1.4. Doelstellingen Module 4: Zuur-basetheorie

Download Report

Transcript 1.4. Doelstellingen Module 4: Zuur-basetheorie

1.4. Doelstellingen Module 4: Zuur-basetheorie
Wat moet je kunnen?
1. Het verschil tussen sterke en zwakke elektrolyten omschrijven. Voor de reactie van een elektrolyt de
overeenkomstige formule voor K noteren. Een verband leggen tussen de grootte van K en het sterk of zwak
zijn van een elektrolyt.
2. Voor de verschillende verbindingsklassen de meest voorkomende sterke elektrolyten geven. Berekeningen
maken met de ionisatiegraad, dat wil zeggen:
- Vanuit de gegeven concentraties (of het aantal mol) de ionisatiegraad berekenen.
- Vanuit een ionisatiegraad en concentraties (of het aantal mol) de ontbrekende concentraties (of het aantal
mol) en K berekenen.
3. De waterconstante afleiden (α is gegeven). Voor verschillende oplossingen de waarde van de [H3O+] en [OH –]
geven en ook uitleggen hoe je eraan komt.
Omgekeerd moet je ook in staat zijn om vanuit de waterconstante de ionisatiegraad te bepalen.
4. Voor neutrale, zure en basische oplossingen de mogelijke waarden voor de pH weergeven en aantonen hoe
men daaraan komt. Een eenvoudige pH-schaal voorstellen.
5. Verklaren waarom een H+ niet op zichzelf kan bestaan.
6. Voor een opgegeven stof een reactie noteren waarin ze (zoals opgegeven) als een zuur of als een base
reageert.
7. De formule voor de zuurconstante van een zwak zuur afleiden en de betekenis ervan uitleggen.
Het voorkomen van verscheidene K Z-waarden voor een meerwaardig zwak zuur aangeven en noteren, en de
verschillen in getalwaarde verklaren.
8. De formule voor de baseconstante van een zwakke base afleiden en de betekenis ervan uitleggen.
Het voorkomen van verscheidene KB -waarden voor een meerwaardig zwakke base aangeven en noteren, en de
verschillen in getalwaarde verklaren.
9. Het verband tussen K Z en KB van een geconjugeerd systeem afleiden en interpreteren aan de hand van een
voorbeeld.
11. Voor om het even welke concentratie van een oplossing van een zuur (sterk), een base (sterk) de pH van de
oplossing berekenen en omgekeerd.
12. De eigenschappen van een buffer formuleren en uitleggen.
13. De werking van een buffer bij een willekeurig voorbeeld uitleggen.
14. Omschrijven wat de drijvende kracht is achter een neutralisatiereactie.
15. Omschrijven wat men verstaat onder een titratie.
16. Het verloop van de titratiecurve verklaren voor de titratie van een sterk zuur met een sterke base en
omgekeerd.
17. Het verloop van de titratiecurve verklaren voor de titratie van een zwak zuur (of een zwakke base) met een
sterke base (of een sterk zuur).
18. De werking van een indicator verklaren. Omschrijven aan welke voorwaarden een indicator moet voldoen
voor een specifieke titratie.
Wat moet je kennen?
1. De definitie van de ionisatiegraad α en de grenswaarden.
2. De definitie en de formule van de pH.
3. De definitie en een voorbeeld van een zuur en een base volgens Brønsted.
4. De definitie van een geconjugeerd zuur-basesysteem.
5. De definitie en een aantal voorbeelden van een amfolyt. Dat wil zeggen dat je voor een opgegeven stof twee
reacties moet kunnen noteren waarmee je zowel de reactie van een zuur als van een base kunt illustreren.
6. De definitie en voorbeelden van een buffer.
| Lab 3e graad | Handleiding Deel 1
|