DGS/DSJ/P-2014/25992 van 17 juli 2014

Download Report

Transcript DGS/DSJ/P-2014/25992 van 17 juli 2014

Federale Politie
PERMANENTE NOTA
Algemene directie van de Ondersteuning en het Beheer
Uitgiftenummer
Directie van de juridische dienst,
Uitgiftedatum
het contentieux en de statuten
Kroonlaan 145A
Classificatie
1050 BRUSSEL
Klassering
Tel. :02/642 61 38
Fax :02/642 61 35
E-mail: [email protected]
Geadresseerden : Bladzijde
Bijlage
Kenmerk PC
DGS/DSJ/P-2014/25992
17-07-2014
INTERN
12
0
G:\DSJ\DPSP\Current\2014\Note de
corps\Ancienneté
pécuniaire\PERMANENTE
NOTA.geldelijke anciënniteit.versie
3.doc
Alle entiteiten van de federale politie Alle zones van de lokale politie Kopie : SAT Binnenlandse Zaken en Justitie AIG VCLP SSGPI DSI/Callcenter Polsupport DailyDoc Poldoc DSEK Onderwerp : Koninklijk besluit van 26 maart 2014 tot wijziging van sommige bepalingen van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten betreffende de geldelijke anciënniteit. Referenties : Dossierbeheerders : 1. Koninklijk besluit van 26 maart 2014 tot wijziging van sommige bepalingen van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten betreffende de geldelijke anciënniteit. 2. Koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten (RPPol). 3. Nota DGP/DPS-­‐841-­‐P van 31 mei 2001. 4. Wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus (WGP). Adv Jur Leen VANDEMEULEBROUCKE -­‐ Tel 02/554.42.44 Adv Jur Erna COPPENS – Tel 02/642.61.38 I.
INLEIDING : Het koninklijk besluit van 26 maart 2014 tot wijziging van sommige bepalingen van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten betreffende de geldelijke anciënniteit werd gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 22 april 2014. A. ONDERWERP VAN DIT KONINKLIJK BESLUIT : Dit koninklijk besluit vervangt de oorspronkelijke versie van de artikelen XI.II.3 tot XI.II.10 RPPol, die van toepassing was sedert 1 april 2001, door een nieuwe versie van deze artikelen, teneinde deze artikelen DGS/DSJ/P-2014/25992
INTERN
2/12
te harmoniseren met de regelgeving die van toepassing is op de personeelsleden van de federale overheidsdiensten en die in tussentijd meermaals werd gewijzigd. In de materie van de geldelijke anciënniteit, volgt de geïntegreerde politie derhalve de regels die van toepassing zijn bij het openbaar ambt, onder voorbehoud van enkele uitzonderingen die verband houden met het specifieke karakter van zijn organisatie. B. INWERKINGTREDING : Het merendeel van de bepalingen van dit koninklijk besluit treden in werking, met terugwerkende kracht, op 1 december 2008. Sommige van deze bepalingen treden echter pas in werking op 1 januari 2014. Het betreft de nieuwe artikelen XI.II.5, §3, lid 6 en 7 (zie infra punt II, C, 2.3.5 – Erkenningsaanvraag), XI.II.6, §3, lid 2 tot 4 (zie infra punt II, C, 3.3.2 – Deeltijds gepresteerde diensten : uitzonderingen) en §5, lid 3 (zie infra punt II, C, 3.5.5 – Regel van twee derden : beperkingen) en XI.II.8, §1 en §2, 8° en 9°, RPPol (zie infra punt II, D, 2.2 – Contractuele personeelsleden). II. A. ANALYSE VAN HET KONINKLIJK BESLUIT VAN 26 maart 2014 : BASISWEDDE : De eerste onderafdeling ingevoegd door artikel 1 van dit koninklijk besluit van 26 maart 2014 (Ref. 1) betreft de basiswedde. Ter herinnering: De wedde is een element van de bezoldiging van het personeelslid en deze wordt vastgesteld binnen de loonschaal die wordt toegekend aan het personeelslid, overeenkomstig de regels voorzien door het statuut in deze materie. Wat meer specifiek het expertencontract betreft, werd de lijst van de bevoegde overheden voor de federale politie aangevuld met de bevoegde overheden voor de lokale politie (art. XI.II.3, §3 RPPol). B.
GELDELIJKE ANCIENNITEIT : De tweede onderafdeling, ingevoegd door artikel 1 van dit koninklijk besluit van 26 maart 2014 (Ref. 1) heeft betrekking op het begrip van de geldelijke anciënniteit zelf. 1. Begrip : Ter herinnering: Elk personeelslid geniet een loonschaal die een minimum, tussentijdse verhogingen die overeenstemmen met jaarlijkse of tweejaarlijkse verhogingen en een maximum bevat (zie artikel XI.I.3 RPPol). De geldelijke anciënniteit dient om te bepalen op welke hoogte het personeelslid zich bevindt in deze loonschaal en bijgevolg wordt zo zijn bruto jaarwedde bepaald. Artikel XI.II.4, eerste lid, RPPol, voorziet op dat vlak dat het personeelslid op elk ogenblik de wedde geniet die overeenstemt met de anciënniteit gevormd door het totaal van de in aanmerking komende diensten, zijnde met andere woorden het geheel van de diensten die in aanmerking kunnen genomen worden voor de berekening. 2. Componenten van de geldelijke anciënniteit : De geldelijke anciënniteit is opgebouwd uit twee componenten : PERMANENTE NOTA
DGS/DSJ/P-2014/25992
INTERN
3/12
1° deze die erkend wordt als verworven op het tijdstip van de indiensttreding van het personeelslid ; 2° deze die verworven is als personeelslid na de indiensttreding (art. XI.II.4, tweede lid, RPPol). Eén keer zij berekend werd, kan de eerste component van de geldelijke anciënniteit enkel gewijzigd worden in de twee volgende gevallen : 1° wanneer een reeds in dienst zijnd personeelslid een betrekking bekomt in het raam van een externe aanwerving (INEX) (art. XI.II.4, derde lid, RPPol) ; 2° wanneer wordt vastgesteld dat een vergissing of bedrog werd begaan op het ogenblik van zijn initiële berekening, in welk geval zij dient herberekend te worden op basis van de regelgeving die van toepassing was op het ogenblik van de indiensttreding van het betrokken personeelslid (art. XI.II.4, vierde lid, RPPol). Deze eerste component van de geldelijke anciënniteit zal derhalve niet gewijzigd worden indien een reeds in dienst zijnd personeelslid een nieuwe betrekking bekomt in het raam van de procedure van de mobiliteit. C.
EERSTE COMPONENT VAN DE GELDELIJKE ANCIENNITEIT -­‐ DE IN AANMERKING KOMENDE DIENSTEN OP HET OGENBLIK VAN DE INDIENSTTREDEING VAN HET PERSONEELSLID : Deze diensten zijn doorgaans beter gekend onder de naam van voorafgaande diensten. Indien een reeds in dienst zijnd personeelslid binnen de politiediensten, een nieuwe betrekking bekomt in het raam van een externe aanwerving (INEX), worden de diensten die reeds gepresteerd werden binnen de politiediensten beschouwd als voorafgaande diensten. 1. Betrokken personeelsleden : De bepalingen van het koninklijk besluit van 26 maart 2014 betreffende de voorafgaande diensten is van toepassing op de personeelsleden die in dienst zijn getreden bij de politiediensten sedert 1 december 2008. De personeelsleden die reeds in dienst waren op 1 december 2008 bij de politiediensten, blijven de 1
reeds verworven geldelijke anciënniteit genieten . Deze geldelijke anciënniteit kan enkel gewijzigd worden indien deze personeelsleden het voorwerp uitmaken van nieuwe externe aanwerving (INEX) of indien wordt vastgesteld dat een vergissing of bedrog werd begaan op het ogenblik van zijn initiële berekening, in welk geval ze dient herberekend te worden op basis van de regelgeving die van toepassing was op het ogenblik van de indiensttreding van het betrokken personeelslid. Deze nota heft derhalve de nota van 31 mei 2001 (Ref. 3) niet op. De nota van 31 mei 2001 blijft van toepassing voor de periode van 1 april 2001 tot 30 november 2008. 2. Types van in aanmerking komende diensten : De diensten die in aanmerking komen op het ogenblik van de indiensttreding van het personeelslid worden onderverdeeld in drie types. 2.1. Diensten van type 1 : 2.1.1. Begrip : 1
Bijzonder geval van diensten gepresteerd als “tewerkgestelde werklozen”: Deze diensten maakten vroeger het voorwerp uit van maatregelen die hun valorisatie beperkten. De geldelijke anciënniteiten die verworven zijn door de personeelsleden op 1 december 2008 die benadeeld zouden zijn door dergelijke maatregelen, dienen herzien te worden ten einde er geen rekening meer mee te houden. Deze personeelsleden kunnen derhalve een herberekening van hun geldelijke anciënniteit aanvragen vanaf 1 december 2008. PERMANENTE NOTA
DGS/DSJ/P-2014/25992
INTERN
4/12
Het betreft de diensten verricht in de openbare diensten van de Staten die deel uitmaken van de Europese Economische Ruimte of van de Zwitserse Bondsstaat. PERMANENTE NOTA
DGS/DSJ/P-2014/25992
INTERN
5/12
2.1.2. Voorbeelden : Federale overheidsdiensten, Defensie, OCMW, gemeentediensten, provinciediensten, intern verzelfstandigde agentschappen zonder rechtspersoonlijkheid, programmatorische overheidsdiensten, Dienst voor Overzeese Sociale Zekerheid, Fonds voor Arbeidsongevallen, Fonds voor beroepsziekten, Hulp-­‐ en Voorzorgskas voor Zeevarenden, Hulpkas voor werkloosheidsuitkeringen, Hulpkas voor Ziekte-­‐ en Invaliditeitsverzekering, Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid, …. Een geactualiseerde lijst kan geraadpleegd worden op de website van het SSGPI (www.ssgpi.be). 2.1.3. Betrokken personeelsleden: Dit betreft alle personeelsleden van de politiediensten. 2.1.4. Wijze van valorisatie Deze diensten worden overeenkomstig de procedure beschreven in punt 4.1, ambtshalve in aanmerking genomen (art. XI.II.5, §1, RPPol). 2.2
Diensten van type 2 : 2.2.1. Begrip : Het betreft de diensten verricht door de personeelsleden aangeworven: ð door privaatrechtelijke of publiekrechtelijke rechtspersonen die niet bedoeld zouden worden in punt 2.1 ; ð in een rechtspositie die eenzijdig bepaald is door de bevoegde overheid of krachtens een machtiging van de overheid, door hun bevoegde bestuursorgaan, zijnde met andere woorden in de hoedanigheid van statutair ambtenaar. 2.2.2. Voorbeelden : De Post, De Lijn, MIVB, NMBS, Universitaire ziekenhuizen, universiteiten, onderwijs, intercommunale instellingen, autonome overheidsbedrijven, autonome gemeente-­‐ en provinciebedrijven, extern verzelfstandigde agentschappen, intern verzelfstandigde agentschappen met rechtspersoonlijkheid, … Een geactualiseerde lijst kan geraadpleegd worden op de website van het SSGPI (www.ssgpi.be). 2.2.3. Betrokken personeelsleden : Dit betreft alle personeelsleden van de politiediensten, indien de diensten werden gepresteerd in de hoedanigheid van statutair personeelslid. Dit betreft de personeelsleden van het administratief en logistiek kader of van de aspiranten-­‐
hoofdinspecteur met bijzondere specialisatie of met specialiteit politieassistent (zie infra punt 2.3), indien zij werden gepresteerd in de hoedanigheid van contractueel personeelslid. 2.2.4 Wijze van valorisatie : Indien zij werden gepresteerd in de hoedanigheid van statutair personeelslid, worden deze diensten beschouwd als openbare diensten van type 1 (art. XI.II.5, §2, RPPol), ambtshalve valoriseerbaar overeenkomstig de procedure beschreven in punt 4.1. Indien zij werden gepresteerd in de hoedanigheid van contractueel personeelslid, dienen zij daarentegen beschouwd te worden als diensten van type 3 (zie infra punt 2.3). PERMANENTE NOTA
DGS/DSJ/P-2014/25992
2.3.
INTERN
6/12
Diensten van type 3 : 2.3.1. Begrip : Het betreft diensten verricht in andere overheidsdiensten of in de privé sector of als zelfstandige. 2.3.2. Voorbeelden : Diensten gepresteerd in de privé sector als loontrekkende, diensten gepresteerd als zelfstandige, diensten gepresteerd in een openbare dienst die geen deel uitmaakt van de Europese Economische ruimte, noch van de Zwitserse Bondsstaat, diensten gepresteerd in de hoedanigheid van contractueel personeelslid bij een publiek-­‐ of privaatrechtelijk rechtspersoon die deel uitmaakt van de diensten van type 2,… 2.3.3. Betrokken personeelsleden : Overeenkomstig artikel XI.II.I5, §3, vierde lid, RPPol, betreft dit de personeelsleden van het administratief en logistiek kader en de aspiranten-­‐hoofdinspecteur met bijzondere specialisatie of specialiteit politieassistent. De andere personeelscategorieën zijn niet betrokken gelet op het feit dat hun aanwerving gebeurt op een generieke manier. 2.3.4. Wijze van valorisatie : Deze diensten kunnen enkel gevaloriseerd worden indien de bevoegde overheid van mening is dat deze diensten een beroepservaring vormen die bijzonder nuttig is voor de functie waarin het personeelslid wordt aangeworven of in dienst wordt genomen bij arbeidsovereenkomst. De bevoegde overheid die kan overgaan tot een dergelijke valorisatie is : ð
voor de lokale politie : de gemeenteraad of de politieraad of, in geval van de delegatie bedoeld in artikel 56, tweede en derde lid van de WGP, de burgemeester of het politiecollege ; ð
voor de federale politie : de commissaris-­‐generaal of de door hem aangewezen overheid, zijnde in casu DSP (art. XI.II.5, §3, eerste lid, RPPol). Voor de erkenning van een bijzonder nuttige ervaring van meer dan negen jaar, dient de bevoegde overheid eveneens het advies in te winnen van een commissie, die als volgt is samengesteld : ð
een voorzitter, zijnde een lid van het Administratief en Technisch secretariaat Binnenlandse Zaken aangewezen door de minister van Binnenlandse Zaken ; ð
twee bijzitters, zijnde een personeelslid van de lokale politie aangewezen door de Vaste Commissie van de lokale politie en een personeelslid van de federale politie aangewezen door de commissaris-­‐
generaal (art. XI.II.5, §3, tweede lid, RPPol). De beroepservaring die bijzonder nuttig is voor een functie is deze die aan de betrokkene die erover beschikt een klaarblijkelijk voordeel verschaft in termen van competenties, in het bijzonder technische competenties, voor de uitoefening van de functie (art. XI.II.5, §3, derde lid, RPPol). Deze valorisatie kan later niet gewijzigd worden met uitzondering van de twee gevallen voorzien in punt 2, zijnde bij een nieuwe externe aanwerving (INEX) of indien werd vastgesteld dat er een vergissing of bedrog werd begaan (art. XI.II.5, §3, vierde lid, RPPol). Wanneer men overgaat tot een herberekening van de geldelijke anciënniteit ingevolge een nieuwe externe aanwerving (INEX) van een personeelslid, is het derhalve mogelijk dat voorafgaande diensten van type 3 niet langer in aanmerking komen indien zij geen bijzonder nuttige beroepservaring meer vormen voor deze nieuwe functie. PERMANENTE NOTA
DGS/DSJ/P-2014/25992
INTERN
7/12
2.3.5. Erkenningsaanvraag : Het personeelslid van het administratief en logistiek kader of de aspirant-­‐hoofdinspecteur met bijzondere specialisatie of met specialiteit politieassistent die de erkenning vraagt van een beroepservaring die bijzonder nuttig is voor de functie levert het bewijs ervan (art. XI.II.5, §3, vijfde lid, RPPol). Behoudens een bijzondere termijn toegekend door de bevoegde overheid (zie supra punt 2.3.4), is deze erkenningsaanvraag niet meer ontvankelijk vanaf de vierde maand na de indiensttreding (art.XI.II.5, §3, zesde lid, RPPol), uitgezonderd : ð
voor de personeelsleden die in dienst zijn getreden tussen 1 december 2008 en 31 december 2013 voor dewelke de ontvankelijkheidsvoorwaarde niet van toepassing is [art. 5 van het KB van 26 maart 2014 (Ref. 1)]. Geen enkele bijzondere termijn werd derhalve wat hen betreft bepaald, maar het is evenwel aangeraden om een dergelijke aanvraag snel in te dienen, gelet op de regels die van toepassing zijn inzake verjaring ; ð
voor de personeelsleden die in dienst zijn getreden tussen 1 januari 2014 en 22 april 2014 (datum van bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het KB van 26 maart 2014 (Ref. 1)], voor dewelke deze aanvraag niet meer ontvankelijk is vanaf de vierde maand die deze bekendmakingsdatum volgt [art. 3 van het KB van 26 maart 2014 (Ref. 1)], zijnde vanaf 22 augustus 2014. De erkenningsaanvraag kan ook vóór de indiensttreding gebeuren, maar ze geldt pas bij de indiensttreding (art. XI.II.5, §3, zevende lid, RPPol). 3. Berekeningsregels van toepassing op de diensten van type 1, 2 en 3 : 3.1 Volledige maand : De voorafgaande diensten worden enkel in aanmerking genomen als ze de volledige maand of, ten minste, alle werkdagen van de maand bestrijken, in voorkomend geval bij meerdere werkgevers. De onvolledige maanden worden niet in aanmerking genomen (art. XI.II.6, §1, RPPol). 3.2. Onderwijs : Er werden specifieke regels uitgewerkt voor de voorafgaande diensten, die gepresteerd werden in het onderwijs voor de tijdelijke leerkrachten, op grond van de specificiteit van hun toestand. Voor deze tijdelijke leerkrachten, worden de voltijds gepresteerde diensten in het onderwijs over perioden korter dan twaalf opeenvolgende maanden in aanmerking genomen volgens de volgende formule : ð de diensten worden aangerekend dag per dag ; ð
het aantal dagen van een periode van prestaties wordt vermenigvuldigd met 1,2 ; ð
de uitkomst van deze vermenigvuldiging wordt gedeeld door 30 ; ð het bekomen quotiënt bepaalt het aantal maanden, met de cijfers na de komma geen rekening houdend ; De deeltijds gepresteerde diensten worden naar rato gevaloriseerd, volgens dezelfde berekening (art. XI.II.6, §2, RPPol). De tien maanden van het schooljaar in het onderwijs tellen echter voor een volledig jaar (XI.II.6, §4, RPPol). PERMANENTE NOTA
DGS/DSJ/P-2014/25992
INTERN
8/12
3.3. Deeltijds gepresteerde diensten : 3.3.1. Principe : De deeltijds gepresteerde diensten worden pro rata in aanmerking genomen. Het eindresultaat van het prorata wordt afgerond naar het hogere geheel getal (art. XI.II.6, §3, eerste lid, RPPol). 3.3.2. Uitzonderingen : De geldelijke anciënniteit wordt echter erkend als voltijds verworven wanneer : ð
het personeelslid deeltijds gepresteerde diensten doet gelden en deze voltijds in aanmerking werden genomen voor de berekening van zijn geldelijke anciënniteit in de overheidsdienst waar ze gepresteerd werden (art. XI.II.6, §3, tweede lid, RPPol) ; ð
periodes waarin het personeelslid niet daadwerkelijk diensten heeft gepresteerd in aanmerking werden genomen voor de berekening van zijn geldelijke anciënniteit in de overheidsdienst waar ze gepresteerd werden (art. XI.II.6, §3, derde lid, RPPol). Deze erkenning wordt echter beperkt tot de erkenning die het personeelslid genoten zou hebben indien het voor dezelfde periode en dezelfde diensten was aangeworven door een federale dienst (art. XI.II.6, §3, vierde lid, RPPol). Deze uitzonderingen zijn enkel van toepassing op de personeelsleden die in dienst zijn getreden sedert 1 januari 2014. 3.4. Beperking van de gepresteerde diensten : Het resultaat van de berekening van de verworven geldelijke anciënniteit op het ogenblik van de indiensttreding van het personeelslid kan nooit tot gevolg hebben dat er meer maanden in aanmerking worden genomen dan die waarin de voorafgaande aangenomen diensten gepresteerd werden (art. XI.II.6, §4, RPPol). 3.5. Regel van twee derden : 3.5.1. Betrokken personeelsleden : Deze regel is enkel van toepassing: ð
tijdens een externe aanwerving (het geval waarin het personeelslid reeds in dienst was binnen de politiediensten inbegrepen) ; ð
van een personeelslid van het operationeel kader aan wie een loonschaal van het officierskader of van een personeelslid van het administratief en logistiek kader aan wie een loonschaal van het niveau A werd toegekend. 3.5.2. Principe : De voorafgaande diensten die door dit personeelslid werden gepresteerd in niveaus die vergelijkbaar zijn met de niveaus B, C en D of in het middenkader, het basiskader en het kader van agenten van politie worden slechts voor twee derden van hun totale duur in aanmerking genomen (art. XI.II.6, §5, eerste lid, RPPol). Indien het overeenkomstig deze regel van twee derden berekende aantal maanden geen geheel getal vormt, wordt het afgerond naar de hogere hele maand (art. XI.II.6, §5, vijfde lid, RPPol). PERMANENTE NOTA
DGS/DSJ/P-2014/25992
INTERN
9/12
3.5.3. Volgorde van toepassing van regels : Deze regel wordt toegepast na deze die hieronder worden hernomen (art. XI.II.6, §6, eerste lid, RPPol). a. Terugwerking van de benoeming : De omvang van de in aanmerking komende diensten hangt maand na maand af van de graad of klasse welke het personeelslid bekleedde of waarin het door een formele terugwerking van zijn benoeming in die graad of klasse, reeds rang ingenomen had met het oog op de bevordering tot een hogere wedde. De diensten die geen volledige kalendermaand omvatten, komen niet in aanmerking (art. XI.II.6, §6, tweede lid, RPPol). b. Hoger ambt : Er wordt geen rekening gehouden met de graad of klasse die de ambtenaar voorlopig bekleedde wegens de uitoefening van een hoger ambt (art. XI.II.6, §6, derde lid, RPPol). 3.5.4. Beperkingen van toepassing op de personeelsleden die in dienst zijn getreden vanaf 1 december 2008 : De toepassing van de regel van twee derden kan echter niet als gevolg hebben dat de duur van de voorafgaande diensten : ð
met meer dan twee jaar wordt verminderd wanneer het personeelslid een loonschaal van niveau B genoot of deel uitmaakte van het middenkader ; ð
met meer dan vijf jaar wordt verminderd wanneer het personeelslid een loonschaal van niveau C genoot of deel uitmaakte van het basiskader (art. XI.II.6, §5, tweede lid, RPPol). 3.5.5. Beperkingen van toepassing op de personeelsleden die in dienst zijn getreden vanaf 1 januari 2014 : De toepassing van deze regel kan ook niet als gevolg hebben dat een vermindering van in totaal meer dan vijf jaar wordt opgelegd [art. XI.II.6, §5, derde lid, RPPol en art. 5 van het KB van 26 maart 2014 (Ref. 1)]. 3.5.6. Graadgelijkstellingen : De eventueel vereiste graadgelijkstellingen worden bepaald door de minister van Binnenlandse Zaken met het akkoord van de minister van Ambtenarenzaken (art. XI.II.6, §5, vierde lid, RPPol). 4. Procedure van toepassing op de diensten van type 1, 2 en 3 : 4.1. Voorafgaande diensten van type 1 en 2 : Het personeelslid dat bij zijn indiensttreding over voorafgaande diensten beschikt die ambtshalve worden gevaloriseerd of daarmee worden gelijkgesteld, dient aan de hand van tewerkstellingsattesten het bewijs ervan te leveren. Op elk tewerkstellingsattest moeten de volgende gegevens worden vermeld: ð
de naam van de vroegere werkgever ; ð
de naam en voornaam van het betrokken personeelslid ; ð
de exacte data van begin én einde van de tewerkstelling ; ð
de arbeidsduur, meer bepaald of het personeelslid voltijds of deeltijds werkte, en met de uitdrukkelijke vermelding van het aantal uren per week ; PERMANENTE NOTA
DGS/DSJ/P-2014/25992
INTERN
10/12
ð
het statuut waaronder het betrokken personeelslid heeft gewerkt (contractueel, statutair, jobstudent, gesubsidieerd contractueel,…) alsook de wettelijke en reglementaire bepalingen ; ð
de periodes van schorsing (non-­‐activiteit, schorsing van de arbeidsovereenkomst ingeval van ziekte langer dan 30 dagen, voltijdse loopbaanonderbreking,…) ; ð
het niveau van de tewerkstelling (voorbeeld: als licentiaat, als gediplomeerde hoger niet-­‐
universitair onderwijs, als klerk,…) ; ð
de diensten die voltijds in aanmerking werden genomen door de werkgever hoewel het personeelslid deze niet effectief heeft gepresteerd of deze deeltijds heeft gepresteerd (zie supra punt 3.3.2). Dit personeelslid dient deze tewerkstellingsattesten te overhandigen aan zijn nieuwe werkgever, namelijk wat de lokale politie betreft, de personeelsdienst van de politiezone en wat de federale politie betreft, aan DSP. Deze personeelsdienst gaat vervolgens na of de bovenvermelde gegevens effectief hernomen werden op elk tewerkstellingsattest. Indien een dergelijk tewerkstellingsattest volledig is, zal het namens de werkgever, overgemaakt worden aan de bevoegde satelliet van het SSGPI. Indien het tewerkstellingsattest daarentegen onvolledig is, zal de personeelsdienst aan het betrokken personeelslid meedelen welke de ontbrekende gegevens zijn en deze dient dan zelf de ontbrekende gegevens op te vragen bij zijn vorige werkgever(s). Gelet op het feit dat het niet altijd gemakkelijk is om de instellingen van type 1 en type 2 te onderscheiden, kan de werkgever hiervoor steeds een beroep doen op het bureau Kennis en Expertise van het SSGPI ([email protected]). Aan de hand van de overgemaakte tewerkstellingsattesten zal het SSGPI overgaan tot de valorisatie van de voorgaande diensten van het betrokken personeelslid overeenkomstig de ter zake geldende regels (zie supra punt 3). Voor wat de lokale politie betreft, zal het resultaat van deze valorisatie vervolgens door het SSGPI overgemaakt worden aan de werkgever, die via het formulier L-­‐124 zijn akkoord meedeelt aan het SSGPI. De werkgever licht het personeelslid in over het aantal maanden dat, in voorkomend geval, in aanmerking kunnen genomen worden voor de bepaling van zijn geldelijke anciënniteit. Voor wat de federale politie betreft, zal het SSGPI het resultaat van deze valorisatie rechtstreeks meedelen aan het betrokken personeelslid. 4.2. Diensten van type 3 (erkenningsaanvraag van een bijzonder nuttige ervaring voor de functie) : Het personeelslid van het administratief en logistiek kader of de aspirant-­‐hoofdinspecteur met bijzondere specialisatie of met specialiteit politieassistent, die de erkenning vraagt van een bijzonder nuttige ervaring voor de functie, dient hiertoe een aanvraag in te dienen (zie supra punt 2.3.5). Deze aanvraag dient het volgende te bevatten: de stavingsstukken die het mogelijk maken om na te gaan uit wat deze nuttige ervaring bestaat, de motivering waarom deze beroepservaring bijzonder nuttig is voor de uitoefening van de functie alsook het aantal jaren waarvoor de valorisatie wordt gevraagd. Voor de personeelsleden van het administratief en logistiek kader of de aspiranten-­‐hoofdinspecteur met bijzondere specialisatie of met specialiteit politieassistent, die de erkenning vragen van prestaties verricht als contractueel bij een dienst van type 2 of van prestaties verricht in een andere overheidsdienst of in de privé-­‐sector of als zelfstandige, moet de werkgever, naast het tewerkstellingsattest, eveneens meedelen aan het SSGPI welke voorafgaande diensten hij als zijnde bijzonder nuttig erkent voor de nieuwe functie die dit personeelslid uitoefent. PERMANENTE NOTA
DGS/DSJ/P-2014/25992
INTERN
11/12
Ter herinnering: in geval van afwezigheid van een bijzondere termijn toegekend door de bevoegde overheid, is deze erkenningsaanvraag niet meer ontvankelijk: ð
voor de personeelsleden die in dienst zijn getreden tussen 1 januari 2014 en 22 april 2014 : vanaf de vierde maand die deze datum volgt, zijnde vanaf 22 augustus 2014 ; ð
voor de personeelsleden die in dienst zijn getreden vanaf 23 april 2014 : vanaf de vierde maand na de indiensttreding (zie supra punt II, B, 3.1.13, e). In het geval het een aanvraag tot erkenning van een bijzondere nuttige ervaring van meer dan negen jaar betreft, moet de werkgever steeds het advies inwinnen van de commissie bedoeld in punt II, C, 2.3.4, van deze nota. Dit advies dient vervolgens, ongeacht of de erkenning wordt toegekend of niet, overgemaakt te worden aan het SSGPI. Deze erkenningsaanvraag dient samen met de vereiste stavingsstukken verstuurd te worden door de bevoegde overheid aan het SAT Binnenlandse Zaken. Deze aanvraag dient het volgende te vermelden: het aantal jaren die de negen jaar overstijgt en waarvoor het betrokken personeelslid de erkenning vraagt, het aantal jaren die de negen jaar overstijgt en dat de bevoegde overheid van plan is te erkennen als zijnde beroepservaring die bijzonder nuttig is voor de nieuwe functie, alsook de motivering die een dergelijke erkenning rechtvaardigt. Bij ontvangst van het volledige dossier (tewerkstellingsattest(en) + de beslissing tot erkenning van de nuttige beroepservaring voor de functie + in voorkomend geval, het advies van de commissie + de daaropvolgende beslissing van de overheid) gaat het SSGPI over tot de valorisatie van de voorgaande diensten overeenkomstig de ter zake geldende regels (zie infra punt 3). Het is evenwel de verantwoordelijkheid van de werkgever om aan het betrokken personeelslid de motivering mee te delen op grond waarvan de beslissing tot het al dan niet erkennen van de voorafgaande diensten als zijnde bijzonder nuttige ervaring voor de nieuwe functie van het betrokken personeelslid werd genomen. D. TWEEDE COMPONENT VAN DE GELDELIJKE ANCIENNITEIT DE IN AANMERKING KOMENDE DIENSTEN NA DE INDIENSTTREDING VAN HET PERSONEELSLID : 1. Types van diensten : Het betreft werkelijke of daarmee gelijkgestelde diensten die het personeelslid, als titularis van een ambt met volledige prestaties vervult bij de politiediensten (art. XI.II.7, eerste lid, RPPol). Het personeelslid wordt geacht werkelijke diensten te presteren zolang het zich in de administratieve stand bevindt van dienstactiviteit of disponibiliteit (art. XI.II.7, tweede lid, RPPol). Zijn volledig, de prestaties waarvan het volume een normale beroepsactiviteit volledig omvat of die hiermee zijn gelijkgesteld (voorbeelden : vrijwillige vierdagenweek, halftijdse vervroegde uittreding, …) (art. XI.II.7, derde lid, RPPol). 2 Specifieke regels voor de contractuele personeelsleden : 2.1 Diensten gepresteerd tussen 1 december 2008 en 31 december 2013: De deeltijdse diensten gepresteerd tussen 1 december 2008 en 31 december 2013 worden pro rata aangenomen naar verhouding tot volledige diensten, met dien verstande dat de diensten die ten minste de helft van de volledige diensten omvatten, beschouwd worden als volledige diensten [art. 4 van het KB 26 maart 2014 (Ref. 1)]. PERMANENTE NOTA
DGS/DSJ/P-2014/25992
INTERN
12/12
Hoewel ze niet bezoldigd zijn, worden volgende afwezigheden evenwel in aanmerking genomen : 1° de periodes van verlof of werkonderbreking bedoeld in de artikelen 39 en 42 tot en met 43bis, van de arbeidswet van 16 maart 1971 betreffende de moederschapsbescherming ; 2° het vaderschapsverlof verkregen met toepassing van het koninklijk besluit van 17 oktober 1994 betreffende de omzetting van het moederschapsverlof in vaderschapsverlof bij overlijden of hospitalisatie van de moeder ; 3° de periodes van verminderde prestaties wegens ziekte ; 4° de dagen van afwezigheid verkregen met toepassing van het koninklijk besluit van 11 oktober 1991 tot vaststelling van de nadere regelen van de uitoefening van het recht op een verlof om dwingende redenen ; 5° de afwezigheid in het raam van een arbeidsonderbreking op basis van artikel 126, §1, van de WGP betreffende de uitvoering van het stakingsrecht ; 6° de periode van verlof bedoeld in artikel 30, §2, derde lid, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten betreffende het recht van de werknemer om gedurende tien dagen van het werk afwezig te zijn ter gelegenheid van de geboorte van zijn kind ; 7° de deeltijdse loopbaanonderbreking (art. XI.II.8, §2, 1° tot 7°, RPPol). 2.2 Diensten gepresteerd vanaf 1 januari 2014 : Indien de contractuele personeelsleden daadwerkelijk hun arbeidsovereenkomst uitvoeren, evolueert hun geldelijke anciënniteit 100% maand per maand (art. XI.II.8, §1, eerste lid, RPPol). Hoewel ze niet bezoldigd zijn, worden volgende afwezigheden evenwel in aanmerking genomen : 1° tot 7° deze bedoeld in 1° tot en met 7° in het punt II, D, 2.1 ; 8° de voltijdse loopbaanonderbreking voor ouderschapverlof ; 9° het ouderschapverlof bedoeld in artikel VIII.VII.1 RPPol ; 3 Berekeningsregels : 3.1 Volledige maand : De geldelijke anciënniteit die verworven wordt na de indiensttreding evolueert per volledige maand. De onvolledige maanden worden niet in aanmerking genomen (art. XI.II.9, eerste lid, RPPol). 3.2 Beperking van de gepresteerde diensten : De duur van de in aanmerking komende diensten die het personeelslid kan doen gelden, mag nooit de werkelijke duur overschrijden van de periodes waardoor ze gedekt worden (art. XI.II.9, tweede lid, RPPol). W.g. Jean-­‐Marie VAN BRANTEGHEM Directeur-­‐generaal -­‐-­‐-­‐-­‐-­‐>>><<<-­‐-­‐-­‐-­‐-­‐ PERMANENTE NOTA