan stikstof snel worden gemineraliseerd en via vervluchtiging (NH3)
en uitspoeling (NO3) verloren gaan.
- CIP-quotient
Phosfor is na stikstof het,belangrijkste element. Als optimale C/P-verhouding wordt een waarde ven 75-150:l opgegeven (7).
-Temperatuur
In figuur 3 is het verloop van de temperatuur en de pH tijdens het composteringsproces weergegeven (7).
Het proces is onder te verdeLen in vier stadia:
A. mesofiel: De pH-daling wordt
veroorzaakt door de produktie
van eenvoudige organische zuren.
Bij asrobe fermentatie komt
warmte vrij, waardoor de temperatuur in de hoop stijgt.
Figuur 3. Temperatuur en pH-vcrloop tijdens het composteringsproces.
B. Thermofiel
Boven 40 OC krijgen de thermofiele organismen de overilhand. Boven de
0
60 C sterven de thermofiele schimmels af (optimum temperaturen van
45' - 50'~).
De Actinomyceten zijn actief bij hogere tenlperaturcn dan de schimmels.
Boven 7o0c zijn all6611 nog de sporevormende hacterien actief. Cellulose
en lignine worden nauwelijks afgebroken bij temperaturen boven 60°C.
Als de gemakkelijk afbreckbare stoffen zijn uitgeput, daalt de temperatuur.
C. Afkoelingsperiode
Beneden 60UC worden de tlicrmofiele schimmels weer actief en vindt cellulose-afbraak plaats
D. Rijpingsperiode - vorming van hunuszuren
De eerste drie perioden worden in een hetrekkelijk korte tijd afgeledd.
In sommige gevallen kan de ternperatuur van 60° 5 70°C a1 na 2-5 dagen
worden bereikt. De laatste periode kan echter maanden in beslag nemen.
Hoge temperaturen zijn van belang voor de vernietiging van patl~ogenen
en onkruidzaden, terwijl de omzettingen ook snellfr verlopen in het
thermofiele gebied. Bij re hoge temperaturen neemt de inicro-biolugisclle
activiteit echter snel a£. Hoewel volgens verschillende onderzoekers
de temperatuur in de cornposthoop tenminste toc 60°C moet oplopen om voldoende vernietiging van pathogenen tc verkrijgen, is volgens nnderen
de optimale maximumtemperatuur -+ 5 5 O ~ ,zodat de tliermofiele fungi actief
kunnen blijven. Volgens hen zal er bij deze temperatuur toch voldoende
vernietiging van pathogenen plaatsvinden, mede door de vorming van antibiotica in de composthoop. Wanneer er in de hoop anaerobe omstandiglicden gaan heersen, za1 de tempcratuur dalen (praktische consequeutie:
de hoop aantrappen bij te hoog oplopende ternperaturen).
Figuur 4. De populatiegrootten van micro-organismen tijdens het compostfren van tarwestro (7).
Na het omzetten van een hoop
kan de oorspronkelijke temperatuur a1 weer binnen 2 tot
3 uur worden bereikt (6).
-10
.
-50
........... thermofiele
-------
organismen
~nesofiele organi sinen
tcwlpera tuur
-10
Beluchtin
Voor het terobe composteringsproccs is voldoende zuurstof nodig. Omzetten van de hoop heeft tot gevolg dat er verse lucht in het midden van .
de hoop wordt gebracht, waar de diffusie onvoldoende is om hoge 02- en
lage C02-concentraties te handhaven. Tevens wsrdt daardoor het rnaterianl
dat zich eerst aan de buitenkant van de tloop bevond ook aan hoge temperaturen blootgesteld. Er zijn vele werktuigen ontwikkeld om hopen mechanisch om te zetten (6,4). Het aantal malen dat een hoop moet worden omgezet hangt 0.a. af van de vochtigheidsgraac, het soort materiaal, en
de C/N-verhouding.
-
Vochtgehalte
Het optimale vochtgehalte in een composthoop bedrnagt 5 0 4 0 % (7). R i j
een te lage vochtigheidsgraad vindt er te wcinig biologische activiteit
plaats. Een te hoog vochtgehalte en een te geringc doorluchting kunnen
leiden tot anagrobe omstandigheden. Stevige materialen zoals stro kunnen worden gecomposteerd met een vochtgehalte van 85%, aangezien hier
meer porign voor luchtverversing hlijven bestaan dan bij composteren
van weker materiaal.
-
Afmetingen en opbouw van een composthoop
Het materiaal moet 10s worden opgestapcld om de doorluchting zo goed mogelijk te doen plaatsvinden. Het in kleinere stukjes verdelen van het
te composteren materiaal bevordert de afbraak (optimale grootte 4-8 cm).
Soms wordt er grond aan de hoop toegevoegd om het te hoog oplopen van
de temperatuur (en daardoor verliezen aan ammoniak) tcgen te gaan.
Volgens Seifert (22) bevordert het aanbrengen van een laagje fijn kalkpoeder (gemalen koolzure kalk of koraalalgenkalk) en een pinkdikke lnng
leemhoudende aarde om de 20 cm het verteringsproc.es. Om verdamping en
een te sterke zonnestrali g tegen te gaan moet de composthoop worden
afgedekt met riet, stro of polyethylcen. Deze afdekking dient tevens om
ophoping van water bij regenval te voorkomen. De lengte van de lioop is
willekeurig en afhankelij,k.vande hoeveelheid te composteren mnterianl.
P
D e h o o g t e van d e hoop i s a a n b e p e r k i n g e n o n d e r h e v i g . Wanneer d e hoop
t e hoog i s z a l h e t m a t e r i a a l t e v e e l worden i n g e d r u k t o n d e r z i j n e i g e n
g e w i c h t waardoor e r t e w e i n i g l u c h t k a n t o e t r e d e n . Ook kan d e temperat u u r t e hoog o p l o p e n .
Te l a g e hopen v e r l i e z e n t e s n e l hun warmte, waardoor d e optimumtemperat u u r v o o r v e r n i e t i g i n g van pathogenen e n v o o r a f b r a a k d o o r t h e r m o f i e l e
organismen n i e t wordt b e r e i k t .
Ook t e s m a l l e hopen kunnen e e n t e g r o o t v o c h t - e n w a r m t e v e r l i e s hebben,
waardoor d e o m z e t t i n g e n worden v e r t r a a g d .
De d o o r G o t a a s ( 6 ) opgegeven o p t i m a l e maten van e e n composthoop z i j n
weergegeven i n d e f i g u r e n 5 el1 6 .
lengte
onbeperkt
F i g u u r 5 . De opbouw van e e n compc.r;ch~~op
v u l g e n s Gotans ( 6 )
F i g u u r 6 . U i t "composting"
Composthoop met o n t l u c h t i n g s k n n n a l .
.
.
. .!
.772 :71:.:
i?:. .f",i(:fifI;
!
?-r.,tl.;..::;d
(
.
. ;1j,.+n
-.2L 'n',!
n 3.3 1 ‘ 3 :
: i
!
,
r3hloF;
~ol~>ns9.~~.7.K;n~eman;'.(
I .I.)1moeti,een.! compos thoop:, e e n b r e e d te!;.v.an !li9:5.9h!3,.?:a>:31
metef:h'eb6@nt;efi'ben:::hobgt'e
.van,: l1;.50;-i 2 me.ter..z,,Dei.~engt,e-im~eltj~minstens:;r;cl
. .
2 het&ts;'bear@e&
. G .::.?r..i\,~l.!%..:j .,r? 3 : -t
c
,
3 5 r ; 2 j13b.iztr,
f
.'als'bpt~ma'le.:breedtejvoor ae. ; b a s k ;van dej,h.oo.p:;9 .F.enet$sjfrlq
E . .. ~ f e. - if&r'"gif
aa&,i.: t e y w i j 1 [email protected]'*vblge'ns .>hems~ca:ri
I~~,i30-,.mimo~s
t - 3 i i r j . r i . 5 sDeeihr$pumu'cr i L:.,
- ,!
... ,
: !
; ,.;I
.j
3
,
: :\.',. :..;
<
-,i!::.::,..ptz:.
[
naar boven toe enigszins schuin oplopen i.v.m. waterafvoer. De hopex
moeten bij voorkeur noord-zuid worden gelegd, opdat de inwerking van
warmte aan alle kanten gelijk is.
Het composteren van stro wordt in Nederland slechts weinig toegepast,
omdat het te arbeidsintensief is en omdat uit verschillende onderzoekingen bleek dat de bemestingswaarde van de compost tegenviel.
In Nederland wordt strocompost alleen nog bereid als vervanging van
paardemest voor de champignoncultuur,,wanneer er te weinig van deze mest
voorradig is.
In de tuinbouw kan strocompost als broeinest voor de tomaten- en komkommerteelt worden gebruikt.
Door Gerretsen en Kolenbrander (2,3) werden de volgende richtlijnen gegeven voor het bereiden van strocompost:
Op 100 kg gehakseld stro wordt 250-300 1 water toegevoegd, dat volledig
moet worden opgezogen.
Tijdens het stapelen moet het stro worden gemengd met ECn of andere stikI
'stofmeststof (0,7 kg N per 100 kg,stro),
zoals ureum (1,5-2 kg), zwavelzure arnrnoniak (3 5 4 kg) in welk laatstc geval tevens 2,9 kg kalkmergel
moet worden toegevoegd; men kan ook 3,4 kg kalkanmonsalpeter gebruiken.
Het toevoegen van 3 kg Thomasslakkenmeel, i~oewelniet absoluut noodzakelijk, kan voordeel hebben. Men stapelt tot 1,5 h 2 meter en laat de
hoop aan zichzelf over, waarbij de temperatuur stijgt tot 60° 5 70°C.
De stapel zakt na enige tijd vanzelf ineen; na verloop van 6-8 weken kan
men de stapel nog wat aantrappen.
Men verkrijgt zo een produkt, dat uiterlijk en in samenstelling veel op
stalmest lijkt. Het is aan tebevelen de mest eerst op het land te brengen, wanneer de omzetting 4 2 5 maanden heeft geduurd.
Door verschillende instituten is in het verleden
-- onderzoek vcrricht
naar de bemestingswaarde van strocompost
1
- Door
F.C. Gerretsen e.a. (3) werd de conlpostering van stro met
compost-activators bestudeerd.
en zonder
Er werd gewerkt met composthopen van ca. 1900 kg stro. Met stro werd hierbij gedurende 5 dagen voorgeweekt, waarbij per gcwichtsdeel stro meer
dan 3 maal zoveel water gespoten werd.
Het stro bleef ongehnkseld. I?rt bevochtigtw gebetlrdr dor?r hct ktro o i i de pnbken,goed 10s te schudden en dnarna Iaagsgewijs n:.lt c e sp~liien.
Rond de hopen werden stropakken geplaatst teneinde vochtverliezen ann
twce
i
weken werdcn
de buitenkant zoveel mogelijk te beperken. Na B6n .?
de hopen, die inmiddels ingeklonken waren van 1,70 tot l,20 meter, omgebouwd tot composthopen.
Per hoop werd 0,8 m3 kleigrond aangebracht in 6 laagjes. Bovendicn werd
per laag 500 gram landbouwpoederkalk uitgestrooid, dus in het totaal
3 kg per hoop. Per laag van 100 kg stro werd bij de ureum-compost 0,7 kg
N in de vorm van ureum gegeven. N a 2 maanden (dec. - j a n . ) was a1 ecn
redelijk rijpe strocompost verkregen. De hopen werden na deze 2 masnden
opnieuw bevochtigd en omgezet. Nn 3 niaanden had de ureumcompost a1 een
C/N-verhouding beneden 20 (de kritiscl~egrens i.v.m. stikstofvastlegging door micro-organismen),zowel bij een onlgezette als een niet omgezette hoop. De hope? waaraan geen ureum was toegevoegd, hndden na 3 maanden een C/N-verhoud\ng van 35 h 40. Omzetten bleek een versnelling van
de ontleding der composten ten,gevolge tc hebben. Veldproeven op middrlzware kLeigrond met I 40 en 80 ton van deze compost per ha toonden geen
noemenswaardige invloed op de opbrengst en de kwaliteit van suikerbieten (waarschijnlijk mede door uitspoeling van stikstof uit de compost
die in de herfst werd toegediend). L'olgens de berekeningen werd met
40 ton compost 155 kg N gegeven. De gemiddelde stikstofwerking in potproeven en bij bacteriologisch onderzoek bedroeg echter ca. 12%.
-
Tussen 1933 en 1958 werden er op Rothamsted Experimental Station proeven uitgevoerd waarbij de invloed van het onderwerken van stro in de
herfst na de oogst of als compost werd nagegaan op de opbrengsten van
gerst, suikerbieten en aardappels (19). Voor het opzetten van de hoop
werd het stro eerst met water in een kuil geweekt en vervolgens in lagen
opgezet naast de kuil waarbij aan elke laag stikstof, fosfaat en kalk
werd toegevoegd. De compost werd in de herfst ondergeploegd onder toevoeging van kalium, maar had veel geringere opbrengsten tot gevolg dan
verkregen werden, indien bet stro direct was ondergewerkt en de meststoffen aan het gewas werden gegeven. Het verlies aan opneembare N in
de compost was groot door uitspoeling en immobilisatie. Meer dan de
helft van de in het stro nanwezige kalium ging verloren tijdens het
composteren.
-
Ook uit onderzoek van Barbier en Boischot (21) bleek de werking van strocompost achter te blijven bij het effect dat een directc strohemesting
met dezelfde hoeveelheid mineralen er aan toegevoegd had op de grootte
van de opbrengst.
Tabel 10. Relatieve opbrcngsten bij bemesting met stro resp. strocompost, uitgegaan van dezelfde hoeveelheden (20 ton/ha stro
en 140 kg N).
onbemest
eerste jaren '47-'48
'47-'53
'52-'53
-
75
70
67
kuns
tnes t
100
100
100
compost
stro + kunstmest
89
90
92
101
'18
101.:
Men kan ook, in plaats van stikstof toe te dienen in de vorm van kl~llstmest, het stro mengen met een organische mcststof als dunne mest. Indien men het stro op de juiste vochtigheidsgraad wil brengen moct man
hier ca. 24 - 34 keer zoveel vocht aan toevoegen 3
, Mengt men I ton
stro met b.v. 3000 liter runderdrijfmest (90,52 water) (;:3 m 3 drijfmest),
dan wordt hiermee een hoevcelheid stikstof gegeven van 4,4 x 3= 13,2 kg TG.
Hoewel er minder N direct ter beschikking staat (werkingscoSfficiEnt N
is ca. 50; zie blz. 1 1 ) wordt dc benodigde lioeveelhcid extra-sti.kstof
van ca. 7 kg Nlton stro dus we1 zo onqcvecr gcgeven. Opgemerkt rnoet
worden dat gerst- en havcrstro minder vocht opnemen ( 5 ) .
Bij onderzoek van Grifford ( 3 ) werden grotere hoeveelheden vocht per
ton stro toegevoegd, zonder dat de vochtigheidsgraad te hooy werd. Voor
het mechanisch omzetten van de hopen is allerlei apparatuur ontwikkehd
(zie champignonscompostbedrijf C.N.C. te Ottersum en "conposting" hlz.
67-68). Informatie over de soorten opraapwagens en hierachter te plaatsen hakselaars kan men verkrijgen bij het I.M.A.G.
Door het probleem van de mestoverschotten (veelsl in de vorm van d m n e
mest met een droge-stofgel~alte'van3-10%) is het compostcren als G n
van de methoden om dit milieuproblcem op te lossen, weer in de belangstelling gekomen.
Door W.H. Gifford wordt melding gemaakt van het cornposteren van stro
met rioolafval (92,62 water) in 1943 hetgecn volgens hem op dezelfde
w i j z c zou kunnen g e b e u r e n met s t r o e n dunne mest ( 5 ) .
H i e r b i j werd gewerkt met 8 hopen van 3 b i j 9 m e t e r w a a r b i j e l k e hoop op
e e n raamwerk werd opgebouwd, t e n e i n d e een goede d o o r l u c h t i n g van d e ond e r z i j d e t e k r i j g e n . De hopen werden i n e n k e l e dagen opgebouwd d o o r s t e e d s
s t r o e n mest t e mengen w a a r b i j op a f s t a n d e n van 0 , 9 m e t e r l u c h t g a t e n
werden a a n g e b r a c h t . De hopen werden opgebouwd t o t e e n h o o g t e van 1 , 5
1 , 8 m e t e r . P e r hoop werden g e b r u i k t 2 , 3 t o n s t r o e n 3000 g a l l o n s ( 1 1 , 4 m 3 )
s l u r r i e . Na 8 i 10 weken werden d e hopen g e k e e r d . Het v o c h t g e h a l t e bed r o e g t o e n 76%. B i j h e t k e r e n werden nogmaals 2000 g a l l o n s s l u r r i e p e r
hoop toegevoegd. Zes weken l a t e r kon d e compost op h e t l a n d worden gebruikt.
Door d e "Compost S t u d i e s Group" a a n d e u n i v e r s i t e i t van Birmingham wordt
h e t composteren van s t r o met v a r k e n s d r i j f m e s t b e s t u d e e r d . Voorbereidend
l a b o r a t o r i u m o n d e r z o e k h e e f t g e l e i d t o t d e o n t w i k k e l i n g van e e n op ( k l e i n e )
b e d r i j f s s c h a a l u i t t e voeren composteringsn~ethode, waarbij een s t e v i g c ,
s t a p e l b a r e mest wordt v e r k r e g e n ( 7 ) .
-
-
I n f i g u u r 7 wordt de a f b r a a k
van t a r w e s t r o wecrgegeven v o l g e n s ondcrzoek van Yung Chnng ( 7 ) .
Ile g r o o t s t e afnarne Val1 dro/;c,
s t o f vond p l a a t s gedurcndf d e
e e r s t e 34 dagen. Na 60 dagen
had h e t s t r o a 1 meer dan dc
h e l f t van z i j n d r o g e s t o f v e r -
d a y s a l cornpost8ng
Fig.7 The b r e o k d o r n o f w h e o t l t r a w
E r werd n e r g e n s i n d e l i t e r a t u u r gevonden h o e v e e l compost u i t 6 e n t o n
s t r o wordt v e r k r e g e n . M o g e l i j k z a l I t o n s t r o + 3000 l i t e r w a t e r o f
drijfmest + 3 t o n compost l e v e r e n (40 t o n urcumcompost b e v : l t t c v o l g e n s
G e r r e t s e n c a . 155 kg N ; a a n g e z i e n 1 t o n s t r o + 7 kg i~~.<:urn
,::I.
1 2 kg 2: ticv a t , l e v e r c I t o n s t r o . d u s , 3 t o n compost).
De v r a a g h o e v e e l compost men moet toedi.enen om een gfwas aardappc!len,
b i e t e n o f g r a n e n van voldocnde m e s t s t o f f e n t e v o o r z i c n , i s n i e t ecnvoudig t e beantwoordcn. I n p r i n c i p e hoeven e r b i j h e t c o m p o s t e r i n g s p r u c e s geen s t i k s t o f v e r l i e z e n np t c t r c d e n . Er kan z e l f s een k l e i n e t o e name a a n s t i k s t o f p l a a t s v i n d e n d o o r b i n d i n g van v r i j e 1uclltstik:;tof i n
de hoop ( h o o g s t e n s I 2 2 kg N ) .
Een t o n s t r o gecomposteerd met 3000 l i t e r r r l n d e r d r i j i m e s t h e v n t i n p r i n c i p e 5 , l kg N ( u i t h e t s t r o ) e n 13,2 kg N ( u i t d e d r i j f r n e s t ) . S t e l t men
d e stikstofwerkingscoEffici~ntvan d e N i n d r d r i j f m e s t op 5 0 , dnn komt
e r i n h e r t o t a a l 5 , l + 6 , 1 = 1 2 , 2 kg N p e r t o n s t r o t e r beschil.:king v a n
h e t gewas.
I n de p r a k t i j k b l i j k e n e ~ h t e rvaak g r o t e v e r l i e z e n a a n s t i k s t o f op t e
t r e d e n d o o r u i t s p o e l i n g #n v e r v l u c h t i g i n g . Het i s van g r u o t b e l n n g d a t
h e t c o m p o s t e r i n g s p r o c e s op de j u i s t e w i j z e wordt u i t g c v o e r d en d a t d e
v e r l i e z e n a a n s t i k s t o f z o v e e l m o g e l i j k worden b e p e r f i t .
I .
De lage N-uerkingscoEffici~nt van de compost uit het onderzoek van Gerretsen werd mede veroorzaakt door het feit dat de compost, nadat a1 een
C/N-verhouding van 20 was bereikt, nog enige rnaanden op het veld heeft
gelegen, waarbij een deel van de stikstof is uitgespoeld. Het bemestingsadvies kan dus pas worden gegeven aan de hand van de N-werking van de
ter beschikking staande compost in tabel 1 1 .
Tabel 1 1 . Basisnormen N-bemesting in de polders
Wintertarwe
zomertarwe
haver
zomergerst
cons. aard.
6.
9 0 kg N/ha kas
,I
60
50
45
7,
160
pootaa~rd.
suikerbieten
vlas
It. raaigras
winterkoolzaad
120 kg N/ha kas
140-150 "
10- 15 "
60-80
170
"
CONCLUSIE
Het onderwerken van stro met dunne mest als extra-stilcstofbron kan eel1
goede bijdrage leveren aan de bodemvruchtbaarheid, zowel door de humusopbouwende werking op langere termijn, als door dc makkclijk afbreekbare organische substanties die eveneens een bijdrage leveren nan de
verbetering van de bodemproduktiviteit en een goede invloed uitoefenen
op de bodemstructuur. Deze methode is dus zeker aan tc bevclen als CGn
van de vormen van organische bemesting naast b.v. de teelt van vlinderbloemigen en het gebruik van stalmest.
Over het composteren van stro zijn de meningen nogal verdeeld. Het cr~mposteren van stro vraagt meer arbeid dan nodig is wanneer het strc di.rect na de oogst wordt ondergrwerKt.
Het stro moet eerst worden verzameld en vervnlgens j;eliakseld (volpcns
sommige auteurs), terwijl. de conpost later weer moet worden iritgc.r:eden.
Verder valt de bemestingswaarde van de compost volgens vcrschillcnde
onderzoekers tegen. Hierbij rnoet worrlen opgexerkt dnt de bemestii~gswanrde van de compost in hoge mate nfhankel ijl; is van het a1 dan niet 01)
de juiste wijze cornposteren.
Aangezien volgens de alternatieve landbouwmethvden de veri~oging van lift
humusgehalte van de bodem het beste wordt bcreikt door toevoer van erganisch materiaal dat buiten de bodem a1 in i~umusachtigestoffctn is om.!;ezet en het composteren van drijfrriest 6611van dc inetlioden is om de me6toverschotten zonder schade voor het mil.ieu weg Lc werken, l i j k ~het
niettemin zinvol deze methode op kleine schai~lop NZ '27 te bcprot,\.en.
Er zou dan een vergelijkend onderzoek moeten ylaatsvinden t.3.v. de
kosten, de invloed op de hodem, de opbrengsten en de veronkrui~ling.
Het composteren op de hoop lijkt uit kusliteits- c o arbeidstechnischr
overwegingen de bcste methode.
.
i
.
SAMENVATTING
-.
Naar aanleiding van de wens op het "spuitvrije" landbouwbedrijf X 2 27
van de R.IJ.P.,bemesting in organische vonn te beproeven, werd het gebruik van stro in combinatie met dierlijke mest nader bestudeerd, aangezien zowel van stro als drijfmest vaak grote overschotten voorkomen.
Het onderwerken van stro met drijfmest als extra stikstofbron geeft een
belangrijke arbeidsbesparing en kan een goede bijdrage leveren aan de
bodemvruchtbaarheid. Het is raadzaam de eerste jaren dat men stro onderwerkt ca. 7 kg stikstof per ton stro extra te geven, ter compensatie
van de tijdelijk door micro-organismen vastgelegde stikstof.
Voor 5 ton stro komt dit neer op een extra-gift van ca. 17,6 ton runderdrijfmest. De benodigde hoeveelheden van de andere drijfmestsoorten kunnen aan de hand van de gegeven tabellen wordcn berekend.
De door de strobemesting vastgelegde stikstof komt in de loop van de
volgende jaren weer voor het gewas ter beschikking.
Bij een jaarlijkse strobemesting knn de ~erkin~scoefficient
van de stikstof uit het stro op 70% worden gesteld. In plaats vanlhet stro direct
na de graanoogst onder te werken, kan men het btro ook eerst compostcren.
I
Uit stro gemcngd met 21-31 keer zoveel waterten 7 kg N/ton stro, of uit
I 1
stro gemengd met drijfmest is een goede compost te bcreiden. Per
wichtsdeel stro moet ongeveer 3x zoveel nlndcrtlrijfmest wordcn toej;i-voegd. Uit kwalitatieve en arbeidstechnischc overwcgingen verdient composteren op de hoop de voorkeur.
Het composteren van stro is echter arbeidsintcnsifver dan het onderwerken van het stro direct na de oogst, terwijl volgens vcrschillendc naderzoekers de bemestingswoarde van de compost tegenvalt.
Aangezien de verhoging van het humusgehalte van de bodem volgens voorstanders van alternatieve landbouwmethoden llet beste rsordt bereil:t- door
toevoer van organisch materiasl. dat a 1 buiten de bodem is omke.zc~in
humusachtige stoffen en het composteren van drijfrnest SPn van de metiloden is om mestoverschotten weg t e werken, lijkt hct zinvol deze rnethode
op kleine schaal op NZ 27 te bepruevrn.
lie-
8.
--LI'TliRATlIIIR
I. van den Brand, W.G.M.
Vruchtopvolging, bollriplan, organiscbf
stof. P.A.W.-rapport, nr. 229, april
1967.
2. Gerretsen, F.C.
Over stalbemesting en strocompost.
Maandb. Landbouwvoorld. 7.7. 281-288,
juli 1950.
3. Gerretsen, F.C.; Grootenhuis 3 . A ; Kolenbrander, G.J. De compostering van
scro, met en zonder compost-activators.
Verslagen van landbouwkundige onderzoekingen no. 62.1-1956
4. Gerrits, J.P.G.
Enkele praktische aspecten van de bereiding van champignoncompost.
Bedrijfsontwikkeling 2 (1971)-1.
5. Gifford, W.H.
Conjoint composting of sewage sludge
and straw.
Jourrial irf the soilassociation 27-33
jonuar:? 1972.
6. Gotaas, H.B.
Composting.
World Health Organization. Geneva
Monograph Series no. 31, 1956.
7. Gray, K.R.; Sherman, K.; Biddlestone, A.J. A revictla of compostinp,
part I, part 2, part 1.
Process Riochemistrp, june 1971, n c t .
1973.
8. Henkes, CH. H.
Greos tussen henesten en dumprn van
organischv mest. Bedri jfsontwikkel in#,
be janrgang nr. 3, msart 1975, 247 - 250.
9. Jansen, B.H.
Rodrmvruchtl~nnrt~~id
CI .
1.1. vak::roep :~odeni:undr cn bemestingsleer 1?7h.
,
10. Kolenbrander, G.J.; de la Lande Cremer, L.C.N. Stalniest en Cier, waarde
en mogelijkiicdcn; u i tg. Vecnman,
Wag. 1967.
I I . Koneman, E .
Alles over compost, uit#:lve Holl;l~iclia
R.V. 1974.
12. de la Lande Crcmer, L.C.X.
Bemestingsvnarde vnn stro in de la~iclbouw. T.andbouwvoorl ichting, ,Jg. 23
260-268 1966.
13.
-.-. ..-.
Ervaringen met het ondcrwcrken van stro
Bondsrcpubliek.
in de 1~uit.s~
l.andbouwvoorlichting, Jg. 23 271-2713.1966,
14.
1:ichtlijnen voor Ilct ondc.rwcri;cn van
stro. Landbouwvourl ichting, I
23,
269-270, 1966.
15.
Gevolgen van de vertcring van stro voor
het gebruik als organisch bodemverbcterend middel.
Landbouwkundig tijdschrift, pt 87-5,
116-1 19.
Veehouderij is de helangrijkste producent van meststoffen. I3oerderijJ
Akkerbouw - 59 (1974) 20-25 mei.
Einige Versuchsergebnisse uber das
einarbeiten von Stroh und anderen organischen ~Zngernauf ton-, sand- und
armoorigen Baden der Niederlande.
Landwirtschaftliche Forschung, 25/11
(1970) 1-8.
18. Mulder, J.
De toepassing van dierlijke organische
mest in de IJsselmeerpolders. Bedrijfsontwikkeling, 7e jg. nr. 4, 295-300 1976.
19. Patterson, H.D.
An experiment on the effects of straw
ploughed in or composted on a threecourse rotation of crops.
Journ. agric. sci. 54,2 (1960), 222-229.
20. Preuter, H.
Produktie, verbruik en bedrijfseconomische
betekenis van graanstro.
Proefstation voor de Akkerhouw, rapport nr. 35, okt. 1976.
21. Rauhe, K.
,...ompos t .
Handbuch der Pfl. Ern., R I1 2, 1968.
22. Seifert, A.
Tuinieren zonder gif, Hollnndia R.Y.
B a a m 1974.
23. Sluysmans, C.M.J.; Kolenbrander, G.J. Dc stikstofwerkjng van stalmest
op lange termijn. Scikstof, nr. 83-84,
1976, band 7.
24. Wijde ven, A.
Akkerbouwers tonen groeiende belangstelling yoor stalmest. Roerderij-hl
(1976)-no. 1 (4-9 okt.).
25.
A1 ternatievc
landbouw, Intern rapport,
nov. 1974.
26.
Alternatieven voor de stro-oogst.
Vlujiscl~rift voor de landbouw nr. 220.
Regionale Consulentschappen voor dc
Akkerbouw.
27.
Handbuck voor de skkerbouw, P.,!.W.
Lelystad.