24046___.PDF - Radboud Repository

Download Report

Transcript 24046___.PDF - Radboud Repository

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University
Nijmegen
The following full text is a publisher's version.
For additional information about this publication click this link.
http://hdl.handle.net/2066/24046
Please be advised that this information was generated on 2015-01-23 and may be subject to
change.
3 Houghton M, Weiner AJ. Man J, K uo G, Choo QL. Molecular bi­
ology oí the hepatitis C viruses: implications for diagnosis, devel­
opm ent and control of viral disease. Hepatology 1991;14:381-8.
4 Simmonds P, Smith DB. McOmish F, Yap PL, Kolberg J, Urdea MS,
et al. identification of genotypes of hepatitis C virus by sequence
comparisons in the core, E i and NS-5 regions. J Gen Virol 1994;
75( P l 5):i«53-ói.
5 Cuthbert JA. Hepatitis C: progress and problems. Clin Microbiol
R e v 1994;7:505-32.
h Fong TL, Shinclo M, Fcinstone SM, Hoofnaglc JH, Di Bisceglie AM.
Detection of replicative intermediates of hepatitis C viral R N A in
liver and serum of paLients with chronic hepatitis C. J Clin Invest
1991;88:1058-60.
7 Sakam oto N, E nom olo N, Kurosaki M, M arum o F, Sato C. D etec­
tion and quantification of hepatitis C virus R N A replication in the
liver. J Hepatol 1994;20:593-7.
s N egro F, Pacchioni D, Shimizu Y, Miller RH , Bussolati G, Purcell
R H , et al. Detection of intrahepatic replication of hepatitis C virus
R N A by in situ hybridization and comparison with histopathology.
Proc Nall Acad Sci USA 1992;89:2247-51.
y Poel CL van der* Cuypers HT, Reesink HW. Hepatitis C virus six
years on. Lancet 1994;344:1475-9,
10 Farci P. A lter HJ, Govindarajan S, W ong DC, Engle R, Lesniewski
R R , et al. Lack of protective immunity against reinfection with hepa­
titis C virus. Science 1992;258:135-40.
11 Shimizu YK, Hijikata M, Iwamoto A, A lter HJ, Purcell RH , Yoshikura H. Neutralizing antibodies against hepatitis C virus and the
emergence of neutralization escape m utant viruses. J Virol 1994;
68:1494-500.
12 Kozicl MJ, Dudley D, Afdhal N, Choo QL, Houghton M, Ralston R,
et al. Hepatitis C virus (HCV)-specific cytotoxic T lymphocytes rec­
ognize epitopes in the core and envelope proteins of HCV. J Virol
1993;67:7522-32.
13 Fong TL, Valinluck B, Govindarajan S, Charboneau F, A dkins RH,
R edeker A G . Short-term prednisone therapy affects am inotransfer­
ase activity and hepatitis C virus R N A levels in chronic hepatitis C.
G a s t roe 11te r ology 1994 ;107 ; 196- 9.
14 Shimizu YK, iwamoto A, Hijikata M, Purcell RH, Yoshikura H.
Evidence for in vitro réplication of hepatitis C virus genome in a hu­
m an T-cell line. Proc Nall Acad Sci USA 1992^9:5477-81.
15 D ’Amico G, Fornasieri A. Cryoglobulinémie glomerulonephritis: a
membranoproliferalive glomeriilonephritis induced by hepatitis C
virus. Am J Kidney Dis 1995;25:361-9.
16 R eherm ann B, Michitaka K, Durazzo M, M ergener K, Velev P,
M anns MP. Viruses and auto-immune hepatitis. E ur J Clin Invest
1994;24:11-9.
17 H attu m J van, Gast G C de. Virale hepatitis. In: Furth R van, Geus
A A de, Hoepelman IM, M eer JW M van der. V erhoef J, redacteu­
ren. Leerboek infectieziekten. Houten: Bohn Slafleu Van Loghum,
1992:269-86.
ls H attum J van, Fevery J. Ziekten van lever eti gahvegen. In: Haalboom .IRE, Smit J, redacteuren. Silhouet van de interne genees­
kunde. Houten: Bohn Slafleu Van Loghum, 1995:309-40.
14 Scheuer PJ, A shrafzadeh P, Sherlock S, Brown D, D usheiko GM.
The pathology of hepatitis C. Hepatology 1992;15:567-71.
20 Nishiguchi S, Kuroki T, N akatani S, M orim oto H, f a k e d a 'F, Nakajima S, et al. R andom ised trial of effects of in lerfero n -a on incidence
of hepatocellular carcinoma in chronic active hepatitis C with cir­
rhosis. Lancet 1995;146:1051-5.
21 McOmish F, Y ap PL., Dow BC, Follelt E A C , Seed C, Keller AJ, el
al. Geographical distribution of hepatitis C virus genotypes in blood
donors: an international collaborative survey. J Clin Microbiol
1994;32:884-92.
22 R om ero R, Lavine JE . Viral hepatitis in children. Semin Liver Dis
1994;14:289-302.
23 A kahane Y, Kojima M, Sugai Y, Sakam oto M, Miyazaki Y, T an ak a
T, el al. Hepatitis C virus infection in spouses of patients with type C
chronic liver disease. A n n Intern Med 1994;120:748-52.
24 Ohto H, Terazawa S, Sasaki N, Mino K, Ishiwata C, K ako M, el al.
Transmission of hepatitis C virus from m others to infants. N Ungi J
Med 1994;330:744-50.
25 Mariani ó, Di Paoïanlonio T, Baklaya R, Morfini M, Mannucci PM,
Azzi A, et al. Prospective study of the evaluation of hepatitis C virus
infectivity in a high-purity, solvent/detergent-lreaied factor VIII
concentrate: parallel evaluation of other m arkers for lipid-enveloped and non-lipid-enveloped viruses. Transfusion 1993;33:814-8.
26 Choo QL. Kuo G, Ralston R, Weiner A, Chien D, Nest G van. V ac­
cination of chimpanzees against infection by the hepatitis C virus.
Proc Nall A cad Sci USA 1994;91:1294-8.
27 Hoofnagle JH , Mullen KD, Jones DB, Ruslgi V, Di Bisceglie A, P e­
ters M, el al. T reatm en t of chronic non-A , non-B hepatitis with re ­
combinant hum an alpha interferon. A preliminary report. N Engl J
Med 1986:31^:1575-8.
28 Davis GL, B a la n LA, Schiff ER, Lindsay K, B o d en h eim er H C jr,
Perrillo RP, et al. T reatm ent of chronic hepatitis C with recom binant
interferon alfa. A mullicenler randomized, controlled trial. N Engl J
Med 1989;321:1501-6.
2<J Brouwer JT, KÌeler G E M , H o p WCJ, Q uin t W G V , Heijtink RA,
Schalm SW, cl al. Benelux multicenter trial on alpha interferon
treatm ent for chronic hepatitis C. Standard versus high dose treat­
ment m onitored by biochemical and virologica! m arkers (interim
analysis). G ut 199334 Suppl 2:8119-820.
311 Davis GL. Interferon therapy of chronic hepatitis C: update 1995, In:
A rroyo V, Bosch J, Rodes J, editors. T reatm ents in hepatology. Bar­
celona: Masson, 1995:155-60.
31 Poynard J, Bedossa P, Chevallier M, M alhurin P, Lem onnier C, T r e ­
po C, el al. A comparison of three interferon alfa-zh regimens for
the long-term treatm ent of chronic non-A, non-U hepatitis. N Engl J
Med 1995;332:1457-62.
32 Lindsay k , Davis GL, Schiff E, B odenheim er H, B a la n L, Dienstag
J, et al. Long-term response to higher doses of interferon (IFN ) alfa-2b treatm ent of patients with chronic hepatitis C: a random ized
controlled nuillicenter trial. Hepatology 1993:18:106A.
A anvaard op 28 decem ber 1995
Humane
subitum
J . M . D . GALAMA
In h e t kader van hun A ID S -onderzoek ontdekten Gallo
en m edew erkers in 1986 een tot dan toe o n b ek en d virus
dat in B-lymfocyten groeide. M en gaf het de naam huAcadcmisch Ziekenhuis, afd. Medische Microbiologie, sectie Virologie,
Postbus 9101, 6500 HB Nijmegen.
Dr.J.M.D.Galama, medisch microbioloog.
124
NedTijdschr Geneeskd 1996 20 januari;i40(3)
m aan B -lym fotroop virus (H B L V ). H e t bleek een nieuw
herpesvirus te zijn, dat ook in T-lym focytcn groeit. D e
naam werd d aaro m v eran d erd in h u m aan herpesvirus
type 6 (H H V - 6 ). A anvankelijk werd gespeculeerd over
een mogelijke rol van dit virus bij A ID S , bij lymfoproliferatieve ziekten en bij het chronischc-m oeheidsyndroom , m a a r een prim aire ziekte o n tb rak . D eze w erd in
l'ABEL i. H um ane
n
i
i
HVBINbafa
nam n
nu
»H!
•«M»
/m %)
:aakt
h e r p c s v i ru s
an v e r o o r / i
• 'i
ON L ANC» S ON
i
♦rM'
HE R Pli SVI K U SSEN
herpes simplex-virus type 1
herpes simplex-virus type 2
v a ri e e 11a z o s t e r -v ir u s
Hpstein-Barr-virus
cvlome
liai
o
virus
->
C
humaan herpesvirus type 6
humaan herpesvirus type 7
humaan herpesvirus type 8
o
a
f'1,H^
75
20
90
95
50
95
90
a
a
T
P
ß
ß
H
'PkUrJllCl
D
p
f"*
A
A
0
'}
I
150
150
125
170
230
170
145
■)
*
*
•
-drM*Ali
v">
‘er gas
1S
, celtypen waarin het virus groeit
o
, on> «*
van
m
um de
ils ru
iM M O B m iM
KMfMttMXM
IC M M IP IIM
ting met h et van a p e n î
tic
PREVALENTIE
«w»
6 EN
*
^
r; t r i i
1 V.J 1 .-.lit
•N VAN
.1 , , . ^
i
not> a an
kH>
m tisto fd ra se rs af
..............................
i <iffftunJiBiiiim Biiunriii «jBi>inB im
« i— Hu \
¡m
'V .
van elk
ti»
n m m im w m m m m m
SO
*w
H.
"J
«•
**«#
V
m
ill
•al in
20
0
M M N W
o>j
I
I
vC
i
<n
X
I
r i
i
sC
ir*
X
SHVIINlMMfawiVI
*cví
in
i van
i
i
ir,i
*
<N
vr<
A
relatief zelden plaatsvinden,
waardoor
de
.
antistoftiter in de loop van de jaren kan dalen tot onder
het detectieniveau.
P R IM A IR E IN F E C T IE BIJ K I N D E R E N
^
_
Exanthema subitum (6e ziekte) is een kinderziekte die
gekenmerkt wordt door koorts ( 3 9 - 4 0 uC ) die 3 - 4 dagen
aanhoudt en die gepaard kan gaan met respiratoire ver­
schijnselen en lymfklierzwelling. De temperatuur daalt
meestal lytisch, wat soms gepaard gaat met een koortsconvulsie. Binnen 2 dagen na het dalen van de koorts
breekt een fijn maculopapulair exantheem uit op de
romp en in de nek. Dit verdwijnt na enkele dagen weer.
die exanthema
De ontdekking van twee
bitum kunnen veroorzaken, verklaart waarom sommige
kinderen meer dan eens exanthema subitum doorma­
ken. Door de kruisreactie tussen de virussen is echter
niet altijd duidelijk of nu HHV-6 of HHV-7 de infectie
veroorzaakt. De hierna genoemde ziekebeelden zijn aan
HHV-6, dat als eerste ontdekt is, toegeschreven. Van
HHV-7 is tot nu toe alleen een rol bij exanthema su­
bitum gemeld (tabel 2). Het exantheem wordt maar bij
1 0 - 1 5 % van de kinderen waargenomen, de koorts echter
bij allen.7 Verder blijkt 3 0 - 4 0 % van alle koortsconvulsies
voor rekening van HHV-6 te komen.7 8 De convulsies zijn
vaak langdurig of recidiverend van aard.8 Het neurotrope
karakter van het virus blijkt verder uit het feit dat, soms
ernstige, gevallen van meningo-encefalitis zijn beschre­
ven. Ook zijn een fulminante hepatitis en een fatale pan­
cytopenie op basis van hemofagocytose beschreven, Onlangs hebben wij waargenomen dat exanthema subitum
kan verlopen onder het beeld van
mononucleosis,
9
waarbij zelfs vermoeden van leukemie kan bestaan.
9MN
aan
tIaAbDeCL
l «¿'
2 . Klinische
rvin uou UL beelden
UWU
worden toegeschreven
aan herpesvirus type 6 of type 7
kind
exanthema subitum
niet-specilieke koorts met lymtacienopathie
convulsies (vaak met complex beloop of recidiverend)
(fatale) meningo-encefalitis
(fui m inan t e ) h e p a t ïtis
mononucleosis (differentiële diagnose: leukemie)
¿rgaplasie
mononucleosis
maculopapulair
(fulminante) hepatitis
interstitiële pneumonitis
beenmereremmin«
malaise
lymf«
abortus
*
c
mogelijk verhand
ie
aandoeningen
( c e r vix c a rc in o 0 m )
co-factor bij HIV-infectie
c0 -fa ctor bij cvtomegal o v i r usinfecti e
itolo eis
Iff
V ^r
M UM M
als co-factor bij
HHV-6 en HHV-7 zijn
ƒ
Zowel H I\
HHVprogressie van
%
-positieve T-ce n . F
en
kan in vitro - H IV activeren, maar
ren.
celoppervlak
CD4-moleculen op
\
r Tevens
Hierdoor wordt co-infectie met HIV
vor i
wordt
dood van
zodat het aantal
afnemen.
HHV-7 zou echter
;r e n
Klinisch bestaat er geen directe ai
ij/.irm voor een ro
progressie van
HHV-7
van HHV-6
HiV
infectie.
HHV-6 en HHV-7 zijn incidenteel
d uit et
bloed van patiënten
n aan
heidsyndroom. Een relatie met dit svndr
n w ij
ÎS
zelf en anderen serologisch
\
igei
Tijdens
actieve HHV-6-infectie wordt rege
een titerstijgmg van
waargenomen. Vaak is dit
van
kruisreactie. Zo hebben wij een titerstijgin
tomegalovirus waargenomen nad
HHV
estegen was.11 Omgeke
n wij een titer
stijging
voor
HHV
Ia n ü
J
/¡r
•K "
.
**
\
.
f*
IN F E C T IE S OP LA TERE L E E F T IJ D
Bij adolescenten en volwassenen zijn zowel lichte als
ernstige infecties beschreven. Oorspronkelijk meende
men dat het ook bij volwassenen zou gaan om primaire
infecties. Aannemelijker is dat
gaat om endogene
reactivering of herinfecties van buitenaf. HHV-6 kan
mononucleosis veroorzaken en (fulminante) hepatitis al
dan niet met exantheem.1011 Verder zou HHV-6 samenhangen met abortus, maar ook met vage beelden zoals
langdurige lymfadenopathie met moeheid.12 Bij patiënten met een gestoorde afweer, zoals AIDS-patiënten en
patiënten die een beenmergtransplatie hebben ondergaan, zijn interstitiële pneumonie en een fatale encefali­
tis beschreven.13 14 Herstel van het beenmerg na beenmergtransplantatie kan door een HHV-ó-infectie van
het beenmerg ernstig worden geremd.15 Mocht het virus
een belangrijke oorzaak voor deze complicatie zijn, dan
liggen hier therapeutische mogelijkheden.
M O G E L IJK E O O R Z A K E L I J K E V E R B A N D E N
HHV-6 wordt in verband gebracht met maligniteiten
als leukemie en cercixcarcinoom. Tot nu toe zijn
voor geen rechtstreekse aanwijzingen gevonden. On
langs is echter voor een chronische lymfoproliferatieve
aandoening van T-cellen beschreven dat het virus zich
16
exclusief in de maligne cellen bevond
126
Ned Tijdschr Geneeskd 1996 20 januari; 140(3)
**
m-
G?
O
p rim aire
Bij A ID S
infectie
HHV-6 en cvtomeg
getoond. Het lijkt erop dat deze virussen elkaar wederzijds activeren. Het kar
a ndigheden die tot reactiv
m voor
virussen
dezelfde zijn.
n
n ie t
uit te sluiten.
'f e M i
*#
%
m
W
,
%
ê
DIAGNOSTIEK
Kweken van HHV-6 en HHV-7 zijn arbeidsinte
duren meerdere weken
ium
fe
speciaal op toe te leggen. D e isolatie van virus uit b lo ed
duidt op een actieve infectie. Meestal betreft het een primaire infectie, maar bij im m u u n g e c o m p ro m itte e rd e patienten kan isolatie van H H V - 6 uit b lo e d o o k duiden op
De set
tine-diag
relevante reactivering.15 19
gische diagnostiek leent zich beter voor roti­
ci a n
m id d e I
indirecte
w ordt m eestal
g e ïn fe c te e rd zijn
n
i m m il n o f 1 u o r e s ce n t i e
t H H V -6 A
HHV-6B. Serologisch
fc*
t verricht
d a a rm e e
H H V - 7 w ord t d o o r
\O
valt te maken
in f
geen
HHV-6A, HHV-6B en HHV-7.
om
PC R is wel
virusstammen van elkaar te onderscheiden. Voor
scheid tussen latent virus en actieve infecties is de P C R
op D N A minder geschikt. P C R ’s op liquor en op
cyten worden regelmatig positief bevonden zonder dat
er sprake is van een actieve infectie. Mogelijk is een PCR
op serum of plasma klinisch wel informatief omdat dan
celvrij virus wordt aangetoond dat niet latent kan zijn.20
Er is nog weinig ervaring met de "reverse transcriptase
PC R op rnRNA, wat een betere maat kan zijn voor een
actieve infectie dan een PC R op viraal DNA.
r H E R A PI E
H o w e l H H V - 6 Wgi’’ ev o elig is v o o r gan ciclo vir en foscarnet,
middelen die gebruikt worden bij ernstige cytomegalovirusinfecties, is er nog weinig ervaringö met de behande­
ling van HHV-6-infecties.
BES L UI'I'
H H V - 6 en HHV-7 zijn pas ontdekt, maar veroorzaken
lang bekend zijn: exanthema
subitum en koortsconvulsies. De genese van koortsconvulsies komt hierdoor in een ander licht; het gaat nameinfectie van het centrale zenuwstelsel.
l i jk o m
geen voorheen niet werd aangenomen.
Onze
kennis
van
&
ziektebeelden veroorzaakt door HHV-6 A en HHV-7 is
nog
Vooral is onduidelijk hoe de soms ernb
u
adolescenten
im
volwassenen verklaard moeten worden. Gaat het daarbij
mg,
rei
herinfectie met
stam of een co-infectie met cytomegalovirus (of met nog
een ander virus, bijvoorbeeld HHV-8 in het Kaposi-sargereacticoom)‘.
(bacteriële
veerd
voor HHV-6
sepsis),
n e pi fenomeen, waarbij
reactivering
pnvragen
>zij n
■e pr
niet o p g e m e r k t is‘.;
oncogene vermogen
i
na ar
AIDS
\
beantwoord.
HHV-7
De
van HHV-6
waar antwoord gegeven op de tot voor kort onbekende
maar 1
o o rz a a k van
op. Er valt dus nog veel te onderzoeken.
* »-
*«
A BSIKACT
agents o f e.g.
Human herpes viruses types 6 and 7,
exanthema subitimi. - A serendipitous discovery during early
A ID S investigations was human herpes virus type 6 (HHV-6).
Two >'ears later (1988) it was shown that HHV-6 and lateron
also HHV-7 are the causes of exanthema subitum, a childhood
with
viously unknown causation. HHV-6 and
HHV-7 are the main cause of febrile seizures. It is assumed that
90% of children are infected before they are three
old.
The viruses are also found in adults; HHV-6 may cause mono
nucleosis and hepatitis. HHV-6 and HHV-7 infect CÖ4+ ce
may influence the course of HIV infection. In A ID S
patients HHV-6 and cytomegalovirus are
rom
because they activate each
lungs,
other. Another possibility is that the circumstances in the lungs
are favourable to both. HHV-6 and HHV-7 infection may be
serologically diagnosed. There is little experience with antiviral
treatment.
Ä
m
S ™ -
S » p* '
......................
m m i i i M i i i H i i w i w t a u a »i
luiwyfl w m
i» m i i i i M u m m i t
i
< n m > iih jm u w h u u i m Nwu u i
i m « i» k 411 m w w n
L IT K R A T U li R
1 Yamanishi K, Okuo T, Shiraki K, Takahashi M, Kondo T, Asano Y ,
et al. Identification of human herpesvirus-6
as causal auent
1»
¿*7'
them subitum. Lancet 1988:1:1065-7.
""i
Black J B , Pellett PE. Human hespesvirus-7. Rev Med Virol
.Tv*»
m
T
*7
A ƒ
1 1
-iw ^ *
' Roizman B. New viral footprints in Kaposi's sarcoma. N Engl J Med
;T"}2:1227-8.
4 Ablashi D V , Berneman Z N , Kramarski B, Whitman J jr. Asano Y ,
Pearson G R . Human hespesvirus-7 (HHV-7): current su
,1m
Dia tin
*** Weers-Pothoff G. Serological and virological studies on infections
with Epstein-Barr virus [proefschrift]. Nijmegen: Katholieke Uni­
versi teil Nijmegen, 1991.
6 Clark D A , Freeland M L , Mackie L K , Jarrett R F , Onions D E. Preva­
lence of antibody to human hespesvirus 7 by age [letter]. J Infect Dis
3:168:251-2.
7 Hall C B , Long C E , Schnabel K C , Caserta MT, McIntyre KM , Cos­
tanzo M A , et al. Human herpesvirus-ó infection in children. A pro­
spective study of complications and reactivation. N Engl J Med 1994;
331:432-8.
s Kondo K, Nagafuji H, Hata A , Tomomori C, Yamanishi K. A sso ­
central nervous
ciation o f human herpesvirus-6 infection
system with recurrence o f febrile convulsions. J Infect Dis 1993:167:
1197-200.
rm
w 4*t TTY
esvirus-6
Zeijl J H van
ver C R W , Galam a J M D . Iluman
1995;14:636-7.
sis and seizures. Pediatr
1(1 Akashi K, Eizuru Y , Sumiyoshi Y , Minematsu T, Hara S, Ha rada M,
primary
et al. Severe
human herpesvirus 6 infection in adult. N Engl J Med 1993:329:16871.
%t*
e human
r
11 Goedhard J G , Galam a J M D , Waçenvoort J HT.
pesvirus 6 infection in an adolescent male [letter]. Clin Infect Dis
1995;20:1070-1.
-i
I Niederman J C , Liu C R , Kaplan MIT, Brown N A . Clinical and sero­
logical features of human herpesvirus-6 infection in three adults.
Lancet 1988^:817-9.
1A Cone RW , Hackman R C , Huant» M LW , Bowden R A , Meyers J D ,
Metcalf M, et al. Human herpesvirus 6 in lung tissue from patients
with pneumonitis after bone marrow transplantation. N Engl J Med
1993;329:156-61.
14 Drobyski W R , Knox K K , Majewski D, Carrigan D R . Fatal encepha­
litis due to variant B human herpesvirus-6 infection in a bone marrow-transplant recipient. N Engl J Med 1994;330:1356-60.
* Drobyski W R , Dune WM, Burd E M , Knox K K , Ash R C , Horow
MM, et al. Human herpesvirus-6 (HHV-6) infection in allogeneic
bone marrow transplant recipients: evidence of a marrow-suppres#
i ; for HH V-6 in vivo. J Infect Dis
735 - 9 16 Braun D K , Pellett PE, Hanson C A . Presence and expression of hu­
man herpesvirus 6 in peripheral blood mononuclear cells of S u p ­
positive, T cell cell chronic lymphoproliferative disease. J Infect Dis
ite r
*“
1995: 17 1:1351~5•
17 Lusso P, Gallo R C . Human herpesvirus 6 in A ID S . Immunol T
1995:16:67-71.
Ned Ti id sc hr Geneeskd 1996 20 januari; 140(3)
127
av
is Swanink CM, Vercoulen JH M M , Bleijenberg G, Fennis JFM, Galama JMD, M eer JW M van der. Chronic fatigue syndrome: a clinical
and laboratory study with a well matched control group, J Intern
Med 1995;237:499-506.
l> Caserta MT, Hall CB. Schnabel K, McIntyre K, Long Ch, Costanzo
M, et al. Ncuroinvasion and persistence of hum an herpesvirus 6 in
children. J Infect Dis 1994;170:1586-9.
2t) Secchiero P, Carrigan DR, Asano y. Benedetti L, Croelwy RW , Komaroff A L , et al. D etection of hum an herpesvirus 6 in plasm a of chil­
dren with primary infection and inim unosuppressed patients by
polymerase chain reaction. J Infect Dis 1995;171:273-80.
A anvaard op 26 oktober 1995
Yersiniose
J . A, A.HOOGKAMP-KORSTAN J E
H e t genus Yersinia bevat drie b e k e n d e pathogenen, Yer­
sinia pestis , Y. pseudotuberculosis en Y. enterocolitica ,
die alle zeer ernstige ziekten bij mens en dier kunnen
v ero o rzak en .1 Pest is één van de grootste plagen van het
m ensdom geweest en was onlangs weer actueel. Pest
k o m t nog steeds mondiaal voor, zij het sporadisch, en
jaarlijks sterven er enkele h o n d e rd e n m ensen aan,
In toenem ende m ate w ordt Y. enterocolitica herkend
als een belangrijke enterale pathogeen, die een bonte
mengeling van intestinale en systemische ziektebeelden
veroorzaakt. Diverse uitb rak en van Y. enterocolitica infecties zijn de laatste jaren beschreven, terwijl ook de
incidentie in h et algemeen in diverse landen toeneem t.
EPIDEMIOLOGIE
Y. pestis wordt via de rattevlo (vector) overgebracht van
d e ene besm ette gastheer n a a r de andere. In de vlo over­
leeft Y pestis in de proventriculus en bij lage tem p era­
tu u r kan dit wel tot 1 jaar zijn. O veral w aar besm ette
vlooien zijn, in holen, in aarde, op dieren in winterslaap,
k an m en Y. pestis aan treffen. D e eigenlijke reservoirs
van Y. pestis zijn kleine knaagdieren van vele soorten, de
beruchtste is de rat. In deze (niet-zieke) dieren persis­
te e rt Y pestis in lymfklieren, lever en milt, in aanwezig­
heid van circulerende antistoffen. Soms ontstaan bacteriëm ieën en als dan vlooien een bloedm aal nem en,
k u n n en ze besm et raken m et Y pestis en eventueel de
ziekte overbrengen op gevoelige gastheren. Bij de klas­
sieke vorm van pest, de builenpest, w ordt de bacterie als
h e t ware door de vlo geïnjiceerd in de gastheer m et lymfadenitis m et necrose en secundaire bacteriëm ieën als ge­
volg.
D e voorkeur voor lage te m p e ra tu u r en hoge vochtig­
heidsgraad, de mogelijkheid van persistentie en de voor­
k e u r voor lymfoïde weefsels zijn niet de enige eigen­
schappen die de drie Yersiniae m et elkaar gem een
hebben.
Y
pseiidotuberculosis en Y. enterocolitica k o m en ook
wereldwijd in aarde en oppervlaktew ater v o o r ,2 en
kennen vele gastheren. D e reservoirs van Y. pseudotuberculosis zijn eveneens de knaagdieren. Besm etting
Academisch Ziekenhuis, afd. Medische Microbiologie, Postbus 9101,
6500 HB Nijmegen.
Mw.prof.dr.J.A.A.Hoogkamp-Korstanje, medisch microbioloog.
128
Ned Tijdschr Geneeskd 1996 20 januari;i4o(3)
geschiedt m eestal via voedsel (orale route). Y pseudotuberculosis p ro d u ceert bij lage te m p e ra tu u r ( < 3 0 °C),
dus b u iten een w arm bloedige gastheer, een b u iten m em braaneiw it (invasine) aan het celoppervlak, dat, een m aal
in de tractus digestivus van een gastheer v oor snelle in­
vasie en verspreiding in h et lichaam, n aar de lym fklieren,
zorgt. H e t resultaat is necrotiserende lymfadenitis. O m ­
dat dit invasine slechts bij lage te m p e ra tu u r w ordt ge­
produceerd, is effectieve besm etting direct van m ens op
mens zeldzaam. V o o r besm etting is altijd een 'k o u d e ’
tussenstap noodzakelijk. Infecties m et Y p seu d o tu b er­
culosis zijn altijd m icro-epidem ieën ro n d een indexgeval.
Y
enterocolitica bezit een soortgelijk invasine, dat bij
28 °C w ordt geproduceerd, gem edieerd d o o r h et c h ro ­
m osom ale wv-gen. D aarnaast is een tw eede gen gevon­
den, het 'a tta c h m e n t invasive locus' (ail), dat bij 3 7 "C
productie van een tw eede invasie-proteïne codeert, in de
gastheer zelf. H ierm ee is Y enterocolitica perfect a an g e­
past aan de w arm bloedige gastheer. M et deze twee invasinen is het aantal mogelijke gastheren, w arm - en
koudbloedige, voor Y enterocolitica bijna o n b e p e rk t.
R eservoirs zijn zoogdieren, vogels en vissen. E venals Y
pestis h o u d t Y enterocolitica zich in het algem een schuil
in lymfoïde organen. De mogelijkheid zeer lang te o v e r­
leven (en zelfs te groeien) bij lage te m p e ra tu re n (4 C)
b e te k e n t d at gekoelde voedselproducten b ro n n e n van
besm etting k u n n en zijn. G eco n tam in eerd w ater (open
w ater en drinkw ater) is in sommige delen van de wereld
een probleem . Infectie geeft een bon te m engeling van
ziektebeelden.
V AT H O Y' Y S Í 0
L O G1E
Alle p ath o g en e Yersinia- soorten h erb erg en een plasmide van 70 kilo basen (kb), d a t co d eert voor een aantal
virulentief actoren. H et plasmi de co d e ert voor de v o r­
ming van een aantal polypeptiden, w aarvan de Yersinia b uiten m em b raan eiw itten ('o u te r m e m b ra n e p ro te in s ’;
Yops) en het Y m 7/7/¿/-adhesine (Y ad A ) de belangrijkste
zijn
» «
3
Y a d A is een adhesine dat to t expressie k o m t in een
omgeving w aar de calcium concentratie norm aal lot hoog
is, zoals in de darm. H et m edicei! de adhesie van de b ac­
terie aan de d arm w and ep itheelcellen ,4 w aarn a m et b e ­
hulp van het ail-eiwit en het invasine p e n e tra tie volgt.
Yops w o rd en bij v o o rk eu r in calcium arm e om geving ge-